ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.325.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 325

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
9 december 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1090/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 2009/42/EG betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/718/EU

 

*

Besluit van de Europese Raad van 29 oktober 2010 tot wijziging van de status van het eiland Saint-Barthélemy ten aanzien van de Europese Unie

4

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

9.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/1


VERORDENING (EU) Nr. 1090/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 november 2010

tot wijziging van Richtlijn 2009/42/EG betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De tweede alinea van bijlage VIII bij Richtlijn 2009/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) bepaalt dat de voorwaarden voor het bijeenbrengen van gegevensverzameling B1 (gegevens betreffende „Zeevervoer in de voornaamste Europese havens, naar haven, vrachttype, goederen en traject”) door de Raad op voorstel van de Commissie moeten worden vastgesteld in het licht van de resultaten van het proefonderzoek dat is verricht tijdens de overgangsperiode van drie jaar zoals is bepaald in artikel 10 van Richtlijn 95/64/EG van de Raad van 8 december 1995 betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen (3).

(2)

Volgens het Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de ervaringen die zijn opgedaan met de werkzaamheden die zijn uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 95/64/EG („het verslag van de Commissie”), lijkt het haalbaar dergelijke gedetailleerde gegevens te verzamelen en tegen een redelijke kostprijs voor stortgoed en semistortgoed. De grootste problemen komen echter voor bij het verzamelen van dergelijke gegevens van vervoer per container en met roro-eenheden. Het was wenselijk te onderzoeken of het toepassingsgebied van Richtlijn 95/64/EG pas tot andere gegevens die zijn genoemd in artikel 10, lid 2, onder a), van die richtlijn kon worden uitgebreid als meer ervaring was opgedaan met het verzamelen van de huidige variabelen en als het huidige systeem goed was ingeburgerd. Wat het verzamelen van gegevens over goederen betreft, moet rekening worden gehouden met de mogelijke herzieningen van de NST/R-nomenclatuur (uniforme goederennomenclatuur voor de vervoersstatistiek/herzien, 1967).

(3)

Het huidige verzamelingssysteem functioneert inmiddels goed, met inbegrip van de toepassing van de wijzigingen die zijn ingevoerd bij Beschikking 2005/366/EG van de Commissie van 4 maart 2005 tot uitvoering van Richtlijn 95/64/EG van de Raad betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen en tot wijziging van de bijlagen (4) en de geografische uitbreiding van het systeem als gevolg van de uitbreiding van de Unie in 2004 en 2007.

(4)

Een groot aantal van de lidstaten die in het kader van Richtlijn 95/64/EG gegevens aan de Commissie (Eurostat) doorgeven, hebben de Commissie (Eurostat) regelmatig op vrijwillige basis gegevensverzameling B1 verstrekt volgens de NST/R-nomenclatuur.

(5)

Bij Verordening (EG) nr. 1304/2007 van de Commissie van 7 november 2007 in verband met de vaststelling van NST 2007 als enige nomenclatuur voor vervoerde goederen in bepaalde vervoerswijzen (5) werd NST 2007 (uniforme goederennomenclatuur voor de vervoersstatistiek, 2007) ingevoerd als de enige nomenclatuur voor vervoerde goederen in vervoer over zee, over de weg, per spoor en over de binnenwateren. Die nomenclatuur is van toepassing vanaf het referentiejaar 2008, dat betrekking heeft op de gegevens van 2008. De voornaamste problemen met het verzamelen van gegevens naar soort goederen volgens de NST/R-nomenclatuur, zoals vermeld in het verslag van de Commissie, zijn met de invoering van NST 2007 opgelost. Daarom zal het opstellen van gegevensverzameling B1 in de meeste gevallen geen extra belasting voor de respondenten betekenen.

(6)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1172/98 van de Raad van 25 mei 1998 betreffende de statistische registratie van het goederenvervoer over de weg (6), Verordening (EG) nr. 91/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de statistieken van het spoorvervoer (7) en Verordening (EG) nr. 1365/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren (8) is het verzamelen van gegevens naar soort goederen verplicht voor Europese statistieken van het vervoer respectievelijk over de weg, per spoor en over de binnenwateren, maar is vrijwillig voor zeevervoer. Europese statistieken over alle vervoerswijzen dienen volgens gemeenschappelijke concepten en normen te worden opgesteld, zodat de verschillende vervoerswijzen zo goed mogelijk met elkaar kunnen worden vergeleken.

(7)

De invoering in 2011 van de verplichting om gegevensverzameling B1 aan de Commissie (Eurostat) te verstrekken, geeft de lidstaten een gepaste tijdsperiode om de gegevens vrijwillig te verzamelen, zodat de nodige tests en aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(8)

De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften voor de uitvoering van Richtlijn 2009/42/EG. Van bijzonder belang is dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen.

(9)

Richtlijn 2009/42/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2009/42/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

in artikel 3, lid 4, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie kan deze maatregelen vaststellen middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 10 bis en volgens de voorwaarden van de artikelen 10 ter en 10 quater.”;

2.

in artikel 4, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De Commissie kan deze maatregelen vaststellen middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 10 bis en volgens de voorwaarden van de artikelen 10 ter en 10 quater.”;

3.

in artikel 5 wordt de derde alinea vervangen door:

„De Commissie kan deze maatregelen vaststellen middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 10 bis en volgens de voorwaarden van de artikelen 10 ter en 10 quater.”;

4.

artikel 10, lid 3, wordt geschrapt;

5.

de volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 bis

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 1, en artikel 5, alinea 3, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar te rekenen vanaf 29 december 2010. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met periodes van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid overeenkomstig artikel 10 ter intrekt.

2.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

3.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 10 ter en 10 quater.

Artikel 10 ter

Intrekking van de delegatie

1.   De in artikel 3, lid 4, artikel 4, lid 1, en artikel 5, alinea 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

2.   De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke tijd voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden eventueel worden ingetrokken en de mogelijke redenen voor de intrekking.

3.   Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een in dat besluit bepaalde latere datum in werking. Het laat de geldigheid van de al van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10 quater

Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen

1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving.

Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

2.   Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bepaalde termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vastgestelde datum.

De gedelegeerde handeling kan vóór de afloop van die termijn in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt en in werking treden indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben doen weten geen bezwaar te zullen maken.

3.   Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 vermelde termijn bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.”;

6.

de tweede alinea van bijlage VIII wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het eerste referentiejaar voor de toepassing van deze verordening is 2011 en heeft betrekking op de gegevens van 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

O. CHASTEL


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 november 2010.

(2)  PB L 141 van 6.6.2009, blz. 29.

(3)  PB L 320 van 30.12.1995, blz. 25. Richtlijn 95/64/EG is ingetrokken bij Richtlijn 2009/42/EG.

(4)  PB L 123 van 17.5.2005, blz. 1.

(5)  PB L 290 van 8.11.2007, blz. 14.

(6)  PB L 163 van 6.6.1998, blz. 1.

(7)  PB L 14 van 21.1.2003, blz. 1.

(8)  PB L 264 van 25.9.2006, blz. 1.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

9.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 325/4


BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD

van 29 oktober 2010

tot wijziging van de status van het eiland Saint-Barthélemy ten aanzien van de Europese Unie

(2010/718/EU)

DE EUROPESE RAAD,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 355, lid 6,

Gezien het initiatief van de Franse Republiek,

Gezien het advies van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), kan de Europese Raad op initiatief van de betrokken lidstaat met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van de Commissie, een besluit vaststellen tot wijziging van de status ten aanzien van de Unie van een Deens, Frans of Nederlands land of gebied als bedoeld in artikel 355, leden 1 en 2.

(2)

Bij brief van haar president van 30 juni 2010 heeft de Franse Republiek (hierna „Frankrijk” genoemd) de Europese Raad verzocht een dergelijk besluit te nemen ten aanzien van het eiland Saint-Barthélemy, dat onder artikel 355, lid 1, van het VWEU valt. Frankrijk wenst de status van dit eiland te wijzigen van ultraperifere regio vallend onder artikel 349 van het VWEU in die van land of gebied overzee als bedoeld in het vierde deel van het VWEU.

(3)

Het Franse verzoek gaat terug op de wens van de verkozen vertegenwoordigers van het eiland Saint-Barthélemy, dat thans als „collectivité d’outre mer” (autonome overzeese gemeenschap) onder artikel 74 van de Franse grondwet valt en autonomie geniet, om hun eiland een status ten aanzien van de Unie te doen toekennen die beter past bij de positie van het eiland krachtens de nationale wetgeving, met name uit het oogpunt van de afstand tot het moederland, de insulaire, kleinschalige economie die alleen op toerisme gericht is en te kampen heeft met concrete aanvoerproblemen die de toepassing van een deel van de voorschriften van de Europese Unie lastig maken.

(4)

Frankrijk heeft zich ertoe verplicht de noodzakelijke overeenkomsten te sluiten opdat deze omschakeling de belangen van de Unie onverlet laat. Deze overeenkomsten dienen enerzijds betrekking te hebben op monetaire aspecten, aangezien Frankrijk wenst vast te houden aan de euro als enige munt op Saint-Barthélemy en gewaarborgd moet worden dat het uniale recht van toepassing blijft op gebieden die voor de goede werking van de economische en monetaire unie onontbeerlijk zijn. Anderzijds dienen ze betrekking te hebben op fiscale aangelegenheden, waarbij ze moeten waarborgen dat de mechanismen van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies (1) en van Richtlijn 2003/48EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (2), die met name bedoeld zijn om grensoverschrijdende fiscale fraude en belastingontwijking te bestrijden, eveneens op het grondgebied van Saint-Barthélemy van toepassing zullen blijven. De burgers van Saint-Barthélemy dienen burgers van de Europese Unie te blijven en binnen de Unie dezelfde rechten en vrijheden te genieten als de andere Franse burgers, net zoals op het eiland voor alle burgers van de Unie dezelfde rechten en vrijheden moeten blijven gelden als thans.

(5)

Bijgevolg mag de wijziging van de status van het eiland Saint-Barthélemy ten aanzien van de Unie, die het gevolg is van een op democratische wijze geuit verzoek van zijn gekozen vertegenwoordigers, geen aantasting van de belangen van de Unie betekenen, en dient zij een nieuwe stap te vormen die in overeenstemming is met het autonomiestatuut dat het eiland thans krachtens de nationale wetgeving is toegekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Met ingang van 1 januari 2012 is het eiland Saint-Barthélemy geen ultraperifere regio van de Europese Unie meer maar wordt het een van de landen en gebieden overzee als bedoeld in het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Artikel 2

Het VWEU wordt in overeenstemming hiermee als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 349, eerste alinea, wordt het woord „Saint-Barthélemy” geschrapt.

2)

In artikel 355, lid 1, wordt het woord „Saint-Barthélemy” geschrapt.

3)

In bijlage II wordt een nieuw streepje toegevoegd, tussen „Saint-Pierre en Miquelon” en „Aruba”, dat als volgt luidt:

„—

Saint-Barthélemy,”.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2012.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2010.

Voor de Europese Raad

De voorzitter

H. VAN ROMPUY


(1)  PB L 336 van 27.12.1977, blz. 15.

(2)  PB L 157 van 26.6.2003, blz. 38.