ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2010.037.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 37

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

53e jaargang
10 februari 2010


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) nr. 113/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de dekking, de definitie van de gegevens, de opstelling van handelsstatistieken naar bedrijfskenmerken en factuurvaluta, en de specifieke goederen of bewegingen betreft ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) nr. 114/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2229/2004 wat betreft de aan de EFSA toegekende periode om haar standpunt te geven over de ontwerpevaluatieverslagen betreffende de werkzame stoffen waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat zij geen schadelijke uitwerking hebben ( 1 )

12

 

*

Verordening (EU) nr. 115/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van de voorwaarden voor het gebruik van geactiveerd aluminiumoxide om fluoride uit natuurlijk mineraalwater en bronwater te verwijderen ( 1 )

13

 

*

Verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijst van voedingsclaims ( 1 )

16

 

*

Verordening (EU) nr. 117/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 904/2008 tot vaststelling van de analysemethoden en andere bepalingen van technische aard die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de uitvoerregeling voor goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

19

 

*

Verordening (EU) nr. 118/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 900/2008 tot vaststelling van de analysemethoden en andere bepalingen van technische aard die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor bepaalde goederen, verkregen door verwerking van landbouwproducten

21

 

*

Verordening (EU) nr. 119/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1233/2009 van de Commissie tot vaststelling van een specifieke marktondersteunende maatregel in de zuivelsector

26

 

 

Verordening (EU) nr. 120/2010 van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

27

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2010/6/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft kwik, vrij gossypol, nitriet en Mowrah, Bassia, Madhuca  ( 1 )

29

 

*

Richtlijn 2010/7/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde magnesiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

33

 

*

Richtlijn 2010/8/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde warfarine-natrium als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

37

 

*

Richtlijn 2010/9/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de uitbreiding van de opneming in bijlage I bij die richtlijn van de werkzame stof aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt tot productsoort 18 in de zin van bijlage V bij die richtlijn ( 1 )

40

 

*

Richtlijn 2010/10/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde brodifacum als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

44

 

*

Richtlijn 2010/11/EU van de Commissie van 9 februari 2010 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde warfarine als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen ( 1 )

47

 

 

BESLUITEN

 

 

2010/73/EU

 

*

Besluit van de Raad van 25 januari 2010 tot intrekking van Besluit 2009/472/EG en betreffende het gevolg dat zal worden gegeven aan het overleg met de Islamitische Republiek Mauritanië krachtens artikel 96 van de ACP-EG-Partnerschapsovereenkomst

50

 

 

2010/74/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 4 februari 2010 houdende wijziging van Besluit 2005/629/EG tot instelling van een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij

52

 

 

2010/75/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 5 februari 2010 betreffende een financiële bijdrage van de Unie voor een in de lidstaten uit te voeren gecoördineerd bewakingsprogramma ten aanzien van de prevalentie van Listeria monocytogenes in bepaalde kant-en-klare levensmiddelen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 592)

55

 

 

2010/76/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 februari 2010 tot toekenning aan Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Slovenië van een overgangsperiode voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 762/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over aquacultuur (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 735)

70

 

 

2010/77/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 februari 2010 tot vaststelling van een nieuwe termijn voor de indiening van een dossier voor terbutryn dat in het kader van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde tienjarige werkprogramma dient te worden beoordeeld (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 752)  ( 1 )

72

 

 

2010/78/EU

 

*

Besluit van de Commissie van 9 februari 2010 betreffende de aanpassing van de drempelbedragen die zijn vermeld in artikel 157, onder b), en artikel 158, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement

73

 

 

IV   Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

 

 

2010/79/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 19 oktober 2009 tot wijziging van Beschikkingen 2006/679/EG en 2006/860/EG wat betreft de technische specificaties inzake interoperabiliteit van subsystemen van de trans-Europese conventionele en hogesnelheidsspoorwegsystemen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 7787)  ( 1 )

74

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Beschikking 2009/561/EG van de Commissie van 22 juli 2009 tot wijziging van Beschikking 2006/679/EG met betrekking tot de toepassing van de technische specificatie inzake interoperabiliteit voor het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 194 van 25.7.2009)

82

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/1


VERORDENING (EU) Nr. 113/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de dekking, de definitie van de gegevens, de opstelling van handelsstatistieken naar bedrijfskenmerken en factuurvaluta, en de specifieke goederen of bewegingen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (1), en met name op artikel 3, leden 2, 3 en 4, artikel 4, lid 5, artikel 5, leden 2 en 4, artikel 6, leden 2 en 3, en artikel 8, leden 1 en 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 471/2009 wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de systematische productie van Europese statistieken van het goederenverkeer met derde landen.

(2)

Het toepassingsgebied van de statistiek van de buitenlandse handel moet op een lijn worden gebracht met specifieke douaneregelingen om dubbeltelling van handelsstromen te vermijden, terwijl voorts de goederen of bewegingen die om methodologische redenen niet onder de statistiek van de buitenlandse handel vallen, moeten worden gespecificeerd.

(3)

Met het oog op de geharmoniseerde opstelling van statistieken van de buitenlandse handel moeten de gegevens over invoer en uitvoer, met inbegrip van de te gebruiken codes, worden gespecificeerd.

(4)

Om methodologische redenen moeten bepalingen voor specifieke goederen of bewegingen worden opgesteld.

(5)

Met het oog op de geharmoniseerde opstelling van handelsstatistieken naar bedrijfskenmerken en geaggregeerde handelsstatistieken naar factuurvaluta moeten de methoden voor de productie van deze statistieken worden vastgesteld.

(6)

Om ervoor te zorgen dat de gegevens vergelijkbaar en nauwkeurig zijn, moeten er bepalingen over de indiening ervan door de lidstaten aan de Commissie (Eurostat) en over de herziening van statistieken worden vastgesteld.

(7)

De codes voor de aard van de transactie moeten worden gewijzigd om goederen die na loonveredeling terugkeren naar het aanvankelijke land van uitvoer, te kunnen identificeren.

(8)

Er moeten maatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat er ook nog statistische gegevens worden geleverd wanneer een verdere vereenvoudiging van de douaneformaliteiten en -controles tot gevolg heeft dat er geen douanegegevens beschikbaar zijn, met name bij een vereenvoudiging ingevolge artikel 116 van Verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek („het gemoderniseerde douanewetboek”) (2).

(9)

Verordening (EG) nr. 1917/2000 van de Commissie van 7 september 2000 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad wat de statistiek van de buitenlandse handel betreft (3) moet dientengevolge worden ingetrokken.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de statistiek met betrekking tot de goederenhandel met derde landen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Uitgesloten goederen en bewegingen

De in bijlage I genoemde goederen en bewegingen vallen niet onder de statistiek van de buitenlandse handel.

HOOFDSTUK 2

DEFINITIE EN SPECIFICATIE VAN GEGEVENS

Artikel 2

Codes voor de handelsstromen

De volgende codes worden gebruikt voor gegevens die zijn ontleend aan douanegegevens over de handelsstroom:

1

wanneer het gaat om invoer,

2

wanneer het gaat om uitvoer.

Artikel 3

Referentieperiode

1.   De referentieperiode geeft het kalenderjaar en de maand aan waarin de goederen werden ingevoerd of uitgevoerd.

Wanneer de invoer- en uitvoergegevens aan de douaneaangifte worden ontleend, geeft de referentieperiode het kalenderjaar en de maand aan waarin de aangifte door de douaneautoriteiten werd aanvaard.

2.   De referentieperiode wordt aangegeven met een zescijfercode, waarin de eerste vier cijfers het jaar aangeven en de laatste twee cijfers de maand.

Artikel 4

Statistische waarde

1.   De statistische waarde wordt gebaseerd op de waarde van de goederen op het moment en de plaats waar de goederen, bij invoer, de lidstaat van bestemming binnenkomen of, bij uitvoer, de lidstaat van werkelijke uitvoer verlaten.

De statistische waarde wordt berekend aan de hand van de in lid 2 bedoelde waarde van de goederen, waar nodig overeenkomstig lid 4 gecorrigeerd voor de kosten voor vervoer en verzekering.

2.   Wat de waarderingsbeginselen in de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (WTO-overeenkomst inzake de transactiewaarde) betreft, is de waarde van de goederen bij invoer of uitvoer:

a)

in geval van een aankoop of een verkoop, de voor het ingevoerde of uitgevoerde goed werkelijk betaalde of te betalen prijs, met uitzondering van arbitraire of fictieve waarden;

b)

in andere gevallen, de prijs die in geval van een aankoop of verkoop zou zijn betaald.

Er wordt gebruikgemaakt van de douanewaarde indien deze in overeenstemming met het douanewetboek wordt vastgesteld voor goederen die in het vrije verkeer worden gebracht.

3.   De waarde van goederen die het onderwerp van veredeling zijn, wordt als volgt bruto vastgesteld:

a)

voor goederen vóór veredeling, de waarde van de niet-veredelde goederen;

b)

voor goederen na veredeling, de waarde van de niet-veredelde goederen plus de door de veredeling toegevoegde waarde.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde waarde wordt waar nodig op zodanige wijze gecorrigeerd dat de statistische waarde uitsluitend de volledige kosten voor vervoer en verzekering omvat die zijn gemaakt om de goederen te leveren vanaf de plaats van vertrek:

a)

bij invoer, tot aan de grens van de lidstaat van bestemming (cif-waarde);

b)

bij uitvoer, tot aan de grens van de lidstaat van werkelijke uitvoer (fob-waarde).

5.   De statistische waarde wordt uitgedrukt in de nationale valuta van de lidstaat waar de douaneaangifte is ingediend. Wanneer een omrekening van valuta nodig is om de statistische waarde in de nationale valuta te kunnen uitdrukken, wordt de volgende wisselkoers gebruikt:

a)

de koers die volgens de bepalingen in het douanewetboek inzake de omrekening van valuta’s van toepassing is op het moment waarop de douaneaangifte wordt aanvaard; of, bij ontstentenis hiervan;

b)

de referentiekoers op het moment van invoer of uitvoer van de goederen, vastgesteld door de Europese Centrale Bank voor lidstaten die tot de eurozone behoren, of de officiële wisselkoers, vastgesteld door lidstaten die niet tot de eurozone behoren.

Artikel 5

Hoeveelheid

De gegevens over de hoeveelheid worden als volgt aangegeven:

a)

de nettomassa, zijnde de massa van de goederen ontdaan van alle verpakkingen, uitgedrukt in kilogrammen; en

b)

indien van toepassing, de bijzondere maatstaf uitgedrukt in de respectieve maateenheid volgens de van kracht zijnde gecombineerde nomenclatuur.

Artikel 6

Lidstaten van invoer en uitvoer

1.   Het gegeven over de lidstaat van invoer of uitvoer wordt gecodeerd volgens de nomenclatuur van landen en gebieden voor de statistiek van de buitenlandse handel van de Europese Unie en de statistiek van de handel tussen lidstaten die is vastgesteld door de Commissie, hierna „geonomenclatuur” genoemd.

2.   Het gegeven over de lidstaat waar de douaneaangifte is ingediend, geeft de lidstaat aan bij de douane waarvan de douaneaangifte is ingediend of, indien een vereenvoudigde procedure als bedoeld in het douanewetboek is toegepast, de lidstaat bij de douane waarvan de aanvullende aangifte is ingediend, met inbegrip van, indien dat door de douaneautoriteiten is toegestaan, de respectieve inschrijving in de administratie van de aangever.

3.   Bij invoer geeft het gegeven over de lidstaat van bestemming de lidstaat aan waarvan op het moment van vrijgave voor de douaneregeling bekend is dat de goederen erheen zullen worden verzonden zonder dat in een andere lidstaat een handelstransactie of andere handeling plaatsvindt die de juridische status van de goederen verandert.

Bij ontstentenis daarvan geeft het gegeven de lidstaat aan waar de goederen zich op het moment van vrijgave voor een douaneregeling bevinden.

Wanneer de goederen worden ingevoerd voor veredeling onder douanetoezicht, is de lidstaat van bestemming de lidstaat waar de eerste veredelingsactiviteit plaatsvindt.

4.   Bij uitvoer geeft het gegeven over de lidstaat van werkelijke uitvoer de lidstaat aan waarvan op het moment van vrijgave voor de douaneregeling bekend is dat de goederen vandaar worden verzonden zonder dat in een andere lidstaat vóór de vrijgave voor de douaneregeling een handelstransactie of andere handeling plaatsvindt die de juridische status van de goederen verandert.

Wanneer goederen worden uitgevoerd na een veredeling onder douanetoezicht, is de lidstaat van werkelijke uitvoer de lidstaat waar de laatste veredelingsactiviteit plaatsvond.

Artikel 7

Partnerlanden

1.   De gegevens over de partnerlanden worden gecodeerd overeenkomstig de van kracht zijnde versie van de geonomenclatuur.

2.   Bij invoer geeft het gegeven over het land van oorsprong het land aan waar de goederen volledig zijn vervaardigd of waar de laatste ingrijpende be- of verwerking plaatsvond in overeenstemming met de bepalingen in het douanewetboek inzake niet-preferentiële oorsprong.

Het gegeven over het land van verzending geeft het derde land aan vanwaar de goederen naar de lidstaat van bestemming werden verzonden zonder dat in een ander derde land een handelstransactie of andere handeling plaatsvindt die de juridische status van de goederen verandert.

3.   Bij uitvoer geeft het gegeven over het land van laatst bekende bestemming het laatste derde land aan waarvan op het moment van vrijgave voor de douaneregeling of douanebestemming bekend is dat de goederen erheen zullen worden verzonden.

Artikel 8

Goederencode

Het gegeven over de goederen wordt als volgt gecodeerd:

a)

bij invoer, volgens de goederencode van de Taric-onderverdeling;

b)

bij uitvoer, volgens de goederencode van de onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur.

Artikel 9

Statistisch stelsel

1.   Met het statistisch stelsel worden de kenmerken aangegeven om handelstransacties te onderscheiden, in het bijzonder wat hun plaatsing onder een douaneregeling betreft.

2.   De code voor het statistisch stelsel wordt in voorkomend geval ontleend aan de viercijfercode waarmee de aangegeven regeling volgens het douanewetboek wordt aangegeven. Er wordt gebruikgemaakt van de volgende codes:

1

normale invoer of uitvoer;

2

invoer of uitvoer in het kader van de douaneregeling actieve veredeling;

3

invoer of uitvoer in het kader van de douaneregeling passieve veredeling;

9

invoer of uitvoer die niet aan de douaneaangifte is ontleend.

Artikel 10

Aard van de transactie

1.   Met de aard van de transactie worden de kenmerken aangegeven die nodig zijn voor de bepaling van het toepassingsgebied van de handel in goederen op basis van douaneaangiften, teneinde de voor de betalingsbalans en de nationale rekeningen bestemde handelsstatistieken en die voor andere kenmerken van statistisch belang op elkaar af te stemmen.

2.   De gegevens over de aard van de transactie worden gecodeerd zoals gespecificeerd in bijlage II. De lidstaten gebruiken de in die bijlage in kolom A opgenomen codes dan wel een combinatie van de codes in kolom A en de onderverdelingen ervan in kolom B.

Artikel 11

Preferentiële behandeling bij invoer

1.   Het gegeven over de preferentiële behandeling betreft de tariefbehandeling die wordt aangegeven met de code voor de preferentiële behandeling overeenkomstig de door het douanewetboek vastgestelde classificatie.

2.   Het gegeven heeft betrekking op de preferentiële behandeling die door de douaneautoriteiten wordt toegepast of is toegekend.

Artikel 12

Wijze van vervoer

1.   De gegevens over de wijze van vervoer aan de grens en de wijze van vervoer in het binnenland worden gecodeerd overeenkomstig bijlage III.

Met de wijze van vervoer aan de grens wordt het actieve vervoermiddel aangegeven waarmee, bij uitvoer, de goederen geacht worden het statistische registratiegebied van de Europese Unie te verlaten en, bij invoer, de goederen geacht worden het statistische registratiegebied van de Europese Unie te zijn binnengekomen.

Met de wijze van vervoer in het binnenland wordt, indien van toepassing, het actieve vervoermiddel in het binnenland aangegeven waarmee de goederen, bij invoer, de plaats van aankomst bereiken of, bij uitvoer, geacht worden de plaats van vertrek te hebben verlaten.

2.   De volgende codes worden gebruikt voor de gegevens over de container:

0

indien de goederen bij het overschrijden van de grens van het statistische registratiegebied van de Europese Unie niet in containers worden vervoerd;

1

indien de goederen bij het overschrijden van de grens van het statistische registratiegebied van de Europese Unie in containers worden vervoerd.

Artikel 13

Identificatienummer handelaar

Het gegeven over de handelaar is een geschikt identificatienummer dat bij invoer wordt toegekend aan de importeur/geadresseerde en bij uitvoer aan de exporteur/afzender.

Artikel 14

Factuurvaluta

Het gegeven over de factuurvaluta wordt in voorkomend geval ontleend aan de douaneaangifte; het wordt als volgt gecodeerd:

0

wanneer de valuta is aangegeven in de nationale valuta van een niet tot de eurozone behorende lidstaat;

1

wanneer de valuta is aangegeven in euro;

2

wanneer de valuta is aangegeven in US-dollars;

3

wanneer de valuta is aangegeven in een andere valuta dan de nationale valuta van een niet tot de eurozone behorende lidstaat, euro of US-dollars;

HOOFDSTUK 3

OPSTELLING VAN HANDELSSTATISTIEKEN NAAR BEDRIJFSKENMERKEN EN FACTUURVALUTA

Artikel 15

Opstelling van handelsstatistieken naar bedrijfskenmerken

1.   De nationale statistische diensten stellen jaarstatistieken van de handel naar bedrijfskenmerken op.

2.   De statistische eenheden zijn de ondernemingen zoals gedefinieerd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 696/93 van de Raad (4).

3.   De statistische eenheden worden gevormd door het in artikel 13 bedoelde identificatienummer van de handelaar te koppelen aan de juridische eenheid in het ondernemingsregister in overeenstemming met variabele 1.7a in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 177/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5).

4.   Om ervoor te zorgen dat de handelaar kan worden geïdentificeerd en er een koppeling met het ondernemingsregister tot stand kan worden gebracht, hebben de nationale statistische diensten toegang tot de krachtens de douanewetgeving van de Europese Unie verstrekte registratie- en identificatiegegevens van marktdeelnemers. De voor de toekenning van het identificatienummer voor de registratie van marktdeelnemers verantwoordelijke instanties verlenen op verzoek van de nationale statistische diensten toegang tot de in bijlage 38 quinquies bij Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (6) bedoelde gegevens.

5.   Er worden statistieken opgesteld over de volgende kenmerken:

a)

handelsstroom;

b)

statistische waarde;

c)

partnerland;

d)

goederencode, op sectieniveau of op tweecijferniveau zoals vastgesteld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 451/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7);

e)

aantal ondernemingen;

f)

door de onderneming verrichte activiteit, op sectieniveau of op tweecijferniveau van de statistische classificatie van economische activiteiten (NACE), zoals vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (8);

g)

grootteklasse, gemeten als het aantal werknemers volgens de definities van kenmerken voor de structurele bedrijfsstatistieken, zoals vastgelegd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 250/2009 van de Commissie (9).

6.   Er worden statistieken opgesteld over de volgende datasets:

a)

mate van koppeling tussen handels- en ondernemingsregisters;

b)

handel naar activiteit en grootteklasse van de onderneming;

c)

aandeel van de grootste ondernemingen in de waarde van de handel naar activiteit;

d)

handel naar partnerland en activiteit;

e)

handel naar aantal partnerlanden en activiteit;

f)

handel naar goederen en activiteit.

7.   Het eerste referentiejaar waarvoor jaarstatistieken worden opgesteld, is 2010. De lidstaten verstrekken vervolgens gegevens voor elk kalenderjaar.

8.   De statistieken worden binnen 18 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

9.   De lidstaten zien erop toe dat de statistieken op dusdanige wijze worden verstrekt dat bij verspreiding door de Commissie (Eurostat) geen ondernemingen of handelaren kunnen worden geïdentificeerd. De nationale statistische diensten geven aan op welke gegevens de geheimhoudingsbepalingen van toepassing zijn.

Artikel 16

Opstelling van handelsstatistieken naar factuurvaluta

1.   De nationale statistische diensten stellen jaarstatistieken van de handel naar factuurvaluta op.

2.   De statistieken omvatten de volgende kenmerken:

a)

handelsstroom;

b)

statistische waarde;

c)

factuurvaluta volgens de codering in artikel 14;

d)

totaal en indeling naar product volgens secties en afdelingen van de van kracht zijnde Standard International Trade Classification (SITC), met de volgende codes:

1

grondstoffen behalve olie, volgens SITC-secties 0-4 m.u.v. afdeling 33;

2

olie volgens SITC-afdeling 33;

3

industrieproducten volgens SITC-secties 5-8.

3.   Het eerste referentiejaar waarvoor jaarstatistieken worden opgesteld, is 2010. De lidstaten stellen de statistieken vervolgens voor elk tweede kalenderjaar op.

4.   De statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

5.   De gegevens worden overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 471/2009 ontleend aan de inlichtingen die worden opgetekend in de douaneaangiften. Indien, bij uitvoer, de douaneaangifte evenwel geen gegevens over de factuurvaluta bevat, voeren de lidstaten een enquête naar de uitvoer naar factuurvaluta uit die statistieken met betrouwbare resultaten moet opleveren.

HOOFDSTUK 4

SPECIFIEKE GOEDEREN OF BEWEGINGEN

Artikel 17

Complete fabrieksinstallaties

1.   Voor de toepassing van dit artikel:

a)

wordt verstaan onder „complete fabrieksinstallatie”: een combinatie van machines, apparaten, toestellen, uitrustingen, instrumenten en materiaal, die tezamen een stationaire installatie voor de productie van goederen of het verrichten van diensten vormt;

b)

wordt verstaan onder „component”: een levering voor een complete fabrieksinstallatie die bestaat uit goederen die allemaal tot hetzelfde hoofdstuk van de GN behoren;

c)

wordt de goederencode van een component als volgt samengesteld:

i)

de eerste vier cijfers zijn 9880;

ii)

het vijfde en zesde cijfer komen overeen met het GN-hoofdstuk waartoe de goederen van de component behoren;

iii)

het zevende en achtste cijfer zijn 0.

2.   Tenzij het gaat om complete fabrieksinstallaties voor hergebruik kunnen lidstaten uitvoerstatistieken voor componenten opstellen mits de totale statistische waarde van de complete fabrieksinstallatie in kwestie meer dan 3 miljoen EUR bedraagt. De opstelling van statistieken over de hoeveelheid is facultatief.

Artikel 18

Deelzendingen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „deelzendingen” verstaan de levering van onderdelen van een compleet goed in niet-gemonteerde of gedemonteerde staat, die, om redenen die verband houden met commerciële of transportvereisten, gedurende meer dan een referentieperiode worden verzonden.

2.   De referentieperiode voor de invoer of de uitvoer van deelzendingen mag worden aangepast, zodat de gegevens in één keer, in de maand waarin de laatste deelzending wordt ingevoerd of uitgevoerd, kunnen worden ingediend.

Artikel 19

Schepen en luchtvaartuigen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)   „schip”: een overeenkomstig hoofdstuk 89 van de GN als zeeschip beschouwd vaartuig, alsmede sleepboten, oorlogsschepen en drijvend materieel;

b)   „luchtvaartuig”: een onder GN-code 8802 30 of 8802 40 begrepen vliegtuig;

c)   „economische eigendom”: het recht van een natuurlijke of rechtspersoon op de vruchten van het gebruik van een schip of luchtvaartuig bij een economische activiteit, met aanvaarding van de daaraan verbonden risico’s.

2.   De statistiek van de buitenlandse handel omvat voor schepen en luchtvaartuigen uitsluitend de volgende invoer en uitvoer:

a)

de overdracht van de economische eigendom van een schip of van een luchtvaartuig door een in een derde land gevestigde natuurlijke of rechtspersoon aan een in de lidstaat van invoer gevestigde natuurlijke of rechtspersoon; deze transactie wordt als invoer behandeld;

b)

de overdracht van de economische eigendom van een schip of van een luchtvaartuig door een in de lidstaat van uitvoer gevestigde natuurlijke of rechtspersoon aan een in een derde land gevestigde natuurlijke of rechtspersoon; deze transactie wordt als uitvoer behandeld. Wanneer het om een nieuw schip of luchtvaartuig gaat, wordt de uitvoer geregistreerd in de lidstaat waarin het schip of het luchtvaartuig werd gebouwd;

c)

de invoer en uitvoer van schepen of van luchtvaartuigen vóór dan wel na loonveredeling, als omschreven in bijlage II, voetnoot 2.

3.   De statistiek van de buitenlandse handel in schepen en luchtvaartuigen wordt opgesteld als volgt:

a)

de hoeveelheid wordt voor schepen uitgedrukt in aantal stuks en in andere in de GN genoemde bijzondere maatstaven, en voor luchtvaartuigen in nettomassa en in bijzondere maatstaven;

b)

de kosten voor vervoer en verzekering worden bij de vaststelling van de statistische waarde buiten beschouwing gelaten;

c)

het partnerland is:

i)

wat de in lid 2, onder a) en b), bedoelde bewegingen betreft, bij invoer, het derde land waar de natuurlijke of rechtspersoon die de economische eigendom van het schip of van het luchtvaartuig overdraagt, gevestigd is, of bij uitvoer, het derde land waar de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de economische eigendom van het schip of van het luchtvaartuig wordt overgedragen, gevestigd is;

ii)

bij invoer, wanneer het schip of het luchtvaartuig nieuw is en niet in de Europese Unie is gebouwd, het derde land waar het is gebouwd;

iii)

wat de in lid 2, onder c), bedoelde bewegingen betreft, bij invoer, het derde land waar de natuurlijke of rechtspersoon die het schip of het luchtvaartuig in economische eigendom heeft, gevestigd is, of bij uitvoer, het derde land waar de loonveredeling plaatsheeft;

d)

de referentieperiode voor de in lid 2, onder a) en b), bedoelde invoer en uitvoer is de maand waarin de overdracht van de economische eigendom plaatsheeft.

4.   Op verzoek van de nationale statistische diensten verstrekken de voor het beheer van het scheepsregister en het luchtvaartuigregister verantwoordelijke instanties alle beschikbare informatie die nodig is om vast te stellen dat de economische eigendom van een schip of luchtvaartuig is overgedragen tussen een in een lidstaat gevestigde natuurlijke of rechtspersoon en een in een derde land gevestigde natuurlijke of rechtspersoon.

Artikel 20

Aan schepen en luchtvaartuigen geleverde goederen

1.   Voor de toepassing van dit artikel:

a)

wordt verstaan onder „levering van goederen aan schepen en luchtvaartuigen”: de levering van producten voor de bemanning en de passagiers, of voor de werking van de motoren, machines en andere toestellen van schepen of luchtvaartuigen;

b)

wordt een schip of een luchtvaartuig geacht te behoren tot het land waar de natuurlijke of rechtspersoon die het schip of het luchtvaartuig in economische eigendom heeft, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c), gevestigd is.

2.   De statistiek van de buitenlandse handel heeft ook betrekking op de uitvoer van goederen die vanaf het grondgebied van de lidstaat van uitvoer worden geleverd aan schepen en luchtvaartuigen die tot een derde land behoren.

3.   De lidstaten mogen voor de aan schepen en luchtvaartuigen geleverde goederen de volgende goederencodes gebruiken:

:

9930 24 00

:

voor goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de GN;

:

9930 27 00

:

voor goederen van hoofdstuk 27 van de GN;

:

9930 99 00

:

voor elders ingedeelde goederen.

Indiening van gegevens over de hoeveelheid is facultatief, behalve voor goederen van hoofdstuk 27 van de GN.

Bovendien mag voor het partnerland de vereenvoudigde code „QS” worden gebruikt.

Artikel 21

Aan of door offshore-installaties geleverde goederen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)   „offshore-installaties”: de inrichtingen en het materieel die stationair op zee buiten het statistische registratiegebied van een land zijn geïnstalleerd;

b)   „aan offshore-installaties geleverde goederen”: voor de bemanning en voor de werking van de motoren, machines en andere uitrusting op offshore-installaties geleverde producten;

c)   „van offshore-installaties verkregen of door hen geproduceerde goederen”: producten, gewonnen van of uit de zeebodem of vervaardigd door de offshore-installatie.

2.   In de statistiek van de buitenlandse handel wordt:

a)

een invoer geregistreerd wanneer goederen worden geleverd:

i)

uit een derde land aan een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar de lidstaat van invoer exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft;

ii)

door een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar een derde land exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft, aan de lidstaat van invoer;

iii)

door een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar een derde land exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft, aan een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar de lidstaat van invoer exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft;

b)

een uitvoer geregistreerd wanneer goederen worden geleverd:

i)

aan een derde land door een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar de lidstaat van uitvoer exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft;

ii)

aan een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar een derde land exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft, door de lidstaat van uitvoer;

iii)

aan een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar een derde land exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft, door een offshore-installatie die zich bevindt in een gebied waar de lidstaat van uitvoer exclusieve exploitatierechten over de zeebodem heeft.

3.   De lidstaten mogen voor de aan offshore-installaties geleverde goederen de volgende goederencodes gebruiken:

:

9931 24 00

:

voor goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de GN;

:

9931 27 00

:

voor goederen van hoofdstuk 27 van de GN;

:

9931 99 00

:

voor elders ingedeelde goederen.

Indiening van gegevens over de hoeveelheid is facultatief, behalve voor goederen van hoofdstuk 27 van de GN.

Bovendien mag voor het partnerland de vereenvoudigde code „QW” worden gebruikt.

Artikel 22

Producten van de zee

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt:

a)

verstaan onder „producten van de zee”: visserijproducten, mineralen, geborgen goederen en alle andere producten die nog niet door zeeschepen aan land zijn gebracht;

b)

een schip geacht te behoren tot het land waar de natuurlijke of rechtspersoon die het schip in economische eigendom heeft, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, onder c), gevestigd is.

2.   De statistiek van de buitenlandse handel omvat voor producten van de zee de volgende invoer en uitvoer:

a)

het aan land brengen van producten van de zee in een haven van de lidstaat van invoer, of de verwerving ervan door een schip dat behoort tot de lidstaat van invoer van een schip dat behoort tot een derde land; deze transacties worden als invoer behandeld;

b)

het aan land brengen van producten van de zee in een haven van een derde land door een schip dat behoort tot de lidstaat van uitvoer, of de verwerving ervan door een schip dat behoort tot een derde land van een schip dat behoort tot de lidstaat van uitvoer; deze transacties worden als uitvoer behandeld.

3.   Het partnerland is bij invoer het derde land waar de natuurlijke of rechtspersoon die het schip dat de vangst verricht in economische eigendom heeft, gevestigd is, en bij uitvoer het derde land waar de producten van de zee aan land worden gebracht of waar de natuurlijke of rechtspersoon die het schip dat de producten van de zee verwerft in economische eigendom heeft, gevestigd is.

4.   Tenzij andere EU-wetgeving zich ertegen verzet, gebruiken de nationale statistische diensten naast de douaneaangiften ook andere gegevensbronnen, zoals informatie op aangiften van in het betrokken land geregistreerde schepen over producten van de zee die in derde landen aan land zijn gebracht.

Artikel 23

Ruimtevaartuigen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)   „ruimtevaartuig”: een voertuig dat zich buiten de aardatmosfeer kan voortbewegen;

b)   „economische eigendom”: het recht van een natuurlijke of rechtspersoon op de vruchten van het gebruik van een ruimtevaartuig bij een economische activiteit, met aanvaarding van de daaraan verbonden risico’s.

2.   De lancering van een ruimtevaartuig waarvan de economische eigendom is overgedragen tussen een natuurlijke of rechtspersoon die in een derde land gevestigd is en een natuurlijke of rechtspersoon die in een lidstaat gevestigd is, wordt geregistreerd:

a)

als invoer in de lidstaat waar de nieuwe eigenaar gevestigd is;

b)

als uitvoer in de lidstaat waar het voltooide ruimtevaartuig is gebouwd.

3.   Op de in lid 2 bedoelde statistieken zijn de volgende specifieke bepalingen van toepassing:

a)

de gegevens over de statistische waarde worden gedefinieerd als de waarde van het ruimtevaartuig, exclusief de kosten voor vervoer en verzekering;

b)

de gegevens over het partnerland hebben bij invoer betrekking op het derde land waar het voltooide ruimtevaartuig is gebouwd, en bij uitvoer het derde land waar de nieuwe eigenaar gevestigd is.

4.   Tenzij andere EU-wetgeving zich ertegen verzet, gebruiken de nationale statistische diensten naast de douaneaangiften alle beschikbare gegevensbronnen die voor de naleving van dit artikel noodzakelijk zijn.

Artikel 24

Elektriciteit en gas

1.   In aanvulling op de douaneaangiften mogen de nationale statistische diensten eisen dat exploitanten die een transmissienetwerk voor elektriciteit of gas in eigendom hebben dan wel exploiteren, relevante informatie voor de registratie van de invoer en de uitvoer van elektriciteit en gas tussen het statistische registratiegebied van de lidstaat en derde landen rechtstreeks verstrekken.

2.   De gegevens over de statistische waarde die aan de Commissie (Eurostat) worden toegezonden, mogen worden gebaseerd op schattingen. De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) in kennis van de voor de schatting gebruikte methode voordat zij deze toepassen.

Artikel 25

Militaire goederen

1.   De statistiek van de buitenlandse handel omvat ook de invoer en de uitvoer van goederen die zijn bestemd voor militair gebruik.

2.   De lidstaten mogen informatie verstrekken die minder gedetailleerd is dan in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 471/2009 is aangegeven, wanneer deze informatie overeenkomstig de in de betrokken lidstaat van kracht zijnde definities onder de militaire geheimhouding valt. In ieder geval worden gegevens over de totale statistische waarde per maand van de invoer en de uitvoer aan de Commissie (Eurostat) toegezonden.

HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Indiening van Europese statistieken over invoer en uitvoer van goederen

1.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij de Commissie (Eurostat) ingediende gegevens volledig zijn en voldoen aan de in artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 471/2009 genoemde kwaliteitscriteria.

2.   De bij de Commissie (Eurostat) ingediende statistieken worden uitgedrukt in de nationale valuta van de lidstaat die de statistieken opstelt.

3.   Wanneer al bij de Commissie (Eurostat) ingediende maandresultaten worden herzien, verstrekken de lidstaten de herziene resultaten uiterlijk in de maand nadat deze beschikbaar zijn.

Artikel 27

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1917/2000 wordt met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken.

Zij blijft van toepassing op gegevens die betrekking hebben op referentieperioden voor 1 januari 2010.

Artikel 28

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23.

(2)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 1.

(3)  PB L 229 van 9.9.2000, blz. 14.

(4)  PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1.

(5)  PB L 61 van 5.3.2008, blz. 6.

(6)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(7)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 65.

(8)  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

(9)  PB L 86 van 31.3.2009, blz. 1.


BIJLAGE I

LIJST VAN DE GOEDEREN EN BEWEGINGEN DIE VAN DE STATISTIEK VAN DE BUITENLANDSE HANDEL ZIJN UITGESLOTEN

a)

Monetair goud;

b)

wettige betaalmiddelen en waardepapieren, inclusief betaalmiddelen voor verleende diensten zoals port, belastingen en gebruiksvergoedingen;

c)

goederen bestemd voor dan wel na tijdelijk gebruik (bv. huur, bruikleen, operationele lease), mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

veredeling is of was niet beoogd of uitgevoerd,

de beoogde duur van het tijdelijke gebruik bedroeg of bedraagt niet meer dan 24 maanden,

een verandering van eigendom heeft niet plaatsgevonden of is niet beoogd;

d)

goederen die worden vervoerd tussen:

de lidstaat en zijn territoriale enclaves in derde landen,

de ontvangende lidstaat en territoriale enclaves van derde landen of internationale organisaties.

Tot de territoriale enclaves behoren ambassades en buiten het grondgebied van het moederland gelegerde nationale strijdkrachten;

e)

dragers van op een bepaalde afnemer toegesneden informatie, inclusief software;

f)

van internet gedownloade software;

g)

gratis geleverde goederen die zelf niet het voorwerp van een handelstransactie zijn, mits de levering uitsluitend bedoeld is om de kenmerken van de goederen of diensten aan te tonen en daardoor een beoogde latere handelstransactie voor te bereiden of te ondersteunen, bijvoorbeeld:

reclamemateriaal,

handelsmonsters;

h)

te repareren en gerepareerde goederen en bij de reparatie ingebouwde onderdelen, alsmede vervangen kapotte onderdelen;

i)

vervoermiddelen bij hun gebruik voor vervoer, inclusief draagraketten bij de lancering van ruimtevaartuigen;

j)

mondeling bij de douaneautoriteiten aangegeven handelsgoederen die de statistische drempel van 1 000 EUR in waarde of 1 000 kg niet overschrijden, alsmede alle mondeling bij de douaneautoriteiten aangegeven niet-handelsgoederen;

k)

goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht na onder de douaneregeling actieve veredeling of behandeling onder douanetoezicht geplaatst te zijn geweest.


BIJLAGE II

LIJST VAN CODES VOOR DE AARD VAN DE TRANSACTIE

A

B

1.

Transacties die gepaard gaan met een feitelijke of beoogde eigendomsoverdracht van ingezetenen aan niet-ingezetenen met financiële of andere tegenprestatie (m.u.v. de onder 2, 7 en 8 vermelde transacties).

1.

Definitieve aankoop/verkoop

2.

Zicht- of proefzending, levering in consignatie of via een commissionair

3.

Ruilhandel (tegenprestatie in natura)

4.

Financiële lease (huurkoop) (1)

9.

Andere

2.

Retourzendingen en gratis vervanging van goederen na registratie van de oorspronkelijke transactie

1.

Retourzendingen van goederen

2.

Vervanging van teruggezonden goederen

3.

Vervanging (bv. onder garantie) van goederen die niet zijn teruggezonden

9.

Andere

3.

Transacties die gepaard gaan met een eigendomsoverdracht zonder financiële tegenprestatie of tegenprestatie in natura (bv. verzending van hulpgoederen)

 

4.

Verrichtingen met het oog op loonveredeling (2) (zonder eigendomsoverdracht aan de bewerker)

1.

Goederen waarvan wordt verwacht dat zij terugkeren naar het aanvankelijke land van uitvoer

2.

Goederen waarvan niet wordt verwacht dat zij terugkeren naar het aanvankelijke land van uitvoer

5.

Verrichtingen na loonveredeling (zonder eigendomsoverdracht aan de bewerker)

1.

Goederen die terugkeren naar het aanvankelijke land van uitvoer

2.

Goederen die niet terugkeren naar het aanvankelijke land van uitvoer

6.

Bijzondere voor nationale doeleinden gecodeerde transacties

 

7.

Verrichtingen in verband met gezamenlijke defensieprojecten of andere intergouvernementele programma’s voor gezamenlijke fabricage

 

8.

Transacties die gepaard gaan met de levering van bouwmaterialen en technisch materieel in het kader van een contract voor algemene bouwwerken of voor weg- en waterbouwwerken waarbij de goederen niet afzonderlijk hoeven te worden gefactureerd en een factuur voor het gehele contract wordt opgemaakt

 

9.

Overige transacties die niet onder andere codes kunnen worden ingedeeld

1.

Huur, bruikleen en operationele lease gedurende meer dan 24 uur

9.

Andere


(1)  Financiële lease omvat verrichtingen waarbij de leasesom zo wordt berekend dat de waarde van de goederen volledig of bijna volledig wordt gedekt. De risico’s en de winsten in verband met het bezit van de goederen gaan over op de leasenemer. Bij het einde van de overeenkomst wordt de leasenemer eigenaar van de goederen.

(2)  Onder veredeling vallen verrichtingen (transformatie, bouw, montage, verbetering, renovatie enz.) die ten doel hebben een nieuw of een werkelijk verbeterd product te vervaardigen. Dit hoeft niet altijd tot een wijziging van de productclassificatie te leiden. Veredelingsactiviteiten die de bewerker voor eigen rekening verricht, vallen niet onder deze rubrieken, maar moeten in rubriek 1 van kolom A worden opgetekend.


BIJLAGE III

CODERING VAN DE WIJZE VAN VERVOER

Code

Titel

1

Zeevervoer

2

Spoorvervoer

3

Wegvervoer

4

Luchtvervoer

5

Postzendingen

7

Vaste transportinrichtingen

8

Vervoer over binnenwateren

9

Eigen voortstuwing


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/12


VERORDENING (EU) Nr. 114/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2229/2004 wat betreft de aan de EFSA toegekende periode om haar standpunt te geven over de ontwerpevaluatieverslagen betreffende de werkzame stoffen waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat zij geen schadelijke uitwerking hebben

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 van de Commissie van 3 december 2004 houdende nadere bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (2) moet, als er duidelijke aanwijzingen zijn dat mag worden verwacht dat de werkzame stof geen schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of op het grondwater en geen onaanvaardbaar milieueffect heeft, die stof worden opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zonder dat de EFSA vooraf hoeft te worden geraadpleegd.

(2)

Wanneer een werkzame stof is opgenomen overeenkomstig artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 zonder dat de EFSA is geraadpleegd, bepaalt artikel 25 bis van die verordening dat de EFSA uiterlijk op 31 december 2010 haar standpunt over het ontwerpevaluatieverslag moet geven.

(3)

Gezien het aantal werkzame stoffen dat is opgenomen overeenkomstig artikel 24 ter van Verordening (EG) nr. 2229/2004 moet de EFSA meer tijd worden toegestaan om haar standpunt te geven. Voor de betrokken stoffen bestaan duidelijke aanwijzingen dat zij geen schadelijke uitwerking hebben. Rekening houdend met deze feiten is het dienstig dat de periode waarbinnen de EFSA haar standpunt moet geven, wordt verlengd tot 31 december 2012.

(4)

Verordening (EG) nr. 2229/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 25 bis van Verordening (EG) nr. 2229/2004 wordt „31 december 2010” vervangen door „31 december 2012”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 379 van 24.12.2004, blz. 13.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/13


VERORDENING (EU) Nr. 115/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot vaststelling van de voorwaarden voor het gebruik van geactiveerd aluminiumoxide om fluoride uit natuurlijk mineraalwater en bronwater te verwijderen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater (1), en met name op artikel 4, lid 1, onder c), en artikel 12, onder d),

Gezien het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2003/40/EG van de Commissie van 16 mei 2003 tot vaststelling van de lijst, de grenswaarden voor de concentratie en de vermelding op het etiket van bestanddelen van natuurlijk mineraalwater en van de voorwaarden voor het gebruik van met ozon verrijkte lucht bij de behandeling van natuurlijk mineraalwater en bronwater (2) is een grens gesteld aan de hoeveelheid fluoride in natuurlijk mineraalwater. Voor bronwater is een soortgelijke grenswaarde vastgesteld in Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (3).

(2)

Om exploitanten in staat te stellen die richtlijnen na te leven, moet het hun toegestaan zijn fluoride uit natuurlijk mineraalwater en bronwater te verwijderen door behandeling met geactiveerd aluminiumoxide (hierna „de fluorideverwijderingsbehandeling” genoemd).

(3)

De fluorideverwijderingsbehandeling mag geen residuen aan het behandelde water toevoegen in concentraties die een risico voor de volksgezondheid kunnen vormen.

(4)

De fluorideverwijderingsbehandeling moet aan de bevoegde autoriteiten worden gemeld om deze autoriteiten de gelegenheid te geven de behandeling aan de nodige controles te onderwerpen.

(5)

De fluorideverwijderingsbehandeling moet op het etiket van het behandelde water worden vermeld.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Natuurlijk mineraalwater en bronwater mag een behandeling met geactiveerd aluminiumoxide, hierna „de fluorideverwijderingsbehandeling” genoemd, ondergaan om er fluoride uit te verwijderen.

Onder „water” wordt hierna natuurlijk mineraalwater en bronwater verstaan.

2.   De fluorideverwijderingsbehandeling wordt uitgevoerd overeenkomstig de technische voorschriften in de bijlage.

Artikel 2

De residuen die als gevolg van de fluorideverwijderingsbehandeling in het water achterblijven zijn beperkt tot het minimum dat technisch haalbaar is wanneer de beste praktijken worden toegepast en mogen geen risico voor de volksgezondheid vormen. Hiertoe verricht en controleert de exploitant de in de bijlage beschreven essentiële bewerkingen.

Artikel 3

1.   De toepassing van een fluorideverwijderingsbehandeling wordt ten minste drie maanden van tevoren aan de bevoegde autoriteiten gemeld.

2.   Bij deze melding verstrekt de exploitant de bevoegde autoriteiten relevante informatie, documentatie en analyseresultaten betreffende de behandeling, waaruit blijkt dat de bijlage wordt nageleefd.

Artikel 4

Op het etiket van het water dat de fluorideverwijderingsbehandeling heeft ondergaan, wordt in de nabijheid van de analytische samenstelling van het water de volgende tekst vermeld: „Dit water is met een toegestane adsorptietechniek behandeld”.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Producten die uiterlijk op 10 augustus 2010 in de handel zijn gebracht en niet aan artikel 4 voldoen, mogen tot 10 augustus 2011 verhandeld blijven worden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 164 van 26.6.2009, blz. 45.

(2)  PB L 126 van 22.5.2003, blz. 34.

(3)  PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.


BIJLAGE

Technische voorschriften voor het gebruik van geactiveerd aluminiumoxide om fluoride uit natuurlijk mineraalwater en bronwater te verwijderen

De volgende essentiële bewerkingen moeten naar behoren worden verricht en gecontroleerd:

1.

Voordat het geactiveerde aluminiumoxide voor de behandeling van water wordt gebruikt, wordt het voorbehandeld met zuren of basen om eventuele residuen te verwijderen en wordt terugspoeling toegepast om fijne deeltjes te verwijderen.

2.

Afhankelijk van de waterkwaliteit en de gefilterde hoeveelheid, wordt met tussenpozen van een tot vier weken een regeneratieproces uitgevoerd. Met geschikte chemische stoffen worden hierbij, om de adsorptiecapaciteit van het geactiveerde aluminiumoxide te herstellen, de geadsorbeerde ionen verwijderd, alsook de eventueel gevormde biofilms. Dit proces omvat de volgende drie stappen:

behandeling met natriumhydroxide om fluoride-ionen te verwijderen en te vervangen door hydroxide-ionen;

behandeling met een zuur om het achtergebleven natriumhydroxide te verwijderen en het medium te activeren;

spoelen met drinkwater of gedemineraliseerd water en ten slotte conditionering met het water om ervoor te zorgen dat het filter geen gevolgen heeft voor het algehele gehalte aan mineralen van het behandelde water.

3.

De bij de voorbehandeling en regeneratie gebruikte stoffen en reagentia moeten voldoen aan de desbetreffende Europese normen (1) of de nationale normen betreffende de zuiverheid van chemische reagentia die gebruikt worden voor de behandeling van water bestemd voor menselijke consumptie.

4.

Het geactiveerde aluminiumoxide moet voldoen aan de Europese norm voor uitloogproeven (EN 12902) (2) om te voorkomen dat er door residuen die in het water terechtkomen concentraties optreden boven de grenswaarden in Richtlijn 2003/40/EG of, als die richtlijn geen desbetreffende grenswaarden bevat, in strijd met de grenswaarden in Richtlijn 98/83/EG of in de toepasselijke nationale wetgeving. De totale hoeveelheid aluminiumionen in het behandelde water als gevolg van het vrijkomen van aluminium, het belangrijkste bestanddeel van geactiveerd aluminiumoxide, mag overeenkomstig Richtlijn 98/83/EG niet meer dan 200 μg/l bedragen. Deze hoeveelheid moet overeenkomstig de richtlijn van de Raad regelmatig worden gecontroleerd.

5.

De bewerkingen moeten voldoen aan goede productiepraktijken en aan de HACCP-beginselen in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne (3).

6.

De exploitant stelt een controleprogramma op om ervoor te zorgen dat de bewerkingen naar behoren worden uitgevoerd, met name met het oog op het behoud van de essentiële kenmerken en op het fluoridegehalte van het water.


(1)  Zoals ontwikkeld door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN).

(2)  Europese norm EN 12902 (2004): Materialen voor de behandeling van water bestemd voor menselijke consumptie. Anorganische filterhulp- en filtermaterialen.

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/16


VERORDENING (EU) Nr. 116/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijst van voedingsclaims

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt dat voedingsclaims voor levensmiddelen alleen zijn toegestaan als zij staan vermeld in de bijlage bij die verordening, waarin ook hun gebruiksvoorwaarden worden vastgesteld.

(2)

Verordening (EG) nr. 1924/2006 bepaalt ook dat die bijlage zo nodig wordt gewijzigd na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), hierna „de Autoriteit” genoemd.

(3)

Vóór de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1924/2006 heeft de Commissie de Autoriteit om advies gevraagd over voedingsclaims en de gebruiksvoorwaarden daarvan betreffende omega-3-vetzuren, enkelvoudig onverzadigde vetten, meervoudig onverzadigde vetten en onverzadigde vetten.

(4)

In haar op 6 juli 2005 goedgekeurde advies (2) concludeert de Autoriteit dat omega-3-vetzuren, enkelvoudig onverzadigde vetten, meervoudig onverzadigde vetten en onverzadigde vetten een belangrijke rol in het voedingspatroon spelen. De consumptie van bepaalde onverzadigde vetten, zoals omega-3-vetzuren, is soms lager dan aanbevolen. Daarom kunnen voedingsclaims waarbij levensmiddelen worden aangemerkt als bron van deze nutriënten of als rijk daaraan, de consument helpen bij het maken van gezondere keuzes. Die voedingsclaims werden echter niet opgenomen in de lijst van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006, als vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad, aangezien de gebruiksvoorwaarden ervan nog niet duidelijk konden worden gedefinieerd.

(5)

Aangezien die gebruiksvoorwaarden nu zijn verduidelijkt en mede gelet op een op 30 juni 2009 goedgekeurd advies van de Autoriteit inzake de etikettering van de referentie-innamewaarden voor omega-3- en omega-6-vetzuren (3), is het raadzaam om de desbetreffende claims in de lijst op te nemen.

(6)

Met betrekking tot de claims „bron van omega-3-vetzuren” en „rijk aan omega-3-vetzuren” moeten de gebruiksvoorwaarden een onderscheid maken tussen de twee soorten omega-3-vetzuren, die een verschillende fysiologische rol spelen en waarvoor verschillende consumptieniveaus worden aanbevolen. Bovendien moeten die gebruiksvoorwaarden een per 100 g en 100 kcal product vereiste minimumhoeveelheid omvatten om ervoor te zorgen dat deze claims alleen worden gedaan voor levensmiddelen die gelet op het consumptieniveau ervan een significante hoeveelheid omega-3-vetzuren leveren.

(7)

Met betrekking tot de claims „rijk aan enkelvoudig onverzadigde vetten”, „rijk aan meervoudig onverzadigde vetten” en „rijk aan onverzadigde vetten” moeten de gebruiksvoorwaarden een minimumgehalte aan onverzadigde vetten in het levensmiddel vereisen zodat de geclaimde hoeveelheid steeds overeenkomt met een significante hoeveelheid bij een consumptieniveau dat via een evenwichtig voedingspatroon kan worden bereikt.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.

(2)  The EFSA Journal (2005) 253, 1-29.

(3)  The EFSA Journal (2009) 1176, 1-11.


BIJLAGE

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 wordt de volgende tekst toegevoegd:

„BRON VAN OMEGA-3-VETZUREN

Een claim dat een levensmiddel een bron van omega-3-vetzuren is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product per 100 g en per 100 kcal ten minste 0,3 g alfa-linoleenzuur of ten minste 40 mg eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen bevat.

RIJK AAN OMEGA-3-VETZUREN

Een claim dat een levensmiddel rijk aan omega-3-vetzuren is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als het product per 100 g en per 100 kcal ten minste 0,6 g alfa-linoleenzuur of ten minste 80 mg eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen bevat.

RIJK AAN ENKELVOUDIG ONVERZADIGDE VETTEN

Een claim dat een levensmiddel rijk aan enkelvoudig onverzadigde vetten is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als ten minste 45 % van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van enkelvoudig onverzadigde vetten, op voorwaarde dat enkelvoudig onverzadigde vetten meer dan 20 % van de energie van het product leveren.

RIJK AAN MEERVOUDIG ONVERZADIGDE VETTEN

Een claim dat een levensmiddel rijk aan meervoudig onverzadigde vetten is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als ten minste 45 % van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van meervoudig onverzadigde vetten, op voorwaarde dat meervoudig onverzadigde vetten meer dan 20 % van de energie van het product leveren.

RIJK AAN ONVERZADIGDE VETTEN

Een claim dat een levensmiddel rijk aan onverzadigde vetten is en elke andere claim die voor de consument waarschijnlijk dezelfde betekenis zal hebben, is alleen toegestaan als ten minste 70 % van de in het product aanwezige vetzuren afkomstig is van onverzadigde vetten, op voorwaarde dat onverzadigde vetten meer dan 20 % van de energie van het product leveren.”


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/19


VERORDENING (EU) Nr. 117/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 904/2008 tot vaststelling van de analysemethoden en andere bepalingen van technische aard die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de uitvoerregeling voor goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 904/2008 van de Commissie (2) zijn de methoden, procedures en formules vastgesteld voor de berekening van de gegevens die uit de analyse van de goederen blijken zoals bepaald in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen (3).

(2)

Een groep deskundigen heeft Verordening (EG) nr. 904/2008 onderzocht om te beoordelen of hierin rekening wordt gehouden met de wetenschappelijke en technische ontwikkeling van de in die verordening vastgelegde methoden. Uit studies en tests in het kader van dit onderzoek blijkt dat de bepaling van het gehalte aan zetmeel (of dextrines) door hydrolyse met natriumhydroxide en de bepaling van het glucosegehalte met de enzymatische methode en spectrofotometrie, die nu voor de meeste goederen is voorgeschreven, niet langer aan de huidige technische eisen voldoen en derhalve moeten worden geactualiseerd.

(3)

Daarom moet worden vastgelegd dat de bepaling van het gehalte aan zetmeel (of dextrines) op enzymatische wijze met behulp van amylase en amyloglucosidase moet worden uitgevoerd en dat het glucosegehalte met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) moet worden bepaald, zoals vastgelegd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 900/2008 van de Commissie van 16 september 2008 tot vaststelling van de analysemethoden en andere bepalingen van technische aard die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor bepaalde goederen, verkregen door verwerking van landbouwproducten (4), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 118/2010 van de Commissie (5).

(4)

Verordening (EG) nr. 904/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité Douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 904/2008 wordt punt 2 vervangen door:

„2.

Zetmeel (of dextrines)

(De dextrines worden berekend als zetmeel)

1.

Voor alle andere GN-codes dan de GN-codes 3505 10 10, 3505 10 90, 3505 20 10 tot en met 3505 20 90 alsmede 3809 10 10 tot en met 3809 10 90, beantwoordt het in kolom 3 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 vermelde gehalte aan zetmeel (of dextrines) aan de formule:

(Z – G) × 0,9,

waarin:

Z

=

glucosegehalte, bepaald volgens de methode opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 900/2008 (6);

G

=

glucosegehalte vóór behandeling met enzymen, bepaald met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC).

2.

Voor de GN-codes 3505 10 10, 3505 10 90, 3505 20 10 tot en met 3505 20 90 alsmede 3809 10 10 tot en met 3809 10 90 is het gehalte aan zetmeel (of dextrines) het gehalte dat wordt bepaald volgens de methode bedoeld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 900/2008.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 249 van 18.9.2008, blz. 9.

(3)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.

(4)  PB L 248 van 17.9.2008, blz. 8.

(5)  Zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad.

(6)  PB L 248 van 17.9.2008, blz. 8.”.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/21


VERORDENING (EU) Nr. 118/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 900/2008 tot vaststelling van de analysemethoden en andere bepalingen van technische aard die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de invoerregeling voor bepaalde goederen, verkregen door verwerking van landbouwproducten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 900/2008 van de Commissie (2) zijn de formules, procedures en methoden vastgesteld voor de bepaling van het zetmeel/glucosegehalte voor de toepassing van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1460/96 van de Commissie van 25 juli 1996 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de preferentiële handelsregelingen voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen, bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad (3).

(2)

Een groep deskundigen heeft Verordening (EG) nr. 900/2008 onderzocht om te beoordelen of hierin rekening wordt gehouden met de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling van de in die verordening vastgelegde methoden. Uit studies en tests in het kader van dit onderzoek blijkt dat de bepaling van het zetmeel/glucosegehalte door oplossen met behulp van natriumhydroxide (vóór de enzymatische afbraak tot glucose) en de meting van het totale glucosegehalte met de enzymatische methode en spectrofotometrie, die nu voor de meeste goederen zijn voorgeschreven, niet langer aan de huidige technische eisen voldoen en derhalve moeten worden geactualiseerd.

(3)

Daarom moet worden vastgelegd dat de afbraak van zetmeel/glucose op enzymatische wijze met amylase en amyloglucosidase moet worden uitgevoerd en dat het totale glucosegehalte met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) moet worden bepaald, en moet worden gespecificeerd hoe de enzymatische methode moet worden uitgevoerd.

(4)

Verordening (EG) nr. 900/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 900/2008 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 248 van 17.9.2008, blz. 8.

(3)  PB L 187 van 26.7.1996, blz. 18.


BIJLAGE

„BIJLAGE I

Enzymatische bepaling van zetmeel en afbraakproducten van zetmeel alsmede glucose in voedingsmiddelen met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC)

1.   Toepassingsgebied

Deze methode beschrijft hoe het gehalte aan zetmeel en afbraakproducten van zetmeel, alsmede glucose, in voedingsmiddelen voor menselijke consumptie, hierna „zetmeel” genoemd, moet worden bepaald. Het zetmeelgehalte wordt bepaald door de kwantitatieve analyse van glucose met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) na de enzymatische omzetting van zetmeel en afbraakproducten van zetmeel tot glucose.

2.   Definitie van het totale glucosegehalte en het totale glucosegehalte uitgedrukt als zetmeel

Het totale glucosegehalte is de waarde Z zoals berekend in punt 7.2.1 van deze bijlage. Het staat voor het gehalte aan zetmeel en alle afbraakproducten van zetmeel, alsmede glucose.

Het zetmeel/glucosegehalte zoals gedefinieerd in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1460/96 wordt berekend op basis van het totale glucosegehalte Z, zoals vastgelegd in artikel 2, punt 1, van deze verordening.

Het gehalte aan zetmeel (of dextrines) zoals bedoeld in kolom 3 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie (1) wordt berekend op basis van het totale glucosegehalte Z, zoals vastgelegd in artikel 2, punt 2.1, van Verordening (EG) nr. 904/2008 van de Commissie (2).

Met het in punt 1 van deze bijlage genoemde zetmeelgehalte wordt de waarde E bedoeld, zoals berekend in punt 7.2.2 van deze bijlage. Het wordt uitgedrukt in % (m/m). Het komt overeen met het totale glucosegehalte Z, uitgedrukt als zetmeel. Deze waarde E is niet van invloed op de bovengenoemde berekeningen.

3.   Principe

De monsters worden gehomogeniseerd en in water gesuspendeerd. Het zetmeel en de afbraakproducten van zetmeel in de monsters worden in twee stappen enzymatisch in glucose omgezet:

1.

Het zetmeel en de afbraakproducten van zetmeel worden bij 90 °C met behulp van thermostabiele alfa-amylase gedeeltelijk in oplosbare glucoseketens omgezet. Voor een effectieve omzetting moeten de monsters volledig worden opgelost of in de vorm van een suspensie met heel kleine vaste deeltjes aanwezig zijn.

2.

De oplosbare glucoseketens worden bij 60 °C met behulp van amyloglucosidase in glucose omgezet.

Producten met een hoog gehalte aan eiwitten of vetten worden geklaard en gefiltreerd.

De bepaling van suikers wordt met behulp van HPLC-analyse uitgevoerd.

Aangezien tijdens de enzymatische behandeling een gedeeltelijke inversie van sacharose kan plaatsvinden, wordt ook het gehalte aan vrije suikers met behulp van HPLC bepaald om het gecorrigeerde glucosegehalte te berekenen.

4.   Reagentia en andere materialen

Gebruik reagentia van p.a.-kwaliteit en gedemineraliseerd water.

4.1.   Glucose, minimaal 99 %.

4.2.   Fructose, minimaal 99 %.

4.3.   Sacharose, minimaal 99 %.

4.4.   Maltosemonohydraat, minimaal 99 %.

4.5.   Lactosemonohydraat, minimaal 99 %.

4.6.   Oplossing van thermostabiele alfa-amylase (1,4-alfa-D-glucanglucanohydrolase) met een activiteit van circa 31 000 U/ml (1U maakt bij een pH van 6,9 en 20 °C in 3 minuten 1,0 mg maltose uit zetmeel vrij). Dit enzym kan een gering gehalte aan onzuiverheden (bv. glucose of sacharose) en andere storende enzymen bevatten. Bewaren bij ongeveer 4 °C. Ook kunnen andere bronnen van alfa-amylase worden gebruikt die een uiteindelijke oplossing met een vergelijkbare enzymactiviteit opleveren.

4.7.   Amyloglucosidase (1,4-alfa-D-glucanglucohydrolase) uit Aspergillus niger, een poeder met een activiteit van circa 120 U/mg of circa 70 U/mg (1U maakt bij een pH van 4,8 en 60 °C per minuut 1 micromol glucose uit zetmeel vrij). Dit enzym kan een gering gehalte aan onzuiverheden (bv. glucose of sacharose) en andere storende enzymen (bv. invertase) bevatten. Bewaren bij ongeveer 4 °C. Ook kunnen andere bronnen van amyloglucosidase worden gebruikt die een uiteindelijke oplossing met een vergelijkbare enzymactiviteit opleveren.

4.8.   Zinkacetaat-dihydraat, p.a.

4.9.   Kaliumhexacyanoferraat(II) (K4[Fe(CN)]6.3H2O), extra zuiver.

4.10.   Natriumacetaat, watervrij, p.a.

4.11.   IJsazijn, (ten minste) 96 % (V/V).

4.12.   Natriumacetaatbuffer (0,2 mol/l). Weeg 16,4 g natriumacetaat (punt 4.10) af in een bekerglas. Los dit op in water en breng kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml. Verdun tot de maatstreep met water en breng de pH met azijnzuur op 4,7 (m.b.v. een pH-meter (punt 5.7)). Deze oplossing kan maximaal 6 maanden worden gebruikt, indien bewaard bij 4 °C.

4.13.   Amyloglucosidase-oplossing. Bereid een oplossing van amyloglucosidasepoeder (punt 4.7) met behulp van natriumacetaatbuffer (punt 4.12). De enzymactiviteit moet voldoende zijn en overeenkomen met het zetmeelgehalte in het monster (een activiteit van circa 600 U/ml wordt bijvoorbeeld verkregen uit 0,5 mg amyloglucosidasepoeder 120 U/mg (punt 4.7) in een volume van in totaal 100 ml voor 1 g zetmeel in de hoeveelheid monster). Onmiddellijk voor gebruik bereiden.

4.14.   Referentieoplossingen. Bereid oplossingen van glucose, fructose, sacharose, maltose en lactose in water, zoals gangbaar bij gebruik voor HPLC-analyse van suikers.

4.15.   Reagens voor klaring (Carrez I). Los 219,5 g zinkacetaat (punt 4.8) in een bekerglas op in water. Breng kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml en voeg 30 ml azijnzuur toe (punt 4.11). Meng grondig en verdun tot de maatstreep met water. Deze oplossing kan maximaal 6 maanden worden gebruikt, indien bewaard bij kamertemperatuur. Ook andere klaringsreagentia die gelijkwaardig zijn aan de Carrez-oplossing, kunnen worden gebruikt.

4.16.   Reagens voor klaring (Carrez II). Los 106,0 g kaliumhexacyanoferraat(II) (punt 4.9) in een bekerglas op in water. Breng kwantitatief over in een maatkolf van 1 000 ml. Meng grondig en verdun tot de maatstreep met water. Deze oplossing kan maximaal 6 maanden worden gebruikt, indien bewaard bij kamertemperatuur. Ook andere klaringsreagentia die gelijkwaardig zijn aan de Carrez-oplossing, kunnen worden gebruikt.

4.17.   HPLC-mobiele fase. Bereid een mobiele fase die gangbaar is voor gebruik bij HPLC-analyse van suikers. Wanneer een aminopropyl-silicagelkolom wordt gebruikt, is een mengsel van water van HPLC-kwaliteit en acetonitril bijvoorbeeld een gangbare mobiele fase.

5.   Apparatuur

5.1.   Standaardlaboratoriumglaswerk.

5.2.   Vouwfilters, bv. 185 mm.

5.3.   Spuitfilters, 0,45 μm, geschikt voor waterige oplossingen.

5.4.   Monsterflesjes, geschikt voor de HPLC-autosampler.

5.5.   Maatkolven, 100 ml.

5.6.   Plastic spuiten, 10 ml.

5.7.   pH-meter.

5.8.   Analytische balans.

5.9.   Waterbad met thermostaat, instelbaar op 60 en 90 °C.

5.10.   Voor de analyse van suikers geschikte HPLC-apparatuur.

6.   Procedure

6.1.   Voorbereiding van het monster voor bepaalde soorten producten

Het product wordt gehomogeniseerd.

6.2.   Monsterhoeveelheid

De hoeveelheid monster wordt op basis van de lijst van ingrediënten en de condities van de HPLC-analyse (concentratie van de referentieoplossing voor glucose) geraamd en mag niet groter zijn dan:

Formula

Het monster wordt op 0,1 mg nauwkeurig afgewogen.

6.3.   Blancobepaling

Het blancogehalte wordt bepaald door een volledige analyse (zoals beschreven in punt 6.4) zonder toevoeging van een monster uit te voeren. Het resultaat van de blancobepaling wordt bij de berekening van het zetmeelgehalte (punt 7.2) gebruikt.

6.4.   Analyse

6.4.1.   Monstervoorbereiding

Homogeniseer het monster door schudden of roeren. Weeg de gekozen monsterhoeveelheid (punt 6.2) af in een maatkolf (punt 5.5) en voeg circa 70 ml warm water toe.

Voeg na oplossen of suspenderen 50 μl thermostabiele alfa-amylase (punt 4.6) toe en verwarm gedurende 30 min bij 90 °C in een waterbad (punt 5.9). Koel in een waterbad zo snel mogelijk af tot 60 °C en voeg 5 ml amyloglucosidase-oplossing (punt 4.13) toe. Controleer de pH-waarde van monsters die de pH van de reactieoplossing kunnen beïnvloeden, en breng deze zo nodig op 4,6 tot 4,8. Laat 60 min bij 60 °C reageren. Laat de monsters tot omgevingstemperatuur afkoelen.

6.4.2.   Klaring

Monsters met een hoog gehalte aan eiwitten of vetten moeten worden geklaard door 1 ml Carrez I (punt 4.15) aan de monsteroplossing toe te voegen. Schud en voeg vervolgens 1 ml Carrez II (punt 4.16) toe. Schud het monster opnieuw.

6.4.3.   Verwerking voor HPLC-analyse

Verdun het monster in de maatkolf tot de maatstreep met water, homogeniseer het en filtreer het over een vouwfilter (punt 5.2). Vang het extract van het monster op.

Filtreer de extracten over een spuitfilter (punt 5.3) met een spuit (punt 5.6) die vooraf met het extract is gespoeld. Vang het filtraat in monsterflesjes (punt 5.4) op.

6.5.   Chromatografie

HPLC wordt zoals voor de analyse van suikers gebruikelijk uitgevoerd. Als uit de HPLC-analyse blijkt dat er sporen van maltose aanwezig zijn, is het zetmeel niet volledig omgezet, wat tot een te lage terugvinding voor glucose leidt.

7.   Berekening en uitdrukking van de resultaten

7.1.   Berekening van de HPLC-resultaten

Voor de berekening van het zetmeelgehalte zijn de resultaten van twee HPLC-analyses nodig, namelijk suikers in het monster vóór („vrije suikers”) en na enzymatische behandeling (zoals in deze methode beschreven). Er moet ook een blancobepaling worden uitgevoerd om voor suikers in de enzymen te corrigeren.

In de HPLC-analyse wordt de piekoppervlakte door te integreren bepaald en de concentratie na kalibratie met referentieoplossingen berekend (punt 4.14). Van de glucoseconcentratie (g/100 ml) na de enzymatische behandeling wordt de glucoseconcentratie (g/100 ml) in de blanco-oplossing afgetrokken. Uiteindelijk wordt het suikergehalte (g suiker/100 g monster) berekend met behulp van de ingewogen hoeveelheid monster, wat leidt tot:

1.

HPLC-analyse vóór enzymatische behandeling, waaruit het gehalte (g/100 g) aan vrije suikers blijkt:

glucose G

fructose F

sacharose S

2.

HPLC-analyse na enzymatische behandeling, waaruit het gehalte (g/100 g) aan suikers blijkt:

glucose na correctie voor de blancobepaling (Ge cor)

fructose Fe

sacharose Se

7.2.   Berekening van het zetmeelgehalte

7.2.1.   Berekening van het totale glucosegehalte „Z”

Indien de hoeveelheid fructose na enzymatische behandeling (Fe) groter is dan de hoeveelheid fructose vóór enzymatische behandeling (F), is de sacharose in het monster gedeeltelijk in fructose en glucose omgezet. Dit betekent dat voor de vrijgemaakte glucose moet worden gecorrigeerd (Fe – F).

Z, uiteindelijke glucosegehalte na correctie in g/100 g:

Z = (Ge cor) – (Fe – F)

7.2.2.   Berekening van het totale glucosegehalte uitgedrukt als zetmeel

E, „zetmeel”-gehalte in g/100 g:

E = [(Ge cor) – (Fe – F)] × 0,9

8.   Precisie

In dit punt worden nadere gegevens verstrekt over een ringonderzoek naar de precisiegegevens van de methode die op twee monsters is uitgevoerd. Zij weerspiegelen de prestatie-eisen voor de in deze bijlage beschreven methode.

Resultaten van een ringonderzoek (ter informatie)

In 2008 vond een ringonderzoek plaats waaraan de Europese douanelaboratoria deelnamen.

De beoordeling van de precisiegegevens is uitgevoerd overeenkomstig het „Protocol for the design, conduct and interpretation of method-performance studies”, W. Horwitz, (technisch rapport van de IUPAC), Pure & Appl. Chem., Vol. 67, No 2, blz. 331-343, 1995.

De precisiegegevens zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Monsters

1chocoladereep met biscuit2biscuit

Z

monster 1

Z

monster 2

Aantal laboratoria

41

42

Aantal overgebleven laboratoria na eliminatie van uitschieters

38

39

Gemiddeld (%, m/m)

29,8

55,0

Standaardafwijking herhaalbaarheid sr (%, m/m)

0,5

0,5

Standaardafwijking reproduceerbaarheid sR (%, m/m)

1,5

2,3

Herhaalbaarheidgrens r (%, m/m)

1,4

1,4

Reproduceerbaarheidsgrens R (%, m/m)

4,2

6,6”


(1)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.

(2)  PB L 249 van 18.9.2008, blz. 9.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/26


VERORDENING (EU) Nr. 119/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1233/2009 van de Commissie tot vaststelling van een specifieke marktondersteunende maatregel in de zuivelsector

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (1), en met name op artikel 9,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (2), en met name op artikel 186 en artikel 188, lid 2, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1233/2009 van de Commissie (3) zijn bedragen vastgesteld om steun te verlenen aan melkveehouders die zwaar zijn getroffen door de zuivelcrisis. Aangezien deze bedragen zijn vastgesteld in euro moet met het oog op een uniforme en gelijktijdige toepassing in de hele Unie voor alle lidstaten die de eenheidsmunt niet hebben aangenomen, een gemeenschappelijke datum voor de omrekening van deze bedragen in nationale valuta worden vastgesteld. Daarom dient het ontstaansfeit voor de wisselkoers te worden bepaald overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2799/98.

(2)

Gelet op het in artikel 3, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 2799/98 bedoelde beginsel en op de in artikel 3, lid 2, van die verordening genoemde criteria moet worden bepaald dat het ontstaansfeit plaatsvindt op de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1233/2999.

(3)

Verordening (EU) nr. 1233/2009 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Om zo spoedig mogelijk een uniforme en gelijktijdige toepassing in de hele Unie te bewerkstelligen, dient deze verordening onverwijld in werking te treden en moet zij van toepassing worden met ingang van de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 1233/2009.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Verordening (EU) nr. 1233/2009 wordt na artikel 3 het volgende artikel 3 bis ingevoegd:

„Artikel 3 bis

Het ontstaansfeit voor de wisselkoers van de in de bijlage vastgestelde bedragen is 17 december 2009.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 17 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.

(2)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(3)  PB L 330 van 16.12.2009, blz. 70.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/27


VERORDENING (EU) Nr. 120/2010 VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 februari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie, namens de voorzitter,

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

94,7

MA

69,2

TN

112,8

TR

107,2

ZZ

96,0

0707 00 05

JO

158,2

MA

75,9

TR

146,1

ZZ

126,7

0709 90 70

MA

128,2

TR

153,7

ZZ

141,0

0709 90 80

EG

69,8

MA

131,9

ZZ

100,9

0805 10 20

EG

49,8

IL

53,6

MA

50,5

TN

46,3

TR

48,6

ZZ

49,8

0805 20 10

IL

162,6

MA

87,1

ZZ

124,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

57,9

EG

61,9

IL

82,3

JM

97,3

MA

72,9

PK

46,5

TR

68,3

ZZ

69,6

0805 50 10

EG

88,6

IL

88,6

TR

66,7

ZZ

81,3

0808 10 80

CA

95,3

CL

60,1

CN

90,6

MK

24,7

US

125,8

ZZ

79,3

0808 20 50

CN

28,7

TR

84,8

US

96,4

ZA

109,0

ZZ

79,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


RICHTLIJNEN

10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/29


RICHTLIJN 2010/6/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft kwik, vrij gossypol, nitriet en Mowrah, Bassia, Madhuca

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (1), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I bij die richtlijn vermelde maximumgehalten overschrijdt.

(2)

Met betrekking tot kwik concludeerde de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in haar advies van 20 februari 2008 (2) dat het huidige maximumgehalte voor volledige visvoeders (0,1 mg/kg) en het maximumgehalte voor diervoeders verkregen door verwerking van vis of andere zeedieren (0,5 mg/kg), niet geharmoniseerd zijn. Recente ontwikkelingen in de samenstelling van voeders hebben ertoe geleid dat visvoeder meer visolie en vismeel bevat, maar door de huidige wetsvoorschriften komt de beschikbaarheid van deze waardevolle voedermiddelen voor de productie van visvoeder in het gedrang. Om dit probleem te verhelpen, is een lichte verhoging van het maximumgehalte voor visvoeder wenselijk; door deze verhoging zou de inachtneming van de vastgestelde maximumgehalten aan kwik voor gekweekte vis niet in het gedrang komen. Bovendien blijkt uit dat advies dat het huidige maximumgehalte voor volledige diervoeders voor honden en katten niet voldoende bescherming biedt. Daarom moet dat maximumgehalte worden verlaagd. Aangezien de gevoeligheid van pelsdieren vergelijkbaar is met die van katten, moet dat maximumgehalte ook gelden voor pelsdieren.

(3)

Met betrekking tot nitriet concludeerde de EFSA in haar advies van 25 maart 2009 (3) dat voor varkens en runderen, als representatieve gevoelige voedselproducerende soorten, de veiligheidsmarges ten aanzien van het respectieve niveau waarbij geen schadelijk effect meer wordt waargenomen (No Observed Adverse Effect Level (NOAEL)), toereikend zijn. Voorts was de EFSA van oordeel dat de aanwezigheid van nitriet in dierlijke producten geen aanleiding geeft tot bezorgdheid voor de menselijke gezondheid. Voor nitriet is reeds een maximumgehalte van 100 mg/kg toegestaan voor gebruik als conserveermiddel in volledige diervoeders voor honden en katten met een vochtgehalte van meer dan 20 %, en als toevoegingsmiddel in kuilvoeder (4). Daarom mag nitriet in dergelijke volledige diervoeders en in kuilvoeder niet als ongewenste stof worden beschouwd. Bijgevolg mag in deze gevallen geen maximumgehalte gelden.

(4)

Met betrekking tot gossypol concludeerde de EFSA in haar advies van 4 december 2008 dat de huidige maximumgehalten voor schapen, met inbegrip van lammeren, en geiten, met inbegrip van geitenlammeren, niet voldoende bescherming bieden tegen schadelijke effecten voor de diergezondheid. De EFSA concludeerde verder dat de blootstelling van de mens aan gossypol door de consumptie van levensmiddelen afkomstig van dieren die met van katoenzaad afgeleide producten zijn gevoederd, waarschijnlijk gering is en niet tot schadelijke effecten zal leiden. Op grond van dat advies moeten de maximumgehalten voor schapen, met inbegrip van lammeren, en geiten, met inbegrip van geitenlammeren, worden verlaagd.

(5)

Met betrekking tot saponinen in Madhuca longifolia L. concludeerde de EFSA in haar advies van 29 januari 2009 (5) dat gezien de te verwaarlozen blootstelling van dieren van de doelsoort in de EU geen schadelijke effecten voor de diergezondheid te verwachten zijn. De EFSA is van oordeel dat de blootstelling van de mens aan Madhuca-saponinen via de voeding te verwaarlozen is, daar Madhuca-producten niet door mensen worden geconsumeerd en Madhuca-meel in de EU niet als voedermiddel wordt gebruikt. Daarom is het passend het punt betreffende Mowrah, Bassia, Madhuca te schrappen.

(6)

Derhalve moet Richtlijn 2002/32/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 november 2010 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.

(2)  Opinion of the Scientific Panel on Contaminants in the Food chain on a request from the European Commission on mercury as undesirable substance in feed The EFSA Journal (2008) 654, 1-76.

(3)  Scientific Opinion of the Panel on Contaminants in the Food Chain on a request from the European Commission on nitrite as undesirable substances in animal feed The EFSA Journal (2009) 1017, 1-47.

(4)  Communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding krachtens Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad, vermelding voor natriumnitriet (honden, katten) en natriumnitriet in kuilvoeder, http://ec.europa.eu/food/food/animalnutrition/feedadditives/registeradditives_en.htm

(5)  Scientific Opinion of the Panel on Contaminants in the Food Chain on a request from the European Commission on Saponins in Madhuca Longifolia L. as undesirable substances in animal feed. The EFSA Journal (2009) 979, 1-36.


BIJLAGE

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 4, „Kwik”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van de voedermiddelen, herleid tot een vochtgehalte van 12 %

(1)

(2)

(3)

„4.

Kwik (1)  (2)

Voedermiddelen

0,1

met uitzondering van:

 

diervoeders, verkregen uit vis of door verwerking van vis of andere zeedieren

0,5

calciumcarbonaat

0,3

Mengvoeders (aanvullende en volledige)

0,1

met uitzondering van:

 

mineraal diervoeder

0,2

mengvoeders voor vis

0,2

mengvoeders voor honden, katten en pelsdieren

0,3

2)

Punt 5, „Nitriet”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van de voedermiddelen, herleid tot een vochtgehalte van 12 %

(1)

(2)

(3)

„5.

Nitriet

Voedermiddelen

15 (uitgedrukt in natriumnitriet)

met uitzondering van:

 

vismeel

30 (uitgedrukt in natriumnitriet)

kuilvoeder

Volledige diervoeders

15 (uitgedrukt in natriumnitriet)

met uitzondering van:

 

volledige diervoeders voor honden en katten met een vochtgehalte van meer dan 20 %

—”

3)

Punt 9, „Vrij gossypol”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van de voedermiddelen, herleid tot een vochtgehalte van 12 %

(1)

(2)

(3)

„9.

Vrij gossypol

Voedermiddelen

20

met uitzondering van:

 

katoenzaad

5 000

katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel

1 200

Volledige diervoeders

20

met uitzondering van:

 

volledige diervoeders voor volwassen runderen

500

volledige diervoeders voor schapen (behalve lammeren) en geiten (behalve geitenlammeren)

300

volledige diervoeders voor pluimvee (behalve legpluimvee) en kalveren

100

volledige diervoeders voor konijnen, lammeren, geitenlammeren en varkens (behalve biggen)

60”

4)

Punt 32, „Mowrah, Bassia, Madhuca — Madhuca longifolia (L.) Macbr. (= Bassia longifolia L. = Illiped malabrorum Engl.) Madhuca indica Gmelin (= Bassia latifolia Roxb.) = Illipe latifolia (Roscb.) F. Mueller)”, wordt geschrapt.


(1)  De maximumgehalten betreffen het totale gehalte aan kwik.

(2)  De maximumgehalten hebben betrekking op een analytische bepaling van kwik, waarbij de extractie gedurende dertig minuten op kooktemperatuur in salpeterzuur (5 % m/m) wordt uitgevoerd. Er kunnen gelijkwaardige extractieprocedures worden toegepast waarvoor kan worden aangetoond dat de gebruikte extractieprocedure een gelijke extractie-efficiëntie heeft.”.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/33


RICHTLIJN 2010/7/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde magnesiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Magnesiumfosfide is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is magnesiumfosfide overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Duitsland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 26 oktober 2007 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 17 september 2009 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de verschillende uitgevoerde onderzoeken blijkt dat van biociden die als insecticide worden gebruikt en magnesiumfosfide bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen. Magnesiumfosfide dient derhalve in bijlage I te worden opgenomen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG toelatingen voor biociden die als insecticide worden gebruikt en magnesiumfosfide bevatten, kunnen worden verleend, gewijzigd of ingetrokken.

(6)

Niet alle mogelijke toepassingen zijn op het niveau van de Unie beoordeeld. Daarom is het passend dat de lidstaten de toepassings- of blootstellingsscenario's en de risico's beoordelen voor de milieucompartimenten en bevolkingsgroepen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen, en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor producten zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden opgelegd om de gesignaleerde risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De lidstaten dienen in voorkomend geval in het bijzonder het gebruik buitenshuis te beoordelen, dat niet bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie aan bod is genomen.

(7)

Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat producten die magnesiumfosfide bevatten en als insecticide worden gebruikt, overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt i), onder e), van Richtlijn 98/8/EG alleen voor gebruik door gekwalificeerde professionele gebruikers worden toegelaten en dat er bij de toelating van dergelijke producten specifieke risicobeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Die maatregelen moeten erop gericht zijn het risico van blootstelling van gebruikers aan magnesiumfosfide tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(8)

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) stelt maximumgehalten vast voor residuen van magnesiumfosfide in of op levensmiddelen en diervoerders. Krachtens artikel 3, lid 2, onder c) van Verordening (EG) nr. 396/2005 zijn de maximumgehalten aan residuen van toepassing op alle bestrijdingsmiddelenresiduen, met inbegrip van de residuen die het gevolg zijn van het gebruik als biocide. De lidstaten moeten erop toezien dat er adequate residuproeven worden uitgevoerd bij de producttoelating om een beoordeling van de risico’s voor de consument mogelijk te maken. Bovendien moeten de etiketten en/of veiligheidsinformatiebladen voor toegelaten producten een gebruiksaanwijzing bevatten, zoals de inachtneming van wachttijden, om te garanderen dat het bepaalde in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 396/2005 wordt nageleefd.

(9)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof magnesiumfosfide bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt te voldoen en om ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(11)

Na de opneming moeten de lidstaten een redelijke periode krijgen voor de uitvoering van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG en met name voor de verlening, wijziging of intrekking van toelatingen voor biociden van productsoort 18 die magnesiumfosfide bevatten, om ervoor te zorgen dat ze aan Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(12)

Richtlijn 98/8/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(3)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.


BIJLAGE

De volgende vermelding voor de werkzame stof magnesiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt wordt in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3

(behalve voor producten die meer dan een werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„26

Magnesium-fosfide waaruit fosfine vrijkomt

Trimagnesiumdifosfide

EC-nr.: 235-023-7

CAS-nr. 12057-74-8

880 g/kg

1 februari 2012

31 januari 2014

31 januari 2022

18

Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassings- of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor de milieucompartimenten en bevolkingsgroepen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen. De lidstaten beoordelen in het bijzonder het gebruik buitenshuis.

Wanneer de lidstaten een product toelaten, zien zij er op toe dat er adequate residuproeven worden uitgevoerd voor de beoordeling van de risico’s voor de consument en dat er passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden gesteld om de gesignaleerde risico's te beperken.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

1.

De producten mogen alleen in de vorm van gebruiksklare producten worden verstrekt aan en gebruikt door speciaal gekwalificeerde professionele gebruikers.

2.

Gezien de risico's die zijn vastgesteld voor gebruikers moeten passende risicobeperkende maatregelen worden toegepast. Deze omvatten onder meer het gebruik van deugdelijke persoonlijke beschermingsmiddelen en ademhalingsapparatuur, het gebruik van applicatoren en een aanbiedingsvorm van het product waardoor het blootstellingsrisico van de gebruiker tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt Voor gebruik binnenshuis omvatten deze maatregelen ook de bescherming van toedieners en werknemers tijdens fumigatie, de bescherming van werknemers bij terugkeer (na fumigatieperiode) en de bescherming van omstanders tegen het lekken van gas.

3.

Voor producten die magnesiumfosfide bevatten waarvan residuen in levensmiddelen kunnen achterblijven, moeten de etiketten en/of veiligheidsinformatiebladen voor toegelaten producten een gebruiksaanwijzing bevatten, zoals de inachtneming van wachttijden, om te garanderen dat het bepaalde in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wordt nageleefd (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1)”.


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/37


RICHTLIJN 2010/8/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde warfarine-natrium als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Warfarine-natrium is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is warfarine-natrium overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Ierland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2005 op 3 oktober 2005 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 17 september 2009 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de onderzoeken blijkt dat biociden die als rodenticide gebruikt worden en warfarine-natrium bevatten, naar verwachting geen risico voor de mens inhouden, afgezien van accidentele inname door kinderen. Er is een risico gesignaleerd voor dieren die niet tot een doelsoort behoren. Warfarine-natrium wordt echter met het oog op de volksgezondheid en de hygiëne nog als essentieel beschouwd. Warfarine-natrium dient derhalve in bijlage I te worden opgenomen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG toelatingen voor biociden die als rodenticide worden gebruikt en warfarine-natrium bevatten, kunnen worden verleend, gewijzigd of ingetrokken.

(6)

Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat bij de toelating van producten die warfarine-natrium bevatten en als rodenticide worden gebruikt, specifieke risicobeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Deze maatregelen dienen gericht te zijn op een beperking van het risico van primaire en secundaire blootstelling van mensen en dieren die niet tot een doelsoort behoren. Daartoe dienen bepaalde restricties, zoals een maximumconcentratie, een verbod op het in de handel brengen van de werkzame stof in andere dan gebruiksklare producten en het gebruik van bitterstoffen, verplicht te worden gesteld voor alle rodenticiden die warfarine-natrium bevatten, terwijl andere voorwaarden door de lidstaten per geval moeten worden opgelegd.

(7)

Vanwege de gesignaleerde risico’s mag warfarine-natrium slechts voor vijf jaar in bijlage I worden opgenomen en moet er overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG een vergelijkende risicobeoordeling worden uitgevoerd voordat de opneming in bijlage I wordt verlengd.

(8)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof warfarine-natrium bevatten, te waarborgen en de goede werking van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten de gelegenheid te geven de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden om aan deze richtlijn te voldoen.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt, te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(11)

Na de opneming moeten de lidstaten een redelijke periode krijgen voor de uitvoering van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG en met name voor de verlening, wijziging of intrekking van toelatingen voor biociden van productsoort 14 die warfarine-natrium bevatten, om ervoor te zorgen dat ze aan Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(12)

Richtlijn 98/8/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2012.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

De volgende vermelding voor de werkzame stof warfarine-natrium wordt in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3

(behalve voor producten die meer dan een werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„33

Warfarine-natrium

Natrium-2-oxo-3-(3-oxo-1-fenylbutyl)chromeen-4-olaat

EC-nr.: 204-929-4

CAS-nr. 129-06-6

910 g/kg

1 februari 2012

31 januari 2014

31 januari 2017

14

De werkzame stof moet aan een vergelijkende risicobeoordeling overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG worden onderworpen voordat de opneming ervan in deze bijlage wordt verlengd.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

1.

de nominale concentratie van de werkzame stof mag niet meer bedragen dan 790 mg/kg en alleen kant-en-klare producten zijn toegestaan;

2.

de producten moeten een bitterstof en zo mogelijk een kleurstof bevatten;

3.

de primaire en secundaire blootstelling van mensen, dieren die niet tot een doelsoort behoren en het milieu moet tot een minimum worden beperkt door alle geschikte en beschikbare risicobeperkende maatregelen te overwegen en toe te passen. Deze omvatten onder meer de mogelijke beperking tot uitsluitend professioneel gebruik, de vaststelling van een maximale verpakkingsgrootte en de verplichting om veilige, niet te openen lokdozen te gebruiken.”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/40


RICHTLIJN 2010/9/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de uitbreiding van de opneming in bijlage I bij die richtlijn van de werkzame stof aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt tot productsoort 18 in de zin van bijlage V bij die richtlijn

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Aluminiumfosfide is in die lijst opgenomen.

(2)

Richtlijn 2009/95/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde aluminiumfosfide waaruit fosfine vrijkomt als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen (3) regelt de opneming van aluminiumfosfide als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlave V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is aluminiumfosfide overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 18 (insecticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(4)

Duitsland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 26 oktober 2007 bij de Commissie ingediend.

(5)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 17 september 2009 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(6)

Uit de verschillende uitgevoerde onderzoeken blijkt dat van biociden die als insecticide worden gebruikt en aluminiumfosfide bevatten, kan worden verwacht dat ze aan de eisen van artikel 5 van Richtlijn 98/8/EG voldoen. Aluminiumfosfide dient derhalve in bijlage I te worden opgenomen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG toelatingen voor biociden die als insecticide worden gebruikt en aluminiumfosfide bevatten, kunnen worden verleend, gewijzigd of ingetrokken.

(7)

Niet alle mogelijke toepassingen zijn op het niveau van de Unie beoordeeld. Daarom is het passend dat de lidstaten de toepassings- of blootstellingsscenario's en de risico's beoordelen voor de milieucompartimenten en bevolkingsgroepen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen, en dat zij er bij de verlening van toelatingen voor producten zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden opgelegd om de gesignaleerde risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De lidstaten dienen in voorkomend geval in het bijzonder het gebruik buitenshuis te beoordelen, dat niet bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie aan bod is genomen.

(8)

Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat producten die aluminiumfosfide bevatten en als insecticide worden gebruikt, overeenkomstig artikel 10, lid 2, punt i), onder e), van Richtlijn 98/8/EG alleen voor gebruik door gekwalificeerde professionele gebruikers worden toegelaten en dat er bij de toelating van dergelijke producten specifieke risicobeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Die maatregelen moeten erop gericht zijn het risico van blootstelling van gebruikers aan aluminiumfosfide tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

(9)

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (4) stelt maximumwaarden vast voor residuen van aluminiumfosfide in of op levensmiddelen en diervoeders. Krachtens artikel 3, lid 2, onder c) van Verordening (EG) nr. 396/2005 zijn de maximumgehalten aan residuen van toepassing op alle bestrijdingsmiddelenresiduen, met inbegrip van de residuen die het gevolg zijn van het gebruik als biocide. De lidstaten moeten erop toezien dat er adequate residuproeven worden uitgevoerd bij de producttoelating om een beoordeling van de risico’s voor de consument mogelijk te maken. Bovendien moeten de etiketten en/of veiligheidsinformatiebladen voor toegelaten producten een gebruiksaanwijzing bevatten, zoals de inachtneming van wachttijden, om te garanderen dat het bepaalde in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 396/2005 wordt nageleefd.

(10)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof aluminiumfosfide bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(11)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt te voldoen en om ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(12)

Na de opneming moeten de lidstaten een redelijke periode krijgen voor de uitvoering van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG en met name voor de verlening, wijziging of intrekking van toelatingen voor biociden van productsoort 18 die aluminiumfosfide bevatten, om ervoor te zorgen dat ze aan Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(13)

Richtlijn 98/8/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(3)  PB L 201 van 1.8.2009, blz. 54.

(4)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.


BIJLAGE

De volgende vermelding wordt als „nr. 20” in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3

(behalve voor producten die meer dan een werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

 

 

 

„830 g/kg

1 februari 2012

31 januari 2014

31 januari 2022

18

Wanneer de lidstaten een aanvraag tot toelating van een product beoordelen overeenkomstig artikel 5 en bijlage VI, beoordelen zij, voor zover dit voor het product in kwestie relevant is, de toepassings- of blootstellingsscenario’s en de risico’s voor de milieucompartimenten en bevolkingsgroepen die bij de risicobeoordeling op het niveau van de Unie niet op een representatieve wijze aan bod zijn gekomen. De lidstaten beoordelen in voorkomend geval in het bijzonder het gebruik buitenshuis.

Wanneer de lidstaten een product toelaten, zien zij er op toe dat er adequate residuproeven worden uitgevoerd voor de beoordeling van de risico’s voor de consument en dat er passende maatregelen worden genomen of specifieke voorwaarden worden gesteld om de gesignaleerde risico's te beperken.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

(1)

De producten mogen alleen in de vorm van gebruiksklare producten worden verstrekt aan en gebruikt door speciaal gekwalificeerde professionele gebruikers.

(2)

Gezien de risico's die zijn vastgesteld voor gebruikers moeten passende risicobeperkende maatregelen worden toegepast. Deze omvatten onder meer het gebruik van deugdelijke persoonlijke beschermingsmiddelen en ademhalingsapparatuur, het gebruik van applicatoren en een aanbiedingsvorm van het product waardoor het blootstellingsrisico van de gebruiker tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Voor gebruik binnenshuis omvatten deze maatregelen ook de bescherming van toedieners en werknemers tijdens fumigatie, de bescherming van werknemers bij terugkeer (na fumigatieperiode) en de bescherming van omstanders tegen het lekken van gas.

(3)

Voor producten die aluminiumfosfide bevatten waarvan residuen in levensmiddelen kunnen achterblijven, moeten de etiketten en/of veiligheidsinformatiebladen voor toegelaten producten een gebruiksaanwijzing bevatten, zoals de inachtneming van wachttijden, om te garanderen dat het bepaalde in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wordt nageleefd (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/44


RICHTLIJN 2010/10/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde brodifacum als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Brodifacum is in deze lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is brodifacum overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Italië is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 5 juni 2005 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing binnen het Permanent Comité voor biociden op 17 september 2009 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat van biociden die als rodenticide worden gebruikt en brodifacum bevatten, kan worden verwacht dat ze geen risico's voor de mens opleveren, behalve bij onvoorziene voorvallen met kinderen. Er is een risico gesignaleerd voor dieren die niet tot een doelsoort behoren, en voor het milieu. De doelknaagdieren zijn echter ongedierte en vormen derhalve een gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien is nog niet vastgesteld dat er adequate alternatieven voor brodifacum bestaan, die zowel even effectief als minder schadelijk voor het milieu zijn. Het is derhalve terecht brodifacum gedurende een beperkte periode in bijlage I op te nemen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG toelatingen voor biociden die als rodenticide worden gebruikt en brodifacum bevatten, kunnen worden verleend, gewijzigd of ingetrokken.

(6)

In het licht van de conclusies van het beoordelingsverslag dient te worden vereist dat er op het niveau van producttoelatingen specifieke risicobeperkende maatregelen worden toegepast voor producten die brodifacum bevatten en als rodenticide worden gebruikt. Deze maatregelen dienen gericht te zijn op een beperking van het risico van primaire en secundaire blootstelling van mensen en dieren die niet tot een doelsoort behoren, alsmede de effecten van de stof op het milieu op lange termijn. Daartoe dienen er bepaalde algemeen geldende beperkingen te worden opgelegd, zoals een maximale concentratie, een verbod op de verkoop van de werkzame stof in producten die als traceerpoeder worden gebruikt of in producten die niet gebruiksklaar zijn, en het gebruik van bitterstoffen, terwijl er door de lidstaten per geval andere voorwaarden dienen te worden opgelegd.

(7)

Vanwege de gesignaleerde risico's en de kenmerken van brodifacum, waardoor deze stof mogelijkerwijs persistent, bioaccumulerend en toxisch, of zeer persistent en zeer bioaccumulerend is, dient brodifacum voor slechts vijf jaar in bijlage I te worden opgenomen en dient er vóór de verlenging van de opneming in bijlage I overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG een vergelijkende risicobeoordeling te worden uitgevoerd.

(8)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof brodifacum bevatten, te waarborgen en tevens het goede functioneren van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven om zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt te voldoen en om ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(10)

Na de opneming moeten de lidstaten een redelijke periode krijgen voor de uitvoering van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG en met name voor de verlening, wijziging of intrekking van toelatingen voor biociden van productsoort 14 die brodifacum bevatten, om ervoor te zorgen dat ze aan Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(11)

Richtlijn 98/8/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(12)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2011 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen met ingang van 1 februuari 2012 toe.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

De volgende vermelding voor de werkzame stof brodifacum wordt in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3

(behalve voor producten die meer dan een werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„16

brodifacum

3-[3-(4′-broombifenyl-4-yl)-1,2,3,4-tetrahydro-1-naftyl]-4-hydroxycumarine

EC-nr.: 259-980-5

CAS-nr.: 56073-10-0

950 g/kg

1 februari 2012

31 januari 2014

31 januari 2017

14

Vanwege de kenmerken van de werkzame stof, waardoor deze mogelijkerwijs persistent, bioaccumulerend en toxisch, of zeer persistent en zeer bioaccumulerend is, dient er vóór de verlenging van de opneming van de stof in deze bijlage overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG een vergelijkende risicobeoordeling van de werkzame stof te worden uitgevoerd.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

1.

De nominale concentratie van de werkzame stof in de producten mag niet hoger zijn dan 50 mg/kg en er mogen alleen gebruiksklare producten worden toegelaten.

2.

De producten moeten een bitterstof en zo mogelijk een kleurstof bevatten.

3.

De producten mogen niet als traceerpoeder worden gebruikt.

4.

De primaire en secundaire blootstelling van mensen, dieren die niet tot een doelsoort behoren en het milieu moet tot een minimum worden beperkt door alle geschikte en beschikbare risicobeperkende maatregelen te overwegen en toe te passen. Het betreft hier onder andere de beperking tot uitsluitend beroepsmatig gebruik, de vaststelling van een bovengrens voor de verpakkingsgrootte en de vaststelling van verplichtingen om vastgezette lokdozen te gebruiken waar niet gemakkelijk mee geknoeid kan worden.”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/47


RICHTLIJN 2010/11/EU VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde warfarine als werkzame stof in bijlage I bij die richtlijn op te nemen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Warfarine is in die lijst opgenomen.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1451/2007 is warfarine overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG beoordeeld voor gebruik in productsoort 14 (rodenticiden), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.

(3)

Ierland is als rapporterende lidstaat aangewezen en heeft het verslag van de bevoegde instantie samen met een aanbeveling overeenkomstig artikel 14, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 op 3 oktober 2005 bij de Commissie ingediend.

(4)

Het verslag van de bevoegde instantie is door de lidstaten en de Commissie getoetst. Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 zijn de conclusies van de toetsing door het Permanent Comité voor biociden op 17 september 2009 in een beoordelingsverslag opgenomen.

(5)

Uit de onderzoeken blijkt dat biociden die als rodenticide gebruikt worden en warfarine bevatten, naar verwachting geen risico voor de mens inhouden, afgezien van accidentele inname door kinderen. Er is een risico gesignaleerd voor dieren die niet tot een doelsoort behoren. Warfarine wordt echter met het oog op de volksgezondheid en de hygiëne nog als essentieel beschouwd. Warfarine dient derhalve in bijlage I te worden opgenomen om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG toelatingen voor biociden die als rodenticide worden gebruikt en warfarine bevatten, kunnen worden verleend, gewijzigd of ingetrokken.

(6)

Gezien de conclusies van het beoordelingsverslag moet worden vereist dat bij de toelating van producten die warfarine bevatten en als rodenticide worden gebruikt, specifieke risicobeperkende maatregelen worden voorgeschreven. Deze maatregelen dienen gericht te zijn op een beperking van het risico van primaire en secundaire blootstelling van mensen en dieren die niet tot een doelsoort behoren. Daartoe dienen bepaalde restricties, zoals een maximumconcentratie, een verbod op het in de handel brengen van de werkzame stof in andere dan gebruiksklare producten en het gebruik van bitterstoffen, verplicht te worden gesteld voor alle rodenticiden die warfarine bevatten, terwijl andere voorwaarden door de lidstaten per geval moeten worden opgelegd.

(7)

Vanwege de gesignaleerde risico’s mag warfarine slechts voor vijf jaar in bijlage I worden opgenomen en moet er overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG een vergelijkende risicobeoordeling worden uitgevoerd voordat de opneming in bijlage I wordt verlengd.

(8)

Het is belangrijk dat de bepalingen van deze richtlijn in alle lidstaten tegelijkertijd worden toegepast teneinde een gelijke behandeling van biociden die op de markt zijn en als werkzame stof warfarine bevatten, te waarborgen en de goede werking van de markt voor biociden in het algemeen te vergemakkelijken.

(9)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten de gelegenheid te geven de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden om aan deze richtlijn te voldoen.

(10)

Er dient een redelijke periode te verstrijken voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, teneinde de lidstaten en de betrokken partijen de gelegenheid te geven zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen die dit met zich meebrengt, te voldoen en ervoor te zorgen dat aanvragers die dossiers hebben samengesteld volledig kunnen profiteren van de periode van tien jaar voor gegevensbescherming die overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van Richtlijn 98/8/EG op de datum van opneming ingaat.

(11)

Na de opneming moeten de lidstaten een redelijke periode krijgen voor de uitvoering van artikel 16, lid 3, van Richtlijn 98/8/EG en met name voor de verlening, wijziging of intrekking van toelatingen voor biociden van productsoort 14 die warfarine bevatten, om ervoor te zorgen dat ze aan Richtlijn 98/8/EG voldoen.

(12)

Richtlijn 98/8/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2012.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


BIJLAGE

De volgende vermelding voor de werkzame stof warfarine wordt in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG toegevoegd:

Nr.

Triviale naam

IUPAC-naam

Identificatienummers

Minimale zuiverheid van de werkzame stof in het biocide zoals het op de markt wordt gebracht

Datum van opneming

Termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3

(behalve voor producten die meer dan een werkzame stof bevatten; in dat geval is de termijn voor de naleving van artikel 16, lid 3, de termijn die wordt vastgesteld in het laatste besluit voor de opneming van de werkzame stoffen daarvan)

Datum waarop de opneming verstrijkt

Productsoort

Specifieke bepalingen (1)

„32

Warfarine

(RS)-4-hydroxy-3-(3-oxo-1-fenylbutyl)-cumarine

EC-nr.: 201-377-6

CAS-nr. 81-81-2

990 g/kg

1 februari 2012

31 januari 2014

31 januari 2017

14

De werkzame stof moet aan een vergelijkende risicobeoordeling overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt i), tweede alinea, van Richtlijn 98/8/EG worden onderworpen voordat de opneming ervan in deze bijlage wordt verlengd.

De lidstaten zorgen ervoor dat bij toelating de volgende voorwaarden worden gesteld:

1.

De nominale concentratie van de werkzame stof mag niet meer bedragen dan 790 mg/kg en alleen kant-en-klare producten zijn toegestaan.

2.

De producten moeten een bitterstof en zo mogelijk een kleurstof bevatten.

3.

De primaire en secundaire blootstelling van mensen, dieren die niet tot een doelsoort behoren en het milieu moet tot een minimum worden beperkt door alle geschikte en beschikbare risicobeperkende maatregelen te overwegen en toe te passen. Deze omvatten onder meer de mogelijke beperking tot uitsluitend professioneel gebruik, de vaststelling van een maximale verpakkingsgrootte en de verplichting om veilige, niet te openen lokdozen te gebruiken.”


(1)  Met het oog op de toepassing van de gemeenschappelijke beginselen van bijlage VI zijn de inhoud en de conclusies van de beoordelingsverslagen beschikbaar op de website van de Commissie: http://ec.europa.eu/comm/environment/biocides/index.htm


BESLUITEN

10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/50


BESLUIT VAN DE RAAD

van 25 januari 2010

tot intrekking van Besluit 2009/472/EG en betreffende het gevolg dat zal worden gegeven aan het overleg met de Islamitische Republiek Mauritanië krachtens artikel 96 van de ACP-EG-Partnerschapsovereenkomst

(2010/73/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (1) en op 25 juni 2005 in Luxemburg herzien (2) (hierna „de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst” genoemd), en met name op artikel 96,

Gelet op het intern akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, inzake maatregelen en procedures voor de tenuitvoerlegging van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (3), en met name op artikel 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Islamitische Republiek Mauritanië heeft de consensuele uitweg uit de crisis ten uitvoer gelegd die is vastgesteld in de passende maatregelen ingesteld bij Besluit 2009/472/EG van de Raad van 6 april 2009 houdende afsluiting van het overleg met de Islamitische Republiek Mauritanië krachtens artikel 96 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (4).

(2)

De Islamitische Republiek Mauritanië heeft de grondwettelijke orde hersteld.

(3)

Om bij te dragen tot de stabiliteit in het land en te voorkomen dat de essentiële elementen van artikel 9 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst opnieuw worden geschonden, moet een inclusieve nationale dialoog tussen alle betrokken en belangstellende politieke en maatschappelijke actoren op gang worden gebracht en moet de samenwerking worden hervat.

(4)

Besluit 2009/472/EG moet dus worden ingetrokken en de politieke dialoog met de Islamitische Republiek Mauritanië moet worden hervat met het oog op versterking van de democratie, het voorkomen van regeringswisselingen die strijdig met de grondwet zijn, de hervorming van de instellingen en van de rol van de strijdkrachten, goed politiek en economisch bestuur, versterking van de rechtsstaat en de mensenrechten en herstel van het evenwicht tussen instellingen en machthebbers,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2009/472/EG wordt ingetrokken.

Artikel 2

De politieke dialoog met de Islamitische Republiek Mauritanië krachtens artikel 8 van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst vindt plaats in de vorm vermeld in de brief in bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn vaststelling.

Het vervalt op 25 januari 2012. Zo nodig kan het opnieuw worden bekeken aan de hand van de follow-upbezoeken van de Europese Unie.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2010.

Voor de Raad

De voorzitster

C. ASHTON


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(2)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 376.

(4)  PB L 156 van 19.6.2009, blz. 26.


BIJLAGE

Excellentie,

Wij hebben met grote tevredenheid geconstateerd dat de grondwettelijke orde in Mauritanië is hersteld nu de in het akkoord van Dakar vastgestelde maatregelen grotendeels zijn uitgevoerd en u in het hoogste staatsambt bent geïnstalleerd. Wij bevestigen u dan ook met genoegen dat de samenwerking tussen de EU en de Islamitische Republiek Mauritanië volledig wordt hervat.

Wij constateren dat de verschillende politieke groeperingen die het akkoord van Dakar hebben ondertekend, zich overeenkomstig artikel 4 VII van dat akkoord hebben ingezet voor de voortzetting en intensivering van een inclusieve nationale dialoog met alle partijen teneinde de nationale verzoening en de democratie te consolideren. Zoals de leden van de internationale contactgroep al op hun jongste bijeenkomst van 10 september 2009 hebben aangestipt, is het wenselijk dat deze dialoog daadwerkelijk plaatsvindt. De bereidheid van de verschillende partijen om de dialoog aan te gaan is op zich al bemoedigend. Het lijkt immers duidelijk dat sommige inhoudelijke problemen die mede aan de basis van de staatsgreep van 6 augustus 2008 hebben gelegen, nog moeten worden opgelost. Als belangrijke onderwerpen voor dialoog die in het akkoord van Dakar worden genoemd, vermelden wij meer in het bijzonder versterking van de democratie, het voorkomen van regeringswisselingen die strijdig met de grondwet zijn, hervorming van de instellingen en van de rol van de strijdkrachten, goed politiek en economisch bestuur, versterking van de rechtsstaat en de mensenrechten en herstel van het evenwicht tussen instellingen en machthebbers. Uit de bedreigingen voor de veiligheid in Mauritanië blijkt dat in deze dialoog aandacht moet worden besteed aan veiligheidsvraagstukken, waaronder de samenhang tussen ontwikkeling en veiligheid.

Alle onderwerpen in verband met de stabiliteit in uw land, met inbegrip van bovengenoemde thema's, zijn van groot belang voor de Europese Unie. Aangezien het hier gaat om onderwerpen van wederzijds belang en gelet op de grote betekenis van de samenwerking van de Europese Unie in Mauritanië op het gebied van bestuur, stellen wij voor dat de politieke dialoog tussen Mauritanië en de Unie, die bij artikel 8 van de ACP-EG-Partnerschapsovereenkomst is vastgesteld, wordt versterkt en op regelmatige en gestructureerde basis plaatsvindt. De procedures en het toepassingsgebied van de dialoog moeten worden vastgesteld in overleg tussen uw regering en de hoofden van de diplomatieke missies van de Europese Unie bij de Islamitische Republiek Mauritanië. Een van de doelstellingen van de dialoog zal zijn het bevorderen van bovengenoemde inclusieve nationale dialoog en het nauwlettend in de gaten houden van de uitkomst ervan. Wij zijn van oordeel dat de voorafgaande eisen en problemen die de start van de dialoog hebben bemoeilijkt, kunnen worden opgelost indien de verschillende Mauritaanse partijen zich inzetten voor toekomstgerichte besprekingen en afstappen van eisen en geschillen in verband met de recente geschiedenis.

De Europese Unie zal derhalve steun verlenen voor de inspanningen van Mauritanië om de sociaal-economische en politieke moeilijkheden te boven te komen die het gevolg zijn van de langdurige politieke crisis in verband met de staatsgreep van augustus 2008, de economische wereldcrisis en de nieuwe bedreigingen voor de veiligheid en het gevaar van het terrorisme.

Met de meeste hoogachting,

Gedaan te Brussel, 25 januari 2010.

Voor de Europese Commissie

José Manuel BARROSO

Voor de Raad van de Europese Unie

C. ASHTON


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/52


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2010

houdende wijziging van Besluit 2005/629/EG tot instelling van een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij

(2010/74/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 33, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2005/629/EG van de Commissie (2) is een Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij („WTECV”) ingesteld om de Commissie van deskundig wetenschappelijk advies te voorzien.

(2)

Bij Besluit 2005/629/EG zijn procedures vastgesteld inzake de benoeming en de ambtstermijn van de WTECV-leden, de uitnodiging van externe deskundigen, de oprichting van werkgroepen en de vaststelling van het reglement van orde van het WTECV. Deze procedures moeten worden vereenvoudigd om administratieve besluitvorming op een passend niveau mogelijk te maken.

(3)

Om verwarring met de dagvergoedingen voor door de Commissie uitgenodigde particuliere deskundigen te voorkomen, moeten de extra vergoedingen die krachtens Besluit 2005/629/EG worden toegekend aan WTECV-leden en externe deskundigen die vergaderingen van het WTECV bijwonen, „compensaties” worden genoemd.

(4)

Besluit 2005/629/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Enig artikel

Besluit 2005/629/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4, lid 1, komt als volgt te luiden:

„1.   De leden van het WTECV worden door de Commissie benoemd op basis van een lijst van geschikte kandidaten. Deze lijst wordt vastgesteld nadat op de website van de Commissie een open sollicitatieoproep is bekendgemaakt.”.

2)

In artikel 7 wordt „Indien de Commissie daarmee instemt,” vervangen door „Na de voor het dossier bevoegde dienst van de Commissie te hebben geraadpleegd,”.

3)

In artikel 8 wordt „Indien de Commissie daarmee instemt,” vervangen door „Na de voor het dossier bevoegde dienst van de Commissie te hebben geraadpleegd,”.

4)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel komt als volgt te luiden:

„Vergoedingen en compensaties”;

b)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   De leden van het WTECV en de externe deskundigen ontvangen overeenkomstig de bijlage een compensatie voor hun deelname aan de werkzaamheden van het WTECV.”.

5)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   Alvorens de plenaire vergaderingen en de bijeenkomsten van de werkgroepen van het WTECV te organiseren, pleegt het WTECV overleg met de voor het dossier bevoegde dienst van de Commissie.”;

b)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   Op verzoek van de voor het dossier bevoegde dienst van de Commissie mogen deskundigen die geen lid zijn van het WTECV, worden uitgenodigd om aan vergaderingen van het WTECV en zijn werkgroepen deel te nemen.”.

6)

In artikel 11, lid 1, wordt „na goedkeuring van de Commissie” vervangen door „na raadpleging van de voor het dossier bevoegde dienst van de Commissie”.

7)

De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 225 van 31.8.2005, blz. 18.


BIJLAGE

„BIJLAGE

COMPENSATIES

Voor hun deelname aan de werkzaamheden van het WTECV ontvangen leden van het WTECV en externe deskundigen de volgende compensaties:

Deelname aan plenaire vergaderingen van het WTECV en aan werkgroepen van het WTECV

EUR per volledige dag

Plenaire vergaderingen van het WTECV

Werkgroepen van het WTECV

Voorzitter

300

300

Vicevoorzitter (1)

300

0

Overige aanwezigen

250

250

Wanneer de deelname beperkt blijft tot een voor- of namiddag, bedraagt de compensatie 50 % van de compensatie voor een volledige dag.

Verslagen

EUR

Adviezen van het WTECV tijdens plenaire vergaderingen of per correspondentie (2)

Verslagen met achtergrondinformatie (3) ter voorbereiding van vergaderingen van het WTECV of werkgroepen

Rapporteur

300

300 (4)


(1)  Uitsluitend aanwezig bij plenaire vergaderingen van het WTECV.

(2)  Compensatie voor de voltooiing van een advies.

(3)  Samenvattingen, onderzoeken en achtergrondinformatie.

(4)  De compensatie wordt voor een periode van maximaal 15 dagen betaald op basis van de termijnen die de Commissie in haar voorafgaande schriftelijke overeenkomst heeft vastgesteld. De Commissie kan het aantal dagen evenwel verhogen indien zij dit nodig acht.”


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/55


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 2010

betreffende een financiële bijdrage van de Unie voor een in de lidstaten uit te voeren gecoördineerd bewakingsprogramma ten aanzien van de prevalentie van Listeria monocytogenes in bepaalde kant-en-klare levensmiddelen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 592)

(2010/75/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (1), en met name op artikel 66,

Gelet op Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers (2), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 882/2004 stelt onder meer de procedures vast voor de toekenning van een financiële bijdrage van de Unie in de uitvoering van maatregelen om de toepassing van die verordening te garanderen.

(2)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) hebben in 2006 (3) en 2007 (4) verslagen uitgebracht over de trends en bronnen van zoönoses, zoönoseverwekkers en antimicrobiële resistentie in de Unie (EFSA-ECDC-verslagen). Volgens die verslagen werden er in 2006 in 25 lidstaten in totaal 1 588 gevallen van listeriose (Listeria monocytogenes) bij de mens geregistreerd. Voorts werden er in 2007 in 26 lidstaten 1 558 dergelijke gevallen geregistreerd. Uit de verslagen bleek verder dat er gedurende de periode 2001-2006 sprake was van een aanzienlijke toename van de incidentie van dergelijke gevallen bij de mens. De ziekte is dikwijls ernstig en het sterftecijfer ligt hoog.

(3)

Het feit dat Listeria monocytogenes zich in een laag temperatuurbereik van 2 tot 4 °C in diverse levensmiddelen kan vermenigvuldigen maakt het optreden van Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen met een betrekkelijk lange houdbaarheidstermijn bijzonder zorgwekkend.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (5) moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven in het kader van goede hygiënepraktijken en HACCP (Hazard Analysis Critical Control Point)-programma’s voedselveiligheidscriteria voor Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen naleven.

(5)

In de EFSA-ECDC-verslagen werd aangetoond dat de meeste gevallen van niet-naleving van de criteria voor Listeria monocytogenes zich voordeden bij kant-en-klare kaas, kant-en-klare visserijproducten en warmtebehandelde vleesproducten.

(6)

De mens wordt voornamelijk door levensmiddelen aan Listeria monocytogenes blootgesteld. Daarom moeten de prevalentie en het niveau van besmetting met Listeria monocytogenes in kant-en-klare visserijproducten, kaas en warmtebehandelde vleesproducten door middel van een gecoördineerd bewakingsprogramma op het niveau van de detailhandel in alle lidstaten op geharmoniseerde en vergelijkbare wijze worden geschat.

(7)

De groei van Listeria monocytogenes in een kant-en-klaarproduct wordt aanzienlijk beïnvloed door de pH, de wateractiviteit en de opslagtemperatuur van het product. De groei van Listeria monocytogenes onder verschillende temperatuuromstandigheden in een kant-en-klaarproduct kan aan de hand van een model worden geschat.

(8)

Wanneer er geen desbetreffende definities voorkomen in de wetgeving van de Unie, dienen de door de Commissie van de Codex Alimentarius geformuleerde definities in de Algemene norm voor kaas in de Codex Alimentarius (CODEX STAN 283-1978, gewijzigd in 2008) en in de productgroepsnorm voor ongerijpte kaas, met inbegrip van verse kaas, in de Codex (CODEX STAN 221-2001, gewijzigd in 2008) te worden gebruikt om een geharmoniseerde aanpak bij het definiëren van kant-en-klare kaas te waarborgen.

(9)

Richtlijn 2003/99/EG bepaalt dat er vooral gecoördineerde bewakingsprogramma’s kunnen worden vastgesteld wanneer specifieke behoeften aan risico-evaluaties zijn geconstateerd en wanneer referentiewaarden met betrekking tot zoönoses en zoönoseverwekkers moeten worden vastgesteld.

(10)

De taskforce „Monitoring of Zoonoses Data Collection” van de EFSA heeft in mei 2009 een verslag over de voorgestelde technische specificaties voor een gecoördineerd bewakingsprogramma voor Listeria monocytogenes in bepaalde categorieën kant-en-klare levensmiddelen in de detailhandel in de EU (6) goedgekeurd.

(11)

Gezien het belang van het verzamelen van vergelijkbare gegevens over de prevalentie van Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen, moet een financiële bijdrage van de Unie voor de uitvoering van een dergelijk gecoördineerd bewakingsprogramma worden verleend.

(12)

De uitgaven voor laboratoriumtests moeten tot een bepaald maximumbedrag worden vergoed. Alle andere kosten, zoals bemonsterings-, reis- en administratiekosten, komen niet voor een financiële bijdrage van de Unie in aanmerking.

(13)

Een financiële bijdrage van de Unie mag slechts worden verleend mits het gecoördineerde bewakingsprogramma overeenkomstig dit besluit wordt uitgevoerd en de bevoegde autoriteiten alle nodige inlichtingen binnen de hierin vastgestelde termijnen verstrekken.

(14)

Om redenen van administratieve doelmatigheid moeten alle voor een financiële bijdrage van de Unie gedeclareerde uitgaven in euro’s worden uitgedrukt. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (7) moet de omrekening van de uitgaven in een andere valuta dan de euro geschieden tegen de meest recente koers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om vergoeding door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

(15)

Dit besluit is een financieringsbesluit in de zin van artikel 75 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (het Financieel Reglement) (8), artikel 90 van de verordening tot vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement en artikel 15 van de interne regels betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

(16)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Dit besluit stelt een gecoördineerd bewakingsprogramma vast ten aanzien van de prevalentie van Listeria monocytogenes in bepaalde categorieën kant-en-klare levensmiddelen, als bedoeld in artikel 2, in de detailhandel, alsook voorschriften voor een financiële bijdrage van de Unie aan de lidstaten voor de uitvoering ervan.

Artikel 2

Toepassingsgebied en duur van het gecoördineerde bewakingsprogramma

1.   De lidstaten voeren een gecoördineerd bewakingsprogramma uit ter beoordeling van de prevalentie van Listeria monocytogenes in de volgende categorieën kant-en-klare levensmiddelen aan de hand van in de detailhandel aselect genomen monsters:

a)

verpakte (niet bevroren), warme of koude gerookte of gravad vis;

b)

zachte of halfzachte kaas, met uitzondering van verse kaas;

c)

verpakte warmtebehandelde vleesproducten.

2.   De bemonstering voor het gecoördineerde bewakingsprogramma, als bedoeld in lid 1, wordt uitgevoerd van 1 januari 2010 tot uiterlijk 31 december 2010.

Artikel 3

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

1.   „kant-en-klare levensmiddelen”: kant-en-klare levensmiddelen zoals omschreven in artikel 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

2.   „houdbaarheidstermijn”: houdbaarheidstermijn zoals omschreven in artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

3.   „partij”: partij zoals omschreven in artikel 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 2073/2005;

4.   „detailhandel”: detailhandel zoals omschreven in artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (9); voor de toepassing van dit besluit heeft detailhandel echter slechts betrekking op winkels, supermarkten en andere soortgelijke verkooppunten waar levensmiddelen rechtstreeks aan de eindverbruiker worden verkocht; hieronder vallen niet distributieterminals of -centra, cateringdiensten, institutionele maaltijdvoorziening, bedrijfskantines, restaurants en andere soortgelijke diensten voor voedselvoorziening en groothandelsbedrijven.

5.   „verwerking”: verwerking zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder m), van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (10);

6.   „vleesproducten”: vleesproducten zoals omschreven in punt 7.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (11);

7.   „land van productie”: het op het identificatiemerk aangegeven land als bedoeld in punt 6 van deel B van sectie I van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

8.   „verpakte levensmiddelen”: levensmiddelen waarvan het gehele oppervlak door een doorlatende of ondoorlatende verpakking omgeven is, zodat voorkomen wordt dat het levensmiddel rechtstreeks in contact komt met de omgeving;

9.   „onder gemodificeerde atmosfeer verpakte levensmiddelen”: levensmiddelen die na verwijdering van de lucht uit de verpakking en vervanging van de lucht door een strikt gecontroleerd gasmengsel van kooldioxide, zuurstof en/of stikstof verpakt en hermetisch gesloten zijn;

10.   „vacuümverpakte levensmiddelen”: levensmiddelen die na verwijdering van de lucht uit de verpakking verpakt en hermetisch gesloten zijn;

11.   „gerookte vis”: door roken verduurzaamde vis;

12.   „gravad vis”: zonder warmtebehandeling in zout en suiker ingelegde vis;

13.   „gerijpte kaas”: kaas, die niet kort na vervaardiging voor consumptie ervan gereed is, maar die zo lang op een zodanige temperatuur en onder zodanige andere omstandigheden opgeslagen is, dat de noodzakelijke biochemische en fysische veranderingen optreden die deze kaas kenmerken;

14.   „zachte kaas”: kaas met een vochtgehalte, berekend op de vetvrije kaasmassa, van meer dan 67 %;

15.   „halfzachte kaas”: kaas met een textuur die slechts in geringe mate harder is dan kaas van de categorie zachte kaas. Het vochtgehalte van deze kaas, berekend op de vetvrije kaasmassa, varieert van 62 tot 67 %. Halfzachte kaas kenmerkt zich door een stevige, maar elastische structuur;

16.   „met schimmel gerijpte kaas”: kaas waarbij het rijpen voornamelijk door de ontwikkeling van karakteristieke schimmelvorming in de gehele massa en/of op het oppervlak van de kaas heeft plaatsgevonden;

17.   „oppervlakte-gerijpte kaas”: kaas waarvan de korst tijdens of na de rijping wordt behandeld met of op natuurlijke wijze wordt gekoloniseerd door gewenste cultures van micro-organismen, zoals bijvoorbeeld Penicillium candidum of Brevibacterium linens. De daaruit ontstane laag vormt een deel van de korst;

18.   „in pekel gerijpte kaas”: kaas die alvorens te worden verkocht of verpakt, gerijpt en bewaard wordt in pekel;

19.   „verse kaas”: op wrongel gelijkende kaas die geen rijping ondergaat, zoals bijvoorbeeld cottage cheese, mozzarella, ricotta en kwark. Verse kaas valt niet onder dit gecoördineerde bewakingsprogramma.

Artikel 4

Bemonstering, analyses en registratie van de gegevens door de lidstaten

1.   De bemonstering geschiedt door de bevoegde autoriteit of onder haar toezicht.

2.   De nationale referentielaboratoria voor Listeria monocytogenes verrichten de analyses van Listeria monocytogenes, de pH en de wateractiviteit.

3.   De bevoegde autoriteit kan andere laboratoria aanwijzen dan de nationale referentielaboratoria, die geaccrediteerd zijn voor en betrokken zijn bij officiële controles op Listeria monocytogenes, om de analyses van Listeria monocytogenes, de pH en de wateractiviteit te verrichten.

4.   De bemonstering en analyses overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, alsook de registratie van alle relevante gegevens, worden in overeenstemming met de technische specificaties van bijlage I uitgevoerd.

5.   Het aantal in iedere lidstaat te nemen monsters per categorie kant-en-klare levensmiddelen is vastgesteld in bijlage II.

Artikel 5

Verzameling, evaluatie, rapportage en gebruik van gegevens op het niveau van de Unie

1.   De lidstaten verzamelen en evalueren de resultaten van de in artikel 4, leden 1,2 en 3, van dit besluit bedoelde bemonstering en van de analyses van Listeria monocytogenes, de pH en de wateractiviteit.

Die resultaten, de evaluatie daarvan en alle relevante gegevens worden opgenomen in een eindverslag over de uitvoering van het gecoördineerde bewakingsprogramma dat vóór 31 mei 2011 aan de Commissie wordt voorgelegd.

2.   De Commissie stelt uiterlijk 31 december 2009 het formaat vast van de „data dictionary” en de gegevensverzamelingsformulieren die door de bevoegde autoriteiten worden gebruikt bij het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag.

3.   De Commissie zendt de in lid 1 bedoelde eindverslagen toe aan de EFSA, die ze bestudeert, prognosemodellen opstelt voor de naleving van de voedselveiligheidscriteria inzake Listeria monocytogenes en van de groei van micro-organismen in diverse opslagomstandigheden en binnen zes maanden een samenvattend verslag uitbrengt.

4.   Elk gebruik van de gegevens van de lidstaten voor andere doeleinden dan het gecoördineerde bewakingsprogramma wordt eerst met de lidstaten overeengekomen.

5.   De gegevens en resultaten worden op zodanige wijze openbaar gemaakt dat de vertrouwelijkheid van de afzonderlijke resultaten wordt gewaarborgd.

Artikel 6

Voorwaarden voor de toekenning van de financiële bijdrage van de Unie

1.   Een financiële bijdrage van de Unie van in totaal 1 555 300 EUR uit begrotingsonderdeel 1704 02 in de kosten van de analyses, als bedoeld in artikel 4, lid 2, wordt aan de lidstaten toegekend tot het maximale totaalbedrag voor medefinanciering, als vastgesteld in bijlage III.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage van de Unie wordt toegekend aan de lidstaten, mits het gecoördineerde bewakingsprogramma in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de wetgeving van de Unie wordt uitgevoerd, met inbegrip van de bepalingen inzake mededinging en inzake de gunning van overheidsopdrachten, en mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

het eindverslag over de uitvoering van het gecoördineerde bewakingsprogramma wordt vóór 31 mei 2011 bij de Commissie ingediend; in dit verslag zijn opgenomen:

i)

alle in deel D van bijlage I vermelde informatie;

ii)

de bewijsstukken ter staving van de door de lidstaten voor de analyses gemaakte kosten; die bewijsstukken omvatten ten minste de in bijlage IV vermelde informatie.

3.   Als het in lid 2 genoemde eindverslag te laat wordt ingediend, wordt de financiële bijdrage van de Unie per 1 juli 2011 met 25 %, per 1 augustus 2011 met 50 % en per 1 september 2011 met 100 % verminderd.

Artikel 7

Maximaal te vergoeden bedragen

De financiële bijdrage van de Unie in de aan de lidstaten te vergoeden kosten voor iedere analyse bedraagt ten hoogste:

a)

60 EUR voor iedere analyse voor de detectie van Listeria monocytogenes;

b)

60 EUR voor iedere analyse voor de telling van Listeria monocytogenes;

c)

15 EUR voor iedere pH-analyse;

d)

20 EUR voor iedere analyse van de wateractiviteit (aw).

Artikel 8

Omrekeningskoers voor de uitgaven

Wanneer de uitgaven van een lidstaat zijn gedaan in een andere valuta dan de euro, rekent de betrokken lidstaat deze om in euro onder toepassing van de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór de eerste dag van de maand waarin de aanvraag door de betrokken lidstaat wordt ingediend.

Artikel 9

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 februari 2010.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

(3)  The EFSA Journal (2007) 130.

(4)  The EFSA Journal (2009) 223.

(5)  PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.

(6)  The EFSA Journal (2009) 300, blz. 1.

(7)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(8)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(9)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(10)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(11)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.


BIJLAGE I

(als bedoeld in artikel 4, lid 4)

DEEL A

BEMONSTERINGSKADER

1.   De te bemonsteren producten

De volgende categorieën kant-en-klare levensmiddelen worden bemonsterd in de detailhandel:

1.1.   Verpakte (niet bevroren), warme of koude gerookte of gravad vis

De producten die tot deze categorie behoren, zijn vacuüm- of onder gemodificeerde atmosfeer verpakt.

De vis kan al dan niet in plakken gesneden zijn. De verpakking kan een hele, een halve of een deel van een vis bevatten. De vis kan al dan niet van huid ontdaan zijn.

1.2.   Zachte of halfzachte kaas, met uitzondering van verse kaas

Onder deze categorie valt kaas van rauwe, gethermiseerde of gepasteuriseerde melk van elke diersoort. De kaas kan gerijpt, oppervlakte-gerijpt, met schimmel of in pekel gerijpt zijn.

De kaas kan verpakt zijn, onder meer in neteldoek, of in de detailhandel nog onverpakt zijn, maar op het verkooppunt wordt hij verpakt aangeboden aan de consument.

1.3.   Verpakte warmtebehandelde vleesproducten

1.3.1.

Tot deze categorie behorende producten hebben een warmtebehandeling ondergaan, zijn daarna behandeld en vacuüm- of onder gemodificeerde atmosfeer verpakt.

1.3.2.

Tot deze categorie behorende producten omvatten zowel onverpakte vleesproducten als vleesproducten in een doorlatend omhulsel die tussen de warmtebehandeling en de verpakking in plakken gesneden of anderszins behandeld zijn. De producten kunnen na de warmtebehandeling gerookt zijn.

Deze categorie omvat met name:

a)

koude, gekookte vleesproducten; vleesproducten die doorgaans vervaardigd zijn van gehele of grote delen van de anatomische of opnieuw gevormde structuren (zoals gekookte in plakken gesneden ham en gekookte kipfilet);

b)

worst;

c)

paté.

1.3.3.

Onder deze categorie vallen niet:

a)

na de warmtebehandeling gedroogde vleesproducten; zoals jerkyproducten;

b)

warmtebehandelde vleesproducten in een ondoorlatende verpakking die daarna nier meer worden behandeld;

c)

gefermenteerde vleesproducten, met inbegrip van gefermenteerde worst

2.   Opzet van de bemonstering

Er wordt voor het gecoördineerde bewakingsprogramma gebruik gemaakt van een proportionele gestratificeerde bemonstering, waarbij het aantal monsters aan de lidstaten overeenkomstig de omvang van hun bevolking wordt toegewezen.

2.1.   Bemonsteringsplan

2.1.1.

Iedere lidstaat moet beschikken over een bemonsteringsplan, gebaseerd op een getrapte bemonstering van clusters:

a)

de eerste trap bestaat uit de te bemonsteren grote/middelgrote steden;

b)

de tweede trap bestaat uit de te bemonsteren detailhandelsverkooppunten;

c)

de derde trap bestaat uit de verschillende voedselproducten binnen de drie te bemonsteren categorieën kant-en-klare levensmiddelen.

2.1.2.

Het bemonsteringsplan moet worden opgesteld door de bevoegde autoriteit en omvat het volgende:

a)

de in het gecoördineerde bewakingsprogramma opgenomen grote/middelgrote steden;

b)

de soorten door het programma bestreken detailhandelsverkooppunten en het percentage van de van iedere categorie genomen monsters;

c)

het tijdschema voor de bemonstering gedurende het gehele jaar.

2.1.3.

Wanneer relevante marketinggegevens beschikbaar zijn, omvat het plan ook het volgende:

a)

de te bemonsteren productsoorten binnen elk van de drie categorieën kant-en-klare levensmiddelen;

b)

het aantal van elke in a) bedoelde productsoort te nemen monsters.

2.1.4.

De lidstaten stellen aan de hand van de hieronder beschreven regels een bemonsteringsplan op, dat berust op de beste beschikbare marketinggegevens. Deze marketinggegevens of de ondersteuning bij het verwerven van de informatie kunnen/kan dikwijls worden verkregen van een nationale handelsvereniging. Wanneer marketinggegevens ontbreken, wordt gebruik gemaakt van de beste schatting van de marktaandelen ter onderbouwing van het bemonsteringsplan op centraal niveau. Wanneer er geen betrouwbare marketinggegevens beschikbaar zijn, kan de bevoegde autoriteit zich genoodzaakt zien om de keuze van de binnen een bepaalde categorie te bemonsteren productsoort over te laten aan de monsternemer in het veld.

2.2.   Keuze van de te bemonsteren categorieën detailhandelsverkooppunten

De bevoegde autoriteiten kiezen de detailhandelsverkooppunten uit waarvan monsters moeten worden genomen. De bemonstering vindt doorgaans plaats bij de volgende soorten detailhandelsverkooppunten: supermarkten, kleine winkels, delicatessenzaken en straatmarkten (zoals boeren- of plattelandsmarkten).

Indien de grootste categorie verkooppunten (bijvoorbeeld supermarkten) een marktaandeel van ten minste 80 % van een bepaalde categorie kant-en-klare levensmiddelen bezit, hoeven slechts monsters van die verkooppunten te worden genomen. Is dit niet het geval, dan wordt de op een na grootste categorie verkooppunten toegevoegd totdat ten minste 80 % van de markt wordt bestreken.

Wanneer de bemonstering volgens een bemonsteringsplan wordt uitgevoerd, is het aantal te nemen monsters van iedere categorie kant-en-klare levensmiddelen bij ieder soort detailhandelsverkooppunt evenredig met het marktaandeel van het desbetreffende soort verkooppunt ten opzichte van de andere bemonsterde verkooppunten.

2.3.   Keuze van de steden waar de monsterneming plaatsvindt

De monsterneming vindt plaats in steden. In iedere lidstaat worden in ten minste twee grote/middelgrote steden monsters genomen.

In de steden waar monsters worden genomen, is tezamen genomen minimaal 30 % van de bevolking van de lidstaat woonachtig. Als de acht grootste steden in het plan zijn opgenomen, mag het inwonersaantal echter minder dan 30 % bedragen.

2.4.   Keuze van het tijdschema voor de bemonstering

Het besmettingsniveau van Listeria monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen kan in de loop van het jaar verschillen. Met het oog op de nauwkeurigheid van de resultaten van het gecoördineerde bewakingsprogramma is de duur ervan verdeeld in 12 perioden van een maand, waarin gelijke aantallen monsters moeten worden genomen.

2.5.   Keuze van de kant-en-klare levensmiddelen uit de drie voornaamste te bemonsteren categorieën

Uit de drie te bemonsteren categorieën kant-en-klare levensmiddelen worden de afzonderlijke kant-en-klare levensmiddelen op basis van de marketinggegevens geselecteerd; zij worden gedetailleerd omschreven in het bemonsteringsplan.

Aangezien producten binnen een categorie echter uiteenlopend van aard zijn, is het mogelijk dat het marktaandeel ervan niet met een grote mate van betrouwbaarheid kan worden geschat. In dit geval kunnen de bevoegde autoriteiten de monsternemers opdragen ten behoeve van de bemonstering overeenkomstig het nationale bemonsteringsplan kaas uit te kiezen aan de hand van de geschatte bijdrage aan het marktaandeel. Een dergelijke monsterneming kan onderbouwd worden met door de bedrijfsleiders van lokale detailhandelsverkooppunten verstrekte omzetgegevens of, min of meer bij benadering, met marktaanwezigheid, d.w.z. naargelang de uitgestalde producten in het detailhandelsverkooppunt. Met een dergelijke aanpak bieden de bevoegde autoriteiten enige oriëntatie bij het schatten van het marktaandeel van belangrijke soorten levensmiddelen binnen de verschillende categorieën om een voor de markt zo representatief mogelijke bemonstering te verwezenlijken, bijvoorbeeld voor kaas van rauwe/gepasteuriseerde melk.

DEEL B

HET NEMEN EN VERVOEREN VAN MONSTERS

1.   Type en bijzonderheden van het monster

De monsters worden aselect geselecteerd uit de vitrines en wegen elk ten minste 100 g. Per bezoek aan een detailhandelsverkooppunt kan uit de drie categorieën kant-en-klare levensmiddelen meer dan een monster worden genomen. Er mogen echter per bezoek niet meer dan van vijf partijen van iedere categorie monsters worden genomen.

Voor de bemonstering worden alleen door de producent verpakte en intacte (verzegelde) verpakkingen verzameld. In het geval van kaas kunnen echter ook producten worden verzameld die op de verkooppunten zijn verpakt.

De voor bemonstering verzamelde producten moeten worden geëtiketteerd om het registreren van informatie betreffende deze producten mogelijk te maken. De informatie op het etiket omvat de volgende gegevens:

a)

de gegevens over het land van productie;

b)

het nummer van de partij;

c)

de houdbaarheidsdatum;

d)

de instructies betreffende de opslagtemperatuur, voor zover beschikbaar;

e)

andere informatie die in de regel op het etiket van verpakte kant-en-klare levensmiddelen wordt vermeld.

Wanneer niet alle in de punten a) tot en met d) vermelde informatie op het etiket wordt vermeld, vraagt de monsternemer de eigenaar of bedrijfsleider van het detailhandelsverkooppunt naar de ontbrekende informatie over het product en de etiketgegevens en/of raadpleegt hij de groothandelsverpakking voor deze informatie.

Wanneer het etiket op het kant-en-klare levensmiddel onduidelijk of op enigerlei wijze beschadigd is, wordt het product niet voor bemonstering verzameld. Van iedere partij gerookte of gravad vis worden twee monsters genomen. De gegevens op het etiket, zoals partijnummers en de uiterste verkoopdatum van het product, worden onderzocht om te garanderen dat beide monsters van dezelfde partij afkomstig zijn. Een van beide monsters wordt op de dag waarop het in het laboratorium wordt ontvangen, geanalyseerd en het andere aan het einde van de houdbaarheidstermijn.

Bij zachte en halfzachte kaas en warmtebehandelde producten wordt per partij slechts één monster genomen, dat aan het einde van de houdbaarheidstermijn wordt geanalyseerd.

De monsters worden in een afzonderlijk monsterzakje gedaan en onmiddellijk naar het laboratorium gestuurd om te worden geanalyseerd.

Daarom moeten er in alle stadia voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het voor bemonstering, vervoer en opslag gebruikte materieel niet verontreinigd wordt met Listeria monocytogenes.

2.   Informatie over het monster

Alle beschikbare relevante informatie betreffende het monster wordt op een monsterformulier geregistreerd, waarvan de bevoegde autoriteit het model opstelt. Het monster gaat steeds vergezeld van het monsterformulier. Wanneer het monsters betreft van kaas die in het detailhandelsverkooppunt wordt verpakt, kan het nodig zijn om te vragen naar de informatie over het desbetreffende product en de etiketgegevens en/of de groothandelsverpakking voor deze informatie te raadplegen.

Bij het nemen van monsters wordt de oppervlaktetemperatuur van de verpakte monsters gemeten en op het monsterformulier genoteerd.

Ieder monster en het bijbehorende monsterformulier is voorzien van een uniek nummer dat van de monsterneming tot en met de analyse wordt gebruikt. De bevoegde autoriteit gebruikt hiertoe een uniek nummeringsstelsel.

3.   Vervoer van de monsters

De monsters worden vervoerd in gekoelde recipiënten bij een temperatuur van 2 tot 8 °C en mogen tijdens het vervoer niet blootstaan aan externe verontreiniging.

Alle monsters van kant-en-klare levensmiddelen moeten het laboratorium binnen 24 uur na de monsterneming bereiken.

In uitzonderlijke omstandigheden mag de vervoerstijd meer dan 24 uur bedragen. De vervoerstijd mag echter niet meer dan 48 uur bedragen en er in geen geval toe leiden dat de analyses na de uiterste verkoopdatum van het voor de bemonstering genomen product worden uitgevoerd.

DEEL C

MONSTERVOORBEHANDELING EN ANALYSEMETHODEN

1.   Ontvangst van de monsters

1.1.   Algemene regels

Bij ontvangst van de monsters controleren de laboratoria de door de monsternemer geregistreerde gegevens op het monsterformulier en vullen zij de relevante onderdelen van dat formulier in. Alle ontvangen monsters worden alvorens te worden opgeslagen onderzocht om na te gaan of de verzendverpakking nog intact is. Monsters waarvan de temperatuur bij ontvangst meer dan 8 °C bedraagt worden geweigerd, tenzij de temperatuur in de detailhandel meer dan 8 °C bedroeg.

Onverminderd punt 1.2 worden alle monsters tot het einde van de houdbaarheidstermijn ervan koel bewaard.

Wanneer monsters tot het einde van de houdbaarheidstermijn ervan worden opgeslagen, worden zij gekoeld bewaard:

a)

op een op het etiket van de verpakking aangegeven opslagtemperatuur. Als op het etiket een temperatuurinterval wordt vermeld, wordt het monster op de hoogste temperatuur van het interval bewaard;

b)

als er geen precieze opslagtemperatuur op het etiket van de verpakking wordt aangegeven, wordt het monster bewaard op:

i)

de maximumkoeltemperatuur, vastgesteld in de wetgeving of de geldende richtsnoer in de lidstaat waar het monster is genomen, met een tolerantie van ± 2 °C;

ii)

8 °C (± 2 °C), indien dergelijke wetgeving of een dergelijk richtsnoer ontbreekt.

Indien de houdbaarheidstermijn van het bemonsterde product afloopt tijdens een weekeinde of een officiële feestdag, wordt het monster geanalyseerd op de laatste werkdag vóór het einde van de houdbaarheidstermijn.

1.2.   Bijzondere regels betreffende gerookte en gravad vis

Een van beide monsters wordt binnen 24 uur na het tijdstip van aankomst in het laboratorium geanalyseerd. Indien dat monster niet onmiddellijk na aankomst wordt geanalyseerd, wordt het in het laboratorium gekoeld bewaard op 3 °C (± 2 °C) voordat het wordt geanalyseerd.

Het tweede monster wordt gekoeld bewaard tot het einde van de houdbaarheidstermijn ervan.

2.   Monstervoorbehandeling en voorbereiding van de initiële suspensie

In alle stadia wordt kruisbesmetting tussen de monsters onderling en door de omgeving vermeden. Zodra met de laboratoriumanalyses begonnen is, worden de monsters weggegooid. Wanneer de analyse wordt stopgezet, bijvoorbeeld als gevolg van onaanvaardbare afwijkingen tijdens het analyseproces, worden er nieuwe monsters genomen.

Voor de initiële verdunning wordt hetzij het gehele product, hetzij een representatief analysemonster van 100 tot 150 g gebruikt. Monsters van levensmiddelen worden zodanig genomen dat zij oppervlakken omvatten die het gedeelte dat normaliter geconsumeerd zou worden, weerspiegelen (zoals 20 % korst/oppervlak en 80 % kaasmassa). Wanneer een verpakt product in plakken wordt gesneden, wordt het respectieve monster van meer dan een plak van het product genomen. Het analysemonster wordt in kleine stukjes gesneden en met gebruikmaking van een steriel instrument en een aseptische techniek in een stomacherzak gedeponeerd. Van dit mengsel worden een analyseportie van 10 g voor telling en één van 25 g voor detectie genomen.

Aan het deel analyseportie (10 g) worden 9 delen (90 ml) verdunningsmiddel toegevoegd en het mengsel wordt vervolgens gedurende 1 à 2 minuten met een stomacherzak of pulsifier gehomogeniseerd.

Als verdunningsmiddel voor algemeen gebruik kan gebufferd peptonwater, zoals beschreven in EN ISO 11290-2 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het aantonen en de bepaling van het aantal Listeria monocytogenes — Deel 2: Methode voor de bepaling van het aantal”, worden gebruikt.

Voor de verdunning van kaas wordt een natriumcitraatoplossing gebruikt overeenkomstig EN ISO 6887-5 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Voorbereiding van monsters en bereiding van verdunningen voor microbiologisch onderzoek — Deel 5: Specifieke werkwijze voor het bereiden van melk en melkproducten”.

De analyses ten behoeve van de detectie en telling van Listeria monocytogenes worden als volgt uitgevoerd:

a)

gerookte en gravad vis ondergaan een dubbele analyse:

i)

onmiddellijk na de monsterneming in de detailhandel en

ii)

aan het einde van de houdbaarheidstermijn;

b)

bij monsters van zachte en halfzachte kaas en warmtebehandelde vleesproducten worden de analyses alleen aan het einde van de houdbaarheidstermijn uitgevoerd.

2.1.   Detectie van Listeria monocytogenes

De detectie van Listeria monocytogenes vindt plaats volgens de gewijzigde versie van EN ISO 11290-1:1996 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het opsporen en de bepaling van het aantal Listeria monocytogenes — Deel 1: Opsporingsmethode”.

2.2.   Telling van Listeria monocytogenes

De telling van Listeria monocytogenes vindt plaats aan de hand van EN ISO 11290-2:1998 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Horizontale methode voor het aantonen en de bepaling van het aantal Listeria monocytogenes — Deel 2: Methode voor de bepaling van het aantal” en de gewijzigde versie daarvan EN ISO 11290-2:1998/Amd 1:2004 „Wijziging voor de bepaling van het isolatiemedium”.

Wanneer wordt geconstateerd dat het monster verontreinigd is, wordt aangenomen dat de meeste producten in geringe mate met Listeria monocytogenes verontreinigd zijn. Om de schatting van een geringe verontreiniging in monsters (tussen 10 en 100 cfu/g) mogelijk te maken, wordt 1 ml van de primaire verdunning overeenkomstig EN ISO 11290-2:1998/Amd 1:2004 als volgt in duplo getest:

a)

uitgeplaat op het oppervlak van drie platen met een diameter van 90 mm; of

b)

uitgeplaat op het oppervlak van één plaat met een diameter van 140 mm.

Aangezien het niveau van de verontreiniging met Listeria monocytogenes hoger zou kunnen zijn, wordt 0,1 ml van de primaire verdunning op het oppervlak van één plaat verspreid om de telling tot 1,5 × 104 cfu/g mogelijk te maken. Deze uitplating wordt enkelvoudig verricht volgens EN ISO 7218:2007 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Algemene eisen en richtlijn voor microbiologische onderzoeken”.

3.   Analyse van de pH en de wateractivteit (aw) bij gerookte en gravad vis

3.1.   Bepaling van de pH

De bepaling van de pH van het monster wordt uitgevoerd overeenkomstig EN ISO 2917:1999 „Vlees en vleesproducten — Meting van de pH — Referentiemethode”.

De analyse moet bij het bij aankomst in het laboratorium geteste monster worden uitgevoerd. Voor de bepaling van de pH van het monster wordt de in de ISO-methode vermelde niet-destructieve techniek aanbevolen.

Het resultaat wordt met een nauwkeurigheid van 0,05 pH-eenheid gerapporteerd.

3.2.   Bepaling van de wateractiviteit (aw)

De bepaling van de wateractiviteit (aw) van het monster vindt plaats aan de hand van EN ISO 21807:2004 „Microbiologie van voedingsmiddelen en diervoeders — Bepaling van de wateractiviteit”.

De analyse moet bij het bij aankomst in het laboratorium geteste monster worden uitgevoerd. De methode kan worden gebruikt binnen een marge van 0,999 tot 0,9000 en de herhaalbaarheidsgrens komt overeen met een standaardafwijking van 0,002.

De gerapporteerde waarde omvat ten minste twee significante cijfers.

4.   Opslag van de isolaten

Per positief monster wordt één bevestigde Listeria monocytogenes-stam opgeslagen voor eventuele verdere typeringsstudies. Wanneer de Listeria monocytogenes-stammen zowel door middel van de detectie- als de tellingsmethode worden ontdekt, worden alleen de aan de hand van de tellingsmethode verkregen isolaten bewaard.

De isolaten worden door de NRL’s met gebruikmaking van geschikte methoden voor kweekverzameling opgeslagen, mits deze methoden de levensvatbaarheid van de stammen met het oog op de typering gedurende ten minste twee jaar waarborgen.

DEEL D

RAPPORTAGE

1.   Algemene bepalingen

De door de lidstaten te rapporteren informatie — voor zover beschikbaar of toegankelijk — bestaat uit twee brede categorieën:

a)

een overzicht van het gecoördineerde bewakingsprogramma en de resultaten daarvan; dit wordt in tekstvorm opgesteld;

b)

uitvoerige afzonderlijke gegevens betreffende ieder in het kader van het bemonsteringsplan getest monster; die informatie wordt in de vorm van ruwe gegevens ingediend met gebruikmaking van de „data dictionary” en de gegevensverzamelingsformulieren, als bedoeld in artikel 5, lid 2.

2.   In het overzicht van het gecoördineerde bewakingsprogramma en de resultaten daarvan op te nemen informatie

a)

Naam van de lidstaat;

b)

Begin- en einddatum van de bemonstering en de analyses;

c)

Aantal in detailhandelsverkooppunten genomen en geanalyseerde monsters van de volgende kant-en-klare levensmiddelen:

i)

zachte en halfzachte kaas,

ii)

verpakte gerookte en gravad vis,

iii)

verpakte warmtebehandelde vleesproducten;

d)

Algemene resultaten:

de prevalentie van Listeria monocytogenes in door het gecoördineerde bewakingsprogramma bestreken zachte en halfzachte kaas, gerookte en gravad vis alsook warmtebehandelde vleesproducten en het aandeel van de monsters waarbij de grenswaarde van 100 cfu/g Listeria monocytogenes wordt overschreden;

e)

Beschrijving van de markten voor zachte en halfzachte kaas, gerookte en gravad vis alsook voor warmtebehandelde producten in de lidstaat;

i)

de totale marktomvang (voor zover beschikbaar),

ii)

het marktaandeel van de verschillende categorieën detailhandelsverkooppunten, zoals supermarkten, kleine winkels, delicatessenzaken en straatmarkten (voor zover beschikbaar),

iii)

het marktaandeel van ingevoerde (handelsverkeer in de Unie en invoer uit derde landen) en binnenlandse producten (voor zover beschikbaar),

iv)

het marktaandeel van de verschillende productsoorten (voor zover beschikbaar);

f)

Bemonsterde detailhandelsverkooppunten:

het soort bestreken verkooppunt: zoals supermarkten, kleine winkels enz.;

g)

Geografische spreiding van de monsterneming — bestreken grote/middelgrote steden (percentage van de bestreken bevolking);

h)

Beschrijving van de procedure voor het nemen van aselecte monsters in de detailhandel:

maandelijkse aselecte monsterneming;

i)

Opmerkingen over de algemene representativiteit van het bemonsteringsprogramma;

j)

Voorbereiding van het voor de pH-meting gebruikte testmonster;

k)

Voor de bepaling van de wateractiviteit (aw) gebruikte analysemethode.

3.   in de uitvoerige afzonderlijke gegevens voor ieder monster op te nemen informatie

a)

Type van het monster:

i)

verpakte zachte en halfzachte kaas,

ii)

verpakte gerookte en gravad vis,

iii)

verpakte warmtebehandelde vleesproducten;

b)

Subtype van het monster:

i)

kaas van rauwe/gethermiseerde/gepasteuriseerde melk,

ii)

kaas van koe-/ geiten-/ schapen-/ buffel-/ gemengde melk,

iii)

oppervlakte-gerijpte, met schimmel gerijpte, in pekel gerijpte of andere gerijpte kaas,

iv)

in plakken gesneden of gehele producten,

v)

koude/warme gerookte of gravad vis,

vi)

vissoort;

c)

In gerookte of gravad vis gebruikte conserveermiddelen (zoals aangegeven op het etiket);

d)

In de analyses van de monsters meegenomen kaaskorst (ja/nee; zo ja, vermelding van het aandeel (in procent), voor zover beschikbaar);

e)

Code van het bij de eerste analyse betrokken laboratorium;

f)

Datum van de bemonstering;

g)

Uiterste consumptiedatum van het bemonsterde product;

h)

Productie-/verpakkingsdatum (voor zover beschikbaar);

i)

Oppervlaktetemperatuur van het monster in het detailhandelsverkooppunt;

j)

Opslagtemperatuur in het laboratorium tot het einde van de houdbaarheidstermijn;

k)

Analyse onmiddellijk na de bemonstering (alleen voor gerookte en gravad vis)/einde van de houdbaarheidstermijn;

l)

Begindatum van de analyse in het laboratorium;

m)

Detectie van Listeria monocytogenes:

kwalitatieve resultaten (afwezig/aanwezig in 25 g);

n)

Telling van Listeria monocytogenes:

kwantitatieve resultaten (cfu/g);

o)

pH (alleen gerookte en gravad vis);

p)

Wateractiviteit (aw) (alleen gerookte en gravad vis);

q)

Code van de stad;

r)

Code van het verkooppunt;

s)

Soort detailhandelsbedrijf:

i)

supermarkt,

ii)

kleine winkel/zelfstandige detaillist,

iii)

delicatessenzaak,

iv)

straatmarkt/boerenmarkt;

t)

Land van productie:

zoals vastgesteld aan de hand van het identificatiemerk op de verpakking of in de handelsdocumenten;

u)

Voorverpakt:

i)

onder gemodificeerde atmosfeer verpakt,

ii)

vacuümverpakt,

iii)

verpakt in de detailhandel (alleen voor kaas);

v)

Organoleptische kwaliteit van het monster.


BIJLAGE II

Aantal in de lidstaten te nemen monsters per categorie kant-en-klare levensmiddelen

(als bedoeld in artikel 4, lid 5)

Lidstaat

Bevolking per 1 januari 2008

(gegevens EUROSTAT)

Omvang van het geharmoniseerde gestratificeerde monster

N

(miljoen)

%

Per levensmiddelencategorie en analysestadium (1)

Totale steekproefomvang

België – BE

10,7

2,1

60

240

Bulgarije – BG

7,6

1,5

60

240

Tsjechië – CZ

10,4

2,1

60

240

Denemarken – DK

5,576

1,1

60

240

Duitsland – DE

82,2

16,5

400

1 600

Estland – EE

1,3

0,3

30

120

Ierland – IE

4,4

0,9

30

120

Griekenland – EL

11,2

2,3

60

240

Spanje – ES

45,3

9,1

200

800

Frankrijk – FR

63,8

12,8

400

1 600

Italië – IT

59,6

12,0

400

1 600

Cyprus – CY

0,8

0,2

30

120

Letland – LV

2,3

0,5

30

120

Litouwen – LT

3,4

0,7

30

120

Luxemburg – LU

0,5

0,1

30

120

Hongarije – HU

10,0

2,0

60

240

Malta – MT

0,4

0,1

30

120

Nederland – NL

16,4

3,3

60

240

Oostenrijk – AT

8,3

1,7

60

240

Polen – PL

38,1

7,7

200

800

Portugal – PT

10,6

2,1

60

240

Roemenië – RO

21,5

4,3

60

240

Slovenië – SI

2,0

0,4

30

120

Slowakije – SK

5,4

1,1

60

240

Finland – FI

5,3

1,1

60

240

Zweden – SE

9,2

1,8

60

240

Verenigd Koninkrijk – UK

61,2

12,3

400

1 600

Totaal EU

497,5

100,0

3 020

12 080


(1)  Bij gerookte en gravad vis worden van iedere partij twee monsters genomen. Een van deze monsters wordt op de dag waarop het in het laboratorium wordt ontvangen, geanalyseerd en het andere aan het einde van de houdbaarheidstermijn (zie bijlage I, deel C, punt 1.2).


BIJLAGE III

Maximale financiële bijdrage van de Unie voor de lidstaten

(in EUR)

Lidstaat

Maximaal totaalbedrag voor de medefinanciering van analyses

Detectie Listeria monocytogenes

Telling Listeria monocytogenes

pH

Wateractiviteit

Totaal

België – BE

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Bulgarije – BG

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Tsjechië – CZ

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Denemarken – DK

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Duitsland – DE

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Estland – EE

7 200

7 200

450

600

15 450

Ierland – IE

7 200

7 200

450

600

15 450

Griekenland – EL

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Spanje – ES

48 000

48 000

3 000

4 000

103 000

Frankrijk – FR

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Italië – IT

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Cyprus – CY

7 200

7 200

450

600

15 450

Letland – LV

7 200

7 200

450

600

15 450

Litouwen – LT

7 200

7 200

450

600

15 450

Luxemburg – LU

7 200

7 200

450

600

15 450

Hongarije – HU

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Malta – MT

7 200

7 200

450

600

15 450

Nederland – NL

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Oostenrijk – AT

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Polen – PL

48 000

48 000

3 000

4 000

103 000

Portugal – PT

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Roemenië – RO

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Slovenië – SI

7 200

7 200

450

600

15 450

Slowakije – SK

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Finland – FI

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Zweden – SE

14 400

14 400

900

1 200

30 900

Verenigd Koninkrijk – UK

96 000

96 000

6 000

8 000

206 000

Totaal EU

724 800

724 800

45 300

60 400

1 555 300


BIJLAGE IV

Gefiatteerd financieel verslag over de uitvoering van een gecoördineerd bewakingsprogramma van Listeria monocytogenes in geselecteerde categorieën kant-en-klare levensmiddelen

Verslagperiode: … tot …

Verklaring betreffende uitgaven die voor het gecoördineerde bewakingsprogramma zijn verricht en voor een financiële bijdrage van de Unie in aanmerking komen

Referentienummer van het besluit van de Commissie tot vaststelling van de financiële bijdrage: …

Uitgaven voor

Aantal tests

Totale uitgaven voor de analyses tijdens de verslagperiode

(in nationale valuta)

Analyses voor de detectie van Listeria monocytogenes

 

 

Analyses voor de telling van Listeria monocytogenes

 

 

Analyses voor de bepaling van de pH

 

 

Analyses voor de wateractiviteit (aw)

 

 

Verklaring van de begunstigde

Ik bevestig dat

bovengenoemde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en betrekking hebben op de in Besluit 2010/75/EU omschreven taken en dat zij essentieel waren voor de goede uitvoering van die taken;

alle bewijsstukken met betrekking tot de kosten beschikbaar zijn voor auditdoeleinden;

geen andere bijdrage van de Unie voor dit gecoördineerde bewakingsprogramma is aangevraagd.

Datum: …

Naam van de persoon die financieel verantwoordelijk is: …

Handtekening: …


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/70


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot toekenning aan Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Slovenië van een overgangsperiode voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 762/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over aquacultuur

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 735)

(Slechts de teksten in de Tsjechische, de Duitse, de Griekse, de Poolse, de Portugese en de Sloveense taal zijn authentiek)

(2010/76/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 762/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de indiening door de lidstaten van statistieken over aquacultuur en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 788/96 van de Raad (1), en met name op artikel 5, lid 2, en artikel 7, lid 1,

Gezien het verzoek van Slovenië van 25 november 2008,

Gezien het verzoek van Tsjechië van 17 december 2008,

Gezien het verzoek van Duitsland van 19 december 2008,

Gezien het verzoek van Griekenland van 2 december 2008,

Gezien het verzoek van Oostenrijk van 19 december 2008,

Gezien het verzoek van Portugal van 22 december 2008,

Gezien het verzoek van Polen van 31 december 2008,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 762/2008 kan de Commissie de lidstaten voor de uitvoering van die verordening een overgangsperiode toestaan als de toepassing van die verordening op hun nationale statistische systemen aanzienlijke aanpassingen vereist en wellicht tot aanzienlijke praktische problemen leidt.

(2)

Naar aanleiding van de verzoeken van Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Slovenië moet aan deze landen een overgangsperiode worden toegestaan.

(3)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 762/2008 blijft een lidstaat waaraan een overgangsperiode is toegestaan, gedurende die overgangsperiode Verordening (EG) nr. 788/96 toepassen.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 762/2008 moeten de in bijlage V bedoelde gegevens over de structuur van de aquacultuursector om de drie jaar worden ingediend.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, ingesteld bij Besluit 72/279/EEG van de Raad (2),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Overgangsperiode voor de indiening van de in de bijlagen II, III en IV bij Verordening (EG) nr. 762/2008 bedoelde gegevens

Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 762/2008 wordt:

1.

aan Tsjechië een overgangsperiode toegestaan die op 31 december 2009 eindigt. Het eerste referentiekalenderjaar is 2009.

2.

aan Portugal een overgangsperiode toegestaan die op 31 december 2010 eindigt. Het eerste referentiekalenderjaar is 2010.

3.

wordt aan Duitsland, Griekenland, Oostenrijk, Polen en Slovenië een overgangsperiode toegestaan die op 31 december 2011 eindigt. Het eerste referentiekalenderjaar is 2011.

Artikel 2

Overgangsperiode voor de indiening van de in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 762/2008 bedoelde gegevens

Voor de toepassing van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 762/2008 wordt aan Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Portugal en Slovenië een overgangsperiode toegestaan die op 31 december 2011 eindigt. Het eerste referentiekalenderjaar is 2011.

Artikel 3

Overgangsperiode voor de indiening van het jaarlijkse verslag over de kwaliteitsbeoordeling

De in de artikelen 1 en 2 van dit besluit bedoelde overgangsperioden zijn van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 762/2008.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek en de Republiek Slovenië.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 218 van 13.8.2008, blz. 1.

(2)  PB L 179 van 7.8.1972, blz. 1.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/72


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

tot vaststelling van een nieuwe termijn voor de indiening van een dossier voor terbutryn dat in het kader van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde tienjarige werkprogramma dient te worden beoordeeld

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 752)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/77/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (2) is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG dienen te worden beoordeeld. Terbutryn is voor de productsoorten 7, 9 en 10 in die lijst opgenomen.

(2)

De oorspronkelijke deelnemer die voor de productsoorten 7, 9 en 10 kennisgeving heeft gedaan van terbutryn, heeft zich uit het beoordelingsprogramma teruggetrokken. De Commissie heeft dit derhalve overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 aan de lidstaten meegedeeld. Deze informatie is op 22 juni 2007 ook langs elektronische weg bekendgemaakt.

(3)

Binnen drie maanden na de elektronische bekendmaking van deze informatie hebben drie ondernemingen overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 belangstelling getoond voor het overnemen van de taak van deelnemer voor terbutryn voor één of meer van de productsoorten 7, 9 en 10.

(4)

Krachtens artikel 9, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1451/2007 was 31 oktober 2008 de termijn voor de indiening van volledige dossiers voor de productsoorten 7, 9 en 10. Krachtens artikel 12, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 kan de Commissie, wanneer zij een belanghebbende persoon toestaat de taak over te nemen van een deelnemer die zich heeft teruggetrokken, besluiten de desbetreffende periode voor de indiening van een volledig dossier zo nodig te verlengen.

(5)

Vanwege een misverstand over de termijn dient de termijn voor de indiening van dossiers voor terbutryn voor de productsoorten 7, 9 en 10 tot 1 maart 2010 te worden verlengd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De nieuwe termijn voor de indiening van dossiers voor terbutryn (EG-nummer 212-950-5; CAS-nummer 886-50-0) voor de productsoorten 7, 9 en 10 is 1 maart 2010.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

(2)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.


10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/73


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 9 februari 2010

betreffende de aanpassing van de drempelbedragen die zijn vermeld in artikel 157, onder b), en artikel 158, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement

(2010/78/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op artikel 271,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1177/2009 van de Commissie (2) zijn de drempelbedragen voor de gunning van overheidsopdrachten gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3).

(2)

Ten behoeve van de samenhang dienen daarom de drempelwaarden te worden vastgesteld waarop is gedoeld in artikel 157, onder b), en in artikel 158, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van 23 december 2002 van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

(3)

Aangezien de bij Verordening (EG) nr. 1177/2009 gewijzigde drempelwaarden van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2010, dient het onderhavige besluit eveneens van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2010. Daarom moet worden bepaald dat deze verordening in werking treedt op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(4)

Komen hiermee te vervallen en dienen derhalve te worden ingetrokken, Besluit 2004/121/EG van de Commissie van 6 februari 2004 betreffende de aanpassing van de in artikel 157, onder b), en artikel 158, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement vermelde drempelbedragen (4), Besluit 2006/103/EG van de Commissie van 14 februari 2006 betreffende de aanpassing van de drempelbedragen die worden vermeld in artikel 157, onder b), en artikel 158, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement (5) en Besluit 2008/102/EG van de Commissie van 1 februari 2008 betreffende de aanpassing van de drempelbedragen die zijn vermeld in artikel 157, onder b), en artikel 158, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement (6),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De waarde in euro van de drempelbedragen voor de gunning van overheidsopdrachten wordt als volgt vastgesteld:

4 845 000 EUR in artikel 157, onder b;

125 000 EUR in artikel 158, lid 1, onder a;

193 000 EUR in artikel 158, lid 1, onder b;

4 845 000 EUR in artikel 158, lid 1, onder c.

Artikel 2

De Besluiten 2004/121/EG, 2006/103/EG en 2008/102/EG worden ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Gedaan te Brussel, 9 februari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(2)  PB L 314 van 1.12.2009, blz. 64.

(3)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.

(4)  PB L 36 van 7.2.2004, blz. 58.

(5)  PB L 46 van 16.2.2006, blz. 52.

(6)  PB L 36 van 9.2.2008, blz. 5.


IV Handelingen die vóór 1 december 2009 zijn aangenomen krachtens het EG-Verdrag, het EU-Verdrag en het Euratom-Verdrag

10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/74


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 19 oktober 2009

tot wijziging van Beschikkingen 2006/679/EG en 2006/860/EG wat betreft de technische specificaties inzake interoperabiliteit van subsystemen van de trans-Europese conventionele en hogesnelheidsspoorwegsystemen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 7787)

(Voor de EER relevante tekst)

(2010/79/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem binnen de Gemeenschap (1), met name op artikel 6, lid 1,

Gezien de aanbeveling van het Europees Spoorwegbureau (ERA-REC-38-2009-ERTMS) van 24 april 2009 betreffende de aanpassing van bijlage A van de TSI Besturing en seingeving voor conventionele en hogesnelheidsspoorwegsystemen,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2006/679/EG van de Commissie van 28 maart 2006 betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (2) zijn de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI) van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem vastgesteld.

(2)

Bij Beschikking 2006/860/EG van de Commissie van 7 november 2006 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem Besturing en seingeving van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (3) is de TSI van het subsysteem besturing en seingeving van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig artikel 2 van Beschikking 2008/386/EG van de Commissie van 23 april 2008 tot wijziging van bijlage A bij Beschikking 2006/679/EG betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en bijlage A bij Beschikking 2006/860/EG betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem besturing en seingeving van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (4), moeten de ETCS-specificaties worden aangevuld met de aangepaste gemeenschappelijke testspecificaties.

(4)

Een aantal van de in de bijlage A bij de Beschikkingen 2006/679/EG en 2006/860/EG genoemde technische documenten moeten worden aangepast aan de technische vooruitgang.

(5)

De Beschikkingen 2006/679/EG en 2006/860/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van bij artikel 29 van Richtlijn 2008/57/EG ingestelde Comité inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De lijst van verplichte specificaties en de lijst van informatieve specificaties die zijn opgenomen in bijlage A bij Beschikking 2006/679/EG en bijlage A bij Beschikking 2006/860/EG worden vervangen door de lijst van verplichte specificaties en de lijst van informatieve specificaties in de bijlage bij deze beschikking. De voetnoten in bijlage H van de bij Beschikking 2006/679/EG vastgestelde TSI en in bijlage H van de bij Beschikking 2006/860/EG vastgestelde TSI, waarin wordt verwezen naar Beschikking 2002/731/EG, worden geschrapt.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 april 2010.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 oktober 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

(2)  PB L 284 van 16.10.2006, blz. 1.

(3)  PB L 342 van 7.12.2006, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 24.5.2008, blz. 11.


BIJLAGE

LIJST VAN VERPLICHTE SPECIFICATIES

Index-nr.

Referentie

Documentnaam

Versie

1

ERA/ERTMS/003204

ERTMS/ETCS Functional Requirement Specification

5.0

2

Verwijderd

 

 

3

UNISIG SUBSET-023

Glossary of Terms and Abbreviations

2.0.0

4

UNISIG SUBSET-026

System Requirement Specification

2.3.0

5

UNISIG SUBSET-027

FFFIS Juridical Recorder-Downloading Tool

2.3.0

6

UNISIG SUBSET-033

FIS for Man-Machine Interface

2.0.0

7

UNISIG SUBSET-034

FIS for the Train Interface

2.0.0

8

UNISIG SUBSET-035

Specific Transmission Module FFFIS

2.1.1

9

UNISIG SUBSET-036

FFFIS for Eurobalise

2.4.1

10

UNISIG SUBSET-037

Euroradio FIS

2.3.0

11

Gereserveerd 05E537

Off line key management FIS

 

12

UNISIG SUBSET-039

FIS for the RBC/RBC Handover

2.3.0

13

UNISIG SUBSET-040

Dimensioning and Engineering rules

2.3.0

14

UNISIG SUBSET-041

Performance Requirements for Interoperability

2.1.0

15

ERA SUBSET-108

Interoperability-related consolidation on TSI annex A documents

1.2.0

16

UNISIG SUBSET-044

FFFIS for Euroloop sub-system

2.3.0

17

Verwijderd

 

 

18

UNISIG SUBSET-046

Radio In-fill FFFS

2.0.0

19

UNISIG SUBSET-047

Track-side-Trainborne FIS for Radio In-Fill

2.0.0

20

UNISIG SUBSET-048

Trainborne FFFIS for Radio In-Fill

2.0.0

21

UNISIG SUBSET-049

Radio In-fill FIS with LEU/Interlocking

2.0.0

22

Verwijderd

 

 

23

UNISIG SUBSET-054

Assignment of Values to ETCS variables

2.0.0

24

Verwijderd

 

 

25

UNISIG SUBSET-056

STM FFFIS Safe Time Layer

2.2.0

26

UNISIG SUBSET-057

STM FFFIS Safe Link Layer

2.2.0

27

UNISIG SUBSET-091

Safety Requirements for the Technical Interoperability of ETCS in Levels 1 & 2

2.5.0

28

Gereserveerd

Reliability — Availability Requirements

 

29

UNISIG SUBSET-102

Test specification for Interface „k”

1.0.0

30

Verwijderd

 

 

31

UNISIG SUBSET-094

UNISIG Functional Requirements for an On-board Reference Test Facility

2.0.2

32

EIRENE FRS

GSM-R Functional Requirements Specification

7

33

EIRENE SRS

GSM-R System Requirements Specification

15

34

A11T6001 12

(MORANE) Radio Transmission FFFIS for EuroRadio

12

35

ECC/DC(02)05

ECC Decision of 5 July 2002 on the designation and availability of frequency bands for railway purposes in the 876-880 and 921-925 MHz bands

 

36a

Verwijderd

 

 

36b

Verwijderd

 

 

36c

UNISIG SUBSET-074-2

FFFIS STM Test cases document

1.0.0

37a

Verwijderd

 

 

37b

UNISIG SUBSET-076-5-2

Test cases related to features

2.3.1

37c

UNISIG SUBSET-076-6-3

Test sequences

2.3.1

37d

UNISIG SUBSET-076-7

Scope of the test specifications

1.0.2

37e

Verwijderd

 

 

38

06E068

ETCS marker board definition

1.0

39

UNISIG SUBSET-092-1

ERTMS EuroRadio Conformance Requirements

2.3.0

40

UNISIG SUBSET-092-2

ERTMS EuroRadio Test cases Safety Layer

2.3.0

41

Gereserveerd

UNISIG SUBSET 028

JRU Test Specification

 

42

Verwijderd

 

 

43

UNISIG SUBSET 085

Test Specification for Eurobalise FFFIS

2.2.2

44

Gereserveerd

Odometry FIS

 

45

UNISIG SUBSET-101

Interface „K” Specification

1.0.0

46

UNISIG SUBSET-100

Interface „G” specification

1.0.1

47

Gereserveerd

Safety Requirements and Requirements to Safety Analysis for Interoperability for the Control-Command and Signalling Sub-System

 

48

Gereserveerd

Test specification for mobile equipment GSM-R

 

49

UNISIG SUBSET-059

Performance requirements for STM

2.1.1

50

UNISIG SUBSET-103

Test specification for EUROLOOP

1.0.0

51

Gereserveerd

Ergonomic aspects of the DMI

 

52

UNISIG SUBSET-058

FFFIS STM Application Layer

2.1.1

53

Gereserveerd

AEIF-ETCS-Variables-Manual

AEIF-ETCS-Variables-Manual

 

54

Verwijderd

 

 

55

Gereserveerd

Juridical recorder baseline requirements

 

56

Gereserveerd

05E538

ERTMS Key Management Conformance Requirements

 

57

Gereserveerd

UNISIG SUBSET-107

Requirements on pre-fitting of ERTMS on-board equipment

 

58

UNISIG SUBSET-097

Requirements for RBC-RBC Safe Communication Interface

1.1.0

59

Gereserveerd

UNISIG SUBSET-105

Requirements on pre-fitting of ERTMS track side equipment

 

60

Gereserveerd

UNISIG SUBSET-104

ETCS version management

 

61

Gereserveerd

GSM-R version management

 

62

Gereserveerd

UNISIG SUBSET-099

RBC-RBC Test specification for Safe Communication Interface

 

63

UNISIG SUBSET-098

RBC-RBC Safe Communication Interface

1.0.0


LIJST VAN SPECIFICATIES TER INFORMATIE

Specificaties van type „1” geven de huidige status aan van de werkzaamheden ter voorbereiding van een verplichte specificatie die momenteel nog „gereserveerd” is.

Specificaties van type „2” geven aanvullende informatie ter motivering van de eisen in verplichte specificaties en bieden hulp bij de uitvoering daarvan.

Indexnummer B32 is bedoeld om unieke verwijzingen in de documenten van bijlage A te waarborgen. Aangezien het alleen bedoeld is voor redactionele doeleinden en ter ondersteuning van toekomstige wijzigingen van documenten waarnaar wordt verwezen, wordt het niet aangemerkt als „type” en niet gekoppeld aan een bindend document van bijlage A.

Documenten B25, B27, B28, B29 en B30 zijn slechts van toepassing op GSM-R DMI. Voor ETCS DMI geldt uitsluitend B34.


Index-nr.

Referentie

Documentnaam

Versie

Type

B1

EEIG 02S126

RAM requirements (chapter 2 only)

6

2 (index 28)

B2

EEIG 97S066

Environmental conditions

5

2 (index A5)

B3

UNISIG SUBSET-074-1

Methodology for testing FFFIS STM

1.0.0

2 (index 36)

B4

EEIG 97E267

ODOMETER FFFIS

5

1 (Index 44)

B5

O_2475

ERTMS GSM-R QoS Test Specification

1.0.0

2

B6

UNISIG SUBSET-038

Off-line Key Management FIS

2.1.9

1 (index 11)

B7

UNISIG SUBSET-074-3

FFFIS STM test specification traceability of test cases with Specific Transmission Module FFFIS

1.0.0

2 (Index 36)

B8

UNISIG SUBSET-074-4

FFFIS STM Test Specification Traceability of testing the packets specified in the FFFIS STM Application Layer

1.0.0

2 (Index 36)

B9

UNISIG SUBSET 076-0

ERTMS/ETCS Class 1, Test plan

2.3.1

2 (Index 37)

B10

UNISIG SUBSET 076-2

Methodology to prepare features

2.3.0

2 (Index 37)

B11

UNISIG SUBSET 076-3

Methodology of testing

2.3.1

2 (Index 37)

B12

UNISIG SUBSET 076-4-1

Test sequence generation: Methodology and Rules

1.0.2

2 (Index 37)

B13

UNISIG SUBSET 076-4-2

ERTMS ETCS Class 1 States for Test Sequences

1.0.2

2 (Index 37)

B14

UNISIG SUBSET 076-5-3

On-Board Data Dictionary

2.3.0

2 (Index 37)

B15

UNISIG SUBSET 076-5-4

SRS v.2.2.2 Traceability

2.3.1

2 (Index 37)

B16

UNISIG SUBSET 076-6-1

UNISIG test data base

2.3.1

2 (Index 37)

B17

UNISIG SUBSET 076-6-4

Test Cases Coverage

2.3.1

2 (Index 37)

B18

Verwijderd

 

 

 

B19

UNISIG SUBSET 077

UNISIG Causal Analysis Process

2.2.2

2 (Index 27)

B20

UNISIG SUBSET 078

RBC interface: Failure modes and effects analysis

2.4.0

2 (Index 27)

B21

UNISIG SUBSET 079

MMI: Failure Modes and Effects Analysis

2.2.2

2 (Index 27)

B22

UNISIG SUBSET 080

TIU: Failure Modes and Effects Analysis

2.2.2

2 (Index 27)

B23

UNISIG SUBSET 081

Transmission system: Failure Modes and Effects Analysis

2.3.0

2 (Index 27)

B24

UNISIG SUBSET 088

ETCS Application Levels 1&2 — Safety Analysis

2.3.0

2 (Index 27)

B25

TS50459-1

Railway applications — European Rail Traffic Management System — Driver Machine Interface part 1 — Ergonomic principles of ERTMS/ETCS/GSM-R Information

2005

2 (Index 51)

B26

Verwijderd

Vervangen door B34

 

 

B27

TS50459-3

Railway applications — Communication, signalling and processing systems — European Rail Traffic Management System — Driver Machine Interface part 3 — Ergonomic arrangements of ERTMS/GSM-R Information

2005

2 (Index 51)

B28

TS50459-4

Railway applications — Communication, signalling and processing systems — European Rail Traffic Management System — Driver Machine Interface part 4 — Data entry for the ERTMS/ETCS/GSM-R systems

2005

2 (Index 51)

B29

TS50459-5

Railway applications — Communication, signalling and processing systems — European Rail Traffic Management System — Driver Machine Interface part 5 — Symbols

2005

2 (Index 51)

B30

TS50459-6

Railway applications — Communication, signalling and processing systems — European Rail Traffic Management System — Driver Machine Interface part 6 — Audible Information

2005

2 (Index 51)

B31

Gereserveerd

EN50xxx

Railway applications — European Rail Traffic Management System — Driver Machine Interface part 7 — Specific Transmission Modules

 

2 (Index 51)

B32

Gereserveerd

Guideline for references

 

None

B33

EN 301 515

Global System for Mobile communication (GSM); Requirements for GSM operation in railways

2.1.0

2 (Index 32, 33)

B34

ERA-ERTMS-015560

ERTMS/ETCS Driver Machine Interface

2.3

1 (Index 51)

B35

Gereserveerd

UNISIG SUBSET-069

ERTMS Key Management Conformance Requirements

 

1 (Index 56)

B36

04E117

ETCS/GSM-R Quality of Service user requirements — Operational Analysis

1

2 (Index 32)

B37

UNISIG SUBSET-093

GSM-R Interfaces — Class 1 requirements

2.3.0

1 (Index 32, 33)

B38

UNISIG SUBSET-107A

Requirements on pre-fitting of ERTMS on-board equipment

1.0.0

2 (Index 57)

B39

UNISIG SUBSET-076-5-1

ERTMS ETCS Class 1 Feature List

2.3.1

2 (Index 37)

B40

UNISIG SUBSET-076-6-7

Test Sequences Evaluation and Validation

1.0.2

2 (Index 37)

B41

UNISIG SUBSET-076-6-8

Generic train data for test Sequences

1.0.1

2 (Index 37)

B42

UNISIG SUBSET-076-6-10

Test Sequence Viewer (TSV)

3.0.8

2 (Index 37)

B43

04E083

Safety Requirements and Requirements to Safety Analysis for Interoperability for the Control-Command and Signalling Sub-System

1.0

1 (index 47)

B44

04E084

Justification Report for the Safety Requirements and Requirements to Safety Analysis for Interoperability for the Control-Command and Signalling Sub-System.

1.0

2 (index B43)

B45

ERA/ERTMS/003205

Traceability Of Changes To ETCS FRS

0.1

2 (index 1)

B46

UNISIG SUBSET-099

RBC-RBC Safe Communication Interface Test Specifications

1.0.0

1 (index 62)


Rectificaties

10.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 37/82


Rectificatie van Beschikking 2009/561/EG van de Commissie van 22 juli 2009 tot wijziging van Beschikking 2006/679/EG met betrekking tot de toepassing van de technische specificatie inzake interoperabiliteit voor het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem

( Publicatieblad van de Europese Unie L 194 van 25 juli 2009 )

Op bladzijde 68 dient het schema van Corridor C door het volgende schema te worden vervangen:

„Corridor C (2)

Image”.