ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2009.315.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
|
|
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG |
|
|
* |
||
|
|
V Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009 op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE VERPLICHT IS |
|
|
|
||
|
|
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE NIET VERPLICHT IS |
|
|
|
2009/878/EU |
|
|
* |
||
|
|
2009/879/EU |
|
|
* |
||
|
|
2009/880/EU |
|
|
* |
||
|
|
2009/881/EU |
|
|
* |
||
|
|
2009/882/EU |
|
|
* |
Besluit van de Europese Raad van 1 december 2009 houdende vaststelling van zijn reglement van orde |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/1 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 17 juni 2009
betreffende steunmaatregel van de staten C 5/07 (ex N 469/05) inzake de versoepeling van de verplichtingen inzake informatieverstrekking voor bedrijven die deelnemen aan de Deense tonnagebelastingregeling
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4522)
(Slechts de tekst in de Deense taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/868/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Bij schrijven van 13 september 2005 (2) heeft Denemarken de Commissie in kennis gesteld van een wijziging van de Deense tonnagebelastingregeling, die oorspronkelijk was goedgekeurd bij besluit van 12 maart 2002 (3) (maatregel N 563/01). |
(2) |
Deze wijziging is ingeschreven als aangemelde steun onder referentie N 469/05. De aangemelde wijziging is ingevoerd bij Wet nr. 408 van 1 juni 2005. |
(3) |
Bij schrijven van 28 oktober 2005, 19 mei en 29 augustus 2006 (4) heeft de Commissie de Deense autoriteiten om aanvullende informatie gevraagd. Denemarken heeft deze informatie verstrekt bij schrijven van 22 november 2005 en 30 juni en 29 september 2006 (5). |
(4) |
Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de Commissie de formele onderzoeksprocedure ingeleid (hierna het „inleidingsbesluit” genoemd) overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (6) (hierna de „verordening inzake staatssteunprocedures” genoemd). Bij besluit van 4 april 2007 heeft de Commissie op verzoek van de Deense overheid een rectificatie goedgekeurd tot wijziging van het inleidingsbesluit. Een samenvatting van het besluit en de volledige inhoud van de brief in de officiële taal — en de gerectificeerde versie — zijn bekendgemaakt in het PB C 135 van 19 juni 2007, bladzijde 6 (7). |
(5) |
Bij schrijven van 7 maart 2007 (8) gaf Denemarken opmerkingen op het inleidingsbesluit. Slechts één betrokken partij maakte opmerkingen bij schrijven van 19 juli 2007 (9). |
2. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
2.1. Omschrijving van de aangemelde maatregel betreffende de tonnagebelastingregeling
(6) |
De aangemelde maatregel is omschreven in het inleidingsbesluit en wordt in dit punt in herinnering gebracht. |
(7) |
De commerciële transacties tussen twee bedrijven die tot dezelfde groep behoren, moeten plaatsvinden op basis van het armlengtebeginsel. Dit beginsel bestaat erin te controleren of bij transacties tussen filialen van eenzelfde ondernemingsgroep marktconforme prijzen worden gehanteerd. Om de fiscale administratie in staat te stellen te controleren of aan dit beginsel is voldaan, moeten de bedrijven alle noodzakelijke informatie verstrekken over hun commerciële transacties met filialen die tot dezelfde groep behoren. |
(8) |
Bij Wet nr. 408 van 1 juni 2005 worden Deense scheepvaartondernemingen die onder de Deense tonnagebelastingregeling (10) vallen, vrijgesteld van de verplichting de fiscale instanties alle nodige informatie te verstrekken over hun financiële transacties met buitenlandse ondernemingen die tot dezelfde groep behoren. |
(9) |
In artikel 1, lid 9, van die wet wordt bepaald dat de leden 1 tot en met 8 niet van toepassing zijn op bedrijven e.d. die hun inkomsten declareren in het kader van de tonnagebelastingwet, betreffende gecontroleerde transacties met buitenlandse rechtspersonen of vaste inrichtingen (zie lid 1, punten 2 tot en met 4), waar de inkomsten uit die transacties worden toegewezen aan inkomsten die aan tonnagebelasting onderworpen zijn. De leden 1 tot en met 8 waarnaar in het artikel wordt verwezen, behoren tot artikel 3B, punt 9, van de wet fiscaal beheer (geconsolideerde Wet 869 van 12 augustus 2004, als laatst gewijzigd bij artikel 1 van Wet 1441 van 22 december 2004). Deze leden hebben bektrekking op twee grote verplichtingen die worden opgelegd aan alle Deense bedrijven die in Denemarken actief zijn, met name:
|
(10) |
De aangemelde wijzigingen voorzien met name in vrijstelling voor tonnagebelastingbedrijven van beide verplichtingen met betrekking tot hun grensoverschrijdende transacties, terwijl zij wel blijven gelden voor transacties tussen filialen binnen Denemarken. |
(11) |
De aangemelde maatregel zal derhalve gevolgen hebben voor het „armlengtebeginsel” als bedoeld in punt 2.11.1 van het inleidingsbesluit van 12 maart 2002 tot goedkeuring van de Deense tonnagebelastingregeling (11), aangezien hij wijzigingen met zich meebrengt in de verplichting om informatie en verslagen te verstrekken voor bedrijven die baat hebben bij de tonnagebelasting in het kader van hun grensoverschrijdende transacties. |
(12) |
De vrijstelling van de verplichting om informatie en verslagen te verstrekken, geldt specifiek voor bedrijven die aan de tonnagebelasting onderworpen zijn. |
2.2. Beschrijving van de huidige regeling
(13) |
De tonnagebelastingregeling is beschreven in de beschikkingen van de Commissie van 12 maart 2002 in zaak N 563/01 en van 7 februari 2007 in zaak N 469/05. De belangrijkste kenmerken ervan worden in dit deel in herinnering gebracht. |
(14) |
De inkomsten uit alle activiteiten die in aanmerking komen en waarop een tonnagebelasting wordt geheven, worden uitgedrukt in de vorm van een vast bedrag dat, ongeacht de reële winst van de scheepvaartonderneming, overeenstemt met de som van de voor elk vaartuig overeenkomstig de tonnage als volgt vastgestelde bedragen:
|
(15) |
Op de aldus berekende inkomsten wordt de gebruikelijke aanslagvoet van de vennootschapsbelasting toegepast. |
(16) |
De regeling is sinds 1 januari 2001 van kracht en is toegankelijk voor alle in Denemarken belastingplichtige ondernemingen (ondernemingen met een vaste vestiging in Denemarken) die scheepvaartdiensten aanbieden. De regeling is ook toegankelijk voor buitenlandse ondernemingen die zich in Denemarken laten registreren door er hun administratieve zetel te vestigen. Alleen inkomsten uit scheepvaartactiviteiten komen in aanmerking voor deze regeling. |
(17) |
Scheepvaartondernemingen zijn vrij al dan niet aan de regeling deel te nemen. De keuze dient uiterlijk te worden gemaakt bij de indiening van de belastingaangifte voor het jaar waarin voor het eerst gebruik is gemaakt van de tonnagebelastingregeling. De beslissing al dan niet deel te nemen aan de tonnagebelastingregeling is bindend voor een periode van tien jaar. Deense scheepvaartondernemingen die tot dezelfde groep behoren, dienen met betrekking tot deelname aan de tonnagebelastingregeling dezelfde keuze te maken. Wanneer een scheepvaartonderneming opteert voor de tonnagebelastingregeling, geldt de regeling voor al haar activiteiten en vaartuigen die aan de voorwaarden voldoen. |
(18) |
Voor zover de Commissie weet, past Denemarken op dit moment, naast de tonnagebelastingregeling, slechts één andere regeling toe ten gunste van scheepvaartmaatschappijen: scheepseigenaars zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting en sociale bijdragen voor hun zeevaarders die werken aan boord van bepaalde schepen (de zogenaamde DIS-regeling) (12). |
2.3. Duur
(19) |
Zoals herhaald in het besluit van 7 februari 2007 heeft de Deense overheid er zich per brief van 14 februari 2006 toe verbonden om de aangemelde wijziging binnen 10 jaar opnieuw aan te melden. De onderzochte maatregel wordt derhalve geacht eind 2015 af te lopen. |
2.4. Begroting
(20) |
Zoals herhaald in het besluit van 7 februari 2007 heeft de Deense overheid aangegeven dat deze wijziging geen gevolgen voor de begroting van de bestaande regeling heeft. De voorgestelde wijziging heeft geen gevolgen voor individuele steundossiers. |
3. REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE
(21) |
In het inleidingsbesluit heeft de Commissie twee belangrijke bedenkingen geformuleerd met betrekking tot de aangemelde maatregel.
|
(22) |
De Commissie herinnert eraan dat afschermingsmaatregelen cruciaal zijn om ervoor te zorgen dat de tonnagebelastingregelingen waterdicht zijn. |
(23) |
Zonder een doelmatige tenuitvoerlegging van de desbetreffende maatregelen kunnen, zowel in de betrokken lidstaat als in andere landen, ook andere sectoren dan de scheepvaart de vennootschapsbelasting ontwijken door handelstransacties met een filiaal dat in de betrokken lidstaat onder de tonnagebelastingregeling valt. |
(24) |
De Commissie vreest bovendien dat de aanpassing van de afschermingsmaatregel door de aangemelde maatregel tot gevolg zal hebben dat in andere landen belastbare activiteiten, die niet onder de Deense tonnagebelasting vallen, onterecht van deze regeling gebruik zullen maken via transacties tegen oneerlijke prijzen met Deense filialen die onder de tonnagebelasting vallen. |
(25) |
De Commissie merkt op dat de Deense fiscale instanties wel over de mogelijkheid blijven beschikken om achteraf controles uit te voeren van intragroeptransacties waarbij alleen Deense tonnagebelastingbedrijven betrokken zijn. |
4. OPMERKINGEN VAN DE DEENSE OVERHEID OVER HET BESLUIT TOT INLEIDING VAN HET ONDERZOEK
(26) |
Bij schrijven van 15 maart 2007 (14) heeft de Deense overheid gereageerd op het inleidingsbesluit door aan te geven dat zij geen verdere opmerkingen hebben en dat zij derhalve verwijzen naar de antwoorden die zij eerder hebben gegeven bij schrijven van 22 november 2005, 30 juni 2006 en 29 september 2006. |
(27) |
In de brief van 22 november 2005 staat: „De aangemelde regeling impliceert geen overdracht van staatsmiddelen aan de begunstigde bedrijven. Het betreft een versoepeling van de rapporterings- en documentatieplicht die op zich geen economische waarde heeft. De aangemelde regeling impliceert derhalve ook geen extra financiële of fiscale voordelen, enz. in vergelijking met de eerder door de Commissie goedgekeurde regelingen. De scheepvaartmaatschappijen die onder de tonnagebelasting vallen, moeten het armlengtebeginsel naleven bij al hun gecontroleerde transacties. De aangemelde regeling verandert daar niets aan. De regeling omvat enkel een versoepeling van de vereisten inzake documentatie betreffende de naleving van het armlengtebeginsel voor bepaalde gecontroleerde transacties.”. |
(28) |
In haar brief van 30 juni 2006 wijst de Deense overheid erop dat de verplichting om informatie en verslagen te verstrekken, vóór de inwerkingtreding van Wet 408 van 1 juni 2005 slechts van toepassing is op grensoverschrijdende transacties tussen filialen. Via de wet in kwestie is deze verplichting uitgebreid tot transacties tussen een Deens tonnagebelastingbedrijf en één filiaal dat niet onder de tonnagebelasting valt, maar wel belastingplichtig is in Denemarken. |
(29) |
In haar brief van 29 september 2006 maakte de Deense overheid de volgende opmerkingen met betrekking tot de vraag of andere landen, waaronder de andere lidstaten, de lasten moeten dragen voor de controle van alle grensoverschrijdende transacties met ondernemingen die onder de Deense tonnagebelasting vallen: „De belastinginstanties van een land hebben de plicht de inkomensaangiftes van de in dat land belastingplichtige bedrijven en personen te controleren. In het kader van internationale verplichtingen kan het ook noodzakelijk zijn om — spontaan of op verzoek — informatie te bezorgen aan andere landen. De belastingsinstantie van de lidstaat moet zelf kunnen beslissen hoe zij haar controletaken uitvoert. Het is van essentieel belang voor de Deense belastingsinstanties dat de Deense belastingsinkomsten veilig worden gesteld, rekening houdend met de beschikbare middelen. Dit betekent ook dat de controles voornamelijk worden toegespitst op belastbare entiteiten waarvan een risicobeoordeling heeft aangetoond dat het aangewezen is er nauwgezet toezicht op te houden. De voorgestelde wijziging van de Deense tonnagebelastingregeling wijzigt die stand van zaken niet. Zij kan echter wel tot gevolg hebben dat de mogelijkheden van de Deense belastingsinstanties om te voldoen aan verzoeken om informatie van de belastingsinstanties van andere landen in het gedrang komen. Met name wat betreft de verrekeningsprijzen kan het moeilijk worden om na de feiten het noodzakelijke bewijsmateriaal te verkrijgen dat de interne groepstransacties zijn uitgevoerd overeenkomstig het armlengtebeginsel. Vaak zal de basis voor vergelijking die voor de beoordeling moet worden gebruikt, niet volledig zijn. Daarom is het aanzienlijk eenvoudiger om de noodzakelijke verslagen te verkrijgen op het moment dat de interne groepstransactie wordt uitgevoerd. De verplichting om verslagen te verstrekken is een duidelijke en permanente aansporing om materiaal te beveiligen ter ondersteuning van de conclusie dat de interne transacties overeenkomstig het armlengtebeginsel zijn uitgevoerd. De aangemelde wijziging is bedoeld om aan de tonnagebelasting onderworpen bedrijven vrij te stellen van de verplichting verslagen te verstrekken, indien de transacties betrekking hebben op buitenlandse ondernemingen die tot dezelfde groep behoren. Via die vrijstelling zijn dergelijke entiteiten niet onderworpen aan dezelfde vereiste om materiaal doorlopend te beveiligen of om de conclusie te ondersteunen dat de transacties met die groepsondernemingen overeenkomstig het armlengtebeginsel zijn uitgevoerd. Aan een verzoek om informatie van een ander land kan worden voldaan als het materiaal, bijvoorbeeld de bedrijfsboekhouding met bewijsstukken, voorhanden is. De Deense belastingsinstanties kunnen echter niet eisen dat nieuw bewijsmateriaal wordt opgemaakt dat alleen bestemd is voor gebruik door de belastingsinstanties van een ander land. Als een belastbare entiteit niet onderworpen is aan de verplichting verslagen te verstrekken, zal het bijvoorbeeld niet mogelijk zijn te vereisen dat die entiteit een vergelijkende analyse opmaakt ten bate van een ander land. In dat opzicht kan de vrijstelling in het nadeel van andere landen spelen.”. |
(30) |
In dezelfde brief van 29 september 2006 wordt het volgende gemeld met betrekking tot de vraag of de afschermingsmaatregelen na de invoering van de aangemelde maatregel bestand zouden blijven tegen eventuele pogingen tot belastingontwijking door buitenlandse filialen van scheepvaartmaatschappijen die onder de Deense tonnagebelasting vallen: „Om dat te kunnen garanderen zouden alle aan tonnagebelasting onderworpen entiteiten met buitenlandse groepsbedrijven ten minste ieder jaar moeten worden gecontroleerd, alsmede alle desbetreffende transacties tussen de twee partijen. Dat is echter compleet onrealistisch. De Deense belastingsinstanties moeten prioriteiten stellen voor de aanwending van hun middelen en proberen hun controleactiviteiten te optimaliseren. De van toepassing zijnde regels vormen een bewijs van het feit dat pogingen zijn ondernomen om de best mogelijke afschermingsmaatregelen tegen belastingontwijking te treffen. De aangemelde wijziging — vrijstelling van de verplichting om informatie en verslagen te verstrekken — zal die afscherming licht verzwakken. Vandaar de melding aan de Commissie.”. |
(31) |
Nog in dezelfde brief geeft de Deense overheid aan dat de wijziging de afschermingsmaatregel licht zal afzwakken, maar benadrukt zij dat „licht” ook daadwerkelijk „licht” betekent. Volgens de Deense overheid „zal de wijziging geen enkele invloed hebben, indien de andere lidstaat die bij een grensoverschrijdende transactie betrokken is, ook over een tonnagebelastingregeling beschikt. Er kunnen zich alleen problemen voordoen met landen die niet over een dergelijke tonnagebelastingregeling beschikken. Van belang is hierbij of het land zelf een verplichting om verslagen te verstrekken heeft ingevoerd dan wel het niet noodzakelijk achtte een dergelijke verplichting aan zijn belastingplichtigen op te leggen”. |
(32) |
Op de vraag hoe een ongelijke behandeling tussen de aan de Deense tonnagebelastingregeling onderworpen ondernemingen en die welke er niet aan onderworpen zijn (maar wel aan de Deense vennootschapsbelasting), met name betreffende de verplichting om informatie en verslagen te verstrekken, kan worden gerechtvaardigd, antwoordde de Deense overheid dat de speciale inkomstenaangifte, inclusief het niet beschikbaar zijn van verminderingen, betekent dat de verplichting om informatie en verslagen te verstrekken van minder belang is voor personen die onder de tonnagebelasting vallen. |
5. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN
(33) |
Slechts één belanghebbende partij, de Deense scheepseigenaarsvereniging Danmarks Rederiforening, heeft gereageerd op de bekendmaking in het PB van de samenvatting van het inleidingsbesluit. |
(34) |
Bij schrijven van 19 juli 2007 (15) wijst de Deense scheepseigenaarsvereniging erop dat een Deense scheepvaartmaatschappij, zoals voorheen, bij de uitvoering van haar activiteiten het armlengtebeginsel moet respecteren, zowel intern tussen tonnagebelastingactiviteiten en algemene activiteiten, als extern wat betreft buitenlandse groepsbedrijven. De onderneming moet ook nog steeds bewijsmateriaal kunnen voorleggen voor de gebruikte prijzen. |
(35) |
De Deense scheepseigenaarsvereniging benadrukt dat de ondernemingen onder de aangemelde maatregel niet verplicht zijn vooraf informatie met betrekking tot commerciële transacties van buitenlandse filialen te verstrekken, maar alleen op verzoek. |
(36) |
Met betrekking tot de vraag of het wettig is bedrijven via verschillende administratieve procedures te behandelen, wijst de Deense scheepseigenaarsvereniging erop dat de Commissie toch niet van mening kan zijn dat bepaalde bedrijven onnodige administratieve lasten moeten dragen, die hen slechts worden opgelegd om hen gelijk te behandelen wat betreft de mededinging met andere bedrijven waarvoor de autoriteiten van mening zijn dat de procedures in kwestie noodzakelijk zijn. |
6. OPMERKINGEN VAN DENEMARKEN OVER DE OPMERKINGEN VAN DERDE PARTIJEN
(37) |
Denemarken heeft geen opmerkingen geformuleerd over de door de Deense scheepseigenaarsvereniging ingediende opmerkingen. |
7. BEOORDELING VAN DE STEUN
7.1. Bestaan van steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag
(38) |
Krachtens artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag worden steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. |
(39) |
Via de tonnagebelastingregeling kent de Deense overheid een voordeel toe, door een verlaging van de vennootschapsbelasting die deze sector anders moet betalen, gefinancierd met staatsmiddelen, waardoor bepaalde bedrijven worden bevoordeeld, aangezien de maatregel specifiek van toepassing is voor de internationale scheepvaartsector. Dergelijke subsidies dreigen de mededinging te verstoren en kunnen het handelsverkeer tussen de lidstaten beïnvloeden aangezien de scheepvaart een markt is die vooral op wereldschaal functioneert. |
(40) |
De Commissie is van oordeel dat de aangemelde maatregel de beoordeling van de regeling als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag onverlet laat. |
(41) |
Het komt er hier vooral op aan te bepalen of de beoogde maatregel de in de beschikking van de Commissie van 12 maart 2002 (16) wat betreft de verenigbaarheid van de regeling met de interne markt gemaakte beoordeling zou wijzigen. |
7.2. Verenigbaarheid van de maatregel
(42) |
Op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. In onderhavig geval is de Commissie van mening dat de aangemelde maatregel moet worden onderzocht in het kader van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. |
(43) |
Steun ten gunste van de scheepvaartsector moet met name worden getoetst aan de communautaire richtsnoeren van 2004 betreffende staatssteun voor het zeevervoer (17) (hierna „de richtsnoeren” genoemd). |
7.2.1. De versoepeling van de afschermingsmaatregelen
(44) |
Zoals herhaald in het inleidingsbesluit is een van de belangrijkste voorwaarden voor de verenigbaarheid van de tonnagebelastingregelingen met de gemeenschappelijke markt de tenuitvoerlegging van afschermingsmaatregelen die met de regelingen gepaard gaan. Deze voorwaarde is met name bepaald in punt 3.1, laatste alinea, van de richtsnoeren, waarin is bepaald dat „wanneer een rederij ook bij andere commerciële activiteiten betrokken is, een transparante boekhouding wordt vereist om te voorkomen dat de faciliteiten naar andere activiteiten dan het zeevervoer zouden „doorsijpelen””. |
(45) |
De afschermingsmaatregelen, die integraal deel uitmaken van de regeling, zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat geen andere activiteiten dan zeevervoer, in de lidstaat in kwestie of in een andere lidstaat of derde land, indirect voordeel zouden halen uit de regeling. Indien de gewijzigde tonnagebelastingregeling zou leiden tot niet-maritieme activiteiten die van de Deense tonnagebelastingregeling profiteren, wordt de verenigbaarheid ervan in vraag gesteld. |
(46) |
Een van de belangrijkste maatregelen tegen misbruik is controle - op basis van het armlengtebeginsel - op handelstransacties tussen ondernemingen die onder de tonnagebelasting vallen en hun eventuele, zowel binnen- als buitenlandse, filialen (of delen van de betrokken bedrijven die onder de normale vennootschapsbelasting vallen). |
(47) |
Zelfs als de Deense overheid van mening is dat een rapporterings- en documentatievereiste op zich geen economische waarde heeft, heeft die vereiste niettemin betrekking op financiële transacties die van nature een economisch karakter hebben; zonder efficiënte tenuitvoerlegging van de afschermingsmaatregel betreffende commerciële transacties, kunnen andere sectoren dan het zeevervoer, hetzij in de lidstaat in kwestie hetzij in andere landen, gebruikmaken van de mogelijkheid om vennootschapsbelasting te ontlopen via commerciële transacties met een filiaal dat onder de tonnagebelastingregeling van de lidstaat in kwestie valt, zonder dat dit gerechtvaardigd is door een legitieme doelstelling van gemeenschappelijk belang. |
(48) |
Bovendien is de Commissie van mening dat, wanneer afschermingsmaatregelen ondoeltreffend blijken of waarschijnlijk ondoeltreffend zullen zijn, de tonnagebelastingregeling kan leiden tot belastingontwijking ten nadele van andere lidstaten of EER-landen. |
(49) |
Reeds om deze redenen moet de versoepeling van de afschermingsmaatregelen worden beschouwd als een handeling die de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Onder deze omstandigheden zou de regeling onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. |
7.2.2. Het onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse filialen
(50) |
De Commissie begrijpt dat de Deense autoriteiten overeenkomstig de afschermingsmaatregelen op basis van het armlengtebeginsel, net als in het verleden, controle zullen blijven uitoefenen op transacties tussen twee filialen van een onderneming waarvan er één onder de tonnagebelasting valt, doch uitsluitend wanneer beide filialen belastingplichtig zijn in Denemarken. |
(51) |
Hoewel de controle van binnenlandse transacties met een bedrijf dat onder de tonnagebelasting valt, onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de Deense fiscale overheid zou blijven, zou de controle van grensoverschrijdende transacties tussen een Deens bedrijf dat onder de tonnagebelasting valt en een buitenlands filiaal, aan de verantwoordelijkheid van het derde betrokken land worden toegekend, wat zou leiden tot een gebrek aan controle en toezicht op internationale financiële transacties. |
(52) |
Het gevolg is dat de aangemelde maatregel de door de Commissie in 2002 goedgekeurde (18) Deense tonnagebelastingregeling wijzigt, aangezien tonnagebelastingbedrijven worden vrijgesteld van de vereisten die in 2002 golden. Andere activiteiten dan zeevervoer, die in een andere lidstaat of EER-land worden uitgevoerd door een filiaal van een onderneming die onder de Deense tonnagebelasting valt, zouden eenvoudiger kunnen profiteren van de Deense tonnagebelasting en ontkomen aan de normale vennootschapsbelasting in de lidstaat of het EER-land in kwestie. Dit wordt ook door de Deense overheid erkend, wanneer zij verklaart dat de afschermingsmaatregel in kwestie „een beetje” wordt versoepeld. De beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling van alle bedrijven in de sector moeten echter worden gerespecteerd; de Deense overheid gaat ervan uit dat fraude en belastingontwijking bij commerciële transacties ongewoon zijn, maar zelfs indien dat het geval zou zijn, blijkt controle noodzakelijk om een accurate praktijk bij internationale transacties te garanderen. |
(53) |
De Commissie is van mening dat de afschermingsmaatregel voor intragroeptransacties bescherming moet bieden tegen verstoringen van de gemeenschappelijke markt die zich voordoen door het toekennen van voordelen aan filialen in de betrokken lidstaat en in de andere lidstaten. Anders zouden de gevolgen van belastingontwijking door een tonnagebelastingbedrijf het functioneren van de gemeenschappelijke markt ernstig beïnvloeden. |
(54) |
Bijgevolg is de Commissie van mening dat de lidstaat die een tonnagebelastingregeling heeft ingevoerd, grensoverschrijdende intragroeptransacties (grensoverschrijdende transacties die filialen in een andere lidstaat of EER-land voordeel kunnen opleveren) moet behandelen alsof deze transacties dergelijke bedrijven op zijn eigen grondgebied ten goede kwamen. Anders gezegd, een lidstaat moet voor de tenuitvoerlegging van de afschermingsmaatregel voor intragroeptransacties, dezelfde normen hanteren voor transacties van een tonnagebelastingbedrijf met een buitenlands filiaal als voor transacties met een nationaal filiaal dat niet onder de tonnagebelasting valt. |
(55) |
In het kader van de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling moet de lidstaat die de tonnagebelasting oplegt, in het kader van de afschermingsmaatregel in kwestie, dezelfde verplichting van informatie en verslaglegging opleggen voor binnenlandse transacties (die in het nadeel spelen van deze lidstaat) en voor grensoverschrijdende transacties (die in het nadeel spelen van andere lidstaten of EER-landen). Deze informatie is met name essentieel voor het controleren van de verrekeningsprijzen binnen een groep bedrijven. |
(56) |
Door de versoepeling van de controles die de Deense overheid moet uitvoeren op transacties tussen een bedrijf dat onder de Deense tonnagebelastingregeling valt en een buitenlands filiaal daarvan, komt Denemarken de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling niet na. Daardoor schuift Denemarken ten minste een deel van de last van de controles op de naleving van de doelstellingen van het systeem, en bijgevolg een eventuele verstoring van de gemeenschappelijke markt, door naar de andere lidstaat en het EER-land waar het bij de transactie betrokken filiaal dat niet onder de tonnagebelasting valt, wordt belast. |
(57) |
Bijgevolg concludeert de Commissie dat de aangemelde maatregel een aanzienlijke verzwakking van de afschermingsmaatregel van een andere lidstaat of een EER-land tot gevolg zal hebben. |
(58) |
Voorts beschouwt de Commissie de ongelijke behandeling wat betreft de verplichting tot informatie en verslaglegging tussen begunstigden die enkel nationale filialen hebben die niet onder de tonnagebelasting vallen en begunstigden die ook buitenlandse filialen hebben, als ongerechtvaardigd. De maatregel zou leiden tot een ongerechtvaardigde verstoring van de mededinging tussen bedrijven die buitenlandse filialen hebben en bedrijven die geen buitenlandse filialen hebben. |
(59) |
De gevolgen van de aangemelde maatregel zijn dusdanig dat zij de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag en de vereiste van punt 3.1, laatste alinea, van de richtsnoeren, niet naleven. Bijgevolg moet de maatregel in kwestie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. |
7.3. Conclusie
(60) |
Samengevat is de Commissie van mening dat de aangemelde maatregel zou leiden tot verstoringen die het gemeenschappelijk belang schaden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag en aldus de Deense tonnagebelastingregeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt zou maken in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De aangemelde maatregel, die bestaat in de intrekking van de verplichting voor scheepseigenaars die onder de Deense tonnagebelasting vallen om de Deense fiscale instanties commerciële informatie te bezorgen over alle commerciële transacties met buitenlandse filialen op basis van Wet nr. 408 van 1 juni 2005 — en die wel wordt opgelegd aan alle andere bedrijven — is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
De maatregel mag bijgevolg niet ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 2
Denemarken deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen zij heeft genomen om hieraan te voldoen.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Denemarken.
Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB C 135 van 19.6.2007, blz. 6.
(2) Ingeschreven onder referentie TREN(2005) A/23228.
(3) De tekst van de beschikking in de authentieke taal is beschikbaar op het volgende internetadres: http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/transports-2001/n563-01.pdf Op 1 december 2004 (steunmaatregel N 171/04) heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de uitbreiding van de lijst van de nevenactiviteiten (activiteiten die nauw verbonden zijn en direct verband houden met het aanbieden van vervoersdiensten) waarvoor aan boord commerciële faciliteiten (zoals winkels en kiosken) kunnen worden gehuurd door derde ondernemingen of door een onafhankelijk onderdeel van de scheepvaartonderneming met het oog op de uitvoering van activiteiten die al dan niet in aanmerking komen. De tekst van dit tweede besluit is in de authentieke taal beschikbaar op het volgende internetadres: http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/transports-2004/n171-04.pdf
(4) Referenties TREN (2005) D/122520, TREN (2006) D/209990 en D/217824.
(5) Ingeschreven onder de referenties TREN (2005) A/29975, TREN (2006) A/26422 en A/33708.
(6) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.
(7) Zie: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2007/c_135/c_13520070619nl00060019.pdf
(8) Ingeschreven onder referentie TREN(2007) A/25703.
(9) Ingeschreven onder referentie TREN(2007) A/38091.
(10) Zie de beschrijving onder punt 2.2.
(11) Zie voetnoot 3. In punt 2.11.1 van het besluit is vastgesteld dat de bepalingen over het armlengtebeginsel in de Deense belastingwet ook van toepassing zijn op de Deense tonnagebelastingregeling.
(12) Steunmaatregel N 116/98, goedgekeurd bij beschikking van de Commissie van 13 november 2002. De tekst van de beschikking in de authentieke taal is beschikbaar op het volgende internetadres: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids/transports-1998/nn116-98.pdf
(13) Zie het arrest van 15 juni 1993 in zaak C-225/91, Matra/Commissie en met name punt 41: „41. Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat de procedure van de artikelen 92 en 93 de Commissie en, onder bepaalde voorwaarden, de Raad weliswaar een ruime beoordelingsvrijheid laat bij het onderzoek van de verenigbaarheid van een steunregeling van een lidstaat met de vereisten van de gemeenschappelijke markt, maar dat uit de algemene structuur van het Verdrag blijkt, dat deze procedure nooit mag leiden tot een resultaat dat strijdig zou zijn met de specifieke verdragsbepalingen (arrest in zaak 73/79, Commissie/Italië, Jurispr. 1980, blz. 1533, alinea 11). Voorts oordeelde het Hof, dat uitvoeringsvoorschriften van een steunmaatregel die in strijd zijn met andere bijzondere verdragsbepalingen dan de artikelen 92 en 93, dermate nauw verbonden kunnen zijn met het doel van de steun, dat zij niet afzonderlijk kunnen worden beoordeeld (arrest in zaak 74/76, Iannelli, Jurispr. 1977, blz. 557).”
(14) Ingeschreven onder referentie TREN(2007) A/26997.
(15) Ingeschreven onder referentie TREN(2007) A/38091.
(16) Zie voetnoot 3.
(17) PB C 13 van 17.1.2004, blz. 3.
(18) Zie voetnoot 3.
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/8 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 27 november 2009
tot wijziging van de bijlagen XI, XII, XV en XVI bij Richtlijn 2003/85/EG van de Raad wat betreft de lijst van en de minimumveiligheidsnormen van toepassing op laboratoria die met levend mond-en-klauwzeervirus mogen werken
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9094)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/869/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (1), en met name op artikel 67, lid 2, en artikel 87, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Richtlijn 2003/85/EG worden de minimumbestrijdingsmaatregelen vastgesteld die bij het uitbreken van mond-en-klauwzeer moeten worden toegepast, alsook bepaalde preventieve maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten en de landbouwgemeenschap zelf beter bedacht zijn op mond-en-klauwzeer. |
(2) |
Artikel 65 van Richtlijn 2003/85/EG bepaalt dat de lidstaten erop moeten toezien dat met levend mond-en-klauwzeervirus voor onderzoek, diagnose of productie alleen wordt gewerkt in erkende laboratoria die in bijlage XI bij die richtlijn zijn opgenomen en ten minste functioneren volgens de in bijlage XII vastgestelde normen inzake bioveiligheid. |
(3) |
Deel A van bijlage XI bij Richtlijn 2003/85/EG bevat de lijst van nationale laboratoria die met levend mond-en-klauwzeervirus mogen werken voor onderzoek en diagnose. Deel B van die bijlage bevat de lijst van de laboratoria die met levend mond-en-klauwzeervirus mogen werken voor de productie van vaccins. |
(4) |
Frankrijk heeft de Commissie er officieel van in kennis gesteld dat een van zijn nationale referentielaboratoria en een vaccinproducerend laboratorium niet langer beschouwd worden als laboratoria die voldoen aan de normen inzake bioveiligheid, als bedoeld in artikel 65, onder d), van Richtlijn 2003/85/EG. |
(5) |
Nederland heeft de Commissie officieel in kennis gesteld van een verdere naamsverandering van zijn nationaal diagnoselaboratorium dat met levend mond-en-klauwzeervirus mag werken, en van de overname door het privébedrijf „Lelystad Biologicals BV, Lelystad” van dat deel van het voormalige Centraal Instituut voor Dierziektecontrole (CIDC-Lelystad) dat met levend mond-en-klauwzeervirus mag werken voor de productie van vaccins. |
(6) |
De lijst van laboratoria die met levend mond-en-klauwzeervirus mogen werken, als vastgesteld in bijlage XI bij Richtlijn 2003/85/EG, moet daarom worden gewijzigd. |
(7) |
In punt 1 van bijlage XII bij Richtlijn 2003/85/EG worden de bioveiligheidsnormen vastgesteld voor laboratoria die met levend mond-en-klauwzeervirus mogen werken. Het bepaalt dat deze laboratoria ten minste moeten voldoen aan de minimumvoorwaarden die zijn vastgesteld in „Minimumnormen voor laboratoria die in vitro en in vivo werken met het mond-en-klauwzeervirus”, Commissie voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer — 26e vergadering, Rome, april 1985, als gewijzigd in 1993. |
(8) |
Punt 1 van bijlage XV bij Richtlijn 2003/85/EG bepaalt dat alle laboratoria in de lidstaten die met levend mond-en-klauwzeervirus werken, moeten voldoen aan de strenge veiligheidsvoorwaarden die zijn vastgesteld in „Minimumnormen voor laboratoria die in vitro en in vivo werken met mond-en-klauwzeervirus”, Commissie voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer — 26e vergadering, Rome, april 1985, gewijzigd bij aanhangsel 6 (ii) bij het verslag van de 30e vergadering, Rome, 1993. |
(9) |
Bovendien bepaalt punt 7 van bijlage XVI bij Richtlijn 2003/85/EG dat het communautaire referentielaboratorium functioneert overeenkomstig erkende strenge veiligheidsvoorwaarden ten aanzien van de ziekte, die zijn vastgesteld in „Minimumnormen voor laboratoria die in vitro en in vivo werken met het mond-en-klauwzeervirus”, Commissie voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer — 26e vergadering, Rome, april 1985, gewijzigd bij aanhangsel 6 (ii) van het verslag van de 30e vergadering van de Commissie voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer 1993, als bedoeld in bijlage XII bij die richtlijn. |
(10) |
Ingevolge een uitbraak van mond-en-klauwzeer in 2007 in een lidstaat, die verband hield met de ontsnapping van het mond-en-klauwzeervirus uit een laboratorium, zijn die „Minimumnormen voor laboratoria die in vitro en in vivo werken met het mond-en-klauwzeervirus” („bioveiligheidsnormen”) gewijzigd. Ingevolge discussies over de bioveiligheidsnormen met de lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is de gewijzigde versie van die normen op 29 april 2009 goedgekeurd tijdens de 38e algemene vergadering van de Commissie voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer (2) en opgenomen in het verslag van de 38e algemene vergadering van de Commissie voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer, Rome, 28-30 april 2009 („het verslag”). Zij vervangt de in 1985 vastgestelde en in 1993 gewijzigde bioveiligheidsnormen. De bijlagen XII, XV en XVI bij Richtlijn 2003/85/EG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
Richtlijn 2003/85/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(12) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De bijlagen XI, XII, XV en XVI bij Richtlijn 2003/85/EG worden overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking gewijzigd.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 november 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1.
(2) Report of the 38 General Session of the European Commission for the Control of Foot-and-Mouth Disease, Rome 28-30 april 2009, Appendix 10, p. 82; te vinden op: http://www.fao.org/ag/againfo/commissions/docs/SecurityStandards_2009.pdf
BIJLAGE
De bijlagen XI, XII, XV en XVI worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Bijlage XII wordt punt 1 vervangen door:
|
3) |
In bijlage XV wordt punt 1 vervangen door:
|
4) |
In bijlage XVI wordt punt 7 vervangen door:
|
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/11 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 27 november 2009
tot wijziging van Beschikking 2009/821/EG wat betreft de lijst van grensinspectieposten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9199)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/870/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 6, lid 4, tweede alinea, laatste zin,
Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 6, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces (3) is een lijst van overeenkomstig de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG erkende grensinspectieposten vastgesteld. Die lijst is in bijlage I bij die beschikking opgenomen. |
(2) |
De inspectiedienst van de Commissie, het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB), heeft een inspectie in de grensinspectiepost op de luchthaven van Kopenhagen in Denemarken uitgevoerd. De resultaten van de inspectie waren bevredigend. Een bijkomend inspectiecentrum moet daarom voor die grensinspectiepost worden toegevoegd aan de lijst in bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG. |
(3) |
Ingevolge mededelingen van Denemarken, Frankrijk, Italië en Portugal moeten bepaalde categorieën van dieren of producten van dierlijke oorsprong die kunnen worden gecontroleerd in bepaalde grensinspectieposten die reeds overeenkomstig Beschikking 2009/821/EG zijn erkend, worden toegevoegd aan de lijst van de grensinspectieposten voor die lidstaten, als vastgesteld in bijlage I bij die beschikking. |
(4) |
Ingevolge de resultaten van VVB-inspecties overeenkomstig Beschikking 2009/821/EG en mededelingen van Frankrijk, Ierland en Italië moeten bepaalde categorieën van dieren of producten van dierlijke oorsprong die kunnen worden gecontroleerd in bepaalde grensinspectieposten die reeds overeenkomstig Beschikking 2009/821/EG zijn erkend, worden verwijderd uit de lijst van de grensinspectieposten voor die lidstaten, als vastgesteld in bijlage I bij die beschikking. |
(5) |
Ingevolge een mededeling van Letland moet de lijst van grensinspectieposten voor die lidstaat worden gewijzigd om rekening te houden met de afschaffing van een van zijn grensinspectieposten. |
(6) |
Ingevolge mededelingen van België, Duitsland en Frankrijk moeten bepaalde grensinspectieposten van die lidstaten worden geschrapt uit de lijst van grensinspectieposten van bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG. |
(7) |
Ingevolge een mededeling van Italië moet de lijst van grensinspectieposten voor die lidstaat worden gewijzigd om rekening te houden met de verandering van de benaming van een van zijn grensinspectieposten. |
(8) |
Bovendien heeft België meegedeeld dat de OCHZ-faciliteit in de grensinspectiepost in Zeebrugge is gesloten en een nieuwe inspectiefaciliteit is opgericht. |
(9) |
Beschikking 2009/821/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Bijlage I bij Beschikking 2009/821/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 27 november 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.
(2) PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.
(3) PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1.
BIJLAGE
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Het deel betreffende België wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Het deel betreffende Denemarken wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In het deel betreffende Duitsland worden de vermeldingen voor de grensinspectieposten in Kiel, Lübeck en Rügen geschrapt. |
4) |
Het deel betreffende Ierland wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Het deel betreffende Frankrijk wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Het deel betreffende Italië wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
In het deel betreffende Letland wordt de vermelding voor de haven in Riga (Baltmarine Terminal) vervangen door:
|
8) |
In het deel betreffende Portugal wordt de vermelding voor de luchthaven in Lissabon vervangen door:
|
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/15 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2009
houdende toekenning aan de Republiek Kroatië van beheersbevoegdheden, tijdens de pretoetredingsperiode, betreffende de steun voor de pretoetredingsmaatregelen 101 en 103 in het kader van afdeling V — Landbouw en plattelandsontwikkeling — van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA)
(2009/871/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie van 12 juni 2007 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) (2), en met name op de artikelen 18 en 186,
Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd), en met name op artikel 53 quater en artikel 56, lid 2,
Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) (hierna „de uitvoeringsvoorschriften” genoemd), en met name op artikel 35,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 zijn de doelstellingen en de hoofdbeginselen met betrekking tot de pretoetredingssteun voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten voor de periode van 2007 tot en met 2013 vastgesteld en wordt de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van die steun bij de Commissie gelegd. |
(2) |
De artikelen 11, 12, 13, 14, 18 en 186 van Verordening (EG) nr. 718/2007 bieden de Commissie de mogelijkheid beheersbevoegdheden aan het begunstigde land toe te kennen en bevatten voorschriften voor een dergelijke toekenning op het gebied van afdeling V — Landbouw en plattelandsontwikkeling — van het instrument voor pretoetredingssteun. |
(3) |
Krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 718/2007 moeten de Commissie en het begunstigde land een kaderovereenkomst sluiten waarin de regels voor de samenwerking met betrekking tot de financiële steun van de Europese Gemeenschap aan het begunstigde land worden vastgesteld. Indien nodig kan deze kaderovereenkomst worden aangevuld met één of meer sectorale overeenkomsten die bepalingen voor een specifieke component bevatten. |
(4) |
Aan het begunstigde land kunnen slechts beheersbevoegdheden worden toegekend als wordt voldaan aan artikel 53 quater en artikel 56, lid 2, van het Financieel Reglement en aan artikel 35 van de uitvoeringsvoorschriften. |
(5) |
De kaderovereenkomst tussen de regering van de Republiek Kroatië en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de regels voor de samenwerking met betrekking tot de financiële steun van de Europese Gemeenschap aan de Republiek Kroatië in het kader van de uitvoering van de steun uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) is gesloten op 17 december 2007. |
(6) |
Het programma voor landbouw en plattelandsontwikkeling van de Republiek Kroatië in het kader van IPA (hierna „het IPARD-programma” genoemd), dat overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1085/2006 en artikel 184 van Verordening (EG) nr. 718/2007 is goedgekeurd bij Besluit C(2008) 690 van de Commissie van 25 februari 2008, bevat een plan voor de jaarlijkse bijdragen van de Gemeenschap, alsmede een financieringsovereenkomst. |
(7) |
De sectorale overeenkomst die op 12 januari 2009 is gesloten tussen de Commissie van de Europese Gemeenschap, welke voor of namens de Europese Gemeenschap optreedt, en de regering van de Republiek Kroatië, welke namens de Republiek Kroatië optreedt, vormt een aanvulling op de kaderovereenkomst en bevat specifieke voorschriften voor de implementatie en de uitvoering van het IPARD-programma voor landbouw en plattelandsontwikkeling van de Republiek Kroatië uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA). |
(8) |
Op 10 september 2009 is het IPARD-programma laatstelijk gewijzigd bij Besluit C(2009) 6770 van de Commissie. |
(9) |
Op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 718/2007 van de Commissie moet het begunstigde land de voor de uitvoering van het IPARD-programma verantwoordelijke instanties en autoriteiten aanwijzen: de voor de erkenning bevoegde functionaris, de nationale ordonnateur, het nationaal fonds, de beheersautoriteit, het IPARD-agentschap en de auditautoriteit. |
(10) |
De regering van Kroatië heeft het departement „nationaal fonds”, een organisatorische eenheid van de Schatkist binnen het ministerie van Financiën, aangewezen als nationaal fonds dat wordt belast met de in bijlage I bij de sectorale overeenkomst vastgestelde functies en verantwoordelijkheden. |
(11) |
De regering van Kroatië heeft het directoraat voor Markt- en structuursteun in de landbouw, een organisatorische eenheid van het ministerie van Landbouw, Visserij en Plattelandsontwikkeling, aangewezen als IPARD-agentschap dat wordt belast met de in bijlage I bij de sectorale overeenkomst vastgestelde functies en verantwoordelijkheden. |
(12) |
De regering van Kroatië heeft de beheersautoriteit voor het programma Sapard/IPARD van het directoraat voor Plattelandsontwikkeling van het ministerie van Landbouw, Visserij en Plattelandsontwikkeling aangewezen als beheersautoriteit die wordt belast met de in bijlage I bij de sectorale overeenkomst vastgestelde functies en verantwoordelijkheden. |
(13) |
Op 12 november 2008 heeft de voor de erkenning bevoegde functionaris de Commissie overeenkomstig artikel 12, lid 3, van Verordening (EG) nr. 718/2007 in kennis gesteld van de erkenning van de nationale ordonnateur en van het nationaal fonds. |
(14) |
De nationale ordonnateur heeft de Commissie op 12 november 2008 overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 718/2007 in kennis gesteld van de erkenning van de operationele structuur voor het beheer en de uitvoering van IPA — afdeling V — Plattelandsontwikkeling. |
(15) |
Het directoraat voor Markt- en structuursteun in de landbouw, in de hoedanigheid van IPARD-agentschap, en de beheersautoriteit voor het programma Sapard/IPARD van het directoraat voor Plattelandsontwikkeling, in de hoedanigheid van beheersautoriteit, zullen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de drie van de zeven maatregelen van het IPARD-programma die door de nationale ordonnateur zijn erkend: 101 „Investeringen in landbouwbedrijven met het oog op herstructurering en aanpassing aan de communautaire normen”, 103 „Investeringen in de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten met het oog op de herstructurering van deze activiteiten en de aanpassing ervan aan de communautaire normen” en 301 „Verbetering en ontwikkeling van de plattelandsinfrastructuur” als omschreven in het programma. |
(16) |
Op 16 maart 2009 hebben de Kroatische autoriteiten overeenkomstig artikel 32, lid 3, van de sectorale overeenkomst de lijst van voor steun in aanmerking komende uitgaven aan de Commissie voorgelegd. De Commissie heeft deze lijst op 8 april 2009 goedgekeurd. |
(17) |
Om rekening te houden met de eisen van artikel 19, lid 1, van de kaderovereenkomst, komen de krachtens dit besluit gemaakte uitgaven slechts voor cofinanciering door de Gemeenschap in aanmerking als zij niet vóór de datum van het besluit tot toekenning van de beheersbevoegdheden zijn betaald, met uitzondering van de algemene kosten als bedoeld in artikel 172, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 718/2007. De uitgaven zijn subsidiabel als zij stroken met de beginselen van goed financieel beheer, met name zuinigheid en kosteneffectiviteit. |
(18) |
Op grond van Verordening (EG) nr. 718/2007 mag de in artikel 18, lid 2, van die verordening vereiste goedkeuring vooraf worden afgeschaft op basis van een analyse per geval waaruit blijkt dat de betrokken beheers- en controlesystemen naar behoren functioneren, en bij die verordening zijn nadere voorschriften voor de uitvoering van die analyse vastgesteld. |
(19) |
Overeenkomstig de artikelen 14 en 18 van Verordening (EG) nr. 718/2007 zijn de in de artikelen 11, 12 en 13 van die verordening bedoelde erkenningen beoordeeld en zijn de procedures en structuren van de betrokken instanties en autoriteiten, zoals omschreven in de door de nationale ordonnateur ingediende aanvraag, onderzocht, onder meer via controles ter plaatse. |
(20) |
Dit neemt niet weg dat de door de Commissie verrichte controles voor maatregel 101 „Investeringen in landbouwbedrijven met het oog op herstructurering en aanpassing aan de communautaire normen” en maatregel 103 „Investeringen in de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten met het oog op de herstructurering van deze activiteiten en de aanpassing ervan aan de communautaire normen” zijn gebaseerd op een systeem dat weliswaar voor alle betrokken elementen operationeel is, maar nog niet wordt toegepast. |
(21) |
Hoewel dit besluit geen betrekking heeft op de auditautoriteit op zich, is aan de hand van controles ter plaatse beoordeeld of deze autoriteit klaar is om als een functioneel onafhankelijke auditinstantie op te treden vanaf het ogenblik dat het pakket te erkennen maatregelen met betrekking tot de overdracht van het beheer bij de Commissie wordt ingediend. |
(22) |
De inachtneming door Kroatië van artikel 56, lid 2, van het Financieel Reglement en van de artikelen 11, 12 en 13 van Verordening (EG) nr. 718/2007 is via controles ter plaatse beoordeeld. |
(23) |
Uit de beoordeling is gebleken dat Kroatië aan de vereisten voldoet wat betreft de maatregelen 101 en 103. Het directoraat voor Markt- en structuursteun in de landbouw, dat optreedt als IPARD-agentschap, heeft evenwel nog niet naar behoren uitvoering gegeven aan de erkenningscriteria voor de functies die het moet vervullen in het kader van de uitvoering van maatregel 301 van het programma voor Kroatië. |
(24) |
Het is dan ook passend de vereiste goedkeuring vooraf als bedoeld in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 718/2007 en artikel 165 van het Financieel Reglement af te schaffen en aan de nationale ordonnateur, het nationaal fonds, het IPARD-agentschap en de beheersautoriteit op een gedecentraliseerde basis beheersbevoegdheden toe te kennen met betrekking tot de maatregelen 101 en 103 van het programma voor Kroatië, |
BESLUIT:
Artikel 1
1. Het beheer van de steun die wordt verleend in het kader van IPA — afdeling V, met betrekking tot landbouw en plattelandsontwikkeling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA), wordt aan de betrokken instanties toegekend volgens de in dit besluit vastgestelde voorwaarden.
2. De vereiste goedkeuring vooraf door de Commissie van de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 718/2007 door de Republiek Kroatië te verrichten beheers-, betaal- en implementatiefuncties voor maatregel 101 „Investeringen in landbouwbedrijven met het oog op herstructurering en aanpassing aan de communautaire normen” en maatregel 103 „Investeringen in de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten met het oog op de herstructurering van deze activiteiten en de aanpassing ervan aan de communautaire normen”, wordt afgeschaft.
Artikel 2
Dit besluit is van toepassing via de onderstaande structuren, instanties en autoriteiten die door de Republiek Kroatië zijn aangewezen voor het beheer van de maatregelen 101 en 103 van het programma in het kader van IPA — afdeling V:
a) |
de nationale ordonnateur; |
b) |
het nationaal fonds; |
c) |
de operationele structuur voor IPA — afdeling V:
|
Artikel 3
1. De beheersbevoegdheden worden toegekend aan de structuren, instanties en autoriteiten die zijn vastgesteld in artikel 2 van dit besluit.
2. De nationale autoriteiten blijven met betrekking tot de in artikel 2 van dit besluit vastgestelde structuren, instanties en autoriteiten verificaties verrichten om te garanderen dat het beheers- en controlesysteem naar tevredenheid functioneert. Deze verificaties worden verricht vóór de indiening van de eerste uitgavendeclaratie waarmee de vergoeding met betrekking tot de in artikel 1, lid 2, genoemde maatregelen wordt gevraagd.
Artikel 4
1. Uitgaven die vóór de datum van dit besluit zijn betaald, zijn in geen enkel geval subsidiabel, met uitzondering van de algemene kosten als bedoeld in artikel 172, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 718/2007.
2. De uitgaven zijn subsidiabel als zij stroken met de beginselen van goed financieel beheer, met name zuinigheid en kosteneffectiviteit.
Artikel 5
Onverminderd besluiten tot toekenning van steun in het kader van het IPARD-programma aan individuele begunstigden, gelden de regels inzake subsidiabiliteit van de uitgaven die Kroatië heeft voorgesteld bij brief nr. „Class: NP 018-04/09-01/106, referentienummer: 525-12-3-0472/09-2” van 16 maart 2009, geregistreerd door de Commissie op 26 maart 2009 onder nummer 8151.
Artikel 6
1. De Commissie houdt toezicht op de naleving van de in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 718/2007 vastgestelde voorschriften met betrekking tot de toekenning van beheersbevoegdheden.
2. Op elk ogenblik tijdens de uitvoering van dit besluit kan de Commissie, wanneer zij van mening is dat de Republiek Kroatië niet langer aan haar verplichtingen uit hoofde van dit besluit voldoet, de toekenning van de beheersbevoegdheden intrekken of schorsen.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82.
(2) PB L 170 van 29.6.2007, blz. 1.
(3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(4) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/18 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2009
tot instelling van een Comité van deskundigen van de Europese Unie op het gebied van zeldzame ziekten
(2009/872/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Commissie wees in haar witboek „Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013” (1), die zij op 23 oktober 2007 in het kader van de verdere ontwikkeling van de EU-gezondheidsstrategie heeft goedgekeurd, zeldzame ziekten aan als een gebied dat in aanmerking kwam voor prioritaire maatregelen. |
(2) |
Eveneens op 23 oktober 2007 hebben het Europees Parlement en de Raad Besluit nr. 1350/2007/EG tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013) (2) goedgekeurd. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van en de bijlage bij dat besluit moeten de acties om informatie en kennis over de gezondheid te genereren en verspreiden in nauwe samenwerking met de lidstaten worden uitgevoerd door de ontwikkeling van raadplegingsmechanismen en participatieprocessen. |
(3) |
Op 11 november 2008 heeft de Commissie de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over zeldzame ziekten — De uitdagingen waar Europa voor staat (3) („de mededeling van de Commissie”) goedgekeurd en op 8 juni 2009 heeft de Raad een Aanbeveling van de Raad betreffende een optreden op het gebied van zeldzame ziekten (4) („de aanbeveling van de Raad”) aangenomen. |
(4) |
De voorbereiding en uitvoering van de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van zeldzame ziekten vergen een nauwe samenwerking met de gespecialiseerde instanties in de lidstaten en met de belanghebbende partijen. |
(5) |
Daarom is er een kader nodig voor geregeld overleg met die instanties, de leiders van door de Commissie ondersteunde projecten op het gebied van onderzoek en volksgezondheid en andere in aanmerking komende spelers op dit gebied. |
(6) |
In Mededeling COM(2008) 679 definitief over zeldzame ziekten werd erop gewezen dat een dergelijk kader noodzakelijk was. In punt 7 van die mededeling werd aanbevolen dat de Commissie moet worden bijgestaan door een Raadgevend EU-comité voor zeldzame ziekten. |
(7) |
Het comité zal niet fungeren als een comité in de zin van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5), |
BESLUIT:
Artikel 1
De Commissie stelt een Comité van deskundigen op het gebied van zeldzame ziekten in (hierna „het comité” genoemd).
Artikel 2
1. Het comité heeft tot taak om in het algemeen belang de Commissie bij te staan bij het uitstippelen en ten uitvoer leggen van de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van zeldzame ziekten en om tussen de lidstaten en de diverse betrokken partijen uitwisselingen van ter zake dienende ervaringen, beleidsmaatregelen en praktijken te bevorderen.
2. Tot de taken van het comité behoren geen kwesties die vallen onder Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (6) of die behoren tot de taken van het Comité voor weesgeneesmiddelen, ingesteld bij artikel 4 van voornoemde verordening, noch kwesties die behoren tot de taken van het Geneesmiddelencomité, opgericht bij Besluit 75/320/EEG van de Raad (7).
3. Met het oog op de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen:
a) |
staat het comité de Commissie terzijde bij het toezicht op en de evaluatie en verspreiding van de resultaten van maatregelen op communautair en nationaal niveau op het gebied van zeldzame ziekten; |
b) |
draagt het bij aan de tenuitvoerlegging van communautaire acties op dit gebied, in het bijzonder door het onderzoeken van de resultaten daarvan en door het voorstellen van verbeteringen van de genomen maatregelen; |
c) |
draagt het bij tot de opstelling van de verslagen van de Commissie over de uitvoering van de mededeling van de Commissie en de aanbeveling van de Raad; |
d) |
brengt het, hetzij op verzoek van de Commissie, hetzij op eigen initiatief, adviezen uit, doet het aanbevelingen of dient het verslagen in; |
e) |
staat het de Commissie terzijde bij de internationale samenwerking ten aanzien van aangelegenheden in verband met zeldzame ziekten; |
f) |
staat het de Commissie terzijde bij de opstelling van richtsnoeren, de formulering van aanbevelingen en bij alle andere in de mededeling van de Commissie en de aanbeveling van de Raad omschreven maatregelen; |
g) |
legt het de Commissie een jaarverslag over zijn werkzaamheden voor. |
4. Het comité stelt in overleg met de Commissie zijn reglement van orde vast.
Artikel 3
1. Het comité telt 51 leden en hun plaatsvervangers, te weten:
a) |
per lidstaat één vertegenwoordiger van de voor zeldzame ziekten verantwoordelijke ministeries of overheidsinstanties; deze vertegenwoordiger wordt door de regering van de desbetreffende lidstaat benoemd; |
b) |
vier vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties; |
c) |
vier vertegenwoordigers van de farmaceutische industrie; |
d) |
negen vertegenwoordigers van lopende en/of vroegere communautaire projecten betreffende zeldzame ziekten, gefinancierd uit communautaire actieprogramma’s op het gebied van de gezondheid (8), onder wie drie leden van de proefprojecten voor Europese referentienetwerken op het gebied van zeldzame ziekten; |
e) |
zes vertegenwoordigers van de lopende en/of vroegere projecten betreffende zeldzame ziekten, gefinancierd uit de kaderprogramma’s van de Gemeenschap voor onderzoek en technologische ontwikkeling (9); |
f) |
één vertegenwoordiger van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), waaraan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (10) onder meer activiteiten met betrekking tot nieuwe zeldzame besmettelijke ziekten zijn opgedragen. |
Op verzoek van de regeringen van de betrokken staten kan de Commissie besluiten om het comité uit te breiden met een vertegenwoordiger van elk van de EVA-staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die afkomstig is uit de voor zeldzame ziekten verantwoordelijke ministeries of overheidsinstanties en benoemd wordt door de regering van de betrokken staat.
2. Vertegenwoordigers van de Commissie, het Europees Geneesmiddelenbureau (EMEA) en de voorzitter of vicevoorzitter van het Comité voor weesgeneesmiddelen (COMP) kunnen de vergaderingen van het comité bijwonen.
3. Als waarnemers kunnen ook vertegenwoordigers worden toegelaten van internationale en beroepsorganisaties en andere verenigingen die actief zijn op het gebied van zeldzame ziekten, die daartoe een naar behoren gemotiveerd verzoek bij de Commissie indienen.
4. De Commissie benoemt de leden van het comité van de groepen b) tot en met e) van lid 1 aan de hand van een lijst van geschikte kandidaten, opgesteld in aansluiting op de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling hiervoor in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie. In de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling wordt vermeld welke kwalificaties leden van het comité moeten bezitten en aan welke voorwaarden zij moeten voldoen. Alle leden van het comité verbinden zich ertoe in het algemeen belang te zullen handelen.
5. Leden van het comité die behoren tot de groepen b) tot en met e) verbinden zich ertoe zich onafhankelijk te zullen opstellen. Zij zijn bij de uitvoering van hun taken als lid van het comité niet gebonden aan opdrachten en aanwijzingen van hun organisatie van oorsprong.
Artikel 4
Het mandaat van een lid van het comité duurt drie jaar en kan worden hernieuwd. De leden blijven in functie tot zij worden vervangen.
Aan het mandaat van een lid komt vóór het verstrijken van de periode van drie jaar een einde door ontslag, doordat de betrokkene ophoudt lid te zijn van de organisatie die hij/zij vertegenwoordigt, niet in staat is om de vergaderingen bij te wonen of om een effectieve bijdrage te leveren aan de beraadslagingen van het comité, zich niet houdt aan de voorwaarden van artikel 287 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of niet blijkt te voldoen aan de in de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling vermelde kwalificaties en voorwaarden. Het mandaat van een lid kan eveneens worden beëindigd wanneer de organisatie die het als kandidaat heeft voorgedragen, om vervanging verzoekt.
Leden wier mandaat tot een einde komt vóór het verstrijken van de periode van drie jaar, kunnen voor de rest van hun ambtstermijn worden vervangen.
Artikel 5
1. Het comité kiest overeenkomstig de procedure van artikel 10 uit de verschillende categorieën leden een voorzitter en drie vicevoorzitters met een eenjarig mandaat. De vicevoorzitters hebben tot taak de voorzitter in geval van verhindering te vervangen.
2. De voorzitter, de vicevoorzitters en een vertegenwoordiger van de Commissie vormen het bureau van het comité, dat de werkzaamheden ervan voorbereidt.
3. Het secretariaat van het comité wordt verzorgd door de Commissie. De Commissie maakt de notulen van het comité op.
Artikel 6
Het bureau van het comité kan eenieder die een bijzondere bevoegdheid heeft met betrekking tot een op de agenda geplaatst onderwerp, uitnodigen als extern deskundige aan de werkzaamheden van het comité deel te nemen.
De deelname van de externe deskundigen aan de werkzaamheden beperkt zich tot het onderwerp waarvoor zij zijn uitgenodigd.
Artikel 7
1. Het comité kan tijdelijke werkgroepen instellen. Deze werkgroepen kunnen met name worden ingesteld voor tijdelijke of ad-hocwerkzaamheden, zoals de formulering van voorstellen over een specifiek wetenschappelijk onderwerp of ter voorbereiding van antwoorden op door het comité gestelde vragen in verband met specifieke wetenschappelijke gebieden.
2. De werkgroepen bestaan uit externe deskundigen die zijn uitgekozen op grond van hun specifieke kennis.
3. Het comité stelt een mandaat voor iedere werkgroep op, met vermelding van de doelstellingen, de samenstelling, de frequentie van de bijeenkomsten en de duur van de werkzaamheden ervan.
4. Voor de opstelling van zijn adviezen kan het comité in overeenstemming met het reglement van orde rapporten doen opmaken door een rapporteur, die tot de leden kan behoren, of door een externe deskundige.
5. Een of meer leden van het comité kunnen door het comité worden benoemd tot waarnemer bij de werkzaamheden van andere deskundigengroepen van de Commissie.
Artikel 8
De leden worden voor deze taken niet bezoldigd; de voor de vergaderingen van het comité en van de krachtens artikel 7 ingestelde werkgroepen gemaakte reis- en verblijfkosten worden door de Commissie volgens de geldende administratieve voorschriften vergoed.
De ter uitvoering van de artikelen 6 en 7 getroffen maatregelen die een financiële weerslag hebben op de begroting van de Europese Gemeenschappen, worden vooraf ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd en worden overeenkomstig het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uitgevoerd.
Artikel 9
Het comité komt bijeen in de gebouwen van de Commissie en op haar uitnodiging. Het komt ten minste driemaal per jaar bijeen.
Artikel 10
1. Het vereiste quorum voor de goedkeuring van adviezen, verslagen of aanbevelingen van het comité bedraagt twee derde van het totaal aantal leden ervan.
2. Zo mogelijk worden wetenschappelijke adviezen, verslagen of aanbevelingen van het comité in onderlinge overeenstemming aangenomen. Is dit niet het geval, dan wordt het advies met meerderheid van stemmen van de aanwezige leden van het comité aangenomen.
3. Bij het verzoek om advies of een aanbeveling van het comité kan de Commissie een termijn vaststellen waarbinnen het advies dient te worden gegeven.
4. De standpunten van de in het comité vertegenwoordigde categorieën worden opgenomen in de notulen, die aan de Commissie worden toegezonden. Indien er met betrekking tot het gevraagde advies eenstemmigheid bestaat binnen het comité, stelt dit gemeenschappelijke conclusies op, die bij de notulen worden gevoegd.
5. Ontwerp-adviezen en -aanbevelingen kunnen na instemming van de voorzitter door het secretariaat worden voorgelegd aan het comité ter goedkeuring volgens een in het reglement van orde vast te stellen schriftelijke procedure. Dergelijke schriftelijke procedures blijven echter zoveel mogelijk beperkt tot dringende maatregelen die tussen geplande vergaderingen moeten worden genomen.
Artikel 11
Onverminderd artikel 287 van het Verdrag onthouden de leden van het comité zich van het openbaar maken van de gegevens waarvan zij bij de werkzaamheden van het comité, de subgroepen of de werkgroepen ervan kennis hebben gekregen, indien de Commissie hen meedeelt dat het gevraagde advies of de gestelde vraag betrekking heeft op een vertrouwelijke aangelegenheid.
In dergelijke gevallen mogen alleen de leden van het comité en de vertegenwoordigers van de Commissie aan de bijeenkomsten deelnemen.
Artikel 12
Dit comité zal de huidige EU-taskforce zeldzame ziekten vervangen, ingesteld op grond van Besluit 2004/192/EG van de Commissie van 25 februari 2004 tot goedkeuring van het werkprogramma voor 2004 voor de uitvoering van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) met inbegrip van het jaarlijkse werkprogramma voor subsidies (11).
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) COM(2007) 630 definitief van 23.10.2007.
(2) PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.
(3) COM(2008) 679 definitief van 11.11.2008.
(4) PB C 151 van 3.7.2009, blz. 7.
(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(6) PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.
(7) PB L 147 van 9.6.1975, blz. 23.
(8) PB L 155 van 22.6.1999, blz. 1; PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1; PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.
(9) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
(10) PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.
(11) PB L 60 van 27.2.2004, blz. 58.
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/22 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2009
tot wijziging van Beschikking 2006/168/EG wat betreft de opstelling van de lijst van voor invoer van runderembryo’s in de Gemeenschap erkende embryoteams en embryoproductieteams
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9320)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/873/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (1), en met name op artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 1, onder b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Richtlijn 89/556/EEG worden de veterinairrechtelijke voorwaarden vastgesteld die van toepassing zijn op het intracommunautaire handelsverkeer in verse en diepgevroren embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen. |
(2) |
In Beschikking 2006/168/EG van de Commissie van 4 januari 2006 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften en de voorschriften inzake veterinaire certificering voor de invoer van runderembryo’s in de Gemeenschap (2) wordt bepaald dat de lidstaten de invoer moeten toestaan van embryo’s van als huisdier gehouden runderen die in een in bijlage I bij die beschikking genoemd derde land zijn verzameld of geproduceerd door in de lijst van de bijlage bij Beschikking 92/452/EEG van de Commissie van 30 juli 1992 houdende vaststelling van lijsten van embryoteams die in derde landen zijn erkend met het oog op de uitvoer van runderembryo’s naar de Gemeenschap (3) opgenomen erkende embryoteams en embryoproductieteams. |
(3) |
Beschikking 2008/155/EG van de Commissie van 14 februari 2008 tot vaststelling van een lijst van embryoteams en embryoproductieteams in derde landen, die zijn erkend voor de invoer van runderembryo’s in de Gemeenschap (4) heeft Beschikking 92/452/EEG ingetrokken en vervangen. Beschikking 2008/155/EG bepaalt dat de lidstaten embryo’s uit derde landen alleen mogen invoeren als zij zijn verzameld, behandeld en opgeslagen door een embryoteam of een embryoproductieteam dat is opgenomen in de lijst in de bijlage bij die beschikking. |
(4) |
Richtlijn 2008/73/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot vereenvoudiging van de procedures voor het opstellen en publiceren van lijsten met informatie op veterinair en zoötechnisch gebied en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG, 77/504/EEG, 88/407/EEG, 88/661/EEG, 89/361/EEG, 89/556/EEG, 90/426/EEG, 90/427/EEG, 90/428/EEG, 90/429/EEG, 90/539/EEG, 91/68/EEG, 91/496/EEG, 92/35/EEG, 92/65/EEG, 92/66/EEG, 92/119/EEG, 94/28/EG en 2000/75/EG, Beschikking 2000/258/EG en de Richtlijnen 2001/89/EG, 2002/60/EG en 2005/94/EG (5) heeft Richtlijn 89/556/EEG gewijzigd en een vereenvoudigde procedure ingevoerd voor de opstelling en de bekendmaking van de lijst van embryo- en embryoproductieteams in derde landen die zijn erkend voor de invoer van runderembryo’s in de Gemeenschap. Volgens die nieuwe procedure, die geldt vanaf 1 januari 2010, ligt de bevoegdheid voor de vaststelling van de lijst niet langer bij de Commissie. De lijst van embryo- en embryoproductieteams die de bevoegde autoriteit van het derde land heeft erkend overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 89/556/EEG en waaruit embryo’s naar de Gemeenschap mogen worden verzonden, hoeft alleen nog maar te worden meegedeeld aan de Commissie die haar ter informatie bekend moet maken. |
(5) |
Ingevolge de bij Richtlijn 2008/73/EG ingevoerde nieuwe procedure zal Beschikking 2008/155/EG van toepassing zijn tot en met 31 december 2009. |
(6) |
Beschikking 2006/168/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Artikel 1 van Beschikking 2006/168/EG wordt vervangen door:
„Artikel 1
Algemene voorwaarden voor de invoer van embryo’s
De lidstaten voeren uitsluitend runderembryo’s (hierna „embryo’s” genoemd) in die in de in bijlage I bij deze beschikking genoemde derde landen zijn verzameld of geproduceerd door overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 89/556/EEG erkende embryoteams en embryoproductieteams.”.
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1.
(2) PB L 57 van 28.2.2006, blz. 19.
(3) PB L 250 van 29.8.1992, blz. 40.
(4) PB L 50 van 23.2.2008, blz. 51.
(5) PB L 219 van 14.8.2008, blz. 40.
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/24 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2009
tot rectificatie van Richtlijn 2003/23/EG houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde imazamox, oxasulfuron, ethoxysulfuron, foramsulfuron, oxadiargyl en cyazofamide op te nemen als werkzame stof
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9349)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/874/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2003/23/EG van de Commissie (2) bevat een fout betreffende de minimale zuiverheid van de werkzame stof oxasulfuron. Die fout moet worden gecorrigeerd. |
(2) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
In de bijlage bij Richtlijn 2003/23/EG wordt in de rij betreffende oxasulfuron in de vierde kolom (zuiverheid) „960 g/kg” vervangen door „930 g/kg”.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
(2) PB L 81 van 28.3.2003, blz. 39.
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/25 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2009
tot vaststelling van invoerbesluiten van de Gemeenschap voor bepaalde chemische stoffen krachtens Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad
(2009/875/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (1), en met name op artikel 12, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het comité dat is ingesteld bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 689/2008 moet de Commissie voor elke aan de PIC-procedure (procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming) onderworpen chemische stof namens de Gemeenschap besluiten of de invoer daarvan in de Gemeenschap al dan niet wordt toegestaan. |
(2) |
Het Milieuprogramma (UNEP) en de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Verenigde Naties zijn aangewezen voor de verzorging van het secretariaat voor het functioneren van de PIC-procedure die is vastgesteld bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure van voorafgaande geïnformeerde toestemming (PIC) voor bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, hierna het „Verdrag van Rotterdam” te noemen, dat door de Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 2006/730/EG van de Raad (3). |
(3) |
De Commissie, die optreedt als gemeenschappelijke aangewezen instantie, dient de invoerbesluiten over aan de PIC-procedure onderworpen chemische stoffen namens de Gemeenschap en haar lidstaten toe te zenden aan het secretariaat van het Verdrag van Rotterdam. |
(4) |
Tributyltinverbindingen vormen een groep chemische stoffen die bij besluit RC.4/5 van de vierde vergadering van de Conferentie van de Partijen als pesticiden aan de PIC-procedure zijn toegevoegd en waarvoor de Commissie van het secretariaat van het Verdrag van Rotterdam informatie heeft ontvangen in de vorm van een leidraad voor een besluit. Tributyltinverbindingen vallen binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en behoren tot de organische tinverbindingen die voor gebruik als stoffen en bestanddelen van preparaten die als biocide fungeren, aan strenge beperkingen onderworpen zijn. |
(5) |
De werkzame stof bis(tributyltin)oxide valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (4). Bis(tributyltin)oxide behoort tot de groep tributyltinverbindingen en werd als houtconserveringsmiddel gebruikt totdat dit nog resterende gebruik werd verboden bij Verordening (EG) nr. 1048/2005 van de Commissie van 13 juni 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2032/2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (5). |
(6) |
Derhalve dient er een definitief invoerbesluit voor tributyltinverbindingen te worden vastgesteld, |
BESLUIT:
Enig artikel
Het definitieve besluit over de invoer van tributyltinverbindingen, zoals opgenomen in het formulier voor het antwoord van het land van invoer in de bijlage, wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 204 van 31.7.2008, blz. 1.
(2) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23.
(4) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(5) PB L 178 van 9.7.2005, blz. 1.
BIJLAGE
FORMULIER VOOR HET ANTWOORD VAN HET LAND VAN INVOER
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/30 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 30 november 2009
tot vaststelling van technische uitvoeringsmaatregelen betreffende de invoer van gegevens en de koppeling van aanvragen, de toegang tot gegevens, de wijziging, verwijdering en vervroegde verwijdering van gegevens, alsmede de registratie van gegevensverwerkende handelingen en de toegang tot de aldus geregistreerde informatie in het Visuminformatiesysteem
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9402)
(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)
(2009/876/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (VIS-verordening) (1), en met name op artikel 45, lid 2, onder a) tot en met d),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2004/512/EG van de Raad van 8 juni 2004 betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS) (2) is het VIS ingesteld als een systeem voor de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa en is de Commissie belast met de ontwikkeling van het VIS. |
(2) |
In Verordening (EG) nr. 767/2008 worden, teneinde de behandeling van visumaanvragen en de daarmee samenhangende beslissingen te vergemakkelijken, het doel en de functies van het VIS alsmede de verantwoordelijkheden met betrekking tot het VIS omschreven en de voorwaarden en procedures voor de uitwisseling van informatie op het gebied van visa tussen de lidstaten vastgesteld. |
(3) |
In artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 767/2008 wordt bepaald dat de maatregelen die vereist zijn voor de technische uitvoering van het centrale VIS, de nationale interfaces en de communicatie-infrastructuur tussen het centrale VIS en de nationale interfaces overeenkomstig de in artikel 49, lid 2, bedoelde procedure worden goedgekeurd. |
(4) |
Bij Beschikking 2009/377/EG van de Commissie (3) worden maatregelen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van het raadplegingsmechanisme en de procedures bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 767/2008. Bij Beschikking 2009/756/EG van de Commissie (4) zijn specificaties vastgesteld voor de resolutie en het gebruik van vingerafdrukken voor biometrische identificatie en verificatie in het Visuminformatiesysteem. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EG) nr. 767/2008 moeten maatregelen voor de technische uitvoering van het VIS worden vastgesteld, met betrekking tot de invoer van gegevens en de koppeling van aanvragen, de toegang tot gegevens, de wijziging, verwijdering en vervroegde verwijdering van gegevens, alsmede de registratie van gegevensverwerkende handelingen en de toegang tot de aldus geregistreerde informatie. |
(6) |
Er dient een technisch concept betreffende gegevenseigendom te worden ingevoerd teneinde te waarborgen dat gegevens in het VIS uitsluitend kunnen worden bijgehouden door de visumautoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de invoer van die gegevens in het VIS. |
(7) |
De maatregelen voor de technische uitvoering van het VIS die bij deze beschikking worden ingevoerd, moeten worden aangevuld met de Detailed Technical Specifications en het Interface Control Document van het VIS. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, heeft Denemarken niet deelgenomen aan de aanneming van Verordening (EG) nr. 767/2008 en is deze derhalve niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat. Aangezien Verordening (EG) nr. 767/2008 voortbouwt op het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Denemarken echter overeenkomstig artikel 5 van genoemd protocol bij brief van 13 oktober 2008 kennis gegeven van de omzetting van dit acquis in zijn nationale wetgeving. Denemarken is daarom krachtens internationaal recht verplicht deze beschikking uit te voeren. |
(9) |
Overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (5) heeft het Verenigd Koninkrijk niet deelgenomen aan de vaststelling van Verordening (EG) nr. 767/2008 en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk, aangezien zij een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis inhoudt. Deze beschikking is derhalve niet tot het Verenigd Koninkrijk gericht. |
(10) |
Overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengen-acquis (6) heeft Ierland niet deelgenomen aan de vaststelling van Verordening (EG) nr. 767/2008 en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland, aangezien zij een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis vormt. Deze beschikking is derhalve niet tot Ierland gericht. |
(11) |
Deze beschikking is een rechtsbesluit dat op het Schengenacquis voortbouwt of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005. |
(12) |
Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (7), die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8). |
(13) |
Wat Zwitserland betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (9) betreffende de sluiting van die overeenkomst namens de Europese Gemeenschap. |
(14) |
Wat Liechtenstein betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van de Besluit 2008/261/EG van de Raad (10) betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van genoemd protocol. |
(15) |
De maatregelen waarin deze beschikking voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 51, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (11), |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
In de bijlage zijn de voor de technische uitvoering van het VIS vereiste maatregelen opgenomen met betrekking tot de procedures voor de invoer van gegevens en de koppeling van aanvragen overeenkomstig artikel 8 van de VIS-verordening, voor de toegang tot gegevens overeenkomstig artikel 15 en de artikelen 17 tot en met 22 van de VIS-verordening, voor de wijziging, verwijdering en vervroegde verwijdering van gegevens overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 25 van de VIS-verordening, en voor het registreren van informatie en de toegang tot de geregistreerde informatie overeenkomstig artikel 34 van de VIS-verordening.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.
Gedaan te Brussel, 30 november 2009.
Voor de Commissie
Jacques BARROT
Vicevoorzitter
(1) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60.
(2) PB L 213 van 15.6.2004, blz. 5.
(3) PB L 117 van 12.5.2009, blz. 3.
(4) PB L 270 van 15.10.2009, blz. 14.
(5) PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.
(6) PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.
(7) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.
(8) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.
(9) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.
(10) PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.
(11) PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.
BIJLAGE
1. TECHNISCH CONCEPT BETREFFENDE GEGEVENSEIGENDOM
Ten aanzien van de relatie tussen enerzijds de lidstaat die verantwoordelijk is voor de invoer van gegevens in het VIS en anderzijds die gegevens is het technische concept betreffende gegevenseigendom van toepassing.
De eigenaar van de gegevens wordt aangegeven door de identificatiecode van de verantwoordelijke lidstaat toe te voegen aan de gegevens in het visumaanvraagdossier.
De eigenaar van een visumaanvraag en van de daarop betrekking hebbende beslissingen van de visumautoriteiten wordt in het VIS geregistreerd bij de aanmaak van het aanvraagdossier dan wel de invoer van een daarop betrekking hebbende beslissing in het VIS, en kan daarna niet meer worden gewijzigd.
2. INVOER VAN GEGEVENS EN KOPPELING VAN AANVRAGEN
2.1. Invoer van gegevens bij de aanvraag
Wanneer een aanvraag wordt ingediend bij de autoriteit van een lidstaat die een andere lidstaat vertegenwoordigt, wordt bij de invoer van de gegevens in het VIS en de daaropvolgende communicatie over het desbetreffende aanvraagdossier de identificatiecode van de vertegenwoordigde lidstaat opgegeven. Deze identificatiecode wordt opgeslagen als het attribuut „represented User” uit dezelfde codetabel als de lidstaat die de gegevens in het VIS invoert.
Alle aanvraagdossiers die overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de VIS-verordening zijn gekoppeld, hebben dezelfde lidstaat als eigenaar.
Wanneer een lidstaat vingerafdrukken kopieert uit een in het VIS geregistreerd aanvraagdossier, wordt hij eigenaar van het nieuwe aanvraagdossier waarin de vingerafdrukken worden gekopieerd.
2.2. Invoer van gegevens na de aanvraag
Wanneer een beslissing tot afgifte van een visum, tot afbreking van de behandeling van een visumaanvraag, tot weigering van een visum, tot nietigverklaring of intrekking van een visum of tot verkorting of verlenging van de geldigheidsduur ervan overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de VIS-verordening, wordt genomen door een lidstaat die een andere lidstaat vertegenwoordigt, omvatten de gegevens die in het VIS worden opgenomen ook de identificatiecode van de vertegenwoordigde lidstaat. Deze identificatiecode is afkomstig uit dezelfde codetabel als de lidstaat die de gegevens in het VIS invoert.
Beslissingen tot afgifte van een visum, tot verlenging van de geldigheidsduur van een visum met een nieuwe visumsticker en tot verkorting van de geldigheidsduur van een visum met een nieuwe visumsticker worden in het VIS ingevoerd met vermelding van de gegevens van de visumsticker, met dezelfde lidstaat als eigenaar.
Het nummer van de in het VIS in te voeren visumsticker overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder e), van de VIS-verordening dient te voldoen aan Verordening (EG) nr. 856/2008 van de Raad (1), dat wil zeggen een 9-cijferig nationaal visumstickernummer gevolgd door de drielettercode van de lidstaat van afgifte (2), inclusief eventuele voorafgaande nullen tot het maximum van 9 cijfers voor het nationale visumstickernummer.
2.3. Koppeling van aanvragen
2.3.1. Koppeling van aanvragen indien een eerdere aanvraag is geregistreerd
Slechts de lidstaat die eigenaar is van het aanvraagdossier mag een koppeling tot stand brengen met één of meer andere aanvraagdossiers betreffende dezelfde aanvrager, dan wel ter correctie een koppeling verwijderen, zulks overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de VIS-verordening.
De vingerafdrukken van de aanvrager worden uit de gekoppelde aanvraag gekopieerd naar de nieuwe aanvraag, maar uitsluitend wanneer de vingerafdrukken minder dan 59 maanden oud zijn. Indien vingerafdrukken die niet ouder zijn dan 59 maanden in een aanvraagdossier gekopieerd zijn uit een eerder aanvraagdossier, mag de koppeling tussen de aanvraagdossiers niet worden verwijderd.
2.3.2. Koppeling van aanvragen van samen reizende personen
Voor het koppelen van aanvraagdossiers van personen die samen reizen, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de VIS-verordening, worden de aanvraagnummers in het VIS ingevoerd samen met de juiste waarde voor de soort groep, dat wil zeggen gezinsleden of andere reizigers. Alleen de lidstaat die eigenaar is van het aanvraagdossier of de aanvraagdossiers van de afzonderlijke aanvragers binnen een groep kan een groep creëren of, ter correctie, een koppeling tussen de groepsleden verwijderen.
2.4. Procedures wanneer bepaalde gegevens om wettelijke redenen niet vereist zijn of feitelijk niet kunnen worden verstrekt
Overeenkomstig artikel 8, punt 5, van de VIS-verordening wordt in de tekstvelden met de hand „niet van toepassing” vermeld of, indien beschikbaar, wordt deze waarde uit een codetabel geselecteerd. Indien het gegevensveld uit meer dan één onderdeel bestaat, wordt deze vermelding in elk daarvan aangebracht.
Voor het geval dat vingerafdrukken niet vereist zijn of feitelijk niet kunnen worden verstrekt, worden overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de VIS-verordening de volgende twee Booleaanse velden in het VIS geïmplementeerd:
— |
„fingerprintsNotRequired”; |
— |
„fingerprintsNotApplicable”. |
De waarde van deze velden wordt ingesteld volgens de onderstaande tabel, die in de volgende drie mogelijke situaties voorziet:
— |
vingerafdrukken dienen te worden verstrekt; |
— |
vingerafdrukken zijn om wettelijke redenen niet vereist; |
— |
vingerafdrukken kunnen feitelijk niet worden verstrekt. |
Veld in het VIS |
Vingerafdrukken dienen te worden verstrekt |
Vingerafdrukken zijn om wettelijke redenen niet vereist |
Vingerafdrukken kunnen feitelijk niet worden verstrekt |
„fingerprintsNotRequired” |
FALSE |
TRUE |
FALSE |
„fingerprintsNotApplicable” |
FALSE |
TRUE |
TRUE |
Daarnaast wordt in het vrije tekstveld „ReasonForFingerprintNotApplicable” de eigenlijke reden van het niet van toepassing zijn vermeld.
Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 48, lid 3, van de VIS-verordening slechts de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van die verordening bedoelde gegevens doorgeeft, wordt de afwezigheid van de in artikel 5, lid 1, onder c), bedoelde gegevens aangegeven door de vermelding „niet van toepassing”, aangevuld met een verwijzing naar artikel 48, lid 3, van de VIS-verordening in het vrije tekstveld, waarmee wordt aangegeven dat verstrekking van die gegevens om wettelijke redenen niet vereist is. De desbetreffende velden moeten als volgt worden ingevuld: „FingerprintsNotRequired” TRUE en „FingerprintsNotApplicable” TRUE.
3. TOEGANG TOT GEGEVENS
Er kan worden gezocht en gegevens kunnen worden opgevraagd aan de hand van de datum van een asielaanvraag voor de doeleinden bedoeld in artikel 21, lid 2, van de VIS-verordening. Daarnaast kunnen, uitsluitend voor de in punt 2.3.2 bedoelde groepen van reizigers die tot één gezin behoren (echtgenoten en/of kinderen), aanvragen worden opgevraagd die overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de VIS-verordening zijn gekoppeld.
4. WIJZIGING, VERWIJDERING EN VERVROEGDE VERWIJDERING VAN GEGEVENS OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 24 VAN DE VIS-VERORDENING
De volgende in het VIS geregistreerde gegevens kunnen niet worden gewijzigd:
— |
het nummer van de aanvraag; |
— |
het nummer van de visumsticker; |
— |
de aard van de beslissing; |
— |
de vertegenwoordigde lidstaat (indien van toepassing); |
— |
de lidstaat die de gegevens in het VIS heeft ingevoerd. |
Indien de bovenstaande gegevens moeten worden gecorrigeerd, wordt het aanvraagdossier of de gegevens betreffende beslissingen van de visumautoriteiten verwijderd en wordt een nieuw dossier gecreëerd. Slechts de lidstaat die eigenaar is van de gegevens in het aanvraagdossier kan het dossier verwijderen.
5. REGISTRATIE VAN GEGEVENSVERWERKENDE HANDELINGEN EN TOEGANG TOT DE GEREGISTREERDE INFORMATIE
5.1. Registratie van gegevensverwerkende handelingen
Elke gegevensverwerkende handeling in het VIS wordt in het register opgenomen in de vorm van een veld „TypeOfAction”, met inbegrip van het doel van de toegang, zulks overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de VIS-verordening.
Bij de registratie wordt het tijdstip vermeld waarop de registratie geschiedt. Aan de hand van deze tijdsvermelding worden later de te verwijderen registraties geïdentificeerd.
Voor alle gegevensverwerkende handelingen wordt de autoriteit die de gegevens invoert of opvraagt, geregistreerd. De gebruiker en het centrale VIS worden in het register gespecificeerd als zender of ontvanger.
In het register worden geen andere operationele gegevens opgenomen dan de autoriteit die de gegevens invoert of opvraagt en het visumaanvraagnummer. Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de VIS-verordening worden het soort toegezonden gegevens en het soort bij het zoeken gebruikte gegevens opgeslagen.
Wanneer in het VIS registraties worden aangetroffen, als bedoeld in artikel 34, lid 2, van de VIS-verordening, waarbij het veld „TypeOfAction” de vermelding „Delete Application” of „Automatic Deletion” bevat, berekent het VIS of na het verstrijken van de bewaringstermijn bedoeld in artikel 23, lid 1, van de VIS-verordening één jaar is verlopen, waarna het VIS de registratie verwijdert indien dat het geval is. Alle registraties van gegevensverwerkende handelingen met hetzelfde aanvraagnummer worden tegelijkertijd verwijderd overeenkomstig artikel 34, lid 2, van de VIS-verordening, tenzij die registraties voor reeds aangevangen controleprocedures noodzakelijk zijn.
Registraties van gegevensverwerkende handelingen mogen niet worden gewijzigd of verwijderd totdat één jaar is verlopen na het verstrijken van de in artikel 23, lid 1, van de VIS-verordening bedoelde bewaringstermijn.
5.2. Toegang tot de registratie van gegevensverwerkende handelingen
De toegang tot registraties die door de beheersautoriteit overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de VIS-verordening worden bijgehouden, wordt beperkt tot daartoe gemachtigde ambtenaren van het VIS en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de registratie van de toegang tot registraties.
(1) PB L 235 van 2.9.2008, blz. 1.
(2) Behalve voor Duitsland: de landcode van Duitsland is „D”.
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/35 |
BESLUIT 2009/877/GBVB VAN DE RAAD
van 23 oktober 2009
betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUNAVFOR aan de Republiek der Seychellen van personen die verdacht worden van piraterij of gewapende roofovervallen en voor de behandeling van deze personen en goederen na de overdracht
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 24,
Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 2 juni 2008 heeft de VN-Veiligheidsraad Resolutie 1816(2008) aangenomen, waarbij alle staten worden opgeroepen samen te werken bij de bepaling van de rechtsmacht en het onderzoek naar en vervolging van personen die zich schuldig maken aan piraterij en gewapende overvallen in de Somalische wateren. Deze bepalingen zijn bij Resolutie 1846(2008) van de VN-Veiligheidsraad hernieuwd. |
(2) |
Op 10 november 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB aangenomen inzake de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (1) (operatie „Atalanta”). |
(3) |
Krachtens artikel 12 van Gemeenschappelijk Optreden 2008/851/GBVB worden in de territoriale wateren van Somalië gevangengenomen personen die daden van piraterij of gewapende overvallen hebben begaan of hiervan verdacht worden, alsmede de goederen die tot uitvoering van deze daden gediend hebben, met het oog op de uitoefening van rechterlijke bevoegdheden overgedragen aan een derde staat die rechtsmacht wil uitoefenen ten aanzien van de bovengenoemde personen of goederen, mits de voorwaarden voor deze overdracht die met deze derde staat zijn overeengekomen, zijn vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke internationale recht, daaronder begrepen het internationale recht inzake de mensenrechten, om in het bijzonder te waarborgen dat deze personen niet worden onderworpen aan de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag heeft het voorzitterschap, bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger (SG/HV), onderhandeld over een overeenkomst in de vorm van briefwisseling tussen de Europese Unie en de regering van de Seychellen betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUNAVFOR aan de Republiek der Seychellen van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht, en voor de behandeling van deze personen na de overdracht. |
(5) |
De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling dient te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast, onder voorbehoud van sluiting op een latere datum, |
BESLUIT:
Artikel 1
De ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUNAVFOR aan de Republiek der Seychellen van personen die worden verdacht van piraterij of gewapende roofovervallen in de territoriale zee en archipelwateren van de Republiek der Seychellen en die worden vastgehouden door de door de Europese Unie geleide zeemacht (EUNAVFOR), alsmede van in beslag genomen goederen die in handen zijn van EUNAVFOR, en voor de behandeling van deze personen en goederen na de overdracht, wordt namens de Unie goedgekeurd, onder voorbehoud van sluiting van deze overeenkomst.
De tekst van de briefwisseling is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) om namens de Europese Unie de betreffende brief, onder voorbehoud van sluiting van de briefwisseling, te ondertekenen.
Artikel 3
In afwachting van haar inwerkingtreding wordt de overeenkomst overeenkomstig haar artikel 11, lid 2, voorlopig toegepast vanaf de datum van ondertekening.
Artikel 4
Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Luxembourg, 23 oktober 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
T. BILLSTRÖM
(1) PB L 301 van 12.11.2008, blz. 33.
VERTALING
Briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUNAVFOR aan de Republiek der Seychellen van personen die worden verdacht van piraterij of gewapende roofovervallen en voor de behandeling van deze personen en goederen na de overdracht
Excellentie,
Verwezen wordt naar de op 18 en 19 augustus 2009 op de Seychellen gehouden werkvergadering ter bespreking van de EU-overeenkomsten inzake piraterij en gewapende roofovervallen, waaraan vertegenwoordigers van de Europese Unie, de leden van het Comité op hoog niveau van de Seychellen en andere betrokken instanties hebben deelgenomen, alsook naar onze daaropvolgende brief van 21 augustus 2009.
Tijdens de werkvergadering hebben de verschillende betrokken instanties uiting gegeven aan hun punten van zorg betreffende de overdracht van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht. De „Guidance for the Transfer of Suspected pirates, armed robbers and seized property to Seychelles” (leidraad voor de overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen, alsmede van in beslag genomen goederen, naar de Seychellen), die is opgesteld door de Attorney General van de Republiek der Seychellen en ten doel heeft ervoor te zorgen dat elke overdacht van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht, overeenkomstig het recht van de Seychellen plaatsvindt, is in beginsel goedgekeurd. Tevens was men het erover eens dat de uitvoeringsregelingen (ter verduidelijking van artikel 10 van de voorgestelde overdrachtsovereenkomst) kunnen worden overeengekomen nadat de voorgenomen overdrachtsovereenkomst is voltooid en werk is gemaakt van een gemeenschappelijke leidraad voor de overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen en in beslag genomen goederen. Voorts zal de Republiek der Seychellen de nodige bijstand krijgen voor de gevangenhouding, het onderhoud, het onderzoek, de vervolging, de berechting en de repatriëring van de van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen.
In aansluiting op de werkvergadering en op onze brief hebben er in het Comité op hoog niveau verdere besprekingen plaatsgevonden over de overdracht naar het grondgebied van de Republiek der Seychellen van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht.
De regering van de Republiek der Seychellen wenst van de gelegenheid gebruik te maken om de Europese Unie er andermaal van te verzekeren dat zij, rekening houdend met haar beschikbare middelen en infrastructuurcapaciteit, zoveel mogelijk wil samenwerken in de strijd tegen piraterij door in te stemmen met de overdracht van gevangengenomen personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht.
Tegelijkertijd drukt de regering van de Republiek der Seychellen de wens uit dat het Europese Unie SOFA wordt ondertekend terwijl de besprekingen over de voorgenomen overdrachtsovereenkomst met de Europese Unie worden voortgezet.
In het licht van de lopende onderhandelingen en in afwachting van de sluiting van een wederzijds aanvaardbare regeling tussen de Europese Unie en de regering van de Republiek der Seychellen over de overdracht van piraten en gewapende roofovervallers naar haar grondgebied, kan de regering van de Republiek der Seychellen EUNAVFOR machtigen om van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen die zij tijdens haar operaties in de exclusieve economische zone, territoriale zee, archipelwateren en binnenwateren van de Republiek der Seychellen heeft gevangengenomen, over te dragen. Deze machtiging wordt naar goeddunken van de Republiek der Seychellen buiten voornoemde wateren en in andere omstandigheden op volle zee uitgebreid tot de bescherming van vaartuigen die de Seychelse vlag voeren en tot Seychelse onderdanen op vaartuigen die niet de Seychelse vlag voeren.
Daarbij dient steeds te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
— |
De Europese Unie, die zich bewust is van de beperkte capaciteiten van de Republiek der Seychellen om van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen te aanvaarden, te berechten, in hechtenis te nemen en in hechtenis te houden en nota neemt van de aanvaarding door de Republiek der Seychellen van de overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen naar haar grondgebied, verstrekt de Republiek der Seychellen volledige financiële, personele, materiële, logistieke en infrastructurele bijstand voor inhechtenisneming, opsluiting, onderhoud, onderzoek, vervolging, berechting en repatriëring van de verdachte of veroordeelde piraten en gewapende roofovervallers. |
— |
De Attorney General beschikt over ten minste tien (10) dagen vanaf de datum van overdracht van de van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen om te beslissen of er voldoende bewijs voorhanden is met het oog op vervolging. |
— |
Ingeval de Attorney General beslist dat er onvoldoende bewijs voor vervolging is, neemt EUNAVFOR de volledige verantwoordelijkheid, met inbegrip van de financiële kosten, voor de overdracht terug naar hun land van herkomst van de van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen binnen tien dagen nadat EUNAVFOR van deze beslissing in kennis is gesteld. |
— |
Elke overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen vindt voor zover mogelijk plaats overeenkomstig de „Guidance for the Transfer of Suspected pirates, armed robbers and seized property to Seychelles”. |
— |
De regering van de Republiek der Seychellen bevestigt tevens het volgende:
|
Deze regeling is met de Seychelse autoriteiten besproken en overeengekomen. De hierbij voorgestelde nadere regelingen kunnen in werking treden wanneer de Europese Unie zich schriftelijk akkoord verklaart. Hiermee wordt niet vooruitgelopen op de rechts- en beleidsposities van de delegaties van beide partijen in de lopende onderhandelingen.
Hoogachtend,
de heer J. Morgan
DE MINISTER
voorzitter van het Comité op hoog niveau inzake piraterij
Excellentie,
Ik heb de eer u de ontvangst te bevestigen van uw brief van 29 september 2009 betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUNAVFOR aan de Republiek der Seychellen van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht, en voor de behandeling van deze personen na de overdracht, die als volgt luidt:
„Verwezen wordt naar de op 18 en 19 augustus 2009 op de Seychellen gehouden werkvergadering ter bespreking van de EU-overeenkomsten inzake piraterij en gewapende roofovervallen, waaraan vertegenwoordigers van de Europese Unie, de leden van het Comité op hoog niveau van de Seychellen en andere betrokken instanties hebben deelgenomen, alsook naar onze daaropvolgende brief van 21 augustus 2009.
Tijdens de werkvergadering hebben de verschillende betrokken instanties uiting gegeven aan hun punten van zorg betreffende de overdracht van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht. De „Guidance for the Transfer of Suspected pirates, armed robbers and seized property to Seychelles” (leidraad voor de overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen, alsmede van in beslag genomen goederen, naar de Seychellen), die is opgesteld door de Attorney General van de Republiek der Seychellen en ten doel heeft ervoor te zorgen dat elke overdacht van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht, overeenkomstig het recht van de Seychellen plaatsvindt, is in beginsel goedgekeurd. Tevens was men het erover eens dat de uitvoeringsregelingen (ter verduidelijking van artikel 10 van de voorgestelde overdrachtsovereenkomst) kunnen worden overeengekomen nadat de voorgenomen overdrachtsovereenkomst is voltooid en werk is gemaakt van een gemeenschappelijke leidraad voor de overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen en in beslag genomen goederen. Voorts zal de Republiek der Seychellen de nodige bijstand krijgen voor de gevangenhouding, het onderhoud, het onderzoek, de vervolging, de berechting en de repatriëring van de van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen.
In aansluiting op de werkvergadering en op onze brief hebben er in het Comité op hoog niveau verdere besprekingen plaatsgevonden over de overdracht naar het grondgebied van de Republiek der Seychellen van personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht.
De regering van de Republiek der Seychellen wenst van de gelegenheid gebruik te maken om de Europese Unie er andermaal van te verzekeren dat zij, rekening houdend met haar beschikbare middelen en infrastructuurcapaciteit, zoveel mogelijk wil samenwerken in de strijd tegen piraterij door in te stemmen met de overdracht van gevangengenomen personen die van piraterij of gewapende roofovervallen worden verdacht.
Tegelijkertijd drukt de regering van de Republiek der Seychellen de wens uit dat het Europese Unie SOFA wordt ondertekend terwijl de besprekingen over de voorgenomen overdrachtsovereenkomst met de Europese Unie worden voortgezet.
In het licht van de lopende onderhandelingen en in afwachting van de sluiting van een wederzijds aanvaardbare regeling tussen de Europese Unie en de regering van de Republiek der Seychellen over de overdracht van piraten en gewapende roofovervallers naar haar grondgebied, kan de regering van de Republiek der Seychellen EUNAVFOR machtigen om van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen die zij tijdens haar operaties in de exclusieve economische zone, territoriale zee, archipelwateren en binnenwateren van de Republiek der Seychellen heeft gevangengenomen, over te dragen. Deze machtiging wordt naar goeddunken van de Republiek der Seychellen buiten voornoemde wateren en in andere omstandigheden op volle zee uitgebreid tot de bescherming van vaartuigen die de Seychelse vlag voeren en tot Seychelse onderdanen op vaartuigen die niet de Seychelse vlag voeren.
Daarbij dient steeds te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
— |
De Europese Unie, die zich bewust is van de beperkte capaciteiten van de Republiek der Seychellen om van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen te aanvaarden, te berechten, in hechtenis te nemen en in hechtenis te houden en nota neemt van de aanvaarding door de Republiek der Seychellen van de overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen naar haar grondgebied, verstrekt de Republiek der Seychellen volledige financiële, personele, materiële, logistieke en infrastructurele bijstand voor inhechtenisneming, opsluiting, onderhoud, onderzoek, vervolging, berechting en repatriëring van de verdachte of veroordeelde piraten en gewapende roofovervallers. |
— |
De Attorney General beschikt over ten minster tien (10) dagen vanaf de datum van overdracht van de van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen om te beslissen of er voldoende bewijs voorhanden is met het oog op vervolging. |
— |
Ingeval de Attorney General beslist dat er onvoldoende bewijs voor vervolging is, neemt EUNAVFOR de volledige verantwoordelijkheid, met inbegrip van de financiële kosten, voor de overdracht terug naar hun land van herkomst van de van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen binnen tien dagen nadat EUNAVFOR van deze beslissing in kennis is gesteld. |
— |
Elke overdracht van van piraterij of gewapende roofovervallen verdachte personen vindt voor zover mogelijk plaats overeenkomstig de „Guidance for the Transfer of Suspected pirates, armed robbers and seized property to Seychelles”. |
— |
De regering van de Republiek der Seychellen bevestigt tevens het volgende:
|
Deze regeling is met de Seychelse autoriteiten besproken en overeengekomen. De hierbij voorgestelde nadere regelingen kunnen in werking treden wanneer de Europese Unie zich schriftelijk akkoord verklaart. Hiermee wordt niet vooruitgelopen op de rechts- en beleidsposities van de delegaties van beide partijen in de lopende onderhandelingen.”.
Ik heb de eer namens de Europese Unie te bevestigen dat de inhoud van uw brief voor de Europese Unie aanvaardbaar is. Dit instrument zal met ingang van de datum van ondertekening van deze brief voorlopig worden toegepast en zal definitief in werking treden zodra de Europese Unie haar interne procedures voor de sluiting ervan heeft afgerond.
Wat betreft de verwijzing in uw brief naar het feit dat de Attorney General van de Seychellen zal nagaan of het beschikbare bewijs met het oog op vervolging voldoende is, gaat de Europese Unie ervan uit dat U ermee hebt ingestemd dat UNAVFOR in elk geval al het beschikbare bewijs zoals logboeken, foto’s en video’s, zal meedelen, en dat dit de Attorney General van de Seychellen in staat zal stellen een beslissing te nemen over de toereikendheid van dat bewijs alvorens de overdracht van van piraterij verdachte personen en gewapende roofovervallen te aanvaarden.
Ik herinner er tevens aan dat dit instrument, zoals vermeld in uw brief, op voorlopige basis zal worden toegepast in afwachting van de sluiting van een wederzijds aanvaardbare overdrachtsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen over de overdracht van piraten en gewapende roofovervallers naar het grondgebied van de Republiek der Seychellen.
Met bijzondere hoogachting,
Voor de Europese Unie
J. SOLANA MADARIAGA
VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE TER GELEGENHEID VAN DE ONDERTEKENING VAN DE BRIEFWISSELING TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN DE REPUBLIEK DER SEYCHELLEN BETREFFENDE DE VOORWAARDEN EN NADERE BEPALINGEN VOOR DE OVERDRACHT DOOR EUNAVFOR AAN DE REPUBLIEK DER SEYCHELLEN VAN PERSONEN DIE VAN PIRATERIJ EN GEWAPENDE ROOFOVERVALLEN WORDEN VERDACHT, EN VOOR DE BEHANDELING VAN DEZE PERSONEN NA DE OVERDRACHT
1. |
De Europese Unie (EU) neemt er nota van dat niet in de Briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht van personen die van piraterij en gewapende roofovervallen worden verdacht, bedoeld is of kan worden opgevat als een inbreuk op de rechten die een overgedragen persoon aan toepasselijk nationaal of internationaal recht kan ontlenen. |
2. |
De EU neemt er nota van dat vertegenwoordigers van de EU en EUNAVFOR toegang zal worden verleend tot krachtens de Briefwisseling aan de Republiek der Seychellen overgedragen personen zolang deze aldaar in hechtenis zijn, en dat vertegenwoordigers van de EU en EUNAVFOR het recht zullen hebben hen te ondervragen. Daartoe neemt de EU er nota van dat een nauwkeurige administratie beschikbaar zal worden gesteld van alle overgedragen personen, met gegevens over eventuele in beslag genomen goederen, de fysieke toestand van de betrokkene, de plaats waar hij wordt vastgehouden, de eventuele tenlastelegging jegens hem en alle beslissingen van enig belang die in de loop van zijn vervolging en zijn proces zijn genomen. EUNAVFOR is bereid de Seychellen tijdig bij te staan door van EUNAVFOR afkomstige getuigen te doen verschijnen en te zorgen voor relevante bewijsstukken. Daartoe dienen de Seychellen, wanneer zij voornemens zijn jegens een overgedragen persoon tot een strafproces over te gaan, EUNAVFOR daarvan op de hoogte te stellen en moeten zij het tijdschema voor het indienen van de bewijsstukken en het verhoor mededelen. De EU neemt er nota van dat het nationale en internationale humanitaire instellingen op hun verzoek zal worden toegestaan personen die uit hoofde van de Briefwisseling zijn overgedragen, te bezoeken. |
V Besluiten die zijn aangenomen vanaf 1 december 2009 op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE VERPLICHT IS
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/44 |
VERORDENING (EU) Nr. 1178/2009 VAN DE COMMISSIE
van 1 december 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 2 december 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 1 december 2009.
Voor de Commissie, namens de voorzitter,
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
AL |
36,8 |
MA |
37,2 |
|
MK |
52,7 |
|
TR |
64,3 |
|
ZZ |
47,8 |
|
0707 00 05 |
MA |
59,4 |
TR |
129,9 |
|
ZZ |
94,7 |
|
0709 90 70 |
MA |
35,6 |
TR |
127,6 |
|
ZZ |
81,6 |
|
0805 20 10 |
MA |
65,9 |
ZZ |
65,9 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
CN |
49,3 |
HR |
58,2 |
|
MA |
63,0 |
|
TR |
77,5 |
|
ZZ |
62,0 |
|
0805 50 10 |
AR |
64,7 |
MA |
61,1 |
|
TR |
68,1 |
|
ZZ |
64,6 |
|
0808 10 80 |
AU |
142,2 |
CA |
70,1 |
|
CN |
108,9 |
|
MK |
20,3 |
|
US |
78,6 |
|
ZA |
106,5 |
|
ZZ |
87,8 |
|
0808 20 50 |
CN |
81,9 |
TR |
91,0 |
|
US |
258,9 |
|
ZZ |
143,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
BESLUITEN WAARVAN PUBLICATIE NIET VERPLICHT IS
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/46 |
BESLUIT VAN DE RAAD (ALGEMENE ZAKEN)
van 1 december 2009
houdende de lijst van Raadsformaties in aanvulling op die welke genoemd worden in de tweede en de derde alinea van artikel 16, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
(2009/878/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, en met name op artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 4 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen bepaalt dat, tot de inwerkingtreding van het in artikel 16, lid 6, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde besluit van de Europese Raad inzake de lijst van Raadsformaties, deze lijst, in aanvulling op de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Zaken, met gewone meerderheid van stemmen moet worden vastgesteld door de Raad Algemene Zaken. |
(2) |
De lijst van Raadsformaties werd op 22 juli 2002 vastgesteld door de Raad Algemene Zaken als onderdeel van bijlage I bij het reglement van orde van de Raad, op grond van de lijst die de Europese Raad van Sevilla op 21 en 22 juni 2002 heeft vastgesteld. |
(3) |
Ter naleving van de bepalingen van de Verdragen moet deze lijst, die moet worden opgenomen in het reglement van orde van de Raad, worden aangepast, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:
Artikel 1
De lijst van Raadsformaties, bedoeld in artikel 4 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, staat in bijlage dezes.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.
Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 1 december 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
C. BILDT
BIJLAGE
LIJST VAN RAADSFORMATIES
1. |
Algemene Zaken (1); |
2. |
Buitenlandse Zaken (2); |
3. |
Economische en Financiële Zaken (3); |
4. |
Justitie en Binnenlandse Zaken (4); |
5. |
Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken; |
6. |
Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie en Onderzoek) (5); |
7. |
Vervoer, Telecommunicatie en Energie; |
8. |
Landbouw en Visserij; |
9. |
Milieu; |
10. |
Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur (6). |
(1) Deze formatie is vastgesteld krachtens artikel 16, lid 6, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
(2) Deze formatie is vastgesteld krachtens artikel 16, lid 6, derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
(3) Inclusief begroting.
(4) Inclusief civiele bescherming.
(5) Inclusief toerisme.
(6) Inclusief audiovisuele sector.
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/48 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD
van 1 december 2009
houdende verkiezing van de voorzitter van de Europese Raad
(2009/879/EU)
DE EUROPESE RAAD,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15, lid 5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij het Verdrag van Lissabon wordt de nieuwe functie van voorzitter van de Europese Raad ingesteld. |
(2) |
De voorzitter van de Europese Raad moet worden verkozen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:
Artikel 1
De heer Herman VAN ROMPUY wordt verkozen tot voorzitter van de Europese Raad voor de periode van 1 december 2009 tot en met 31 mei 2012.
Artikel 2
Dit besluit wordt door de secretaris-generaal van de Raad ter kennis van de heer Herman VAN ROMPUY gebracht.
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 1 december 2009.
Voor de Europese Raad
De voorzitter
F. REINFELDT
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/49 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD
vastgesteld in overeenstemming met de Voorzitter van de Commissie
van 1 december 2009
houdende benoeming van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
(2009/880/EU)
DE EUROPESE RAAD,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 18, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij het Verdrag van Lissabon wordt de nieuwe functie van hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid ingesteld. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 5 van het protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen en als bepaald in verklaring nr. 12, gevoegd bij de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft vastgesteld, dient de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid die tijdens de ambtstermijn van een Commissie wordt benoemd, lid van de Commissie te worden voor de verdere duur van de ambtstermijn van de Commissie. |
(3) |
De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid dient te worden benoemd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:
Artikel 1
Barones Catherine Margaret ASHTON OF UPHOLLAND wordt benoemd tot hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voor de periode van 1 december 2009 tot het einde van de ambtstermijn van de Commissie die op dat moment in functie is.
Artikel 2
Dit besluit wordt door de voorzitter van de Europese Raad ter kennis van barones Catherine Margaret ASHTON OF UPHOLLAND gebracht.
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 1 december 2009
Voor de Europese Raad
De voorzitter
H. VAN ROMPUY
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/50 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD
van 1 december 2009
betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad
(2009/881/EU)
DE EUROPESE RAAD,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 16, lid 9,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 236, onder b),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verklaring 9, gehecht aan de Slotakte van de Intergouvernementele Conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, bepaalt dat de Europese Raad, op de dag van de inwerkingtreding van het verdrag, het besluit aanneemt waarvan de tekst in genoemde verklaring staat. |
(2) |
Dit besluit moet bijgevolg worden aangenomen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:
Artikel 1
1. Het voorzitterschap van de Raad, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, wordt gedurende 18 maanden door vooraf bepaalde groepen van drie lidstaten vervuld. Deze groepen worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid van de lidstaten samengesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de lidstaten en het geografisch evenwicht binnen de Unie.
2. Ieder lid van de groep zit bij toerbeurt gedurende een periode van zes maanden alle Raadsformaties voor, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken. De andere leden van de groep staan het voorzitterschap in al zijn verantwoordelijkheden bij, op basis van een gemeenschappelijk programma. De leden van de groep kunnen onderling tot andere regelingen besluiten.
Artikel 2
Het Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die de Raad Algemene Zaken voorzit.
Het Politiek en Veiligheidscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
De voorbereidende instanties van de diverse Raadsformaties, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, worden voorgezeten door het lid van de groep dat het voorzitterschap van de betrokken Raadsformatie vervult, behoudens een ander besluit overeenkomstig artikel 4.
Artikel 3
De Raad Algemene Zaken draagt in samenwerking met de Commissie in het kader van een meerjarenprogrammering, zorg voor de samenhang en de continuïteit van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties. De lidstaten die het voorzitterschap vervullen, treffen, met de hulp van het secretariaat-generaal van de Raad, alle nodige maatregelen voor de organisatie en het goede verloop van de werkzaamheden van de Raad.
Artikel 4
De Raad stelt een besluit houdende maatregelen tot uitvoering van dit besluit vast.
Artikel 5
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.
Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 1 december 2009.
Voor de Europese Raad
De voorzitter
H. VAN ROMPUY
2.12.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/51 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE RAAD
van 1 december 2009
houdende vaststelling van zijn reglement van orde
(2009/882/EU)
DE EUROPESE RAAD,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 235, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij het Verdrag van Lissabon is de Europese Raad een instelling van de Europese Unie geworden. |
(2) |
Het is derhalve aangewezen dat de Europese Raad zijn reglement van orde vaststelt. |
(3) |
Teneinde het reglement van orde te kunnen vaststellen op de dag waarop het Verdrag van Lissabon in werking treedt, dient dit besluit te voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Raad voor de aanneming van genoemd reglement van orde de schriftelijke procedure van artikel 7 daarvan gebruikt, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT AANGENOMEN:
Artikel 1
1. De Europese Raad stelt zijn reglement van orde in bijlage dezes vast.
2. De Europese Raad kan voor de vaststelling van zijn reglement van orde gebruikmaken van de schriftelijke procedure van artikel 7 van dat reglement van orde.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.
Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 1 december 2009.
Voor de Europese Raad
De voorzitter
H. VAN ROMPUY
BIJLAGE
REGLEMENT VAN ORDE VAN DE EUROPESE RAAD
Artikel 1
Convocatie en vergaderplaats
1. De Europese Raad wordt twee keer per halfjaar door zijn voorzitter in vergadering bijeengeroepen (1).
Uiterlijk één jaar voor de aanvang van een halfjaar deelt de voorzitter van de Europese Raad, in nauwe samenwerking met de lidstaat die tijdens het bedoelde halfjaar het voorzitterschap bekleedt, de data mee waarop hij voornemens is tijdens dat halfjaar de Europese Raad bijeen te roepen.
Indien de situatie zulks vereist, roept de voorzitter een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeen (2).
2. De Europese Raad komt bijeen te Brussel.
In uitzonderlijke omstandigheden kan de voorzitter van de Europese Raad, met instemming van de Raad Algemene Zaken of het Comité van permanente vertegenwoordigers, met eenparigheid van stemmen besluiten dat een bijeenkomst van de Europese Raad op een andere plaats wordt gehouden.
Artikel 2
Voorbereiding en opvolging van de werkzaamheden van de Europese Raad
1. De voorzitter van de Europese Raad zorgt, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en op basis van de werkzaamheden van de Raad Algemene Zaken, voor de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad (3).
2. De Raad Algemene Zaken bereidt de bijeenkomsten van de Europese Raad voor en volgt deze op, in samenspraak met de voorzitter van de Europese Raad en de Commissie (4).
3. De voorzitter brengt een nauwe samenwerking en coördinatie tot stand met het voorzitterschap van de Raad en de voorzitter van de Commissie, met name door middel van regelmatige ontmoetingen.
4. In geval van verhindering wegens ziekte, in geval van overlijden of in geval van beëindiging van het mandaat overeenkomstig artikel 15, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt de voorzitter van de Europese Raad, in voorkomend geval tot de verkiezing van zijn opvolger, vervangen door het lid van de Europese Raad dat de lidstaat vertegenwoordigt die het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad bekleedt.
Artikel 3
Agenda en voorbereiding
1. Met het oog op de in artikel 2, lid 2, bedoelde voorbereiding, legt de voorzitter ten minste vier weken voor elke in artikel 1, lid 1, bedoelde gewone bijeenkomst van de Europese Raad, in nauwe samenwerking met het lid van de Europese Raad dat de lidstaat vertegenwoordigt die het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad bekleedt, en met de voorzitter van de Commissie, de Raad Algemene Zaken een geannoteerde ontwerp-agenda voor.
Bijdragen van andere Raadsformaties aan de werkzaamheden van de Europese Raad worden uiterlijk twee weken voor de bijeenkomst van de Europese Raad toegezonden aan de Raad Algemene Zaken.
De voorzitter van de Europese Raad bereidt in nauwe samenwerking zoals bedoeld in de eerste alinea, de ontwerp-beleidslijnen voor de conclusies van de Europese Raad en, in voorkomend geval, de ontwerp-conclusies en ontwerp-besluiten van de Europese Raad voor, die worden besproken in de Raad Algemene Zaken.
Binnen vijf dagen voorafgaand aan de bijeenkomst van de Europese Raad wordt een laatste zitting van de Raad Algemene Zaken gehouden. De voorzitter van de Europese Raad stelt in het licht van deze laatste besprekingen de voorlopige agenda op.
2. Behalve om dwingende en onvoorziene redenen, bijvoorbeeld in verband met de internationale actualiteit, mag tussen de zitting van de Raad Algemene Zaken na afloop waarvan de voorlopige agenda van de Europese Raad wordt opgesteld, en de bijeenkomst van de Europese Raad, geen enkele andere Raadsformatie of voorbereidende instantie een aan de Europese Raad voorgelegde aangelegenheid bespreken.
3. De Europese Raad stelt bij het begin van zijn bijeenkomst zijn agenda vast.
In de regel moeten de in de agenda opgenomen aangelegenheden op voorhand zijn bestudeerd, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
Artikel 4
Samenstelling van de Europese Raad, delegaties en verloop van de werkzaamheden
1. Elke gewone bijeenkomst van de Europese Raad duurt ten hoogste twee dagen, behoudens andersluidend besluit van de Europese Raad of van de Raad Algemene Zaken op initiatief van de voorzitter van de Europese Raad.
Het lid van de Europese Raad dat de lidstaat vertegenwoordigt die het voorzitterschap van de Raad bekleedt, brengt aan de Europese Raad, in overleg met diens voorzitter, verslag uit over de werkzaamheden van de Raad.
2. De voorzitter van het Europees Parlement kan worden uitgenodigd om door de Europese Raad te worden gehoord (5). Deze gedachtewisseling vindt plaats bij het begin van de bijeenkomst van de Europese Raad, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.
Ontmoetingen in de marge van de bijeenkomst van de Europese Raad met vertegenwoordigers van derde staten of internationale organisaties, of met andere prominenten, kunnen slechts bij wijze van uitzondering plaatsvinden na voorafgaand akkoord van de Europese Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit, op initiatief van de voorzitter van de Europese Raad.
3. De bijeenkomsten van de Europese Raad zijn niet openbaar.
4. De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, zijn voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid neemt deel aan de werkzaamheden van de Europese Raad (6).
Indien de agenda zulks vereist, kunnen de leden van de Europese Raad besluiten zich elk te laten bijstaan door een minister en, wat de voorzitter van de Commissie betreft, door een lid van de Commissie (7).
De totale omvang van de delegaties die toegang hebben tot het gebouw waar de Europese Raad bijeenkomt, bedraagt ten hoogste twintig personen per lidstaat en voor de Commissie, en tot vijf voor de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. In dit aantal is het technisch personeel dat met specifieke veiligheidstaken of logistieke ondersteuning is belast, niet meegerekend. De namen en functies van de delegatieleden worden vooraf aan het secretariaat-generaal van de Raad meegedeeld.
De voorzitter draagt zorg voor de toepassing van dit reglement van orde en ziet toe op het ordelijke verloop van de werkzaamheden.
Artikel 5
Vertegenwoordiging voor het Europees Parlement
De Europese Raad wordt voor het Europees Parlement vertegenwoordigd door de voorzitter van de Europese Raad.
De voorzitter van de Europese Raad legt na afloop van iedere bijeenkomst van de Europese Raad een verslag voor aan het Europees Parlement (8).
Het lid van de Europese Raad dat de lidstaat vertegenwoordigt die het voorzitterschap van de Raad bekleedt, presenteert aan het Europees Parlement de prioriteiten van zijn voorzitterschap en de tijdens het halfjaar geboekte resultaten.
Artikel 6
Standpuntbepaling, besluiten en quorum
1. Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit (9).
2. Indien de Europese Raad, overeenkomstig de Verdragen, een besluit aanneemt en tot stemming overgaat, gebeurt dit op initiatief van zijn voorzitter.
Voorts is de voorzitter verplicht te laten stemmen op initiatief van een lid van de Europese Raad, voor zover een meerderheid van diens leden zich in die zin uitspreekt.
3. Er kan slechts worden gestemd indien ten minste twee derde van de leden van de Europese Raad aanwezig is. Op het tijdstip van de stemming gaat de voorzitter na of het quorum is bereikt. De voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie worden bij de berekening van het quorum niet meegeteld.
4. Ieder lid van de Europese Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen (10).
Wanneer de Europese Raad zich in een stemming uitspreekt, nemen de voorzitter van de Europese Raad en die van de Commissie niet aan de stemming deel (11).
5. De procedurebesluiten van de Europese Raad uit hoofde van dit reglement van orde worden aangenomen met gewone meerderheid van stemmen (12).
Artikel 7
Schriftelijke procedure
De besluiten van de Europese Raad over een dringende aangelegenheid kunnen worden aangenomen door middel van een schriftelijke stemming, indien de voorzitter van de Europese Raad voorstelt van deze procedure gebruik te maken. De schriftelijke stemming kan alleen plaatsvinden indien alle stemgerechtigde leden van de Europese Raad met deze procedure instemmen.
Het secretariaat-generaal van de Raad stelt op gezette tijden een overzicht op van de volgens de schriftelijke procedure aangenomen besluiten.
Artikel 8
Notulen
Van iedere bijeenkomst worden notulen gemaakt, waarvan het secretariaat-generaal van de Raad binnen vijftien dagen een ontwerp opstelt. Dit ontwerp wordt ter goedkeuring aan de Europese Raad voorgelegd en vervolgens door de secretaris-generaal van de Raad ondertekend.
De notulen bevatten:
— |
een verwijzing naar de aan de Europese Raad voorgelegde documenten; |
— |
een verwijzing naar de goedgekeurde conclusies; |
— |
de genomen besluiten; |
— |
de verklaringen van de Europese Raad en de verklaringen die een lid van de Europese Raad wil laten notuleren. |
Artikel 9
Beraadslagingen en besluiten op basis van documenten en ontwerpen die zijn gesteld in de door de geldende talenregeling voorgeschreven talen
1. Behoudens een andersluidend besluit dat de Europese Raad, met eenparigheid van stemmen, op grond van de urgentie neemt, beraadslaagt en besluit de Europese Raad alleen op de grondslag van documenten en ontwerpen die gesteld zijn in de door de geldende regeling van het taalgebruik voorgeschreven talen.
2. Ieder lid van de Europese Raad kan zich tegen beraadslaging verzetten indien de tekst van eventuele amendementen niet is gesteld in die van de in lid 1 bedoelde talen welke het lid van de Europese Raad aanwijst.
Artikel 10
Openbaarheid van stemmingen, stemverklaringen en notulen, en toegang tot documenten
1. Indien de Europese Raad een besluit aanneemt overeenkomstig de Verdragen, kan hij besluiten om, overeenkomstig de voor het desbetreffende besluit toepasselijke wijze van stemming, de uitslag van de stemming, de verklaringen in de Raadsnotulen en de punten van deze notulen betreffende de aanneming van dat besluit, openbaar te maken.
In de gevallen waarin de uitslag van een stemming openbaar wordt gemaakt, worden op verzoek van het betrokken lid van de Europese Raad ook de stemverklaringen openbaar gemaakt, met inachtneming van dit reglement van orde, van de rechtszekerheid en van de belangen van de Europese Raad.
2. De bepalingen inzake de toegang van het publiek tot de documenten van de Raad in bijlage II bij het reglement van orde van de Raad, zijn van overeenkomstige toepassing op documenten van de Europese Raad.
Artikel 11
Geheimhoudingsplicht en overlegging van documenten in rechte
Onverminderd de bepalingen betreffende de toegang van het publiek tot documenten, zijn de beraadslagingen van de Europese Raad aan geheimhouding onderworpen, voor zover de Europese Raad niet anders besluit.
De Europese Raad kan toestemming verlenen tot het in rechte overleggen van afschriften van of uittreksels uit documenten van de Europese Raad die nog niet overeenkomstig artikel 10 voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.
Artikel 12
Besluiten van de Europese Raad
1. De door de Europese Raad aangenomen besluiten worden ondertekend door zijn voorzitter en de secretaris-generaal van de Raad. Indien daarin geen adressaten zijn vermeld, worden de besluiten bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Indien adressaten zijn vermeld, worden de besluiten door de secretaris-generaal van de Raad aan de adressaten ter kennis gebracht.
2. De bepalingen betreffende de vorm van besluiten in bijlage VI van het reglement van orde van de Raad, zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten van de Europese Raad.
Artikel 13
Secretariaat, begroting en beveiliging
1. De Europese Raad en zijn voorzitter worden bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad, onder het gezag van de secretaris-generaal.
2. De secretaris-generaal van de Raad woont de bijeenkomsten van de Europese Raad bij. Hij neemt elke maatregel die nodig is voor de organisatie van de werkzaamheden.
3. De secretaris-generaal van de Raad draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het beheer van de kredieten van afdeling II - Europese Raad en Raad - van de begroting en neemt alle voor een goed beheer ervan vereiste maatregelen. Hij voert deze kredieten uit overeenkomstig de bepalingen van het financieel reglement van toepassing op de begroting van de Unie.
4. De beveiligingsvoorschriften van de Raad zijn van overeenkomstige toepassing op de Europese Raad.
Artikel 14
Voor de Europese Raad bestemde briefwisseling
De voor de Europese Raad bestemde briefwisseling wordt gericht aan de voorzitter ervan, op het volgende adres:
Europese Raad |
Wetstraat 175 |
B-1048 Brussel. |
(1) Deze alinea is een letterlijke weergave van artikel 15, lid 3, eerste zin, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna „VEU” genoemd).
(2) Deze alinea is de letterlijke weergave van artikel 15, lid 3, laatste zin, VEU.
(3) Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 15, lid 6, onder b), VEU.
(4) Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 16, lid 6, tweede alinea, tweede zin, VEU.
(5) Deze alinea is een letterlijke weergave van artikel 235, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna „VWEU” genoemd).
(6) Deze alinea is de letterlijke weergave van artikel 15, lid 2, VEU.
(7) Deze alinea is de letterlijke weergave van artikel 15, lid 3, tweede zin, VEU.
(8) Deze alinea is de letterlijke weergave van artikel 15, lid 6, onder d), VEU.
(9) Deze alinea is de letterlijke weergave van artikel 15, lid 4, VEU.
(10) Dit lid is de letterlijke weergave van artikel 235, lid 1, eerste alinea, VWEU.
(11) Deze alinea is de letterlijke weergave van artikel 235, lid 1, tweede alinea, tweede zin, VWEU.
(12) In dit lid is de regel van artikel 235, lid 3, VWEU overgenomen.