ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.201.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 201

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
3 augustus 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 692/2010 van de Commissie van 30 juli 2010 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

23

 

 

Verordening (EU) nr. 693/2010 van de Commissie van 2 augustus 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

26

 

 

Verordening (EU) nr. 694/2010 van de Commissie van 2 augustus 2010 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

28

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/427/EU

 

*

Besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden

30

 

 

2010/428/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 28 juli 2010 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 59122x1507xNK603 (DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5138)  ( 1 )

41

 

 

2010/429/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 28 juli 2010 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 x MON 810 (MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5139)  ( 1 )

46

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/1


VERORDENING (EU) Nr. 691/2010 VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 2010

tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandkoming van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (1), en met name op artikel 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 549/2004 moeten uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld voor de prestatieregeling voor luchtvaartnagivatiediensten en netwerkfuncties.

(2)

De prestatieregeling moet bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van het systeem voor luchtvervoer door het verbeteren van de algemene efficiëntie van de luchtvaartnavigatiediensten op prestatiekerngebieden zoals veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie, overeenkomstig de in het prestatiekader van het masterplan inzake luchtverkeersbeveiliging aangemerkte gebieden, en dat alles met het oog op de prioritaire veiligheidsdoelstellingen.

(3)

De prestatieregeling moet indicatoren en bindende doelen voor prestatiekerngebieden bevatten, waardoor de geëiste veiligheidsniveaus ten volle worden bereikt en gehandhaafd, en moet tegelijkertijd het stellen van prestatiedoelen op andere prestatiekerngebieden mogelijk maken.

(4)

De prestatieregeling moet worden uitgewerkt en toegepast met een langetermijnvisie op de maatschappelijke doelstellingen van hoog niveau.

(5)

De prestatieregeling moet luchtvaartnavigatiediensten volgens een gate-to-gateprincipe, met inbegrip van luchthavens, benaderen om de algemene prestaties van het netwerk te verbeteren.

(6)

Bij de voorbereiding en de monitoring van het prestatieplan moet gedegen rekening worden gehouden met de interdependenties tussen de nationale niveaus en de niveaus van de functionele luchtruimblokken enerzijds en het netwerkniveau anderzijds, alsook met de interdependenties tussen de prestatiedoelen, en dat alles met het oog op de prioritaire veiligheidsdoelstellingen.

(7)

De prestatieplannen moeten een weerslag bevatten van de door de lidstaten voor de duur van de referentieperiode aangegane verbintenis om de doelstellingen van het gemeenschappelijke Europese luchtruim en het evenwicht tussen de behoeften van alle luchtruimgebruikers en de levering van diensten door de verleners van luchtvaartnavigatiediensten te bereiken.

(8)

Nationale toezichthoudende autoriteiten spelen een sleutelrol bij het implementeren van de prestatieregeling. De lidstaten moeten daarom zorgen dat zij in staat zijn om die extra verantwoordelijkheden doeltreffend uit te oefenen.

(9)

De prestatieplannen moeten een beschrijving bevatten van de maatregelen, zoals stimuleringsregelingen, gericht op het begeleiden van de belanghebbende partijen naar het verbeteren van de prestaties op nationaal niveau, het niveau van de luchtruimblokken en Europees niveau.

(10)

In omstandigheden die niet te voorzien waren op het moment van het aannemen van de prestatieplannen, die onoverkomelijk zijn en ontsnappen aan de controle van de lidstaten en de entiteiten waarvoor de prestatiedoelen gelden, moet het invoeren van passende waarschuwingsmechanismen het mogelijk maken om adequate maatregelen te implementeren, die gericht zijn op het in stand houden van de veiligheidsvoorwaarden en de continuïteit van de dienstverlening.

(11)

Er moeten doeltreffende raadplegingen van de belanghebbende partijen op nationaal niveau en/of op het niveau van de functionele luchtruimblokken, alsook op het niveau van de Europese Unie plaatsvinden.

(12)

Met het oog op de doeltreffendheid van militaire missies zijn de civiel-militaire samenwerking en coördinatie van het grootste belang bij het nastreven van de prestatiedoelen.

(13)

Het prestatieplan mag geenszins afbreuk doen aan de bepalingen van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 549/2004, die erop gericht zijn essentiële belangen op het gebied van het veiligheidsbeleid of het defensiebeleid te beschermen.

(14)

Prestatiekernindicatoren moeten worden geselecteerd vanwege hun specifieke en meetbare karakter en omdat ze de toewijzing van verantwoordelijkheid voor het bereiken van prestatiedoelen mogelijk maken. De bijbehorende doelen moeten haalbaar, realistisch en tijdig zijn en erop gericht zijn de duurzame prestaties van luchtvaartnavigatiediensten doeltreffend te sturen.

(15)

Het implementeren van bindende prestatiedoelen ondersteund met stimuleringsmaatregelen die van financiële aard kunnen zijn, vergt een gepaste aansluiting bij Verordening (EG) nr. 1794/2006 van de Commissie van 6 december 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (2).

(16)

De ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van prestatiekernindicatoren en van prestatiedoelen vereisen de gepaste consistentie met de beveiligingsdoelen en -standaarden vastgesteld in Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europese Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (3), en de uitvoeringsbepalingen daarvan, samen met de maatregelen die door de Europese Unie zijn genomen voor het bereiken en handhaven van die doelen.

(17)

Tijdens de referentieperioden moet een doeltreffend proces voor de monitoring van de prestaties worden geïntroduceerd om te verzekeren dat de prestaties zo evolueren dat de doelen bereikt kunnen worden en dat indien nodig passende maatregelen kunnen worden vastgesteld.

(18)

Bij het vaststellen van EU-wijde prestatiedoelen voor de eerste referentieperiode, moet de Commissie terdege rekening houden met de feitelijke financiële situatie van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, in het bijzonder als gevolg van de kostenbesparende maatregelen die met name sinds 2009 al werden genomen, alsook van mogelijk te veel of te weinig geïnde en-routeheffingen die over te dragen zijn van voorgaande jaren. Er moet ook terdege rekening worden gehouden met de al geboekte vooruitgang door de bestaande functionele luchtruimblokken.

(19)

Op grond van artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 moet deze verordening ook van toepassing zijn op de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde netwerkfuncties voor luchtverkeersbeveiliging, door middel van een daarvoor bestemde wijziging van de onderhavige verordening.

(20)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de opinie van het Single Sky-comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening worden de nodige maatregelen vastgesteld voor de verbetering van de algemene prestaties van de luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties in de regio’s van ICAO EUR en AFI waar de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten om te voorzien in de behoeften van alle luchtruimgebruikers.

2.   Met het oog op het stellen van doelen is deze verordening van toepassing op de luchtvaartnavigatiediensten die worden geleverd door de overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) aangewezen verleners van luchtverkeersdiensten en door de overeenkomstig artikel 9, lid 1, van die verordening aangewezen verleners van meteorologische diensten.

3.   De lidstaten kunnen besluiten deze verordening niet toe te passen op naderingsluchtverkeersnavigatiediensten die worden verleend op luchthavens met minder dan 50 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis. Wanneer geen van de luchthavens in een lidstaat de drempel van 50 000 commerciële luchtvervoersbewegingen haalt, zijn de prestatiedoelen ten minste van toepassing op de luchthaven met de meeste commerciële luchtvervoersbewegingen.

4.   Wanneer een lidstaat oordeelt dat het geheel of een gedeelte van zijn naderingsluchtverkeersnavigatiediensten onderworpen is aan marktomstandigheden, moet hij, overeenkomstig de in artikel 1, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1794/2006 vastgestelde procedures en met de steun van de nationale toezichthoudende autoriteit, niet later dan 12 maanden voor het begin van elke referentieperiode nagaan of aan de in bijlage 1 van die verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan. Wanneer de lidstaat vaststelt dat aan die voorwaarden is voldaan, kan hij, ongeacht het aantal uitgevoerde commerciële luchtvervoersbewegingen, besluiten bepaalde kosten op grond van die verordening niet vast te stellen en geen bindende doelen voor de kosteneffectiviteit van die diensten toe te passen.

5.   Op grond van artikel 11, lid 6, onder c), ii), van Verordening (EG) nr. 549/2004 en artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004, en onverminderd artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening, is het stellen van kosteneffectiviteitsdoelen van toepassing op alle vastgestelde kosten die verhaalbaar zijn op luchtruimgebruikers.

6.   De lidstaten kunnen deze verordening ook toepassen:

a)

in het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt in andere ICAO-regio’s, op voorwaarde dat zij de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis stellen, en onverminderd de rechten en plichten van de lidstaten op grond van het in 1944 in Chicago ondertekende Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (het „Verdrag van Chicago”);

b)

op verleners van luchtvaartnavigatiediensten die de toestemming hebben gekregen om luchtvaartnavigatiediensten te verlenen zonder certificaat, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 550/2004.

7.   In afwijking van de voorzieningen betreffende de bescherming van informatie van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) en de Uitvoeringsverordeningen (EG) nr. 1321/2007 (7) en (EG) nr. 1330/2007 (8) van de Commissie, gelden de in hoofdstuk V vastgestelde verplichtingen inzake informatieverstrekking voor nationale autoriteiten, verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenbeheerders, luchthavencoördinatoren en luchtvaartmaatschappijen onder de in bijlage IV vastgestelde voorwaarden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 549/2004.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)   „luchthavenbeheerder”: het „beheersorgaan van een luchthaven” zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (9);

b)   „data”: kwalitatieve, kwantitatieve en andere relevante informatie over luchtvaartnavigatieprestaties verzameld en systematisch verwerkt door, of in opdracht van, de Commissie met het oog op de implementatie van de prestatieregeling;

c)   „prestatie-indicatoren”: de indicatoren die worden gebruikt voor de monitoring, benchmarking en beoordeling van prestaties;

d)   „prestatiekernindicatoren”: de prestatie-indicatoren die worden gebruikt voor het stellen van prestatiedoelen;

e)   „commerciële luchtvervoersbewegingen”: de som van de starts en de landingen waarbij tegen vergoeding of betaling van huur passagiers, vracht of post worden vervoerd, berekend als een gemiddelde van de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van het prestatieplan, ongeacht de maximale startmassa en het aantal gebruikte passagierszitplaatsen;

f)   „bindend doel”: een prestatiedoel dat door de lidstaten is aangenomen als deel van een prestatieplan op nationaal niveau of op niveau van de luchtruimblokken en waarvoor een stimuleringsregeling geldt die voorziet in beloningen, ontradende maatregelen en/of corrigerende actieplannen;

g)   „luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning die door een lidstaat is afgegeven overeenkomstig het recht van de Europese Unie;

h)   „vertegenwoordiger van de luchtruimgebruikers”: een rechtspersoon of entiteit die de belangen van een of meer categorieën van gebruikers van luchtvaartnavigatiediensten vertegenwoordigt;

i)   „bepaalde kosten”: kosten zoals gedefinieerd in artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004;

j)   „nationale autoriteiten”: de regelgevende autoriteiten op nationaal niveau of op het niveau van de luchtruimblokken die hun kosten kunnen verhalen op de luchtruimgebruikers wanneer die kosten voortvloeien uit het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1794/2006;

k)   „cultuur van billijkheid”: een cultuur waarbij „front line operators” of anderen niet worden gestraft voor acties, nalatigheden of beslissingen van hen die in overeenstemming zijn met hun ervaring en training, maar waarbij grove nalatigheid, opzettelijke overtredingen en destructieve acties niet worden getolereerd;

l)   „luchthavencoördinator”: de functie die in het leven is geroepen in gecoördineerde luchthavens overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 95/93;

m)   „prestatiemonitoring”: het ononderbroken proces van het verzamelen en analyseren van gegevens om de reële output van een systeem te toetsen aan vooraf gedefinieerde doelen.

Artikel 3

Prestatiebeoordelingsorgaan

1.   Wanneer de Commissie beslist om een prestatiebeoordelingsorgaan aan te wijzen om de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling te ondersteunen, zal een dergelijke toewijzing voor een vaste termijn zijn in overeenstemming met de referentieperioden.

2.   Het prestatiebeoordelingsorgaan heeft de gepaste competentie en onpartijdigheid om de taken die het van de Commissie heeft gekregen, onafhankelijk uit te voeren, in het bijzonder bij de toepasselijke prestatiekernindicatoren.

3.   Het prestatiebeoordelingsorgaan ondersteunt de Commissie bij de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling, in het bijzonder bij de volgende taken:

a)

het verzamelen, onderzoeken, valideren en verspreiden van relevante gegevens over prestaties;

b)

het definiëren van nieuwe of het aanpassen van bestaande prestatiekerngebieden in overeenstemming met de gebieden die zijn aangemerkt in het prestatiekader van het masterplan inzake luchtverkeersbeveiliging (ATM-masterplan), zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, en de bijbehorende prestatiekernindicatoren;

c)

voor de tweede referentieperiode en daarna, het definiëren van de gepaste prestatiekernindicatoren om in alle prestatiekerngebieden de prestaties van de netwerkfuncties en van de luchtvaartnavigatiediensten, zowel in en-routediensten als in naderingsluchtverkeersdiensten te dekken;

d)

het opstellen of het herzien van EU-wijde prestatiedoelen;

e)

het vaststellen van de drempels voor het activeren van de waarschuwingsmechanismen als bedoeld in artikel 9, lid 3;

f)

het beoordelen van de consistentie van de aangenomen prestatieplannen, inclusief prestatiedoelen, met de EU-wijde doelen;

g)

in voorkomend geval, het beoordelen van de consistentie van de krachtens artikel 18, lid 3, vastgestelde waarschuwingsdrempels met de in artikel 9, lid 3, bedoelde EU-wijde waarschuwingsdrempels;

h)

in voorkomend geval, het beoordelen van de herziene prestatiedoelen of de corrigerende maatregelen die door de betrokken lidstaten zijn genomen;

i)

het monitoren, benchmarken en beoordelen van de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten, op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, en op het niveau van de Europese Unie;

j)

het monitoren, benchmarken en beoordelen van de prestaties van de netwerkfuncties;

k)

het continu beoordelen van de algemene prestaties van het ATM-netwerk, inclusief het voorbereiden van de jaarverslagen voor het Single Sky-comité;

l)

het beoordelen van de mate waarin de prestatiedoelen zijn bereikt aan het einde van elke referentieperiode met het oog op het voorbereiden van de volgende periode.

4.   Op verzoek van de Commissie zal het prestatiebeoordelingsorgaan ad-hocinformatie of -rapporten verstrekken over prestatiegerelateerde kwesties.

5.   Het prestatiebeoordelingsorgaan kan bij de Commissie verslag uitbrengen en aanbevelingen indienen inzake verbeteringen aan de regeling.

6.   Wat de relaties met de nationale toezichthoudende autoriteiten betreft, geldt het volgende:

a)

om zijn taak van continue monitoring van de algemene prestaties van het ATM-netwerk uit te oefenen, ontvangt het prestatiebeoordelingsorgaan van de nationale toezichthoudende autoriteiten de noodzakelijke informatie over de prestatieplannen op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken;

b)

het prestatiebeoordelingsorgaan ondersteunt de nationale toezichthoudende autoriteiten, op hun vraag, met een onafhankelijke beoordeling van prestatieproblemen op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, zoals feitelijke vergelijkingen tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten die in soortgelijke omstandigheden opereren (benchmarking), analysen van prestatieveranderingen tijdens de voorgaande 5 jaar of analysen van prognoses;

c)

de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen de hulp van het prestatiebeoordelingsorgaan inroepen om reeksen richtwaarden te definiëren voor het stellen van doelen op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, met inachtneming van de Europese dimensie. Dergelijke waarden zijn beschikbaar voor nationale toezichthoudende autoriteiten, leveranciers van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenoperatoren en luchtruimgebruikers.

7.   Het prestatiebeoordelingsorgaan werkt in voorkomend geval samen met het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor de in lid 3 vermelde taken voor zover die verband houden met de veiligheid, om de consistentie te garanderen met de doelen en standaarden die zijn vastgesteld en geïmplementeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008.

8.   Om zijn taak van continue monitoring van de algemene prestaties van het netwerk voor luchtverkeersbeveiliging uit te oefenen, ontwikkelt het prestatiebeoordelingsorgaan gepaste werkregelingen met de leveranciers van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenoperatoren, luchthavencoördinatoren en luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 4

Nationale toezichthoudende autoriteiten

1.   De nationale toezichthoudende autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de uitwerking, op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken, van de prestatieplannen, het prestatietoezicht en de monitoring van prestatieplannen en -doelen. Zij voeren die taken onpartijdig, onafhankelijk en op transparante wijze uit.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale toezichthoudende autoriteiten beschikken over of toegang hebben tot de nodige middelen en mogelijkheden op alle prestatiekerngebieden om de in deze verordening vastgestelde taken uit te voeren met inbegrip van de onderzoeksbevoegdheden voor de uitvoering van de in artikel 19 bedoelde taken.

3.   Wanneer een lidstaat meer dan één nationale toezichthoudende autoriteit heeft, meldt zij aan de Commissie welke nationale toezichthoudende autoriteit verantwoordelijk is voor de nationale coördinatie en voor de relaties met de Commissie voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

Artikel 5

Functionele luchtruimblokken

1.   De lidstaten stimuleren een nauwe samenwerking tussen hun nationale toezichthoudende autoriteiten om een prestatieplan op het niveau van de functionele luchtruimblokken tot stand te brengen.

2.   Wanneer lidstaten beslissen om een prestatieplan met betrekking tot functionele luchtruimblokken vast te stellen:

a)

zorgen zij dat het prestatieplan overeenstemt met het model in bijlage II;

b)

melden zij aan de Commissie welke nationale toezichthoudende autoriteit of nationaal toezichthoudend orgaan verantwoordelijk is voor de coördinatie binnen het functionele luchtruimblok en voor de relaties met de Commissie voor de implementatie van het prestatieplan;

c)

nemen zij gepaste maatregelen om ervoor te zorgen dat:

i)

één doel wordt gedefinieerd voor elke prestatiekernindicator;

ii)

de in artikel 11, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde maatregelen worden vastgesteld en toegepast tijdens de referentieperiode wanneer de doelen niet worden gehaald. Daarvoor moeten de jaarwaarden in het prestatieplan worden gebruikt;

iii)

de consequenties die verbonden zijn aan het bereiken of het niet-bereiken van de doelen op gepaste wijze worden toegewezen binnen het functionele luchtruimblok;

d)

dragen zij een gedeelde verantwoordelijkheid voor het bereiken van de prestatiedoelen voor het functionele luchtruimblok zijn vastgesteld;

e)

zorgen zij, indien geen gemeenschappelijke heffingszone is vastgesteld in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) 1794/2006, voor een aggregatie van de nationale kosteneffectiviteitsdoelen en geven zij ter informatie een totaalcijfer als bewijs van de kostenbesparende inspanningen op het niveau van de functionele luchtruimblokken.

3.   Wanneer de lidstaten van een functioneel luchtruimblok geen prestatieplan met doelen op het niveau van het functionele luchtruimblok vaststellen, informeren zij de Commissie over de geaggregeerde prestatiedoelen als bewijs van de consistentie op het niveau van het functionele luchtruimblok met de EU-wijde prestatiedoelen.

Artikel 6

Coördinatie met het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

Krachtens artikel 13 bis van Verordening (EG) nr. 549/2004 en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008, coördineert de Commissie waar nodig samen met de EASA:

a)

de veiligheidsaspecten van de prestatieregeling, met inbegrip van het opstellen, herzien en ten uitvoer brengen van prestatiekernindicatoren voor de veiligheid en van de EU-wijde veiligheidsprestatiedoelen, alsook het formuleren van voorstellen voor gepaste acties en maatregelen na de activering van een waarschuwingsmechanisme;

b)

de consistentie van de prestatiekernindicatoren en -doelen op het gebied van veiligheid met de tenuitvoerlegging van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart zoals dat door de Europese Unie wordt aangenomen.

Artikel 7

Duur van de referentieperioden

1.   De eerste referentieperiode voor de prestatieregeling loopt van 2012 tot en met 2014. De volgende referentieperioden bedragen vijf kalenderjaren, tenzij anders wordt beslist door middel van een wijziging van deze verordening.

2.   Dezelfde referentieperiode geldt voor de EU-wijde prestatiedoelen en de prestatieplannen en -doelen op nationaal niveau en op dat van de functionele luchtruimblokken.

Artikel 8

Prestatiekerngebieden en prestatiekernindicatoren

1.   Met het oog op het definiëren van doelen wordt de mogelijke toevoeging en aanpassing van andere prestatiekerngebieden op grond van artikel 11, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 549/2004 door de Commissie beslist volgens de in artikel 5, lid 3, van die verordening bedoelde procedure.

2.   Met het oog op het definiëren van doelen geldt voor elk prestatiekerngebied één of een beperkt aantal prestatiekernindicatoren. De prestaties van de luchtvaartnavigatiediensten worden beoordeeld aan de hand van bindende doelen voor elke prestatiekernindicator.

3.   De prestatiekernindicatoren voor het vaststellen van EU-wijde doelen, geselecteerd voor elk prestatiekerngebied, zijn opgenomen in bijlage I, deel 1.

4.   De prestatiekernindicatoren voor het vaststellen van de prestatiedoelen voor de nationale of functionele luchtruimblokken zijn opgenomen in bijlage I, deel 2.

5.   De prestatiekernindicatoren worden niet gewijzigd tijdens een referentieperiode. Wijzigingen worden vastgesteld door middel van een wijziging van deze verordening, ten laatste zes maanden voor het vaststellen van nieuwe EU-wijde prestatiedoelen.

6.   In aanvulling op de in dit artikel bedoelde prestatiekerngebieden en prestatiekernindicatoren kunnen lidstaten, op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, beslissen om, voor hun eigen prestatietoezicht en/of als onderdeel van hun prestatieplannen, extra prestatie-indicatoren en bijbehorende doelen te ontwikkelen en te gebruiken naast die welke zijn vastgesteld in bijlage I, deel 2. Die aanvullende indicatoren en doelen moeten bijdragen tot het verwezenlijken van de EU-wijde doelen, en de daaruit voortvloeiende doelen op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken. Ze kunnen bijvoorbeeld de civiel-militaire of de meteorologische dimensie van het prestatieplan integreren en beschrijven. Die aanvullende indicatoren en doelstellingen kunnen vergezeld gaan van gepaste stimuleringsmaatregelen op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken.

HOOFDSTUK II

DE VOORBEREIDING VAN PRESTATIEPLANNEN

Artikel 9

EU-wijde prestatiedoelen

1.   De Commissie stelt EU-wijde prestatiedoelen vast volgens de in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde procedure, rekening houdend met de relevante input van nationale toezichthoudende autoriteiten en na raadpleging van de belanghebbende partijen als bedoeld in artikel 10 van die verordening, van andere relevante organisaties waar gepast en van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart voor wat de veiligheidsaspecten van de prestaties betreft.

2.   De EU-wijde doelen worden ten laatste vijftien maanden voor het begin van de referentieperiode voorgesteld door de Commissie en ten laatste twaalf maanden vóór het begin van de referentieperiode vastgesteld.

3.   Samen met de EU-wijde prestatiedoelen, stelt de Commissie voor elke prestatiekernindicator alarmdrempels vast, bij overschrijding waarvan de waarschuwingsmechanismen als bedoeld in artikel 18 kunnen worden geactiveerd. Waarschuwingsdrempels voor de prestatiekernindicator voor kosteneffectiviteit moeten zowel de verkeers- als de kostenevolutie dekken.

4.   De Commissie moet elk EU-wijd prestatiedoel onderbouwen met een beschrijving van de veronderstellingen en de redeneringen waarvan is uitgegaan bij het vaststellen van die doelen, zoals het gebruik van de input van nationale toezichthoudende autoriteiten en andere feitelijke gegevens, verkeersprognoses en, in voorkomend geval, de verwachte niveaus van de als efficiënt aangemerkte bepaalde kosten voor de Europese Unie.

Artikel 10

Uitwerking van prestatieplannen

1.   De nationale toezichthoudende autoriteiten ontwikkelen, op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken, prestatieplannen met doelen die consistent zijn met de EU-wijde prestatiedoelen en met de in bijlage III vastgestelde beoordelingscriteria. Er is slechts één prestatieplan per lidstaat of per functioneel luchtruimblok wanneer de betrokken lidstaten beslissen om een prestatieplan op het niveau van een functioneel luchtruimblok vast te stellen overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2.

2.   Om de voorbereiding van de prestatieplannen te ondersteunen zorgen de nationale toezichthoudende autoriteiten ervoor dat:

a)

de verleners van luchtvaartnavigatiediensten informatie verschaffen over relevante elementen van hun bedrijfsplannen, die werden voorbereid in samenhang met de EU-wijde doelen;

b)

de belanghebbende partijen in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EG) nr. 549/2004 worden geraadpleegd over de prestatieplannen en -doelen. De belanghebbende partijen moeten ten minste drie weken voor de raadplegingsvergadering gepaste informatie ontvangen.

3.   De prestatieplannen moeten in het bijzonder bestaan uit:

a)

de verkeersprognose, uitgedrukt in diensteenheden voor elk jaar van de referentieperiode, met verantwoording van de gebruikte cijfers;

b)

de bepaalde kosten voor luchtvaartnavigatiediensten zoals vastgesteld door de lidsta(a)t(en) in overeenstemming met de bepalingen van artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004;

c)

een beschrijving van de investeringen die nodig zijn om de prestatiedoelen te bereiken met een beschrijving van hun relevantie in relatie tot het Europese masterplan inzake luchtverkeersbeveiliging en hun coherentie met de belangrijkste gebieden en richtingen voor vooruitgang en verandering zoals daarin beschreven;

d)

de prestatiedoelen in elk relevant prestatiekerngebied, vastgesteld voor elke prestatiekernindicator, voor de volledige duur van de referentieperiode, met jaarlijkse waarden ten behoeve van monitoring en stimulering;

e)

een beschrijving van de civiel-militaire dimensie van het plan met uiteenzetting van de prestaties van de toepassing van flexibel gebruik van het luchtruim (FUA — flexible use of airspace) om de capaciteit te vergroten met inachtneming van de doeltreffendheid van militaire missies, en indien dat nodig wordt geacht, relevante prestatie-indicatoren en -doelen die verenigbaar zijn met de indicatoren en doelen van het prestatieplan;

f)

een beschrijving en verantwoording van de wijze waarop de onder d) bedoelde prestatiedoelen overeenstemmen met en bijdragen tot de EU-wijde prestatiedoelen;

g)

een duidelijke identificatie van de verschillende entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het bereiken van de doelen, en hun specifieke bijdrage;

h)

een beschrijving van de stimuleringsmechanismen die moeten worden toegepast op de verschillende verantwoordelijke entiteiten om het bereiken van de doelen binnen de referentieperiode aan te moedigen;

i)

de door de nationale toezichthoudende entiteiten genomen maatregelen met het oog op de monitoring van het bereiken van de prestatiedoelen;

j)

een beschrijving van de resultaten van de raadpleging van de belanghebbende partijen, met inbegrip van de door de deelnemers aangebrachte onderwerpen en de overeengekomen acties.

4.   De prestatieplannen zijn gebaseerd op het in bijlage II vastgestelde model en kunnen, als de lidstaten daartoe beslissen overeenkomstig artikel 8, lid 6, extra indicatoren met bijbehorende doelen bevatten.

Artikel 11

Stimuleringsregelingen

1.   De stimuleringsregelingen die door de lidstaten worden vastgesteld in het kader van hun prestatieplan, moeten aan de volgende algemene principes beantwoorden:

a)

ze zijn doeltreffend, proportioneel en geloofwaardig en worden niet gewijzigd tijdens de referentieperiode;

b)

ze worden geïmplementeerd op een niet-discriminerende en transparante basis om verbeteringen in de prestaties van de dienstverlening te ondersteunen;

c)

ze maken deel uit van de regelgeving die vooraf bij alle belanghebbende partijen bekend is en zijn toepasbaar gedurende de gehele referentieperiode;

d)

ze stimuleren het gedrag van entiteiten waarvoor doelen worden gesteld, met het oog op het bereiken van hoogwaardige prestaties en het bereiken van de bijbehorende doelen.

2.   De stimuleringsmaatregelen voor veiligheidsdoelen zijn erop gericht het bereiken en handhaven van de vereiste veiligheidsdoelen aan te moedigen en tegelijkertijd prestatieverbeteringen op andere prestatiekerngebieden mogelijk te maken. Ze zijn niet financieel van aard en omvatten actieplannen met termijnen en/of bijbehorende maatregelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (10) en/of de voorschriften ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 216/2008.

3.   De stimuleringmaatregelen voor kosteneffectiviteitsdoelen zijn van financiële aard en zijn onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van artikel 11, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1794/2006. Ze bestaan uit een risicodelingsmechanisme op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken.

4.   De stimuleringsmaatregelen voor capaciteitsdoelen kunnen van financiële of van een andere aard zijn, zoals corrigerende actieplannen met termijnen en bijbehorende maatregelen, die bonussen en boetes kunnen omvatten, vastgesteld door lidstaten. Wanneer de stimuleringsmaatregelen van financiële aard zijn, zijn ze onderworpen aan de bepalingen van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1794/2006.

5.   De stimuleringsmaatregelen voor milieudoelen zijn erop gericht het bereiken van de vereiste milieuprestatieniveaus aan te moedigen en tegelijkertijd prestatieverbeteringen op andere prestatiekerngebieden mogelijk te maken. Ze zijn van financiële of niet-financiële aard en worden vastgesteld door de lidstaten met inachtneming van de lokale omstandigheden.

6.   Daarnaast kunnen de lidstaten, op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, stimuleringsmaatregelen voor luchtruimgebruikers opstellen of goedkeuren, zoals bepaald in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1794/2006.

HOOFDSTUK III

DE VASTSTELLING VAN PRESTATIEPLANNEN

Artikel 12

Initiële vaststelling van prestatieplannen

Op voorstel van de nationale toezichthoudende autoriteiten stellen de lidstaten, op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, ten laatste zes maanden na vaststelling van de EU-wijde doelstellingen, hun prestatieplannen met bindende prestatiedoelstellingen vast en delen zij die mee aan de Commissie.

Artikel 13

Beoordeling van prestatieplannen en herziening van doelen

1.   De Commissie beoordeelt de prestatieplannen, hun doelen en in het bijzonder hun consistentie met en gepaste bijdrage tot de EU-wijde prestatiedoelen op basis van de in bijlage III vastgestelde criteria en voldoende rekening houdend met eventuele contextuele wijzigingen die zich hebben voorgedaan tussen de datum van vaststelling van de EU-wijde doelen en de datum van de beoordeling van het prestatieplan.

2.   Wanneer wordt geoordeeld dat de prestatiedoelen in een prestatieplan consistent zijn met en adequaat bijdragen tot de EU-wijde doelen, dan brengt de Commissie de lidst(a)t(en) daarvan op de hoogte, ten laatste vier maanden na ontvangst van het plan.

3.   Indien wordt geoordeeld dat een of meer prestatiedoelen in een prestatieplan niet consistent zijn met noch adequaat bijdragen tot de EU-wijde doelen, kan de Commissie, ten laatste vier maanden na ontvangst van het plan en volgens de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde procedure, beslissen om de betrokken lidst(a)t(en) aan te bevelen een of meer herziene prestatiedoelen vast te stellen. Een dergelijke beslissing wordt genomen na overleg met de betrokken lidst(a)t(en) en identificeert duidelijk welk(e) doel(en) moet(en) worden herzien en waarop het oordeel van de Commissie is gebaseerd.

4.   In voorkomend geval moet(en) de betrokken lidst(a)t(en) ten minste twee maanden na het uitvaardigen van de aanbeveling, rekening houdend met de standpunten van de Commissie, herziene prestatiedoelen aannemen en gepaste maatregelen voor het bereiken van de desbetreffende doelen vaststellen, en de Commissie daarvan op de hoogte stellen.

Artikel 14

Beoordeling van de herziene prestatiedoelen en vaststelling van corrigerende maatregelen

1.   Binnen twee maanden na ontvangst beoordeelt de Commissie, op basis van de in bijlage III vastgestelde criteria, de herziene prestatiedoelstellingen en in het bijzonder hun consistentie met en adequate bijdrage tot de EU-wijde prestatiedoelen.

2.   Wanneer de in artikel 13, lid 4, bedoelde herziene doelen consistent zijn met en adequaat bijdragen tot de EU-wijde doelen, brengt de Commissie de lidst(a)t(en) daarvan op de hoogte, ten laatste twee maanden na ontvangst van de herziene doelen.

3.   Wanneer de herziene prestatiedoelen en de gepaste maatregelen nog steeds niet consistent zijn met noch adequaat bijdragen tot de EU-wijde doelen, kan de Commissie ten laatste twee maanden na ontvangst van de herziene doelen en volgens de in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde procedure, beslissen dat de betrokken lidst(a)t(en) corrigerende maatregelen moet(en) nemen.

4.   Een dergelijke beslissing identificeert duidelijk welke doel(en) moet(en) worden herzien en waarop het oordeel van de Commissie is gebaseerd. In de beslissing kan worden aangegeven welk prestatieniveau voor die doelen wordt verwacht om de betrokken lidst(a)t(en) in de gelegenheid te stellen de gepaste corrigerende maatregelen te nemen, en/of kunnen kan suggesties voor dergelijke gepaste maatregelen worden opgenomen.

5.   Ten laatste twee maanden na de beslissing van de Commissie worden de corrigerende maatregelen die de betrokken lidst(a)t(en)) heeft (hebben) vastgesteld, meegedeeld aan de Commissie, samen met de elementen die aantonen hoe de consistentie met de beslissing van de Commissie wordt verzekerd.

Artikel 15

Prestatieplannen en prestatiedoelen die worden vastgesteld na het begin van de referentieperiode

Prestatieplannen of corrigerende maatregelen die na het begin van de referentieperiode worden vastgesteld bij de tenuitvoerlegging van de in de artikelen 13 en 14 beschreven procedures, gelden retroactief vanaf de eerste dag van de referentieperiode.

Artikel 16

Herziening van de EU-wijde doelen

1.   De Commissie kan beslissen om de EU-wijde doelen te herzien volgens de in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde procedure:

a)

vóór het begin van de referentieperiode, wanneer zij substantiële bewijzen heeft dat de initiële gegevens, veronderstellingen en redeneringen waarvan is uitgegaan bij het vaststellen van de initiële EU-wijde doelen niet langer geldig zijn;

b)

tijdens de referentieperiode, als gevolg van de toepassing van een waarschuwingsmechanisme zoals bedoeld in artikel 18.

2.   Een herziening van de EU-wijde doelen kan een wijziging van de bestaande prestatieplannen tot gevolg hebben. In dat geval kan de Commissie beslissen het in de hoofdstukken II en III van deze verordening vastgestelde tijdschema dienovereenkomstig bij te stellen.

HOOFDSTUK IV

MONITORING VAN HET BEREIKEN VAN PRESTATIES

Artikel 17

Continue monitoring en rapportage

1.   De nationale toezichthoudende autoriteiten, op nationaal niveau en op dat van de functionele luchtruimblokken, en de Commissie monitoren de tenuitvoerlegging van de prestatieplannen. Indien tijdens de referentieperiode doelen niet worden bereikt, nemen de nationale toezichthoudende autoriteiten de gepaste in het prestatieplan vastgestelde maatregelen om de situatie te corrigeren. Daarvoor gebruiken ze de jaarwaarden in het prestatieplan.

2.   Wanneer de Commissie een significante en aanhoudende prestatiedaling vaststelt in een lidstaat of een functioneel luchtruimblok, met een impact op andere landen die deelnemen aan het gemeenschappelijke Europese luchtruim en/of op het volledige Europese luchtruim, kan zij de betrokken lidstaten en de betrokken toezichthoudende autoriteit of het betrokken toezichthoudend orgaan op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken verzoeken passende maatregelen voor het bereiken van de in hun prestatieplan vastgelegde doelen vast te stellen, toe te passen en aan de Commissie mee te delen.

3.   De lidstaten rapporteren aan de Commissie over de monitoring door hun toezichthoudende autoriteiten op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken ten minste jaarlijkse en telkens wanneer de prestatiedoelen niet bereikt dreigen te worden. De Commissie rapporteert ten minste één keer per jaar aan het Single Sky-comité over het bereiken van de prestatiedoelen.

Artikel 18

Waarschuwingsmechanismen

1.   Wanneer, door omstandigheden die niet te voorzien waren bij de start van de periode en die tegelijkertijd onoverkomelijk zijn en buiten de controle van de lidstaten vallen, (een) waarschuwingsdrempel(s) zoals beschreven in artikel 9, lid 3, wordt/worden bereikt op het niveau van de Europese Unie, evalueert de Commissie de situatie in overleg met de lidstaten via het Single Sky-comité en formuleert zij binnen drie maanden voorstellen voor gepaste acties die de herziening kunnen inhouden van de EU-wijde prestatiedoelen en bijgevolg de herziening van de prestatiedoelen op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken.

2.   Wanneer, door omstandigheden die niet te voorzien waren bij de start van de periode en die tegelijkertijd onoverkomelijk zijn en buiten de controle van de lidstaten en van de entiteiten waarvoor de prestatiedoelen gelden, vallen, (een) waarschuwingsdrempel(s) zoals bedoeld in artikel 9, lid 3, wordt/worden bereikt op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, evalueert de betrokken nationale toezichthoudende autoriteit of het betrokken nationaal toezichthoudend orgaan de situatie in overleg met de Commissie en kan zij binnen drie maanden voorstellen voor gepaste maatregelen formuleren die de herziening kunnen inhouden van de prestatiedoelen op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken.

3.   De lidstaten kunnen, op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken, beslissen om waarschuwingsdrempels vast te stellen die afwijken van de in artikel 9, lid 3, bedoelde drempels, ten einde rekening te houden met plaatselijke omstandigheden en specificiteiten. In dat geval worden die drempels vastgesteld in de prestatieplannen en zijn ze consistent met de drempels die zijn vastgesteld op grond van artikel 9, lid 3. De afwijkingen worden gedocumenteerd met een gedetailleerde verantwoording. Wanneer die drempels worden geactiveerd, is de in lid 2 vastgestelde procedure van toepassing.

4.   Wanneer de tenuitvoerlegging van een waarschuwingsmechanisme resulteert in de herziening van prestatieplannen en -doelen, ondersteunt de Commissie een dergelijke herziening via een gepaste bijstelling van het tijdschema dat van toepassing is overeenkomstig de in de hoofdstukken II en III van deze verordening vastgestelde procedure.

Artikel 19

Vergemakkelijking van de monitoring van de naleving

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten faciliteren de inspecties en onderzoeken door de Commissie en de nationale toezichthoudende autoriteit(en) die verantwoordelijk zijn voor het toezicht daarop, door een erkende entiteit die in hun naam optreedt, of door EASA wanneer dat relevant is, met inbegrip van bezoeken ter plaatse. Onverminderd de bevoegdheden op het vlak van toezicht die zijn toegewezen aan de nationale toezichthoudende autoriteiten en EASA, zijn die gemachtigde personen bevoegd:

a)

met betrekking tot alle prestatiekerngebieden, de relevante documenten en al het andere materiaal dat van belang is voor de vaststelling van prestatieplannen en -doelen, te onderzoeken;

b)

afschriften van of uittreksels uit deze documenten te nemen;

c)

ter plaatse om een mondelinge toelichting te verzoeken.

Dergelijke inspecties en onderzoeken worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures die gelden in de lidstaat waarin zij worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK V

VERZAMELEN, VALIDEREN, ONDERZOEKEN, EVALUEREN EN VERSPREIDEN VAN INFORMATIE OVER LUCHTRUIMNAVIGATIEPRESTATIES VOOR HET GEMEENSCHAPPELIJKE EUROPESE LUCHTRUIM

Artikel 20

Verzameling en validatie van gegevens voor de prestatiebeoordeling

1.   Naast de gegevens die al worden verzameld door de Commissie via andere EU-instrumenten en die ook gebruikt kunnen worden voor prestatie-evaluatie, garanderen de nationale autoriteiten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenoperatoren, luchthavencoördinatoren en luchtvaartmaatschappijen het aanleveren aan de Commissie van de in bijlage IV vermelde gegevens overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde bepalingen.

2.   De nationale autoriteiten kunnen die taak van informatieverschaffing geheel of gedeeltelijk delegeren of reorganiseren tussen hun nationale toezichthoudende autoriteiten, verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenoperatoren en luchthavencoördinatoren, om rekening te houden met plaatselijke eigenheden en bestaande rapporteringskanalen.

3.   De leveranciers van gegevens nemen de nodige maatregelen met het oog op het verzekeren van de kwaliteit, de validatie en de tijdige overdracht van de gegevens, met inbegrip van bewijzen van hun kwaliteitscontroles en valideringsprocessen, toelichtingen bij specifieke vragen van de Commissie over de kwaliteit van de gegevens en, in voorkomend geval, actieplannen om de kwaliteit van de gegevens te verbeteren. De gegevens worden gratis verstrekt en, in voorkomend geval, in elektronische vorm in het door de Commissie opgegeven formaat.

4.   De Commissie beoordeelt de kwaliteit en valideert de gegevens die werden overgemaakt overeenkomstig lid 1. Wanneer de gegevens niet geschikt zijn voor de prestatiebeoordeling, kan de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en in het bijzonder met de nationale toezichthoudende autoriteiten, passende maatregelen nemen om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen en te verbeteren.

5.   Voor de toepassing van deze verordening worden de in lid 1 bedoelde prestatiegegevens die al zijn meegedeeld aan Eurocontrol, geacht te zijn meegedeeld aan de Commissie. Wanneer dat niet het geval is, maken de Commissie en Eurocontrol de nodige afspraken om ervoor te zorgen dat dergelijke gegevens beschikbaar worden gesteld aan de Commissie onder dezelfde voorwaarden als beschreven in lid 3.

6.   Wanneer significante nieuwe gegevenseisen worden geïdentificeerd of gegevens van onvoldoende kwaliteit worden verwacht, kan de Commissie proefstudies gelasten die op vrijwillige basis door de lidstaten worden uitgevoerd alvorens nieuwe gegevenseisen worden geïntroduceerd door middel van een wijziging van deze verordening. Dergelijke proefstudies worden uitgevoerd om de uitvoerbaarheid van de relevante gegevensverzameling te beoordelen, rekening houdend met de voordelen die verbonden zijn aan de beschikbaarheid van de gegevens in verhouding tot de verzamelingskosten en de belasting van respondenten.

Artikel 21

Verspreiding van informatie

1.   De Commissie verspreidt algemene informatie voor de uitvoering van de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 vastgestelde doelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europese Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (11), en met name artikel 4, en overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 550/2004.

2.   De in artikel 3, lid 3, onder a), opgenomen informatie is vrij beschikbaar voor de betrokken belanghebbende partijen, met name in elektronische vorm.

3.   De in artikel 3, lid 3, onder k), bedoelde jaarverslagen worden openbaar gemaakt. Een verwijzing naar die verslagen wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Commissie kan beslissen om andere algemene informatie op regelmatige basis te aan de betrokken belanghebbende partijen te verstrekken, met name in elektronische vorm.

4.   De doelen in artikel 9 bedoelde EU-wijde en een verwijzing naar de in hoofdstuk III bedoelde vastgestelde prestatieplannen worden openbaar gemaakt en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

5.   Individuele toegang tot specifieke informatie, zoals gevalideerde gegevens en statistieken, wordt verleend aan de leverancier van gegevens op wie de informatie en activiteiten rechtstreeks betrekking hebben.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Beroep

De lidstaten zorgen ervoor dat uit hoofde van deze verordening genomen besluiten naar behoren met redenen zijn omkleed en onderworpen zijn aan een passende herzienings- en/of beroepsprocedure.

Artikel 23

Overgangsmaatregelen

Indien de lidstaten beslissen om een prestatieplan met doelen op het niveau van de functionele luchtruimblokken vast te stellen in de loop van de eerste referentieperiode, zorgen zij ervoor dat:

a)

het plan de nationale plannen vervangt vanaf 1 januari van een van de jaren van de referentieperiode;

b)

het plan niet langer duurt dan de resterende looptijd van de referentieperiode;

c)

het plan aantoont dat zijn prestatiedoelen ten minste even ambitieus zijn als de consolidatie van de voormalige nationale doelen.

Artikel 24

Herziening van de regeling

De Commissie herziet de doeltreffendheid van het proces tegen 1 juli 2013. Tegen het einde van 2014 en op regelmatige tijdstippen daarna herziet de Commissie de prestatieregeling, en in het bijzonder de impact, de doeltreffendheid en de reikwijdte van die regeling, daarbij terdege rekening houdend met het werk dat op dat gebied door ICAO wordt geleverd.

Artikel 25

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2096/2005

Verordening (EG) nr. 2096/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 2.2 van bijlage I wordt vervangen door:

„2.2.   Organisatiebeheer

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt een bedrijfsplan op voor een periode van minimaal vijf jaar. Het bedrijfsplan:

a)

beschrijft de algemene doelstellingen van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten en zijn strategie om die te bereiken in overeenstemming met de algemene plannen op lange termijn van de dienstverlener en met de relevante eisen van de Europese Unie die voor de ontwikkeling van infrastructuur of andere technologie van belang zijn;

b)

omvat passende prestatiedoelen voor de veiligheid, de capaciteit, het milieu en de kosteneffectiviteit waar van toepassing.

De informatie onder a) en b) moet consistent zijn met het prestatieplan op nationaal niveau en op het niveau van de luchtruimblokken als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 en, wat de veiligheidsdata betreft, consistent met het State Safety Programme als bedoeld in norm 2.27.1 van ICAO bijlage 11, wijziging 47B-A van 20 juli 2009, zoals van toepassing.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet veiligheids- en zakelijke rechtvaardigingen voor grote investeringsprojecten voorleggen, inclusief, waar relevant, de geschatte impact op de passende prestatiedoelen als bedoeld in punt 2.2, onder b), en ter identificatie van investeringen die voortvloeien uit de wettelijke eisen die samenhangen met de tenuitvoerlegging van SESAR.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt een jaarplan voor het komende jaar op, waarin de elementen van het bedrijfsplan nader worden uitgewerkt en wijzigingen worden aangegeven.

Het jaarplan omvat de volgende bepalingen betreffende het niveau en de kwaliteit van de diensten, zoals het verwachte niveau van de capaciteit, de veiligheid, het milieu en de kosteneffectiviteit waar van toepassing:

a)

informatie over de tenuitvoerlegging van nieuwe infrastructuur of andere ontwikkelingen en een verklaring over de wijze waarop ze zullen bijdragen tot de verbetering van de prestaties van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten, met inbegrip van het niveau en de kwaliteit van de diensten;

b)

prestatie-indicatoren die consistent zijn met het prestatieplan op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004, aan de hand waarvan het prestatieniveau en de kwaliteit van de diensten redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld;

c)

informatie over de maatregelen om de in het veiligheidsplan van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten geconstateerde veiligheidsrisico’s te beperken, met inbegrip van veiligheidsindicatoren voor de monitoring van het veiligheidsrisico en, in voorkomend geval, van de geschatte kostprijs van de risicobeperkende maatregelen;

d)

de verwachte financiële situatie op korte termijn van de dienstverlener, alsmede eventuele wijzigingen van of gevolgen voor het bedrijfsplan.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de inhoud van het prestatiedeel van het bedrijfsplan en van het jaarverslag desgevraagd ter beschikking van de Commissie, onder de voorwaarden die door de nationale toezichthoudende autoriteit zijn vastgesteld overeenkomstig de nationale wetgeving.”.

2)

Punt 9 van bijlage I wordt vervangen door:

„9.   EISEN INZAKE HET JAARVERSLAG

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet de betrokken nationale toezichthoudende autoriteit een jaarverslag van zijn activiteiten kunnen voorleggen. Dat verslag omvat, onverminderd artikel 12 van Verordening (EG) nr. 550/2004, de financiële resultaten alsmede de operationele prestaties en andere belangrijke activiteiten en ontwikkelingen, met name op veiligheidsgebied.

Het jaarverslag omvat ten minste:

een beoordeling van het niveau van de verleende diensten;

de prestaties van de verlener van luchtvaartnavigatiediensten in vergelijking met de in het bedrijfsplan vastgestelde prestatiedoelen, waarbij de werkelijke prestatie wordt afgezet tegen het jaarplan met gebruikmaking van de in het jaarplan vastgestelde prestatie-indicatoren;

een uitleg voor de verschillen ten opzichte van de doelen en de identificatie van maatregelen voor het wegwerken van eventuele leemten tijdens de referentieperiode als bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004;

de ontwikkelingen in de operaties en de infrastructuur;

de financiële resultaten, voor zover zij niet afzonderlijk worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) 550/2004;

informatie over de formele overlegprocedure met de gebruikers van zijn diensten;

informatie over het personeelsbeleid.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de inhoud van het jaarverslag desgevraagd te beschikking van de Commissie en maakt de inhoud ook beschikbaar voor het publiek, onder de voorwaarden die door de nationale toezichthoudende autoriteit zijn vastgesteld overeenkomstig de nationale wetgeving.”.

Artikel 26

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Hoofdstuk V is van toepassing met ingang van 1 januari 2011. De eerste referentieperiode begint op 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juli 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(2)  PB L 341 van 7.12.2006, blz. 3.

(3)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(4)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(5)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(6)  PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23.

(7)  PB L 294 van 13.11.2007, blz. 3.

(8)  PB L 295 van 14.11.2007, blz. 7.

(9)  PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1.

(10)  PB L 335 van 21.12.2005, blz.13.

(11)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.


BIJLAGE I

PRESTATIEKERNINDICATOREN (PKI’s)

Deel 1:   Voor de vaststelling van EU-wijde doelen

1.   PRESTATIEKERNINDICATOREN VOOR DE VEILIGHEID

a)

De eerste EU-wijde veiligheids-PKI is het minimumniveau van de eerste prestatiekernindicator voor de veiligheid in deel 2, punt 1, onder a), voor respectievelijk verleners van luchtvaartnavigatiediensten en nationale toezichthoudende autoriteiten.

b)

De tweede EU-wijde veiligheids-PKI is het toepassingspercentage van de ernstclassificatie in het risicoanalyse-instrument zoals gedefinieerd in deel 2, punt 1, onder b), in staten waar deze verordening van toepassing is, met het oog op een geharmoniseerde rapportage over de ernstbeoordeling betreffende overschrijding van de minimale separatieafstand (Separation Minima Infringement), personen op start- of landingsbanen (Runway Incursions) en specifieke technische ATM-incidenten (ATM Specific Technical Events).

c)

De derde EU-wijde veiligheids-PKI is het minimumniveau voor het meten van de billijke cultuur aan het einde van de referentieperiode zoals gedefinieerd in deel 2, punt 1, onder c).

Er zijn geen EU-wijde doelen voor bovenvermelde prestatiekernindicatoren in de eerste referentieperiode. Tijdens de eerste referentieperiode gebruikt de Commissie de verzamelde gegevens om bovenvermelde prestatiekernindicatoren te valideren en te evalueren ten einde te garanderen dat veiligheidsrisico’s adequaat worden geïdentificeerd, beperkt en beheerst. Op basis daarvan stelt de Commissie indien nodig nieuwe prestatiekernindicatoren voor de veiligheid vast, door middel van een wijziging van deze bijlage.

2.   MILIEU-INDICATOR

2.1.

Voor de eerste referentieperiode:

 

De eerste EU-wijde milieu-PKI is de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie, gedefinieerd als volgt:

de indicator voor de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie is het verschil tussen de lengte van het en-routegedeelte van het reële traject en het optimale traject dat, gemiddeld, de grote cirkel is;

„en route” wordt gedefinieerd als de afstand die wordt gevlogen buiten een cirkel van 40 zeemijl rond de luchthaven;

de vluchten die voor deze indicator in aanmerking worden genomen, zijn:

a)

alle commerciële IFR-vluchten (Instrumental Flight Rules — instrumentvliegvoorschriften) binnen het Europese luchtruim;

b)

wanneer een vlucht vertrekt of aankomt buiten het Europese luchtruim, wordt enkel het gedeelte binnen het Europese luchtruim in aanmerking genomen;

circulaire vluchten en vluchten waarvan de afstand van de grote cirkel minder dan 80 zeemijl tussen naderingsluchtverkeerszones bedraagt, worden uitgesloten.

 

De tweede EU-wijde milieu-PKI is het doeltreffende gebruik van de civiel-militaire luchtruimstructuren, bv. CDR’s (Conditional Routes). Voor de eerste referentieperiode wordt deze indicator gemonitored door de Commissie. Het stellen van doelen start vanaf de tweede referentieperiode.

2.2.

Vanaf de tweede referentieperiode wordt een derde EU-wijde milieu-PKI ontwikkeld gericht op milieukwesties die verband houden met specifieke luchtvaartnavigatiediensten in luchthavens.

3.   CAPACITEITSINDICATOR

3.1.

Voor de eerste referentieperiode:

 

De EU-wijde capaciteits-PKI is het aantal minuten en-route-ATFM-vertraging (Air Traffic Flow Management — luchtverkeersstroombeheer) per vlucht, gedefinieerd als volgt:

a)

de en-route-ATFM-vertraging is de vertraging die wordt berekend door de centrale ATFM-eenheid zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen (1) en wordt uitgedrukt als het verschil tussen de starttijd die is aangevraagd door de luchtvaartmaatschappij in het laatst ingediende vliegplan en de berekende door de centrale ATFM-eenheid toegewezen starttijd;

b)

de indicator geldt voor alle IFR-vluchten binnen het Europese luchtruim en betreft de ATFM-vertragingsoorzaken;

c)

de indicator wordt berekend voor het volledige kalenderjaar.

 

Ter voorbereiding van de ontwikkeling van een tweede EU-wijde capaciteits-PKI verzamelt, consolideert en monitored de Commissie vanaf de eerste referentieperiode:

a)

het totaal van de ATFM-vertragingen die zijn toe te schrijven aan de luchtvaartnavigatiediensten in het naderingsluchtverkeer en in luchthavens;

b)

de extra tijd in de taxifase bij vertrek (Taxi-Out-Phase);

c)

voor luchthavens met meer dan 100 000 commerciële bewegingen per jaar de extra tijd voor ASMA (Arrival Sequencing and Metering Area).

3.2.

Vanaf de tweede referentieperiode wordt een tweede EU-wijde capaciteits-PKI ontwikkeld op basis van de in punt 3.1 beschreven monitoring, gericht op specifieke luchtvaartnavigatiedienstengerelateerde capaciteitskwesties in luchthavens.

4.   KOSTENEFFECTIVITEITSINDICATOR

4.1.

Voor de eerste referentieperiode:

De EU-wijde kosteneffectiviteits-PKI is het gemiddelde, vastgestelde EU-wijd eenheidstarief voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten, dat als volgt wordt gedefinieerd:

a)

de indicator is het resultaat van de verhouding tussen de bepaalde kosten en het geraamde verkeer, uitgedrukt in diensteenheden, die voor de betrokken periode op EU-niveau wordt verwacht, zoals vervat in de uitgangspunten van de Commissie voor de vaststelling van EU-wijde doelen krachtens artikel 9, lid 4;

b)

de indicator wordt uitgedrukt in euro en in reële termen;

c)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode.

Voor de eerste referentieperiode worden de kosten en eenheidstarieven voor naderingsluchtverkeersnavigatiediensten verzameld, geconsolideerd en gemonitored door de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1794/2006.

4.2.

Vanaf de tweede referentieperiode omvat de tweede EU-wijde kosteneffectiviteits-PKI het gemiddelde voor de Europese Unie vastgestelde eenheidstarief voor naderingsluchtverkeersnavigatiediensten.

Deel 2:   Voor de vaststelling van doelen op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken (FAB)

1.   PRESTATIEKERNINDICATOREN VOOR DE VEILIGHEID

a)

De eerste veiligheids-PKI op nationaal/FAB-niveau omvat de doeltreffendheid van het veiligheidsbeheer zoals gemeten volgens een methodologie die is gebaseerd op het ATM Safety Maturity Survey Framework. Deze indicator wordt gezamenlijk ontwikkeld door de Commissie, de lidstaten, EASA en Eurocontrol, en vastgesteld door de Commissie vóór de eerste referentieperiode. Tijdens die eerste referentieperiode controleren en publiceren de nationale toezichthoudende autoriteiten deze prestatiekernindicatoren, en kunnen de lidstaten overeenkomstige doelen vaststellen.

b)

De tweede veiligheids-PKI op nationaal/FAB-niveau is de toepassing van de ernstclassificatie van het risicoanalyse-instrument voor een geharmoniseerde rapportage over de ernstbeoordeling betreffende overschrijding van de minimale separatieafstand (Separation Minima Infringement), personen op start- of landingsbanen (Runway Incursions) en specifieke technische ATM-incidenten (ATM Specific Technical Events) in alle luchtverkeersleidingscentra en luchthavens met meer dan 150 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar, die onder deze verordening vallen (ja/neen-waarde). De ernstclassificatie wordt gezamenlijk ontwikkeld door de Commissie, de lidstaten, EASA en Eurocontrol, en vastgesteld door de Commissie vóór de eerste referentieperiode. Tijdens die eerste referentieperiode controleren en publiceren de nationale toezichthoudende autoriteiten deze prestatiekernindicatoren, en kunnen de lidstaten overeenkomstige doelen vaststellen.

c)

De derde veiligheids-PKI op nationaal/FAB-niveau is de rapportage over billijke cultuur. Deze maatregel wordt gezamenlijk ontwikkeld door de Commissie, de lidstaten, EASA en Eurocontrol, en vastgesteld door de Commissie vóór de eerste referentieperiode. Tijdens de eerste referentieperiode controleren en publiceren de nationale toezichthoudende autoriteiten die maatregel, en kunnen de lidstaten overeenkomstige doelen vaststellen.

2.   MILIEU-INDICATOR

2.1.

Voor de eerste referentieperiode geldt geen verplichte milieu-PKI op nationaal/FAB-niveau.

Onverminderd de lokale milieuvoorschriften werken de lidstaten ook samen met de Commissie voor de vaststelling van een milieu-PKI gericht op specifieke luchtvaartnavigatiedienstengerelateerde milieukwesties in luchthavens, die vanaf de tweede referentieperiode ten uitvoer wordt gelegd.

2.2.

Voor de tweede referentieperiode is de milieu-PKI op nationaal/FAB-niveau de ontwikkeling van een nationaal/FAB-verbeteringsproces voor het routeontwerp vóór het einde van de referentieperiode, met inbegrip van het doeltreffende gebruik van de civiel-militaire luchtruimstructuren (bv. CDR’s).

3.   CAPACITEITSINDICATOR

3.1.

Voor de eerste referentieperiode:

De capaciteits-PKI op nationaal/FAB-niveau is het aantal minuten en-route-ATFM-vertraging per vlucht. De definitie luidt als volgt:

a)

de indicator wordt gedefinieerd zoals in deel 1, punt 3.1;

b)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode.

Ter voorbereiding van de ontwikkeling van een tweede capaciteits-PKI op nationaal/FAB-niveau rapporteren de lidstaten vanaf de eerste referentieperiode:

a)

het totaal van de ATFM-vertragingen die zijn toe te schrijven aan de luchtvaartnavigatiediensten in het naderingsluchtverkeer en in luchthavens;

b)

de extra tijd in de taxifase bij vertrek (Taxi-Out-Phase);

c)

voor luchthavens met meer dan 100 000 commerciële bewegingen per jaar de extra tijd voor ASMA (Arrival Sequencing and Metering Area).

3.2.

Vanaf de tweede referentieperiode wordt een tweede capaciteits-PKI op nationaal/FAB-niveau ten uitvoer gelegd, die gericht is op de specifieke capaciteitskwesties in het naderingsluchtverkeer en in luchthavens.

4.   KOSTENEFFECTIVITEITSINDICATOR

4.1.

Voor de eerste referentieperiode is de kosteneffectiviteits-PKI op nationaal/FAB-niveau het op nationaal/FAB-niveau vastgestelde eenheidstarief voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten, gedefinieerd als volgt:

a)

de indicator is het resultaat van de verhouding tussen de bepaalde kosten en het geraamde verkeer, zoals opgenomen in de prestatieplannen overeenkomstig artikel 10, lid 3, onder a) en b);

b)

de indicator wordt uitgedrukt in de nationale munteenheid en in reële termen;

c)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode.

Bovendien rapporteren de staten hun kosten en eenheidstarieven voor naderingsluchtverkeersnavigatiediensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1794/2006 en verantwoorden ze aan de Commissie eventuele afwijkingen van de ramingen.

4.2.

Vanaf de tweede referentieperiode wordt een tweede capaciteits-PKI op nationaal/FAB-niveau: het (de) op nationaal/FAB-niveau vastgestelde eenheidstarief (eenheidstarieven) voor naderingsluchtverkeersnavigatiediensten.


(1)  PB L 80 van 26.3.2010, blz. 10.


BIJLAGE II

MODEL VOOR PRESTATIEPLANNEN

De prestatieplannen op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken moeten gebaseerd zijn op de volgende structuur.

1.   INLEIDING

1.1.   Een beschrijving van de situatie (opzet van het plan, behandelde entiteiten, plan op nationaal niveau of op dat van de functionele luchtruimblokken enz.)

1.2.   Een beschrijving van het macro-economische scenario voor de referentieperiode met inbegrip van algemene ramingen (verkeersprognose, trend eenheidstarief enz.)

1.3.   Een beschrijving van de resultaten van de raadpleging van de belanghebbende partijen ter voorbereiding van het prestatieplan (belangrijkste door de deelnemers vermelde bekommernissen en zo mogelijk overeengekomen compromissen).

2.   PRESTATIEDOELEN OP NATIONAAL NIVEAU EN/OF OP NIVEAU VAN DE FUNCTIONELE LUCHTRUIMBLOKKEN

2.1.   Prestatiedoelen in elk prestatiekerngebied, vastgesteld voor elke prestatiekernindicator, voor de volledige duur van de referentieperiode, met jaarlijkse waarden ten behoeve van monitoring en stimulering:

a)   Veiligheid

—   doeltreffendheid van het veiligheidsbeheer: nationale/FAB-doelen zoals gedefinieerd overeenkomstig bijlage I, deel 2, punt 1, onder a), voor elk jaar van de referentieperiode (optioneel tijdens de eerste referentieperiode);

—   toepassing van de ernstclassificatie in het risicoanalyse-instrument: nationale/FAB-doelen zoals gedefinieerd overeenkomstig bijlage I, deel 2, punt 1, onder b), voor elk jaar van de referentieperiode (ja/neen-waarden);

—   billijke cultuur: nationale/FAB-doelen zoals gedefinieerd overeenkomstig bijlage I, deel 2, punt 1, onder c), voor elk jaar van de referentieperiode (optioneel tijdens de eerste referentieperiode).

b)   Capaciteit

aantal minuten en-route-ATFM-vertraging per vlucht.

c)   Milieu

beschrijving van het nationale/FAB-verbeteringsproces voor het routeontwerp (optioneel tijdens de eerste referentieperiode).

d)   Kosteneffectiviteit

de bepaalde kosten voor en-route- en naderingsluchtverkeersnavigatiediensten die zijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, lid 2, onder a), en artikel 15, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 550/2004 en krachtens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1794/2006 voor elk jaar van de referentieperiode;

een raming van de en-routediensteenheden voor elk jaar van de referentieperiode;

daaruit voortvloeiend, de vastgestelde eenheidstarieven voor de referentieperiode;

een beschrijving en verantwoording van het rendement van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten ten opzichte van het daadwerkelijke risico;

een beschrijving van de investeringen die nodig zijn om de prestatiedoelen te bereiken met een beschrijving van hun relevantie in relatie tot het Europese ATM-masterplan en hun coherentie met de belangrijkste gebieden en richtingen voor vooruitgang en verandering zoals daarin beschreven.

2.2.   Een beschrijving van en toelichting bij de consistentie van de prestatiedoelen met de EU-wijde prestatiedoelen.

2.3.   Een beschrijving van en toelichting bij de overdrachten van de jaren voor de referentieperiode.

2.4.   Een beschrijving van de door de lidstaten gebruikte parameters bij het vaststellen van risicodeling en stimuleringsmaatregelen.

3.   BIJDRAGE VAN ELKE VERANTWOORDELIJKE ENTITEIT

3.1.   De individuele prestatiedoelen voor elke verantwoordelijke entiteit.

3.2.   Een beschrijving van de op elke entiteit toe te passen stimuleringsmechanismen om het bereiken van de doelen binnen de referentieperiode aan te moedigen.

4.   MILITAIRE DIMENSIE VAN HET PLAN

Een beschrijving van de civiel-militaire dimensie van het plan met uiteenzetting van de prestaties van de toepassing van flexibel gebruik van het luchtruim (FUA — flexible use of airspace) om de capaciteit te vergroten met inachtneming van de doeltreffendheid van militaire missies, en indien dat nodig wordt geacht, relevante prestatie-indicatoren en -doelen in overeenstemming met de indicatoren en doelen van het prestatieplan.

5.   ANALYSE VAN GEVOELIGHEID EN VERGELIJKING MET VOORGAANDE PRESTATIEPLANNEN

5.1.   Gevoeligheid voor externe hypothesen.

5.2.   Een vergelijking met het voorgaande prestatieplan (niet van toepassing voor de eerste referentieperiode).

6.   TENUITVOERLEGGING VAN HET PRESTATIEPLAN

Een beschrijving van de maatregelen die door de nationale toezichthoudende autoriteiten ten uitvoer zijn gelegd, zoals:

monitoringsmechanismen om te garanderen dat de veiligheidsprogramma’s en bedrijfsplannen van de luchtvaartnavigatiediensten ten uitvoer worden gelegd;

maatregelen voor het toezicht op en de rapportage over de tenuitvoerlegging van de prestatieplannen inclusief de te volgen aanpak wanneer doelen tijdens de referentieperiode niet worden bereikt.


BIJLAGE III

PRINCIPES VOOR DE BEOORDELING VAN DE CONSISTENTIE TUSSEN DE EU-WIJDE DOELEN EN DE DOELEN OP NATIONAAL NIVEAU OF OP HET NIVEAU VAN DE LUCHTRUIMBLOKKEN

De Commissie gebruikt de volgende beoordelingscriteria.

1.   Algemene criteria

a)

De naleving van de eisen met betrekking tot de voorbereiding en goedkeuring van het prestatieplan en in het bijzonder de beoordeling van de in het prestatieplan vervatte rechtvaardigingen.

b)

Een analyse van de feiten rekening houdend met de algemene situatie van elke individuele staat.

c)

De onderlinge verbanden tussen alle prestatiedoelen.

d)

De prestatiestandaarden aan het begin van de referentieperiode en de daaruit voortvloeiende ruimte voor verbetering.

2.   Veiligheid

a)   Doeltreffendheid van het veiligheidsbeheer: de extra marge voor zowel verleners van luchtvaartnavigatiediensten als nationale toezichthoudende autoriteiten, gebruikt in het prestatieplan en beoordeeld door de Commissie, is gelijk aan of hoger dan de scores van de overeenkomstige EU-wijde indicator aan het einde van de referentieperiode (optioneel voor de eerste referentieperiode).

b)   Toepassing van de ernstclassificatie van het risicoanalyse-instrument: de consistentie van de lokale prestatiekernindicator als gedefinieerd in bijlage I, deel 2, punt 1, onder b), met de EU-wijde indicator voor elk jaar van de referentieperiode.

c)   Billijke cultuur: het niveau van het prestatiedoel op nationaal/FAB-niveau aan het einde van de referentieperiode op basis van de prestatiekernindicator als gedefinieerd in bijlage I, deel 2, punt 1, onder c), is gelijk aan of hoger dan het EU-wijde doel als gedefinieerd in bijlage I, deel 1, punt 1, onder c) (optioneel voor de eerste referentieperiode).

3.   Milieu

Routeontwerp: niet van toepassing tijdens de eerste referentieperiode. Tijdens de tweede referentieperiode, de beoordeling van het proces voor routeontwerp gehanteerd in het prestatieplan.

4.   Capaciteit

Vertragingsniveau: een vergelijking van het verwachte niveau van en-route-ATFM-vertraging dat is gebruikt in de prestatieplannen met een referentiewaarde die is verkregen op basis van het capaciteitsplanningsproces van Eurocontrol;

5.   Kosteneffectiviteit

a)   Trend van het eenheidstarief: de beoordeling of wordt verwacht dat de ingediende vastgestelde eenheidstarieven evolueren in overeenstemming met het EU-wijde kosteneffectiviteitsdoel en dat ze op een adequate manier bijdragen tot het bereiken van het bovenvermelde doel, zowel voor de gehele referentieperiode als voor elk jaar apart.

b)   Vastgesteld niveau van het eenheidstarief: de vergelijking van de ingediende lokale eenheidstarieven met het gemiddelde eenheidstarief van de lidstaten of FAB’s waarvoor vergelijkbare operationele en economische omstandigheden gelden als gedefinieerd door de Commissie.

c)   Rendement: een beoordeling van het rendement van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten ten opzichte van het daadwerkelijke risico.

d)   Hypothesen voor verkeersprognoses: een vergelijking van de prognoses voor lokale diensteneenheden die zijn gebruikt in het prestatieplan met een referentieprognose, zoals de verkeersprognoses van de Eurocontrol Statistics and Forecast Service (STATFOR).

e)   Economische hypothesen: de controle of de inflatiehypothesen die zijn gebruikt in het prestatieplan, in overeenstemming zijn met een referentieprognose, zoals de prognoses van het IMF (Internationaal Monetair Fonds)/Eurostat.


BIJLAGE IV

LIJST VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DEZE VERORDENING TE VERSTREKKEN GEGEVENS

1.   DOOR DE NATIONALE AUTORITEITEN

1.1.   Specificaties voor gegevensreeksen

De nationale autoriteiten verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de volgende gegevens:

a)

informatie nodig om te beantwoorden aan de prestatiekernindicator voor veiligheid als bedoeld in bijlage I, deel 2, punt 1, onder a);

b)

het State Safety Programme als bedoeld in norm 2.27.1 van ICAO bijlage 11, wijziging 47-B van 20 juli 2009.

Daarnaast garanderen de nationale autoriteiten dat de volgende gegevens beschikbaar zijn ten behoeve van prestatiebeoordelingen:

c)

gegevens gebruikt en berekend door de centrale ATFM-eenheid zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 255/2010 inzake ATFM zoals vliegplannen voor het algemene luchtverkeer onder IFR-regels, werkelijke routing, bewakingsgegevens, luchtverkeersbeveiligingsvertragingen en route en in luchthavens, vrijstellingen van maatregelen voor het beheer van luchtverkeersstromen, naleven van luchtverkeersbeheerslots, frequentie van conditional routegebruik;

d)

ATM-gerelateerde veiligheidsincidenten zoals gedefinieerd in de Eurocontrol Safety Regulatory Requirement — ESARR 2, Editie 3.0 — getiteld „Reporting and Assessment of Safety Occurrences in ATM”;

e)

veiligheidsrapporten, als bedoeld in de artikelen 6, 7 en 14 van Verordening (EG) nr. 1315/2007 van de Commissie (1) en rapporten van de nationale veiligheidsinstanties over de oplossing van geïdentificeerde veiligheidsgebreken die het voorwerp uitmaken van corrigerende actieplannen;

f)

informatie over veiligheidsaanbevelingen en corrigerende acties ondernomen op basis van ATM-gerelateerde incidentanalyse/onderzoek overeenkomstig Richtlijn 94/56/EG van de Raad (2) inzake het onderzoek van ongevallen en incidenten en Richtlijn 2003/42/EG inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart;

g)

informatie over de aanwezige elementen om de toepassing van een billijke cultuur aan te moedigen;

h)

gegevens ter ondersteuning van de taken als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder m) en n), van Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim (3).

1.2.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De in punt 1.1, onder a), b), d), e), g) en h), bedoelde gegevens worden jaarlijks verstrekt.

De in punt 1.1, onder c) en f), bedoelde gegevens worden maandelijks beschikbaar gesteld.

2.   DOOR DE VERLENERS VAN LUCHTVAARTNAVIGATIEDIENSTEN

Dit deel is van toepassing op verleners van de in artikel 1, lid 2, bedoelde luchtvaartnavigatiediensten. In individuele gevallen kunnen de nationale autoriteiten verleners van luchtvaartnavigatiediensten die beneden de in dat artikel 1, lid 2, vastgestelde drempelwaarde blijven, ook in aanmerking nemen. Ze stellen de Commissie daarvan in kennis.

2.1.   Specificaties voor gegevensreeksen

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de volgende gegevens:

a)

gegevens vermeld in de Eurocontrol Specificatie getiteld „Eurocontrol Specification for Economic Information Disclosure”, Editie 2.6 van 31 december 2008 met als referentie Eurocontrol-SPEC-0117;

b)

jaarverslagen en het prestatiegerelateerde deel van de bedrijfsplannen en het jaarplan dat door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten is opgesteld overeenkomstig bijlage I, punt 2.2 en punt 9, van de verordening tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen;

c)

informatie om te voldoen aan de in bijlage I, deel 2, punt 1, onder a), bedoelde veiligheids-PKI;

d)

informatie over de aanwezige elementen om de toepassing van een billijke cultuur te stimuleren.

2.2.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De in artikel 2, onder a), bedoelde gegevens voor jaar (n) worden jaarlijks verstrekt vóór 15 juli van jaar (n + 1), uitgezonderd de prognoses, die worden verstrekt tegen 1 november van jaar (n + 1). Het eerste referentiejaar (n) is 2010.

De in artikel 2, onder b) en c), bedoelde gegevens worden jaarlijks verstrekt.

3.   DOOR DE LUCHTHAVENOPERATOREN

Dit deel geldt voor luchthavenoperatoren die diensten verlenen in communautaire luchthavens met meer dan 150 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar en voor alle gecoördineerde luchthavens en luchthavens met bemiddeling met meer dan 50 000 commerciële luchtvervoersbewegingen per jaar. In individuele gevallen kunnen de lidstaten luchthavens die onder die drempel vallen, ook in aanmerking nemen. Ze stellen de Commissie daarvan in kennis.

3.1.   Definities

Voor deze specifieke bijlage gelden de volgende definities.

a)   „Luchthavenidentificatie”: de beschrijving van de luchthaven door middel van de 4-letterige ICAO-standaardcode zoals gedefinieerd in ICAO Doc. 7910 (Editie 120 — juni 2006).

b)   „Coördinatieparameters”: de coördinatieparameters zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 95/93.

c)   „Opgegeven luchthavencapaciteit”: de coördinatieparameters die worden opgegeven in de vorm van een beschrijving van het maximale aantal slots per tijdseenheid (blokperiode) dat door de coördinator kan worden toegewezen. De duur van de blokken kan variëren; bovendien kunnen verschillende blokken met een verschillende duur opeen geplaatst worden om de concentratie van vluchten binnen een bepaalde tijdspanne te beheersen. Het gebruik van opgegeven capaciteitswaarden voor het hele seizoen betekent dat de seizoenscapaciteit van de luchthaveninfrastructuur in een vroeg stadium wordt vastgelegd.

d)   „Vliegtuigregistratie”: de alfanumerieke tekens die overeenstemmen met de eigenlijke registratie van het luchtvaartuig.

e)   „Vliegtuigtype”: een codeaanduiding voor het luchtvaartuigtype (tot 4 lettertekens) zoals aangegeven in de ICAO-richtlijnen.

f)   „Vluchtnummer”: een groep alfanumerieke tekens, gebruikt om een vlucht te identificeren.

g)   „Gecodeerd luchtvaartterrein van vertrek” en „Gecodeerd luchtvaartterrein van aankomst”: de code van de luchthaven volgens de 4-letterige ICAO- of de 3-letterige IATA-luchthavencode.

h)   „Out-Off-On-In time stamps”: de volgende gegevens tot op de dichtstbijzijnde minuut:

geplande vertrektijd („off-block”);

werkelijke „off-block” tijd;

werkelijke vertrektijd;

werkelijke landingstijd;

geplande aankomsttijd („in-block”);

werkelijke „in-block” tijd.

i)   „Geplande vertrektijd („off-block””): de datum en tijd waarop een vlucht voor vertrek van de vertrekstandplaats staat ingepland.

j)   „Werkelijke off-block tijd”: de werkelijke datum en tijd waarop het luchtvaartuig zijn parkeerplaats heeft verlaten (weggeduwd of op eigen kracht).

k)   „Werkelijke vertrektijd”: de datum en tijd waarop een luchtvaartuig loskomt van de startbaan („wheels-up”).

l)   „Werkelijke landingstijd”: de werkelijke datum en tijd dat het luchtvaartuig geland is („touch down”).

m)   „Geplande aankomsttijd („in-block””): de datum en tijd waarop een vlucht voor aankomst op de aankomststandplaats staat ingepland.

n)   „Werkelijke in-block tijd”: de werkelijke datum en tijd waarop de parkeerremmen zijn geactiveerd op de aankomststandplaats.

o)   „Vliegvoorschriften”: voorschriften die worden gebruikt bij het uitvoeren van een vlucht. „IFR” voor luchtvaartuigen die vliegen volgens instrumentvliegvoorschriften zoals gedefinieerd in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago of „VFR” voor luchtvaartuigen die vliegen volgens zichtvliegvoorschriften zoals gedefinieerd in dezelfde bijlage. Operationeel luchtverkeer (OAT — Operational Air Traffic) voor staatsluchtvaartuigen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften gedefinieerd in bijlage 2 van het Verdrag van Chicago.

p)   „Vluchttype”: „IFR” voor luchtvaartuigen die vliegen volgens instrumentvliegvoorschriften zoals gedefinieerd in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago uit 1944 (tiende editie — juli 2005) of „VFR” voor luchtvaartuigen die vliegen volgens zichtvliegvoorschriften zoals gedefinieerd in dezelfde bijlage.

q)   „Luchthavenaankomstslot” en „Luchthavenvertrekslot”: een luchthavenslot dat is toegewezen aan een aankomstvlucht of een vertrekvlucht zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 95/93.

r)   „Landingsbaancode” en „Startbaancode”: de ICAO-code voor de gebruikte landings-/startbaan (bv. 10L).

s)   „Aankomststandplaats”: de code voor de eerste parkeerpositie waar het luchtvaartuig bij aankomst werd geparkeerd.

t)   „Vertrekstandplaats”: de code voor de laatste parkeerpositie waar het luchtvaartuig vóór het vertrek uit de luchthaven werd geparkeerd.

u)   „Vertragingsoorzaken”: standaardcodes van IATA voor vertragingen zoals gedefinieerd in bijlage 2 van Digest — Annual 2008 Delays to Air Transport in Europe (ECODA) (4) met de duur van de vertraging. Wanneer verschillende oorzaken aan de vlucht kunnen worden toegeschreven, wordt de lijst met vertragingsoorzaken verstrekt.

v)   „IJsverwijderings- of ijsbestrijdingsinformatie”: aanduiding of aan ijsverwijdering of ijsbestrijding werd gedaan en zo ja, waar (vóór het verlaten van de vertrekstandplaats of op een afgelegen plaats na het vertrek van de standplaats, m.a.w. na „off-block”).

w)   „Operationele annulering”: een voor aankomst of vertrek geplande vlucht waarvoor het volgende geldt:

de vlucht ontving een luchthavenslot, en

de vlucht werd bevestigd door de luchtvaartmaatschappij de dag vóór de uitvoering en/of was opgenomen in de dagelijkse lijst van vluchtschema’s die de dag voor de uitvoering door de luchthavenbeheerder was opgesteld, maar

de effectieve landing of het effectieve vertrek vond nooit plaats.

3.2.   Specificaties voor gegevensreeksen

3.2.1.

De luchthavenbeheerders van gecoördineerde luchthavens en luchthavens met bemiddeling verstrekken de volgende gegevens:

luchthavenidentificatie;

opgegeven luchthavencapaciteit;

alle coördinatieparameters met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten;

gepland kwaliteitsniveau van de dienstverlening (vertraging, stiptheid enz.) verbonden aan de luchthavencapaciteitsverklaring, indien van toepassing;

gedetailleerde beschrijving van de indicatoren die worden gebruikt voor het vaststellen van het geplande kwaliteitsniveau van de dienstverlening, indien van toepassing.

3.2.2.

De luchthavenbeheerders verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de volgende operationele gegevens voor elke vlucht die landt of vertrekt:

vliegtuigregistratie;

vliegtuigtype;

vluchtnummer;

gecodeerd luchtvaartterrein van vertrek en van bestemming;

Out-Off-On-In time stamps;

vluchtrichtlijnen en vluchttype;

luchthavenaankomstslot en -vertrekslot, indien beschikbaar;

landingsbaancode en startbaancode;

aankomst- en vertrekstandplaats;

vertragingsoorzaken, indien beschikbaar (enkel voor vertrekkende vluchten);

ijsverwijderings- en ijsbestrijdingsinformatie, indien beschikbaar.

3.2.3.

De luchthavenbeheerders verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de volgende operationele gegevens voor elke operationele annulering:

vluchtnummer;

vliegtuigtype;

geplande luchthaven van vertrek en van bestemming;

luchthavenaankomstslot en -vertrekslot, indien beschikbaar;

reden voor de annulering.

3.2.4.

De luchthavenbeheerders kunnen ten behoeve van prestatiebeoordelingen het volgende verstrekken:

vrijwillige rapporten over de achteruitgang of verstoring van de luchtvaartnavigatiediensten op luchthavens;

vrijwillige rapporten over veiligheidsincidenten met betrekking tot de luchtvaartnavigatiediensten;

vrijwillige rapporten over tekortkomingen in naderingsluchtverkeerscapaciteit;

vrijwillige rapporten over consultatievergaderingen met verleners van luchtvaartnavigatiediensten en staten.

3.3.   De frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De in punt 3.2.1 bedoelde gegevens worden twee keer per jaar verstrekt in overeenstemming met de timing als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 95/93.

De in de punten 3.2.2 en 3.2.3 bedoelde gegevens worden maandelijks verstrekt binnen een maand na het einde van de vluchtmaand.

De in punt 3.2.4 bedoelde rapporten kunnen op elk moment worden verstrekt.

4.   DOOR DE LUCHTHAVENCOÖRDINATOREN

4.1.   Specificaties voor gegevensreeksen

De luchthavencoördinatoren verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de volgende gegevens:

de in artikel 4, lid 8, van Verordening (EEG) nr. 95/93 bedoelde gegevens.

4.2.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De gegevens worden twee keer per jaar verstrekt, in overeenstemming met de timing als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 95/93.

5.   DOOR DE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN

Dit deel is van toepassing op luchtvaartmaatschappijen die binnen het Europese luchtruim meer dan 35 000 vluchten per jaar organiseren, berekend als het gemiddelde van de drie voorgaande jaren.

5.1.   Definities

5.1.1.

Voor deze specifieke bijlage gelden dezelfde definities als die van bijlage IV 3.1, aangevuld met:

a)   „Brandstofverbruik”: de daadwerkelijke hoeveelheid brandstof die werd verbruikt tijdens de vlucht (gate-to-gate).

b)   „Feitelijk vertrekgewicht”: het daadwerkelijke gewicht van het vliegtuig in metrieke ton vóór het starten van de motor.

5.2.   Specificaties voor gegevensreeksen

5.2.1.

De luchtvaartmaatschappijen verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de volgende gegevens voor elke vlucht die ze organiseren binnen het geografische toepassingsgebied van deze verordening:

vliegtuigregistratie;

vluchtnummer;

vluchtrichtlijnen en vluchttype;

gecodeerde luchthaven van vertrek en van bestemming;

landingsbaancode en startbaancode, indien beschikbaar;

aankomst- en vertrekstandplaats, indien beschikbaar;

Out-Off-On-In time stamps, zowel geplande als feitelijke;

vertragingsoorzaken;

ijsverwijderings- en ijsbestrijdingsinformatie, indien beschikbaar.

5.2.2.

De luchtvaartmaatschappijen verstrekken ten behoeve van prestatiebeoordelingen de in bijlage IV, punt 3.2.3, bedoelde gegevens voor elke operationele annulering binnen het geografische toepassingsgebied van deze verordening.

5.2.3.

Bovenop de gegevens die worden verstrekt overeenkomstig bijlage IV, deel B, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (5), kunnen de luchtvaartmaatschappijen aan de Commissie de volgende gegevens verstrekken voor elke vlucht die ze organiseren binnen het geografische toepassingsgebied van deze richtlijn:

brandstofverbruik;

feitelijk vertrekgewicht.

5.2.4.

De luchtvaartmaatschappijen kunnen ten behoeve van prestatiebeoordelingen het volgende verstrekken:

vrijwillige rapporten over toegang tot het luchtruim;

vrijwillige rapporten over achteruitgang of verstoring van de luchtvaartnavigatiediensten op luchthavens;

vrijwillige rapporten over veiligheidsvoorvallen met betrekking tot de luchtvaartnavigatiediensten;

vrijwillige rapporten over tekortkomingen in en-routecapaciteit, hoogtebeperking of rerouting;

vrijwillige rapporten over consultatievergaderingen met verleners van luchtvaartnavigatiediensten en staten.

5.3.   Frequentie van de gegevensverstrekking

De in bijlage IV, punten 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3, bedoelde gegevens worden maandelijks verstrekt.

De in punt 5.2.4 bedoelde rapporten kunnen op elk moment worden verstrekt.


(1)  PB L 291 van 9.11.2007, blz. 16.

(2)  PB L 319 van 12.12.1994, blz. 14.

(3)  PB L 342 van 24.12.2005, blz. 20.

(4)  https://extranet.eurocontrol.int/http://prisme-web.hq.corp.eurocontrol.int/ecoda/coda/public/standard_page/codarep/2008/2008DIGEST.pdf

(5)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.


3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/23


VERORDENING (EU) Nr. 692/2010 VAN DE COMMISSIE

van 30 juli 2010

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de statistiek- en tariefnomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke EU-wetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels dienen de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen te worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Het is dienstig te bepalen, overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2), dat de houder van een door een douanedienst van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting over de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur daarop nog 60 dagen een beroep kan doen indien deze niet in overeenstemming is met onderhavige verordening, met inachtneming van de in de Europese Unie geldende bepalingen inzake de dubbele controle en het voorafgaand toezicht en het toezicht achteraf op de invoer van textielproducten in de Europese Unie.

(5)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Met inachtneming van de in de Europese Unie geldende bepalingen betreffende de dubbele controle en het voorafgaande toezicht en het toezicht achteraf bij de invoer van textielproducten in de Europese Unie, kan de houder van een door een douanedienst van een lidstaar afgegeven bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met onderhavige verordening, daarop nog 60 dagen een beroep doen overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juli 2010.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Vicevoorzitster


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

1.

Een dik, halfrond artikel, met een totale afmeting van ongeveer 75 cm (L) × 45 cm (B), gemaakt van een weefsel van gesponnen kokosvezels dat het grootste deel van het oppervlak uitmaakt, met een rug van rubber. Het artikel is afgezet met een sierrand van rubber (deurmat).

Zie afbeelding 652 (1)

5702 20 00

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2 a) op hoofdstuk 40, aantekening 1 op hoofdstuk 46, aantekening 1 op hoofdstuk 57 en de tekst van de GN-codes 5702 en 5702 20 00.

Kokosvezels zijn plantaardige textielvezels die, wanneer gesponnen, onder post 5308 worden ingedeeld en daarom onder afdeling XI (textielstoffen en textielwaren) van de gecombineerde nomenclatuur vallen.

Het oppervlak van het artikel bestaat uit een weefsel van garens van kokosvezels en van rubber, waarbij de kokosvezels het wezenlijk karakter verlenen aan het oppervlak in de zin van algemene regel 3 b) voor de interpretatie van gecombineerde nomenclatuur, omdat schoenzolen hieraan kunnen worden afgeveegd; bovendien vormen de kokosvezels het grootste deel van het oppervlak.

Omdat het textielmateriaal (een weefsel van garens van kokosvezels) de bovenzijde van het artikel vormt wanneer het artikel in gebruik is, is dit artikel een „vloerbedekking” in de zin van aantekening 1 bij hoofdstuk 57.

Gelet op de grootte, dikte, stijfheid en sterkte heeft dit artikel de objectieve kenmerken van een vloerbedekking (deurmat).

Voorts omvat de tekst van post 5702„tapijten, geweven”, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen het gebruik binnenshuis of buitenshuis van de matten en zonder dat bepaalde afmetingen worden vermeld.

Bijgevolg kan, volgens aantekening 2 a) op hoofdstuk 40, dit artikel niet onder hoofdstuk 40 worden ingedeeld, omdat goederen van afdeling XI (textielstoffen en textielwaren) niet onder dat hoofdstuk worden ingedeeld.

Dit artikel kan ook niet onder hoofdstuk 46 worden ingedeeld, omdat gesponnen natuurlijke textielvezels, volgens aantekening 1 op dat hoofdstuk, niet daaronder worden begrepen.

Dit artikel moet daarom als vloerbedekking onder hoofdstuk 57 worden ingedeeld.

2.

Een dik, rechthoekig artikel met een lengte van ongeveer 60 cm en een breedte van ongeveer 40 cm, gemaakt van kokosvezels die een pooloppervlak vormen. De kokosvezels zijn op een ondergrond van poly(vinylchloride) bevestigd die de rug vormt. De mat heeft een sierrand van poly(vinylchloride) (deurmat).

Zie afbeelding 653 (1)

5705 00 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3 b) en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 2 p) op hoofdstuk 39, aantekening 1 op hoofdstuk 57 en de tekst van de GN-codes 5705 en 5705 00 90.

Kokosvezels zijn plantaardige textielvezels die worden ingedeeld onder post 5305 en daarom onder afdeling XI (textielstoffen en textielwaren) van de gecombineerde nomenclatuur vallen.

Het oppervlak van het artikel bestaat uit kokosvezels en poly(vinylchloride), waarbij de kokosvezels het wezenlijk karakter verlenen aan het oppervlak in de zin van algemene regel 3 b) voor de interpretatie van gecombineerde nomenclatuur, omdat schoenzolen hieraan kunnen worden afgeveegd.

Daar het textielmateriaal (kokosvezels) de bovenzijde van het artikel vormt wanneer dit in gebruik is, is dit artikel een „vloerbedekking” in de zin van aantekening 1 op hoofdstuk 57.

Gelet op de grootte, dikte, stijfheid en sterkte heeft dit artikel de objectieve kenmerken van een vloerbedekking (deurmat).

Voorts omvat de tekst van post 5705„tapijten, geweven”, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen het gebruik binnenshuis of buitenshuis van de matten en zonder dat bepaalde afmetingen worden vermeld (zie ook de GS-toelichting op post 5705, eerste alinea). Onder deze post worden ook tapijten met pool ingedeeld, of de pool nu bevestigd is op een onderlaag of rechtstreeks op een kleefstof is bevestigd die de onderlaag vormt. (Zie ook de GS-toelichting op post 5705, tweede alinea, 1).)

Bijgevolg kan, volgens aantekening 2 p) op hoofdstuk 39 dit artikel niet onder hoofdstuk 39 worden ingedeeld, omdat goederen van afdeling XI (textielstoffen en textielwaren) niet onder dat hoofdstuk worden begrepen.

Dit artikel moet daarom als vloerbedekking onder hoofdstuk 57 worden ingedeeld.

Image

Image


(1)  De afbeelding is louter ter informatie.


3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/26


VERORDENING (EU) Nr. 693/2010 VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 3 augustus 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

27,7

TR

50,2

ZZ

39,0

0707 00 05

TR

105,8

ZZ

105,8

0709 90 70

TR

110,0

ZZ

110,0

0805 50 10

AR

117,4

UY

81,1

ZA

103,0

ZZ

100,5

0806 10 10

CL

134,6

EG

129,8

IL

126,4

MA

157,0

TR

150,5

ZA

98,7

ZZ

132,8

0808 10 80

AR

83,7

BR

76,0

CL

103,0

CN

87,3

NZ

101,5

US

98,3

UY

112,9

ZA

104,3

ZZ

95,9

0808 20 50

AR

74,3

CL

178,9

CN

93,7

ZA

105,5

ZZ

113,1

0809 20 95

TR

223,1

ZZ

223,1

0809 30

TR

162,4

ZZ

162,4

0809 40 05

BA

62,1

IL

162,3

XS

70,3

ZZ

98,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/28


VERORDENING (EU) Nr. 694/2010 VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2010

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/10

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/10 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 689/2010 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/10 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 3 augustus 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 199 van 31.7.2010, blz. 21.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 3 augustus 2010

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

44,37

0,00

1701 11 90 (1)

44,37

1,59

1701 12 10 (1)

44,37

0,00

1701 12 90 (1)

44,37

1,30

1701 91 00 (2)

45,04

3,96

1701 99 10 (2)

45,04

0,83

1701 99 90 (2)

45,04

0,83

1702 90 95 (3)

0,45

0,24


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


BESLUITEN

3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/30


BESLUIT VAN DE RAAD

van 26 juli 2010

tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden

(2010/427/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 27, lid 3,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („de hoge vertegenwoordiger”),

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien de instemming van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Doel van dit besluit is de organisatie en werking vast te stellen van de Europese dienst voor extern optreden („EDEO”), een functioneel autonoom orgaan van de Unie dat onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger staat en is ingesteld bij artikel 27, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie („VEU”), als gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon. Dit besluit, met name wanneer daarin wordt verwezen naar de „hoge vertegenwoordiger”, wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de taakomschrijving van de hoge vertegenwoordiger in artikel 18 VEU.

(2)

Overeenkomstig artikel 21, lid 3, tweede alinea, VEU ziet de Unie toe op de samenhang tussen de diverse onderdelen van haar extern optreden en tussen het extern optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen. De Raad en de Commissie, hierin bijgestaan door de hoge vertegenwoordiger, dragen zorg voor deze samenhang en werken daartoe samen.

(3)

De EDEO zal de hoge vertegenwoordiger, die tevens vicevoorzitter van de Commissie en voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken is, ondersteunen bij de uitoefening van zijn mandaat om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid („GBVB”) van de Unie uit te voeren en zorg te dragen voor de samenhang van het extern optreden van de Unie, zoals met name beschreven in de artikelen 18 en 27 VEU. De EDEO zal de hoge vertegenwoordiger ondersteunen in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken, onverminderd de normale taken van het secretariaat-generaal van de Raad. De EDEO zal de hoge vertegenwoordiger tevens ondersteunen in zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van de Commissie bij de uitoefening, in de Commissie, van de taken van de Commissie op het gebied van de externe betrekkingen en bij de coördinatie van de overige aspecten van het extern optreden van de Unie, onverminderd de normale taken van de Commissiediensten.

(4)

De bijdrage die de EDEO aan de externe samenwerkingsprogramma's van de Unie levert, dient erin te bestaan dat de dienst tracht ervoor te zorgen dat de programma's beantwoorden aan de doelstellingen van het extern optreden als vermeld in artikel 21 VEU, en meer bepaald in lid 2, onder d), alsook aan de doelstellingen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie conform artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”). In dit verband moet de EDEO tevens bevorderen dat de doelstellingen van de Europese consensus inzake ontwikkeling (1) en de Europese consensus over humanitaire hulp (2) worden verwezenlijkt.

(5)

Uit het Verdrag van Lissabon vloeit voort dat, ter uitvoering van de bepalingen ervan, de EDEO zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag operationeel moet worden.

(6)

Het Europees Parlement zal ten volle zijn rol vervullen in het extern optreden van de Unie, met name wat de in artikel 14, lid 1, VEU bedoelde politieke controle betreft, alsmede in wetgevings- en begrotingsaangelegenheden overeenkomstig de Verdragen. De hoge vertegenwoordiger zal voorts, overeenkomstig artikel 36 VEU, het Europees Parlement regelmatig raadplegen over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het GBVB en erop toezien dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. De EDEO zal de hoge vertegenwoordiger daarin bijstaan. Er dient een specifieke regeling te worden vastgesteld met betrekking tot de toegang van leden van het Europees Parlement tot gerubriceerde documenten en informatie op het gebied van het GBVB. Tot de goedkeuring van die regeling blijven de bestaande bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord van 20 november 2002 tussen het Europees Parlement en de Raad over de toegang van het Europees Parlement tot gevoelige gegevens van de Raad op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid (3) van toepassing.

(7)

De hoge vertegenwoordiger, of zijn vertegenwoordiger, moet de verantwoordelijkheden uitoefenen waarin de respectieve oprichtingsakten van het Europees Defensieagentschap (4), het Satellietcentrum van de Europese Unie (5), het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (6) en de Europese Veiligheids- en defensieacademie (7) voorzien. De EDEO moet deze instanties de ondersteuning verlenen die thans door het secretariaat-generaal van de Raad wordt verleend.

(8)

Er moeten bepalingen worden aangenomen inzake de personeelsleden van de EDEO en hun aanwerving, waar dit noodzakelijk is voor de vaststelling van de organisatie en werking van de EDEO. Overeenkomstig artikel 336 VWEU dienen tegelijkertijd, onverminderd artikel 298 VWEU, de nodige wijzigingen te worden aangebracht in het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen („Statuut”) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van die Gemeenschappen (8) („RAP”). In personeelsaangelegenheden moet de EDEO worden beschouwd als een instelling in de zin van het Statuut en de RAP. De hoge vertegenwoordiger zal het tot aanstelling bevoegde gezag zijn voor ambtenaren die vallen onder het Statuut, alsook voor functionarissen die vallen onder de RAP. Het aantal ambtenaren en andere personeelsleden van de EDEO zal jaarlijks worden vastgesteld in het kader van de begrotingsprocedure en zal worden opgenomen in de personeelsformatie.

(9)

De personeelsleden van de EDEO moeten bij het uitoefenen van hun werkzaamheden en bij het bepalen van hun gedrag uitsluitend de belangen van de Unie voor ogen houden.

(10)

De aanwerving moet plaatsvinden op basis van verdienste, met inachtneming van een passend geografisch en genderevenwicht. In het EDEO-personeel is een adequate vertegenwoordiging van onderdanen van alle lidstaten gewaarborgd. In de voor 2013 geplande evaluatie dient ook deze kwestie aan de orde te komen en dienen, waar nodig, voorstellen te worden gedaan voor bijkomende specifieke maatregelen om eventuele onevenwichtigheden te corrigeren.

(11)

Overeenkomstig artikel 27, lid 3, VEU zal de EDEO bestaan uit ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie, alsmede personeelsleden die afkomstig zijn van de diplomatieke diensten van de lidstaten. Daartoe worden de relevante diensten en functies in het secretariaat-generaal van de Raad en in de Commissie naar de EDEO overgebracht, samen met de ambtenaren en tijdelijke functionarissen die een ambt in die diensten of functies bekleden. Vóór 1 juli 2013 werft de EDEO uitsluitend ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie aan, alsmede personeelsleden van de diplomatieke diensten van de lidstaten. Na die datum kunnen alle ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie op openstaande ambten van de EDEO solliciteren.

(12)

De EDEO kan in specifieke gevallen de hulp inroepen van gespecialiseerde gedetacheerde nationale deskundigen („GND's”), die onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger staan. GND's die bij de EDEO een ambt bekleden, zullen niet meetellen in het derde deel van het EDEO-personeel op het niveau van administrateur („AD”) dat uit nationale personeelsleden moet bestaan zodra de EDEO op volle sterkte zal zijn. Gedurende de oprichtingsfase zullen zij niet automatisch maar louter met toestemming van de autoriteiten van hun lidstaat van herkomst worden overgeplaatst. Op de datum van het verstrijken van het contract van een GND die uit hoofde van artikel 7 naar de EDEO was overgeplaatst, wordt de betrokken functie omgezet in een betrekking van tijdelijk ambtenaar wanneer de door de GND uitgevoerde functie overeenstemt met een normaliter door ambtenaren op AD-niveau uitgevoerde functie, op voorwaarde dat de benodigde betrekking beschikbaar is in de personeelsformatie.

(13)

De Commissie en de EDEO zullen in overleg een gedetailleerde praktische regeling voor de instructies van de Commissie aan de delegaties uitwerken. Hierin moet met name worden bepaald dat wanneer de Commissie instructies aan de delegaties toezendt, zij tegelijkertijd een afschrift hiervan toezendt aan het hoofd van de delegatie en aan de centrale administratie van de EDEO.

(14)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (9) (het „Financieel Reglement”) moet zodanig worden gewijzigd dat de EDEO wordt opgenomen in artikel 1 daarvan, met een specifieke afdeling in de begroting van de Unie. Overeenkomstig de toepasselijke voorschriften en naar analogie van de overige instellingen zal een deel van het jaarverslag van de Rekenkamer worden gewijd aan de EDEO en zal de EDEO op dit verslag reageren. Voor de EDEO zullen de kwijtingsprocedures gelden die zijn bepaald in artikel 319 VWEU en in de artikelen 145 tot en met 147 van het Financieel Reglement. De hoge vertegenwoordiger verleent het Europees Parlement alle steun die het nodig heeft om zijn recht als kwijtingsautoriteit te kunnen uitoefenen. De uitvoering van de operationele begroting zal overeenkomstig artikel 317 VWEU onder de verantwoordelijkheid van de Commissie vallen. Bij besluiten met financiële gevolgen zullen met name de in titel IV van het Financieel Reglement bepaalde verantwoordelijkheden in acht worden genomen, in het bijzonder de artikelen 64 tot en met 68 inzake de verantwoordelijkheid van de financiële actoren en artikel 75 inzake uitgaven.

(15)

Op begrotingsneutraliteit gerichte kosteneffectiviteit moet het beginsel zijn dat aan de oprichting van de EDEO ten grondslag ligt. Hiertoe zal gebruik moeten worden gemaakt van overgangsregelingen en geleidelijke capaciteitsopbouw. Onnodig dupliceren van taken, functies en middelen met andere instanties moet worden vermeden. Alle mogelijkheden om te rationaliseren moeten worden benut.

Voorts zal er behoefte zijn aan een aantal ambten voor tijdelijk personeel uit de lidstaten, die in het kader van het lopende meerjarig financieel kader zullen moeten worden gefinancierd.

(16)

Er moeten voorschriften worden vastgesteld die de activiteiten van de EDEO en zijn personeelsleden regelen op het gebied van beveiliging, de bescherming van gerubriceerde gegevens en transparantie.

(17)

Er zij aan herinnerd dat het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing is op de EDEO, alsmede op zijn ambtenaren en andere personeelsleden, die vallen onder het Statuut dan wel onder de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie.

(18)

De Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie blijven over één enkel institutioneel kader beschikken. Derhalve is het essentieel te zorgen voor samenhang tussen beider externe betrekkingen, en de delegaties van de Unie in staat te stellen de vertegenwoordiging van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie op zich te nemen in derde landen en in internationale organisaties.

(19)

De hoge vertegenwoordiger dient uiterlijk medio 2013 de organisatie en de werking van de EDEO te evalueren en daarbij, zo nodig, voorstellen te doen voor een herziening van dit besluit. Deze herziening dient uiterlijk begin 2014 te worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Aard en werkingssfeer

1.   Bij dit besluit worden de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden („EDEO”) vastgesteld.

2.   De EDEO, met hoofdzetel te Brussel, is een functioneel autonoom orgaan van de Europese Unie, naast het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie, dat over de juridische bevoegdheid beschikt om zijn taken te kunnen uitvoeren en zijn doelstellingen te kunnen verwezenlijken.

3.   De EDEO staat onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („hoge vertegenwoordiger”).

4.   De EDEO bestaat uit een centrale administratie en uit de delegaties van de Unie in derde landen en bij internationale organisaties.

Artikel 2

Taken

1.   De EDEO ondersteunt de hoge vertegenwoordiger bij de uitoefening van zijn mandaat, zoals met name beschreven in de artikelen 18 en 27 VEU:

bij de uitoefening van zijn mandaat, omvattende het voeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid („GBVB”) van de Europese Unie, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid („GVDB”), het met voorstellen bijdragen aan de ontwikkeling van dat beleid en het zorg dragen voor de samenhang van het extern optreden van de Unie;

in zijn hoedanigheid als voorzitter van de Raad Buitenlandse Zaken, onverminderd de normale taken van het secretariaat-generaal van de Raad;

in zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van de Commissie, bij de uitoefening, in de Commissie, van de taken van de Commissie op het gebied van de externe betrekkingen en bij de coördinatie van de overige aspecten van het extern optreden van de Unie, onverminderd de normale taken van de Commissiediensten.

2.   De EDEO staat de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie, en de Commissie bij bij de uitoefening van hun respectieve taken op het gebied van de externe betrekkingen.

Artikel 3

Samenwerking

1.   De EDEO verleent steun aan en werkt samen met de diplomatieke diensten van de lidstaten alsook met het secretariaat-generaal van de Raad en de diensten van de Commissie, teneinde de samenhang tussen de diverse onderdelen van het extern optreden van de Unie en tussen het extern optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen te verzekeren.

2.   De EDEO en de diensten van de Commissie raadplegen elkaar bij de uitoefening van hun respectieve taken over alle aangelegenheden die betrekking hebben op het extern optreden van de Unie, uitgezonderd GVDB-aangelegenheden. De EDEO neemt deel aan de voorbereidende werkzaamheden en procedures betreffende handelingen die de Commissie op dit gebied dient op te stellen.

Dit lid wordt uitgevoerd overeenkomstig titel V, hoofdstuk 1, VEU en artikel 205 VWEU.

3.   De EDEO kan overeenkomsten op dienstniveau sluiten met de betrokken diensten van het secretariaat-generaal van de Raad, de Commissie, dan wel andere instanties of interinstitutionele organen van de Unie.

4.   De EDEO verleent passende steun en medewerking aan de andere instellingen en organen van de Unie, in het bijzonder aan het Europees Parlement. De EDEO kan een beroep doen op de steun en medewerking van deze instellingen en organen, met inbegrip, waar nodig, van de agentschappen. De interne controleur van de EDEO werkt met de interne controleur van de Commissie samen om voor een samenhangend controlebeleid te zorgen, met name waar het de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de beleidsuitgaven betreft. Voorts werkt de EDEO overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 (10) samen met het Europees Bureau voor fraudebestrijding („OLAF”). Met name keurt de EDEO onverwijld het op grond van die verordening vereiste besluit inzake de voorwaarden voor interne onderzoeken goed. Zoals in die verordening bepaald, verlenen zowel de lidstaten, overeenkomstig de nationale regelgeving, als de instellingen de nodige steun om de OLAF-medewerkers in staat te stellen hun taken uit te voeren.

Artikel 4

Centrale administratie van de EDEO

De   EDEO wordt beheerd door een uitvoerend secretaris-generaal die onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger functioneert. De uitvoerend secretaris-generaal neemt alle maatregelen die nodig zijn voor de vlotte werking van de EDEO, ook met betrekking tot het administratief en budgettair beheer van de dienst. De uitvoerend secretaris-generaal zorgt voor de effectieve coördinatie tussen alle afdelingen van de centrale administratie en met de delegaties van de Unie.

2.   De uitvoerend secretaris-generaal wordt bijgestaan door twee plaatsvervangende secretarissen-generaal.

3.   De centrale administratie van de EDEO wordt ingedeeld in directoraten-generaal.

a)

De centrale administratie omvat met name onder meer:

een aantal directoraten-generaal met geografische directies die alle landen en regio's ter wereld bestrijken, alsmede met multilaterale en thematische directies. Deze afdelingen zullen, waar nodig, hun werkzaamheden coördineren met het secretariaat-generaal van de Raad en met de bevoegde diensten van de Commissie;

een directoraat-generaal administratie, personeel, begroting, beveiliging en communicatie- en informatiesystemen, dat fungeert in het EDEO-kader dat wordt beheerd door de uitvoerend secretaris-generaal. De hoge vertegenwoordiger benoemt volgens de normale aanwervingsvoorschriften een directeur-generaal begroting en administratie, die onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger werkt. Deze legt aan de hoge vertegenwoordiger verantwoording af voor het administratieve en interne begrotingsbeheer van de EDEO. Hij hanteert dezelfde begrotingslijnen en volgt dezelfde administratieve voorschriften als gelden voor het gedeelte van afdeling III van de begroting van de Unie dat in rubriek 5 van het meerjarig financieel kader valt;

het directoraat crisisbeheersing en planning, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen, de militaire staf van de Europese Unie en het situatiecentrum van de Europese Unie, onder het rechtstreekse gezag en de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger, en die hem bijstand verlenen bij het overeenkomstig de Verdragsbepalingen uitvoeren van het GBVB van de Unie, met inachtneming, overeenkomstig artikel 40 VEU, van de overige bevoegdheden van de Unie.

Er wordt recht gedaan aan de specifieke kenmerken van deze diensten, alsook aan de bijzonderheden van hun taken, het aan te werven personeel en de status van dat personeel.

Er wordt ingestaan voor volledige coördinatie tussen alle EDEO-diensten.

b)

De centrale administratie van de EDEO omvat tevens:

een afdeling strategische beleidsplanning;

een afdeling juridische zaken, die onder het administratieve gezag van de uitvoerend secretaris-generaal staat en nauw samenwerkt met de juridische diensten van de Raad en van de Commissie;

afdelingen voor interinstitutionele betrekkingen, voorlichting en open diplomatie, interne controle en inspecties, en persoonsgegevensbescherming.

4.   De hoge vertegenwoordiger wijst de voorzitters aan van de voorbereidende instanties van de Raad die worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger, daaronder begrepen de voorzitter van het Politiek en Veiligheidscomité, overeenkomstig de gedetailleerde voorschriften van bijlage II bij Besluit 2009/908/EU van de Raad van 1 december 2009 tot vaststelling van de voorschriften tot toepassing van het besluit van de Europese Raad betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad en betreffende het voorzitterschap van de voorbereidende instanties van de Raad (11).

5.   De hoge vertegenwoordiger en de EDEO worden in voorkomend geval bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad en de bevoegde Commissiediensten. Daartoe kunnen overeenkomsten op dienstniveau worden gesloten door de EDEO, het secretariaat-generaal van de Raad en de bevoegde Commissiediensten.

Artikel 5

Delegaties van de Unie

1.   Het besluit tot opening of sluiting van een delegatie wordt genomen door de hoge vertegenwoordiger, in overleg met de Raad en de Commissie.

2.   Elke delegatie van de Unie staat onder het gezag van een delegatiehoofd.

Het delegatiehoofd oefent gezag uit over alle personeelsleden van de delegatie, ongeacht hun statuut, alsook over al hun activiteiten. Het hoofd legt aan de hoge vertegenwoordiger verantwoording af voor het algehele beheer van de werkzaamheden van de delegatie en voor het verzekeren van de coördinatie van alle acties van de Unie.

Het personeel van de delegaties bestaat uit EDEO-personeel en, waar dit dienstig is voor de uitvoering van de begroting van de Unie en andere uniale beleidsterreinen die niet onder de bevoegdheid van de EDEO vallen, uit Commissiepersoneel.

3.   Het delegatiehoofd ontvangt instructies van de hoge vertegenwoordiger en de EDEO, en is verantwoordelijk voor de uitvoering ervan.

Op gebieden waarop de Commissie haar bij de Verdragen verleende bevoegdheden uitoefent, kan zij, overeenkomstig artikel 221, lid 2, VWEU, ook instructies aan de delegaties verstrekken, die onder de algemene verantwoordelijkheid van het delegatiehoofd worden uitgevoerd.

4.   Het delegatiehoofd voert, met de volmacht van de Commissie, overeenkomstig het Financieel Reglement, operationele kredieten uit met betrekking tot de projecten van de Unie in het betrokken derde land.

5.   De werking van elke delegatie wordt op gezette tijden geëvalueerd door de uitvoerend secretaris-generaal van de EDEO; deze evaluatie omvat een financiële en administratieve controle. De uitvoerend secretaris-generaal van de EDEO kan daartoe de bevoegde Commissiediensten om bijstand verzoeken. Naast de interne maatregelen van de EDEO maakt OLAF van zijn bevoegdheden gebruik, met name door overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 antifraudemaatregelen uit te voeren.

6.   De hoge vertegenwoordiger treft de nodige regelingen met het gastland, de internationale organisatie of het betrokken derde land. De hoge vertegenwoordiger neemt met name de nodige maatregelen opdat de gastlanden de delegaties van de Unie, hun personeel en hun eigendommen voorrechten en immuniteiten verlenen die gelijkwaardig zijn aan die welke worden bedoeld in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961.

7.   De delegaties van de Unie hebben de bevoegdheid om de belangen te behartigen van andere instellingen van de Unie, met name het Europees Parlement, in hun contacten met de internationale organisaties of derde landen waar de delegaties geaccrediteerd zijn.

8.   Het delegatiehoofd heeft de bevoegdheid om de Unie te vertegenwoordigen in het land waar de delegatie is geaccrediteerd, met name om contracten te sluiten en in rechte op te treden.

9.   De delegaties van de Unie werken nauw samen en delen informatie met de diplomatieke diensten van de lidstaten.

10.   De delegaties van de Unie ondersteunen overeenkomstig artikel 35, derde alinea, VEU de lidstaten op hun verzoek in hun diplomatieke betrekkingen en in hun taak burgers van de Unie in derde landen consulaire bescherming te bieden.

Artikel 6

Personeel

1.   Dit artikel, met uitzondering van lid 3, is van toepassing onverminderd het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen („Statuut”) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van die Gemeenschappen („RAP”), met inbegrip van de wijzigingen die overeenkomstig artikel 336 VWEU in deze voorschriften worden aangebracht om ze aan te passen aan de behoeften van de EDEO.

2.   De EDEO omvat ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie, met inbegrip van personeelsleden van diplomatieke diensten van de lidstaten die als tijdelijke ambtenaren zijn aangesteld.

Het Statuut en de RAP zijn van toepassing op deze personeelsleden.

3.   Indien nodig kan de EDEO in specifieke gevallen een beroep doen op een beperkt aantal gespecialiseerde gedetacheerde nationale deskundigen (GND's).

De hoge vertegenwoordiger stelt regels vast, gelijkwaardig aan die van Besluit 2003/479/EG van de Raad van 16 juni 2003 betreffende de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen en militairen die bij het secretariaat-generaal van de Raad zijn gedetacheerd (12), uit hoofde waarvan GND's ter beschikking van de EDEO worden gesteld met het oog op het verstrekken van gespecialiseerde expertise.

4.   De personeelsleden van de EDEO houden bij het uitoefenen van hun werkzaamheden en bij het bepalen van hun gedrag uitsluitend de belangen van de Unie voor ogen. Onverminderd artikel 2, lid 1, derde streepje, artikel 2, lid 2, en artikel 5, lid 3, vragen noch aanvaarden zij instructies van enige regering, autoriteit, organisatie of persoon buiten de EDEO dan wel van enige andere instantie of persoon dan de hoge vertegenwoordiger. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van het Statuut aanvaarden de personeelsleden van de EDEO generlei betalingen van enige bron buiten de EDEO.

5.   De bevoegdheden die bij het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag en bij de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag zijn toegekend, zullen door de hoge vertegenwoordiger worden uitgeoefend, die deze bevoegdheden binnen de EDEO kan delegeren.

6.   De aanwerving bij de EDEO stoelt op verdienste en waarborgt een passend geografisch en genderevenwicht. In het EDEO-personeel moeten de onderdanen van alle lidstaten adequaat vertegenwoordigd zijn. De in artikel 13, lid 3, bepaalde evaluatie bestrijkt ook deze kwestie, waarbij in voorkomend geval voorstellen gedaan worden voor aanvullende specifieke maatregelen om eventuele onevenwichtige situaties te corrigeren.

7.   Ambtenaren van de Unie en tijdelijke ambtenaren uit de diplomatieke diensten van de lidstaten hebben dezelfde rechten en plichten, worden gelijk behandeld en komen met name op gelijke voorwaarden voor alle ambten in aanmerking. Bij het toewijzen van taken op alle door de EDEO bestreken activiteits- en beleidsgebieden wordt geen onderscheid gemaakt tussen uit nationale diplomatieke diensten afkomstige, tijdelijke ambtenaren en ambtenaren van de Unie. Overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement ondersteunen de lidstaten de Unie bij de uitvoering van financiële verplichtingen van uit diplomatieke diensten van de lidstaten afkomstige tijdelijke ambtenaren van de EDEO die voortvloeien uit een aansprakelijkheid uit hoofde van artikel 66 van het Financieel Reglement.

8.   De hoge vertegenwoordiger stelt de selectieprocedures voor het EDEO-personeel vast, die worden afgewikkeld volgens een transparante, op verdienste gebaseerde procedure, teneinde personeel in dienst te nemen dat voldoet aan de hoogste normen inzake geschiktheid, efficiëntie en integriteit, onder waarborging van een passend geografisch en genderevenwicht, en van een adequate vertegenwoordiging van onderdanen uit alle lidstaten. Bij de aanwervingsprocedure voor openstaande ambten in de EDEO worden vertegenwoordigers van de lidstaten, het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie betrokken.

9.   Zodra de EDEO op volle sterkte is, moet ten minste een derde deel van het EDEO-personeel (AD-niveau) bestaan uit personeelsleden uit de lidstaten, als bedoeld in lid 2, eerste alinea. Tevens moet ten minste 60 % van het EDEO-personeel (AD-niveau) bestaan uit vaste ambtenaren van de Unie, met inbegrip van uit de diplomatieke diensten van de lidstaten afkomstige personeelsleden die vast ambtenaar van de Unie zijn geworden overeenkomstig de bepalingen van het Statuut. De hoge vertegenwoordiger dient elk jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de bezetting van de ambten in de EDEO.

10.   De hoge vertegenwoordiger stelt de mobiliteitsregels vast, om te waarborgen dat voor de personeelsleden van de EDEO een hoge mobiliteitsgraad geldt. Op de in artikel 4, lid 3, onder a), derde streepje, bedoelde personeelsleden is een specifieke en gedetailleerde regeling van toepassing. In het algemeen zijn alle EDEO-personeelsleden op gezette tijden in de Uniedelegaties werkzaam. De hoge vertegenwoordiger stelt de daartoe strekkende regels vast.

11.   Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het nationale recht verstrekt elke lidstaat zijn ambtenaren die tijdelijk ambtenaar in de EDEO zijn geworden, de waarborg dat zij na afloop van hun dienstbetrekking bij de EDEO onmiddellijk weer in dienst worden genomen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 50 ter van de RAP mag deze dienstbetrekking niet meer dan acht jaar duren, tenzij zij in uitzonderlijke omstandigheden en in het belang van de dienst met een periode van ten hoogste twee jaar is verlengd.

Ambtenaren van de Unie die in de EDEO werken, hebben het recht zich kandidaat te stellen voor ambten in hun instelling van herkomst, en wel onder dezelfde voorwaarden als interne kandidaten.

12.   Er wordt gezorgd voor een adequate gezamenlijke opleiding voor het EDEO-personeel, waarbij met name wordt uitgegaan van bestaande praktijken en structuren op nationaal en Unieniveau. De hoge vertegenwoordiger stelt binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit passende maatregelen daartoe vast.

Artikel 7

Overgangsbepalingen inzake het personeel

1.   De in de bijlage vermelde betrokken diensten en functies in het secretariaat-generaal van de Raad en in de Commissie worden naar de EDEO overgeheveld. Ambtenaren en tijdelijke ambtenaren die een ambt in de in de bijlage vermelde diensten of functies bekleden, worden naar de EDEO overgeplaatst. Dat geldt mutatis mutandis voor contractueel en plaatselijk personeel voor die diensten en functies. GND's die in die diensten en functies werkzaam zijn, worden eveneens naar de EDEO overgeplaatst, mits de autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarmee instemmen.

Deze overplaatsingen worden op 1 januari 2011 van kracht.

Overeenkomstig het Statuut wijst de hoge vertegenwoordiger iedere ambtenaar bij overplaatsing naar de EDEO een ambt toe in een functiegroep die overeenkomt met de rang van die ambtenaar.

2.   De op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit lopende procedures voor de aanwerving van personeelsleden voor ambten die naar de EDEO zijn overgeheveld, blijven van kracht. Zij worden onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger voortgezet en voltooid in overeenstemming met de kennisgeving van de vacature en met de toepasselijke regels van het Statuut en de RAP.

Artikel 8

Begroting

1.   De taken van de ordonnateur voor de afdeling EDEO in de algemene begroting van de Europese Unie worden overeenkomstig artikel 59 van het Financieel Reglement gedelegeerd. De hoge vertegenwoordiger stelt de interne regels voor het beheer van de huishoudelijke begrotingsonderdelen vast. De beleidsuitgaven blijven binnen de afdeling Commissie van de begroting.

2.   De EDEO oefent zijn bevoegdheden uit overeenkomstig het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Unie, binnen de grenzen van de aan de EDEO toegekende kredieten.

3.   Bij de opstelling van ramingen voor de huishoudelijke uitgaven van de EDEO voert de hoge vertegenwoordiger overleg met het voor ontwikkelingsbeleid bevoegde Commissielid en het voor nabuurschapsbeleid bevoegde Commissielid met betrekking tot hun respectieve taakgebied.

4.   Overeenkomstig artikel 314, lid 1, VWEU maakt de EDEO een raming op van zijn uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt deze ramingen samen in een ontwerp-begroting, die afwijkende ramingen kan bevatten. De Commissie kan de ontwerp-begroting op grond van artikel 314, lid 2, VWEU wijzigen.

5.   Om budgettaire transparantie op het gebied van het extern optreden van de Unie te waarborgen, zendt de Commissie de begrotingsautoriteit samen met de ontwerp-begroting van de Europese Unie een werkdocument toe met een volledig overzicht van alle uitgaven in verband met het extern optreden van de Unie.

6.   De EDEO is onderworpen aan de kwijtingsprocedures van artikel 319 VWEU en van de artikelen 145 tot en met 147 van het Financieel Reglement. De EDEO werkt in dit verband volledig samen met de instellingen die bij de kwijtingsprocedure betrokken zijn, en verstrekt, waar nodig, de vereiste aanvullende informatie, onder meer in de vergaderingen van de relevante organen.

Artikel 9

Instrumenten voor extern optreden en programmering

1.   Het beheer van de externe samenwerkingsprogramma's van de Unie valt onder de verantwoordelijkheid van de Commissie, onverminderd de respectieve rol van de Commissie en de EDEO bij de programmering, zoals in de volgende leden omschreven.

2.   De hoge vertegenwoordiger zorgt voor de algemene politieke coördinatie van het extern optreden van de Unie en waarborgt de eenheid, samenhang en doeltreffendheid van het extern optreden van de Unie, met name door middel van de volgende instrumenten voor externe bijstand:

het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (13),

het Europees Ontwikkelingsfonds (14),

het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (15),

het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (16),

het financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen (17),

het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (18),

het stabiliteitsinstrument, voor wat betreft de bijstand bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1717/2006 (19).

3.   De EDEO draagt met name bij aan de programmerings- en beheerscyclus voor de in lid 2 bedoelde instrumenten op basis van de in deze instrumenten gestelde beleidsdoelen. De EDEO is belast met het opstellen van de onderstaande besluiten van de Commissie betreffende de strategische, over meerdere jaren gespreide maatregelen binnen de programmeringscyclus:

i)

landentoewijzingen voor het bepalen van de totale financiële middelen voor elk gebied, onder voorbehoud van de indicatieve verdeling van meerjarig financieel kader. Per regio zal een deel van de middelen worden gereserveerd voor regionale programma's;

ii)

landen- en regionalestrategiedocumenten;

iii)

nationale en regionale indicatieve programma's.

Onverminderd artikel 1, lid 3, werken de hoge vertegenwoordiger en de EDEO overeenkomstig artikel 3 gedurende de hele cyclus van programmering, planning en uitvoering van de in lid 2 bedoelde instrumenten samen met de bevoegde leden en diensten van de Commissie. Alle voorstellen worden volgens de Commissieprocedures voorbereid en worden ter fine van besluit aan de Commissie voorgelegd.

4.   Met betrekking tot het Europees Ontwikkelingsfonds en het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking worden alle voorstellen, met inbegrip van voorstellen voor het wijzigen van de basisverordeningen en van de in lid 3 bedoelde programmeringsdocumenten, gezamenlijk opgesteld door de bevoegde diensten van de EDEO en van de Commissie, onder de verantwoordelijkheid van het Commissielid dat bevoegd is voor het ontwikkelingsbeleid; zij worden gezamenlijk met de hoge vertegenwoordiger ter fine van besluit aan de Commissie voorgelegd.

Andere thematische programma's dan het Europees instrument voor democratie en mensenrechten, het instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid en het in lid 2, zevende streepje, vermelde gedeelte van het stabiliteitsinstrument, worden door de bevoegde dienst van de Commissie onder leiding van het Commissielid voor ontwikkelingsbeleid opgesteld en worden met instemming van de hoge vertegenwoordiger en andere betrokken Commissieleden aan het college van Commissieleden voorgelegd.

5.   Met betrekking tot het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument worden alle voorstellen, ook die voor het wijzigen van de basisverordeningen en van de in lid 3 bedoelde programmeringsdocumenten, gezamenlijk opgesteld door de bevoegde diensten van de EDEO en van de Commissie, onder de verantwoordelijkheid van het voor het nabuurschapsbeleid bevoegde Commissielid; zij worden gezamenlijk met de hoge vertegenwoordiger ter fine van besluit aan de Commissie voorgelegd.

6.   Maatregelen in het kader van: de GBVB-begroting; het stabiliteitsinstrument met uitzondering van het in lid 2, zevende streepje, bedoelde gedeelte; het financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen; acties met betrekking tot communicatie en open diplomatie, en de verkiezingswaarnemingsmissies, vallen onder de verantwoordelijkheid van de hoge vertegenwoordiger/de EDEO. De Commissie is verantwoordelijk voor de financiële uitvoering ervan, onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger in zijn hoedanigheid van vicevoorzitter van de Commissie. De met deze uitvoering belaste Commissiedienst wordt op dezelfde locatie ondergebracht als de EDEO.

Artikel 10

Beveiliging

1.   De hoge vertegenwoordiger besluit, na raadpleging van het in deel II, afdeling I, punt 3, van de bijlage bij Besluit 2001/264/EG van de Raad van 19 maart 2001 tot vaststelling van beveiligingsvoorschriften van de Raad (20) bedoelde comité, over de beveiligingsvoorschriften voor de EDEO en treft de nodige maatregelen om te garanderen dat de EDEO de risico's voor zijn personeel, zijn materiële activa en zijn informatie doeltreffend beheert en dat de dienst desbetreffend zijn zorgplicht en andere verplichtingen in acht neemt. Die voorschriften gelden voor alle personeelsleden van de EDEO en van de delegaties van de Unie, ongeacht hun administratieve status of herkomst.

2.   In afwachting van het in lid 1 bedoelde besluit:

past de EDEO, wat de bescherming van gerubriceerde gegevens betreft, de veiligheidsmaatregelen in de bijlage bij Besluit 2001/264/EG toe;

past de EDEO, wat de overige veiligheidsaspecten betreft, de veiligheidsvoorschriften van de Commissie, als vermeld in de desbetreffende bijlage bij het reglement van orde van de Commissie (21) toe.

3.   De EDEO beschikt over een afdeling beveiliging, die door de bevoegde diensten van de lidstaten wordt bijgestaan.

4.   De hoge vertegenwoordiger stelt de maatregelen voor de toepassing van de beveiligingsvoorschriften in de EDEO vast, met name ten aanzien van de bescherming van gerubriceerde gegevens en de maatregelen die moeten worden genomen bij overtreding van de veiligheidsvoorschriften door een EDEO-personeelslid. Daartoe wint de EDEO advies in bij de Dienst beveiliging van het secretariaat-generaal van de Raad, bij de bevoegde diensten van de Commissie en bij de bevoegde diensten van de lidstaten.

Artikel 11

Toegang tot documenten, archief en gegevensbescherming

1.   De EDEO past de regels toe van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (22). De hoge vertegenwoordiger besluit over de uitvoeringsvoorschriften voor de EDEO.

2.   De uitvoerend secretaris-generaal van de EDEO is verantwoordelijk voor de organisatie van het archief van de dienst. De relevante archieven uit de diensten van het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie worden naar de EDEO overgebracht.

3.   De EDEO beschermt de natuurlijke personen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (23) in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. De hoge vertegenwoordiger besluit over de uitvoeringsvoorschriften voor de EDEO.

Artikel 12

Onroerend goed

1.   Het secretariaat-generaal van de Raad en de bevoegde Commissiediensten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 7 bedoelde overbrenging en overplaatsing gepaard kunnen gaan met de voor de werking van de EDEO vereiste overdracht van Raads- en Commissiegebouwen.

2.   De voorwaarden waaronder onroerende goederen aan de centrale administratie van de EDEO en aan de delegaties van de Unie ter beschikking worden gesteld, worden, naar gelang van het geval, gezamenlijk door de hoge vertegenwoordiger, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie vastgesteld.

Artikel 13

Slotbepalingen en algemene bepalingen

1.   De hoge vertegenwoordiger, de Raad, de Commissie en de lidstaten zijn belast met de uitvoering van dit besluit en stellen de nodige maatregelen daartoe vast.

2.   De hoge vertegenwoordiger dient uiterlijk eind 2011 bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een verslag in over de werking van de EDEO. Dit verslag belicht in het bijzonder de uitvoering van artikel 5, leden 3 en 10, en artikel 9.

3.   Uiterlijk medio 2013 voert de hoge vertegenwoordiger een evaluatie uit van de organisatie en de werking van de EDEO, waarin onder andere wordt ingegaan op de uitvoering van artikel 6, leden 6, 8 en 11. De evaluatie gaat, indien nodig, vergezeld van passende voorstellen tot herziening van dit besluit. In dat geval herziet de Raad overeenkomstig artikel 27, lid 3, VWEU dit besluit uiterlijk begin 2014 in het licht van de evaluatie.

4.   Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen. De bepalingen inzake financieel beheer en aanwerving worden pas van kracht zodra de vereiste wijzigingen in het Statuut, de RAP en het Financieel Reglement alsmede de gewijzigde begroting zijn vastgesteld. Om een soepele overgang te garanderen treffen de hoge vertegenwoordiger, het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie een regeling en plegen zij overleg met de lidstaten.

5.   Binnen de maand na de inwerkingtreding van dit besluit dient de hoge vertegenwoordiger een raming van de inkomsten en uitgaven van de EDEO, inclusief een personeelsformatie, bij de Commissie in, zodat de Commissie een ontwerp van gewijzigde begroting kan voorleggen.

6.   Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 26 juli 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

S. VANACKERE


(1)  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.

(2)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Naar een Europese consensus over humanitaire hulp (COM(2007) 317 definitief) (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB C 298 van 30.11.2002, blz. 1.

(4)  Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap (PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17).

(5)  Gemeenschappelijk Optreden 2001/555/GBVB van de Raad van 20 juli 2001 betreffende de oprichting van een Satellietcentrum van de Europese Unie (PB L 200 van 25.7.2001, blz. 5).

(6)  Gemeenschappelijk Optreden 2001/554/GBVB van de Raad van 20 juli 2001 betreffende de oprichting van een Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (PB L 200 van 25.7.2001, blz. 1).

(7)  Gemeenschappelijk Optreden 2008/550/GBVB van de Raad van 23 juni 2008 tot oprichting van een Europese Veiligheids- en defensieacademie (EVDA) (PB L 176 van 4.7.2008, blz. 20).

(8)  Verordening nr. 31 (EEG), 11 (EGA), tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 45 van 14.6.1962, blz. 1387/62).

(9)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(10)  Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).

(11)  PB L 322 van 9.12.2009, blz. 28.

(12)  PB L 160 van 28.6.2003, blz. 72.

(13)  Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).

(14)  Verordening nr. 5 tot bepaling van de wijze waarop de financiële bijdragen worden afgeroepen en overgemaakt, de begroting wordt ingericht en de middelen van het Fonds voor de ontwikkeling van de landen en gebieden overzee worden beheerd (PB 33 van 31.12.1958, blz. 681/58).

(15)  Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1).

(16)  Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1).

(17)  Verordening (EG) nr. 382/2001 van de Raad van 26 februari 2001 betreffende de tenuitvoerlegging van projecten ter bevordering van de samenwerking en de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de geïndustrialiseerde landen van Noord-Amerika, het Verre Oosten en Australazië (PB L 57 van 27.2.2001, blz. 10).

(18)  Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 81 van 22.3.2007, blz. 1).

(19)  Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1).

(20)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.

(21)  PB L 308 van 8.12.2000, blz. 26.

(22)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(23)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


BIJLAGE

DIENSTEN EN FUNCTIES DIE NAAR DE EDEO WORDEN OVERGEHEVELD  (1)

De onderstaande lijst geeft een overzicht van alle diensten die en bloc naar de EDEO worden overgeheveld. Hiermee wordt niet vooruitgelopen op andere behoeften en toe te wijzen middelen waarover een besluit zal worden genomen in het kader van de onderhandelingen over de begrotingstoewijzing betreffende de oprichting van de EDEO, noch op besluiten over de terbeschikkingstelling van het nodige personeel voor ondersteunende diensten, noch op de daarmee samenhangende behoefte aan overeenkomsten op dienstniveau tussen het secretariaat-generaal van de Raad, de Commissie en de EDEO.

1.   SECRETARIAAT-GENERAAL VAN DE RAAD

Al het personeel van de hieronder genoemde diensten en functies wordt en bloc overgeheveld naar de EDEO, met uitzondering van een zeer beperkt aantal personeelsleden die overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede streepje, de normale taken van het secretariaat-generaal van de Raad uitvoeren en van bepaalde hieronder vermelde specifieke functies:

Politieke Staf

GVDB en crisisbeheersingsstructuren

Directoraat Crisisbeheersing en planning (CMPD)

Civiel plannings- en uitvoeringsvermogen (CPCC)

Militaire Staf van de Europese Unie (EUMS)

Diensten die rechtstreeks ressorteren onder de DGEUMS

Directoraat Concepten en vermogens

Directoraat Inlichtingen

Directoraat Operaties

Directoraat Logistiek

Directoraat Communicatie- en informatiesystemen

Situatiecentrum van de EU (Sitcen)

Uitgezonderd:

Personeel van het Sitcen dat de werking van de instantie voor veiligheidsaccreditatie ondersteunt

Directoraat-generaal E

Diensten die rechtstreeks ressorteren onder de directeur-generaal

Directoraat Noord- en Zuid-Amerika en Verenigde Naties

Directoraat Westelijke Balkan, Oost-Europa en Centraal-Azië

Directoraat Non-proliferatie van massavernietigingswapens

Directoraat Parlementaire aangelegenheden op GBVB-gebied

Verbindingsbureau in New York

Verbindingsbureau in Genève

Ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad gedetacheerd bij de missies van de speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie en bij GBVB-missies

2.   COMMISSIE (INCLUSIEF DELEGATIES)

Alle personeelsleden in de hieronder genoemde diensten en functies worden en bloc naar de EDEO overgeheveld, met uitzondering van een beperkt aantal personeelsleden die hieronder als uitzonderingen vermeld staan.

Directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen

Alle leidinggevende functies en het rechtstreeks daaraan toegevoegde ondersteunende personeel

Directoraat A (Crisisplatform en beleidscoördinatie van het GBVB)

Directoraat B (Multilaterale betrekkingen en mensenrechten)

Directoraat C (Noord-Amerika, Oost-Azië, Australië, Nieuw-Zeeland, EER, EVA, San Marino, Andorra, Monaco)

Directoraat D (Coördinatie Europees nabuurschapsbeleid)

Directoraat E (Oost-Europa, zuidelijke Kaukasus, Centraal-Aziatische republieken)

Directoraat F (Midden-Oosten, zuidelijk Middellandse Zeegebied)

Directoraat G (Latijns-Amerika)

Directoraat H (Azië, uitgezonderd Japan en Korea)

Directoraat I (Middelen hoofdkwartieren, voorlichting, interinstitutionele betrekkingen)

Directoraat K (Externe dienst)

Directoraat L (Strategie, coördinatie en analyse)

Task force oostelijk partnerschap

Dienst Relex-01 (audit)

Uitgezonderd:

Personeel belast met het beheer van financiële instrumenten

Personeel belast met de betaling van salarissen en vergoedingen van personeelsleden van delegaties

Externe dienst

Alle hoofden en adjunct-hoofden van delegaties en het rechtstreeks aan hen toegevoegde ondersteunende personeel

Alle politieke diensten en hun personeelsleden

Alle diensten voor voorlichting en open diplomatie en hun personeelsleden

Alle administratieve diensten

Uitgezonderd:

Personeel belast met de uitvoering van financiële instrumenten

Directoraat-generaal Ontwikkeling

Directoraat D (ACS II — West- en Centraal-Afrika, Caribisch gebied en LGO), uitgezonderd de task force LGO

Directoraat E (Hoorn van Afrika, Oost- en zuidelijk Afrika, Indische Oceaan en Stille Oceaan)

Afdeling CI (ACS I: programmering en beheer van hulp): personeel belast met programmering

Afdeling C2 (pan-Afrikaanse vraagstukken en instellingen, governance en migratie): personeel belast met pan-Afrikaanse betrekkingen

Desbetreffende leidinggevende functies en het rechtstreeks daaraan toegevoegde ondersteunende personeel.


(1)  De financiering van de over te hevelen personele middelen valt volledig onder de uitgaven van rubriek 5 (Administratie) van het meerjarig financieel kader.


3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/41


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2010

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 59122x1507xNK603 (DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5138)

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/428/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 augustus 2005 heeft Pioneer Overseas Corporation bij de bevoegde instanties van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 5 en artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais 59122x1507xNK603 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais 59122x1507xNK603 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt. Daarom omvat zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (2) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG. Zij omvat eveneens een monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

(3)

Op 8 april 2009 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig artikel 6 en artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht. Zij was van mening dat mais 59122x1507xNK603 even veilig is als zijn niet genetisch gemodificeerde pendant wat de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu betreft. Daarom heeft de EFSA geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais 59122x1507xNK603, zoals beschreven in de aanvraag („de producten”), schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben in de context van de beoogde toepassingen ervan (3). In haar advies heeft de EFSA aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van die verordening.

(4)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(5)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(6)

Er moet aan ieder genetisch gemodificeerd organisme (ggo) een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (4).

(7)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais 59122x1507xNK603 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om ervoor te zorgen dat de producten binnen de grenzen van de vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van diervoeders en andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ggo waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt mogen worden gebruikt.

(8)

De vergunninghouder moet bij de Commissie elk jaar een verslag indienen over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan voor de milieueffecten. Die resultaten moeten worden ingediend overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG van de Commissie van 13 oktober 2009 tot vaststelling van standaardrapportageformulieren voor de presentatie van de resultaten van monitoring van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, als product of in producten en met het oog op het in de handel brengen, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(9)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt niet het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen betreffende het gebruik van de levensmiddelen en diervoeders, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld in artikel 6, lid 5, onder e), en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(10)

Alle relevante informatie over de verlening van de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

(11)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (6) worden etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ggo’s.

(12)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (7) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(13)

De aanvrager is over de in dit besluit vervatte maatregelen geraadpleegd.

(14)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht.

(15)

De Raad heeft op zijn zitting van 29 juni 2010 geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel bereikt. De Raad heeft aangegeven dat hij zijn besprekingen over dit dossier heeft afgesloten. Daarom moet de Commissie de maatregelen vaststellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) 59122x1507xNK603, als nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage, wordt het eenduidige identificatienummer DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6;

c)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage bij dit besluit wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Pioneer Overseas Corporation, België, als vertegenwoordiger van Pioneer Hi-Bred International, Inc., Verenigde Staten.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Pioneer Overseas Corporation, Kunstlaan 44, 1040 Brussel, BELGIË.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question=EFSA-Q-2005-248

(4)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  PB L 275 van 21.10.2009, blz. 9.

(6)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(7)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder:

Naam

:

Pioneer Overseas Corporation

Adres

:

Kunstlaan 44, 1040 Brussel, BELGIË

namens Pioneer Hi-Bred International, Inc., 7100 NW 62nd Avenue, P.O. Box 1014, Johnston, IA 50131-1014, VERENIGDE STATEN

b)   Benaming en specificatie van de producten:

1.

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6;

2.

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6;

3.

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

De genetisch gemodificeerde mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6, zoals beschreven in de aanvraag, wordt geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events DAS-59122-7, DAS-Ø15Ø7 en MON-ØØ6Ø3-6 bevat en brengt de Cry34Ab1- en Cry35Ab1-eiwitten tot expressie die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke coleoptera, het Cry1F-eiwit dat bescherming biedt tegen bepaalde schadelijke lepidoptera, alsmede het PAT-eiwit dat, gebruikt als een selecteerbare merker, tolerantie geeft voor glufosinaat-ammoniumherbiciden en het CP4 EPSPS-eiwit dat tolerantie geeft voor glyfosaatherbiciden.

c)   Etikettering:

1.

Voor de specifieke etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.

De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), van dit besluit bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6.

d)   Detectiemethode:

Eventspecifieke realtime kwantitatieve PCR-gebaseerde methoden voor genetisch gemodificeerde mais DAS-59122-7, mais DAS-Ø15Ø7 en mais MON-ØØ6Ø3-6, gevalideerd op mais DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6;

gevalideerd op zaaizaad door het communautaire referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/statusofdoss.htm;

referentiemateriaal: ERM®-BF424 (voor DAS-59122-7), ERM®-BF418 (voor DAS-Ø15Ø7) en ERM®-BF415 (voor MON-ØØ6Ø3-6), toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) van de Commissie, Instituut voor referentiematerialen en metingen (IRMM) op https://irmm.jrc.ec.europa.eu/rmcatalogue

e)   Eenduidig identificatienummer:

DAS-59122-7xDAS-Ø15Ø7xMON-ØØ6Ø3-6

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is:

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: zie [wordt ingevuld bij de kennisgeving].

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product:

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

[Link: naar het plan op internet]

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie:

Niet van toepassing.

NB: Het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders bij te werken.


3.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 201/46


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 28 juli 2010

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 x MON 810 (MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5139)

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/429/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name op artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 november 2005 heeft Monsanto Europe nv bij de bevoegde instantie van Tsjechië overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een aanvraag ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON 88017 x MON 810 („de aanvraag”).

(2)

De aanvraag heeft ook betrekking op het in de handel brengen van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON 88017 x MON 810 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt. Daarom omvat zij overeenkomstig artikel 5, lid 5, en artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 de gegevens en de informatie als voorgeschreven in de bijlagen III en IV bij Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (2) en de informatie en de conclusies over de risicobeoordeling die is uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van bijlage II bij Richtlijn 2001/18/EG. Zij omvat eveneens een monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

(3)

Op 21 juli 2009 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) overeenkomstig de artikelen 6 en 18 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een gunstig advies uitgebracht. Zij was van mening dat mais MON 88017 x MON 810 even veilig is als zijn niet genetisch gemodificeerde pendant wat de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu betreft. Daarom heeft de EFSA geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON 88017 x MON 810, zoals beschreven in de aanvraag („de producten”), schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu zal hebben in de context van de beoogde toepassingen ervan (3). In haar advies heeft de EFSA aandacht besteed aan alle specifieke kwesties en problemen die door de lidstaten aan de orde waren gesteld in de context van de raadpleging van de bevoegde nationale instanties, als bedoeld in artikel 6, lid 4, en artikel 18, lid 4, van die verordening.

(4)

De EFSA heeft in haar advies ook geconcludeerd dat het door de aanvrager ingediende monitoringplan voor de milieueffecten, dat bestaat uit een algemeen toezichtsplan, aansluit bij het beoogde gebruik van de producten.

(5)

Gezien het bovenstaande moet een vergunning voor de producten worden verleend.

(6)

Er moet aan ieder genetisch gemodificeerd organisme (ggo) een eenduidig identificatienummer worden toegekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 65/2004 van de Commissie van 14 januari 2004 tot vaststelling van een systeem voor de ontwikkeling en toekenning van eenduidige identificatienummers voor genetisch gemodificeerde organismen (4).

(7)

Op grond van het advies van de EFSA lijken voor levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON 88017 x MON 810 geen andere specifieke etiketteringsvoorschriften nodig te zijn dan die van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003. Om ervoor te zorgen dat de producten binnen de grenzen van de vergunning worden gebruikt, moet op het etiket van diervoeders en andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ggo waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, ook duidelijk worden vermeld dat de producten in kwestie niet voor de teelt mogen worden gebruikt.

(8)

De vergunninghouder moet bij de Commissie elk jaar een verslag indienen over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan voor de milieueffecten. Die resultaten moeten worden ingediend overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG van de Commissie van 13 oktober 2009 tot vaststelling van standaardrapportageformulieren voor de presentatie van de resultaten van monitoring van de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, als product of in producten en met het oog op het in de handel brengen, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(9)

Het advies van de EFSA rechtvaardigt niet het opleggen van specifieke voorwaarden of beperkingen voor het in de handel brengen en/of specifieke voorwaarden of beperkingen voor het gebruik en de behandeling, met inbegrip van voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen betreffende het gebruik van de levensmiddelen en diervoeders, of specifieke voorwaarden voor de bescherming van bijzondere ecosystemen/het milieu en/of geografische gebieden, als bedoeld onder e) van artikel 6, lid 5, en artikel 18, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1829/2003.

(10)

Alle relevante informatie over de verlening van de vergunning voor de producten moet worden opgenomen in het bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

(11)

In artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (6) worden etiketteringsvoorschriften vastgesteld voor producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit ggo’s.

(12)

Krachtens artikel 9, lid 1, en artikel 15, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1946/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van genetisch gemodificeerde organismen (7) moeten de partijen bij het aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehechte Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid via het uitwisselingscentrum voor bioveiligheid van dit besluit in kennis worden gesteld.

(13)

De aanvrager is over de in dit besluit vervatte maatregelen geraadpleegd.

(14)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn geen advies uitgebracht.

(15)

De Raad heeft op zijn zitting van 29 juni 2010 geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel bereikt. De Raad heeft aangegeven dat hij zijn besprekingen over dit dossier heeft afgesloten. Daarom moet de Commissie de maatregelen vaststellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Genetisch gemodificeerd organisme en eenduidig identificatienummer

Aan de genetisch gemodificeerde mais (Zea mays L.) MON 88017 x MON 810, als nader gespecificeerd in punt b) van de bijlage, wordt het eenduidige identificatienummer MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6 toegekend, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 65/2004.

Artikel 2

Vergunning

Voor de volgende producten wordt voor de doeleinden van artikel 4, lid 2, en artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 een vergunning verleend overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit:

a)

levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6;

b)

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6;

c)

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

Artikel 3

Etikettering

1.   Voor de etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”.

2.   De woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6.

Artikel 4

Monitoring van de milieueffecten

1.   De vergunninghouder zorgt ervoor dat het in punt h) van de bijlage vermelde monitoringplan voor de milieueffecten wordt vastgesteld en uitgevoerd.

2.   De vergunninghouder dient bij de Commissie elk jaar overeenkomstig Beschikking 2009/770/EG een verslag in over de uitvoering en de resultaten van het monitoringplan.

Artikel 5

Communautair register

De informatie in de bijlage wordt opgenomen in het bij artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 vastgestelde communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders.

Artikel 6

Vergunninghouder

De vergunninghouder is Monsanto Europe nv, België, als vertegenwoordiger van Monsanto Company, Verenigde Staten.

Artikel 7

Geldigheid

Dit besluit is van toepassing gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van kennisgeving.

Artikel 8

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Monsanto Europe nv, Tervurenlaan 270-272, 1150 Brussel, BELGIË.

Gedaan te Brussel, 28 juli 2010.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

(3)  http://registerofquestions.efsa.europa.eu/roqFrontend/questionLoader?question = EFSA-Q-2006-020

(4)  PB L 10 van 16.1.2004, blz. 5.

(5)  PB L 275 van 21.10.2009, blz. 9.

(6)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.

(7)  PB L 287 van 5.11.2003, blz. 1.


BIJLAGE

a)   Aanvrager en vergunninghouder

Naam

:

Monsanto Europe nv

Adres

:

Tervurenlaan 270-272, 1150 Brussel, BELGIË

namens Monsanto Company, 800 N. Lindbergh Boulevard, St. Louis, Missouri 63167, Verenigde Staten van Amerika.

b)   Benaming en specificatie van de producten

1.

Levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6;

2.

diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6;

3.

andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6 voor dezelfde gebruiksdoeleinden als andere mais, met uitzondering van de teelt.

De genetisch gemodificeerde mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6, zoals beschreven in de aanvraag, wordt geproduceerd door kruisingen tussen mais die de events MON-88Ø17-3 en MON-ØØ81Ø-6 bevat en brengt de Cry3Bb1- en Cry1Ab-eiwitten tot expressie die bescherming bieden tegen bepaalde schadelijke coleoptera en lepidoptera, alsmede het CP4 EPSPS-eiwit dat tolerantie geeft voor glyfosaatherbiciden.

c)   Etikettering

1.

Voor de specifieke etiketteringsvoorschriften van artikel 13, lid 1, en artikel 25, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1829/2003 en artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1830/2003 is de naam van het organisme „mais”;

2.

de woorden „niet voor teeltdoeleinden” worden aangebracht op het etiket en in de begeleidende documenten van de in artikel 2, onder b) en c), bedoelde producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6.

d)   Detectiemethode

Eventspecifieke real-time kwantitatieve PCR-gebaseerde methode voor genetisch gemodificeerde mais MON-88Ø17-3 en mais MON-ØØ81Ø-6, gevalideerd op mais MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6;

gevalideerd op zaaizaad door het communautair referentielaboratorium, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1829/2003, gepubliceerd op http://gmo-crl.jrc.ec.europa.eu/statusofdoss.htm

referentiemateriaal: AOCS 0406-D (voor MON-88Ø17-3), toegankelijk via de American Oil Chemists Society op http://www.aocs.org/tech/crm/ en ERM®-BF413 (voor MON-ØØ81Ø-6), toegankelijk via het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) van de Commissie, Instituut voor referentiematerialen en metingen (IRMM) op https://irmm.jrc.ec.europa.eu/rmcatalogue

e)   Eenduidig identificatienummer

MON-88Ø17-3 x MON-ØØ81Ø-6.

f)   Informatie die vereist is krachtens bijlage II bij het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid dat aan het Verdrag inzake biodiversiteit gehecht is

Uitwisselingscentrum voor bioveiligheid, Record ID: zie (wordt ingevuld bij de kennisgeving).

g)   Voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het in de handel brengen, het gebruik en de behandeling van het product

Niet van toepassing.

h)   Monitoringplan

Monitoringplan voor de milieueffecten overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 2001/18/EG.

(Link: naar het plan op internet)

i)   Voorschriften voor monitoring, na het in de handel brengen, van het gebruik van het levensmiddel voor menselijke consumptie

Niet van toepassing.

NB: Het kan gebeuren dat de links naar de documenten na verloop van tijd gewijzigd moeten worden. Dergelijke wijzigingen worden bekendgemaakt door het communautair register van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders bij te werken.