ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.267.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 267

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
10 oktober 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 945/2009 van de Commissie van 9 oktober 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 946/2009 van de Commissie van 8 oktober 2009 tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in gebied IIIa en IV; EG-wateren van IIa, IIIb, IIIc en IIId door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

3

 

 

Verordening (EG) nr. 947/2009 van de Commissie van 9 oktober 2009 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/2010

5

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG ( 1 )

7

 

*

Richtlijn 2009/129/EG van de Commissie van 9 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang ( 1 )

18

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/746/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 9 oktober 2009 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor 2009 aan de programma's van de lidstaten met betrekking tot de controle, inspectie en bewaking van visserijactiviteiten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 7592)

20

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/1


VERORDENING (EG) Nr. 945/2009 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 oktober 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

30,9

TR

71,2

ZZ

51,1

0707 00 05

TR

122,8

ZZ

122,8

0709 90 70

TR

82,7

ZZ

82,7

0805 50 10

AR

99,8

CL

83,5

TR

76,5

UY

55,5

ZA

97,8

ZZ

82,6

0806 10 10

BR

188,8

TR

103,3

US

186,7

ZZ

159,6

0808 10 80

BR

63,1

CL

86,9

NZ

77,5

US

80,3

ZA

69,1

ZZ

75,4

0808 20 50

CN

41,0

TR

88,0

ZA

79,5

ZZ

69,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/3


VERORDENING (EG) Nr. 946/2009 VAN DE COMMISSIE

van 8 oktober 2009

tot vaststelling van een verbod op de visserij op koolvis in gebied IIIa en IV; EG-wateren van IIa, IIIb, IIIc en IIId door vaartuigen die de vlag van Zweden voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn quota voor 2009 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2009 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2009 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 oktober 2009.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Maritieme zaken en visserij


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1.

(3)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Nr.

23/T&Q

Lidstaat

Zweden

Bestand

POK/2A34.

Soort

Koolvis (Pollachius virens)

Gebied

IIIa en IV; EG-wateren van IIa, IIIb, IIIc en IIId

Datum

28.9.2009


10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/5


VERORDENING (EG) Nr. 947/2009 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2009

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 877/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2009/2010

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2009/2010 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 877/2009 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 941/2009 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2009/2010 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 877/2009 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 10 oktober 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 3.

(4)  PB L 265 van 9.10.2009, blz. 3.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 10 oktober 2009

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

35,41

0,66

1701 11 90 (1)

35,41

4,28

1701 12 10 (1)

35,41

0,53

1701 12 90 (1)

35,41

3,98

1701 91 00 (2)

38,95

5,78

1701 99 10 (2)

38,95

2,65

1701 99 90 (2)

38,95

2,65

1702 90 95 (3)

0,39

0,29


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


RICHTLIJNEN

10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/7


RICHTLIJN 2009/110/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 september 2009

betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin, en artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met Richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (4) werd ingespeeld op de opkomst van nieuwe voorafbetaalde elektronische betaalinstrumenten. De bedoeling was een duidelijk rechtskader tot stand te brengen om de interne markt te versterken en tegelijkertijd een adequaat prudentieel toezicht te waarborgen.

(2)

De Commissie heeft in haar beoordeling van Richtlijn 2000/46/EG benadrukt dat deze richtlijn diende te worden herzien omdat sommige bepalingen ervan de totstandkoming van een echte interne markt voor e-gelddiensten en de ontwikkeling van dergelijke gebruikersvriendelijke diensten zouden hebben gehinderd.

(3)

Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (5) heeft een modern en samenhangend rechtskader voor betalingsdiensten tot stand gebracht, dat onder meer voorziet in de coördinatie van de nationale voorschriften inzake de prudentiële vereisten die gelden voor een nieuwe categorie betalingsdienstaanbieders, namelijk betalingsinstellingen.

(4)

Teneinde de juridische belemmeringen voor de markttoegang te verwijderen en tevens de toegang tot en het uitoefenen van de bedrijfsmatige uitgifte van elektronisch geld te vergemakkelijken, dient te worden overgegaan tot een herziening van de voorschriften waaraan instellingen voor elektronisch geld zijn onderworpen, zodat voor alle betalingsdienstaanbieders gelijke concurrentievoorwaarden worden bewerkstelligd.

(5)

Het is aangewezen het toepassingsgebied van deze richtlijn te beperken tot betalingsdienstaanbieders die elektronisch geld uitgeven. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op monetaire waarde die is opgeslagen op specifieke voorafbetaalde instrumenten, die zijn ontwikkeld om aan welbepaalde behoeften te voldoen en die beperkte gebruiksmogelijkheden hebben, ofwel omdat ze alleen door de houder van het elektronisch geld kunnen worden gebruikt om in de bedrijfsgebouwen van de uitgever van elektronisch geld of binnen een beperkt netwerk van dienstverleners uit hoofde van een directe handelsovereenkomst met een professionele uitgever goederen of diensten te kopen, ofwel omdat ze enkel kunnen worden gebruikt om een beperkte reeks goederen of diensten aan te schaffen. Een instrument dient als een slechts binnen een „beperkt netwerk” bruikbaar instrument te worden beschouwd als het alleen maar kan worden gebruikt voor de aankoop van goederen en diensten in een welbepaalde winkel of winkelketen, dan wel voor de aankoop van een beperkte reeks goederen of diensten, ongeacht de geografische locatie van het verkooppunt. Dergelijke instrumenten zijn bijvoorbeeld klantenkaarten, tankkaarten, lidmaatschapskaarten, kaarten voor openbaar vervoer, maaltijdcheques of dienstencheques (zoals cheques ter zake van kinderopvang of cheques ter zake van socialedienstenstelsels waarmee de tewerkstelling van personeel voor de uitvoering van huishoudelijke taken, zoals schoonmaken, strijken of tuinonderhoud, wordt gesubsidieerd), die soms onder een specifiek rechtskader op het gebied van belastingen of arbeid vallen dat tot doel heeft het gebruik van dergelijke instrumenten te bevorderen om de doelstellingen die zijn vastgelegd in de sociale regelgeving te kunnen bereiken. Wanneer een dergelijk instrument voor specifieke doeleinden een instrument voor algemene doeleinden wordt, dient de vrijstelling van de werkingssfeer van deze richtlijn niet langer van toepassing te zijn. Instrumenten die voor het doen van aankopen in winkels van geregistreerde handelaren kunnen worden gebruikt, mogen niet worden vrijgesteld van de werkingssfeer van deze richtlijn omdat dergelijke instrumenten juist zijn bedoeld voor een netwerk van dienstverleners dat voortdurend aangroeit.

(6)

Deze richtlijn hoort evenmin van toepassing te zijn op monetaire waarde die wordt gebruikt voor de aankoop van digitale goederen of diensten waarbij de exploitant, uit hoofde van de aard van het goed of de dienst, er intrinsieke waarde aan toevoegt in de vorm van bijvoorbeeld toegangs-, distributie- of zoekmogelijkheden, op voorwaarde dat het goed of de dienst in kwestie alleen kan worden gebruikt met behulp van een digitaal instrument, zoals een mobiele telefoon of een computer, en dat de exploitant van telecommunicatie-, digitale of informatietechnologie niet uitsluitend als intermediair optreedt tussen de betalingsdienstgebruiker en de leverancier van de goederen en diensten, zoals in een situatie waarin een abonnee van mobiele telefonie of een ander digitaal netwerk de netwerkbeheerder rechtstreeks betaalt en er geen rechtstreekse betalingsverbintenis of rechtstreekse verhouding schuldenaar-schuldeiser bestaat tussen de netwerkabonnee en een derde partij die goederen of diensten levert als onderdeel van de transactie.

(7)

Het is aangewezen een heldere definitie van elektronisch geld in te voeren die technisch neutraal is. Deze definitie dient alle situaties te bestrijken waarin de betalingsdienstaanbieder een voorafbetaalde opgeslagen waarde uitgeeft in ruil voor geld, die kan worden gebruikt voor betalingsdoeleinden omdat dit door derden wordt aanvaard als betaling.

(8)

De definitie van elektronisch geld dient betrekking te hebben op elektronisch geld dat ofwel wordt aangehouden op een betaalinstrument dat in het bezit is van de houder van het elektronisch geld, ofwel op afstand is opgeslagen op een server en door de houder van het elektronisch geld wordt beheerd via een specifieke rekening voor elektronisch geld. De definitie dient ruim genoeg te zijn om geen belemmering te vormen voor de technologische innovatie en om niet alleen de thans op de markt beschikbare elektronischgeldproducten te bestrijken, maar ook die welke in de toekomst zouden kunnen worden ontwikkeld.

(9)

Het stelsel voor de uitoefening van prudentieel toezicht op instellingen voor elektronisch geld dient te worden herzien en nauwer te worden afgestemd op de risico’s die dergelijke instellingen lopen. Dat stelsel dient tevens in overeenstemming te worden gebracht met het bij Richtlijn 2007/64/EG ingevoerde stelsel voor de uitoefening van prudentieel toezicht op betalingsinstellingen. In dit verband zijn de relevante bepalingen van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn. Een verwijzing naar „betalingsinstelling” in Richtlijn 2007/64/EG moet bijgevolg worden gelezen als een verwijzing naar instelling voor elektronisch geld; een verwijzing naar „betalingsdiensten” moet worden gelezen als een verwijzing naar de activiteiten van betalingsdiensten en de uitgifte van elektronisch geld; een verwijzing naar „een betalingsdienstgebruiker” moet worden gelezen als een verwijzing naar de begrippen betalingsdienstgebruiker en houder van elektronisch geld; een verwijzing naar „deze richtlijn” moet worden gelezen als een verwijzing naar zowel Richtlijn 2007/64/EG als deze richtlijn; een verwijzing naar titel II van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar titel II van Richtlijn 2007/64/EG en titel II van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 6 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 4 van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 7, lid 1, van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 5, lid 1, van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 5, lid 6, van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 8 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 5, leden 2 tot en met 5, van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 9 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 7 van deze richtlijn; een verwijzing naar artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 6, lid 1, letters c) tot en met e), van deze richtlijn; en een verwijzing naar artikel 26 van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar artikel 9 van deze richtlijn.

(10)

Er wordt erkend dat instellingen voor elektronisch geld dit elektronisch geld via natuurlijke of rechtspersonen overmaken, onder meer door de verkoop of herverkoop van elektronischgeldproducten aan het publiek, door te voorzien in een manier om elektronisch geld te doen toekomen aan de klanten, of door de terugbetaling van elektronisch geld op verzoek van de klanten of door de elektronischgeldproducten van klanten op te waarderen, in overeenstemming met de vereisten van hun respectieve bedrijfsmodellen. Hoewel instellingen voor elektronisch geld geen toelating mogen hebben om elektronisch geld via agenten uit te geven, moeten ze de toelating hebben om de betalingsdiensten die zijn opgenomen in de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG te verlenen door middel van agenten, indien is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 17 van die richtlijn.

(11)

Er is behoefte aan een regeling voor aanvangskapitaal gecombineerd met een regeling voor lopend kapitaal teneinde een passende consumentenbescherming en een gezonde en prudente bedrijfsvoering van instellingen voor elektronisch geld te garanderen. Gezien het specifieke karakter van elektronisch geld dient te worden voorzien in een extra methode voor de berekening van het lopend kapitaal. Er moet voor worden gezorgd dat de volledige beleidsvrijheid op toezichtgebied wordt bewaard teneinde te garanderen dat alle betalingsdienstaanbieders ten aanzien van dezelfde risico’s dezelfde behandeling genieten en dat bij de berekeningsmethode rekening wordt gehouden met de specifieke bedrijfssituatie van elke instelling voor elektronisch geld. Voorts dienen regelingen te worden getroffen om instellingen voor elektronisch geld op te leggen geldmiddelen van houders van elektronisch geld gescheiden te houden van de geldmiddelen die de instelling voor elektronisch geld voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten gebruikt. Instellingen voor elektronisch geld dienen tevens onderworpen te zijn aan effectieve voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

(12)

De exploitatie van betalingssystemen is een activiteit die niet is voorbehouden voor specifieke categorieën van instellingen. Het is echter belangrijk te erkennen dat betalingssystemen ook door instellingen voor elektronisch geld kunnen worden geëxploiteerd, zoals dit ook voor betalingsinstellingen het geval is.

(13)

De uitgifte van elektronisch geld vormt op zich geen werkzaamheid die gelijkstaat met het in ontvangst nemen van deposito’s overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (6), gezien het specifieke karakter van dit geld, dat fungeert als elektronisch vervangingsmiddel voor muntstukken en bankbiljetten en dat wordt gebruikt voor het doen van meestal kleine betalingen, en niet als spaarmiddel. Instellingen voor elektronisch geld mogen geen kredieten verlenen uit de geldmiddelen die zij ontvangen of aanhouden voor de uitgifte van elektronisch geld. Bovendien mogen de uitgevers van elektronisch geld geen rente of andere voordelen toekennen, tenzij deze voordelen niet samenhangen met de lengte van de periode dat de houder van elektronisch geld het elektronisch geld in zijn bezit heeft. De voorwaarden voor de verlening en handhaving van een vergunning als instelling voor elektronisch geld dienen prudentiële vereisten te omvatten die in verhouding staan tot de operationele en financiële risico’s die dergelijke instellingen lopen bij de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit die met de uitgifte van elektronisch geld verband houdt, los van enigerlei andere commerciële activiteiten die instellingen voor elektronisch geld verrichten.

(14)

Het is evenwel noodzakelijk mededingingsneutraliteit tussen instellingen voor elektronisch geld en kredietinstellingen te handhaven op het vlak van de uitgifte van elektronisch geld, om aldus eerlijke concurrentie voor een breder scala van instellingen te waarborgen voor het verlenen van dezelfde diensten, in het voordeel van de houders van elektronisch geld. Dit dient te worden bewerkstelligd door te zorgen voor een evenwicht tussen de minder strenge elementen van het stelsel voor de uitoefening van prudentieel toezicht dat van toepassing is op de instellingen voor elektronisch geld en de bepalingen die strikter zijn dan de bepalingen die van toepassing zijn op kredietinstellingen, met name met betrekking tot de bescherming van de geldmiddelen van een houder van elektronisch geld. Gelet op het wezenlijke belang van deze bescherming, is het noodzakelijk dat de bevoegde autoriteiten op voorhand op de hoogte worden gebracht van alle substantiële wijzigingen, zoals aanpassingen aan de beschermingsmethode, wijzigingen binnen de kredietinstelling waar beschermde geldmiddelen gedeponeerd zijn of wijzigingen binnen de verzekeringsmaatschappij of kredietinstelling die de beschermde geldmiddelen heeft verzekerd of gewaarborgd.

(15)

De regels voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld met hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap moeten in alle lidstaten analoog zijn. Er moet voor worden gezorgd dat deze regels niet gunstiger zijn dan voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben. De Gemeenschap moet met derde landen overeenkomsten kunnen sluiten die voorzien in de toepassing van bepalingen krachtens welke voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben in de gehele Gemeenschap een gelijke behandeling geldt. De bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben, mogen niet in aanmerking komen voor de vrijheid van vestiging uit hoofde van artikel 43 van het Verdrag in andere lidstaten dan die waarin zij gevestigd zijn, noch voor het vrij verrichten van diensten uit hoofde van artikel 49, tweede alinea, van het Verdrag.

(16)

Het is aangewezen de lidstaten toe te staan instellingen die slechts een beperkte hoeveelheid elektronisch geld uitgeven, ontheffing te verlenen van sommige bepalingen van deze richtlijn. Instellingen die een dergelijke ontheffing genieten, mogen op grond van deze richtlijn niet het recht tot vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten uit hoofde van deze richtlijn uitoefenen en zij mogen deze rechten evenmin indirect uitoefenen als lid van een betalingssysteem. Het is evenwel wenselijk de gegevens van alle entiteiten die e-gelddiensten aanbieden, met inbegrip van deze waaraan ontheffing is verleend, te registreren. Te dien einde dienen de lidstaten dergelijke entiteiten in een register van instellingen voor elektronisch geld in te schrijven.

(17)

Om prudentiële redenen dienen de lidstaten erop toe te zien dat alleen instellingen voor elektronisch geld waaraan overeenkomstig deze richtlijn naar behoren vergunning is verleend of die een ontheffing genieten, kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG vergunning is verleend, postcheque- en girodiensten die krachtens de nationale wetgeving gemachtigd zijn elektronisch geld uit te geven, de in artikel 2 van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde instellingen, de Europese Centrale Bank, nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit en lidstaten of hun regionale of lokale overheden wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie, elektronisch geld mogen uitgeven.

(18)

Om het vertrouwen van de houders van elektronisch geld te garanderen moet elektronisch geld terugbetaalbaar zijn. Terugbetaalbaarheid impliceert niet dat de gelden die in ruil voor elektronisch geld worden ontvangen, dienen te worden beschouwd als deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van Richtlijn 2006/48/EG. Terugbetaalbaarheid dient altijd mogelijk te zijn en betrekking te hebben op het nominale bedrag, zonder dat de mogelijkheid bestaat om een onderdrempel voor terugbetaling overeen te komen. De terugbetaling dient normaal gesproken kosteloos te zijn. In bepaalde gevallen die in deze richtlijn zijn gespecificeerd, moet het echter mogelijk zijn een evenredige en op de gemaakte kosten gebaseerde vergoeding te vragen, onverminderd de nationale wetgeving inzake fiscale of sociale aangelegenheden, alsook enigerlei verplichtingen die op de uitgever van elektronisch geld rusten uit hoofde van andere relevante communautaire of nationale wetgeving, zoals voorschriften ter bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering, elke maatregel gericht op het bevriezen van geldmiddelen of een specifieke maatregel in verband met preventie van of onderzoek naar misdrijven.

(19)

De houders van elektronisch geld moeten een beroep kunnen doen op klachten- en buitengerechtelijke beroepsprocedures voor de beslechting van geschillen. Bijgevolg moet hoofdstuk 5 van titel IV van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing zijn in de context van deze richtlijn, onverminderd de bepalingen van deze richtlijn. Een verwijzing naar „betalingsdienstaanbieder” in Richtlijn 2007/64/EG moet derhalve worden gelezen als een verwijzing naar het begrip uitgever van elektronisch geld; een verwijzing naar „betalingsdienstgebruiker” moet worden gelezen als een verwijzing naar het begrip houder van elektronisch geld; en een verwijzing naar titels III en IV van Richtlijn 2007/64/EG moet worden gelezen als een verwijzing naar titel III van deze richtlijn.

(20)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(21)

In het bijzonder dient de Commissie de bevoegdheid te worden verleend uitvoeringsmaatregelen vast te stellen om met inflatie of technologische en marktontwikkelingen rekening te houden en om te zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van de vrijstellingen in het kader van deze richtlijn. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(22)

De efficiënte werking van deze richtlijn zal moeten worden getoetst. Daarom dient van de Commissie te worden verlangd dat zij drie jaar na het einde van de omzettingstermijn van deze richtlijn een verslag uitbrengt. De lidstaten moeten de Commissie informatie doen toekomen over de toepassing van sommige bepalingen van deze richtlijn.

(23)

Ter wille van de rechtszekerheid is het aangewezen overgangsregelingen te treffen op grond waarvan het instellingen voor elektronisch geld die overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2006/46/EG hun werkzaamheden hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven uitoefenen. Deze periode dient langer te zijn voor instellingen voor elektronisch geld die onder de ontheffing van artikel 8 van Richtlijn 2000/46/EG vallen.

(24)

Deze richtlijn bevat een nieuwe definitie van elektronisch geld, waarvan de uitgifte kan vallen onder de derogaties van de artikelen 34 en 53 van Richtlijn 2007/64/EG. Het vereenvoudigd systeem van klantenonderzoek waarin Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (8) voorziet voor instellingen voor elektronisch geld, dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(25)

Overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG worden instellingen voor elektronisch geld als kredietinstellingen beschouwd, hoewel zij noch deposito’s van het publiek in ontvangst kunnen nemen, noch kredieten kunnen verlenen met geld dat zij van het publiek in ontvangst hebben genomen. Gezien het stelsel dat bij deze richtlijn is ingevoerd, is het aangewezen de in Richtlijn 2006/48/EG vervatte definitie van kredietinstelling te wijzigen, zodat instellingen voor elektronisch geld niet als kredietinstellingen worden beschouwd. Het dient kredietinstellingen echter nog steeds te zijn toegestaan elektronisch geld uit te geven en deze werkzaamheid in de gehele Gemeenschap uit te oefenen in het kader van de wederzijdse erkenning en van het uitgebreide stelsel voor het prudentiële toezicht waaraan zij krachtens de communautaire wetgeving voor het bankwezen onderworpen zijn. Met het oog op gelijke mededingingsvoorwaarden moeten de kredietinstellingen deze werkzaamheid bij wijze van alternatief ook kunnen uitoefenen via een dochteronderneming en onder het prudentiële toezicht uit hoofde van deze richtlijn in plaats van dat van Richtlijn 2006/48/EG.

(26)

De bepalingen van deze richtlijn vervangen alle overeenkomstige bepalingen van Richtlijn 2000/46/EG. Richtlijn 2000/46/EG moet daarom worden ingetrokken.

(27)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van talrijke verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(28)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake beter wetgeven (9) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze richtlijn worden de voorschriften vastgesteld voor de beroepsmatige uitgifte van elektronisch geld, met het oog waarop de lidstaten de volgende categorieën uitgevers van elektronisch geld erkennen:

a)

kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 4, punt 1 van Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van, in overeenstemming met de nationale wetgeving, een bijkantoor daarvan, in de zin van artikel 4, punt 3 van die richtlijn, wanneer dat bijkantoor is gevestigd binnen de Gemeenschap en het hoofdkantoor daarvan is gevestigd buiten de Gemeenschap, in overeenstemming met artikel 38 van dezelfde richtlijn;

b)

instellingen voor elektronisch geld als gedefinieerd in punt 1 van artikel 2 van deze richtlijn, met inbegrip van, in overeenstemming met artikel 8 van deze richtlijn, en met de nationale wetgeving, een bijkantoor daarvan, wanneer dat bijkantoor is gevestigd binnen de Gemeenschap en het hoofdkantoor daarvan is gevestigd buiten de Gemeenschap;

c)

postcheque- en girodiensten die krachtens de nationale wetgeving gemachtigd zijn om elektronisch geld uit te geven;

d)

de Europese Centrale Bank en nationale centrale banken wanneer zij niet handelen in hun hoedanigheid van monetaire of andere publieke autoriteit;

e)

de lidstaten en hun regionale en lokale overheden wanneer zij handelen in hun hoedanigheid van overheidsinstantie.

2.   In titel II van deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld voor de toegang tot, de uitoefening van en het prudentiële toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld.

3.   De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van titel II van deze richtlijn op de instellingen bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2006/48/EG, met uitzondering van de instellingen bedoeld in het eerste en het tweede streepje van dat artikel.

4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op monetaire waarde die is opgeslagen op instrumenten die zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, onder k), van Richtlijn 2007/64/EG.

5.   Deze richtlijn is niet van toepassing op monetaire waarde die wordt gebruikt om betalingstransacties te verrichten die zijn vrijgesteld krachtens artikel 3, onder l), van Richtlijn 2007/64/EG.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.   „instelling voor elektronisch geld”: een rechtspersoon die uit hoofde van titel II een vergunning heeft gekregen om elektronisch geld uit te geven;

2.   „elektronisch geld”: elektronisch, met inbegrip van magnetisch, opgeslagen monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, welke is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld om betalingstransacties als gedefinieerd in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2007/64/EG te verrichten, en welke wordt aanvaard door een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de uitgever van elektronisch geld;

3.   „uitgever van elektronisch geld”: de in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten, instellingen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 1, lid 3, en rechtspersonen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 9;

4.   „gemiddeld uitstaand elektronisch geld”: het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand.

TITEL II

VOORWAARDEN VOOR DE TOEGANG TOT, DE UITOEFENING VAN EN HET PRUDENTIEEL TOEZICHT OP DE WERKZAAMHEDEN VAN INSTELLINGEN VOOR ELEKTRONISCH GELD

Artikel 3

Algemene prudentiële bepalingen

1.   Onverminderd deze richtlijn, zijn de artikelen 5 en 10 tot en met 15, artikel 17, lid 7, en de artikelen 18 tot en met 25 van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op instellingen voor elektronisch geld.

2.   Instellingen voor elektronisch geld lichten de bevoegde autoriteiten op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die worden genomen voor de bescherming van geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven.

3.   Elke natuurlijke of rechtspersoon die een beslissing heeft genomen om direct of indirect een gekwalificeerde deelneming, als bedoeld in artikel 4, punt 11, van Richtlijn 2006/48/EG, in een instelling voor elektronisch geld te verwerven of vervreemden, of om direct of indirect een dergelijke gekwalificeerde deelneming te vergroten of te verminderen, waardoor het percentage van het door hem gehouden kapitaal of de door hem gehouden stemrechten 20 %, 30 % of 50 % zou bereiken, onderschrijden of overschrijden, of waardoor de instelling voor elektronisch geld een dochteronderneming zou worden of niet langer een dochteronderneming zou zijn, brengt de bevoegde autoriteiten op de hoogte van zijn intentie, alvorens deze verwerving, vervreemding, verhoging of verlaging plaatsvindt.

De kandidaat-verwerver verstrekt de bevoegde autoriteiten informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming en de relevante informatie bedoeld in artikel 19 bis, lid 4, van Richtlijn 2006/48/EG.

Indien de door de in de tweede alinea bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de instelling zou kunnen belemmeren, maken de bevoegde autoriteiten hun bezwaren hiertegen kenbaar of nemen ze andere passende maatregelen om aan deze toestand een einde te maken. Die maatregelen kunnen bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders of managers of de schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden, omvatten.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in dit lid bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven.

Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen deze autoriteiten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de stemrechten van de verkrijger wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

De lidstaten mogen instellingen voor elektronisch geld die één of meer activiteiten opgenomen in artikel 6, lid 1, onder e), verrichten, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de in dit lid bedoelde verplichtingen, of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten zulke ontheffing verlenen.

4.   De lidstaten staan toe dat instellingen voor elektronisch geld via natuurlijke of rechtspersonen die namens hen optreden elektronisch geld overmaken en terugbetalen. Indien de instelling voor elektronisch geld elektronisch geld wenst over te maken in een andere lidstaat door een beroep te doen op een dergelijke natuurlijke of rechtspersoon, moeten de procedures van artikel 25 van Richtlijn 2007/64/EG worden gevolgd.

5.   Onverminderd het bepaalde in lid 4, geven de instellingen voor elektronisch geld geen elektronisch geld uit via agenten. Instellingen voor elektronisch geld mogen enkel via agenten betalingsdiensten aanbieden als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), indien is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 17 van Richtlijn 2007/64/EG.

Artikel 4

Aanvangskapitaal

De lidstaten eisen dat instellingen voor elektronisch geld op het tijdstip waarop hun vergunning wordt verleend, beschikken over een aanvangskapitaal van ten minste 350 000 EUR dat bestaat uit de bestanddelen als omschreven in artikel 57, onder a) en b), van Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 5

Eigen vermogen

1.   Het eigen vermogen van de instelling voor elektronisch geld, als omschreven in de artikelen 57 tot en met 61, 63, 64 en 66 van Richtlijn 2006/48/EG, mag niet kleiner worden dan de bedragen die zijn voorgeschreven in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel of in artikel 4 van deze richtlijn, indien dit hoger is.

2.   Met betrekking tot de werkzaamheden bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend aan de hand van een van de drie methoden (A, B of C) van artikel 8, leden 1 en 2, van Richtlijn 2007/64/EG. De bevoegde autoriteiten bepalen in overeenstemming met de nationale wetgeving welke methode wenselijk is.

Met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld, wordt het vereiste eigen vermogen van een instelling voor elektronisch geld berekend overeenkomstig methode D van lid 3.

Instellingen voor elektronisch geld moeten op elk moment beschikken over een eigen vermogen dat tenminste gelijk is aan de som van de vereisten uit de eerste en de tweede alinea.

3.   Methode D: het eigen vermogen van instellingen voor elektronisch geld is voor de uitgifte van elektronisch geld ten minste gelijk aan 2 % van het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

4.   Als een instelling voor elektronisch geld een van de in artikel 6, lid 1, onder a), genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld of een van de in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met e) genoemde werkzaamheden verricht en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze instelling voor elektronisch geld toe hun vereiste eigen vermogen te berekenen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt haar vereiste eigen vermogen berekend op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen aan dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

5.   Op basis van een evaluatie van de risicobeheersingsprocessen, de databases betreffende risico’s op verliezen en het internecontrolesysteem van de instelling voor elektronisch geld, kunnen de bevoegde autoriteiten verlangen dat de instelling voor elektronisch geld een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 relevante methode, of de instelling voor elektronisch geld toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 relevante methode.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen:

a)

wanneer de instelling voor elektronisch geld tot eenzelfde groep behoort als een andere instelling voor elektronisch geld, een kredietinstelling, een betalingsinstelling, een beleggingsonderneming, een vermogensbeheerder of een verzekerings- of herverzekeringsonderneming;

b)

wanneer een instelling voor elektronisch geld andere werkzaamheden verricht dan de uitgifte van elektronisch geld.

7.   Indien de voorwaarden van artikel 69 van Richtlijn 2006/48/EG vervuld zijn, kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten besluiten leden 2 en 3 van dit artikel niet toe te passen op instellingen voor elektronisch geld die onder het bereik vallen van het geconsolideerd toezicht op de moederkredietinstelling krachtens Richtlijn 2006/48/EG.

Artikel 6

Werkzaamheden

1.   Naast de uitgifte van elektronisch geld mogen instellingen voor elektronisch geld de volgende werkzaamheden uitoefenen:

a)

het aanbieden van de in de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG vermelde betalingsdiensten;

b)

de verlening van kredieten in verband met betalingsdiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij Richtlijn 2007/64/EG, mits aan de voorwaarden van artikel 16, leden 3 en 5, van die richtlijn is voldaan;

c)

het verrichten van operationele diensten en daarmee nauw verbonden nevendiensten met betrekking tot de uitgifte van elektronisch geld of het verlenen van betalingsdiensten als bedoeld onder a);

d)

de exploitatie van betalingssystemen zoals omschreven in artikel 4, punt 6, van Richtlijn 2007/64/EG, onverminderd het bepaalde in artikel 28 van die richtlijn;

e)

andere bedrijfswerkzaamheden dan de uitgifte van elektronisch geld, met inachtneming van de toepasselijke nationale en communautaire wetgeving.

Kredieten als bedoeld in de eerste alinea, onder b) worden niet verleend uit de middelen die in ruil voor het elektronisch geld worden ontvangen en conform artikel 7, lid 1, worden aangehouden.

2.   Instellingen voor elektronisch geld nemen geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van het publiek in ontvangst in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2006/48/EG.

3.   Geldmiddelen die instellingen voor elektronisch geld van houders van elektronisch geld ontvangen worden onverwijld gewisseld voor elektronisch geld. Dergelijke geldmiddelen zijn noch deposito’s noch andere terugbetaalbare gelden die zijn ontvangen van het publiek in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2006/48/EG.

4.   Artikel 16, leden 2 en 4 van Richtlijn 2007/64/EG zijn van toepassing op geldmiddelen die zijn ontvangen voor activiteiten bedoeld in lid 1, onder a), van dit artikel die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

Artikel 7

Beschermingsvereisten

1.   De lidstaten eisen van een instelling voor elektronisch geld dat zij de middelen die zij in ruil voor elektronisch geld dat is uitgegeven hebben ontvangen veilig stelt overeenkomstig artikel 9, leden 1, en 2, van Richtlijn 2007/64/EG. Middelen die zijn ontvangen in de vorm van betalingen door een betaalinstrument hoeven niet veilig te worden gesteld tot de betaalrekening van de instellingen voor elektronisch geld ermee gecrediteerd is of tot ze op een andere manier ter beschikking worden gesteld van de instelling voor elektronisch geld in overeenstemming met de vereisten op het vlak van uitvoeringstermijnen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2007/64/EG, indien van toepassing. Dergelijke middelen moeten in ieder geval niet later dan vijf werkdagen, zoals omschreven in artikel 4, punt 27, van die richtlijn, na de uitgifte van het elektronisch geld veilig worden gesteld.

2.   Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën opgenomen in tabel 1 van punt 14 van bijlage I bij Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (10) waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6 %, terwijl andere in aanmerking komende activa, als gedefinieerd in punt 15 van die bijlage, worden uitgesloten.

Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa geen veilige activa met een lage risicograad zijn voor de toepassing van lid 1.

3.   Artikel 9 van Richtlijn 2007/64/EG is van toepassing op instellingen voor elektronisch geld voor de activiteiten bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), van deze richtlijn die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

4.   Voor de doeleinden van de leden 1 en 3, mogen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten overeenkomstig de nationale wetgeving bepalen welke methode door de instellingen voor elektronisch geld moet worden gebruikt voor de bescherming van de geldmiddelen.

Artikel 8

Betrekkingen met derde landen

1.   De lidstaten passen op een bijkantoor van een instelling voor elektronisch geld met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap voor wat betreft het aanvangen van zijn werkzaamheden dan wel de uitoefening ervan geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor een instelling voor elektronisch geld die haar hoofdkantoor binnen de Gemeenschap heeft.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie in kennis van alle vergunningen voor bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben.

3.   Onverminderd lid 1 kan de Gemeenschap, door middel van met één of meer derde landen gesloten overeenkomsten, regelingen treffen inzake de toepassing van bepalingen die de bijkantoren van een instelling voor elektronisch geld die haar hoofdkantoor buiten de Gemeenschap heeft, eenzelfde behandeling in de gehele Gemeenschap verzekeren.

Artikel 9

Facultatieve ontheffingen

1.   De lidstaten kunnen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de procedures en voorwaarden neergelegd in de artikelen 3, 4, 5 en 7 van deze richtlijn, met uitzondering van de artikelen 20, 22, 23 en 24 van Richtlijn 2007/64/EG, en toestaan dat rechtspersonen in het register voor instellingen voor elektronisch geld worden ingeschreven, wanneer aan de twee volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de totale bedrijfsactiviteiten genereren een gemiddeld uitstaand elektronisch geld dat niet hoger is dan een bovengrens die door de lidstaat wordt vastgelegd, maar in geen geval hoger ligt dan 5 000 000 EUR; en

b)

geen van de met de leiding of de exploitatie van het bedrijf belaste natuurlijke personen is veroordeeld wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering, dan wel een ander financieel misdrijf.

Wanneer een instelling voor elektronisch geld een van de in artikel 6, lid 1, onder a), genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de uitgifte van elektronisch geld of een van de in artikel 6, lid 1, onder b) tot en met e), genoemde werkzaamheden verricht en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze instelling voor elektronisch geld toe punt a) van de eerste alinea toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de uitgifte van elektronisch geld te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd; wanneer een instelling voor elektronisch geld haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt dit vereiste beoordeeld op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen van dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

De lidstaten kunnen eveneens bepalen dat de toekenning van de facultatieve ontheffingen krachtens dit artikel afhankelijk is van een bijkomende voorwaarde, namelijk een maximale opslagcapaciteit op het betaalinstrument of de betaalrekening van de consument waar het elektronisch geld is opgeslagen.

Een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig dit lid mag enkel betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met elektronisch geld dat wordt uitgegeven overeenkomstig dit artikel indien is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in artikel 26 van Richtlijn 2007/64/EG.

2.   Een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 dient zijn hoofdkantoor te hebben in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden feitelijk ontplooit.

3.   Een rechtspersoon met registerinschrijving overeenkomstig lid 1 wordt behandeld als een instelling voor elektronisch geld. Artikel 10, lid 9, en artikel 25 van Richtlijn 2007/64/EG zijn echter niet op hem van toepassing.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat een rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 1 alleen sommige van de in artikel 6, lid 1, opgesomde activiteiten mag ontplooien.

5.   De in lid 1 bedoelde rechtspersonen:

a)

stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in lid 1 gespecificeerde voorwaarden; en

b)

brengen ten minste jaarlijks op een datum die is vastgelegd door de bevoegde autoriteiten verslag uit over het gemiddeld uitstaand elektronisch geld.

6.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechtspersonen in kwestie, wanneer de in de leden 1, 2 en 4 gestelde voorwaarden niet langer zijn vervuld, binnen 30 kalenderdagen een vergunning aanvragen overeenkomstig artikel 3. Een dergelijke persoon die niet binnen dit tijdsbestek een vergunning heeft aangevraagd, wordt het overeenkomstig artikel 10 verboden om elektronisch geld uit te geven.

7.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten voldoende gemachtigd zijn om na te gaan of de vereisten die in dit artikel zijn vastgelegd, voortdurend worden nageleefd.

8.   Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de bepalingen van Richtlijn 2005/60/EG of ten aanzien van nationale bepalingen ter bestrijding van het witwassen van geld

9.   Indien een lidstaat van de bij lid 1 geboden ontheffingsmogelijkheid gebruikmaakt, stelt hij de Commissie uiterlijk op 30 april 2011 daarvan in kennis. De lidstaat deelt de Commissie onverwijld elke latere wijziging mee. Voorts stelt de lidstaat de Commissie in kennis van het aantal betrokken rechtspersonen en doet hij jaarlijks mededeling van het totale bedrag van het uitstaand elektronisch geld dat is uitgegeven op 31 december van elk kalenderjaar, als bedoeld in lid 1.

TITEL III

UITGIFTE EN TERUGBETAALBAARHEID VAN ELEKTRONISCH GELD

Artikel 10

Verbod op de uitgifte van elektronisch geld

Onverminderd artikel 18, verbieden de lidstaten natuurlijke en rechtspersonen die geen uitgevers van elektronisch geld zijn om elektronisch geld uit te geven.

Artikel 11

Uitgifte en terugbetaalbaarheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat uitgevers van elektronisch geld elektronisch geld uitgeven tegen de nominale waarde, in ruil voor ontvangen geld.

2.   De lidstaten zien erop toe dat uitgevers van elektronisch geld de nominale monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld op elk ogenblik terugbetalen wanneer de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt.

3.   De terugbetalingsvoorwaarden, met inbegrip van vergoedingen die hiermee samenhangen, worden duidelijk en opvallend vermeld in de overeenkomst tussen de uitgever van elektronisch geld en de houder van elektronisch geld, en de houder van het elektronisch geld wordt in kennis gesteld van deze voorwaarden voordat hij wordt gebonden door een overeenkomst of een aanbod.

4.   Voor terugbetaling kan enkel een vergoeding worden gevraagd indien dit in de overeenkomst is vermeld overeenkomstig lid 3, en enkel in een van de volgende gevallen:

a)

indien om terugbetaling wordt gevraagd vóór de overeenkomst is beëindigd;

b)

indien de overeenkomst voorziet in een beëindigingsdatum en de houder van het elektronisch geld de overeenkomst vóór deze datum beëindigt; of

c)

indien meer dan een jaar na de beëindiging van de overeenkomst om terugbetaling wordt gevraagd.

Dergelijke vergoeding staat in verhouding tot de kosten die de uitgever van elektronisch geld feitelijk heeft gemaakt.

5.   Wanneer wordt verzocht om de terugbetaling vóór de beëindiging van de overeenkomst, kan de houder van elektronisch geld verzoeken om de gedeeltelijke of volledige terugbetaling van het elektronisch geld.

6.   Wanneer tot een jaar na de beëindiging van de overeenkomst door de houder van het elektronisch geld om terugbetaling wordt gevraagd:

a)

wordt de volledige monetaire waarde van het aangehouden elektronisch geld terugbetaald; of

b)

worden alle middelen terugbetaald waarom de houder van het elektronisch geld verzoekt, indien de instelling voor elektronisch geld een of meer van de in artikel 6, lid 1, onder e), genoemde activiteiten uitoefent, en het op voorhand niet geweten is welk deel van de middelen zal worden gebruikt als elektronisch geld.

7.   Onverminderd de leden 4, 5 en 6, zijn de terugbetalingsrechten van personen die elektronisch geld aanvaarden en die geen consumenten zijn, vastgelegd in een contractueel beding tussen de uitgevers van elektronisch geld en die personen.

Artikel 12

Verbod op rente

De lidstaten verbieden dat rente of andere voordelen worden toegekend die samenhangen met de lengte van de periode dat een houder van elektronisch geld het elektronisch geld aanhoudt.

Artikel 13

Klachten- en buitengerechtelijke beroepsprocedures voor de beslechting van geschillen

Onverminderd deze richtlijn is hoofdstuk 5 van titel IV van Richtlijn 2007/64/EG van overeenkomstige toepassing op uitgevers van elektronisch geld ten aanzien van hun verplichtingen die uit deze titel voortvloeien.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 14

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie kan maatregelen vaststellen die noodzakelijk zijn om de bepalingen van deze richtlijn bij te werken teneinde met inflatie of technologische en marktontwikkelingen rekening te houden. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   De Commissie neemt maatregelen aan om te zorgen voor de geharmoniseerde toepassing van de in artikel 1, leden 4 en 5, genoemde vrijstellingen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 85 van Richtlijn 2007/64/EG ingestelde Comité voor betalingen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 16

Volledige harmonisatie

1.   Onverminderd artikel 1, lid 3, artikel 3, lid 3, zesde alinea, artikel 5, lid 7, artikel 7, lid 4, artikel 9 en artikel 18, lid 2 en, in zoverre deze richtlijn in harmonisatie voorziet, mogen de lidstaten geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

2.   De lidstaten zien erop toe dat een uitgever van elektronisch geld niet ten nadele van een houder van elektronisch geld afwijkt van de bepalingen van nationaal recht die uitvoering geven aan of overeenstemmen met bepalingen van deze richtlijn, tenzij laatstgenoemde bepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien.

Artikel 17

Herziening

Uiterlijk op 1 november 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Europese Centrale Bank een verslag in over de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn — en meer bepaald over de toepassing van de prudentiële vereisten voor instellingen voor elektronisch geld —, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot herziening van de richtlijn.

Artikel 18

Overgangsbepalingen

1.   De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die vóór 30 april 2011 hun werkzaamheden in overeenstemming met het intern recht tot omzetting van Richtlijn 2000/46/EG hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor is gevestigd, de gelegenheid die werkzaamheden in die lidstaat of elke andere lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2000/46/EG inzake wederzijdse erkenning voort te zetten zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of zij hoeven te voldoen aan de overige bepalingen van titel II of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

De lidstaten verplichten die instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle dienstige gegevens te verstrekken om hen uiterlijk op 30 oktober 2011 in staat te stellen te beoordelen of de instellingen voor elektronisch geld aan de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften voldoen en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te garanderen, dan wel of het aangewezen is de vergunning in te trekken.

Instellingen voor elektronisch geld die aan de voorschriften voldoen, krijgen een vergunning en worden in het register ingeschreven en dienen te voldoen aan de bepalingen van titel II. Indien instellingen voor elektronisch geld niet uiterlijk op 30 oktober 2011 aan de in deze richtlijn neergelegde voorschriften voldoen, wordt het hen verboden elektronisch geld uit te geven.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat een instelling voor elektronisch geld automatisch een vergunning krijgt en in het krachtens artikel 3 aangelegde register wordt ingeschreven indien de bevoegde autoriteiten reeds over het bewijs beschikken dat de betrokken instelling voor elektronisch geld voldoet aan de in de artikelen 3, 4 en 5 gestelde eisen. De bevoegde autoriteiten informeren de betrokken instellingen voor elektronisch geld alvorens hun een vergunning wordt verleend.

3.   De lidstaten bieden instellingen voor elektronisch geld die in overeenstemming met het nationale recht dat artikel 8 van Richtlijn 2000/46/EG omzet, vóór 30 april 2011 hun werkzaamheden hebben aangevangen, de mogelijkheid deze werkzaamheden in de betrokken lidstaat voort te zetten tot 30 april 2012 in overeenstemming met Richtlijn 2000/46/EG, zonder dat zij een vergunning krachtens artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen van titel II of die in titel II van deze richtlijn worden genoemd. Instellingen voor elektronisch geld die in die periode geen vergunning of ontheffing in de zin van artikel 9 van deze richtlijn hebben gekregen, wordt het verboden elektronisch geld uit te geven.

Artikel 19

Wijzigingen van Richtlijn 2005/60/EG

Richtlijn 2005/60/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

een onderneming die geen kredietinstelling is en die een of meer van de werkzaamheden verricht die zijn opgenomen onder de punten 2 tot en met 12 en punten 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren;”.

2)

Artikel 11, lid 5, onder d), wordt vervangen door:

„d)

elektronisch geld als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (11), waarbij, indien heroplading niet mogelijk is, het maximumbedrag dat elektronisch op de drager is opgeslagen niet meer dan 250 EUR bedraagt; of, indien heroplading mogelijk is, een limiet van 2 500 EUR geldt voor het totaalbedrag aan transacties die in een kalenderjaar worden verricht, behalve indien op verzoek van de houder van het elektronisch geld een bedrag van 1 000 EUR of meer in datzelfde kalenderjaar is terugbetaald, overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2009/110/EG. Met betrekking tot nationale betalingstransacties kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten het bedrag van 250 EUR waarnaar in dit punt wordt verwezen, verhogen tot maximaal 500 EUR.

Artikel 20

Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG

Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

„1.   „kredietinstelling”: een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van deposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening;”;

b)

punt 5 wordt vervangen door:

„5.   „financiële instelling”: een onderneming die geen kredietinstelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het uitoefenen van een of meer van de onder de punten 2 tot en met 12 en 15 van de lijst in bijlage I opgenomen werkzaamheden;”.

2)

Het volgende punt wordt toegevoegd aan bijlage I:

„15.

Uitgifte van elektronisch geld.”.

Artikel 21

Intrekking

Richtlijn 2000/46/EG wordt ingetrokken met ingang van 30 april 2011, onverminderd artikel 18, leden 1 en 3 van deze richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 22

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 30 april 2011 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van deze bepalingen onverwijld mede.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf 30 april 2011.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 september 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

C. MALMSTRÖM


(1)  Advies uitgebracht op 26 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 30 van 6.2.2009, blz. 1.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 24 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juli 2009.

(4)  PB L 275 van 27.10.2000, blz. 39.

(5)  PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

(6)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(8)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(9)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(10)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

(11)  PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7”.


10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/18


RICHTLIJN 2009/129/EG VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2009

tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verbindingen die fluor bevatten, zijn op het ogenblik opgenomen onder de rangnummers 26 tot en met 43 en de rangnummers 47 en 56 in het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG. De maximaal toelaatbare concentratie in tandpasta heeft betrekking op het gehalte aan elementair fluor (0,15 % berekend als F, oftewel 1 500 ppm).

(2)

Het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten, dat is vervangen door het Wetenschappelijk Comité voor consumentenveiligheid (hierna „WCCV” genoemd) (2), verklaarde in zijn advies SCCP/0882/08 dat de maximaal toegelaten concentratie van 0,15 % (1 500 F- ppm) fluoride op grond van de huidige wetenschappelijke gegevens geen gevaar voor de gezondheid oplevert bij gebruik door kinderen onder de leeftijd van zes jaar. De gebruikte gegevens waren voornamelijk afkomstig uit studies over natriumfluoride.

(3)

Op grond van de wetenschappelijke conclusies van het WCCV is bij Richtlijn 2007/53/EG van de Commissie van 29 augustus 2007 tot wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad inzake cosmetische producten met het oog op de aanpassing van bijlage III aan de technische vooruitgang (3) voor de gereguleerde verbindingen die fluor bevatten de verplichting ingesteld een waarschuwing op het etiket van fluoridehoudende tandpasta’s aan te brengen. Deze verplichting heeft betrekking op het fluoridegehalte en niet op het fluorgehalte. Daarom vielen niet alle fluorhoudende verbindingen die in het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG waren opgenomen, onder het nieuwe etiketteringsvoorschrift.

(4)

Op verzoek van de Commissie heeft het WCCV toegelicht dat er in de adviezen SCCNFP/0653/03 en SCCP/0882/05 op was gewezen dat een extrapolatie naar andere fluorverbindingen die in het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG zijn opgenomen, alleen met betrekking tot fluorose kon worden gemaakt. Met betrekking tot de verwijzing naar verbindingen die fluor bevatten in het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG die bij Richtlijn 2007/53/EG is geïntroduceerd, was het WCCV van mening dat de termen „fluor” en „fluoride” gelijkwaardig en onderling verwisselbaar waren.

(5)

In het belang van de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat het etiketteringsvoorschrift betrekking heeft op alle twintig fluorverbindingen die in het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG zijn opgenomen en niet alleen op verbindingen die fluoride bevatten.

(6)

De verplichte vermelding die moet worden aangebracht op het etiket van tandpasta’s die fluorverbindingen bevatten die in het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG zijn opgenomen, moet verwijzen naar het fluorgehalte en niet naar het fluoridegehalte. Richtlijn 76/768/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Voor een soepele overgang dienen de lidstaten de handel in producten die aan deze richtlijn voldoen, niet vóór de datum van toepassing daarvan te verbieden.

(8)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor cosmetische producten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 15 april 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 15 oktober 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

De lidstaten mogen vóór de in artikel 2, lid 1, tweede alinea, bepaalde datum de handel in tandpasta die overeenkomstig de bepalingen tot omzetting van deze richtlijn is geëtiketteerd, niet verbieden.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2009.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.

(2)  De naam van het comité is gewijzigd bij Besluit 2008/721/EG van de Commissie (PB L 241 van 10.9.2008, blz. 21).

(3)  PB L 226 van 30.8.2007, blz. 19.


BIJLAGE

In kolom f, onder de rangnummers 26 tot en met 43, 47 en 56 van het eerste deel van bijlage III bij Richtlijn 76/768/EEG wordt de tekst na de eerste volzin vervangen door de volgende volzinnen:

„Op het etiket van tandpasta met verbindingen die fluor bevatten in een concentratie van 0,1 % tot 0,15 % berekend als F, dient, tenzij erop staat dat de tandpasta niet bestemd is voor kinderen (bv. „uitsluitend voor volwassenen”), de volgende tekst te worden aangebracht:

„Gebruik voor kinderen van zes jaar of jonger niet meer tandpasta dan de grootte van een erwt. Zorg dat ze zo weinig mogelijk tandpasta inslikken. Raadpleeg een (tand)arts als uw kind fluoride in een andere vorm gebruikt.” ”.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

10.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 267/20


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2009

inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor 2009 aan de programma's van de lidstaten met betrekking tot de controle, inspectie en bewaking van visserijactiviteiten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 7592)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Spaanse en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2009/746/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name op artikel 21,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lidstaten hebben hun visserijcontroleprogramma's voor 2009 bij de Commissie ingediend, samen met de aanvragen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de uitgaven die voor de uitvoering van de in die programma's vervatte projecten moeten worden gedaan.

(2)

Activiteiten die zijn opgenomen in artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006 kunnen in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschap.

(3)

Aanvragen voor communautaire financiering moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 391/2007 van de Commissie (2).

(4)

Voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap moeten een maximumbedrag en een steunpercentage worden bepaald binnen de in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 aangegeven grenzen en moeten de voorwaarden voor toekenning van die bijdrage worden vastgesteld.

(5)

Om de investeringen in door de Commissie vastgestelde prioritaire acties te stimuleren en vanwege de negatieve gevolgen van de financiële crisis voor de begroting van de lidstaten, moet voor de uitgaven voor elektronische registratie- en meldsystemen (ERS), voor satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen (VMS) en voor de preventie van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO) een hoog medefinancieringspercentage worden vastgesteld, binnen de bij artikel 15 van Verordening (EG) nr. 861/2006 vastgestelde grenzen.

(6)

Automatische plaatsbepalingsapparatuur kan voor een bijdrage in aanmerking komen mits deze voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (3).

(7)

Om voor die bijdrage in aanmerking te komen, moet elektronische registratie- en meldapparatuur voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1077/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1966/2006 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1566/2007 (4).

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze beschikking wordt voor 2009 een financiële bijdrage van de Gemeenschap toegekend voor de door de lidstaten voor 2009 gedane uitgaven in verband met de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) geldende toezicht- en controleregeling, als bedoeld in artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006. Tevens worden het bedrag voor iedere lidstaat, het steunpercentage en de voorwaarden voor toekenning van de financiële bijdrage van de Gemeenschap vastgesteld.

Artikel 2

Afsluiting van nog betaalbaar te stellen verplichtingen

Alle betalingen waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, moeten uiterlijk op 30 juni 2013 door de betrokken lidstaat worden voldaan. Betalingen die na die datum door een lidstaat worden gedaan, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ongebruikte begrotingskredieten die betrekking hebben op deze beschikking, worden uiterlijk op 31 december 2014 geannuleerd.

Artikel 3

Nieuwe technologieën en IT-netwerken

1.   Met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de aanschaf en installatie van en technische bijstand voor computertechnologie en de totstandbrenging van IT-netwerken voor een efficiënte en veilige gegevensuitwisseling op het gebied van toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten.

2.   Voor uitgaven op grond van bijlage I in verband met satellietvolgsystemen voor vissersvaartuigen (VMS), elektronische registratie- en meldsystemen (ERS) of illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO), wordt het in lid 1 bedoelde medefinancieringspercentage vastgesteld op 95 %.

Artikel 4

Automatische plaatsbepalingsapparatuur

1.   Met inachtneming van de in bijlage II vastgestelde grenzen mag een bijdrage van 95 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor uitgaven betreffende de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van automatische plaatsbepalingsapparatuur waarmee visserijtoezichtcentra de vissersvaartuigen met behulp van een VMS op afstand kunnen volgen.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt beperkt tot 1 500 EUR per vaartuig.

3.   Om voor de in lid 1 bedoelde financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet de automatische plaatsbepalingsapparatuur aan de in Verordening (EG) nr. 2244/2003 vastgestelde eisen voldoen.

Artikel 5

Elektronische registratie- en meldsystemen

Met inachtneming van de in bijlage III vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage worden toegekend van 95 % van de subsidiabele uitgaven voor de ontwikkeling, aanschaf en installatie van en de technische bijstand voor de voor ERS benodigde onderdelen, om ervoor te zorgen dat de gegevensuitwisseling op het gebied van toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten efficiënt en veilig verloopt.

Artikel 6

Elektronische registratie- en meldapparatuur

1.   Met inachtneming van de in bijlage IV vastgestelde grenzen mag een bijdrage van 95 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor uitgaven betreffende de aanschaf en installatie aan boord van vissersvaartuigen van elektronische registratie- en meldapparatuur waarmee vissersvaartuigen gegevens over visserijactiviteiten elektronisch kunnen registreren en aan een visserijtoezichtcentrum kunnen melden.

2.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdrage wordt beperkt tot 4 500 EUR per vaartuig, onverminderd het bepaalde in lid 4.

3.   Om voor een financiële bijdrage in aanmerking te komen, moet ERS-apparatuur aan de in Verordening (EG) nr. 1077/2008 vastgestelde eisen voldoen.

4.   Voor apparatuur die ERS- en VMS-functies combineert en die aan de in de Verordeningen (EG) nr. 2244/2003 en (EG) nr. 1077/2008 vastgestelde eisen voldoet, wordt de in lid 1 van dit artikel bedoelde financiële bijdrage beperkt tot 6 000 EUR.

Artikel 7

Proefprojecten

Met inachtneming van de in bijlage V vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage van 95 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor proefprojecten inzake nieuwe controletechnologieën.

Artikel 8

Opleidingen en uitwisselingsprogramma's

Met inachtneming van de in bijlage VI vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor opleidings- en uitwisselingsprogramma's voor ambtenaren die zijn belast met toezicht-, controle- en bewakingstaken op visserijgebied.

Artikel 9

Proefprogramma's voor inspecties en waarnemingen

Met inachtneming van de in bijlage VII vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de uitvoering van proefprogramma's voor inspecties en waarnemingen.

Artikel 10

Evaluatie van de uitgaven

Met inachtneming van de in bijlage VIII vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage van 50 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor de tenuitvoerlegging van een systeem voor de evaluatie van de uitgaven die gepaard gaan met de controle van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 11

Initiatieven om de kennis van GVB-regels te vergroten

Met inachtneming van de in bijlage IX vastgestelde grenzen mag een financiële bijdrage van 75 % van de subsidiabele uitgaven worden toegekend voor initiatieven zoals seminars en media-instrumenten om vissers, andere actoren zoals inspecteurs, openbare aanklagers en rechters, en het grote publiek meer bewust te maken van de noodzaak om onverantwoorde en illegale visserij te bestrijden en van de uitvoering van de regels inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 12

Patrouillevaartuigen en verkenningsvliegtuigen

1.   Met inachtneming van de in bijlage X vastgestelde grenzen mag voor de aanschaf en modernisering van vaartuigen en luchtvaartuigen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden ingezet voor inspectie en bewaking van visserijactiviteiten, een financiële bijdrage worden toegekend van 50 % van de subsidiabele uitgaven die door de lidstaten worden gedaan.

2.   De in bijlage X voor elke lidstaat vermelde financiële bijdrage wordt berekend op basis van het door de lidstaten aangegeven gebruik dat van de betrokken vaartuigen en luchtvaartuigen wordt gemaakt voor inspectie- en bewakingsdoeleinden, uitgedrukt als percentage van hun totale jaarlijkse activiteit.

Artikel 13

Totale maximumbijdrage van de Gemeenschap per lidstaat

De totale geplande uitgaven per lidstaat, het subsidiabele deel daarvan en de totale maximale communautaire bijdrage per lidstaat voor de in de artikelen 3 tot en met 12 bedoelde acties zijn als volgt:

(in EUR)

Lidstaat

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

België

805 000

805 000

764 750

Bulgarije

352 000

362 000

282 250

Denemarken

1 945 552

1 945 552

1 667 139

Duitsland

222 000

278 000

220 000

Estland

706 000

706 000

645 500

Ierland

120 000

90 000

45 000

Griekenland

16 867 000

8 928 000

4 735 400

Spanje

17 218 103

14 772 123

8 190 517

Frankrijk

2 631 500

2 333 000

1 049 750

Italië

19 589 925

6 361 340

3 273 170

Litouwen

407 900

407 900

378 300

Malta

1 003 475

1 003 475

922 127

Nederland

3 145 000

2 750 000

2 560 750

Polen

497 713

468 713

416 479

Portugal

783 500

759 250

629 038

Roemenië

80 000

80 000

62 500

Finland

920 000

820 000

659 750

Zweden

1 715 000

1 715 000

1 541 750

Verenigd Koninkrijk

4 309 798

3 601 555

2 055 830

Totaal

73 319 466

48 186 908

30 100 000

Artikel 14

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2009.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 97 van 12.4.2007, blz. 30.

(3)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(4)  PB L 295 van 4.11.2008, blz. 3.


BIJLAGE I

NIEUWE TECHNOLOGIEËN EN IT-NETWERKEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Bulgarije:

BG/09/01

20 000

30 000

15 000

BG/09/02

13 000

13 000

6 500

BG/09/03

12 000

12 000

6 000

BG/09/04

25 000

25 000

23 750

BG/09/05

70 000

70 000

66 500

Subtotaal

140 000

150 000

117 750

Denemarken:

DK/09/01

134 176

134 176

127 468

DK/09/02

402 528

402 528

201 264

DK/09/03

670 880

670 880

637 336

DK/09/04

167 720

167 720

159 334

DK/09/05

167 720

167 720

159 334

Subtotaal

1 543 024

1 543 024

1 284 736

Duitsland:

DE/09/01

90 000

90 000

85 000

DE/09/02

16 000

72 000

36 000

Subtotaal

106 000

162 000

121 500

Estland:

EE/09/01

600 000

600 000

570 000

EE/09/02

50 000

50 000

25 000

Subtotaal

650 000

650 000

595 000

Ierland:

IE/09/01

90 000

60 000

30 000

Subtotaal

90 000

60 000

30 000

Griekenland:

EL/09/01

1 500 000

368 000

64 400

EL/09/02

210 000

0

0

Subtotaal

1 710 000

368 000

64 400

Spanje:

ES/09/01

530 000

530 000

265 000

ES/09/02

146 000

146 000

73 000

ES/09/03

99 000

99 000

49 500

ES/09/04

16 000

0

0

ES/09/05

28 000

28 000

14 000

ES/09/06

353 000

353 000

176 500

ES/09/07

800 000

800 000

760 000

ES/09/24

81 459

0

0

ES/09/28

141 120

141 120

70 560

ES/09/32

282 000

282 000

141 000

ES/09/35

360 000

360 000

342 000

Subtotaal

2 836 579

2 739 120

1 891 560

Frankrijk:

FR/09/01

553 500

410 000

205 000

FR/09/02

130 000

130 000

65 000

FR/09/03

120 000

120 000

60 000

Subtotaal

803 500

660 000

330 000

Italië:

IT/09/01

220 000

55 000

27 500

Subtotaal

220 000

55 000

27 500

Litouwen:

LT/09/01-01

27 000

27 000

25 650

Subtotaal

27 000

27 000

25 650

Nederland:

NL/09/01

300 000

300 000

285 000

NL/09/02

150 000

150 000

142 500

NL/09/03

40 000

40 000

38 000

NL/09/04

75 000

75 000

71 250

NL/09/11

30 000

0

0

NL/09/12

30 000

30 000

28 500

Subtotaal

625 000

595 000

565 250

Polen:

PL/09/01

93 000

64 000

32 000

PL/09/02

10 000

10 000

9 500

PL/09/03

30 000

30 000

28 500

Subtotaal

133 000

104 000

70 000

Portugal:

PT/09/01-01

2 500

2 500

1 250

PT/09/01-02

218 250

194 000

97 000

PT/09/03

1 500

1 500

750

PT/09/04

7 000

7 000

3 500

PT/09/05-01

40 000

40 000

38 000

PT/09/05-02

30 000

30 000

28 500

PT/09/05-03

35 000

35 000

33 250

PT/09/05-04

125 000

125 000

118 750

PT/09/05-05

9 750

9 750

9 263

PT/09/05-06

9 000

9 000

8 550

Subtotaal

478 000

453 750

338 813

Roemenië:

RO/09/01

15 000

15 000

7 500

Subtotaal

15 000

15 000

7 500

Finland:

FI/09/01

200 000

200 000

100 000

FI/09/02

20 000

20 000

10 000

FI/09/03

15 000

15 000

7 500

Subtotaal

235 000

235 000

117 500

Zweden:

SE/09/01

40 000

40 000

20 000

SE/09/02

80 000

80 000

76 000

SE/09/03

135 000

135 000

128 250

SE/09/04

80 000

80 000

76 000

SE/09/05

80 000

80 000

76 000

SE/09/06

50 000

50 000

47 500

SE/09/07

60 000

60 000

30 000

Subtotaal

525 000

525 000

453 750

Verenigd Koninkrijk:

UK/09/01

55 880

55 880

53 086

UK/09/03

56 916

56 916

54 071

UK/09/04

113 831

100 000

50 000

UK/09/25

10 245

10 245

9 733

UK/09/26

15 362

15 362

7 681

UK/09/27

3 415

4 000

2 000

UK/09/30

5 123

6 000

3 000

UK/09/34

1 890

1 890

1 796

UK/09/37

1 708

2 000

1 000

UK/09/43

17 758

0

0

UK/09/44

17 075

17 075

8 538

UK/09/45

13 660

13 660

6 830

UK/09/46

10 245

12 000

6 000

UK/09/47

1 196

1 196

598

UK/09/48

797

797

758

UK/09/60

570

570

285

UK/09/64

2 277

2 000

1 000

UK/09/65

4 241

4 241

2 121

UK/09/67

3 159

3 159

3 002

Subtotaal

335 348

306 991

211 499

Totaal

10 472 451

8 648 885

6 252 408


BIJLAGE II

AUTOMATISCHE PLAATSBEPALINGSAPPARATUUR

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Spanje:

ES/09/15

90 000

90 000

45 000

ES/09/26

89 656

89 656

85 174

Subtotaal

179 656

179 656

130 174

Frankrijk:

FR/09/04

1 098 000

1 098 000

366 000

FR/09/05

225 000

225 000

75 000

Subtotaal

1 323 000

1 323 000

441 000

Malta:

MT/09/01

22 000

22 000

7 500

Subtotaal

22 000

22 000

7 500

Totaal

1 524 656

1 524 656

578 674


BIJLAGE III

ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDSYSTEMEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

België:

BE/09/01

280 000

280 000

266 000

BE/09/02

300 000

300 000

285 000

Subtotaal

580 000

580 000

551 000

Bulgarije:

BG/09/06

25 000

25 000

23 750

BG/09/07

80 000

80 000

76 000

Subtotaal

105 000

105 000

99 750

Denemarken:

DK/09/06

268 352

268 352

254 935

Subtotaal

268 352

268 352

254 935

Spanje:

ES/09/08

89 553

89 553

85 076

ES/09/09

31 732

31 732

30 146

ES/09/10

34 694

34 694

32 960

ES/09/11

72 764

72 764

69 126

ES/09/12

49 885

49 885

47 391

ES/09/13

7 431

0

0

ES/09/16

70 000

70 000

66 500

Subtotaal

356 059

348 628

331 199

Litouwen:

LT/09/01-02

353 000

353 000

335 350

Subtotaal

353 000

353 000

335 350

Malta:

MT/09/02-01

8 400

8 400

7 980

MT/09/02-02

60 000

60 000

57 000

MT/09/02-03

2 000

2 000

1 900

MT/09/03

32 375

32 375

30 757

MT/09/04

97 200

97 200

92 340

Subtotaal

199 975

199 975

189 977

Nederland:

NL/09/05

40 000

40 000

38 000

NL/09/13

200 000

200 000

190 000

Subtotaal

240 000

240 000

228 000

Polen:

PL/09/04

64 883

64 883

61 639

PL/09/05-01

16 665

16 665

15 832

PL/09/05-04

18 443

18 443

17 521

PL/09/05-05

3 556

3 556

3 379

PL/09/05-07

25 000

25 000

23 750

PL/09/06

41 166

41 166

39 108

Subtotaal

169 713

169 713

161 229

Portugal:

PT/09/02-01

53 500

53 500

50 825

PT/09/02-02

53 500

53 500

50 825

PT/09/06-01

133 000

133 000

126 350

PT/09/06-02

53 500

53 500

50 825

PT/09/06-03

12 000

12 000

11 400

Subtotaal

305 500

305 500

290 225

Finland:

FI/09/04

550 000

550 000

522 500

Subtotaal

550 000

550 000

522 500

Zweden:

SE/09/08

300 000

300 000

285 000

Subtotaal

300 000

300 000

285 000

Totaal

3 427 599

3 420 168

3 249 165


BIJLAGE IV

ELEKTRONISCHE REGISTRATIE- EN MELDAPPARATUUR

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

België:

BE/09/03

225 000

225 000

213 750

Subtotaal

225 000

225 000

213 750

Denemarken:

DK/09/07

134 176

134 176

127 468

Subtotaal

134 176

134 176

127 468

Duitsland:

DE/09/05

90 000

90 000

85 500

Subtotaal

90 000

90 000

85 500

Estland:

EE/09/03

50 000

50 000

47 500

Subtotaal

50 000

50 000

47 500

Griekenland:

EL/09/03

7 510 000

7 510 000

4 146 000

Subtotaal

7 510 000

7 510 000

4 146 000

Spanje:

ES/09/14

2 000 000

0

0

Subtotaal

2 000 000

0

0

Frankrijk:

FR/09/06

225 000

225 000

213 750

Subtotaal

225 000

225 000

213 750

Malta:

MT/09/05

763 200

763 200

715 500

+ MT/09/02-04

 

 

 

Subtotaal

763 200

763 200

715 500

Nederland:

NL/09/06

1 800 000

1 800 000

1 710 000

Subtotaal

1 800 000

1 800 000

1 710 000

Polen:

PL/09/05-02

109 200

109 200

103 740

PL/09/05-03

46 800

46 800

44 460

PL/09/05-06

39 000

39 000

37 050

Subtotaal

195 000

195 000

185 250

Roemenië:

RO/09/02

50 000

50 000

47 500

Subtotaal

50 000

50 000

47 500

Zweden:

SE/09/09

300 000

300 000

285 000

SE/09/10

200 000

200 000

190 000

Subtotaal

500 000

500 000

475 000

Verenigd Koninkrijk:

UK/09/02

418 896

418 896

397 952

Subtotaal

418 896

418 896

397 952

Totaal

13 961 272

11 961 272

8 365 170


BIJLAGE V

PROEFPROJECTEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Bulgarije:

BG/09/08

25 000

25 000

23 750

Subtotaal

25 000

25 000

23 750

Spanje:

ES/09/34

96 887

96 887

92 043

Subtotaal

96 887

96 887

92 043

Zweden:

SE/09/11

40 000

40 000

38 000

SE/09/12

200 000

200 000

190 000

Subtotaal

240 000

240 000

228 000

Totaal

361 887

361 887

343 793


BIJLAGE VI

OPLEIDINGEN EN UITWISSELINGSPROGRAMMA'S

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Bulgarije:

BG/09/09

70 000

70 000

35 000

Subtotaal

70 000

70 000

35 000

Duitsland:

DE/09/03

21 000

21 000

10 500

DE/09/04

5 000

5 000

2 500

Subtotaal

26 000

26 000

13 000

Estland:

EE/09/04

6 000

6 000

3 000

Subtotaal

6 000

6 000

3 000

Ierland:

IE/09/02

30 000

30 000

15 000

Subtotaal

30 000

30 000

15 000

Spanje:

ES/09/17

25 920

25 920

12 960

ES/09/25

70 690

70 690

35 345

ES/09/33

22 000

22 000

11 000

Subtotaal

118 610

118 610

59 305

Frankrijk:

FR/09/07

115 000

115 000

57 500

Subtotaal

115 000

115 000

57 500

Italië:

IT/09/02

6 871 585

0

0

IT/09/03

342 000

0

0

IT/09/04

26 340

26 340

13 170

IT/09/05

30 000

30 000

15 000

IT/09/06

880 000

880 000

440 000

Subtotaal

8 149 925

936 340

468 170

Litouwen:

LT/09/02

14 500

14 500

7 250

Subtotaal

14 500

14 500

7 250

Malta:

MT/09/06

18 300

18 300

9 150

Subtotaal

18 300

18 300

9 150

Nederland:

NL/09/14

45 000

45 000

22 500

NL/09/15

25 000

25 000

12 500

NL/09/16

45 000

45 000

22 500

Subtotaal

115 000

115 000

57 500

Finland:

FI/09/05

30 000

30 000

15 000

Subtotaal

30 000

30 000

15 000

Zweden:

SE/09/13

50 000

50 000

25 000

Subtotaal

50 000

50 000

25 000

Verenigd Koninkrijk:

UK/09/05

3 415

3 415

1 708

UK/09/06

27 456

27 456

13 728

UK/09/07

11 201

11 201

5 601

UK/09/08

29 141

29 141

14 571

UK/09/09

75 812

75 812

37 906

UK/09/10

18 031

0

0

UK/09/11

23 313

0

0

UK/09/12

46 443

0

0

UK/09/13

12 021

0

0

UK/09/14

3 643

0

0

UK/09/15

8 538

8 538

4 269

UK/09/17

6 830

6 830

3 415

UK/09/28

2 163

2 163

1 082

UK/09/29

797

0

0

UK/09/36

2 145

0

0

UK/09/38

975

975

488

UK/09/39

171

171

86

UK/09/49

3 415

3 415

1 708

UK/09/50

530

0

0

UK/09/51

3 415

3 415

1 708

UK/09/52

5 692

5 692

2 846

UK/09/61

2 277

2 277

1 139

UK/09/62

2 049

2 049

1 025

UK/09/63

1 025

1 025

513

Subtotaal

290 498

183 575

91 793

Totaal

9 033 833

1 713 325

856 668


BIJLAGE VII

PROEFPROGRAMMA'S VOOR INSPECTIES EN WAARNEMINGEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Verenigd Koninkrijk:

UK/09/40

11 384

11 384

5 692

UK/09/53

18 213

0

0

UK/09/54

36 426

0

0

Subtotaal

66 023

11 384

5 692

Totaal

66 023

11 384

5 692


BIJLAGE VIII

ANALYSE EN EVALUATIE VAN DE UITGAVEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Bulgarije:

BG/09/10

12 000

12 000

6 000

Subtotaal

12 000

12 000

6 000

Totaal

12 000

12 000

6 000


BIJLAGE IX

INITIATIEVEN OM DE KENNIS VAN GVB-REGELS TE VERGROTEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Spanje:

ES/09/27

165 518

165 518

124 139

Subtotaal

165 518

165 518

124 139

Frankrijk:

FR/09/08

15 000

10 000

7 500

Subtotaal

15 000

10 000

7 500

Italië:

IT/09/07

200 000

0

0

IT/09/08

140 000

140 000

105 000

IT/09/09

120 000

120 000

90 000

IT/09/10

110 000

110 000

82 500

Subtotaal

570 000

370 000

277 500

Litouwen:

LT/09/03

13 400

13 400

10 050

Subtotaal

13 400

13 400

10 050

Finland:

FI/09/06

5 000

5 000

4 750

Subtotaal

5 000

5 000

4 750

Zweden:

SE/09/14

100 000

100 000

75 000

Subtotaal

100 000

100 000

75 000

Verenigd Koninkrijk:

UK/09/18

11 384

0

0

UK/09/19

11 384

0

0

UK/09/20

8 538

0

0

UK/09/21

22 767

0

0

UK/09/22

17 075

17 075

12 807

UK/09/23

17 075

17 075

12 807

UK/09/55

911

0

0

Subtotaal

89 134

34 150

25 614

Totaal

958 052

698 068

524 553


BIJLAGE X

PATROUILLEVAARTUIGEN EN VERKENNINGSVLIEGTUIGEN

(in EUR)

Lidstaat en projectcode

Uitgaven die zijn gepland in de nationale visserijcontroleprogramma's

Subsidiabele uitgaven op grond van deze beschikking

Communautaire bijdrage

Griekenland:

EL/09/04

3 000 000

1 050 000

525 000

EL/09/05

4 647 000

0

0

Subtotaal

7 647 000

1 050 000

525 000

Spanje:

ES/09/18

3 000 000

3 000 000

1 500 000

ES/09/19

2 000 000

2 000 000

1 000 000

ES/09/20

1 344 450

1 344 450

672 470

ES/09/21

1 397 414

1 397 414

698 707

ES/09/22

34 483

0

0

ES/09/23

84 207

0

0

ES/09/29

92 400

0

0

ES/09/30

3 381 840

3 381 840

1 690 920

ES/09/31

130 000

0

0

Subtotaal

11 464 794

11 123 704

5 562 097

Frankrijk:

FR/09/09

150 000

0

0

Subtotaal

150 000

0

0

Italië:

IT/09/11

5 000 000

5 000 000

2 500 000

IT/09/12

3 700 000

0

0

IT/09/13

1 950 000

0

0

Subtotaal

10 650 000

5 000 000

2 500 000

Nederland:

NL/09/07

25 000

0

0

NL/09/08

70 000

0

0

NL/09/09

100 000

0

0

NL/09/10

100 000

0

0

NL/09/17

70 000

0

0

Subtotaal

365 000

0

0

Roemenië:

RO/09/03

15 000

15 000

7 500

Subtotaal

15 000

15 000

7 500

Finland:

FI/09/07

100 000

0

0

Subtotaal

100 000

0

0

Verenigd Koninkrijk:

UK/09/24

2 845 760

2 561 184

1 280 592

UK/09/31

48 378

0

0

UK/09/32

19 921

0

0

UK/09/33

2 846

0

0

UK/09/41

45 886

0

0

UK/09/42

24 851

0

0

UK/09/56

25 043

0

0

UK/09/57

11 839

0

0

UK/09/58

22 767

22 767

11 384

UK/09/59

56 916

56 916

28 458

UK/09/66

5 692

5 692

2 846

Subtotaal

3 109 899

2 646 559

1 323 280

Totaal

33 501 693

19 835 263

9 917 877