ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.135.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 135

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
2 juni 2010


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit nr. 477/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot intrekking van Beschikking 79/542/EEG van de Raad tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 478/2010 van de Commissie van 1 juni 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad, van polyesters, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

3

 

*

Verordening (EU) nr. 479/2010 van de Commissie van 1 juni 2010 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten

26

 

*

Verordening (EU) nr. 480/2010 van de Commissie van 1 juni 2010 tot goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier voor een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Spressa delle Giudicarie (BOB))

36

 

*

Verordening (EU) nr. 481/2010 van de Commissie van 1 juni 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de lijst van secundaire doelvariabelen voor 2011 betreffende de intergenerationele overdracht van achterstand betreft ( 1 )

38

 

 

Verordening (EU) nr. 482/2010 van de Commissie van 1 juni 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

46

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

BESLUITEN

2.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/1


BESLUIT Nr. 477/2010/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 19 mei 2010

tot intrekking van Beschikking 79/542/EEG van de Raad tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, en artikel 168, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (3) bepaalt dat een lijst moet worden opgesteld van landen of delen daarvan waaruit de lidstaten de invoer van bepaalde levende dieren en van vers vlees van bepaalde dieren toestaan.

(2)

Uit dien hoofde is Beschikking 79/542/EEG van de Raad van 21 december 1976 tot vaststelling van een lijst van derde landen of delen van derde landen, alsmede tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften, gezondheidsvoorschriften en voorschriften inzake de veterinaire certificering voor de invoer in de Gemeenschap van levende dieren en vers vlees daarvan (4) vastgesteld. Bij die beschikking zijn gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de invoer in de Unie van levende dieren, behalve paardachtigen, en voor de invoer van vers vlees, met uitzondering van vleesbereidingen, van levende dieren, inclusief paardachtigen. Verder bevatten de bijlagen I en II bij die beschikking lijsten van derde landen of delen daarvan waaruit bepaalde levende dieren en vers vlees daarvan in de Unie mogen worden ingevoerd, en modellen van veterinaire certificaten.

(3)

Sinds de vaststelling van die beschikking zijn bij andere communautaire regelgeving nieuwe voorschriften op het gebied van de dier- en de volksgezondheid vastgesteld, met name bij Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (5), Richtlijn 2004/68/EG van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer in en de doorvoer via de Gemeenschap van bepaalde levende hoefdieren (6), Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (7), Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (8), Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (9) en Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (10).

(4)

Die communautaire besluiten vormen een nieuw rechtskader op dit gebied; bovendien is Richtlijn 72/462/EEG ingetrokken bij Richtlijn 2004/68/EG.

(5)

Volgens artikel 20 van Richtlijn 2004/68/EG blijven bepalingen betreffende de invoer van levende dieren, vlees en vleesproducten die zijn vastgesteld bij besluiten uit hoofde van Richtlijn 72/462/EEG — wat het geval is met Beschikking 79/542/EEG — van kracht totdat zij zijn vervangen door maatregelen uit hoofde van het nieuwe rechtskader.

(6)

Bovendien bepaalt artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (11) dat de op grond van Richtlijn 72/462/EEG vastgestelde uitvoeringsbepalingen van toepassing blijven totdat de nodige bepalingen op basis van Verordening (EG) nr. 852/2004, Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 854/2004 of Richtlijn 2002/99/EG zijn vastgesteld.

(7)

Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (12) bevat voorschriften inzake veterinaire certificering en andere bepalingen in overeenstemming met het nieuwe rechtskader, die in de plaats komen van de bepalingen van Beschikking 79/542/EEG. Vanaf de datum van inwerkingtreding van die verordening, zal Beschikking 79/542/EEG achterhaald zijn en dus niet meer van toepassing.

(8)

Omwille van de duidelijkheid en transparantie van de wetgeving van de Unie moet Beschikking 79/542/EEG met ingang van die datum uitdrukkelijk worden ingetrokken,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 79/542/EEG wordt ingetrokken met ingang van 9 april 2010.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 206/2010.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 19 mei 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

D. LÓPEZ GARRIDO


(1)  Advies van 16 december 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 25 maart 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 april 2010.

(3)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28.

(4)  PB L 146 van 14.6.1979, blz. 15.

(5)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(6)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321.

(7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(8)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(9)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206.

(10)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33.

(12)  PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

2.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/3


VERORDENING (EU) Nr. 478/2010 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2010

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad, van polyesters, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 8 september 2009 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) (het bericht van inleiding) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van garens met een hoge sterktegraad, van polyesters, van oorsprong uit de Volksrepubliek China (de VRC), de Republiek Korea (Korea) en Taiwan (de betrokken landen) aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 27 juli 2009 door CIRFS — European Man-made Fibres Association (de klager) was ingediend namens producenten van garens met een hoge sterktegraad, van polyesters, die een groot deel, in dit geval meer dan 60 %, van de totale productie van deze garens in de Unie uitmaken. Het bij die klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de klagende producenten in de Unie, andere haar bekende producenten in de Unie, de producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers, alsmede andere haar bekende betrokken partijen en vertegenwoordigers van de VRC, Korea en Taiwan officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4)

De klager, andere producenten in de Unie, producenten-exporteurs in de VRC, Korea en Taiwan, importeurs en gebruikers hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in de VRC en Korea en importeurs in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk zou zijn — en, zo ja, deze ook samen te stellen — werd aan alle bekende producenten-exporteurs in de VRC en Korea en importeurs in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tussen 1 juli 2008 en 30 juni 2009.

(6)

Zoals in de overwegingen 22 tot en met 27 is uiteengezet, werd de verlangde informatie verstrekt door elf producenten-exporteurs in de VRC, die er mee instemden in de steekproef te worden opgenomen. Vier producenten-exporteurs uit Korea gaven de verlangde inlichtingen en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef.

(7)

Op basis van de informatie die de Commissie van de medewerkende producenten-exporteurs heeft ontvangen, heeft zij voor de VRC een steekproef samengesteld van de drie producenten-exporteurs of groepen verbonden ondernemingen waarvan de uitvoer naar de Unie het grootst was. Alle betrokken producenten-exporteurs, alsmede hun vereniging en de autoriteiten van de VRC werden geraadpleegd; zij stemden in met de samenstelling van de steekproef.

(8)

Voor Korea verstrekten slechts vier producenten-exporteurs de voor de samenstelling van de steekproef vereiste informatie. Gezien het geringe aantal producenten-exporteurs dat zich tot medewerking bereid toonde, werd besloten dat er geen steekproef behoefde te worden geselecteerd.

(9)

Om de producenten-exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) in te dienen, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC en de producenten-exporteurs die te kennen hadden gegeven een individueel onderzoek uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening te willen aanvragen, de desbetreffende formulieren toegezonden.

(10)

De Commissie heeft de bevindingen van het BMO-onderzoek officieel bekendgemaakt aan de betrokken producenten-exporteurs in de VRC, de Chinese autoriteiten en de klagers. Zij kregen ook de gelegenheid om hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord indien daar bijzondere redenen voor waren.

(11)

Twee producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen omdat zij niet aan de criteria van artikel 17, lid 1, van de basisverordening voldeden, verzochten om vaststelling van een individuele dumpingmarge uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening. Overwogen werd evenwel dat een individueel onderzoek van de betrokken producenten-exporteurs tot extra controlebezoeken en specifieke analyses zou hebben geleid, wat zoveel werk zou meebrengen dat het onderzoek niet tijdig zou kunnen worden voltooid. Daarom luidde de voorlopige conclusie dat het verzoek om een individueel onderzoek van de betrokken producenten-exporteurs niet kon worden ingewilligd.

(12)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn kenbaar hadden gemaakt, namelijk vier producenten in de Unie, tien importeurs en 68 gebruikers.

(13)

Er werden antwoorden ontvangen van de klagende producenten in de Unie en nog een producent in de Unie die het onderzoek steunde, alsmede van twee niet-verbonden importeurs en 33 gebruikers.

(14)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Producenten in de Unie:

Brilen SA, Barbastro, Spanje,

Performance Fibers, Bascharage, Luxemburg, en met die onderneming verbonden ondernemingen: Performance Fibers Longlaville, Longwy, Frankrijk; Performance Fibers GmbH, Bad Hersfeld, Duitsland; Performance Fibers, Bobingen, Duitsland; Performance Fibers, Guben, Duitsland,

Polyester High Performance, Wuppertal, Duitsland,

Sioen, Moeskroen, België;

 

Importeurs in de Unie:

Protex Advanced Textiles GmbH, Rosendahl, Duitsland;

 

Gebruikers in de Unie:

Autoliv Romania SA, Brasov, Roemenië,

Guth & Wolf GmbH, Gütersloh, Duitsland,

Michelin, Clermont-Ferrand, Frankrijk,

Mitas AS, Praag, Tsjechië;

 

Producenten-exporteurs in de VRC:

Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd, Shaoxing,

Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd, Haining,

Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd, Huzhou;

 

Producenten-exporteurs in Korea:

Hyosung Corporation, Seoul,

Kolon Industries Inc., Seoul,

KP Chemtech Corporation, Ulsan,

Samyang Corporation, Seoul;

 

Producenten-exporteurs in Taiwan:

Far Eastern Textiles Co., Ltd, Taipei,

Shinkong Corporation, Taipei;

 

Verbonden importeurs in de Unie:

Hyosung Luxembourg SA, Luxemburg;

 

Producenten in het referentieland:

Performance Fibers, Inc. en Performance Fibers Operations, Inc., Richmond, Verenigde Staten.

1.3.   Onderzoektijdvak

(15)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2005 tot het eind van het onderzoektijdvak (de beoordelingsperiode).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(16)

Bij het betrokken product gaat het om garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens), van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00, van oorsprong uit de VRC, Korea en Taiwan („het betrokken product” of „GHS”).

(17)

Het betrokken product heeft uitstekende eigenschappen en wordt gebruikt voor een aantal uiteenlopende toepassingen, zoals versteviging van banden, brede weefsels, transportbanden, veiligheidsgordels, touw, snoeren, netten en geosynthetische producten.

(18)

Tijdens het onderzoek voerden sommige partijen aan dat het voor de bandenproductie gebruikte garen, zogenaamd HMLS-garen (High Modulus Low Shrinkage), van het onderzoek moet worden uitgesloten. Volgens hen heeft HMLS-garen andere eigenschappen en toepassingen dan andere GHS.

(19)

Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat HMLS-garen weliswaar eigenschappen heeft die het van andere GHS onderscheiden (bijvoorbeeld modulus, krimp, treksterkte en duurzaamheid), maar dat de verschillende soorten van het betrokken product alle dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben. Daarom worden zij als een enkel product beschouwd.

2.2.   Soortgelijk product

(20)

Vastgesteld werd dat het uit de VRC, Korea en Taiwan naar de Unie uitgevoerde product, het in Korea en Taiwan en het door de Chinese producent-exporteur waaraan een BMO is toegekend geproduceerde en in het binnenland verkochte product en het door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte product dezelfde fysische en technische eigenschappen en hetzelfde gebruik hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   STEEKPROEVEN

3.1.   Steekproef van importeurs

(21)

Gezien het grote aantal in de klacht genoemde importeurs, werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Na onderzoek van de verstrekte gegevens en gezien het geringe aantal importeurs dat zich bereid verklaarde mee te werken, werd evenwel besloten dat een steekproef niet nodig was.

3.2.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(22)

Wegens het grote aantal producenten-exporteurs in de VRC werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening voor de vaststelling van dumping gebruik te maken van een steekproef.

(23)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk zou zijn en, zo ja, deze samen te stellen, werd de producenten-exporteurs in de VRC verzocht zich uiterlijk 15 dagen na de datum van opening van het onderzoek bij haar kenbaar te maken en basisinformatie te verstrekken over hun uitvoer en binnenlandse verkoop, hun exacte activiteiten met betrekking tot de productie van het betrokken product, alsmede de namen en activiteiten te verschaffen van alle met hen verbonden ondernemingen die betrokken waren bij de productie en/of de verkoop van het betrokken product.

(24)

Voor de samenstelling van een representatieve steekproef werden ook de autoriteiten van de VRC en de vereniging van producenten, d.w.z. de Chinese kamer van koophandel voor de in- en uitvoer van textiel, ook geraadpleegd.

3.2.1.   Selectie vooraf van medewerkende producenten-exporteurs

(25)

In totaal maakten zich elf producenten-exporteurs en groepen verbonden ondernemingen in de VRC kenbaar, die binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn de vereiste informatie verschaften. Zij meldden allen uitvoer van het betrokken product naar de Unie gedurende het OT en verklaarden zich bereid deel uit te maken van de steekproef. Derhalve werden deze elf producenten-exporteurs geacht aan dit onderzoek mee te werken (medewerkende producenten-exporteurs).

(26)

De producenten-exporteurs die zich niet binnen de eerder genoemde termijn kenbaar maakten of die de verlangde informatie niet op tijd leverden, werden geacht niet aan het onderzoek mee te werken. Vergelijking van de Eurostatgegevens over de invoer met de gegevens over de uitvoer van het betrokken product naar de Unie, zoals deze door de in overweging 25 vermelde ondernemingen voor het OT werden opgegeven, duidt op een zeer grote medewerking van de Chinese producenten-exporteurs (zie overweging 73).

3.2.2.   Samenstelling van de steekproef van medewerkende producenten-exporteurs in de VRC

(27)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve hoeveelheid naar de Unie uitgevoerde GHS die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De steekproef bestaat uit drie ondernemingen of groepen verbonden ondernemingen die samen meer dan 65 % van de totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigden. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden alle betrokken producenten-exporteurs, alsmede hun vereniging en de autoriteiten van de VRC, geraadpleegd; zij stemden in met de samenstelling van de steekproef.

3.3.   Individueel onderzoek

(28)

Twee producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen omdat zij niet aan de criteria van artikel 17, lid 1, van de basisverordening voldeden, verzochten om een individuele dumpingmarge uit hoofde van artikel 17, lid 3, van de basisverordening.

(29)

Zoals in overweging 27 is vermeld, werd de steekproef beperkt tot een redelijk aantal ondernemingen die binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht. De in het kader van het dumpingonderzoek voor de betrokken landen onderzochte ondernemingen worden in overweging 14 genoemd. Met het oog op het aantal controlebezoeken bij de ondernemingen zelf, die in het geval van de VRC betrekking hadden op de controle van de BMO-verzoeken en van de antwoorden op de antidumpingvragenlijst, werd overwogen dat individuele onderzoeken zoveel extra werk meebrengen dat een tijdige voltooiing van het onderzoek niet mogelijk zou zijn.

(30)

Daarom luidde de voorlopige conclusie dat de twee verzoeken om een individueel onderzoek konden worden ingewilligd.

4.   DUMPING

4.1.   Algemene werkwijze

(31)

De hieronder uiteengezette algemene werkwijze is toegepast op alle producenten-exporteurs in Korea en Taiwan, op de producent-exporteur in de VRC waaraan een BMO werd toegekend en, via een referentieland, ook op de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC waaraan geen BMO werd toegekend. De presentatie van de bevindingen inzake dumping voor elk van de bij dit onderzoek betrokken landen is derhalve beperkt tot wat specifiek is voor elk van deze landen.

4.1.1.   Normale waarde

(32)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst onderzocht of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door elk van de producenten-exporteurs aan onafhankelijke afnemers representatief was, d.w.z. of de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % van de totale naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid bedroeg.

(33)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen met een over het geheel genomen representatieve verkoop, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Unie uitgevoerde soorten.

(34)

Voor elke door de betrokken producenten-exporteurs op de binnenlandse markt verkochte productsoort die rechtstreeks vergelijkbaar was met de soort die naar de Unie werd uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het OT van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Unie was uitgevoerd.

(35)

De Commissie onderzocht vervolgens of de binnenlandse verkoop van elk van de ondernemingen had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers vastgesteld.

(36)

Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een productsoort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de kosten per eenheid, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen voor de productsoort in kwestie.

(37)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de kosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt van die soort.

(38)

Wanneer alle productsoorten met verlies werden verkocht, werd geconcludeerd dat zij niet in het kader van normale handelstransacties waren verkocht.

(39)

Voor de verkoop van productsoorten die niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt waren afgezet, berekende de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(40)

Om de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening te berekenen, werden de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) die elk van de betrokken medewerkende producenten-exporteurs gedurende het OT in het kader van normale handelstransacties in verband met de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product had gemaakt en de gewogen gemiddelde winst die zij daarbij hadden behaald, opgeteld bij hun eigen gemiddelde productiekosten gedurende het OT. Waar nodig werden de opgegeven productiekosten en VAA-kosten gecorrigeerd voordat ze werden gebruikt om vast te stellen of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en om de normale waarde te berekenen.

4.1.2.   Uitvoerprijs

(41)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Unie werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(42)

In gevallen waarin de verkoop plaatsvond via een verbonden importeur, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden doorverkocht. In die gevallen werd een correctie gemaakt voor alle tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van rechten en heffingen, en voor een redelijke marge voor VAA-kosten en winst. Er werd gebruikgemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur en er werd een redelijke winstmarge vastgesteld op basis van de winstmarge die bij het onderzoek was vastgesteld voor de onafhankelijke importeur van het betrokken product.

4.1.3.   Vergelijking

(43)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(44)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

4.1.4.   Dumpingmarge

(45)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor elke medewerkende producent-exporteur vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs te vergelijken.

4.2.   VRC

4.2.1.   BMO-evaluatie

(46)

Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening moet bij antidumpingonderzoeken naar producten van oorsprong uit de VRC de normale waarde voor producenten-exporteurs die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel worden vastgesteld.

(47)

Voor de duidelijkheid zijn deze criteria hieronder nog eens kort samengevat:

1.

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; de kosten van de belangrijkste productiemiddelen weerspiegelen hoofdzakelijk de marktprijzen;

2.

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

5.

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(48)

Alle in de steekproef opgenomen ondernemingen vroegen om een BMO en beantwoordden het desbetreffende aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn. De Commissie heeft de in de formulieren verstrekte informatie en alle andere noodzakelijk geachte informatie verzameld en ter plaatse bij de ondernemingen gecontroleerd.

(49)

Bij de controle werd vastgesteld dat twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC niet aan de voorwaarden voor de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening opgenomen criteria voor toekenning van een BMO voldeden.

(50)

Een van hen voldeed niet aan de voorwaarden voor de criteria 1 tot en met 3. Ten eerste kon deze producent-exporteur niet aantonen dat zijn besluiten werden genomen als reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis, want vastgesteld werd dat zijn verkoopactiviteiten aan beperkingen onderhevig waren, zoals de verplichting een bepaalde hoeveelheid van het betrokken product op de binnenlandse markt te verkopen. Ten tweede kon hij niet aantonen dat zijn boekhouding in overeenstemming met de IAS werd gecontroleerd. Bij het onderzoek kwamen een aantal ongerijmdheden en tekortkomingen in de boekhouding van de indiener van het verzoek aan het licht, en werden enkele inbreuken op de IAS-beginselen vastgesteld. Ten slotte werden nog uit het systeem zonder markteconomie voortvloeiende verstoringen in de vorm van een onjuiste waardebepaling van grondgebruiksrechten waargenomen.

(51)

De andere in de steekproef opgenomen producent-exporteur kon niet aantonen dat hij aan de criteria 1 en 3 voldeed. Hij kon niet aantonen dat zijn beslissingen waren genomen als reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis, want vastgesteld werd dat zijn verkoopactiviteiten op dezelfde wijze als beschreven in overweging 50 aan beperkingen onderhevig waren, zoals de verplichting een bepaalde hoeveelheid van het betrokken product op de binnenlandse markt te verkopen, terwijl ook werd vastgesteld dat ondanks een verklaring van de staat een deel van zijn kapitaal niet was ingebracht. Ten slotte werden ook nog uit het systeem zonder markteconomie voortvloeiende verstoringen waargenomen in de vorm van een onjuiste waardebepaling van grondgebruiksrechten.

(52)

Een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs kon aantonen dat hij aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldeed, zodat hem een BMO kon worden toegekend.

4.2.2.   Individuele behandeling (IB)

(53)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop die bepaling van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voor toekenning van een IB voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(54)

Voor de duidelijkheid worden deze criteria hieronder weergegeven:

1.

in het geval van ondernemingen of joint ventures die geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen zijn, zijn exporteurs vrij om kapitaal en winsten te repatriëren;

2.

de uitvoerprijzen en -hoeveelheden en de verkoopvoorwaarden worden vrij vastgesteld;

3.

de meerderheid van de aandelen is in particuliere handen. Staatsambtenaren die deel uitmaken van de raad van bestuur of die leidinggevende functies vervullen, moeten in de minderheid zijn of er moet worden aangetoond dat de onderneming niettemin voldoende vrij is van staatsinmenging;

4.

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers, en

5.

de staatsinmenging is niet dusdanig dat maatregelen ontweken kunnen worden indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

(55)

De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs die niet aan de BMO-criteria voldeden, hadden ook om een IB verzocht voor het geval dat hen geen BMO werd toegekend.

(56)

Aan de hand van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat de volgende twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC aan alle in artikel 9, lid 5, van de basisverordening vermelde eisen voor een IB voldoen:

Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd,

Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd.

4.2.3.   Referentieland

(57)

Volgens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten-exporteurs in landen met een overgangseconomie waaraan geen BMO wordt toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie („referentieland”).

(58)

In het bericht van inleiding werden de Verenigde Staten van Amerika (Verenigde Staten) voorgesteld als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC. De Commissie verzocht alle belanghebbenden om reacties op dit voorstel.

(59)

Een groot aantal partijen maakte bezwaar tegen dit voorstel; zij stelden Taiwan of Korea voor omdat deze landen volgens hen geschikter zijn. De volgende argumenten werden hiervoor aangevoerd:

a)

de productieprocessen en de kosten in de Verenigde Staten wijken sterk af van die in de VRC omdat in de Verenigde Staten oude, versleten machines worden gebruikt, terwijl de meeste Chinese producenten moderne machines en de laatste technologie gebruiken. De meeste Chinese, Taiwanese en Koreaanse producenten-exporteurs gebruiken de nieuwe uit één stap bestaande productietechnologie, waardoor zij efficiënter zijn dan hun Amerikaanse concurrenten;

b)

het feit dat de Taiwanese en Koreaanse exporteurs met dumping zouden uitvoeren, is niet relevant voor de keuze van een geschikt referentieland;

c)

de klagers hebben verbonden ondernemingen in de Verenigde Staten en het zou niet passend zijn de normale waarde te baseren op informatie die is verstrekt door deze verbonden ondernemingen;

d)

de concurrentievoorwaarden in de Verenigde Staten wijken af van die welke in de VRC gebruikelijk zijn. De VS-markt wordt praktisch gemonopoliseerd door een enkele producent, terwijl in Taiwan en Korea, net zoals in de VRC, meer producenten op de binnenlandse markt actief zijn.

(60)

De Commissie heeft bovenstaande opmerkingen onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat zij wat de keuze van het referentieland betreft, terecht zijn. Verder werd onderzocht of Taiwan of Korea in aanmerking kan komen als mogelijk derde land met een markteconomie voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC.

(61)

Uit het onderzoek bleek dat met name Taiwan wat de eindproducten betreft, sterk vergelijkbaar is met de VRC. Er zijn ook producenten-exporteurs uit Taiwan met verbonden producenten in de VRC, die in beide landen onder soortgelijke omstandigheden werken.

(62)

Op grond hiervan werd Taiwan het meest geschikt geacht om in overeenstemming met artikel 2, lid 7, van de basisverordening als referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC te dienen.

(63)

Nadat Taiwan als referentieland was gekozen, werd de normale waarde berekend aan de hand van de ter plaatse bij de volledig aan het onderzoek medewerkende Taiwanese producenten-exporteurs gecontroleerde gegevens. De normale waarde werd gebaseerd op de prijs die bij verkoop op de binnenlandse markt van Taiwan voor vergelijkbare productsoorten wordt betaald of moet worden betaald, mits werd vastgesteld dat deze verkopen in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties plaatsvonden. Dit was het geval voor een aantal uitgevoerde productsoorten.

4.2.4.   Normale waarde

4.2.4.1.   In de steekproef opgenomen producent-exporteur waaraan een BMO is toegekend

(64)

De binnenlandse verkoop van de in de steekproef opgenomen producent-exporteur waaraan een BMO was toegekend, bleek grotendeels te hebben plaatsgevonden in representatieve hoeveelheden en in het kader van normale handelstransacties. De normale waarde voor deze productsoorten werd in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van de basisverordening gebaseerd op de tijdens het OT door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van de VRC werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(65)

Voor de verkoop van productsoorten die niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt waren afgezet, moest de normale waarde worden berekend zoals uiteengezet in overweging 40.

4.2.4.2.   In de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waaraan geen BMO is toegekend

(66)

Zoals in de overwegingen 57 tot en met 63 werd vermeld, moet de normale waarde voor producenten-exporteurs waaraan geen BMO is toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie, in dit geval Taiwan.

(67)

Voor de uitgevoerde productsoorten die niet in Taiwan in het kader van normale handelstransacties werden verkocht of die door de Taiwanese producenten niet in representatieve hoeveelheden op hun binnenlandse markt werden verkocht, moest de normale waarde door berekening worden vastgesteld. Dit werd gedaan zoals uiteengezet in overweging 40.

4.2.5.   Uitvoerprijs

(68)

Voor zover de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs het betrokken product op de markt van de Unie verkochten, deden zij dat steeds aan onafhankelijke afnemers. Daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.2.6.   Vergelijking

(69)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden, waar dit van toepassing en gerechtvaardigd was, voor alle bij het onderzoek betrokken producenten-exporteurs correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, commissies, kortingen, rabatten en indirecte belastingen.

4.2.7.   Dumpingmarges

4.2.7.1.   Voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs

(70)

Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen werd de gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de desbetreffende soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(71)

Op grond hiervan zijn de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd

9,3 %

Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

0

Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd

7,7 %

4.2.7.2.   Voor de andere medewerkende producenten-exporteurs

(72)

De gewogen gemiddelde dumpingmarge van de medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werd in overeenstemming met artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Dit gebeurde aan de hand van de marges die voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden vastgesteld, waarbij de marge van de producent-exporteur met een dumpingmarge van 0 % buiten beschouwing werd gelaten. Op grond hiervan werd de dumpingmarge voor de medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen ondernemingen voorlopig vastgesteld op 8,9 %.

(73)

Wat alle andere exporteurs in de VRC betreft, stelde de Commissie eerst de mate van medewerking vast. Er werd een vergelijking gemaakt tussen de totale uitgevoerde hoeveelheden, zoals vermeld in de antwoorden van de medewerkende producenten-exporteurs op de steekproefvragenlijst, en de totale invoer uit de VRC, zoals ontleend aan de invoerstatistieken van Eurostat. Op die manier werd de mate van medewerking vastgesteld op 100 %. De mate van medewerking was dus hoog, zodat het passend werd geacht de dumpingmarge voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs vast te stellen op het niveau van de hoogste dumpingmarge die voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs was vastgesteld.

(74)

Op grond hiervan werd de voor het gehele land geldende voorlopige dumpingmarge vastgesteld op 9,3 %.

4.3.   Korea

4.3.1.   Normale waarde

(75)

De binnenlandse verkoop van de productsoorten die door de vier onderzochte ondernemingen naar de Unie worden uitgevoerd, bleek grotendeels in representatieve hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden. De normale waarde voor deze productsoorten werd in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van de basisverordening gebaseerd op de tijdens het OT door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van Korea werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(76)

Voor de verkoop van productsoorten die niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt waren verkocht, moest de normale waarde door berekening worden vastgesteld. Alle vier onderzochte ondernemingen verkochten bepaalde productsoorten niet in representatieve hoeveelheden of niet in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt. De normale waarde werd in die gevallen berekend zoals uiteengezet in overweging 40.

4.3.2.   Uitvoerprijs

(77)

Een deel van de uitvoer van één producent-exporteur ging direct naar een verbonden importeur in de Unie. Bijgevolg werd de uitvoerprijs in overeenstemming met artikel 2, lid 9, van de basisverordening en op de in overweging 42 beschreven manier vastgesteld aan de hand van de prijzen waartegen de producten voor het eerst werden doorverkocht aan een onafhankelijke afnemer.

(78)

De resterende uitvoer van het betrokken product door de bedoelde producent-exporteur en de gehele uitvoer van de drie andere producenten-exporteurs ging direct naar onafhankelijke afnemers in de Unie. Voor die verkoop werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.3.3.   Vergelijking

(79)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden, waar dit van toepassing en gerechtvaardigd was, voor alle onderzochte producenten-exporteurs correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies.

(80)

Alle vier onderzochte ondernemingen vroegen uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening een correctie voor de terugbetaling van rechten, omdat volgens hen in de prijs van het soortgelijke product invoerheffingen begrepen waren wanneer dit product voor verbruik in het land van uitvoer bestemd was, terwijl die heffingen werden terugbetaald of niet hoefden te worden betaald wanneer het product naar de Unie werd uitgevoerd.

(81)

Dit argument werd ongegrond geacht omdat geen van de vier ondernemingen aantoonde dat de aan de ondernemingen terugbetaalde invoerheffingen gekoppeld waren aan de uitvoer van het betrokken product naar de Unie.

4.3.4.   Dumpingmarges

(82)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor elke onderneming de gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van elke overeenkomstige productsoort.

(83)

Op grond hiervan werd vastgesteld dat de dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Unie, vóór inklaring, van alle betrokken producenten-exporteurs in Korea onder de de-minimisdrempel van 2 % in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening lagen.

(84)

Op grond van de invoergegevens van Eurostat kon worden vastgesteld dat de vier Koreaanse producenten-exporteurs de volledige uitvoer van oorsprong uit dat land vertegenwoordigen. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat geen antidumpingmaatregelen voor invoer van oorsprong uit Korea behoeven te worden vastgesteld.

(85)

Wanneer deze bevindingen in het verdere verloop van het onderzoek worden bevestigd, zal de procedure voor Korea worden beëindigd.

4.4.   Taiwan

4.4.1.   Normale waarde

(86)

De binnenlandse verkoop van de productsoorten die door de twee onderzochte ondernemingen naar de Unie worden uitgevoerd, bleek grotendeels in representatieve hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden. De normale waarde voor deze productsoorten werd in overeenstemming met artikel 2, lid 1, van de basisverordening gebaseerd op de tijdens het OT door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van Taiwan werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(87)

Voor de verkoop van productsoorten die niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt waren afgezet, moest de normale waarde door berekening worden vastgesteld. Beide onderzochte ondernemingen verkochten bepaalde productsoorten niet in representatieve hoeveelheden of niet in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt. De normale waarde werd in die gevallen berekend zoals uiteengezet in overweging 40.

4.4.2.   Uitvoerprijs

(88)

Voor zover de twee medewerkende producenten-exporteurs het betrokken product op de markt van de Unie verkochten, deden zij dat steeds direct aan onafhankelijke afnemers. Daarom werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4.4.3.   Vergelijking

(89)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden, waar dit van toepassing en gerechtvaardigd was, voor beide onderzochte producenten-exporteurs correcties toegepast voor de kosten van vervoer, zeevracht, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, commissies, kortingen en rabatten.

4.4.4.   Dumpingmarges

(90)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor elke onderneming de gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van elke overeenkomstige productsoort.

(91)

Op grond hiervan zijn de dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Unie, vóór inklaring:

Far Eastern Textiles Co., Ltd

3,9 %,

Shinkong Corporation

de minimis

(92)

Op grond van de invoergegevens van Eurostat kon worden vastgesteld dat de twee medewerkende producenten-exporteurs de totale uitvoer van oorsprong uit Taiwan vertegenwoordigen. Er werd voor Taiwan een dumpingmarge voor het gehele land vastgesteld. Deze bleek lager te zijn dan de de-minimisdrempel van 2 %, die is neergelegd in artikel 9, lid 3, van de basisverordening. Op grond hiervan luidt de voorlopige conclusie dat geen antidumpingmaatregelen voor invoer van oorsprong uit Taiwan behoeven te worden vastgesteld.

(93)

Wanneer deze bevindingen in het verdere verloop van het onderzoek worden bevestigd, zal de procedure voor Taiwan worden beëindigd.

5.   BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

5.1.   Productie in de Unie

(94)

Om de totale productie in de Unie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek van de producenten in de Unie werden verkregen.

(95)

De totale productie in de Unie tijdens het OT werd op grond hiervan geschat op ongeveer 121 000 ton. Deze hoeveelheid omvatte de productie van alle producenten in de Unie die zich kenbaar hebben gemaakt en de geschatte productie van de producenten die zich buiten de procedure hielden (stille producenten). Bij gebrek aan andere informatie is voor de vaststelling van de totale productie en het totale verbruik in de Unie gebruikgemaakt van de in de klacht opgenomen gegevens over de stille producenten. Dezen waren in het OT goed voor ongeveer 22 % van de totale productie in de Unie. Geen van de bekende producenten in de Unie stond neutraal of afwijzend tegenover de opening van het onderzoek.

(96)

De productie van de producenten in de Unie die de klacht steunden, bedroeg in het OT 94 000 ton, ofwel ongeveer 78 % van de geschatte totale productie in de Unie.

5.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie

(97)

Zoals in overweging 96 werd vermeld, is uit het onderzoek gebleken dat de producenten in de Unie die de klacht steunden en hun medewerking aan het onderzoek toezegden, ongeveer 78 % van de totale communautaire productie tijdens het OT vertegenwoordigden. Deze producenten wordt dan ook geacht de bedrijfstak van de Unie te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

6.   SCHADE

6.1.   Verbruik in de Unie

(98)

Het verbruik werd vastgesteld aan de hand van gegevens over de totale invoer, op basis van Eurostatcijfers, en gegevens over de totale verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, waaronder een schatting van de verkoop door de stille producenten.

(99)

Zoals in overweging 95 werd vermeld, werd bij gebrek aan andere informatie over de productie en verkoop van GHS door de stille producenten in de beoordelingsperiode gebruikgemaakt van de gegevens over deze producenten die in de klacht waren opgenomen.

Tabel 1

Verbruik in de Unie

2005

2006

2007

2008

OT

Ton

221 277

233 969

265 826

241 258

205 912

Index

100

106

120

109

93

Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst.

(100)

Over de gehele beoordelingsperiode genomen, is het verbruik in de Unie met 7 % gedaald. Terwijl het verbruik tussen 2005 en 2007 nog met 20 % steeg, nam het tussen 2007 en het eind van het OT met 22 % af. De daling van het verbruik in 2008 en het OT was het gevolg een teruglopende vraag, met name in de tweede helft van 2008, als gevolg van de economische crisis.

6.2.   Invoer in de Unie uit de betrokken landen

6.2.1.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen

(101)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van GHS van oorsprong uit de VRC, Korea en Taiwan cumulatief moest worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(102)

Wat de invoer uit Taiwan en Korea betreft, luidde, zoals hierboven is vermeld, het voorlopige oordeel dat deze gedurende het OT niet tegen dumpingprijzen plaatsvond.

(103)

Daarom werd voorlopig geconcludeerd dat het effect van de invoer uit Korea en Taiwan niet moet worden gecumuleerd met die van de invoer met dumping uit de VRC.

6.2.2.   Invoer met dumping uit de VRC

(104)

Van een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC werd vastgesteld dat hij zijn producten niet met dumping naar de Unie uitvoerde. Daarom moet zijn uitvoer bij de analyse van de ontwikkeling van de invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie buiten beschouwing worden gelaten.

(105)

Om te vermijden dat gevoelige bedrijfsinformatie over die producent bekend zou worden, werd het in verband met de geheimhouding evenwel passend geacht de gegevens over de exporteur waarvan was vastgesteld dat hij zijn producten niet met dumping in de Unie had ingevoerd, niet buiten beschouwing te laten bij de hieronder gepresenteerde openbare gegevens, zoals die van Eurostat.

(106)

De eerste tabel hieronder omvat daarom alle invoer van GHS van oorsprong uit de VRC, terwijl de tweede indexcijfers over de invoer met dumping op de markt van de Unie gedurende de beoordelingsperiode geeft.

Tabel 2a

Totale invoer uit de VRC

2005

2006

2007

2008

OT

Hoeveelheid (ton)

16 200

23 776

42 249

51 406

48 683

Index

100

147

261

317

301

Marktaandeel

7,3 %

10,2 %

15,9 %

21,3 %

23,6 %

Index

100

139

217

291

323

Prijzen (EUR/ton)

1 871

1 622

1 522

1 571

1 548

Index

100

87

81

84

83

Bron: Eurostat.

(107)

De totale invoer uit de VRC verdrievoudigde maar liefst gedurende de beoordelingsperiode, terwijl de gemiddelde invoerprijzen terzelfder tijd met 17 % daalden. Bijgevolg is het marktaandeel van deze invoer scherp gestegen, van 7,3 % in 2005 tot 23,6 % in het OT. Uit het onderzoek bleek dat zelfs in de periode tussen 2007 en het eind van het OT, toen het verbruik met 22 % afnam, de invoer uit de VRC met 15 % steeg, waardoor het marktaandeel van deze invoer met 7,7 procentpunten toenam.

6.2.2.1.   Omvang, prijs en marktaandeel van de invoer met dumping

Tabel 2b

Invoer met dumping uit de VRC

2005

2006

2007

2008

OT

Invoer (ton)

 

 

 

 

 

Index

100

240

582

728

714

Marktaandeel

 

 

 

 

 

Index

100

227

485

667

768

Prijzen (EUR/ton)

 

 

 

 

 

Index

100

67

61

63

61

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst.

(108)

De invoer met dumping uit de VRC nam in de beoordelingsperiode zeer sterk toe, waardoor het marktaandeel van deze invoer verzevenvoudigde. Bovendien bleek uit het onderzoek dat het marktaandeel van deze invoer met dumping in het OT ondanks een dalend verbruik tussen 2007 en het eind van het OT sterk toenam.

(109)

De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit de VRC daalden in de beoordelingsperiode met 39 %, waardoor, zoals in overweging 112 wordt uiteengezet, de prijzen van de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT werden onderboden.

6.2.2.2.   Prijsonderbieding

(110)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VRC voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, naar behoren gecorrigeerd voor bestaande rechten en voor kosten na de invoer.

(111)

De medewerking van de Chinese exporteurs, die hoog was, vertegenwoordigde 69 % van de totale uitvoer uit de VRC naar de Unie in het OT. Omdat werd vastgesteld dat één Chinese producent-exporteur zijn producten niet met dumping op de markt van de Unie invoerde, is bij de analyse van de prijsonderbieding geen rekening gehouden met zijn invoer.

(112)

De vergelijking liet zien dat gedurende het OT het betrokken met dumping in de Unie verkochte product van oorsprong uit de VRC de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 24,2 % onderbood.

6.3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

6.3.1.   Opmerkingen vooraf

(113)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die relevant zijn voor een beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak tussen 2005 en het eind van het OT.

6.3.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 3

 

2005

2006

2007

2008

OT

Productie (ton)

145 854

145 916

144 053

124 807

94 027

Index

100

100

99

86

64

Productiecapaciteit (ton)

159 813

159 785

159 101

154 783

143 784

Index

100

100

100

97

90

Bezettingsgraad

91 %

91 %

91 %

81 %

65 %

Index

100

100

100

88

72

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(114)

Bovenstaande tabel laat zien dat de productie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 36 % afnam. Hoewel het verbruik in de Unie tussen 2005 en 2007 met 20 % toenam, bleef de productie van de bedrijfstak van de Unie in die periode stabiel, waarna er tot het eind van het OT sprake was van een aanzienlijke achteruitgang, toen ook het verbruik in de Unie inzakte.

(115)

De bedrijfstak van de Unie bracht zijn productiecapaciteit in het OT terug tot ongeveer 144 000 ton. Wegens de stagnerende verkoop en het dalende productievolume nam de bezettingsgraad echter af van 91 % in 2005 tot 65 % in het OT. De daling was het grootst tussen 2007 en het eind van het OT.

6.3.3.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(116)

De verkoopcijfers in onderstaande tabel hebben betrekking op de omvang van de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie.

Tabel 4

 

2005

2006

2007

2008

OT

Verkoopvolume (ton)

112 998

113 844

117 855

99 495

80 745

Index

100

101

104

88

71

Marktaandeel

51,1 %

48,7 %

44,3 %

41,2 %

39,2 %

Index

100

95

87

81

77

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(117)

Hoewel het verbruik in de Unie tussen 2005 en 2007 met 20 % toenam, verkocht de bedrijfstak van de Unie maar 4 % meer van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve niet profiteren van het toegenomen verbruik in die periode. Bovendien daalde het volume van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie in de rest van de beoordelingsperiode, bij een met 22 % teruglopend verbruik in de Unie, met maar liefst 31 %. Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie is dus voortdurend aanzienlijk gedaald, waardoor het marktaandeel in de beoordelingsperiode met 11,9 procentpunten terugliep.

6.3.4.   Gemiddelde prijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie

(118)

De gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie daalden in de beoordelingsperiode met 9 %. De daling was het grootst tussen 2007 en het eind van het OT en viel dus samen met de plotselinge toename van de goedkope invoer met dumping uit de VRC. Bijgevolg moest de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen vooral tijdens het OT ondanks hogere grondstofprijzen verlagen.

Tabel 5

 

2005

2006

2007

2008

OT

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

2 592

2 595

2 565

2 510

2 350

Index

100

100

99

97

91

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(119)

Vastgesteld werd dat de gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Unie tussen 2005 en het eind van het OT met 6 % zijn gestegen. Dit was vooral te wijten aan een prijsstijging voor pet-snippers, de belangrijkste grondstof bij de GHS-productie. Tussen 2005 en 2008 steeg de prijs voor pet-snippers gemiddeld met 12 %, waarna de prijs weer daalde tot het prijspeil van 2005. In die periode moest de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen evenwel laag houden om te kunnen concurreren met de goedkope invoer met dumping. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie lagen in het OT derhalve ruim onder de kostprijs.

6.3.5.   Voorraden

(120)

In het OT maakten de voorraden ongeveer 15 % van het productievolume uit. De bedrijfstak van de Unie verminderde zijn voorraden in de beoordelingsperiode, in het bijzonder tussen 2007 en het eind van het OT, met 9 %. Deze voorraadvermindering moet evenwel worden gezien in het licht van een geringere activiteit als gevolg van de inkrimping van de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 6

 

2005

2006

2007

2008

OT

Voorraden (ton)

15 004

16 828

17 402

16 844

13 727

Index

100

112

116

112

91

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

6.3.6.   Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

Tabel 7

 

2005

2006

2007

2008

OT

Werkgelegenheid — voltijdequivalent (VTE)

1 727

1 714

1 667

1 498

1 333

Index

100

99

96

87

77

Arbeidskosten (EUR/VTE)

41 089

41 996

42 083

48 499

43 538

Index

100

102

102

118

106

Productiviteit (eenheid/VTE)

84,4

85,1

86,4

83,3

70,5

Index

100

101

102

99

84

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(121)

Wegens de inkrimping van de bedrijfstak van de Unie daalde het aantal werknemers in de beoordelingsperiode met maar liefst 23 %. De geringere productiviteit moet worden gezien in het licht van het algemene karakter van de inkrimping, waarbij het personeelsbestand pas enige tijd na de productiedaling kleiner wordt. De arbeidskosten namen in de beoordelingsperiode licht toe, met 6 %.

6.3.7.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 8

 

2005

2006

2007

2008

OT

Winstgevendheid

3,0 %

–0,7 %

–1,1 %

–11,5 %

–13,3 %

Index

100

–22

–37

– 378

– 438

Kasstroom (1 000 EUR)

15 936

–1 407

824

–16 311

–14 597

Index

100

–9

5

– 120

– 141

Investeringen (1 000 EUR)

6 713

3 305

8 229

1 295

764

Index

100

49

123

19

11

Rendement van investeringen

12,6 %

–29,4 %

–15,7 %

– 103,3 %

– 130,6 %

Index

100

– 233

– 124

– 819

–1 036

Bron: antwoorden op de vragenlijst.

(122)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product uit te drukken als percentage van de omzet. In de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie drastisch; terwijl er in 2005 nog sprake was van een winst van 3 %, was er in het OT een verlies van 13,3 %. Hoewel het verbruik in de Unie tussen 2005 en 2007 steeg, kon de bedrijfstak van de Unie wegens de goedkope invoer met dumping uit de VRC niet van deze gunstige ontwikkeling profiteren.

(123)

De kasstroom, zijnde het vermogen van de bedrijfstak om zijn eigen activiteiten te financieren, volgt in grote lijnen de ontwikkeling van de winstgevendheid. De kasstroom vertoonde daarom in de beoordelingsperiode een aanzienlijke daling. Hetzelfde kan worden opgemerkt over het rendement van investeringen, dat tijdens de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling liet zien die overeenkwam met de negatieve resultaten van de bedrijfstak van de Unie.

(124)

Uit bovenstaande overwegingen volgt dat de bedrijfstak van de Unie, naarmate gedurende de beoordelingsperiode de kasstroom opdroogde, nog maar in beperkte mate kon investeren. Bijgevolg daalden de investeringen in de beoordelingsperiode met 89 %.

6.3.8.   Groei

(125)

Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2005 en 2007 met 20 % toenam, kon de bedrijfstak van de Unie slechts 4 % meer op de markt van de Unie afzetten, waardoor hij er niet in slaagde van het grotere verbruik in de Unie te profiteren. Over de gehele beoordelingsperiode gezien is de daling met 29 % van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie veel groter dan de daling met 7 % van het verbruik in de Unie. Bijgevolg daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode met 12 procentpunten.

6.3.9.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(126)

De in het gedeelte over dumping vermelde dumpingmarges voor de VRC zijn duidelijk meer dan minimaal. Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de ingevoerde producten kunnen de gevolgen van de werkelijke dumpingmarge niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

6.4.   Conclusie inzake schade

(127)

Uit het onderzoek is gebleken dat de meeste schade-indicatoren, zoals productie (– 36 %), bezettingsgraad (– 28 %), aan niet-verbonden afnemers in de Unie verkochte hoeveelheden (– 29 %), marktaandeel (– 12 procentpunten) en productiviteit (– 16 %) in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn verslechterd. Bovendien gaven de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom (– 241 %) en de winstgevendheid (– 16,3 procentpunten), een grote daling te zien. Dit betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken, ook te lijden had, met name tijdens het OT.

(128)

Vastgesteld werd dat de grootste verliezen optraden tussen 2008 en het eind van het OT, toen de invoer met dumping uit de VRC ondanks een sterke daling van het verbruik in de Unie omvangrijk bleef en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met meer dan 24 % onderbood.

(129)

Verder werd in het onderzoek aangetoond dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie in 2008 het hoogst waren, wat vooral te wijten was aan de sterke stijging van de prijzen van de belangrijkste grondstof. In het OT slaagde de bedrijfstak van de Unie erin zijn productiekosten te handhaven en te beheersen door zijn productie te rationaliseren en door een verlaging van de pet-prijzen, vooral in de tweede helft van het OT. Wegens de omvangrijke prijsonderbieding door de Chinese exporteurs in het OT was de bedrijfstak van de Unie echter niet in staat zijn verkoopprijzen te verhogen tot een kostendekkend niveau. Dit leidde tot een aanzienlijke verslechtering van zijn financiële positie in het OT.

(130)

Gezien bovenstaande overwegingen werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

7.   OORZAKELIJK VERBAND

7.1.   Inleiding

(131)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

7.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(132)

Uit het onderzoek bleek dat de invoer met dumping uit de VRC in de beoordelingsperiode drastisch toenam, waardoor het aandeel ervan op de markt van de Unie tussen 2005 en het eind van het OT meer dan verzevenvoudigde. Vastgesteld werd voorts dat tussen 2008 en het eind van het OT, toen het verbruik in de Unie met ongeveer 15 % daalde, de omvang van de invoer met dumping uit de VRC hoog bleef en het marktaandeel ervan zelfs met 15 % toenam.

(133)

Gedurende de beoordelingsperiode had de bedrijfstak van de Unie te kampen met een daling van het verkoopvolume met maar liefst 29 %, waardoor zijn marktaandeel met bijna 12 procentpunten terugliep, van 51,1 % tot 39,2 %. Tussen 2008 en het eind van het OT daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 2 procentpunten, terwijl dat van de invoer met dumping uit de VRC ondanks de afnemende vraag op de markt van de Unie toenam.

(134)

De prijzen van de invoer met dumping daalden in de beoordelingsperiode met 39 %, waarbij sprake was van een forse onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. Daarom kon de bedrijfstak van de Unie de hogere grondstofprijzen niet doorberekenen. Zoals uiteengezet in overweging 122 nam de winstgevendheid van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie af van een winst van 3 % in 2005 tot een verlies van 13,3 % in het OT.

(135)

Uit het onderzoek bleek ook dat de toename van de goedkope invoer met dumping uit de VRC negatieve gevolgen voor de markt als geheel had omdat de prijzen daalden.

(136)

De conclusie luidt derhalve dat de bedrijfstak van de Unie door de voortdurende druk van de goedkope invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie niet in staat was de gestegen grondstofkosten in zijn verkoopprijzen door te berekenen, en met name niet in 2008, toen de pet-prijzen een hoogtepunt bereikten. Dit verklaarde het verlies aan marktaandeel en winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.

(137)

Gezien bovenstaande overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat de plotselinge toename van de goedkope invoer met dumping uit de VRC een sterk negatief effect had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

7.3.   Gevolgen van andere factoren

7.3.1.   Ontwikkeling van de vraag op de markt van de Unie

(138)

Zoals in overweging 100 werd vermeld, nam het verbruik van GHS in de Unie tussen 2005 en 2007 toe, waarna het in 2008 en het OT weer afnam. De bedrijfstak van de Unie verloor in de beoordelingsperiode veel marktaandeel. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat deze daling van het verbruik in de Unie tussen 2008 en het eind van het OT negatieve gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie, moet worden opgemerkt dat de Chinese exporteurs terzelfder tijd hun marktaandeel konden vergroten. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie niet kan worden verklaard door een afname van de vraag, maar hoofdzakelijk werd veroorzaakt door de plotselinge toename van de invoer met dumping uit de VRC en de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs.

7.3.2.   Grondstofprijzen

(139)

De prijzen van de grondstoffen, en vooral die van pet-snippers, zijn tussen 2005 en 2008 sterk gestegen, waarna zij in de tweede helft van het OT weer zijn gedaald totdat zij aan het eind van het OT weer op het niveau van 2005 waren.

(140)

Het onderzoek bevestigde dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie voor de productie van GHS dezelfde ontwikkeling doormaakten als de grondstofprijzen en over de gehele beoordelingsperiode gerekend met 6 % stegen. In een markt met effectieve handelsvoorwaarden, d.w.z. zonder invoer met dumping, kan wordt verwacht dat de prijzen periodiek worden aangepast aan de ontwikkeling van de verschillende componenten van de productiekosten. In dit geval is dat niet gebeurd. De bedrijfstak van de Unie moest zijn verkoopprijzen immers laag houden om met de goedkope invoer met dumping uit de VRC te kunnen concurreren, wat tot een aanzienlijke verslechtering van zijn winstgevendheid leidde. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de prijsonderbieding door de Chinese exporteurs tot een prijsverlaging op de markt van de Unie heeft geleid en de bedrijfstak van de Unie heeft belemmerd zijn hogere kosten in de verkoopprijzen door te berekenen.

7.3.3.   Productie van de bedrijfstak van de Unie voor intern gebruik

(141)

Uit het onderzoek bleek dat slechts een aan het onderzoek medewerkende producent uit de Unie verticaal geïntegreerd was en dat zijn productie verderop in de bedrijfskolom werd verwerkt tot producten met een toegevoegde waarde. Het onderzoek wees niet op productieproblemen in verband met deze verwerkte producten. Het interne gebruik, dat ongeveer 7 % van het productievolume vertegenwoordigde, bleef namelijk in de gehele beoordelingsperiode stabiel.

(142)

Op grond daarvan werd geconcludeerd dat de productie van de bedrijfstak van de Unie voor intern gebruik niet tot de verslechtering van zijn financiële situatie heeft bijgedragen, en met name niet tijdens het OT.

7.3.4.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(143)

Hoewel de analyse van de schade en het oorzakelijk verband vooral gericht was op de situatie van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, werden de uitvoerprestaties als potentiële andere oorzaak voor de vastgestelde schade ook onderzocht. Uit de analyse bleek dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie naar niet-verbonden partijen gedurende de beoordelingsperiode bescheiden bleef (ongeveer 3 %). De afname van de uitvoer, van ongeveer 18 000 ton in 2005 tot ongeveer 7 000 ton in het OT, kan worden verklaard uit de geringere productie in die periode. De uitvoerprijs was evenwel hoger dan de prijs die de bedrijfstak van de Unie zijn klanten in de Unie in rekening bracht. Daarom werd geconcludeerd dat de daling van de uitgevoerde hoeveelheden geen verklaring kan zijn voor de hoogte van de schade van de bedrijfstak van de Unie en met name niet voor de veel geringere winstgevendheid in het OT.

7.3.5.   Invoer uit andere derde landen

(144)

De hoeveelheden die tussen 2005 en het eind van het OT uit andere derde landen werden ingevoerd, en de prijzen van die invoer ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 9

Andere derde landen

2005

2006

2007

2008

OT

Invoer (ton)

29 940

30 350

29 035

21 590

16 478

Index

100

101

97

72

55

Marktaandeel

13,5 %

13,0 %

10,9 %

8,9 %

8,0 %

Index

100

96

81

66

59

Prijs (EUR/ton)

2 635

2 700

2 584

2 606

2 585

Index

100

102

98

99

98

Bron: Eurostat.

(145)

Bij de andere derde landen die GHS naar de Unie uitvoeren, gaat het vooral om Zwitserland, Belarus, Japan en Thailand. Bovenstaande tabel laat zien dat het gezamenlijke volume van de invoer uit deze landen vrij gering is in verhouding tot het verbruik in de Unie en in de beoordelingsperiode met 45 % terugliep. De gemiddelde invoerprijzen bleven stabiel en waren in het OT vrij laag.

(146)

Op grond van bovenstaande overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat de invoer uit deze derde landen niet heeft bijgedragen aan de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie.

7.3.6.   Invoer uit Korea en Taiwan

(147)

Wat de invoer uit Taiwan en Korea betreft, luidde, zoals hierboven is vermeld, het voorlopige oordeel dat deze gedurende het OT niet tegen dumpingprijzen plaatsvond. In de tabellen 10 en 11 wordt een overzicht van deze invoer gegeven.

Tabel 10

Totale invoer uit Korea

2005

2006

2007

2008

OT

Hoeveelheid (ton)

17 542

20 701

27 521

24 908

24 580

Index

100

118

157

142

140

Marktaandeel

7,9 %

8,8 %

10,4 %

10,3 %

11,9 %

Index

100

112

131

130

151

Prijzen (EUR/ton)

2 105

1 958

1 912

1 911

1 780

Index

100

93

91

91

85

Bron: Eurostat.

(148)

Bovenstaande tabel laat zien dat de omvang van de invoer uit Korea in grote lijnen de ontwikkeling van het verbruik in de beoordelingsperiode volgde. De invoer nam toe van 17 542 ton in 2005 tot 24 580 ton in het OT. Dit leidde tot een verhoging van het marktaandeel van deze invoer van 7,9 % in 2005 tot 11,9 % in het OT. Opmerkelijk is evenwel dat de omvang van de invoer tussen 2007 en het eind van het OT aanzienlijk daalde.

(149)

Verder zij erop gewezen dat de gemiddelde prijzen van de invoer uit Korea in de beoordelingsperiode met 15 % daalden, maar toch hoger bleven dan de gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC in dezelfde periode.

Tabel 11

Totale invoer uit Taiwan

2005

2006

2007

2008

OT

Hoeveelheid (ton)

7 343

7 761

10 285

11 028

8 163

Index

100

106

140

150

111

Marktaandeel

3,3 %

3,3 %

3,9 %

4,6 %

4,0 %

Index

100

100

117

138

119

Prijzen (euro/ton)

1 968

1 734

1 608

1 678

1 687

Index

100

88

82

85

86

Bron: Eurostat.

(150)

De invoer uit Taiwan nam met 11 % toe, van 7 343 ton in 2005 tot 8 163 ton in het OT. Terzelfder tijd is het marktaandeel van deze invoer licht gestegen, van 3,3 % in 2005 tot 4 % in het OT. De invoer uit Taiwan nam evenals die uit Korea tussen 2007 en het eind van het OT sterk af.

(151)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit Taiwan daalden in de beoordelingsperiode met 14 %, maar bleven desondanks aanzienlijk hoger dan die van de invoer uit de VRC in dezelfde periode.

(152)

Op grond van bovenstaande overwegingen kan niet worden uitgesloten dat de invoer uit Korea en Taiwan tot op zekere hoogte heeft bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. De omvang en de prijzen van de invoer in het OT waren evenwel te gering om het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te verbreken.

7.3.7.   Andere producenten in de Unie

(153)

De analyse van de gegevens over de markt van de Unie leek erop te wijzen dat de andere producenten in de Unie in de beoordelingsperiode hun marktaandeel niet hebben vergroot. Het onderzoek duidde niet op bijzondere concurrentieproblemen tussen producenten in de Unie of op een handelsverstorend effect die de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Unie kunnen verklaren.

(154)

Op grond van bovenstaande overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat de producenten die niet tot de bedrijfstak van de Unie behoorden, niet tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijdroegen.

7.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

(155)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang en het marktaandeel van de goedkope invoer met dumping van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer plaatsvond tegen dumpingprijzen die onder de prijzen lagen die de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voor soortgelijke productsoorten in rekening bracht.

(156)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de goedkope invoer met dumping uit de VRC viel samen met een algehele stijging van de vraag in de Unie in de periode tussen 2005 en 2007, maar ook met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode. Toen de vraag in de Unie vervolgens tussen 2007 en het eind van het OT terugliep, wisten de Chinese exporteurs hun marktaandeel toch te verhogen. Terzelfder tijd werd een verdere negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en van de belangrijkste indicatoren van zijn economische situatie waargenomen. Over de gehele beoordelingsperiode gezien, leidde de plotselinge toename van de goedkope invoer met dumping uit de VRC, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voortdurend werden onderboden, tot een daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie met meer dan 16 procentpunten, wat resulteerde in zware verliezen in het OT.

(157)

Uit het onderzoek van de andere bekende factoren die de schade van de bedrijfstak van de Unie kunnen hebben veroorzaakt, is gebleken dat zij niet van dien aard zijn dat zij het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade kunnen verbreken.

(158)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

8.   BELANG VAN DE UNIE

8.1.   Opmerking vooraf

(159)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, d.w.z. de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

8.2.   Bedrijfstak van de Unie

(160)

De bedrijfstak van de Unie bestaat uit vier producenten in verschillende lidstaten, die voor het betrokken product meer dan 1 300 mensen in dienst hebben.

(161)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden door de invoer met dumping uit de VRC. Er wordt aan herinnerd dat alle schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve tendens te zien gaven. Met name de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom, het rendement van investeringen en de winstgevendheid, liepen sterk terug. Wanneer geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(162)

Verwacht wordt dat door de instelling van voorlopige antidumpingrechten een herstel van de effectieve handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal optreden, waardoor de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden tot uiting te laten komen in de prijs van GHS. Door de instelling van voorlopige maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van zijn tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat ook een positief effect zal hebben op zijn economische situatie en winstgevendheid.

(163)

De conclusie luidt derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen op GHS van oorsprong uit de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

8.3.   Importeurs

(164)

Er werd een vragenlijst gestuurd naar tien importeurs in de Unie. Slechts twee van hen, een in Duitsland en een in Spanje, die respectievelijk 15,4 % en 0,2 % van de totale invoer uit de VRC vertegenwoordigen, werkten mee aan het onderzoek. Uit het onderzoek bleek dat de eerste importeur zijn waar alleen uit de VRC invoerde en dat bijna zijn gehele omzet het betrokken product betrof. In het slechtste geval leidt een antidumpingrecht van 9 % tot een aanzienlijke daling van de winstgevendheid van deze importeur en kan hij verlies gaan leiden. Gezien zijn sterke marktpositie bij bepaalde grote gebruikers kan hij evenwel ten minste een deel van de kostenstijging op zijn afnemers afwentelen. Bovendien kan hij zich, in elk geval op langere termijn, elders bevoorraden. Voor de tweede importeur maakte het betrokken product slechts een klein deel van zijn activiteiten uit (0-5 %), zodat mogelijke negatieve gevolgen van de voorgestelde maatregelen waarschijnlijk verwaarloosbaar zijn.

(165)

Op grond van de beschikbare informatie luidde de conclusie dat ook al zal de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen voor een van bovenvermelde importeurs negatieve gevolgen hebben, deze importeur zich in een positie bevindt dat hij ten minste een deel van de kostenstijging aan zijn afnemers kan doorgeven en/of dat hij zich elders kan bevoorraden. De instelling van voorlopige matregelen zal daarom in het algemeen geen negatieve gevolgen voor de importeurs hebben.

8.4.   Gebruikers

(166)

De gebruikers van GHS hebben veel belangstelling voor deze zaak getoond. Van de 68 gebruikers waarmee contact was opgenomen, hebben er 33 aan het onderzoek meegewerkt. Deze medewerkende gebruikers vertegenwoordigden 25 % van de totale invoer uit de VRC. Zij zijn overal in de Unie gevestigd en behoren tot diverse sectoren van de industrie: banden, automobielindustrie, touw en industriële toepassingen.

(167)

Voor de duidelijkheid en omdat de instelling van voorlopige maatregelen voor de verschillende gebruikers, afhankelijk van de sector waarin zij actief zijn, verschillend uitpakt, worden de gevolgen van de maatregelen voor de gebruikers hieronder per industriesector geanalyseerd.

(168)

Er werden vier ingevulde vragenlijsten van bandenproducenten ontvangen. Volgens de door hen verstrekte gegevens is het aandeel van GHS in de productiekosten van een band vrij laag, gemiddeld minder dan 1 %, terwijl de gemiddelde winst uit de bandenproductie ongeveer 2 % bedroeg. Geen van de medewerkende gebruikers bleek het betrokken product uit de VRC te betrekken. Instelling van voorlopige antidumpingrechten op GHS uit de VRC zou deze gebruikers dus niet schaden. Gebruikers in deze sector die wel uit de VRC importeren, kunnen de GHS ook van andere leveranciers betrekken.

(169)

Wat de automobielindustrie betreft (het gaat hierbij vooral om veiligheidsgordels en airbags), werden zes ingevulde vragenlijsten van gebruikers ontvangen. Deze zes ondernemingen vertegenwoordigden 5 % van de totale invoer van GHS uit de VRC in het OT. Vastgesteld werd dat de producten waarin GHS is verwerkt gemiddeld minder dan 4 % van de totale omzet van deze ondernemingen uitmaakten en dat een gemiddelde winst van 3 % met deze activiteiten werd behaald. Verder werd vastgesteld dat de zes ondernemingen hun GHS voornamelijk van producenten in de Unie betrokken en dat slechts 11 % van hun aankopen uit de VRC werd ingevoerd. Daarom zal de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC waarschijnlijk geen ernstige gevolgen voor de automobielsector hebben, omdat werd vastgesteld dat de betrokken ondernemingen winstgevend zijn en de VRC niet hun voornaamste leverancier is.

(170)

Van de touwfabrikanten werden drie ingevulde vragenlijsten ontvangen; deze fabrikanten vertegenwoordigden minder dan 1 % van de totale invoer uit de VRC in het OT. Voor ongeveer 18 % van hun activiteiten werd GHS gebruikt, en de gemiddelde winstmarge voor die activiteiten bedroeg in het OT ongeveer 8 %. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat de instelling van voorlopige antidumpingrechten op GHS uit de VRC hun winstmarge waarschijnlijk slechts in geringe mate zal verkleinen. Verder bleek uit het onderzoek dat 66 % van hun invoer tijdens het OT uit de VRC afkomstig was en 20 % uit Korea. Wanneer maatregelen worden ingesteld, zullen die deze sector dus waarschijnlijk niet ernstig treffen omdat de gevolgen voor de winstmarge beperkt zijn en er andere leveranciers beschikbaar zijn.

(171)

Sommige touwfabrikanten voerden aan dat omdat GHS vooral in andere sectoren, zoals de automobielindustrie, en voor bepaalde industriële toepassingen wordt gebruikt, de instelling van antidumpingmaatregelen ertoe zal leiden dat er gebrek aan door de touwfabrikanten gebruikte GHS-soorten zal ontstaan omdat de producenten in de Unie zich in eerste instantie op de grote markten zullen richten en alleen aan de andere sectoren zullen leveren wanneer zij overtollige capaciteit hebben. Opgemerkt zij evenwel dat er andere leveranciers beschikbaar zijn: de bedrijfstak van de Unie, Korea en Taiwan, maar ook andere derde landen waarvoor geen maatregelen gelden. Het argument werd derhalve afgewezen.

(172)

Van de gebruikers binnen de sector van de industriële toepassingen, zoals dakbedekking, riemen, banden en industrieel textiel, werden 19 beantwoorde vragenlijsten ontvangen. Deze gebruikers vertegenwoordigden 19 % van de totale invoer uit de VRC tijdens het OT. Op grond van de voor deze sector beschikbare informatie bedraagt het aandeel van de activiteiten waarvoor GHS wordt gebruikt 64 % van hun totale activiteiten en wordt hiermee gemiddeld een winst van 13 % behaald. Door de antidumpingrechten zal de gemiddelde winstmarge van deze sector waarschijnlijk slechts in geringe mate verminderen. Uit het onderzoek bleek ook dat deze gebruikers de GHS hoofdzakelijk betrokken bij producenten in de Unie en uit de VRC. Daarom zal de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC geen grote negatieve gevolgen voor deze sector hebben: de invloed op de winstmarge is maar gering en er zijn andere leveranciers.

(173)

Sommige gebruikers voerden aan dat als er antidumpingmaatregelen worden ingesteld, deze op twee manieren negatieve gevolgen zullen hebben. Niet alleen zou er een gebrek aan alternatieve leveranciers zijn, maar ook zouden de betrokken landen verwerkte producten op basis van GHS gaan uitvoeren in plaats van het betrokken product.

(174)

Wat het argument betreft dat er geen alternatieve leveranciers zijn, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat er geen voorlopige maatregelen worden ingesteld ten aanzien van de invoer uit Korea en Taiwan. Zoals in overweging 171 is vermeld, zijn er wel degelijk leveranciers in andere derde landen waarvoor geen maatregelen van kracht zijn. In de tweede plaats wees het onderzoek uit dat de bevoorrading van bepaalde gebruikers door enkele producenten in de Unie op een aantal punten tekortschoot. Uit het onderzoek kwam echter geen bewijs naar voren dat deze problemen regelmatig voorkwamen. Op grond van bovenstaande overwegingen, en in het bijzonder wegens het bestaan van andere leveranciers, werd het argument van de hand gewezen.

(175)

Wat het argument betreft dat GHS-producenten in de betrokken landen bij hun uitvoer zullen overschakelen op verwerkte producten, moet worden opgemerkt dat er geen voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer uit Korea en Taiwan worden ingesteld. Zelfs indien Chinese exporteurs voor een deel van hun uitvoer op verwerkte producten overschakelen, moeten de gebruikers van GHS concurrerend kunnen blijven omdat zij het GHS nog steeds kunnen betrekken bij andere leveranciers, waarvoor geen maatregelen gelden. Het argument werd derhalve afgewezen.

(176)

Op grond van bovenstaande overwegingen lijken de gevolgen voor de gebruikers in de verschillende industriesectoren over het geheel genomen beperkt te zijn, ook al zullen sommigen van hen waarschijnlijk nadeel van de maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC ondervinden. Daarom luidt de voorlopige conclusie op grond van de beschikbare informatie dat de antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van GHS van oorsprong uit de VRC hoogstwaarschijnlijk geen grote negatieve gevolgen voor de gebruikers van het betrokken product zullen hebben.

8.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(177)

Gezien bovenstaande overwegingen luidt de voorlopige conclusie op grond van de beschikbare informatie over het belang van de Unie dat er over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van GHS van oorsprong uit de VRC pleiten.

9.   NIET-INSTELLING VAN RECHTEN

(178)

In het licht van de bevindingen dat voor invoer van oorsprong uit Korea en Taiwan de gewogen gemiddelde dumpingmarges voor het gehele land minimaal zijn, worden er geen voorlopige antidumpingrechten op GHS uit die landen ingesteld.

10.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

10.1.   Schademarge

(179)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

(180)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(181)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, d.w.z. in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak in deze sector kan worden behaald. Er wordt van uitgegaan dat de winst die in afwezigheid van invoer met dumping kan worden behaald, gebaseerd moet zijn op de situatie in 2005, het enige jaar dat de bedrijfstak van de Unie winst heeft behaald en dat de invoer uit de VRC op de markt van de Unie geringer was. Daarom werd vastgesteld dat een winstmarge van 3 % van de omzet kan worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie in afwezigheid van schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten.

(182)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. Dat gebeurde door bovengenoemde winstmarge van 3 % bij de productiekosten op te tellen.

(183)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC per productsoort te vergelijken met de geen schade veroorzakende prijs van de in het OT door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie verkochte productsoorten. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de gemiddelde cif-waarde van de vergeleken soorten bij invoer.

10.2.   Voorlopige maatregelen

(184)

In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VRC voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

(185)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit de Volksrepubliek China die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(186)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(187)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(188)

De vastgestelde dumping- en schademarges zijn als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge

Schademarge

Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd

9,3 %

57,1 %

Zhejiang Uniful Industrial Fibre Co., Ltd

7,7 %

57,6 %

Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

0

N.v.t.

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen

8,9 %

57,3 %

Alle andere ondernemingen

9,3 %

57,6 %

11.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(189)

Bovenstaande voorlopige bevindingen worden meegedeeld aan alle belanghebbenden, die de gelegenheid zullen krijgen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te vragen te worden gehoord. Hun opmerkingen worden geanalyseerd en, wanneer dat gerechtvaardigd is, in aanmerking genomen voordat tot een definitieve vaststelling wordt overgegaan. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad (andere dan naaigarens), van polyesters, niet opgemaakt voor de verkoop in het klein, monofilamenten van minder dan 67 decitex daaronder begrepen, momenteel ingedeeld onder GN-code 5402 20 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, voor het in lid 1 omschreven product dat door onderstaande ondernemingen is geproduceerd, is als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Zhejiang Guxiandao Industrial Fibre Co., Ltd

9,3

A974

Zhejiang Unifull Industrial Fibre Co., Ltd

7,7

A975

Zhejiang Hailide New Material Co., Ltd

0

A976

In de bijlage opgenomen ondernemingen

8,9

A977

Alle andere ondernemingen

9,3

A999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product moet een zekerheid worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

2.   Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 213 van 8.9.2009, blz. 16.

(3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, 1049 Brussel, BELGIË.


BIJLAGE

NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE CHINESE PRODUCENTEN-EXPORTEURS

Aanvullende Taric-code A977

Naam van de onderneming

Stad

Hangzhou Huachun Chemical Fiber Co., Ltd

Hangzhou

Heilongjiang Longdi Co., Ltd

Harbin

Hyosung Chemical Fiber (Jiaxing) Co., Ltd

Jiaxing

Oriental Industies (Suzhou) Ltd

Suzhou

Shanghai Wenlong Chemical Fiber Co., Ltd

Shanghai

Shaoxing Haifu Chemistry Fibre Co., Ltd

Shaoxing

Sinopec Shanghai Petrochemical Company

Shanghai

Wuxi Taiji Industry Co., Ltd

Wuxi


2.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/26


VERORDENING (EU) Nr. 479/2010 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2010

houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad met betrekking tot de kennisgevingen van de lidstaten aan de Commissie in de sector melk en zuivelproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 192, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 192, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is voorzien in de uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie van alle informatie die nodig is voor de toepassing van die verordening. Bij Verordening (EG) nr. 562/2005 van de Commissie (2) zijn bepalingen vastgesteld ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1255/1999 (3) van de Raad ten aanzien van de mededelingen van gegevens tussen de lidstaten en de Commissie in de sector melk en zuivelproducten.

(2)

Aangezien Verordening (EG) nr. 562/2005 reeds is gewijzigd en enkele verdere wijzigingen nodig zijn, met name om de verwijzingen naar andere verordeningen bij te werken, moet Verordening (EG) nr. 562/2005 ter wille van de duidelijkheid worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe verordening.

(3)

Uitvoerrestituties en de steun voor tot caseïne verwerkte ondermelk kunnen uitsluitend worden vastgesteld aan de hand van gegevens over de ontwikkeling van de prijzen op de interne markt en in de internationale handel.

(4)

Prijsnoteringen voor producten moeten kunnen worden vergeleken, met name voor het berekenen van de restituties en steunbedragen. Ook moeten deze noteringen betrouwbaarder worden gemaakt door de gegevens te wegen.

(5)

Om de administratieve rompslomp voor de nationale autoriteiten te vereenvoudigen en te verminderen, moet de wekelijkse mededeling van de prijzen worden beperkt tot de producten waarvoor de gegevens noodzakelijk zijn om nauwlettend toe te zien op de zuivelmarkt. Voor andere producten moet worden voorzien in maandelijkse kennisgevingen, terwijl de kennisgevingen voor producten waarvoor de gegevens niet essentieel zijn, moeten worden afgeschaft.

(6)

De kennisgeving van de prijzen van producten die door minder dan drie producenten per lidstaat worden geproduceerd, moet als vertrouwelijk worden aangemerkt, mag alleen door de Commissie worden gebruikt en mag niet elders worden bekendgemaakt.

(7)

Van essentieel belang voor een beter toezicht op de zuivelmarkt zijn de gegevens over de invoer van producten waarvoor invoercertificaten vereist zijn. Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2535/2001 van de Commissie van 14 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad voor de invoerregeling voor melk en zuivelproducten en houdende opening van tariefcontingenten (4), zijn invoercertificaten vanaf 1 juli 2008 enkel verplicht voor de invoer in het kader van preferentiële regelingen.

(8)

Overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (5) worden, in het kader van invoertariefcontingenten, de hoeveelheden waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven en de hoeveelheden waarvoor invoercertificaten of gedeelten daarvan niet zijn gebruikt, aan de Commissie meegedeeld. Deze horizontale bepalingen hebben betrekking op dezelfde gegevens als die waarin tot nu toe is voorzien in artikel 7, leden 1 en 6, van Verordening (EG) nr. 562/2005. De verplichte kennisgeving van die gegevens hoeft bijgevolg niet in de nieuwe verordening te worden opgenomen.

(9)

In artikel 1, lid 2, onder a), punt i), van Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (6) is bepaald in welke gevallen en voor welke producten een invoercertificaat moet worden overgelegd. In bijlage II, deel K, van die verordening is een lijst vastgesteld van in het kader van een andere preferentiële regeling dan een tariefcontingent ingevoerde zuivelproducten waarvoor bij invoer een certificaat moet worden overgelegd. Voor deze producten moeten de betrokken hoeveelheden aan de Commissie worden meegedeeld.

(10)

Overeenkomstig titel 2, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 2535/2001 moeten bepaalde invoerquota worden beheerd door middel van door de autoriteiten van derde landen afgegeven IMA 1-certificaten. De lidstaten delen de Commissie de hoeveelheden producten mee waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven op basis van de IMA 1-certificaten. De ervaring heeft geleerd dat deze mededelingen niet altijd volstaan om het verloop van zulke invoer in elke fase nauwkeurig te volgen. Er moet een bepaling komen die voorziet in de kennisgeving van nadere gegevens.

(11)

Om de handelsstromen nauwkeurig en regelmatig te kunnen volgen en zo de effecten van de restituties te kunnen beoordelen, zijn gegevens nodig over de uitvoer van de producten waarvoor restituties zijn vastgesteld, met name wat de hoeveelheden betreft waarvoor de restitutie bij openbare inschrijving wordt vastgesteld.

(12)

Krachtens de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten overeenkomst inzake de landbouw (hierna „overeenkomst inzake de landbouw” genoemd), die bij Besluit 94/800/EG van de Raad (7) is goedgekeurd, moet een groot aantal gedetailleerde inlichtingen over de in- en uitvoer en met name over de aanvragen van certificaten en het gebruik ervan worden verstrekt, om te garanderen dat de in het kader van de overeenkomst inzake de landbouw aangegane verbintenissen worden nageleefd. Om de mogelijkheden van de genoemde verbintenissen optimaal te benutten, is snelle informatie over de tendensen op het gebied van de uitvoer nodig.

(13)

Bij Verordening (EG) nr. 1187/2009 van de Commissie van 27 november 2009 tot vaststelling van specifieke bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad inzake de uitvoercertificaten en de uitvoerrestituties in de sector melk en zuivelproducten (8) zijn specifieke uitvoeringsbepalingen voor de uitvoer van bepaalde zuivelproducten naar Canada, de Verenigde Staten en de Dominicaanse Republiek vastgesteld. Er moet een bepaling komen die de kennisgeving van de desbetreffende gegevens verplicht stelt.

(14)

Verordening (EG) nr. 1187/2009 voorziet in een specifieke regeling inzake de toekenning van restituties voor de bestanddelen van oorsprong uit de Europese Unie van smeltkaas die in het kader van de regeling actieve veredeling wordt vervaardigd. Er moet een bepaling komen die voorziet in de kennisgeving van de desbetreffende gegevens.

(15)

Uit de in de voorbije jaren opgedane ervaring met de verwerking van door de Commissie ontvangen gegevens is gebleken dat de frequentie van bepaalde kennisgevingen kan worden verminderd zonder dat er essentiële informatie verloren gaat.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

MAATREGELEN BETREFFENDE STEUN VOOR ONDERMELK EN MAGEREMELKPOEDER

Artikel 1

1.   Met betrekking tot de steun die op grond van artikel 99, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt toegekend voor ondermelk en mageremelkpoeder die voor de vervaardiging van diervoeders worden gebruikt, delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op de twintigste van elke maand de volgende gegevens over de voorafgaande maand mee:

a)

de hoeveelheden ondermelk die zijn gebruikt voor de vervaardiging van mengvoeders en waarvoor in de desbetreffende maand steun is aangevraagd;

b)

de hoeveelheden gedenatureerd mageremelkpoeder waarvoor in de desbetreffende maand steun is aangevraagd;

c)

de hoeveelheden mageremelkpoeder die zijn gebruikt voor de vervaardiging van mengvoeders en waarvoor in de desbetreffende maand steun is aangevraagd.

2.   Met betrekking tot de steun die op grond van artikel 100 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt toegekend voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt, delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op de twintigste van elke maand de hoeveelheden ondermelk mee waarvoor in de voorafgaande maand steun is aangevraagd. Deze hoeveelheden worden uitgesplitst naar de kwaliteit van de geproduceerde caseïne of caseïnaten.

HOOFDSTUK II

PRIJZEN

Artikel 2

1.   Uiterlijk elke woensdag om 12.00 uur s middags (plaatselijke tijd Brussel) delen de lidstaten met betrekking tot de in de voorafgaande week genoteerde prijzen af fabriek voor de in bijlage I.A. opgenomen producten aan de Commissie het volgende mee:

a)

de prijzen voor alle in de punten 1 tot en met 6 bedoelde producten, voor zover de nationale productie 1 % of meer van de EU-productie uitmaakt;

b)

de prijzen voor kazen die 4 % of meer van de totale nationale kaasproductie uitmaken.

De in de bijlage I.A, punten 4 en 5, bedoelde nationale en EU-productie van boter waarmee rekening moet worden gehouden voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), is de totale productie van beide in die punten bedoelde producten.

2.   Uiterlijk op de tiende van elke maand delen de lidstaten met betrekking tot de in de voorafgaande maand genoteerde prijzen af fabriek voor de in bijlage I.B. opgenomen producten aan de Commissie het volgende mee:

a)

de prijzen voor elk product, met uitzondering van kazen, voor zover de nationale productie 2 % of meer van de EU-productie uitmaakt;

b)

de prijzen van kazen, volgens soort, met uitzondering van de in lid 1, onder b), bedoelde kazen, die 8 % of meer van de totale nationale kaasproductie uitmaken.

3.   De lidstaten stellen de Commissie zo snel mogelijk en uiterlijk op het einde van de maand in kennis van:

a)

de prijs voor rauwe melk, op basis van het reële vet- en eiwitgehalte, die op hun grondgebied aan melkproducenten is betaald voor leveringen in de voorafgaande maand.

b)

de geschatte prijs voor leveringen in de lopende maand, indien beschikbaar.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „prijs af fabriek”, de prijs waarvoor het product van de onderneming wordt gekocht, exclusief belastingen (btw) en alle overige kosten (vervoer, overslag, opslag, pallets, verzekering enz.). De prijs heeft betrekking op de tijdens de referentieperiode gefactureerde verkopen.

Artikel 3

1.   De overeenkomstig artikel 2 meegedeelde prijzen worden uitgedrukt als gewogen gemiddelde, in de nationale munteenheid per 100 kg.

2.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat de meegedeelde gegevens over de prijzen representatief, juist en volledig zijn. Hiertoe dienen de lidstaten tegen 15 augustus 2010 bij de Commissie een rapport in volgens het model in bijlage II. Telkens als een element van het vorige rapport moet worden bijgewerkt, wordt een nieuw rapport ingediend.

3.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat de betrokken marktdeelnemers hen de vereiste gegevens binnen de toepasselijke termijnen verstrekken.

4.   Vóór 15 augustus 2010 verstrekken de lidstaten aan de hand van de modellen in de bijlagen I.A en I.B de volgende informatie aan de Commissie:

a)

dat, indien een mee te delen prijs betrekking heeft op een product dat door minder dan drie producenten in één lidstaat wordt geproduceerd, het woord „vertrouwelijk” zal worden opgenomen in de kolom „opmerkingen” van de bijlagen I.A en I.B. Zulke gegevens gelden als vertrouwelijk en worden enkel gebruikt in optellingen van gegevens;

b)

voor de kazen, de representatieve verpakkingseenheid waarvoor de prijs wordt meegedeeld;

c)

voor de andere producten dan kazen, dat, indien de prijs overeenkomt met een andere verpakkingseenheid van het product dan die in de kolom „representatieve verpakkingseenheid”, in de kolom „opmerkingen” van de bijlagen I.A en I.B de eigenlijke verpakkingseenheid van het product zal worden vermeld waarvoor de prijs wordt meegedeeld.

Telkens als een van de in de eerste alinea, onder a), b), en c), bedoelde elementen moet worden bijgewerkt, stellen de lidstaten de Commissie daarvan op de hoogte.

HOOFDSTUK III

HANDELSVERKEER

AFDELING 1

Invoer

Artikel 4

Uiterlijk op de tiende van elke maand stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de in het kader van een andere preferentiële regeling dan tariefquota ingevoerde hoeveelheden melk en zuivelproducten, als bedoeld in bijlage II, deel I, punt K, van Verordening (EG) nr. 376/2008, waarvoor invoercertificaten zijn afgegeven, uitgesplitst naar GN-code en naar code van land van oorsprong.

In de mededelingen worden ook de gevallen opgenomen waarin de hoeveelheid nihil is.

Artikel 5

Uiterlijk op 31 maart stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de volgende gegevens over het voorafgaande jaar, uitgesplitst naar GN-code, met betrekking tot de invoercertificaten die na overlegging van een IMA 1-certificaat zijn afgegeven, overeenkomstig titel 2, hoofdstuk III, afdeling 1, van Verordening (EG) nr. 2535/2001, met vermelding van het nummer van de IMA 1-certificaten:

a)

de hoeveelheid producten waarvoor het IMA 1-certificaat is afgegeven en de datum waarop het invoercertificaat is afgegeven;

b)

de hoeveelheid producten waarvoor de zekerheid is vrijgegeven.

In de mededelingen worden ook de gevallen opgenomen waarin de hoeveelheid nihil is.

AFDELING 2

Uitvoer

Artikel 6

1.   De lidstaten stellen de Commissie elke werkdag uiterlijk om 18.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) in kennis van de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar code in de productennomenclatuur voor de uitvoerrestituties voor zuivelproducten en naar code van de bestemming, waarvoor op die dag zelf certificaten zijn aangevraagd

i)

als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), punt ii), van Verordening (EG) nr. 376/2008, met uitzondering van die als bedoeld in de artikelen 15 en 29 van Verordening (EG) nr. 1187/2009,

ii)

als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1187/2009;

b)

indien van toepassing, dat er die dag geen aanvragen zijn ingediend, behalve indien er geen restitutie of een restitutie die nul bedraagt, is vastgesteld voor een of meer van de in bijlage I, deel 9, van Verordening (EG) nr. 3846/2007 van de Commissie (9) bedoelde producten.

c)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar aanvraag, naar code in de productennomenclatuur voor de uitvoerrestituties voor zuivelproducten en naar code van bestemming, waarvoor die dag voorlopige certificaten als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1187/2009 zijn aangevraagd, met vermelding van:

i)

de uiterste datum voor deelneming aan de inschrijving, vergezeld van een kopie van het document waaruit blijkt dat effectief een inschrijving wordt gehouden voor de aangevraagde hoeveelheden;

ii)

de hoeveelheid producten waarop het bericht van inschrijving betrekking heeft;

d)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar code in de productennomenclatuur voor de uitvoerrestituties voor zuivelproducten en naar code van het land van bestemming, waarvoor op die dag voorlopige certificaten als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1187/2009 definitief zijn afgegeven of geannuleerd, en van de datum en de hoeveelheid van het voorlopige certificaat;

e)

indien van toepassing, de in punt c) van dit lid bedoelde, herziene hoeveelheid producten waarop het bericht van inschrijving betrekking heeft;

f)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar code van de productennomenclatuur voor de uitvoerrestituties voor zuivelproducten, waarvoor op grond van artikel 32, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1187/2009 certificaten met een restitutie zijn afgegeven.

2.   Wat de in lid 1, onder c), punt i), bedoelde kennisgeving betreft, volstaat één kennisgeving per lidstaat indien voor dezelfde inschrijving verschillende aanvragen zijn ingediend.

Artikel 7

1.   De lidstaten stellen de Commissie vóór de zestiende van elke maand in kennis van de volgende gegevens over de voorafgaande maand:

a)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar code in de productennomenclatuur voor de uitvoerrestituties voor zuivelproducten, waarvoor de certificaataanvragen zijn geannuleerd krachtens artikel 10, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1187/2009;

b)

de ongebruikte hoeveelheden op in de voorafgaande maand verstreken en teruggezonden certificaten die sinds 1 juli van het lopende GATT-jaar zijn afgegeven, uitgesplitst naar code in de productennomenclatuur voor de uitvoerrestituties voor zuivelproducten;

c)

de hoeveelheden zuivelproducten, uitgesplitst naar GN-code en naar code van het land van oorsprong, waarop geen van de in artikel 28, lid 2, van het Verdrag bedoelde situaties van toepassing is, die zijn ingevoerd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van producten van GN-code 0406 30 overeenkomstig artikel 12, lid 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie (10), en waarvoor de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1187/2009 bedoelde machtiging is verleend;

d)

de hoeveelheden, uitgesplitst naar GN-code, waarvoor certificaten zijn afgegeven en geen restitutie is aangevraagd, als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1187/2009.

2.   De lidstaten stellen de Commissie vóór 31 december in kennis van naar GN-code uitgesplitste hoeveelheden waarvoor overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1187/2009 certificaten voor het volgende contingentjaar zijn afgegeven.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

1.   De lidstaten doen de kennisgevingen aan de Commissie in het kader van deze verordening langs elektronische weg en door gebruik te maken van de methoden die hen door de Commissie ter beschikking worden gesteld.

2.   Vorm en inhoud van de kennisgevingen worden vastgesteld volgens modellen of methoden die de Commissie ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stelt. Deze modellen en methoden worden aangepast en bijgewerkt nadat, indien nodig, het in artikel 195, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde comité en de betrokken bevoegde autoriteiten hiervan in kennis zijn gesteld.

Artikel 9

De Commissie houdt de door de lidstaten aan haar verstrekte gegevens, informatie en documenten ter beschikking van de lidstaten.

Artikel 10

Verordening (EG) nr. 562/2005 wordt ingetrokken.

Verordening (EG) nr. 562/2005 blijft evenwel van toepassing op de toezending van gegevens, informatie en documenten met betrekking tot de periode die aan de toepassing van deze verordening voorafgaat.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en moeten worden gelezen overeenkomstig de in bijlage III bij de onderhavige verordening opgenomen concordantietabel.

Artikel 11

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 95 van 14.4.2005, blz. 11.

(3)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48.

(4)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 29.

(5)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(6)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 3.

(7)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1.

(8)  PB L 318 van 4.12.2009, blz. 1.

(9)  PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1.

(10)  PB L 186 van 17.7.2009, blz. 1.


BIJLAGE I.A

WEKELIJKSE KENNISGEVING

Artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 479/2010

EUROPESE COMMISSIE — DG AGRI.C.4 — EENHEID DIERLIJKE PRODUCTEN

 

Lidstaat: …

 

Contactpersoon: …

 

Tel.: …

 

Fax: …

 

E-mail: …


Product

GN-code

Representatieve verpakkingseenheid

Opmerkingen

1.

Weipoeder

0404 10 02

25 kg

 

2.

Mageremelkpoeder dat voldoet aan de voor interventie geldende kwaliteitseisen

0402 10 19

25 kg

 

3.

Vollemelkpoeder

0402 21 19

25 kg

 

4.

Boter — ongezouten

0405 10 19

25 kg

 

5.

Boter — ongezouten

0405 10 11

250 g

 

6.

Boterolie

0405 90 10

200 kg

 

7.

Cheddar, 45 tot 50 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 21

 (1)

 

8.

Gouda, 45 tot 50 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 78

 (1)

 

9.

Edam, 40 tot 45 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 23

 (1)

 

10.

Emmental, 45 tot 50 % vetgehalte in de droge stof

0406 90 13

 (1)

 


(1)  Voor kazen verwijst de kennisgeving naar de meest representatieve verpakkingseenheid.


BIJLAGE I.B

MAANDELIJKSE KENNISGEVING

Artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 479/2010

EUROPESE COMMISSIE — DG AGRI.C.4 — EENHEID DIERLIJKE PRODUCTEN

Lidstaat: …

Contactpersoon: …

Tel. …

Fax …

E-mail: …


Product

GN-code

Representatieve verpakkingseenheid

Opmerkingen

1.

Mageremelkpoeder voor diervoeder

0402 10 19 ANIM

20 t

 

2.

Caseïne

3501 10

25 kg (zakken)

 

3.

Kazen:

 

 

 

 

 (1)

 

 

 (1)

 

 

 (1)

 

 

 (1)

 

 

 (1)

 


(1)  Voor kazen verwijst de kennisgeving naar de meest representatieve verpakkingseenheid.


BIJLAGE II

Elementen die moeten worden opgenomen in het overeenkomstig artikel 3 bij de Commissie in te dienen rapport  (1) over de prijs van rauwe melk en zuivelproducten

1.

Organisatie en structuur van de markt:

Algemeen overzicht van de marktstructuur voor het desbetreffende product.

2.

Productomschrijving:

Samenstelling (vetgehalte, gehalte aan droge stof, vochtgehalte berekend op de vetvrije kaasmassa), kwaliteitsklasse, ouderdom of rijpingstijd, presentatie en verpakking (bv. los of in zakken van 25 kg), andere kenmerken.

3.

Plaats van en procedure voor registratie:

a)

de instantie die verantwoordelijk is voor het opstellen van de prijsstatistieken (adres, fax, e-mail);

b)

het aantal registratiepunten en het geografische gebied of de regio waarvoor de prijzen van toepassing zijn;

c)

de enquêtemethode (bv. directe enquête bij de eerste kopers). Indien de prijzen door een productschap worden vastgesteld, moet worden aangegeven of ze zijn gebaseerd op meningen of op feiten. Indien secundair materiaal is gebruikt, moeten de bronnen worden vermeld (bv. gebruik van marktrapporten);

d)

de statistische verwerking van de prijzen, met inbegrip van de conversiefactoren voor de omrekening van het gewicht van het product naar het representatieve gewicht, overeenkomstig bijlage I.

4.

Onder „productie” wordt verstaan:

De jaarlijkse (geschatte) productie in de lidstaat.

5.

Representativiteit:

Het aandeel van het geregistreerde volume (bv. in % van de jaarlijkse productie).

6.

Andere relevante aspecten.


(1)  Het rapport wordt op het onderstaande adres ingediend: Europese Commissie — DG AGRI.C.4 — dierlijke producten.


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 562/2005

Deze verordening

artikel 1

artikel 2

artikel 3

artikel 4

artikel 5

artikel 1

artikel 6, lid 1

artikel 2, lid 1

artikel 2, lid 2

artikel 6, lid 2

artikel 2, lid 3, en artikel 3, lid 1

artikel 6, lid 3

artikel 3, lid 2

artikel 6, lid 4

artikel 3, lid 3

artikel 6, lid 5

artikel 2, lid 4

artikel 3, lid 4

artikel 7, lid 1

artikel 7, lid 2

artikel 7, lid 3

artikel 7, lid 4

artikel 4

artikel 7, lid 5

artikel 4

artikel 7, lid 6

artikel 8

artikel 5

artikel 9, lid 1

artikel 6, lid 1

artikel 9, lid 2

artikel 6, lid 2

artikel 9, lid 3

artikel 10

artikel 11, onder a)

artikel 7, lid 1, onder a)

artikel 11, onder b)

artikel 7, lid 1, onder b)

artikel 11, onder c)

artikel 11, onder d)

artikel 7, lid 1, onder c)

artikel 11, onder e)

artikel 7, lid 1, onder d)

artikel 11, onder e)

artikel 7, lid 2

artikel 12

artikel 13

artikel 14

artikel 8

artikel 15

artikel 9

artikel 16

artikel 10

artikel 17

artikel 11

bijlage I

bijlage II

bijlage III

bijlage IV

bijlage V

bijlage VI

bijlage I.A en I.B

bijlage VII

bijlage VIII

bijlage IX

bijlage X

bijlage XI

bijlage XII

bijlage II

bijlage XIII

bijlage III


2.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/36


VERORDENING (EU) Nr. 480/2010 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2010

tot goedkeuring van niet-minimale wijzigingen van het productdossier voor een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Spressa delle Giudicarie (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Italië onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „Spressa delle Giudicarie” die bij Verordening (EG) nr. 2400/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2275/2003 (3), is geregistreerd.

(2)

Omdat de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 327 van 18.12.1996, blz. 11.

(3)  PB L 336 van 23.12.2003, blz. 44.

(4)  PB C 238 van 3.10.2009, blz. 14.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.3.   Kaas

ITALIË

Spressa delle Giudicarie (BOB)


2.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/38


VERORDENING (EU) Nr. 481/2010 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2010

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), wat de lijst van secundaire doelvariabelen voor 2011 betreffende de intergenerationele overdracht van achterstand betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 inzake de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) (1), en met name op artikel 15, lid 2, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1177/2003 is een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de systematische productie van een communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden, die vergelijkbare en actuele transversale en longitudinale gegevens over de inkomens en het niveau en de structuur van de armoede en de sociale uitsluiting op nationaal en Europees niveau omvat.

(2)

Ingevolge artikel 15, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1177/2003 zijn uitvoeringsmaatregelen vereist voor de lijst van secundaire doelgebieden en -variabelen die jaarlijks moet worden opgenomen in het transversale onderzoek in het kader van EU-SILC. De in de module over intergenerationele overdracht van achterstand op te nemen lijst van secundaire doelvariabelen moet voor het jaar 2011 worden vastgesteld. Die lijst moet ook de codes van de variabelen en de definities omvatten.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lijst van secundaire doelvariabelen met hun codes en de definities voor de module inzake intergenerationele overdracht van achterstand voor 2011, die moet worden opgenomen in het transversale gedeelte van de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC), worden in de bijlage vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 165 van 3.7.2003, blz. 1.


BIJLAGE

Voor deze verordening gelden de volgende eenheid, wijze van gegevensverzameling, referentieperiode en definities:

1.   Eenheid

De gegevens worden verstrekt voor alle huidige leden van het huishouden of, indien van toepassing, voor alle geselecteerde respondenten ouder dan 24 jaar doch jonger dan 60 jaar.

2.   Wijze van gegevensverzameling

Gezien de aard van de te verzamelen gegevens zijn alleen persoonlijke interviews of informatie uit registers toegestaan. Bij wijze van uitzondering zijn interviews met een vervanger toegestaan als de persoon zelf tijdelijk afwezig is of niet ondervraagd kan worden.

3.   Referentieperiode

De referentieperiode is de periode waarin de ondervraagde rond de veertien jaar oud was.

4.   Definities

1)   Vader: de persoon die de ondervraagde als zijn/haar vader beschouwde toen hij/zij rond de veertien jaar oud was. Over het algemeen zal de vader de biologische vader zijn, maar als de ondervraagde iemand anders als de vader ten tijde van de referentieperiode beschouwt, moeten de antwoorden op hem betrekking hebben, ook al is de biologische vader nog in leven en bekend.

2)   Moeder: de persoon die de ondervraagde als zijn/haar moeder beschouwde toen hij/zij rond de veertien jaar oud was. Over het algemeen zal de moeder de biologische moeder zijn, maar als de ondervraagde iemand anders als de moeder ten tijde van de referentieperiode beschouwt, moeten de antwoorden op haar betrekking hebben, ook al is de biologische moeder nog in leven en bekend.

3)   Huishouden: heeft betrekking op het huishouden waarin de respondent woonde toen hij/zij rond de veertien jaar oud was. Als de ouders van de respondent gescheiden waren en het zorgrecht deelden (iedere ouder 50 % van de tijd), moet de respondent zijn/haar huishouden kiezen op een objectieve basis aan de hand van zijn/haar hoofdadres toen hij/zij rond de veertien jaar oud was (d.w.z. het adres in het bevolkingsregister en/of op zijn/haar identiteitsbewijs/paspoort), of op een subjectieve basis al naargelang van het huishouden waarin hij/zij zich meer thuis voelde toen hij/zij rond de veertien jaar oud was. Zie voor gedetailleerde richtsnoeren de „Description of target variables: Cross-sectional and Longitudinal” (EU-SILC 065 – 2010 operation) — Units.

GEBIEDEN EN LIJST VAN DOELVARIABELEN

 

Module 2011

Intergenerationele overdracht van achterstand

Naam variabele

Code

Doelvariabele

Basisgegevens

RB030

 

Identificatienummer persoon

Identificatienr.

Identificatienummer van de persoon (PID)

PT005

 

Intergenerationeel transversaal gewicht persoon

0+(Formaat 2.5)

Gewicht

Gezinsgegevens

PT010

 

Aanwezigheid van ouders

1

Woonde met beide ouders (of personen die als ouders beschouwd werden)

2

Woonde met alleen de vader (of persoon die als vader beschouwd werd)

3

Woonde met alleen de moeder (of persoon die als moeder beschouwd werd)

4

Woonde in een particulier huishouden zonder ouders

5

Woonde in een collectief huishouden of in een instelling

PT010_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT020

 

Aantal volwassenen

 

Aantal (2 cijfers) 0-99

PT020_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (woonde in een collectief huishouden of in een instelling)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT030

 

Aantal kinderen

 

Aantal (2 cijfers) 0-99

PT030_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (woonde in een collectief huishouden of in een instelling)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT040

 

Aantal werkende personen in het huishouden

 

Aantal (2 cijfers) 0-99

PT040_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (woonde in een collectief huishouden of in een instelling)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT050

 

Geboortejaar vader

 

Jaar (4 cijfers)

– 1

Weet niet

PT050_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT060

 

Geboorteland vader

1

Geboren in het huidige woonland van de respondent (d.w.z. het land van de enquête)

2

Geboren in een ander EU-27-land

3

Geboren in een ander Europees land

4

Geboren buiten Europa

– 1

Weet niet

PT060_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT070

 

Staatsburgerschap vader

1

Van het huidige woonland van de respondent (d.w.z. het land van de enquête)

2

Van een ander EU-27-land

3

Van een ander Europees land

4

Van een land buiten Europa

– 1

Weet niet

PT070_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT080

 

Geboortejaar moeder

 

Jaar (4 cijfers)

– 1

Weet niet

PT080_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT090

 

Geboorteland moeder

1

Geboren in het huidige woonland van de respondent (d.w.z. het land van de enquête)

2

Geboren in een ander EU-27-land

3

Geboren in een ander Europees land

4

Geboren buiten Europa

– 1

Weet niet

PT090_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT100

 

Staatsburgerschap moeder

1

Van het huidige woonland van de respondent (d.w.z. het land van de enquête)

2

Van een ander EU-27-land

3

Van een ander Europees land

4

Van een land buiten Europa

– 1

Weet niet

PT100_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

Gegevens over onderwijs

PT110

 

Hoogste onderwijsniveau van de vader

0

Vader kon in geen enkele taal lezen of schrijven

1

Laag niveau (kleuteronderwijs, lager of lager middelbaar onderwijs)

2

Middelbaar niveau (hoger middelbaar onderwijs of postsecundair niet-tertiair onderwijs)

3

Hoog niveau (eerste en tweede fase van het tertiair onderwijs)

– 1

Weet niet

PT110_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT120

 

Hoogste onderwijsniveau van de moeder

0

Moeder kon in geen enkele taal lezen of schrijven

1

Laag niveau (kleuteronderwijs, lager of lager middelbaar onderwijs)

2

Middelbaar niveau (hoger middelbaar onderwijs of postsecundair niet-tertiair onderwijs)

3

Hoog niveau (eerste en tweede fase van het tertiair onderwijs)

– 1

Weet niet

PT120_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

Beroepsgegevens

PT130

 

Status activiteit van de vader

1

In loondienst

2

Zelfstandige (inclusief meewerkend gezinslid)

3

Werkloos

4

Gepensioneerd of vervroegd uitgetreden of zelfstandige activiteit opgegeven

5

Huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden

6

Anderszins niet-actief

– 1

Weet niet

PT130_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 3

N.v.t. (vader overleden)

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT140

 

Leidinggevende functie van de vader

1

Toezichthoudend

2

Niet-toezichthoudend

– 1

Weet niet

PT140_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 2

N.v.t. (vader werkt niet)

– 3

N.v.t. (vader overleden)

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT150

 

Hoofdberoep van de vader

 

ISCO-08(COM)-code (1 cijfer)

– 1

Weet niet

PT150_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 2

N.v.t. (vader werkt niet)

– 3

N.v.t. (vader overleden)

– 4

N.v.t. (vader onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT160

 

Status activiteit van de moeder

1

In loondienst

2

Zelfstandige (inclusief meewerkend gezinslid)

3

Werkloos

4

Gepensioneerd of vervroegd uitgetreden of zelfstandige activiteit opgegeven

5

Huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden

6

Anderszins niet-actief

– 1

Weet niet

PT160_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 3

N.v.t. (moeder overleden)

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT170

 

Leidinggevende functie van de moeder

1

Toezichthoudend

2

Niet-toezichthoudend

– 1

Weet niet

PT170_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 2

N.v.t. (moeder werkt niet)

– 3

N.v.t. (moeder overleden)

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT180

 

Hoofdberoep van de moeder

 

ISCO-08(COM)-code (1 cijfer)

– 1

Weet niet

PT180_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 2

N.v.t. (moeder werkt niet)

– 3

N.v.t. (moeder overleden)

– 4

N.v.t. (moeder onbekend)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

Vermogenssituatie

PT190

 

Financiële situatie van het huishouden

1

Zeer slecht

2

Slecht

3

Vrij slecht

4

Vrij goed

5

Goed

6

Zeer goed

– 1

Weet niet

PT190_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (woonde in een collectief huishouden of in een instelling)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT200

 

In staat om rond te komen

1

Bijzonder moeilijk

2

Moeilijk

3

Vrij moeilijk

4

Vrij gemakkelijk

5

Gemakkelijk

6

Bijzonder gemakkelijk

– 1

Weet niet

PT200_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (woonde in een collectief huishouden of in een instelling)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)

PT210

 

Woonstatus

1

Eigenaar

2

Huurder

3

Gratis onderdak

– 1

Weet niet

PT210_F

1

Ingevuld

– 1

Ontbreekt

– 4

N.v.t. (woonde in een collectief huishouden of in een instelling)

– 5

Niet „geselecteerde respondent”

– 6

Niet in de leeftijdscategorie (25-59)


2.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 135/46


VERORDENING (EU) Nr. 482/2010 VAN DE COMMISSIE

van 1 juni 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 2 juni 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juni 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

51,1

MK

50,2

TN

92,7

TR

64,5

ZZ

64,6

0707 00 05

AL

41,0

MA

46,5

MK

54,8

TR

120,0

ZZ

65,6

0709 90 70

TR

111,5

ZZ

111,5

0805 50 10

AR

95,7

BR

112,1

TR

93,4

ZA

105,5

ZZ

101,7

0808 10 80

AR

89,4

BR

78,5

CA

80,1

CL

87,2

CN

73,5

IL

49,0

MK

26,7

NZ

121,3

US

140,3

UY

81,7

ZA

86,9

ZZ

83,1

0809 20 95

TR

534,1

ZZ

534,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.