ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.308.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 308

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
24 november 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

 

2010/706/EU

 

*

Besluit van de Raad van 3 juni 2010 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de versoepeling van de afgifte van visa

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 1076/2010 van de Commissie van 22 november 2010 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

3

 

*

Verordening (EU) nr. 1077/2010 van de Commissie van 23 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in het Skagerrak door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

5

 

*

Verordening (EU) nr. 1078/2010 van de Commissie van 23 november 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in het gebied EU-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

7

 

 

Verordening (EU) nr. 1079/2010 van de Commissie van 23 november 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

9

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/80/EU van de Commissie van 22 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijst van defensiegerelateerde producten ( 1 )

11

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/707/EU

 

*

Besluit van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

46

 

 

2010/708/EU

 

*

Besluit van de Raad van 22 november 2010 houdende benoeming van een Oostenrijks lid en van twee Oostenrijkse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

52

 

 

2010/709/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 22 november 2010 tot oprichting van het Europees Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7961)  ( 1 )

53

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Reglement nr. 13 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat het remsysteem betreft (PB L 257 van 30.9.2010)

54

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 3 juni 2010

betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de versoepeling van de afgifte van visa

(2010/706/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, onder a), juncto artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 27 november 2008 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen met Georgië te beginnen inzake een Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië over de versoepeling van de afgifte van visa (hierna „de overeenkomst” genoemd). De onderhandelingen werden succesvol afgerond en de overeenkomst werd op 25 november 2009 geparafeerd.

(2)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (1). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(3)

Dit besluit vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (2). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(4)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(5)

De overeenkomst dient te worden ondertekend onder voorbehoud van de sluiting ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Georgië inzake de versoepeling van de afgifte van visa (hierna „de overeenkomst” genoemd) wordt goedgekeurd namens de Unie onder voorbehoud van de sluiting van deze overeenkomst (3).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 3 juni 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

A. PÉREZ RUBALCABA


(1)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(2)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(3)  De teksten van de overeenkomst, van het protocol en van de verklaringen worden samen met het besluit betreffende de sluiting van de overeenkomst bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/3


VERORDENING (EU) Nr. 1076/2010 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2010

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er dient te worden bepaald dat een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, door de houder van die inlichting nog drie maanden mag worden gebruikt op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 kan een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting die in strijd is met onderhavige verordening, nog voor een periode van drie maanden worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Algirdas ŠEMETA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een artikel (een zogenoemde „common-mode smoorspoel”) met afmetingen van circa 3 × 3 × 2 cm (inclusief bodemplaat), bestaande uit twee windingen van geïsoleerde koperdraad rondom een cirkelvormige kern van ferriet, met een verhouding van 1:1.

De differentiële stroom (signaal) die in tegenovergestelde richting door de windingen vloeit, wekt gelijke en tegenovergestelde magneetvelden op die elkaar opheffen. Dit zorgt ervoor dat het product een nulimpedantie heeft voor de differentiële stroom, die ongewijzigd kan doorlopen.

De common-mode stroom (storing) die in dezelfde richting door de windingen vloeit, wekt gelijke en in-fase magneetvelden op die bij elkaar worden opgeteld. Dit zorgt ervoor dat het product een hoge impedantie heeft voor de common-mode stroom, die verzwakt kan doorlopen.

8504 50 95

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 8504, 8504 50 en 8504 50 95.

Indeling onder post 8504 31 als een transformator is uitgesloten, omdat het product, ook al is de constructie die van een transformator, een wissel-stroom niet kan omvormen tot een andere wisselstroom. Het geeft alleen wisselstroom door in een verhouding van 1:1 (zie ook de GS-toelichting op post 8504).

Gezien zijn functie vormt dit product een smoorspoel van onderverdeling 8504 50, omdat het wordt gebruikt om de doorgang van common-mode stroom (storing) te beperken of te voorkomen, terwijl de doorgang van de differentiële stroom (signaal) ongewijzigd blijft.

Het artikel moet daarom onder GN-code 8504 50 95 worden ingedeeld als smoorspoel.


24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/5


VERORDENING (EU) Nr. 1077/2010 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op schol in het Skagerrak door vaartuigen die de vlag van Nederland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Lowri EVANS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

38/T&Q

Lidstaat

Nederland

Bestand

PLE/03AN.

Soort

Schol (Pleuronectes platessa)

Gebied

Skagerrak

Datum

18.9.2010


24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/7


VERORDENING (EU) Nr. 1078/2010 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2010

tot vaststelling van een verbod op de visserij op roggen in het gebied EU-wateren van IIa en IV door vaartuigen die de vlag van Duitsland voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 53/2010 van de Raad van 14 januari 2010 tot vaststelling, voor 2010, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EU en, voor vaartuigen van de EU, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (2), zijn de quota voor 2010 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2010 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Daarom moet de visserij op dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2010 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  PB L 21 van 26.1.2010, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

10/T&Q

Lidstaat

Duitsland

Bestand

SRX/2AC4-C

Soort

Roggen (Rajidae)

Gebied

EU-wateren van IIa en IV

Datum

29.5.2010


24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/9


VERORDENING (EU) Nr. 1079/2010 VAN DE COMMISSIE

van 23 november 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 november 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

AL

48,4

EC

92,0

IL

95,1

MA

70,3

MK

57,4

ZZ

72,6

0707 00 05

AL

54,8

EG

150,8

JO

182,1

TR

68,3

ZZ

114,0

0709 90 70

MA

68,2

TR

104,9

ZZ

86,6

0805 20 10

MA

69,9

ZA

141,4

ZZ

105,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

60,1

IL

75,7

MA

61,9

TR

65,6

UY

58,1

ZZ

64,3

0805 50 10

AR

51,5

CL

79,2

MA

68,0

TR

63,7

UY

57,1

ZA

51,7

ZZ

61,9

0808 10 80

AR

83,1

AU

167,8

BR

49,6

CA

113,1

CL

74,6

CN

66,3

MK

24,7

NZ

99,3

US

123,0

ZA

104,4

ZZ

90,6

0808 20 50

CL

78,3

CN

105,1

US

160,9

ZZ

114,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/11


RICHTLIJN 2010/80/EU VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2010

tot wijziging van Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijst van defensiegerelateerde producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (1), en met name op artikel 13,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2009/43/EG heeft betrekking op alle defensiegerelateerde producten die zijn opgenomen in de op 19 maart 2007 door de Raad vastgestelde gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

(2)

Op 15 februari 2010 heeft de Raad een bijgewerkte gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen vastgesteld (2).

(3)

Daarom moet de bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG met de lijst van defensiegerelateerde producten worden gewijzigd.

(4)

Omwille van de samenhang dienen de lidstaten de bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, toe te passen vanaf dezelfde datum als de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan Richtlijn 2009/43/EG.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 14 van Richtlijn 2009/43/EG bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Richtlijn 2009/43/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Die bepalingen zijn van toepassing vanaf 30 juni 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 november 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.

(2)  PB C 69 van 18.3.2010, blz. 19.


BIJLAGE

LIJST VAN DEFENSIEGERELATEERDE PRODUCTEN

Noot 1:

Termen tussen aanhalingstekens („”) zijn gedefinieerde termen. Gelieve de aan deze lijst gehechte „Definities van de in deze lijst gebruikte termen” te raadplegen.

Noot 2:

In sommige gevallen zijn stoffen vermeld met naam en CAS-nummer. Onder de lijst vallen stoffen met dezelfde structuurformule (inclusief hydraten), ongeacht naam of CAS-nummer. De CAS-nummers zijn vermeld om een bepaalde stof of een bepaald mengsel gemakkelijker te kunnen identificeren, ongeacht de nomenclatuur. CAS-nummers kunnen niet als eenduidige identificatienummers gebruikt worden, omdat sommige vormen van de op de lijst vermelde stoffen andere CAS-nummers hebben, en ook mengsels die een op de lijst voorkomende stof bevatten, andere CAS-nummers kunnen hebben.

ML1
Wapens met gladde loop met een kaliber van minder dan 20 mm, andere wapens en machinegeweren met een kaliber van 12,7 mm (kaliber 0,50 inch) of minder en toebehoren, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

geweren, karabijnen, revolvers, pistolen, machinepistolen en machinegeweren;

ML1.a) vallen niet:

1.

musketten, geweren en karabijnen die van vóór het jaar 1938 dateren;

2.

replica's van musketten, geweren en karabijnen waarvan de originelen van vóór het jaar 1890 dateren;

3.

revolvers, pistolen en machinegeweren die van vóór het jaar 1890 dateren en replica's daarvan;

b)

wapens met gladde loop, als hieronder:

1.

speciaal voor militair gebruik ontworpen wapens met gladde loop;

2.

andere wapens met gladde loop, als hieronder:

a)

van het volautomatische type;

b)

van het halfautomatische of pomptype;

c)

wapens waarbij gebruik wordt gemaakt van munitie zonder huls;

d)

geluiddempers, speciale statieven, klemmen, wapenvizieren en vlamonderdrukkers voor wapens als genoemd in ML1.a), ML1.b) of ML1.c).

onder ML1 vallen niet: wapens met gladde loop die worden gebruikt voor jacht- of sportdoeleinden. Dergelijke wapens mogen niet speciaal zijn ontworpen voor militair gebruik en ook niet volautomatisch zijn.

onder ML1 vallen niet: vuurwapens die speciaal zijn ontworpen voor exercitiemunitie en die geen enkele soort munitie als genoemd in ML3 kunnen afvuren.

onder ML1 vallen niet: wapens waarbij gebruik wordt gemaakt van randvuurmunitie en die niet volautomatisch zijn.

onder ML1.d) vallen niet: optische vizieren voor wapens zonder elektronische beeldverwerking, met een vergroting van 4 of minder, voor zover niet speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

ML2
Wapens met gladde loop met een kaliber van 20 mm of meer, andere wapens met een kaliber groter dan 12,7 mm (kaliber 0,50 inch), werpers en toebehoren daarvoor, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

kanonnen, houwitsers, vuurmonden, mortieren, antitankwapens, projectielwerpers en raketlanceerinrichtingen, militaire vlammenwerpers, geweren, terugstootloze vuurmonden, wapens met gladde loop en signatuurreductietoestellen daarvoor;

ML2.a) omvat mede injectors, meetapparaten, opslagtanks en andere speciaal ontworpen onderdelen voor gebruik met vloeibare stuwstoffen voor in ML2.a) genoemde apparatuur.

de volgende wapens vallen niet onder ML2.a):

1.

musketten, geweren en karabijnen die van vóór het jaar 1938 dateren;

2.

replica's van musketten, geweren en karabijnen waarvan de originelen vóór 1890 zijn vervaardigd.

onder ML2.a) vallen niet: in de hand gehouden projectielwerpers, speciaal ontworpen voor het werpen van verankerde projectielen zonder springstoflading of communicatieverbinding, met een draagwijdte van ten hoogste 500 m.

b)

toestellen voor het gericht verspreiden of voortbrengen van rook, gas en pyrotechnische stoffen, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik;

ML2.b) is niet van toepassing op signaalpistolen.

c)

wapenvizieren;

d)

bevestigingspunten, speciaal ontworpen voor de in ML2.a) vermelde wapens.

ML3
Munitie en ontstekingsinstellingsinrichtingen, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

munitie voor wapens als genoemd in ML1, ML2 of ML12;

b)

ontstekingsinstellingsinrichtingen die speciaal zijn ontworpen voor munitie genoemd in ML3.a).

onder de in ML3 bedoelde speciaal ontworpen onderdelen worden mede begrepen:

a)

van metaal of plastic gefabriceerde onderdelen zoals slaghoedjes, kogelmantels, schakels, geleibanden en metalen munitiedelen;

b)

wapeningsmechanismen, ontstekers, sensors en detonatoren;

c)

stroombronnen met een hoge eenmalige stootkracht;

d)

brandbare hulzen voor ladingen;

e)

submunitie waaronder granaatjes en mijnen en tot aan het doel geleide projectielen.

onder ML3.a) vallen niet: losse flodders (blank star) en exercitiemunitie met geperforeerde huls.

onder ML3.a) vallen niet: patronen die speciaal zijn ontworpen voor de volgende doeleinden:

a)

het geven van signalen;

b)

het afschrikken van vogels;

c)

het ontsteken van affakkelvlammen bij oliebronnen.

ML4
Bommen, torpedo's, raketten, geleide projectielen, andere ontploffingsmechanismen en ladingen en toebehoren, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11.

voor raketafweersystemen voor vliegtuigen, zie ML4.c.

a)

bommen, torpedo's, granaten, rookbussen, raketten, mijnen, geleide projectielen, dieptebommen, vernielingsladingen, -toestellen en -sets, „pyrotechnische” middelen, patronen en simulatoren (dat wil zeggen uitrusting die de kenmerken van een van deze goederen simuleert), speciaal ontworpen voor militair gebruik;

in ML4.a) worden ook bedoeld:

a.

rookgranaten, brandbommen en ontploffingsmechanismen;

b.

raketstraalpijpen en neuskegels voor terugkeermodules (re-entry vehicles).

b)

uitrusting die aan elk van de volgende criteria voldoet:

1.

speciaal ontworpen voor militair gebruik;

2.

speciaal ontworpen voor het hanteren, besturen, in werking stellen, eenmalig toedienen van energie, lanceren, leggen, vegen, ontsteken, misleiden, storen, detoneren, onderbreken, verwijderen of opsporen van een of meer van de volgende goederen:

a.

in ML4.a) genoemde goederen; dan wel

b.

geïmproviseerde explosieven (Improvised Explosive Devices, afgekort IED).

in ML4.b) worden ook bedoeld:

a.

mobiele uitrusting voor het vloeibaar maken van gas, geschikt voor het produceren van 1 000 kg of meer vloeibaar gas per dag;

b.

drijvende elektrische stroomkabel geschikt voor het vegen van magnetische mijnen.

onder ML4.b) valt niet: handapparatuur die qua ontwerp alleen geschikt is voor het detecteren van metalen voorwerpen en geen onderscheid kan maken tussen mijnen en andere metalen voorwerpen.

c)

raketafweersystemen voor vliegtuigen (AMPS).

onder ML4.c) vallen niet: AMPS die alle volgende kenmerken vertonen:

a)

een of meer van de volgende raketdetectiesensoren:

1.

passieve sensoren met een maximale reactie tussen 100 en 400 nm;

2.

op dopplereffect gebaseerde raketdetectiesensoren met actieve signaalpuls;

b)

voorzieningen voor tegenmaatregelen;

c)

fakkels, zowel kenbaar in het zichtbare als in het infraroodgebied, om grond-luchtraketten te misleiden;

d)

aangebracht op „burgervliegtuigen” en met alle volgende kenmerken:

1.

het AMPS is alleen bruikbaar op een specifiek „burgervliegtuig” waarop het betrokken AMPS is geïnstalleerd en waarvoor een van de volgende documenten zijn afgegeven:

a.

een civiel typecertificaat; of

b.

een gelijkwaardig document dat door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) wordt erkend;

2.

het AMPS beschikt over bescherming die een niet-gemachtigde toegang tot „programmatuur” verhindert;

3.

in het AMPS is een actief mechanisme ingebouwd dat de werking van het systeem blokkeert indien dit wordt verwijderd van het „burgervliegtuig” waarin het was aangebracht.

ML5
Vuurgeleidingssystemen en aanverwante alarm- en waarschuwingssystemen, en aanverwante systemen, test- en uitlijningsapparatuur en apparatuur voor tegenmaatregelen, als hieronder, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

a)

wapenvizieren, computers gebezigd bij bombardementen, geschutrichtapparaten en boordbesturingssystemen voor wapens;

b)

systemen voor het detecteren, identificeren, verkennen of volgen van het doelwit en voor het bepalen van de schootsafstand; toestellen voor opsporing, herkenning en identificatie; en toestellen voor sensorintegratie;

c)

apparatuur voor tegenmaatregelen tegen goederen als bedoeld onder ML5.a) en ML5.b);

in ML5.c) omvat apparatuur voor tegenmaatregelen opsporingsapparatuur.

d)

veldtest- en uitlijnapparatuur, speciaal ontworpen voor goederen als bedoeld onder ML5.a), ML5.b) en ML5c).

ML6
Voertuigen en onderdelen daarvoor, als hieronder:

voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11.

a)

voertuigen en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik;

in ML6.a) omvat de term voertuigen tevens trailers.

b)

alle voertuigen met wielaandrijving die geschikt zijn voor gebruik buiten de wegen en vervaardigd of voorzien zijn van materialen om ballistische bescherming te bieden tot niveau III (NIJ-norm 0108.01 van september 1985, of een vergelijkbare nationale norm) of beter.

zie ook ML13.a).

in ML6.a) worden ook bedoeld:

a)

tanks en andere militaire bewapende voertuigen en militaire voertuigen met voorzieningen voor het daarop monteren van vuurwapens of apparatuur voor het leggen van mijnen of voor het lanceren van munitie als genoemd in ML4;

b)

gepantserde militaire voertuigen;

c)

amfibievoertuigen en voertuigen voor het doorwaden van diep water;

d)

bergingsvoertuigen en voertuigen voor het trekken of vervoeren van munitie of wapensystemen en aanverwante apparatuur voor ladingoverslag.

onder speciale aanpassingen aan een in ML6.a) bedoeld voertuig voor militair gebruik wordt verstaan een structurele, elektrische of mechanische wijziging naar aanleiding van één of meerdere speciaal met het oog op militair gebruik ontworpen componenten. Deze componenten zijn onder meer:

a)

luchtbanden die speciaal zodanig zijn geconstrueerd dat zij kogelbestendig zijn of in leeggelopen toestand kunnen rijden;

b)

bepantsering van vitale delen (zoals brandstoftanks of de cabine van het voertuig);

c)

speciale versterkingsplaten of bevestigingspunten voor wapens;

d)

verduisteringslichten.

onder ML6 vallen niet: civiele voertuigen of vrachtwagens, ontworpen of geschikt gemaakt voor geld- of waardetransporten, met bepantsering of ballistische bescherming.

ML7
Chemisch of biologisch toxisch materiaal, „stoffen voor oproerbeheersing”, radioactief materiaal, aanverwante apparatuur, onderdelen en materialen, als hieronder:

a)

biologische en radioactieve stoffen, „aangepast voor gebruik in oorlogssituaties” teneinde slachtoffers te veroorzaken onder mensen en dieren, schade toe te brengen aan de werking van apparatuur, aan gewassen of aan het milieu;

b)

stoffen voor chemische oorlogvoering, waaronder:

1.

zenuwgassen:

a)

O-alkyl (gelijk aan of kleiner dan C10, met inbegrip van cycloalkyl) alkyl (methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl)fosfonofluoridaten, zoals:

 

sarin (GB): O-isopropylmethylfosfonofluoridaat (CAS 107-44 8);

 

soman (GD): O-pinacolylmethylfosfonofluoridaat (CAS 96-64-0);

b)

O-alkyl (gelijk aan of kleiner dan C10, met inbegrip van cycloalkyl) N,N-dialkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl)fosforamidocyanidaten, zoals:

tabun (GA): O-ethyl N,N-dimethylfosforamidocyanidaat (CAS 77-81-6);

c)

O-alkyl (H of gelijk aan of kleiner dan C10, inclusief cycloalkyl) S-2-dialkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)aminoethylalkyl (methyl-, ethyl-, n-propyl-, of isopropyl) fosfonothiolaten en overeenkomstige gealkyleerde en geprotoneerde zouten zoals:

VX: O-ethyl S-2-diisopropylaminoethylmethylfosfonothiolaat (CAS 50782-69-9).

2.

blaarvormende gassen:

a)

zwavelmosterdgassen, zoals:

1.

2-chloorethylchloormethylsulfide (CAS 2625-76-5);

2.

bis (2-chloorethyl)sulfide (CAS 505-60-2);

3.

bis (2-chloorethylthio)methaan (CAS 63869-13-6);

4.

1,2-bis(2-chloorethylthio)ethaan (CAS 3563-36-8);

5.

1,3-bis(2-chloorethylthio)-n-propaan (CAS 63905-10-2);

6.

1,4-bis(2-chloorethylthio)-n-butaan (CAS 142868-93-7);

7.

1,5-bis(2-chloorethylthio)-n-pentaan (CAS 142868-94-8);

8.

bis(2-chloorethylthiomethyl)ether (CAS 63918-90-1);

9.

bis(2-chloorethylthioethyl)ether (CAS 63918-89-8);

b)

lewisieten, zoals:

1.

2-chloorvinyldichloorarsine (CAS 541-25-3);

2.

tris(2-chloorvinyl)arsine (CAS 40334-70-1);

3.

bis(2-chloorvinyl)chloorarsine (CAS 40334-69-8);

c)

stikstofmosterdgassen, zoals:

1.

HN1: bis(2-chloorethyl)ethylamine (CAS 538-07-8);

2.

HN2: bis(2-chloorethyl)methylamine (CAS 51-75-2);

3.

HN3: tris(2-chloorethyl)amine (CAS 555-77-1);

3.

verdovende gassen, zoals:

a)

3-chinuclidinylbenzilaat (BZ) (CAS 6581-06-2);

4.

ontbladeringsmiddelen, zoals:

a)

Butyl 2-chloor-4-fluorofenoxyacetaat (LNF);

b)

2,4,5-trichloorfenoxyazijnzuur (CAS 93-76-5) gemengd met 2,4-dichloorfenoxyazijnzuur (CAS 94-75-7) (Agent Orange (CAS 39277-47-9));

c)

voorlopers voor binaire stoffen en sleutelvoorlopers voor chemische oorlogvoering, als hieronder:

1.

alkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonofluoridaten, zoals:

DF: methylfosfonyldifluoride (CAS 676-99-3);

2.

O-alkyl (H of gelijk aan of kleiner dan C10, inclusief cycloalkyl) 0-2-dialkyl- (methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-) aminoethylalkyl(methyl-, ethyl-, n-propyl- of isopropyl-)fosfonieten en overeenkomstige gealkyleerde en geprotoneerde zouten zoals:

QL: O-ethyl S-2-diisopropylaminoethylmethylfosfoniet (CAS 57856-11-8);

3.

chloorsarin: O-isopropylmethylfosfonochloridaat (CAS 1445-76-7);

4.

chloorsoman: O-pinacolylmethylfosfonochloridaat (CAS 7040-57-5);

d)

„stoffen voor oproerbeheersing”, chemische stoffen met werkzame bestanddelen en combinaties daarvan, waaronder:

1.

α-broombenzeenacetonitril (broombenzylcyanide) (CA) (CAS 5798-79-8);

2.

[(2-chloorfenyl)methyleen]propaandinitril, (o-chloorbenzylideenmalononitril (CS) (CAS 2698-41-1);

3.

2-chloor-1-fenylethanon, fenacylchloride (2-chlooracetofenon) (CN) (CAS 532-27-4);

4.

dibenz-(b,f)-1,4-oxazefine (CR) (CAS 257-07-8);

5.

10-chloor-5,10-dihydrofenarsazine, (fenarsazinechloride), (adamsiet), (DM) (CAS 578-94-9);

6.

N-nonanoylmorfoline (MPA) (CAS 5299-64-9);

onder ML7.d) vallen niet: „stoffen voor oproerbeheersing” in individuele verpakkingen die zijn bedoeld voor zelfverdediging.

onder ML7.d) vallen niet: chemische stoffen met werkzame bestanddelen en combinaties daarvan die zijn bestemd en verpakt voor de productie van levensmiddelen of voor medische doeleinden.

e)

apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, speciaal ontworpen of aangepast voor verspreiding van de volgende stoffen of middelen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

1.

stoffen of middelen als genoemd in ML7.a), ML7.b) of ML7.d);

2.

stoffen voor chemische oorlogsvoering gemaakt uit voorlopers als genoemd in ML7.c).

f)

veiligheids- en decontaminatieapparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, onderdelen en chemische mengsels, als hieronder:

1.

apparatuur, ontworpen of aangepast voor bescherming tegen de in ML7.a), ML7.b) of ML7.d) bedoelde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

2.

apparatuur, ontworpen of aangepast voor de decontaminatie van voorwerpen besmet met de in ML7.a) of ML7.b) bedoelde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

3.

chemische mengsels, speciaal ontwikkeld/samengesteld voor de decontaminatie van voorwerpen besmet met de in ML7.a) of ML7.b) bedoelde stoffen.

onder ML7.f)1 vallen ook:

a.

luchtbehandelingseenheden, speciaal ontworpen of aangepast voor nucleaire, biologische of chemische filtratie;

b.

beschermende kleding.

voor civiele gasmaskers, veiligheids- en decontaminatieapparatuur, zie ook 1A004 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

g)

apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, ontworpen of aangepast voor opsporing en identificatie van de in ML7.a), ML7.b) of ML7.d) genoemde stoffen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

in ML7.g. worden niet bedoeld individuele dosismeters voor stralingscontrole.

zie ook 1A004 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

h)

„biopolymeren”, speciaal ontworpen of bewerkt voor het opsporen en determineren van stoffen voor chemische oorlogsvoering als genoemd in ML7.b) en de specifieke celkweken die worden gebruikt voor de vervaardiging daarvan;

i)

„biokatalysatoren” voor het decontamineren en afbreken van stoffen voor chemische oorlogsvoering, en biologische systemen daarvoor, als hieronder:

1.

„biokatalysatoren”, speciaal ontworpen voor de decontaminatie en het afbreken van de in ML7.b) bedoelde stoffen voor chemische oorlogsvoering, welke het resultaat zijn van gerichte laboratoriumselectie of van genetische manipulatie van biologische systemen;

2.

biologische systemen, als hieronder: „expressievectoren”, virussen of celkweken, die de genetische informatie bevatten die specifiek is voor de productie van „biokatalysatoren” als genoemd in ML7.i)1.

onder ML7.b) en ML7.d) vallen niet:

a)

cyanogeenchloride(chloorcyaan) (CAS 506-77-4). Zie 1C450.a)5 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik;

b)

hydrogeencyanide (blauwzuur) (CAS 74-90-8);

c)

chloor (CAS 7782-50-5);

d)

carbonylchloride (fosgeen) (CAS 75-44-5). Zie 1C450.a)4 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik;

e)

difosgeen (trichloormethylchloorformiaat) (CAS 503-38-8);

f)

niet meer in gebruik sinds 2004;

g)

xylylbromide, ortho-: (CAS 89-92-9), meta: (CAS 620-13-3), para: (CAS 104-81-4);

h)

benzylbromide (CAS 100-39-0);

i)

benzyljodide (CAS 620-05-3);

j)

broomaceton (CAS 598-31-2);

k)

cyanogeenbromide (CAS 506-68-3);

l)

broommethylethylketon (CAS 816-40-0);

m)

chlooraceton (CAS 78-95-5);

n)

ethyljoodacetaat (CAS 623-48-3);

o)

joodaceton (CAS 3019-04-3);

p)

chloorpicrine (CAS 76-06-2). Zie 1C450.a)7 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

de in ML7.h) en ML7.i)2 bedoelde celkweken en biologische systemen vormen een limitatieve opsomming en in deze rubrieken worden niet bedoeld cellen of biologische systemen voor civiele doeleinden, zoals toepassingen in de landbouw, farmaceutische industrie, op medisch, veterinair en milieuhygiënisch gebied, in het afvalbeheer en in de voedingsindustrie.

ML8
„Energetische materialen”, en aanverwante substanties, als hieronder:

zie ook 1C011 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

voor ladingen en mechanismen, zie ML4 en 1A008 op de EU-lijst van producten voor tweeërlei gebruik.

1.

in ML8 betekent de term mengsel een samenstelling van twee of meer stoffen waarvan er ten minste een voorkomt in de rubrieken van ML8.

2.

onder deze lijst vallen alle stoffen die voorkomen in de ML8-rubrieken, ook wanneer deze gebruikt worden in een andere toepassing dan vermeld. (Zo wordt TAGN voornamelijk als springstof gebruikt, maar kan deze stof ook als brandstof of oxidatiemiddel dienen.)

a)

„springstoffen” als hieronder, en mengsels daarvan:

1.

ADNBF (aminodinitrobenzofuroxan of 7-amino-4,6-dinitrobenzofurazan-1-oxide (CAS 97096-78-1);

2.

BNCP (cis-bis(5-nitrotetrazolato) tetraaminekobalt (III) perchloraat) (CAS 117412-28-9);

3.

CL-14 (diaminodinitrobenzofuroxan of 5,7-diamino-4,6-dinitrobenzofurazan-1-oxide (CAS 117907-74-1);

4.

CL-20 (HNIW of hexanitrohexaazaisowurtzitaan) (CAS 135285-90-4); chlatraten van CL-20 (zie ook ML8.g)3 en g)4 voor de „voorlopers”);

5.

CP (2(5-cyaantetrazolato) pentaaminekobalt (III) perchloraat) (CAS 70247-32-4);

6.

DADE (1,1-diamino-2,2-dinitroethyleen, FOX7) (CAS 145250-81-3);

7.

DATB (diaminotrinitrobenzeen) (CAS 1630-08-6);

8.

DDFP (1,4-dinitrodifurazanpiperazine);

9.

DDPO (2,6-diamino-3,5-dinitropyrazine-1-oxide, PZO) (CAS 194486-77-6);

10.

DIPAM (3,3′-diamino-2,2′,4,4′,6,6′-hexanitrobifenyl of dipicramide) (CAS 17215-44-0);

11.

DNGU (DINGU of dinitroglycoluril) (CAS 55510-04-8);

12.

furazanen, als hieronder:

a)

DAAOF (diaminoazoxyfurazan);

b)

DAAzF (diaminoazofurazan) (CAS 78644-90-3);

13.

HMX en derivaten (zie ook ML8.g)5 voor de „voorlopers”), als hieronder:

a)

HMX (cyclotetramethyleentetranitramine, octahydro-1,3,5,7-tetranitro-1,3,5,7-tetrazine, 1,3,5,7-tetranitro-1,3,5,7-tetraza-cyclooctaan, octogen of octogeen) (CAS 2691-41-0);

b)

difluorgeamineerde analoga van HMX;

c)

K-55 (2,4,6,8-tetranitro-2,4,6,8-tetraazabicyclo[3,3,0]-octanon-3, tetranitrosemiglycouril of keto-bicylisch HMX) (CAS 130256-72-3);

14.

HNAD (hexanitroadamantaan) (CAS 143850-71-9);

15.

HNS (hexanitrostilbeen) (CAS 20062-22-0);

16.

imidazolen, als hieronder:

a)

BNNII (Octahydro-2,5-bis(nitroimino)imidazo [4,5-d]imidazool);

b)

DNI (2,4-dinitroimidazool) (CAS 5213-49-0);

c)

FDIA (1-fluoro-2,4-dinitroimidazool);

d)

NTDNIA (N-(2-nitrotriazolo)-2,4-dinitroimidazool);

e)

PTIA (1-picryl-2,4,5-trinitroimidazool);

17.

NTNMH (1-(2-nitrotriazolo)-2-dinitromethyleenhydrazine);

18.

NTO (ONTA of 3-nitro-1,2,4-triazool-5-on) (CAS 932-64-9);

19.

polynitrocubanen met meer dan vier nitrogroepen;

20.

PYX (2,6-bis(picrylamino)-3,5-dinitropyridine) (CAS 38082-89-2);

21.

RDX en derivaten, als hieronder:

a)

RDX (cyclotrimethyleentrinitramine, cycloniet, T4, hexahydro-1,3,5-trinitro-1,3,5-triazine, 1,3,5-trinitro-1,3,5-triazacyclohexaan, hexogen of hexogeen) (CAS 121-82-4);

b)

Keto-RDX (K-6 of 2,4,6-trinitro-2,4,6-triazacyclohexanon) (CAS 115029-35-1);

22.

TAGN (triaminoguanidinenitraat) (CAS 4000-16-2);

23.

TATB (triaminotrinitrobenzeen) (CAS 3058-38-6) (zie ook ML8.g)7 voor de „voorlopers”);

24.

TEDDZ (3,3,7,7-tetrabis(difluoramine)octahydro-1,5-dinitro-1,5-diazocine);

25.

tetrazolen, als hieronder:

a)

NTAT (nitrotriazoolaminotetrazool);

b)

NTNT (1-N-(2-nitrotriazolo)-4-nitrotetrazool);

26.

tetryl (trinitrofenylmethylnitramine) (CAS 479-45-8);

27.

TNAD (1,4,5,8-tetranitro-1,4,5,8-tetraazadecaline) (CAS 135877-16-6) (zie ook ML8.g)6 voor de „voorlopers”);

28.

TNAZ (1,3,3-trinitroazetidine) (CAS 97645-24-4) (zie ook ML8.g)2 voor de „voorloper”);

29.

TNGU (SORGUYL of tetranitroglycoluril) (CAS 55510-03-7);

30.

TNP (1,4,5,8-tetranitro-pyridazino[4,5-d]pyridazine) (CAS 229176-04-9);

31.

triazinen, als hieronder:

a)

DNAM (2-oxy-4,6-dinitroamino-s-triazine) (CAS 19899-80-0);

b)

NNHT (2-nitroimino-5-nitro-hexahydro-1,3,5-triazine) (CAS 130400-13-4);

32.

triazolen, als hieronder:

a)

5-azido-2-nitrotriazool;

b)

ADHTDN (4-amino-3,5-dihydrazino-1,2,4-triazooldinitramide) (CAS 1614-08-0);

c)

ADNT (1-amino-3,5-dinitro-1,2,4-triazool);

d)

BDNTA ([bis-dinitrotriazool]amine);

e)

DBT (3,3′-dinitro-5,5-bis-1,2,4-triazool) (CAS 30003-46-4);

f)

DNBT (dinitrobistriazool) (CAS 70890-46-9);

g)

NTDNA (2-nitrotriazool-5-dinitramide) (CAS 75393-84-9);

h)

NTDNT (1-N-(2-nitrotriazolo)-3,5-dinitrotriazool);

i)

PDNT (1-picryl-3,5-dinitrotriazool);

j)

TACOT (tetranitrobenzeentriazoolbenzeentriazool) (CAS 25243-36-1);

33.

Springstoffen die niet elders in ML8.a) zijn opgenomen, met één of meer van de volgende kenmerken:

a)

een detonatiesnelheid groter dan 8 700 m/s bij maximale dichtheid; of

b)

een detonatiedruk in de schokgolf van meer dan 34 GPa (340 kbar);

34.

organische springstoffen die niet elders in ML8.a) zijn opgenomen, met alle volgende kenmerken:

a)

leveren een detonatiedruk in de schokgolf van 25 Gpa (250 kbar) of meer op, en

b)

blijven gedurende vijf minuten of langer stabiel bij een temperatuur van 523 K (250 °C) of hoger;

b)

„stuwstoffen”, als hieronder:

1.

elke vaste „stuwstof” uit VN-klasse 1.1 met een theoretische specifieke impuls (onder standaardomstandigheden) van meer dan 250 seconden bij niet-gemetalliseerde samenstellingen, of meer dan 270 seconden bij gealumineerde samenstellingen;

2.

elke vaste „stuwstof” uit VN-klasse 1.3 met een theoretische specifieke impuls (onder standaardomstandigheden) van meer dan 230 seconden bij niet-gehalogeniseerde samenstellingen, 250 seconden bij niet-gemetalliseerde samenstellingen, of meer dan 266 seconden bij gemetalliseerde samenstellingen;

3.

„stuwstoffen” met een krachtconstante groter dan 1 200 kJ/kg;

4.

„stuwstoffen” die een onveranderlijke verbrandingssnelheid kunnen onderhouden van meer dan 38 mm per seconde onder standaardomstandigheden (gemeten in de vorm van een geïnhibeerde enkele streng) van een druk van 6,89 Mpa (68,9 bar) en een temperatuur van 294 K (21 °C);

5.

met elastomeer gemodificeerde gegoten „stuwstoffen” op basis van twee stuwstoffen (EMCDB) met een uitrekbaarheid bij maximale spanning van meer dan 5 % bij 233 K (- 40 °C);

6.

elke „stuwstof” die in ML8.a) bedoelde substanties bevat;

7.

„stuwstoffen” die niet elders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire producten worden vermeld en speciaal zijn ontworpen voor militair gebruik;

c)

„pyrotechnische stoffen” als hieronder, en mengsels daarvan:

1.

brandstoffen voor vliegtuigen die speciaal voor militaire doeleinden zijn samengesteld;

2.

alane (aluminiumhydride) (CAS 7784-21-6);

3.

carboranen; decaboraan (CAS 17702-41-9); pentaboranen (CAS 19624-22-7 en 18433-84-6) en derivaten;

4.

hydrazine en derivaten, als hieronder (zie ook ML8.d)8 en d)9 voor oxiderende hydrazinederivaten):

a)

hydrazine (CAS 302-01-2) in concentraties van 70 % of meer;

b)

monomethylhydrazine (CAS 60-34-4);

c)

symmetrisch dimethylhydrazine (CAS 540-73-8);

d)

asymmetrisch dimethylhydrazine (CAS 57-14-7);

5.

metaalbrandstoffen in deeltjesvorm, hetzij bolvormig, verstoven, sferoïdisch, in vlokkenvorm of gemalen, vervaardigd uit materiaal dat voor 99 % of meer bestaat uit één of meer van de volgende stoffen:

a)

metalen en mengsels daarvan, als hieronder:

1.

beryllium (CAS 7440-41-7) met een deeltjesgrootte van minder dan 60 micrometer;

2.

fijn ijzerpoeder (CAS 7439-89-6) met een deeltjesgrootte van 3 micrometer of minder, vervaardigd door reductie van ijzeroxide met waterstof;

b)

mengsels die één van de volgende stoffen bevatten:

1.

zirkonium (CAS 7440-67-7), magnesium (CAS 7439-95-4) en hun legeringen met een deeltjesgrootte van minder dan 60 micrometer;

2.

borium (CAS 7440-42-8) of boriumcarbide (CAS 12069-32-8) met een zuiverheid van 85 % of hoger en een deeltjesgrootte van minder dan 60 micrometer;

6.

militaire materialen welke verdikkingsmiddelen voor koolwaterstofbrandstoffen bevatten, die speciaal zijn samengesteld voor gebruik in vlammenwerpers of pyrogene munitie, zoals metaalstearaten of -palminaten (bv. octal (CAS 637-12-7)) en M1, M2 en M3 verdikkingsmiddelen;

7.

perchloraten, chloraten en chromaten, samengesteld met verpoederd metaal of andere brandstofcomponenten met hoge energie;

8.

bolvormig aluminiumpoeder (CAS 7429-90-5) met een deeltjesgrootte van 60 micrometer of kleiner, vervaardigd van materiaal met een aluminiumgehalte van 99 % of meer;

9.

titaansubhybride (TiHn) met de stoichiometriewaarde n = 0,65 – 1,68.

de in ML8.c)1 bedoelde brandstoffen voor vliegtuigen zijn de eindproducten en niet de bestanddelen daarvan.

in ML8.c)4.a) zijn niet bedoeld hydrazinemengsels die speciaal zijn samengesteld voor corrosiebestrijding.

in ML8.c)5 zijn bedoeld explosieven en brandstoffen, ongeacht of de metalen of legeringen zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.

in ML8.c)5.b)2 worden niet bedoeld borium en boriumcarbide verrijkt met borium-10 (20 % of meer borium-10 bevattend).

d)

oxidatiemiddelen als hieronder, en mengsels daarvan:

1.

ADN (ammoniumdinitramide of SR 12) (CAS 140456-78-6);

2.

AP (ammoniumperchloraat) (CAS 7790-98-9);

3.

samenstellingen bestaande uit fluor en één of meer van de volgende stoffen:

a)

andere halogenen;

b)

zuurstof;

c)

stikstof;

in ML8.d)3 is niet bedoeld chloortrifluoride (CAS 7790-91-2). Zie 1C238 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

in ML8.d)3 is niet bedoeld stikstoftrifluoride (CAS 7783-54-2) in gasvormige toestand.

4.

DNAD (1,3-dinitro-1,3-diazetidine) (CAS 78246-06-7);

5.

HAN (hydroxylammoniumnitraat) (CAS 13465-08-2);

6.

HAP (hydroxylammoniumperchloraat) (CAS 15588-62-2);

7.

HNF (hydraziniumnitroformaat) (CAS 20773-28-8);

8.

hydrazinenitraat (CAS 37836-27-4);

9.

hydrazineperchloraat (CAS 27978-54-7);

10.

vloeibare oxidatiemiddelen die geheel of gedeeltelijk bestaan uit geïnhibeerd roodrokend salpeterzuur (IRFNA) (CAS 8007-58-7).

in ML8.d)10 is niet bedoeld niet-geïnhibeerd rokend salpeterzuur.

e)

bindmiddelen, weekmakers, monomeren en polymeren, als hieronder:

1.

AMMO (azidomethylmethyloxetaan en de polymeren daarvan) (CAS 90683-29-7) (zie ook ML8.g)1 voor de „voorlopers”);

2.

BAMO (bisazidomethyloxetaan en de polymeren daarvan) (CAS 17607-20-4) (zie ook ML8.g)1 voor de „voorlopers”);

3.

BDNPA (bis(2,2-dinitropropyl)acetaal) (CAS 5108-69-0);

4.

BDNPF (bis(2,2-dinitropropyl)formal) (CAS 5917-61-3);

5.

BTTN (butaantriooltrinitraat (CAS 6659-60-50) (zie ook ML8.g)8 voor de „voorlopers”);

6.

energetische monomeren, weekmakers of polymeren die speciaal voor militaire doeleinden zijn samengesteld en één of meer van de volgende groepen bevatten:

a)

nitrogroepen;

b)

azidogroepen;

c)

nitraatgroepen;

d)

nitrazagroepen; of

e)

difluoroaminogroepen;

7.

FAMAO (3-difluoroaminomethyl-3-azidomethyloxetaan) en de polymeren daarvan;

8.

FEFO (bis-(2-fluoro-2,2 dinitroethyl)formal) (CAS 17003-79-1);

9.

FPF-1 (poly-2,2,3,3,4,4-hexafluorpentaan-1,5-diol formal) (CAS 376-90-9);

10.

FPF-3 (poly-2,4,4,5,5,6,6-heptafluor-2-trifluormethyl-3-oxaheptaan-1,7-diol formal);

11.

GAP (glycidylazidepolymeer) (CAS 143178-24-9) en derivaten daarvan;

12.

HTPB (hydroxyl eindstandig polybutadieen) met een hydroxylfunctionaliteit gelijk aan of groter dan 2,2 en minder dan of gelijk aan 2,4, een hydroxylwaarde van minder dan 0,77 meq/g, en een viscositeit bij 30 °C van minder dan 47 poise (CAS 69102-90-5);

13.

van alcoholfuncties voorzien poly(epichloorhydrine) met een molecuulgewicht van minder dan 10 000, als hieronder:

a)

poly(epichlorohydrindiol);

b)

poly(epichlorohydrintriol);

14.

NENAs (nitratoethylnitramineverbindingen) (CAS 17096-47-8, 85068-73-1, 82486-83-7, 82486-82-6 en 85954-06-9);

15.

PGN (poly-GLYN, polyglycidylnitraat of poly(nitratomethyloxiraan) (CAS 27814-48-8);

16.

poly-NIMMO (polynitraatmethylmethyloxetaan) of poly-NMMO (poly[3-nitraatmethyl,3-methyloxetaan]) (CAS 84051-81-0);

17.

polynitroorthocarbonaten;

18.

TVOPA (1,2,3-tris[1,2-bis(difluoramino)ethoxy]propaan of tris vinoxypropaanadduct (CAS 53159-39-0).

f)

„toevoegingen”, als hieronder:

1.

basisch kopersalicylaat (CAS 62320-94-9);

2.

BHEGA (bis-(2-hydroxyethyl) glycolamide) (CAS 17409-41-5);

3.

BNO (butadieennitriloxide) (CAS 9003-18-3);

4.

ferroceenderivaten, als hieronder:

a)

butaceen (CAS 125856-62-4);

b)

catoceen (2,2-bis-ethylferrocenylpropaan) (CAS 37206-42-1);

c)

ferroceencarboxylzuren;

d)

n-butyl-ferroceen (CAS 31904-29-7);

e)

andere additiepolymeren van ferroceenderivaten;

5.

lood-beta-resorcylaat (CAS 20936-32-7);

6.

loodcitraat (CAS 14450-60-3);

7.

lood/koperchelaten van betaresorcylaat of salicylaten (CAS 68411-07-4);

8.

loodmaleaat (CAS 19136-34-6);

9.

loodsalicylaat (CAS 15748-73-9);

10.

loodstannaat (CAS 12036-31-6);

11.

MAPO (tris-1-(2-methyl) aziridinylfosfineoxide (CAS 57-39-6); BOBBA 8 (bis(2-methylaziridinyl)-2-(2-hydroxypropanoxy) propylaminofosfineoxide); en andere MAPO-derivaten;

12.

Methyl BAPO (bis(2-methylaziridinyl)methylaminofosfineoxide (CAS 85068-72-0);

13.

N-methyl-p-nitroaniline (CAS 100-15-2);

14.

3-nitraza-1,5-pentaandiisocyanaat (CAS 7406-61-9);

15.

organometaal-koppelaars, als hieronder:

a)

neopentyl[diallyl] oxy, tri [dioctyl]fosfaattitanaat (CAS 103850-22-2); ook wel bekend onder de benaming titaan IV, 2,2[bis 2-propenolato-methyl, butanolaat, tris(dioctyl) fosfato] (CAS 110438-25-0); of LICA 12 (CAS 103850-22-2);

b)

titaan IV [(2-propenolato-1)methyl, n-propanolatomethyl]butanolaat-1, tris[dioctyl]pyrofosfaat of KR3538;

c)

titaan IV [(2-propenolato-1)methyl, n-propanolatomethyl]butanolaat-1, tris(dioctyl)fosfaat;

16.

polycyaandifluoraminoethyleenoxide;

17.

polyfunctionele aziridineamiden: met ketenstructuren van isoftaalzuur, trimesinezuur (BITA of butyleeniminetrimesamide), isocyanuurzuur of trimethyladipinezuur en 2-methyl of 2-ethylsubstituenten aan de aziridinering;

18.

propyleenimine (2-methylaziridine) (CAS 75-55-8);

19.

superfijn ijzeroxide (Fe2O3) (CAS 1317-60-8) met een specifiek oppervlak groter dan 250 m2/g en een gemiddelde deeltjesgrootte van 3,0 nm of kleiner;

20.

TEPAN (tetraethyleenpentamineacrylnitril) (CAS 68412-45-3); gecyaanethyleerde polyamines en de zouten daarvan;

21.

TEPANOL (tetraethyleenpentamineacrylnitrilglycidol) (CAS 68412-46-4); cyaanethylgesubstitueerde polyamines geaddeerd met glycidol en de zouten daarvan;

22.

TBP (trifenylbismut) (CAS 603-33-8).

g)

„voorlopers”, als hieronder:

in ML8.g) gelden de verwijzingen de uit deze substanties vervaardigde „energetische materialen”.

1.

BCMO (bischloormethyloxetaan) (CAS 142173-26-0) (zie ook ML8.e)1 en e)2);

2.

dinitroazetidine-t-butylzout (CAS 125735-38-8) (zie ook ML8.a)28);

3.

HBIW (hexabenzylhexaazaisowurtzitaan) (CAS 124782-15-16) (zie ook ML8.a)4);

4.

TAIW (tetraacetyldibenzylhexaazaisowurtzitaan) (CAS 182763-60-6); (zie ook ML8.a)4);

5.

TAT (1,3,5,7-tetraacetyl-1,3,5,7,-tetraaza-cyclooctaan) (CAS 41378-98-7) (zie ook ML8.a)13);

6.

1,4,5,8-tetraazadecaline (CAS 5409-42-7) (zie ook ML8.a)27);

7.

1,3,5 trichloorbenzeen (CAS 108-70-3) (zie ook ML8.a)23);

8.

1,2,4 trihydroxybutaan (1,2,4 butaantriol) (CAS 3068-00-6) (zie ook ML8.e)5).

niet meer in gebruik sinds 2009.

de volgende stoffen zijn niet bedoeld in ML8 tenzij ze zijn samengesteld of gemengd met het „energetisch materiaal” vermeld in ML8.a) of met metalen in poedervorm vermeld in ML8.c):

a)

ammoniumpicraat (CAS 131-74-8);

b)

zwart kruit;

c)

hexanitrodifenylamine (CAS 131-73-7);

d)

difluoramine (CAS 10405-27-3);

e)

nitrostijfsel (CAS 9056-38-6);

f)

kaliumnitraat (CAS 7757-79-1);

g)

tetranitronaftaleen;

h)

trinitroanisol;

i)

trinitronaftaleen;

j)

trinitroxyleen;

k)

N-pyrrolidinon; 1-methyl-2-pyrrolidinon (CAS 872-50-4);

l)

dioctylmaleaat (CAS 142-16-5);

m)

ethylhexylacrylaat (CAS 103-11-7);

n)

triethylaluminium (TEA) (CAS 97-93-8), trimethylaluminium (TMA) (CAS 75-24-1) en andere pyrofore metaalalkylen en metaalarylen van lithium, natrium, magnesium, zink en borium;

o)

nitrocelluose (CAS 9004-70-0);

p)

nitroglycerine (of glyceroltrinitraat, trinitroglycerine) (NG) (CAS 55-63-0);

q)

2,4,6-trinitrotolueen (TNT) (CAS 118-96-7);

r)

ethyleendiaminedinitraat (EDDN) (CAS 20829-66-7);

s)

pentaerytritoltetranitraat (PETN) (CAS 78-11-5);

t)

loodazide (CAS 13424-46-9), normaal loodstyfnaat (CAS 15245-44-0) en basisch loodstyfnaat (CAS 12403-82-6), en primaire explosieven of ontstekingsmengsels die aziden of azidecomplexen bevatten;

u)

triethyleenglycoldinitraat (TEGDN) (CAS 111-22-8);

v)

2,4,6-trinitroresorcinol (styfninezuur) (CAS 82-71-3);

w)

diethyldifenylureum (CAS 85-98-3); dimethyldifenylureum (CAS 611-92-7); metylethyldifenylureum [Centralites];

x)

N,N-difenylureum (asymmetrisch difenylureum) (CAS 603-54-3);

y)

methyl-N,N-difenylureum (asymmetrisch methyldifenylureum) (CAS 13114-72-2);

z)

ethyl-N,N-difenylureum (asymmetrisch ethyldifenylureum) (CAS 64544-71-4);

aa)

2-nitrodifenylamine (2-NDPA)(CAS 119-75-5);

bb)

4-nitrodifenylamine (4-NDPA)(CAS 836-30-6);

cc)

2,2-dinitropropanol (CAS 918-52-5);

dd)

nitroguanidine (CAS 556-88-7) (zie 1C011.d) op de EU-lijst van producten voor tweeërlei gebruik).

ML9
Oorlogsschepen (zowel oppervlakteschepen als onderzeeboten), speciale scheepsuitrusting, toebehoren, onderdelen en andere oppervlakteschepen, als hieronder:

voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11.

a)

vaartuigen en onderdelen, als hieronder:

1.

vaartuigen (zowel oppervlakteschepen als onderzeeboten) speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik en ongeacht de staat van onderhoud of de gebruiksconditie, en al dan niet voorzien van systemen voor het lanceren van wapens of voorzien van bepantsering, alsmede rompen of delen van rompen voor deze vaartuigen, en onderdelen daarvoor speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik;

2.

andere dan in ML9a)1 bedoelde oppervlakteschepen, met één of meer van de volgende elementen bevestigd op of ingebouwd in het vaartuig:

a)

machinegeweren met een kaliber van 12,7 mm (kaliber 0,50 inch) of meer als bedoeld in ML1, of wapens als bedoeld in ML2, ML4, ML12 of ML19, of „bevestigingspunten” of versterkte punten voor dergelijke wapens;

„bevestigingspunten” betekent affuiten voor wapens of structurele verstevigingen voor de installatie van wapens.

b)

vuurgeleidingssystemen als bedoeld in ML5;

c)

met al de volgende kenmerken:

1.

„chemische, biologische, radiologische en nucleaire bescherming (CBRN)”;

2.

een „bevochtigings- of afspoelingsinrichting” („Pre-wet or wash down system”) voor decontaminatie;

1.

„CBRN-bescherming” is een geheel zelfstandige ruimte met voorzieningen als overdruk, isolatie van de ventilatiesystemen, beperkte ventilatieopeningen met CBRN-filters en met luchtsluizen uitgeruste beperkte toegangspunten voor personeel.

2.

een „bevochtigings- of afspoelingsinrichting” („Pre-wet or wash down system”) is een sproeisysteem met zeewater dat tegelijk de buitenkant van de bovenbouw en de dekken van een vaartuig kan bevochtigen.

d)

actieve systemen voor tegenmaatregelen tegen wapens als bedoeld in ML4.b), ML5.c) of ML11.a), met een of meer van de volgende kenmerken:

1.

„CBRN-bescherming”;

2.

een romp en bovenbouw die speciaal zijn ontworpen met het oog op de beperking van de radardoorsnede (radar cross section);

3.

inrichtingen ter beperking van de thermische signatuur (bijv. een inrichting voor het koelen van uitlaatgassen), met uitzondering van inrichtingen die speciaal zijn ontworpen om de algemene efficiëntie van het aandrijfsysteem te verhogen of om de gevolgen voor het milieu te beperken;

4.

een demagnetiseringssysteem (degaussing system) dat is ontworpen om de magnetische signatuur van het gehele vaartuig te beperken;

b)

motoren en voortstuwingssystemen, als hieronder, speciaal ontworpen voor militair gebruik en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen voor militair gebruik:

1.

dieselmotoren, speciaal ontworpen voor onderzeeboten en met alle volgende kenmerken:

a)

uitgangsvermogen van 1,12 MW (1 500 pk) of meer;

b)

omwentelingssnelheid van 700 omwentelingen per minuut of meer;

2.

elektromotoren, speciaal ontworpen voor onderzeeboten en met alle volgende kenmerken:

a)

uitgangsvermogen van meer dan 0,75 MW (1 000 pk);

b)

snel omkeerbaar;

c)

met vloeistofkoeling;

d)

geheel gesloten;

3.

niet-magnetische dieselmotoren, met alle volgende kenmerken:

a)

uitgangsvermogen van 37,3 kW (50 pk) of meer;

b)

een niet-magnetisch gehalte van meer dan 75 % van het totale gewicht;

4.

speciaal voor onderzeeërs ontworpen „luchtonafhankelijke voortstuwingssystemen”.

„Luchtonafhankelijke voortstuwing” („air independent propulsion” (AIP)) maakt het voor een onderzeeër mogelijk zijn voortstuwingssysteem zonder toegang tot atmosferische zuurstof te gebruiken gedurende een langere periode dan met accu's mogelijk zou zijn. Voor de toepassing van ML9.b)4, omvat AIP niet kernenergie.

c)

toestellen voor opsporing onder water, speciaal ontworpen voor militair gebruik, besturingsapparaten daarvoor en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen voor militair gebruik;

d)

netten voor het tegenhouden van onderzeeboten en torpedo's, speciaal ontworpen voor militair gebruik;

e)

niet meer in gebruik sinds 2003;

f)

doorvoeren of doorvoerkoppelingen voor rompen, speciaal ontworpen voor militair gebruik, waardoor interactie mogelijk is met apparatuur buiten het schip, en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen voor militair gebruik;

in ML9.f) zijn mede bedoeld doorvoerkoppelingen voor vaartuigen van het ééndraads-, meerdraads-, coaxiaalkabel- of golfgeleiderstype, en doorvoeren voor rompen, beide geschikt om bij een onderwaterdiepte groter dan 100 m ondoordringbaar te blijven voor lekkage van buitenaf en met behoud van de vereiste eigenschappen, alsmede vezeloptische doorvoerkoppelingen en optische doorvoeren voor rompen speciaal ontworpen voor de transmissie van „laser”-bundels, ongeacht de diepte. ML9.f) is niet van toepassing op gewone doorvoeren voor rompen voor voortstuwingsaandrijfassen en hydrodynamische besturingsstangen.

g)

geruisloze lagers, met één of meer van de volgende kenmerken, onderdelen daarvoor en apparatuur welke deze lagers bevat, speciaal ontworpen voor militair gebruik:

1.

ophanging met gas of magnetische ophanging;

2.

actieve regelinrichtingen ter onderdrukking van de signatuur;

3.

regelinrichtingen ter onderdrukking van trillingen.

ML10
„Vliegtuigen”, „lichter-dan-luchttoestellen”, luchtvaartuigen voor onbemand gebruik, vliegtuigmotoren, en uitrusting voor „vliegtuigen”, aanverwante uitrustingsstukken en onderdelen, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, als hieronder:

voor geleidings- en navigatieapparatuur, zie ML11.

a)

gevechts-„vliegtuigen” en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

b)

andere „vliegtuigen” en „lichter-dan-luchttoestellen”, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zoals het uitvoeren van militaire verkenningsvluchten, aanvalsvluchten, militaire opleidingen, troepenverplaatsingen en het afwerpen van troepen of militaire uitrustingsstukken, logistieke ondersteuning, alsmede speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

c)

onbemande luchtvaartuigen en aanverwante apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

1.

onbemande luchtvaartuigen, met inbegrip van op afstand geleide luchtvaartuigen (RPV's), autonome, programmeerbare luchtvaartuigen en „lichter-dan-luchttoestellen”;

2.

aanverwante lanceerinrichtingen en ondersteuningsapparatuur op de grond;

3.

aanverwante apparatuur voor commando en besturing;

d)

vliegtuigmotoren, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

e)

uitrusting bestemd voor gebruik in de lucht, met inbegrip van uitrusting voor het in de lucht bijvullen van brandstof, speciaal ontworpen voor gebruik met de in ML10.a) en ML10.b) genoemde „vliegtuigen” of met de in ML10.d) genoemde vliegtuigmotoren, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

f)

toestellen werkend onder druk voor het bijvullen van brandstof, uitrustingsstukken voor deze toestellen, apparatuur speciaal ontworpen voor het kunnen verrichten van werkzaamheden in beperkte ruimten, en grondmaterieel, speciaal ontwikkeld voor de hierboven in ML10.a) en ML10.b) genoemde „vliegtuigen” of voor de hierboven in ML10.d) genoemde vliegtuigmotoren;

g)

militaire valhelmen en veiligheidsmaskers, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, ademhalingstoestellen werkend bij overdruk, en partiële drukkleding voor gebruik in „vliegtuigen”, anti-g-kleding, toestellen (convertors) voor het omzetten van vloeibare zuurstof in gasvormige voor „vliegtuigen” of projectielen, en katapulten en schietstoelen voor redding van bemanning uit „vliegtuigen”;

h)

parachutes, zweefparachutes en aanverwante uitrustingsstukken, als hieronder, en daarvoor speciaal ontworpen onderdelen:

1.

parachutes die niet elders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen zijn vermeld;

2.

zweefparachutes;

3.

uitrustingstukken speciaal ontworpen voor parachutisten die van grote hoogte springen (bijvoorbeeld pakken, speciale helmen, ademhalingssystemen, navigatieapparatuur);

i)

automatische besturingssystemen voor aan een parachute afgeworpen ladingen; apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, voor het gestuurd openen van de parachute bij sprongen van willekeurige hoogte, met inbegrip van zuurstofapparatuur.

onder ML10.b) vallen niet „vliegtuigen” of varianten van deze „vliegtuigen”, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik en met alle volgende kenmerken:

a)

niet geconfigureerd voor militair gebruik en niet uitgerust met apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik;

b)

gecertificeerd voor civiel gebruik door de civiele luchtvaartautoriteiten in een lidstaat of in een lidstaat van het Wassenaar Arrangement.

onder ML10.d) vallen niet:

a)

vliegtuigmotoren, ontworpen of aangepast voor militair gebruik, die zijn gecertificeerd door de civiele luchtvaartautoriteiten in een lidstaat of in een lidstaat van het Wassenaar Arrangement voor gebruik in „civiele vliegtuigen”, of speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

b)

zuigermotoren of speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, behalve die welke speciaal ontworpen zijn voor onbemande luchtvaartuigen.

onder de in ML10.b) en ML10.d) bedoelde speciaal ontworpen onderdelen en aanverwante apparatuur voor niet-militaire „vliegtuigen” of voor militair gebruik aangepaste vliegtuigmotoren vallen uitsluitend militaire onderdelen en aanverwante militaire apparatuur die noodzakelijk zijn voor de aanpassing voor militair gebruik.

ML11
Elektronische apparatuur die nergens anders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen is bedoeld, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

elektronische apparatuur die speciaal is ontworpen voor militair gebruik;

in ML11.a) worden ook bedoeld:

a)

elektronische apparatuur voor het hinderen en tegenhinderen (ECM- en ECCM-apparatuur, dat wil zeggen apparatuur, ontworpen om vreemde of onjuiste signalen in te voeren in radar of radiocommunicatieontvangers of om op andere wijze de ontvangst, werkzaamheid of doeltreffendheid van vijandelijke elektronische ontvangers en hun apparatuur voor tegenmaatregelen te hinderen);

b)

buizen met frequency agility;

c)

elektronische systemen of apparatuur ontworpen voor ofwel het observeren en volgen van het elektromagnetisch spectrum voor militaire inlichtingen of veiligheidsdoeleinden, ofwel het tegengaan van dergelijke observatie- en volgactiviteiten;

d)

apparatuur voor tegenmaatregelen voor onderwatergebruik, met inbegrip van apparatuur voor het akoestisch en magnetisch hinderen en misleiden, speciaal ontworpen om vreemde of onjuiste signalen in te voeren in sonarontvangtoestellen;

e)

beveiligingsapparatuur voor gegevensverwerking, voor gegevens en voor transmissie- en signaallijnen, waarbij gebruik wordt gemaakt van coderingsprocedures;

f)

apparatuur voor identificatie, authentificatie en het invoeren van identificatiesleutels en apparatuur voor het beheren, vervaardigen en distribueren van identificatiesleutels;

g)

geleidings- en navigatieapparatuur;

h)

digitale transmissieapparatuur voor troposcatter-radiocommunicatie;

i)

speciaal voor Signals Intelligence ontworpen digitale demodulatoren;

j)

„geautomatiseerde commando- en besturingssystemen”.

voor „programmatuur” die samenhangt met militaire softwareradio (SDR), zie ML21.

b)

apparatuur voor het storen van wereldwijde satellietnavigatiesystemen (GNSS).

ML12
Hoge kinetische energiewapensystemen (High velocity kinetic weapon systems) en aanverwante apparatuur, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

kinetische energiewapensystemen, speciaal ontworpen ter vernietiging of ter bewerkstelliging van vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit;

b)

speciaal ontworpen test- en evaluatievoorzieningen en testmodellen, met inbegrip van diagnostische instrumenten en doelwitten, voor het dynamisch testen van kinetische energieprojectielen en -systemen.

voor wapensystemen die submunitie gebruiken of alleen werken met chemische voortstuwing en munitie daarvoor, zie ML1 tot en met ML4.

in ML12 zijn mede de onderstaande systemen bedoeld wanneer deze speciaal zijn ontworpen voor kinetische energiewapensystemen:

a)

lanceervoortstuwingssystemen geschikt om een massa groter dan 0,1 g te versnellen tot een snelheid hoger dan 1,6 km/s, bij enkelschots- of snelvuurstand;

b)

apparatuur voor de opwekking van primaire energie, voor elektronische bewapening, energieopslag, thermische beheersing, conditionering, schakelingen en brandstofbehandeling; en elektrische verbindingsdelen tussen energiebron, kanon en andere elektrische aandrijffuncties van de toren;

c)

systemen voor het detecteren en opsporen van doelwitten, voor vuurleiding en voor schadevaststelling;

d)

systemen voor doelzoeken, geleiden en koersverleggende voortstuwing (laterale versnelling) voor projectielen.

onder ML12 vallen wapensystemen waarbij één of meer van de volgende voorstuwingsmethoden worden gebruikt:

a)

elektromagnetisch;

b)

elektrothermisch;

c)

plasma;

d)

licht gas; of

e)

chemisch (wanneer gebruikt in combinatie met één van bovenstaande methoden).

ML13
Gepantserde of beschermende apparatuur, constructies, onderdelen, als hieronder:

a)

pantserplaten met één of meer van de volgende kenmerken:

1.

gefabriceerd om te voldoen aan een militaire standaard of specificatie; of

2.

geschikt voor militair gebruik;

b)

combinaties en constructies van metallische en niet-metallische materialen speciaal ontworpen voor ballistische bescherming van militaire systemen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

c)

helmen welke voldoen aan militaire standaarden of specificaties, of vergelijkbare nationale standaarden, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, d.w.z. helmschaal, helmvoering en kussentjes;

d)

kogelvrije kleding en beschermende kleding welke voldoen aan militaire standaarden of specificaties, of gelijkwaardig, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

in ML13.b) zijn mede bedoeld, materialen speciaal ontworpen voor het vormen van op explosie reagerende pantsering of voor het construeren van militaire schuilplaatsen.

onder ML13.c) vallen niet conventionele stalen helmen welke niet zijn uitgerust met, of ontworpen of aangepast voor, het aanbrengen van enig accessoire.

onder ML13c) en d) vallen niet helmen, kogelvrije kleding en beschermende kleding die de gebruiker bij zich heeft voor eigen bescherming.

de enige in ML13 bedoelde helmen voor personeel dat bommen demonteert, zijn die welke speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen.

zie ook 1A005 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

voor „stapel- en continuvezelmateriaal” dat gebruikt wordt voor de vervaardiging van kogelvrije kleding en helmen, zie 1C010 op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

ML14
Speciaal militair oefenmaterieel of apparatuur voor het nabootsen van militaire scenario's, simulatoren speciaal ontworpen voor opleiding in het gebruik van vuurwapens of andere wapens bedoeld in ML1 of ML2, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor.

De uitdrukking „speciaal militair oefenmaterieel” omvat onder meer militaire aanvalstrainers, trainers voor operationele vluchten, trainers voor radardoelen, radardoelgeneratoren, toestellen voor schietoefeningen, trainingstoestellen voor onderzeebootbestrijding, vluchtnabootsers (waaronder centrifuges geschikt voor mensen voor de training van piloten en astronauten), radartrainingstoestellen, trainingstoestellen voor het vliegen op instrumenten, navigatietrainingstoestellen, trainers voor het lanceren van raketten, richtapparatuur, onbemande „vliegtuigen”, trainingstoestellen voor het gebruik van wapens en voor het besturen van onbemande „vliegtuigen”, mobiele trainingseenheden alsmede oefenmaterieel voor militaire grondoperaties.

ML14 omvat mede systemen voor kunstmatige beeldontwikkeling (SIG) en interactieve omgevingssystemen voor simulatoren wanneer deze speciaal zijn ontworpen of aangepast voor militair gebruik.

onder ML14 valt niet apparatuur die speciaal ontworpen is voor oefening in het gebruik van jacht- of sportwapens.

ML15
Beeldvormingsapparatuur en apparatuur voor tegenmaatregelen, als hieronder, speciaal ontworpen voor militair gebruik, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

a)

opnameapparatuur en beeldverwerkingsapparatuur;

b)

camera's, fotografische apparatuur en apparatuur voor het bewerken van films;

c)

beeldversterkerapparatuur;

d)

infrarood- en warmtebeeldapparatuur;

e)

apparatuur met beeldradarsensoren;

f)

apparatuur voor hinderen en tegenhinderen voor de apparatuur bedoeld in ML15.a) tot en met ML15.e).

in ML15.f) is mede begrepen, apparatuur ontworpen om de werking of doeltreffendheid van militaire beeldvormingssystemen te hinderen of voor het minimaliseren van een dergelijke hinderende uitwerking.

in ML15 omvat het begrip speciaal ontworpen onderdelen onder andere het volgende, mits speciaal voor militair gebruik ontworpen:

a)

infraroodbeeldomvormerbuizen;

b)

beeldversterkerbuizen (niet zijnde van de eerste generatie);

c)

microkanaalplaten;

d)

televisiecamerabuizen voor lage lichtintensiteiten;

e)

detector arrays (met inbegrip van elektronische verbindings- of uitleessystemen);

f)

pyro-elektrische televisiecamerabuizen;

g)

koelsystemen voor beeldvormingssystemen;

h)

elektrisch aangestuurde sluiters van het fotochrome of elektro-optische type met een sluitertijd van minder dan 100 microseconde, met uitzondering van sluiters welke een wezenlijk onderdeel uitmaken van hogesnelheidscamera's;

i)

vezeloptische beeldomvormers;

j)

fotokathoden met samengestelde halfgeleiders.

onder ML15 vallen niet „eerstegeneratiebeeldversterkerbuizen” of apparatuur die speciaal is ontworpen voor het bevatten van „eerstegeneratiebeeldversterkerbuizen”.

voor de indeling van wapenvizieren met „eerstegeneratie-beeldversterkerbuizen”, zie ML1, ML2 en ML5.a).

zie ook 6A002.a.2 en 6A002.b op de EU-lijst van goederen voor tweeërlei gebruik.

ML16
Smeedstukken, gietstukken en andere halffabrikaten waarvan het gebruik in een in deze militaire lijst bedoeld product identificeerbaar is door de compositie, geometrie of functie van het materiaal, en welke speciaal ontworpen zijn voor de producten bedoeld in ML1 tot en met ML4, ML6, ML9, ML10, ML12 of ML19

ML17
Militaire uitrustingsstukken, materialen en „bibliotheekprogramma's”, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

geheel zelfstandig werkende toestellen voor het duiken en zwemmen onder water, als hieronder:

1.

toestellen met gesloten en met halfgesloten kringloop (herinademingstoestellen) speciaal ontworpen voor militair gebruik (d.w.z. speciaal ontworpen als zijnde niet-magnetisch);

2.

onderdelen speciaal ontworpen voor de ombouw van toestellen met open kringloop tot toestellen voor militair gebruik;

3.

artikelen die uitsluitend zijn ontworpen voor militair gebruik met bovengenoemde geheel zelfstandig werkende toestellen voor duiken en zwemmen onder water;

b)

constructieapparatuur, speciaal ontworpen voor militair gebruik;

c)

uitwendige hulpstukken, bekledingen en bewerkingen signatuuronderdrukking, speciaal ontworpen voor militair gebruik;

d)

genieapparatuur, speciaal ontworpen voor gebruik in een gevechtszone;

e)

„robots”, en besturingsapparatuur en „eindeffectoren” voor „robots”, met één of meer van de volgende kenmerken:

1.

speciaal ontworpen voor militair gebruik;

2.

met de middelen om de hydraulische leidingen te beschermen tegen van buitenaf toegebrachte gaatjes veroorzaakt door ballistische scherven (bijvoorbeeld met zelfdichtende leidingen) en ontworpen voor gebruik van hydraulische vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 839 K (566 °C);

3.

speciaal ontworpen of gespecificeerd om te werken in een omgeving met elektromagnetische impulsen (EMP).

Onder elektromagnetische impulsen is niet begrepen de onopzettelijke interferentie die wordt veroorzaakt door zich in de buurt bevindende apparatuur (bijv. machines, toestellen of elektronische apparatuur) of door bliksem.

f)

„bibliotheekprogramma's” (parametrische technische gegevensbestanden), speciaal ontworpen voor militair gebruik met apparatuur bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen;

g)

apparatuur voor het opwekken van nucleaire energie of voortstuwingsapparatuur, met inbegrip van „kernreactors”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en onderdelen daarvoor, speciaal ontworpen of „aangepast” voor militair gebruik;

h)

apparatuur en materiaal, bekleed of behandeld voor signatuuronderdrukking van herkenningstekens, speciaal ontworpen voor militair gebruik, andere dan die welke reeds elders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen zijn bedoeld;

i)

simulators, speciaal ontworpen voor militaire „kernreactors”;

j)

mobiele reparatiewerkplaatsen, speciaal ontworpen of „aangepast” voor het onderhouden van militaire apparatuur;

k)

veldgeneratoren, speciaal ontworpen of „aangepast” voor militair gebruik;

l)

containers, speciaal ontworpen of „aangepast” voor militair gebruik;

m)

veerboten die nergens anders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen worden bedoeld, bruggen en pontons, speciaal ontworpen voor militair gebruik;

n)

testmodellen, speciaal ontworpen voor de „ontwikkeling” van goederen bedoeld in ML4, ML6, ML9 of ML10;

o)

apparatuur ter bescherming tegen laserstralen (bijvoorbeeld om ogen of sensoren te beschermen), speciaal ontworpen voor militair gebruik;

p)

„brandstofcellen” verschillend van die welke elders in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen worden bedoeld, speciaal ontworpen of „aangepast” voor militair gebruik.

1.

In ML17 wordt onder de uitdrukking „bibliotheekprogramma's” (parametrische technische gegevensbestanden) verstaan een verzameling technische gegevens van militaire aard, welker raadpleging de prestaties van militaire uitrusting of systemen kan verhogen.

2.

In ML17 betekent „aangepast” een structurele, elektrische, mechanische of andere wijziging die goederen voor niet-militair gebruik militaire vermogens verleent die gelijkwaardig zijn aan die van goederen die speciaal voor militair gebruik zijn ontworpen.

ML18
Productieapparatuur en onderdelen daarvoor, als hieronder:

a)

speciaal ontworpen of aangepaste „productie”-apparatuur voor de „productie” van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor;

b)

speciaal ontworpen voorzieningen voor omgevingsproeven en speciaal ontworpen apparatuur daarvoor, voor het verkrijgen van een certificaat of bewijs van geschiktheid voor, of voor het testen van producten bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen.

In ML18 omvat de term „productie” ontwikkeling, onderzoek, vervaardiging, testen en controleren.

ML18.a) en ML18.b) omvatten mede de volgende apparatuur:

a)

nitratoren van het continue type;

b)

centrifugale testapparatuur of apparatuur met één of meer van de volgende kenmerken:

1.

aangedreven door een motor of door motoren met een vastgesteld vermogen van meer dan 298 kW (400 pk);

2.

in staat om een nuttige last van 113 kg of meer te dragen;

3.

in staat om een centrifugale versnelling van 8 g of meer uit te oefenen op een nuttige last van 91 kg of meer;

c)

dehydratiepersen;

d)

schroefextrusiemachines, speciaal ontworpen of aangepast voor de extrusie van militaire explosieven;

e)

snijmachines voor het op maat maken van geëxtrudeerde stuwstoffen;

f)

sweetie polijsttrommels (tuimelinrichtingen) met een doorsnede van 1,85 m of meer en met een productcapaciteit van meer dan 227 kg;

g)

continumengapparatuur voor vaste stuwstoffen;

h)

stromingsmolens voor het polijsten of slijpen van de bestanddelen van militaire explosieven;

i)

apparatuur voor het verkrijgen van zowel bolvormigheid als eenvormige deeltjesgrootte van metaalpoeders als genoemd in ML8.c)8;

j)

convectiestroomomvormers voor het omvormen van materialen genoemd in ML8.c)3.

ML19
Gerichte energiewapensystemen, daarmee verbonden apparatuur of apparatuur voor tegenmaatregelen en testmodellen, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

a)

„laser”-systemen, speciaal ontworpen voor de vernietiging of voor de bewerkstelliging van vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit;

b)

deeltjesbundel- en microgolfsystemen die in staat zijn tot vernietiging of vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit;

c)

radiofrequentiesystemen met een hoog vermogen die in staat zijn tot vernietiging of vroegtijdige missiebeëindiging van een doelwit;

d)

apparatuur, speciaal ontworpen voor de verdediging tegen, alsmede de opsporing c.q. identificatie van, systemen bedoeld in ML19.a) tot en met ML19.c);

e)

fysische testmodellen voor de systemen, apparatuur en onderdelen bedoeld in ML19;

f)

continugolf- of gepulseerde „laser”-systemen, speciaal ontworpen voor het veroorzaken van permanente blindheid aan het onversterkte gezichtsvermogen, d.w.z. aan het blote oog of aan het oog met zichtcorrectie.

gerichte energiewapensystemen als bedoeld in ML19 omvatten mede systemen waarvan het vermogen is afgeleid van de gecontroleerde toepassing van:

a)

„lasers” met voldoende continugolf- of impulsenergie ter uitvoering van een vernietiging vergelijkbaar met die door conventionele munitie;

b)

deeltjesversnellers die een geladen of neutrale deeltjesbundel met vernietigingskracht schieten;

c)

radiofrequentiestraalzenders met hoge impulsie-energie of hoge gemiddelde energie, die velden van voldoende intensiteit produceren om de elektronische schakelingen op een verafgelegen doelwit onklaar te maken.

ML19 omvat onderstaande apparatuur wanneer deze speciaal is ontworpen voor gerichteenergiewapensystemen:

a)

apparatuur voor de opwekking van primaire energie, energieopslag, schakelingen en -conditionering en brandstofbehandeling;

b)

systemen voor het detecteren en volgen van doelwitten;

c)

systemen die in staat zijn tot het vaststellen van de schade aan een doelwit of de vernietiging of vroegtijdige missiebeëindiging daarvan;

d)

bundelbehandelings-, voortplantings- en richtapparatuur;

e)

apparatuur voor snelle bundelzwenking ten behoeve van snelle meerdoelige operaties;

f)

adaptieve optica en faseafstemmers;

g)

stroominjectoren voor negatieve waterstofionenbundels;

h)

versnelleronderdelen die zijn „gekwalificeerd voor gebruik in de ruimte”;

i)

apparatuur voor het bundelen van een negatieve ionenstraal;

j)

apparatuur voor het besturen en doen zwenken van ionenbundels met hoge energie;

k)

„voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” folie voor het neutraliseren van negatieve waterstofisotopenbundels.

ML20
Cryogene en „supergeleidende” apparatuur, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

a)

apparatuur, speciaal ontworpen of samengesteld om geïnstalleerd te worden in een transportmiddel voor militaire grond-, zee-, lucht- of ruimtetoepassing, en in staat om te werken terwijl zij in beweging is en om temperaturen te produceren of te handhaven lager dan 103 K (– 170 °C);

ML20.a) omvat mede mobiele systemen waarin zijn vervat, of waarin gebruik wordt gemaakt van, toebehoren of onderdelen vervaardigd van niet-metallische of niet-elektrische geleidende materialen, zoals plastics of met epoxyhars geïmpregneerde materialen.

b)

„supergeleidende” elektrische apparatuur (roterende apparatuur en transformatoren), speciaal ontworpen of samengesteld om geïnstalleerd te worden in een transportmiddel voor militaire grond-, zee-, lucht-, of ruimtetoepassing, en in staat om te werken terwijl zij in beweging is.

onder ML20.b) vallen niet hybride homopolaire gelijkstroomgeneratoren met normale enkelpolige metalen armaturen die draaien in een magnetisch veld dat wordt opgewekt door supergeleidende windingen, mits die windingen de enige supergeleidende componenten in de generatoren zijn.

ML21
„Programmatuur”, als hieronder:

a)

„programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor „ontwikkeling”, „productie” of „gebruik” van apparatuur, materialen of „programmatuur” bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen;

b)

specifieke „programmatuur”, anders dan bedoeld in ML21.a), als hieronder:

1.

„programmatuur”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen voor het vormgeven, nabootsen of evalueren van militaire wapensystemen;

2.

„programmatuur”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen voor het vormgeven of nabootsen van scenario's voor militaire acties;

3.

„programmatuur” voor het vaststellen van de gevolgen van het gebruik van conventionele, nucleaire, chemische of biologische wapens;

4.

„programmatuur”, speciaal ontworpen voor militair gebruik en speciaal ontworpen voor toepassingen voor commando, communicatie, controle en informatie (C3I), of voor commando, communicatie, controle, computer en informatie (C4I);

c)

„programmatuur”, niet bedoeld in ML21a) of b), en speciaal ontworpen of aangepast om apparatuur die niet in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen wordt bedoeld, in staat te stellen de militaire taken uit te voeren van goederen die in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen worden bedoeld.

ML22
„Technologie”, als hieronder:

a)

„technologie”, anders dan omschreven in ML22.b), welke „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling”, de „productie” of het „gebruik” van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen;

b)

„technologie”, als hieronder:

1.

„technologie” die „noodzakelijk” is voor het ontwerpen van, het samenstellen van onderdelen tot, en de bediening, het onderhoud en de reparatie van complete installaties voor de productie van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, zelfs indien de onderdelen van dergelijke productie-installaties niet worden bedoeld;

2.

„technologie” die „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling” en de „productie” van lichte wapens, zelfs als die technologie wordt gebruikt voor de reproductie van antieke lichte wapens;

3.

„technologie” die „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling”, de „productie” of het „gebruik” van toxicologische middelen, aanverwante apparatuur en onderdelen bedoeld in ML7.a) tot en metML7.g);

4.

„technologie” die „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling”, de „productie” of het „gebruik” van „biopolymeren” of specifieke celkweken, bedoeld in ML7.h);

5.

„technologie”, die uitsluitend „noodzakelijk” is voor het integreren van „biokatalysatoren” bedoeld in ML7.i)1 in militaire draagstoffen of in militair materiaal.

„Technologie” die „noodzakelijk” is voor de „ontwikkeling”, de „productie”, of het „gebruik” van goederen bedoeld in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, is ook aan vergunningplicht onderworpen als deze wordt toegepast op niet in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen bedoelde goederen.

onder ML22 valt niet de volgende „technologie”:

a)

„technologie”die minimaal noodzakelijk is voor installatie, bediening, onderhoud en reparatie van niet onder de vergunningplicht vallende goederen of de goederen waarvan de uitvoer is toegestaan;

b)

„technologie”„die voor iedereen beschikbaar” is, of betrekking heeft op „fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” of op de voor octrooiaanvragen noodzakelijke minimuminformatie;

c)

„technologie” voor magnetische inductie voor de ononderbroken voortstuwing van civiele transportmiddelen.

DEFINITIES VAN DE IN DEZE LIJST GEBRUIKTE TERMEN

Hieronder volgen, in alfabetische volgorde, definities van de in deze lijst gebruikte termen.

de definities gelden voor de volledige lijst. De verwijzingen zijn louter ter inlichting opgenomen en hebben geen gevolgen voor de universele toepassing van gedefinieerde termen in de lijst.

woorden en termen in de lijst van definities hebben alleen de in de definitie vastgelegde betekenis indien dat is aangegeven door middel van dubbele aanhalingstekens („ ”) vóór en na het woord of de term. Termen tussen „enkele aanhalingstekens” worden gedefinieerd in technische noten bij de bewuste goederen. Elders hebben de woorden en termen hun algemeen aanvaarde (woordenboek) betekenis.

ML7   „Aangepast voor gebruik in oorlogssituaties”

Iedere aanpassing of selectie (zoals een wijziging van de zuiverheid, houdbaarheid, virulentie, verspreidingskenmerken, of weerstand tegen UV-straling) die tot doel heeft de werkzaamheid te verhogen ten aanzien van menselijke of dierlijke slachtoffers, schade aan uitrusting of aan gewassen, en aantasting van het milieu.

ML7, 22   „Biokatalysatoren”

Enzymen voor specifieke chemische of biochemische reacties of andere biologische verbindingen die een verbinding aangaan met stoffen voor chemische oorlogsvoering en de afbraak van die stoffen versnellen.

Onder „enzymen” wordt verstaan, „biokatalysatoren” voor specifieke chemische of biochemische reacties.

ML7, 22   „Biopolymeren”

Biologische macromoleculen als volgt:

a)

enzymen voor specifieke chemische of biochemische reacties;

b)

monoklonale, polyklonale of anti-idiotypische antistoffen;

c)

speciaal ontworpen dan wel speciaal bewerkte receptoren.

1.

„anti-idiotypische antistoffen” zijn antistoffen die een verbinding aangaan met de specifieke antigenbindingsplaatsen van andere antistoffen;

2.

„monoklonale antistoffen” zijn proteïnen die een verbinding aangaan met één antigene plaats en door één enkele cellenkloon worden geproduceerd;

3.

„polyklonale antistoffen” zijn mengsels van proteïnen die een verbinding aangaan met het specifieke antigen en door meer dan één cellenkloon worden geproduceerd;

4.

„receptoren” zijn biologische macromoleculaire structuren die in staat zijn liganden te binden, waardoor fysiologische functies kunnen worden aangetast.

ML17   „Brandstofcel”

Een elektrochemische inrichting die chemische energie rechtstreeks in gelijkstroom(DC) omzet door van een externe bron afkomstige brandstof te verbruiken.

ML10   „Civiele vliegtuigen”

Die typen „vliegtuigen” die als zodanig zijn aangeduid in gepubliceerde overzichten van luchtwaardigheidsbewijzen van de civiele luchtvaartautoriteiten voor het vliegen van commerciële binnenlandse en buitenlandse lijnen of voor wettig civiel, privé of zakelijk gebruik.

ML15   „Eerstegeneratiebeeldversterkerbuizen”

Buizen met elektrostatische focus, die gebruikmaken van glasvezel of schermen van glas aan de in- en uitgang, van multi-alkalifotokathoden (S-20 of S-25), maar niet van microkanaalplaatversterkers.

ML17   „Eindeffectoren”

Grijpers, actieve gereedschapseenheden en alle andere gereedschappen die zijn verbonden met de grondplaat aan het uiteinde van de manipulatiearmen van een „robot”.

Een „actieve gereedschapseenheid” is een voorziening die beweegkracht of procesenergie op het werkstuk overbrengt of waarnemingen daarvan verzorgt.

ML4, 8   „Energetische materialen”

Stoffen of mengsels die chemisch reageren waarbij energie vrijkomt die noodzakelijk is voor de beoogde toepassing ervan. „Springstoffen”, „pyrotechnische middelen” en „stuwstoffen” zijn subklassen van energetische materialen.

ML7   „Expressievectoren”

Dragers (bijvoorbeeld plasmiden of virussen) gebruikt om genetisch materiaal in gastcellen te introduceren.

ML22   „Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek”

Experimenteel of theoretisch werk dat hoofdzakelijk wordt gedaan om nieuwe kennis te verkrijgen over de fundamentele beginselen van verschijnselen of waarneembare feiten, en dat in eerste instantie niet is gericht op een bepaald praktisch doel of oogmerk.

ML11   „Geautomatiseerde commando- en besturingssystemen”

Elektronische systemen voor het invoeren, verwerken en doorzenden van informatie die essentieel is voor de effectieve werking van de groep, de hoofdformatie, de tactische formatie, de eenheid, het schip, de subeenheid of de wapens waarover het commando wordt gevoerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van computerapparatuur en andere gespecialiseerde apparatuur die is ontworpen om de functies van een militaire commando- en controlestructuur te ondersteunen. De belangrijkste functies van een geautomatiseerd commando- en controlesysteem zijn: het doeltreffend geautomatiseerd verzamelen, accumuleren, opslaan en verwerken van informatie; het weergeven van de toestand en de omstandigheden die een invloed hebben op het voorbereiden en het voeren van krijgsverrichtingen; operationele en tactische berekeningen voor de verdeling van middelen tussen groepen strijdkrachten of elementen van de operationele slagorde of voor het inzetten in de strijd overeenkomstig de missie of het stadium van de operatie; de opstelling van gegevens voor de beoordeling van de toestand en de besluitvorming op enig moment van de operatie of de strijd; computersimulaties van de operaties.

ML21, 22   „Gebruik”

Bediening, installatie (met inbegrip van installatie ter plaatse), onderhoud (controle), reparatie, revisie en opknappen.

ML19   „Gekwalificeerd voor gebruik in de ruimte”

Producten die zijn ontworpen, vervaardigd en getest volgens speciale elektrische, mechanische en omgevingseisen voor gebruik bij het lanceren en opstellen van satellieten of vluchtsystemen die opereren op hoogten van 100 km of meer.

ML17   „Kernreactor”

Omvat de delen in of rechtstreeks bevestigd aan het reactorvat, de uitrusting die het vermogensniveau in de kern regelt, alsmede de onderdelen die gewoonlijk het primaire koelmiddel van de reactorkern bevatten, daarmee in rechtstreeks contact komen of dit reguleren.

ML5, 19   „Laser”

Een samenstelling van componenten welke zowel in de ruimte als in de tijd coherent licht produceert dat wordt versterkt door de gestimuleerde emissie van straling.

ML10   „Lichter-dan-luchttoestellen”

Ballons of luchtschepen die voor het creëren van lift gebruikmaken van hete lucht of andere gassen die lichter zijn dan lucht, bijvoorbeeld helium of waterstof.

ML22   „Noodzakelijk”

Met betrekking tot „technologie” wordt hieronder verstaan, uitsluitend dat deel van de „technologie” dat in het bijzonder verantwoordelijk is voor het bereiken of te boven gaan van de onder embargo vallende prestatieniveaus, kenmerken of functies. Verschillende producten kunnen dergelijke „noodzakelijke”„technologie” gemeen hebben.

ML21, 22   „Ontwikkeling”

Dit bestrijkt alle fasen voorafgaand aan serieproductie, zoals ontwerp, ontwerponderzoek, ontwerpanalyse, ontwerpideeën, assemblage en testen van prototypen, proefproductieplannen, ontwerpgegevens, het vertalen van ontwerpgegevens in een product, ontwerp van configuraties, integratieontwerp, opmaak.

ML21, 22   „Productie”

Hieronder vallen alle productiestadia, zoals productie, engineering, fabricage, integratie, assemblage (monteren), inspectie, testen, kwaliteitsborging.

ML21   „Programmatuur”

Een verzameling van één of meer „programma's” of „microprogramma's”, vastgelegd op enig tastbaar medium.

ML4, 8   „Pyrotechnische stoffen”

Mengsels van vaste of vloeibare brandstoffen en oxidatiemiddelen die, wanneer zij worden ontstoken, een energetische chemische reactie ondergaan, in een gecontroleerd proces, om specifieke tijdvertragingen of hoeveelheden hitte, geluid, rook, zichtbaar licht of infraroodstraling te bewerkstelligen. Pyrofore stoffen zijn een subklasse van pyrotechnische stoffen, welke echter geen oxidatiemiddelen bevatten, maar bij contact met lucht spontaan ontbranden.

ML17   „Robot”

Een manipulatiemechanisme, dat kan zijn van een type dat een continu pad aflegt of van een type dat van punt naar punt gaat, eventueel voorzien van sensoren, en dat alle volgende kenmerken heeft:

a)

multifunctioneel;

b)

geschikt voor het positioneren of oriënteren van materialen, onderdelen, gereedschappen of speciale elementen door middel van regelbare bewegingen in de driedimensionale ruimte;

c)

met drie of meer servomechanismen met open of gesloten lus, waarbij inbegrepen kunnen zijn stappenmotoren;

d)

met „toegankelijkheid van het programma voor de gebruiker” door middel van de leer-en-terugspeelmethode (teach/playback) of door middel van een elektronische computer die een programmeerbare logische regeleenheid kan zijn (PLC), d.w.z. zonder mechanische interventie.

bovenstaande definitie slaat niet op de volgende toestellen:

1.

manipulatiemechanismen die alleen met de hand of met een mechanisme voor afstandbediening te regelen zijn;

2.

manipulatiemechanismen die in een vaste volgorde werken en geautomatiseerde bewegende toestellen zijn, die mechanisch vastgelegde, geprogrammeerde bewegingen uitvoeren. Het programma is mechanisch beperkt door vaste aanslagen, zoals pennen of nokken. De volgorde van de bewegingen en de keuze van trajecten of hoeken mag niet op mechanische, elektronische of elektrische wijze beïnvloedbaar zijn;

3.

mechanisch geregelde manipulatiemechanismen met een variabele volgorde van bewegingen, die geautomatiseerde bewegende toestellen zijn welke mechanisch vastgelegde, geprogrammeerde bewegingen uitvoeren. Het programma is mechanisch beperkt door vaste, maar verplaatsbare aanslagen, zoals pennen en nokken. De volgorde van de bewegingen en de keuze van de trajecten of hoeken kan binnen het vaste programmapatroon worden gevarieerd. Variaties of wijzigingen in het programmapatroon (bijvoorbeeld verwisselen van pennen of uitwisselen van nokschijven) in één of meer bewegingsassen mogen alleen langs mechanische weg bewerkstelligd worden;

4.

niet van een servomechanisme voorziene manipulatiemechanismen met een variabele volgorde van bewegingen, die geautomatiseerde bewegende toestellen zijn welke mechanisch vastgelegde, geprogrammeerde bewegingen uitvoeren. Het programma mag variabel zijn maar de volgorde mag slechts op grond van het binaire signaal van mechanisch vaste elektrische binaire voorzieningen of verplaatsbare aanslagen verlopen;

5.

stapelkranen, waaronder te verstaan met cartesische coördinaten werkende manipulatiesystemen, vervaardigd als integraal onderdeel van een verticale opstelling van opslagbakken en ontworpen voor het bereiken van de inhoud van deze bakken voor opslag of leeghalen.

ML8, 18   „Springstoffen”

Stoffen in vaste, vloeibare of gasvorm of mengsels van stoffen die moeten detoneren als primaire, aanjaag- of hoofdlading in koppen, bij sloopwerkzaamheden of bij andere toepassingen.

ML13   „Stapel- en continuvezelmateriaal”

Dit omvat:

a)

continue monofilamenten;

b)

continugarens en rovings;

c)

banden, weefsels en onregelmatig gelaagde matten en gevlochten banden;

d.

op lengte gesneden vezels, stapelvezels en samenhangende vezeldekens;

e)

whiskers, hetzij monokristallijn hetzij polykristallijn, ongeacht hun lengte;

f)

aromatische polyamidepulp.

ML7   „Stoffen voor oproerbeheersing”

Stoffen die, onder de verwachte omstandigheden van het gebruik voor oproerbeheersing, bij mensen snel sensoriële irritatie of fysiek onvermogen veroorzaken, welke effecten echter korte tijd na beëindiging van de blootstelling verdwijnen. (Traangas is een subklasse van de „stoffen voor oproerbeheersing”.)

ML8   „Stuwstoffen”

Stoffen of mengsels die door een chemische reactie grote hoeveelheden hete gassen produceren, in een gecontroleerd tempo, voor het uitvoeren van mechanische werkzaamheden.

ML18, 20   „Supergeleidend”

Materialen, d.w.z. metalen, legeringen of verbindingen waarvan de elektrische weerstand nul kan worden, d.w.z. dat zij een oneindige elektrische geleidbaarheid kunnen bereiken en zeer grote stromen kunnen geleiden zonder jouleopwarming.

De „supergeleidende” toestand van elk afzonderlijk materiaal wordt gekenmerkt door een „kritische temperatuur”, een kritisch magnetisch veld, dat een functie is van de temperatuur, en een kritische stroomdichtheid, die echter een functie is van zowel het magnetisch veld als de temperatuur.

ML22   „Technologie”

Specifieke informatie die nodig is voor de „ontwikkeling”, de „productie” of het „gebruik” van een product. De informatie is in de vorm van technische gegevens of technische bijstand.

1.

„Technische gegevens” kunnen o.m. bestaan uit blauwdrukken, tekeningen, schema's, modellen, formules, tabellen, technische ontwerpen en specificaties, handboeken en instructies, in geschreven vorm of vastgelegd op andere media of apparaten zoals schijf, magneetband, leesgeheugens (ROM's).

2.

„Technische bijstand” kan zijn in de vorm van instructie, vaardigheden, opleiding, praktijkkennis, advies e.d. en kan gepaard gaan met de overdracht van „technische gegevens”.

ML8   „Toevoegingen”

Stoffen gebruikt in explosieve formules ter verbetering van de eigenschappen ervan.

ML8, ML9 en ML10   „Vliegtuigen”

Luchtvaartuigen met vaste, draaibare of roterende (hefschroefvliegtuig) vleugel en verticaal opstijgende luchtvaartuigen (met kantelende rotor of vleugel).

ML22   „Voor iedereen beschikbaar”

„Technologie” of „programmatuur” die zonder beperkingen aan de verdere verspreiding daarvan beschikbaar is gesteld.

auteursrechtelijke beperkingen hebben niet tot gevolg dat „technologie” of „programmatuur” niet langer „voor iedereen beschikbaar” is.

ML8   „Voorlopers”

Speciale chemische stoffen, gebruikt bij de vervaardiging van springstoffen.


BESLUITEN

24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/46


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 oktober 2010

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(2010/707/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 145 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de lidstaten en de Unie streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die reageren op economische veranderingen teneinde de doelstellingen van artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) te bereiken. Rekening houdend met nationale gebruiken op het gebied van de verantwoordelijkheden van de sociale partners beschouwen de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijke zorg en coördineren zij hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad, overeenkomstig artikel 148 VWEU.

(2)

In artikel 3, lid 3, VEU is bepaald dat de Unie naar volledige werkgelegenheid streeft, sociale uitsluiting en discriminatie bestrijdt en sociale rechtvaardigheid en bescherming bevordert; voorts is in het VEU bepaald dat de Unie initiatieven kan nemen om het sociaal beleid van de lidstaten te coördineren. In artikel 8 VWEU is bepaald dat de Unie bij elk optreden ernaar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. In artikel 9 daarvan is bepaald dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houdt met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs en opleiding.

(3)

Krachtens het VEU moet de Raad werkgelegenheidsrichtsnoeren en globale richtsnoeren voor het economisch beleid vaststellen teneinde het beleid van de lidstaten aan te sturen.

(4)

De Lissabonstrategie, die in 2000 van start ging, berustte op het inzicht dat de Europese Unie haar werkgelegenheid, productiviteit en concurrentievermogen moest opvoeren en daarbij haar sociale cohesie moest versterken, gezien de wereldwijde concurrentie, de technologische veranderingen, de milieuproblemen en de vergrijzing. De Lissabonstrategie is in 2005 hernieuwd, na een tussentijdse evaluatie die leidde tot een sterker accent op groei en op meer en betere banen.

(5)

De Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid heeft bijgedragen tot een consensus over de algemene richting waarin het economische en werkgelegenheidsbeleid van de Europese Unie zich moet ontwikkelen. In het kader van de strategie heeft de Raad bij besluit 2005/600/EG (5) zowel globale richtsnoeren voor het economische beleid als werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgesteld, die bij besluit 2008/618/EG (6) werden aangepast. Deze 24 richtsnoeren vormden de grondslag voor de nationale hervormingsprogramma’s en gaven de belangrijkste prioriteiten aan bij de macro-economische, micro-economische en arbeidsmarkthervormingen voor de Unie als geheel. De ervaring leert echter dat de prioriteiten in de richtsnoeren niet duidelijk genoeg waren en dat de dwarsverbanden hechter hadden kunnen zijn. Hierdoor bleef de impact van de richtsnoeren op de nationale beleidsvorming beperkt.

(6)

Door de in 2008 begonnen financiële en economische crisis zijn de werkgelegenheid en het productiepotentieel sterk gedaald en zijn de overheidsfinanciën enorm verslechterd. Mede door het Europees economisch herstelplan hebben de lidstaten echter het hoofd kunnen bieden aan de crisis — dankzij onder meer een gecoördineerde budgettaire impuls, met de euro als anker voor macro-economische stabiliteit. De crisis heeft dan ook duidelijk gemaakt dat een krachtiger en doeltreffender coördinatie van het economische beleid van de Unie goede resultaten kan opleveren. De crisis heeft ook laten zien dat de economische en werkgelegenheidsprestaties van de lidstaten nauw vervlochten zijn.

(7)

De Commissie heeft voorgesteld om voor de komende tien jaar een nieuwe strategie, gekend als de „Europa 2020-strategie” vast te stellen; deze moet de Unie in staat stellen sterker uit de crisis te komen en haar economie af te stemmen op slimme, duurzame en inclusieve groei die gepaard gaat met een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang. Vijf kerndoelen, die onder de toepasselijke richtsnoeren worden vermeld, vormen gedeelde leidende doelstellingen voor het handelen van de lidstaten, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden rekening houden, en ook voor het handelen van de Unie. De lidstaten dienen voorts alles in het werk te stellen om de nationale doelen te halen en belemmeringen voor groei weg te nemen.

(8)

Als onderdeel van brede „exitstrategieën” voor de economische crisis dienen de lidstaten ambitieuze hervormingen door te voeren, om voor macro-economische stabiliteit, het bevorderen van meer en betere banen en houdbare overheidsfinanciën te zorgen, het concurrentievermogen en de productiviteit op te voeren, macro-economische onevenwichtigheden terug te dringen en de arbeidsmarktprestaties te verbeteren. De afbouw van de budgettaire impuls moet in het kader van het groei- en stabiliteitspact worden doorgevoerd en gecoördineerd.

(9)

Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten en de Europese Unie hervormingen door te voeren die gericht zijn op „slimme groei”, dat wil zeggen groei die door kennis en innovatie wordt aangedreven. Teneinde innovatie en kennisoverdracht in de hele Unie te stimuleren, dienen deze hervormingen het onderwijs kwalitatief te verbeteren en voor eenieder toegankelijk te maken, alsmede de onderzoeks- en bedrijfsresultaten op te voeren en de regelgeving verder te verbeteren. De hervormingen moeten ondernemerschap en de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf aanmoedigen en creatieve ideeën helpen omzetten in innovatieve producten, diensten en processen, die groei en duurzame kwaliteitsbanen creëren, en territoriale, economische en sociale samenhang opleveren en Europese en mondiale maatschappelijke problemen efficiënter aanpakken. Hierbij komt het erop aan optimaal gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie.

(10)

Het beleid van de Unie en de lidstaten, inclusief hun hervormingsprogramma’s, moet gericht zijn op „duurzame groei”. Duurzame groei betekent dat een duurzame, competitieve economie wordt opgebouwd waarin energie, mensen en middelen efficiënt worden ingezet, dat kosten en baten billijk worden gespreid en dat de leidende positie van Europa in de wedloop naar de ontwikkeling van nieuwe processen en technologieën, inclusief groene technologieën, wordt benut. De lidstaten en de Unie dienen de nodige hervormingen door te voeren om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en hulpbronnen efficiënt te gebruiken, hetgeen tevens zal bijdragen tot het voorkomen van milieuschade en biodiversiteitsverlies. Ook dienen zij het ondernemingsklimaat te verbeteren, groene werkgelegenheid te stimuleren en ondernemingen te helpen door hun industriële basis te moderniseren.

(11)

Het beleid van de Unie en de hervormingsprogramma’s van de lidstaten dienen ook gericht te zijn op „inclusieve groei”. Inclusieve groei betekent dat wordt gebouwd aan een hechte samenleving waarin mensen in staat worden gesteld te anticiperen op en om te gaan met verandering, zodat zij actief in de maatschappij en de economie kunnen participeren. De hervormingen van de lidstaten dienen dan ook te waarborgen dat iedereen zijn leven lang kansen en mogelijkheden krijgt, en aldus armoede en sociale uitsluiting te verminderen door de belemmeringen voor de arbeidsparticipatie van vooral vrouwen, oudere werknemers, jongeren, personen met een handicap en legale migranten weg te nemen. Ook dienen zij te verzekeren dat de economische groei alle burgers en alle regio’s ten goede komt en groei te stimuleren die de werkgelegenheid bevordert, met fatsoenlijk werk als uitgangspunt. De hervormingsprogramma’s van de lidstaten dienen er dan ook bovenal voor te zorgen dat de arbeidsmarkten doeltreffend functioneren, door te investeren in geslaagde transities en in onderwijs- en opleidingsstelsels, in de ontwikkeling van de juiste vaardigheden en in betere arbeidskwaliteit, en door segmentatie, structurele werkloosheid, jeugdwerkloosheid en inactiviteit tegen te gaan, maar tevens moeten de programma’s zorgen voor toereikende en houdbare sociale bescherming en actieve insluiting om armoede te voorkomen en terug te dringen, met bijzondere aandacht voor het bestrijden van armoede onder werkenden en het terugdringen van armoede onder groepen die het kwetsbaarst zijn voor sociale uitsluiting, waaronder kinderen en jongeren, terwijl tegelijkertijd de overeengekomen begrotingsconsolidatie moet worden uitgevoerd.

(12)

Een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen is een essentiële voorwaarde voor het stimuleren van groei en het aangaan van de demografische uitdagingen. Een zichtbaar gendergelijkheidsperspectief, geïntegreerd in alle relevante beleidsterreinen, is derhalve van cruciaal belang voor de uitvoering van alle aspecten van de richtsnoeren in de lidstaten. Er moeten voorwaarden worden gecreëerd die het aanbieden van passende, betaalbare opvangdiensten van hoge kwaliteit voor kinderen in de voorschoolse leeftijd ondersteunen. Het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid dient van toepassing te zijn.

(13)

De Unie en de lidstaten kunnen met hun structurele hervormingen daadwerkelijk groei en werkgelegenheid helpen creëren indien die hervormingen de concurrentiepositie van de Unie in de wereldeconomie versterken, Europese exporteurs nieuwe mogelijkheden verschaffen en concurrerende toegang tot de belangrijkste importgoederen bieden. Bij de hervormingen dient dan ook rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de externe concurrentiepositie, teneinde Europese groei en participatie in open en eerlijke wereldmarkten te bevorderen.

(14)

De Europa 2020-strategie moet worden geschraagd door een geïntegreerd geheel van Europees beleid en nationaal beleid, dat de lidstaten en de Unie onverkort en tijdig moeten toepassen teneinde de positieve spill-overeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen te bewerkstelligen en Europees beleid consequenter tot de doelstellingen van de strategie te doen bijdragen. De richtsnoeren vormen een raamwerk waarbinnen de lidstaten, in de context van de globale strategie van de Europese Unie, het nationale beleid gestalte geven, toepassen en bewaken. De onder de toepasselijke richtsnoeren vermelde kerndoelen van de Europa 2020-strategie vormen een leidraad aan de hand waarvan de lidstaten hun eigen nationale doelen en eventuele subdoelen bepalen, rekening houdend met hun respectieve uitgangsposities en nationale omstandigheden, en in overeenstemming met hun nationale besluitvormingsprocedures. Daarbij zouden de lidstaten desgewenst gebruik kunnen maken van de indicatoren die door het Comité voor de werkgelegenheid, respectievelijk het Comité voor sociale bescherming zijn ontwikkeld. Het kerndoel voor werkgelegenheid vestigt de aandacht op het terugdringen van de werkloosheid onder kwetsbare groepen, waaronder jongeren.

(15)

Het cohesiebeleid en de bijbehorende structuurfondsen behoren tot een aantal belangrijke mechanismen om de prioriteiten van slimme, duurzame en inclusieve groei in de lidstaten en regio’s te helpen verwezenlijken. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 17 juni 2010 onderstreept dat de economische, sociale en territoriale samenhang moet worden bevorderd teneinde tot het welslagen van de Europa 2020-strategie bij te dragen.

(16)

Bij het opzetten en uitvoeren van hun nationale hervormingsprogramma’s die rekening houden met deze richtsnoeren, dienen de lidstaten voor een doeltreffende aanpak van het werkgelegenheidsbeleid te zorgen. Hoewel deze richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten, dienen de uitvoering, bewaking en evaluatie van de Europa 2020-strategie op passende wijze plaats te vinden in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, die moeten worden betrokken bij de opstelling en uitvoering van de nationale hervormingsprogramma’s en bij de algemene communicatie over de strategie.

(17)

In de Europa 2020-strategie hebben de 24 eerdere richtsnoeren plaatsgemaakt voor een kleiner aantal richtsnoeren, die tot een coherente aanpak van werkgelegenheid en brede economische beleidskwesties moeten leiden. De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, opgenomen als bijlage bij dit besluit, hangen intrinsiek samen met de richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en van de Unie in de bijlage bij de Aanbeveling van de Raad van 13 juli 2010 betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Unie (7). Samen vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.

(18)

Deze nieuwe geïntegreerde richtsnoeren stemmen overeen met de conclusies van de Europese Raad. Deze richtsnoeren geven nauwkeurig aan hoe de lidstaten hun nationale hervormingsprogramma’s moeten opstellen en hervormingen moeten doorvoeren, als blijk van hun onderlinge afhankelijkheid en conform het groei- en stabiliteitspact. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten de basis vormen voor eventuele landenspecifieke aanbevelingen die de Raad krachtens artikel 148, lid 2, VWEU tot de lidstaten kan richten, in combinatie met de krachtens artikel 121, lid 4, van dat Verdrag tot de lidstaten te richten landenspecifieke aanbevelingen, zodat die aanbevelingen een coherent geheel vormen. De werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten ook worden gebruikt voor het opstellen van het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Commissie jaarlijks toezenden aan de Europese Raad.

(19)

Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten de vorderingen op het gebied van de werkgelegenheid en de sociale aspecten van de werkgelegenheidsrichtsnoeren in het oog houden, overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten. Daarbij dient met name te worden voortgebouwd op de activiteiten van de open coördinatiemethode op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming en sociale insluiting. Daarnaast dient het Comité voor de werkgelegenheid nauwe contacten te onderhouden met andere relevante voorbereidende Raadsinstanties, mede op het gebied van onderwijs.

(20)

Hoewel deze richtsnoeren jaarlijks moeten worden vastgesteld, dienen zij tot 2014 stabiel te blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Hierbij worden de in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten vastgesteld.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid rekening met de richtsnoeren, waarover verslag zal worden uitgebracht in nationale hervormingsprogramma’s.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 21 oktober 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

J. MILQUET


(1)  Advies van 8 september 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 27 mei 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 10 juni 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Advies van 20 mei 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(5)  PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.

(6)  PB L 198 van 26.7.2008, blz. 47.

(7)  PB L 191 van 23.7.2010, blz. 28.


BIJLAGE

RICHTSNOEREN VOOR HET WERKGELEGENHEIDSBELEID VAN DE LIDSTATEN

Richtsnoer 7:   de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen en mannen opvoeren, de structurele werkloosheid terugdringen en arbeidskwaliteit bevorderen

Activering is de sleutel tot een hogere arbeidsmarktparticipatie. De lidstaten dienen de door de Europese Raad onderschreven flexizekerheidsbeginselen te integreren in hun arbeidsmarktbeleid en toe te passen; daarbij dienen zij passend gebruik te maken van de door het Europees Sociaal Fonds en andere EU-fondsen geboden ondersteuning om de arbeidsmarktparticipatie op te voeren, segmentatie, inactiviteit en genderongelijkheid te bestrijden en structurele werkloosheid terug te dringen. Maatregelen voor meer flexibiliteit en zekerheid dienen zowel in balans te zijn als elkaar te versterken. De lidstaten dienen dan ook een combinatie van flexibele en betrouwbare contractuele regelingen, een actief arbeidsmarktbeleid, effectief levenlang leren, een beleid ter bevordering van arbeidsmobiliteit, en adequate socialezekerheidsstelsels in te voeren, teneinde arbeidsmarkttransities te waarborgen die gepaard gaan met duidelijke rechten en plichten voor werklozen bij het actief zoeken naar werk. Met de sociale partners moet de nodige aandacht aan de interne flexizekerheid op de werkplek worden besteed.

De lidstaten dienen de sociale dialoog te intensiveren en arbeidsmarktsegmentatie te bestrijden met maatregelen om onzeker werk, onvolledige werkgelegenheid en zwart werken tegen te gaan. Arbeidsmobiliteit dient te worden beloond. Arbeidskwaliteit en arbeidsvoorwaarden moeten worden aangepakt. De lidstaten moeten armoede onder werkenden tegengaan en gezondheid en veiligheid op de werkplek bevorderen. Ook voor werknemers met contracten voor bepaalde tijd en zelfstandigen moet adequate sociale zekerheid worden geboden. De diensten voor arbeidsvoorziening spelen een belangrijke rol bij activering en afstemming van vraag en aanbod en moeten derhalve worden versterkt; zij moeten in een vroeg stadium individuele begeleiding en actieve en preventieve arbeidsmarktmaatregelen bieden. Deze diensten en maatregelen moeten toegankelijk zijn voor allen, inclusief jongeren, mensen die werkloos dreigen te worden en degenen die het verst van de arbeidsmarkt staan.

Beleid dat werken lonend maakt, blijft belangrijk. Teneinde het concurrentievermogen op te voeren en de arbeidsparticipatie, in het bijzonder van laaggeschoolden, te vergroten, dienen de lidstaten overeenkomstig het tweede richtsnoer voor het economisch beleid de juiste randvoorwaarden voor loononderhandelingen en arbeidskostenontwikkeling te scheppen, die met prijsstabiliteit en met de trends in productiviteit te verenigen zijn. De lidstaten moeten de belasting- en uitkeringsstelsels, alsook het vermogen van de overheidsdiensten om de nodige ondersteuning te bieden, opnieuw bezien, teneinde de arbeidsparticipatie op te voeren en de vraag naar arbeid te stimuleren. Zij moeten ijveren voor actief ouder worden, gendergelijkheid met inbegrip van gelijke beloning, en integratie van jongeren, personen met een handicap, legale migranten en andere kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Beleid inzake het evenwichtig combineren van werk en privéleven, dat voorziet in betaalbare kinderopvang en innovatie inzake arbeidsorganisatie, moet gericht zijn op verhoging van de arbeidsparticipatiegraad, met name onder jongeren, ouderen en vrouwen. De lidstaten dienen ook de belemmeringen voor de arbeidsmarktinstroming van nieuwkomers weg te nemen, zelfstandige arbeid, ondernemerschap en nieuwe banen op alle terreinen, inclusief groene werkgelegenheid en zorg, te propageren en sociale innovatie te bevorderen.

Het EU-kerndoel, in het licht waarvan de lidstaten, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden, hun nationale doelen vaststellen, behelst het streven de arbeidsparticipatiegraad voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar uiterlijk in 2020 op 75 % te brengen, onder meer door meer jongeren, ouderen en laagopgeleiden aan een baan te helpen en legale migranten beter te integreren.

Richtsnoer 8:   een geschoolde beroepsbevolking ontplooien die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, en een leven lang leren bevorderen

De lidstaten dienen de productiviteit en de inzetbaarheid te bevorderen door te zorgen voor voldoende aanbod aan kennis en vaardigheden om nu en in de toekomst aan de vraag op de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. Initieel onderwijs van goede kwaliteit en aantrekkelijke beroepsopleidingen moet worden aangevuld met effectieve prikkels tot een leven lang leren voor mensen met en zonder werk, zodat elke volwassene zich kan omscholen of zich verder kan bekwamen en genderstereotypering wordt doorbroken; daarnaast moeten mogelijkheden tot tweedekansonderwijs worden geboden en is een gericht immigratie- en integratiebeleid nodig. De lidstaten dienen systemen voor de erkenning van verworven competenties te ontwikkelen, belemmeringen voor de geografische en arbeidsmobiliteit van werknemers weg te nemen en de verwerving van transversale competenties tot ondersteuning van creativiteit, innovatie en ondernemerschap te bevorderen. De inspanningen moeten meer bepaald tot doel hebben om personen met geringe of verouderde vaardigheden te ondersteunen, de inzetbaarheid van oudere werknemers te vergroten, maar ook om hooggekwalificeerden, zoals onderzoekers en vrouwen die werkzaam zijn op wetenschappelijk, wiskundig of technologisch gebied extra opleiding, vaardigheden en ervaring te laten opdoen.

In samenwerking met de sociale partners en ondernemingen dienen de lidstaten te zorgen voor meer opleidingsmogelijkheden en betere school- en beroepskeuzebegeleiding. Deze verbeteringen dienen gepaard te gaan met stelselmatige informatie over het arbeidsaanbod, bevordering van het ondernemerschap en betere anticipatie op de behoeften aan vaardigheden. Investeringen in personeelsontwikkeling, bijscholing en een leven lang leren dienen te worden aangemoedigd door gezamenlijke financiële bijdragen van overheden, particulieren en werkgevers. Om jongeren — en meer bepaald degenen die geen werk hebben noch onderwijs of een opleiding volgen — te ondersteunen, dienen de lidstaten in samenwerking met de sociale partners regelingen in te voeren om die personen te helpen bij het vinden van een eerste baan, het opdoen van werkervaring of het volgen van aanvullend onderwijs of extra opleiding, ook door middel van stages, en dienen zij snel in actie te komen wanneer jongeren werkloos worden.

Er dient regelmatig te worden nagegaan of het bijscholings- en anticipatiebeleid vruchten afwerpt, om vast te stellen welke punten voor verbetering vatbaar zijn en de onderwijs- en opleidingsstelsels beter te laten aansluiten bij bestaande en opkomende arbeidsmarktbehoeften, zoals de behoeften van een zuinige en koolstofarme economie. De lidstaten dienen waar passend het ESF en andere EU-middelen aan te spreken om deze doelstellingen te ondersteunen. Beleid dat de vraag naar arbeid stimuleert, zou investeringen in menselijk kapitaal kunnen flankeren.

Richtsnoer 9:   de kwaliteit en de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs vergroten

Teneinde iedereen toegang te bieden tot onderwijs en opleiding van goede kwaliteit en de onderwijsresultaten te verbeteren, dienen de lidstaten doelmatig te investeren in onderwijs- en opleidingsstelsels;. dit dient met name de vaardigheden van arbeidskrachten in de Europese Unie ten goede te komen, zodat zij kunnen inspelen op de snel veranderende behoeften van de moderne arbeidsmarkt en van de maatschappij in het algemeen. Conform de beginselen van een leven lang leren dienen de maatregelen alle sectoren te bestrijken (van voorschools onderwijs en basis- en middelbaar onderwijs via hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, tot leren door volwassenen) en ook rekening te houden met niet-formele en informele leervormen. De hervormingen moeten trachten te bewerkstelligen dat iedere burger de kerncompetenties verwerft die hij nodigt heeft om succesvol te zijn in een kenniseconomie, vooral wat de inzetbaarheid conform de in richtsnoer 4 vermelde prioriteiten betreft. Internationale mobiliteit van lerenden en lesgevenden moet worden aangemoedigd. Er dienen ook stappen te worden ondernomen om te bewerkstelligen dat leermobiliteit voor jongeren en lesgevenden de norm wordt. De lidstaten dienen de openheid en relevantie van de onderwijs- en opleidingsstelsels te verbeteren, met name door nationale kwalificatiekaders voor flexibele leertrajecten in te voeren en door partnerschappen tussen de onderwijs- en opleidingenwereld en de wereld van het werk te ontwikkelen. Lesgeven moet een aantrekkelijker beroep worden en er moet aandacht gaan naar de initiële opleiding en de permanente professionele ontwikkeling van lesgevers. Het hoger onderwijs dient toegankelijker te worden gemaakt voor niet-traditioneel lerenden en de deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs dient toe te nemen. De lidstaten dienen alle nodige stappen te ondernemen om voortijdige schoolverlating te voorkomen, teneinde het aantal jongeren terug te dringen dat geen baan heeft noch onderwijs of een opleiding volgt.

Het EU-kerndoel, in het licht waarvan de lidstaten, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden, hun nationale doelen vaststellen, behelst ernaar te streven de schooluitval onder 10 % te brengen en het aandeel van de bevolking in de leeftijdsgroep 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid op te trekken tot ten minste 40 % (1).

Richtsnoer 10:   Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden

Het vergroten van arbeidsmarktkansen is een essentieel aspect van de geïntegreerde strategieën waarmee de lidstaten trachten armoede te voorkomen en terug te dringen en volwaardige participatie in de maatschappij en de economie te bevorderen. Daartoe moet passend gebruik worden gemaakt van het Europees Sociaal Fonds en andere EU-fondsen. De inspanningen zijn toe te spitsen op het waarborgen van gelijke kansen, onder meer door iedereen toegang te bieden tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten, in het bijzonder op sociaal gebied. Overheidsdiensten (waaronder onlinediensten, conform richtsnoer 4) spelen te dien aanzien een belangrijke rol. De lidstaten dienen in doeltreffende antidiscriminatiemaatregelen te voorzien. Mensen kansen bieden en arbeidsmarktparticipatie bevorderen onder degenen die het verst van de arbeidsmarkt staan, maar tevens armoede onder werkenden voorkomen, zijn maatregelen die kunnen helpen sociale uitsluiting tegen te gaan. Hiertoe dienen socialebeschermingsstelsels, een leven lang leren en een breed beleid van actieve insluiting te worden verbeterd, zodat mensen in de verschillende fasen van hun leven kansen krijgen en voor het gevaar van sociale uitsluiting worden behoed, waarbij speciale aandacht naar vrouwen moet uitgaan. De socialebeschermingsstelsels, met inbegrip van de pensioenen en de toegang tot gezondheidszorg, dienen te worden gemoderniseerd en volledig te worden ingezet, zodat zij adequate inkomenssteun en diensten — en daarmee sociale cohesie — kunnen waarborgen maar tevens financieel houdbaar blijven en tot maatschappelijke en arbeidsmarktparticipatie aanmoedigen.

De uitkeringsstelsels moeten erop gericht zijn om in overgangssituaties inkomenszekerheid te bieden en armoede terug te dringen, vooral onder groepen die het grootste gevaar op sociale uitsluiting lopen, zoals eenoudergezinnen, minderheden, Roma daaronder begrepen, personen met een handicap, kinderen en jongeren, oudere vrouwen en mannen, legale migranten en daklozen. Ook dienen de lidstaten ten behoeve van meest kwetsbaren de sociale economie en sociale innovatie actief te bevorderen. Met alle maatregelen moet ook bevordering van gendergelijkheid worden nagestreefd.

Het EU-kerndoel, in het licht waarvan de lidstaten, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden, hun nationale doelen vaststellen, behelst te streven naar het bevorderen van sociale insluiting, met name door armoedereductie, door ernaar te streven ten minste 20 miljoen mensen te bevrijden van het risico op armoede en uitsluiting (2).


(1)  De Europese Raad beklemtoont dat de lidstaten bevoegd zijn om streefcijfers op het gebied van onderwijs te bepalen en te implementeren.

(2)  De populatie wordt gedefinieerd als het aantal personen met een risico op armoede of uitsluiting volgens drie indicatoren (armoederisico; materiële deprivatie; huishouden zonder baan), waarbij de lidstaten hun nationale doelen aan de hand van de meest geschikte van deze indicatoren vrijelijk kunnen bepalen, rekening houdend met hun nationale omstandigheden en prioriteiten.


24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/52


BESLUIT VAN DE RAAD

van 22 november 2010

houdende benoeming van een Oostenrijks lid en van twee Oostenrijkse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s

(2010/708/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Oostenrijkse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 22 december 2009 en 18 januari 2010 heeft de Raad Besluit 2009/1014/EU (1) en Besluit 2010/29/EU (2) aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2010 tot en met 25 januari 2015.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Johannes PEINSTEINER.

(3)

Een zetel van plaatsvervanger is vrijgekomen door de benoeming van de heer Markus LINHART tot lid van het Comité van de Regio’s.

(4)

Er is een zetel van plaatsvervanger in het Comité van de Regio’s vrijgekomen door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Marianne FÜGL,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Worden benoemd in het Comité van de Regio’s voor de resterende duur van de lopende ambtstermijn, te weten tot en met 25 januari 2015:

a)

tot lid:

Herr Bürgermeister von Bregenz, Dipl.Ing. Markus LINHART;

en

b)

als plaatsvervanger:

Herr Bürgermeister von St. Wolfgang, Landtagsabgeordneter Johannes PEINSTEINER,

Herr Gemeinderat Nationalratsabgeordneter Hannes WENINGER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 22 november 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

S. VANACKERE


(1)  PB L 348 van 29.12.2009, blz. 22.

(2)  PB L 12 van 19.1.2010, blz. 11.


24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/53


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2010

tot oprichting van het Europees Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7961)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/709/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 66/2010 moeten met de hulp van het Europees Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie (hierna het „BMEU” genoemd), de criteria worden vastgesteld voor EU-milieukeuren.

(2)

Met het oog op de aanvaarding van de EU-milieukeur door het grote publiek, is het van wezenlijk belang dat organisaties als niet-gouvernementele milieuorganisaties en consumentenorganisaties zich samen met de bevoegde instanties van de lidstaten als belanghebbende partij aansluiten bij het BMEU.

(3)

Beschikking 2000/730/EG van de Commissie van 10 november 2000 tot instelling van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie en tot vaststelling van zijn reglement van orde (2) moet worden vervangen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie, hierna het „BMEU” genoemd, wordt hierbij opgericht.

Artikel 2

1.   De leden van het BMEU worden aangesteld door de Commissie.

2.   Het BMEU is samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde instanties van elke lidstaat, vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte en vertegenwoordigers van de volgende organisaties:

a)

het Europees Bureau van consumentenverenigingen (BEUC);

b)

EUROCOOP;

c)

het Europees Milieubureau (EEB);

d)

Business Europe;

e)

de Europese Unie van het ambacht en van het midden- en kleinbedrijf (UEAPME);

f)

EUROCOMMERCE.

3.   De Commissie kan de samenstelling van het BMEU eventueel wijzigen.

Artikel 3

1.   Elk lid van het BMEU wijst een contactpersoon aan.

2.   De bijeenkomsten van het BMEU worden voorgezeten door de voorzitter.

3.   Het BMEU stelt in overleg met de Commissie zijn reglement van orde vast.

4.   Alle reis- en eventuele verblijfkosten die door de leden in het kader van de werkzaamheden van het BMEU worden gemaakt, worden door de Commissie vergoed binnen de mogelijkheden van de jaarlijkse begroting die voor dergelijke uitgaven is toegewezen.

Artikel 4

Beschikking 2000/730/EG wordt ingetrokken.

Artikel 5

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 oktober 2010.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 november 2010.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.

(2)  PB L 293 van 22.11.2000, blz. 24.


Rectificaties

24.11.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/54


Rectificatie van Reglement nr. 13 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat het remsysteem betreft

( Publicatieblad van de Europese Unie L 257 van 30 september 2010 )

Bladzijde 37, bijlage 2 wordt vervangen door de volgende tekst:

„BIJLAGE 2

MEDEDELING  (1)

(maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))

Image

Image

Image

Image

Aanhangsel 1 en aanhangsel 2 blijft behouden.


(1)  Op verzoek van de indiener(s) van een aanvraag om goedkeuring krachtens Reglement nr. 90 verstrekt de typegoedkeuringsinstantie de informatie volgens aanhangsel 1 van deze bijlage. Deze informatie wordt echter niet verstrekt voor andere doeleinden dan goedkeuringen krachtens Reglement nr. 90.