ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.256.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 256

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
29 september 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 894/2009 van de Commissie van 28 september 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 895/2009 van de Commissie van 23 september 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

3

 

*

Verordening (EG) nr. 896/2009 van de Commissie van 25 september 2009 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (vergunninghouder Prosol S.p.A.) ( 1 )

6

 

*

Verordening (EG) nr. 897/2009 van de Commissie van 25 september 2009 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007 en (EG) nr. 209/2008 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van de vergunning voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 ( 1 )

8

 

*

Verordening (EG) nr. 898/2009 van de Commissie van 25 september 2009 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van landen en gebieden betreft ( 1 )

10

 

*

Verordening (EG) nr. 899/2009 van de Commissie van 25 september 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2008 wat betreft de naam van de vergunninghouder voor een preparaat van Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) (Sorbiflore) ( 1 )

11

 

*

Verordening (EG) nr. 900/2009 van de Commissie van 25 september 2009 tot verlening van een vergunning voor selenomethionine, geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae CNCM I-3399, als toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

12

 

*

Verordening (EG) nr. 901/2009 van de Commissie van 28 september 2009 inzake een in 2010, 2011 en 2012 uit te voeren gecoördineerd meerjarig communautair controleprogramma tot naleving van de maximumgehalten en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van plantaardige of dierlijke oorsprong ( 1 )

14

 

*

Verordening (EG) nr. 902/2009 van de Commissie van 28 september 2009 tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestkippen, opfokleghennen, mestkalkoenen en opfokkalkoenen (vergunninghouder: Roal Oy) ( 1 )

23

 

*

Verordening (EG) nr. 903/2009 van de Commissie van 28 september 2009 tot verlening van een vergunning voor het preparaat van Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder: Miyarisan Pharmaceutical Co. Ltd, vertegenwoordigd door Mitsui & Co. Deutschland GmbH) ( 1 )

26

 

*

Verordening (EG) nr. 904/2009 van de Commissie van 28 september 2009 tot verlening van een vergunning voor guanidinoazijnzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen ( 1 )

28

 

*

Verordening (EG) nr. 905/2009 van de Commissie van 28 september 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 537/2007 wat betreft de naam van de houder van de vergunning voor het fermentatieproduct van Aspergillus oryzae (NRRL 458) (Amaferm) ( 1 )

30

 

*

Verordening (EG) nr. 906/2009 van de Commissie van 28 september 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) ( 1 )

31

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/719/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 28 september 2009 tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 6979)  ( 1 )

35

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2009/5/EG van de Commissie van 30 januari 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 29 van 31.1.2009) ( 1 )

38

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/1


VERORDENING (EG) Nr. 894/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 29 september 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

32,3

ZZ

32,3

0707 00 05

TR

114,4

ZZ

114,4

0709 90 70

TR

108,1

ZZ

108,1

0805 50 10

AR

75,7

CL

106,0

TR

93,3

UY

57,0

ZA

72,3

ZZ

80,9

0806 10 10

EG

109,7

IL

111,8

TR

98,3

US

190,3

ZZ

127,5

0808 10 80

AR

62,2

BR

83,8

CL

84,7

NZ

80,8

US

83,8

ZA

74,4

ZZ

78,3

0808 20 50

AR

81,8

CN

65,0

TR

101,7

US

161,5

ZA

71,0

ZZ

96,2

0809 30

TR

110,4

ZZ

110,4

0809 40 05

IL

117,2

TR

99,1

ZZ

108,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/3


VERORDENING (EG) Nr. 895/2009 VAN DE COMMISSIE

van 23 september 2009

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de statistiek- en tariefnomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen op de gecombineerde nomenclatuur is gebaseerd en die bij specifieke Gemeenschapswetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tariefmaatregelen en andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels moeten de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

In deze verordening moet een bepaling worden opgenomen dat de houder van een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, deze inlichting nog drie maanden mag blijven gebruiken op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De goederen die zijn omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage worden onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld.

Artikel 2

Uit hoofde van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 kan een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting die in strijd is met onderhavige verordening, nog voor een periode van drie maanden worden gebruikt.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 september 2009.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Schoeisel dat de enkel bedekt. De buitenzool van het schoeisel is gemaakt van rubber, maar het grootste gedeelte van de buitenzool is weggesneden zodat inzetstukken met verschillende buitenzolen in het uitgeholde gedeelte van de buitenzool kunnen worden aangebracht.

Het schoeisel wordt aangeboden als stel of assortiment voor de verkoop in het klein, samen met twee paar inzetstukken, die elk verschillende buitenzolen vormen, en een metalen gereedschap om de inzetstukken te bevestigen. Eén paar inzetstukken vormt rubberen buitenzolen met een diep ingesneden profiel dat typisch is voor buitenzolen van wandelschoenen. Het andere paar inzetstukken vormt buitenzolen van textiel (ongeveer 8 mm vilt), die volgens de documentatie van de importeur kunnen worden gebruikt bij het lopen in ondiep water.

Rondom de buitenzool van het schoeisel blijft een ononderbroken rand van de oorpsronkelijke buitenzool behouden. Dit kleine gedeelte van de buitenzool is van hetzelfde rubber als het inzetstuk bestemd voor het wandelen.

Het schoeisel kan niet zonder de inzetstukken worden gebruikt.

De binnenzolen hebben een lengte van meer dan 24 cm.

Het bovendeel van het schoeisel is samengesteld uit verschillende aan elkaar genaaide stukken leder met uitsparingen waarin 9 stukken metaalgaas en 4 stukken textiel zijn genaaid. Het leder maakt het grootste deel uit van het buitenoppervlak van het bovendeel. De binnenkant van het schoeisel is gevoerd met textielstof.

Het schoeisel is noch waterbestendig noch waterdicht.

Het schoeisel kan door mannen en vrouwen worden gebruikt.

(wandelschoen)

(zie foto's 650 A, 650 B en 650 C) (1)

6403 91 13

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 2 a), 3 b), en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 4 a) en b), bij hoofdstuk 64, en de tekst van de GN-codes 6403, 6403 91 en 6403 91 13.

Aangezien de inzetstukken met de typische rubberen buitenzool van wandelschoenen goed passen bij het bovendeel van het schoeisel, is dit schoeisel bedoeld om hoofdzakelijk als wandelschoen te worden gebruikt en in elkaar gezet. Bovendien past het kleine gedeelte van de buitenzolen dat rond de randen van de zolen van het schoeisel behouden is, precies bij de inzetstukken bestemd voor het wandelen. Het beoogde gebruik van de inzetstukken van textiel daarentegen is niet duidelijk. Het gebruik ervan in water kan slechts zeer beperkt zijn, aangezien het bovendeel van het schoeisel noch waterbestendig noch waterdicht is. De inzetstukken van textiel zijn bijgevolg enkel aan te merken als toebehoren, bedoeld voor gebruik in specifieke situaties, die het gebruik van het product uitbreiden.

Het schoeisel en de rubberen inzetstukken moeten bijgevolg worden ingedeeld als compleet maar niet gemonteerd schoeisel in de zin van de algemene regel voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur 2 a), tweede zin.

Het deel van de buitenzool van het gemonteerde schoeisel dat in contact komt met de grond is van rubber in de zin van aantekening 4 b) bij hoofdstuk 64 en dus heeft het schoeisel buitenzolen van rubber.

Gezien het leder het grootste buitenoppervlak van het bovendeel van het schoeisel vormt, is het materiaal van het bovendeel van het schoeisel leder in de zin van aantekening 4 a) bij hoofdstuk 64.

De inzetstukken van textiel worden aangeboden als een stel of assortiment voor de verkoop in het klein, samen met de niet gemonteerde wandelschoen en het metalen gereedschap voor het monteren van het schoeisel. Dat stel moet worden ingedeeld alsof het enkel uit het wandelschoeisel bestond, omdat de wandelschoen het stel zijn wezenlijke karakter in de zin van algemene regel voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur 3 b) geeft. De inzetstukken van textiel en het metalen gereedschap zijn slechts toebehoren bij het schoeisel.

Bijgevolg moet het stel worden ingedeeld als schoeisel met buitenzolen van rubber en bovendeel van leder.

Image

Image

Image


(1)  De foto's zijn louter ter informatie.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/6


VERORDENING (EG) Nr. 896/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2009

tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor zeugen (vergunninghouder Prosol S.p.A.)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van het preparaat van micro-organismen Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor zeugen.

(4)

Het gebruik van het preparaat van micro-organismen Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 is zonder tijdsbeperking toegestaan voor gespeende biggen bij Verordening (EG) nr. 1200/2005 van de Commissie (2), voor mestrunderen bij Verordening (EG) nr. 492/2006 van de Commissie (3) en voor melkkoeien bij Verordening (EG) nr. 1520/2007 van de Commissie (4).

(5)

Er zijn nieuwe gegevens ingediend tot staving van een aanvraag van een vergunning voor zeugen. In haar advies van 3 februari 2009 (5) concludeert de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) dat Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885 kan worden beschouwd als veilig voor de doelsoort, de consumenten en het milieu. Overeenkomstig dat advies kan het preparaat een significant positief effect hebben op het gewicht van de nesten en de afzonderlijke biggen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 195 van 27.7.2005, blz. 6.

(3)  PB L 89 van 28.3.2006, blz. 6.

(4)  PB L 335 van 20.12.2007, blz. 17.

(5)  The EFSA Journal (2009) 970, blz. 1-9.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1710

Prosol S.p.A.

Saccharomyces cerevisiae

MUCL 39885

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Bereiding van Saccharomyces cerevisiae MUCL 39885

met minimaal:

poeder en korrels 1 × 109 CFU/g toevoegingsmiddel.

 

Karakterisering van de werkzame stof:

 

Saccharomyces cerevisiae

 

MUCL 39885.

 

Analysemethode (1):

 

Telling: gietplaatmethode onder gebruikmaking van chlooramfenicol-glucosegistextractagar.

 

Identificatie: polymerasekettingreactie (PCR)-methode.

Zeugen

6,4 × 109

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

19 oktober 2019


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/8


VERORDENING (EG) Nr. 897/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2009

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007 en (EG) nr. 209/2008 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van de vergunning voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor het toevoegingsmiddel Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47, handelsnaam Biosaf, hierna „Biosaf” genoemd, behorend tot de groep „zoötechnische toevoegingsmiddelen”, is onder bepaalde voorwaarden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 een vergunning voor tien jaar verleend bij Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie (2) voor mestlammeren, bij Verordening (EG) nr. 186/2007 van de Commissie (3) voor paarden, bij Verordening (EG) nr. 188/2007 van de Commissie (4) voor melkgeiten en melkschapen en bij Verordening (EG) nr. 209/2008 van de Commissie (5) voor mestvarkens. Dat toevoegingsmiddel is overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaand product aangemeld. Aangezien alle krachtens die bepaling vereiste informatie werd ingediend, is dat toevoegingsmiddel in het Communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding opgenomen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. LFA Lesaffre Feed Additives, vergunninghouder van Biosaf, heeft een aanvraag ingediend tot wijziging van de handelsnaam van het toevoegingsmiddel van „Biosaf” in „Actisaf”.

(3)

De voorgestelde wijziging van de vergunningvoorwaarden is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van het desbetreffende toevoegingsmiddel noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.

(4)

Om de aanvrager in staat te stellen om gebruik te maken van zijn rechten voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel onder de handelsnaam Actisaf moeten de voorwaarden van de vergunningen worden gewijzigd.

(5)

De Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007 en (EG) nr. 209/2008 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1447/2006 wordt in kolom 3 de handelsnaam „Biosaf Sc 47” vervangen door „Actisaf”.

2.   In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 186/2007 wordt in kolom 3 de handelsnaam „Biosaf Sc 47” vervangen door „Actisaf”.

3.   In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 188/2007 wordt in kolom 3 de handelsnaam „Biosaf Sc 47” vervangen door „Actisaf”.

4.   In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 209/2008 wordt in kolom 3 de handelsnaam „Biosaf Sc 47” vervangen door „Actisaf”.

Artikel 2

Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt tot zes maanden na die datum.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 271 van 30.9.2006, blz. 28.

(3)  PB L 63 van 1.3.2007, blz. 6.

(4)  PB L 57 van 24.2.2007, blz. 3.

(5)  PB L 63 van 7.3.2008, blz. 3.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/10


VERORDENING (EG) Nr. 898/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2009

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van landen en gebieden betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (1), en met name op de artikelen 10 en 19,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 998/2003 worden de veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren, alsmede de regels betreffende de controle van dat verkeer vastgesteld.

(2)

Deel C van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003 bevat een lijst van de derde landen en gebieden die vrij van rabiës zijn en van de derde landen en gebieden waarvoor is geconstateerd dat het risico dat rabiës door verkeer van gezelschapsdieren uit die derde landen en gebieden de Gemeenschap binnenkomt, niet groter is dan het risico bij verkeer tussen de lidstaten.

(3)

Om op die lijst te worden opgenomen, moet een derde land zijn status ten aanzien van rabiës aantonen, alsook dat het voldoet aan bepaalde voorschriften in verband met de kennisgeving van de verdenking van rabiës, het toezichtsysteem, de structuur en de organisatie van zijn veterinaire diensten, de uitvoering van alle regelgevende maatregelen voor de preventie en bestrijding van rabiës en de voorschriften betreffende het op de markt brengen van vaccins tegen rabiës.

(4)

De bevoegde autoriteiten van Saint Lucia hebben informatie over de status van dat derde land ten aanzien van rabiës verstrekt, alsook informatie over de naleving van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 998/2003. Uit de beoordeling van die informatie blijkt dat Saint Lucia voldoet aan de desbetreffende voorschriften van die verordening en daarom moet worden opgenomen in de lijst van deel C van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003.

(5)

Deel C van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deel C van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 998/2003 wordt de volgende vermelding ingevoegd tussen de vermelding voor de Caymaneilanden en die voor Montserrat:

„LC

Saint Lucia”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/11


VERORDENING (EG) Nr. 899/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2008 wat betreft de naam van de vergunninghouder voor een preparaat van Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) (Sorbiflore)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Voor een preparaat van Lactobacillus rhamnosus (CNCM-I-3698) en Lactobacillus farciminis (CNCM-I-3699) (Sorbiflore), dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „andere zoötechnische toevoegingsmiddelen”, werd bij Verordening (EG) nr. 1290/2008 van de Commissie (2) een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend aan vergunninghouder Sorbial SAS.

(2)

Verordening (EG) nr. 1831/2003 biedt de mogelijkheid om de vergunning voor een toevoegingsmiddel te wijzigen ingevolge een verzoek van de vergunninghouder en een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Sorbial SAS heeft een aanvraag ingediend tot wijziging van de naam van de vergunninghouder van Sorbial SAS in Danisco France SAS wat Verordening (EG) nr. 1290/2008 betreft.

(3)

De aanvrager voert aan dat Sorbial SAS met ingang van 18 mei 2009 omgevormd is in Danisco France SAS. Danisco France SAS bezit nu de rechten voor het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel. De aanvrager heeft bewijsstukken ter staving van zijn aanvraag ingediend.

(4)

De voorgestelde wijziging van de vergunningvoorwaarden is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van het desbetreffende toevoegingsmiddel noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.

(5)

Om de aanvrager in staat te stellen om gebruik te maken van zijn rechten voor het in de handel brengen van de toevoegingsmiddelen onder de naam Danisco France SAS moeten de voorwaarden van de vergunningen gewijzigd worden.

(6)

Verordening (EG) nr. 1290/2008 moet daarom dienovereenkomstig gewijzigd worden.

(7)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In kolom 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1290/2008 wordt de naam „Sorbial SAS” vervangen door „Danisco France SAS”.

Artikel 2

Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt tot zes maanden na die datum.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 340 van 19.12.2008, blz. 20.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/12


VERORDENING (EG) Nr. 900/2009 VAN DE COMMISSIE

van 25 september 2009

tot verlening van een vergunning voor selenomethionine, geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae CNCM I-3399, als toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat selenomethionine, geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae CNCM I-3399, als toevoegingsmiddel in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” voor alle diersoorten.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 5 maart 2009 (2) geconcludeerd dat met seleen verrijkte gist, hoofdzakelijk selenomethionine, van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-3399 geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft en dat het gebruik van dat preparaat als een bron van biobeschikbaar seleen kan worden beschouwd en aan de criteria van een nutritioneel toevoegingsmiddel voor alle diersoorten voldoet. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verbindingen van sporenelementen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel in diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  The EFSA Journal (2009) 992, blz. 1-24.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Maximumgehalte van het element (Se) in mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verbindingen van sporenelementen

3b8.12

Selenomethionine

Selenomethionine geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae

CNCM I-3399

(Geïnactiveerde geseleniseerde gist)

 

Karakterisering van het toevoegingsmiddel:

Organisch seleen, hoofdzakelijk selenomethionine (63 %) met 2 000-2 400 mg Se/kg (97-99 % organisch seleen)

 

Karakterisering van de werkzame stof:

 

Selenomethionine geproduceerd door Saccharomyces cerevisiae

 

CNCM I-3399

 

(Geïnactiveerde geseleniseerde gist)

 

Analysemethode (1):

Atomaire-absorptiespectrometrie (AAS) met Zeeman-grafietoven of hydride-AAS

Alle soorten

 

0,50 (totaal)

1.

Het toevoegingsmiddel wordt in de vorm van een voormengsel in diervoeder verwerkt

2.

Voor de veiligheid van de gebruiker: bij hantering moeten ademhalingsbescherming, veiligheidsbril en handschoenen worden gedragen

19 oktober 2019


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/14


VERORDENING (EG) Nr. 901/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

inzake een in 2010, 2011 en 2012 uit te voeren gecoördineerd meerjarig communautair controleprogramma tot naleving van de maximumgehalten en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van plantaardige of dierlijke oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1213/2008 van de Commissie (2) is een eerste gecoördineerd meerjarig communautair programma voor de jaren 2009, 2010 en 2011 vastgesteld.

(2)

Dertig voedingsmiddelen vormen het hoofdbestanddeel van de voeding in de Gemeenschap. Daar de toepassingen van bestrijdingsmiddelen gedurende een periode van drie jaar aanzienlijke veranderingen ondergaan, moet er tijdens een reeks van driejarige cycli toezicht worden gehouden op bestrijdingsmiddelen in die dertig voedingsmiddelen om de blootstelling van de consument en de toepassing van de communautaire wetgeving te kunnen beoordelen.

(3)

Op grond van een binomiale waarschijnlijkheidsverdeling kan worden berekend dat, wanneer minimaal 1 % van de producten een hoeveelheid residuen boven de bepaalbaarheidsgrens bevat, bij onderzoek van 642 monsters er met een betrouwbaarheid van meer dan 99 % een monster met een hoeveelheid bestrijdingsmiddelenresiduen boven die grens zal worden gevonden. Dit aantal monsters moet over de lidstaten worden verdeeld op basis van het bevolkingsaantal, met echter een minimum van 12 monsters per product en per jaar.

(4)

Als onder de definitie van een residu van een bestrijdingsmiddel andere werkzame stoffen, metabolieten of afbraakproducten vallen, moeten die metabolieten afzonderlijk worden gerapporteerd.

(5)

Op de website van de Commissie zijn richtsnoeren betreffende validering van de methoden en procedures voor kwaliteitsbewaking bij de analyse van residuen van bestrijdingsmiddelen in voeding en diervoeders gepubliceerd (3).

(6)

Voor de bemonsteringprocedures geldt Richtlijn 2002/63/EG van de Commissie van 11 juli 2002 houdende vaststelling van communautaire bemonsteringsmethoden voor de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Richtlijn 79/700/EEG (4), die de door de Commissie van de Codex Alimentarius aanbevolen bemonsteringsmethoden en -procedures bevat.

(7)

Ook moet worden beoordeeld of de maximumgehalten aan residuen voor babyvoeding, vastgesteld overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (5) en artikel 7 van Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie van 5 december 2006 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (6) worden nageleefd.

(8)

Ook moeten de mogelijke totale, cumulatieve en synergistische effecten van bestrijdingsmiddelen beoordeeld worden. Deze beoordeling moet beginnen met sommige organische fosfaten, carbamaten, triazolen en pyrethroïden als vermeld in bijlage I.

(9)

De lidstaten moeten uiterlijk op 31 augustus van elk jaar de informatie met betrekking tot het vorige kalenderjaar overleggen.

(10)

Om elke verwarring als gevolg van een overlapping tussen achtereenvolgende meerjarige programma’s te vermijden moet Verordening (EG) nr. 1213/2008 voor de rechtszekerheid worden ingetrokken. Zij moet echter van toepassing blijven voor in 2009 geteste monsters.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten nemen en analyseren in 2010, 2011 en 2012 monsters van de in bijlage I vermelde combinaties product/bestrijdingsmiddelenresidu.

Het aantal monsters van ieder product wordt vastgesteld in bijlage II.

Artikel 2

1.   De te bemonsteren partij wordt aselect gekozen.

De bemonsteringsprocedure, met inbegrip van het aantal eenheden, is in overeenstemming met Richtlijn 2002/63/EG.

2.   De genomen en geanalyseerde monsters omvatten ten minste:

a)

tien monsters van babyvoeding;

b)

één monster, voor zover beschikbaar, van producten die afkomstig zijn van de biologische landbouw, overeenkomstig het marktaandeel van biologische landbouwproducten in iedere lidstaat.

Artikel 3

1.   De lidstaten leggen de analyseresultaten van de in 2010, 2011 en 2012 geteste monsters uiterlijk 31 augustus 2011, 31 augustus 2012 respectievelijk 31 augustus 2013 over.

Naast deze resultaten verstrekken de lidstaten de volgende informatie:

a)

een beschrijving van de toegepaste analysemethoden en de behaalde rapportageniveaus, in overeenstemming met de richtsnoeren betreffende validering van de methoden en de procedures voor kwaliteitsbewaking bij de analyse van residuen van bestrijdingsmiddelen in levensmiddelen en diervoeders;

b)

de in de nationale en communautaire controleprogramma’s gehanteerde bepaalbaarheidsgrens;

c)

gegevens betreffende de accreditatiestatus van de analyselaboratoria die bij de controle betrokken zijn;

d)

gegevens betreffende de genomen handhavingsmaatregelen, voor zover de nationale wetgeving dit toestaat;

e)

wanneer de maximumresidugehalten (MRL’s) worden overschreden, een opgave van de mogelijke redenen daarvan, tezamen met nuttige opmerkingen over de mogelijkheden voor het risicobeheer.

2.   Wanneer de residudefinitie van een bestrijdingsmiddel werkzame stoffen, metabolieten en/of afbraak- of reactieproducten omvat, melden de lidstaten de analyseresultaten overeenkomstig de wettelijke residudefinitie. Zo nodig worden de resultaten van elk van de in de residudefinitie vermelde voornaamste isomeren of metabolieten afzonderlijk verstrekt.

Artikel 4

Verordening (EG) nr. 1213/2008 wordt ingetrokken.

Zij blijft echter van toepassing voor in 2009 geteste monsters.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 9.

(3)  Document SANCO/3131/2007, 31 oktober 2007 http://ec.europa.eu/food/plant/protection/resources/qualcontrol_en.pdf

(4)  PB L 187 van 16.7.2002, blz. 30.

(5)  PB L 401 van 30.12.2006, blz. 1.

(6)  PB L 339 van 6.12.2006, blz. 16.


BIJLAGE I

Combinaties bestrijdingsmiddel/product waarop toezicht wordt gehouden

 

2010

2011

2012

2,4-D (som van 2,4-D en de esters daarvan, uitgedrukt als 2,4-D) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

4,4′-Methoxychloor

 (6)

 (7)

 (5)

Abamectine (som van avermectine B1a, avermectine B1b en het delta-8,9-isomeer van avermectine B1a)

 (4)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Acefaat

 (4)

 (1)

 (2)

Acetamiprid

 (4)

 (1)

 (2)

Acrinathrin (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Aldicarb (som van aldicarb, het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als aldicarb)

 (4)

 (1)

 (2)

Amitraz (m.i.v. alle metabolieten die het 2,4-dimethylanilinegedeelte bevatten, uitgedrukt als amitraz)

(Peren)

 (1)

 (2)

Amitrool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Azinfos-ethyl (9)

 (6)

 (7)

 (5)

Azinfos-methyl

 (4)

 (1)

 (2)

Azoxystrobin

 (4)

 (1)

 (2)

Benfuracarb (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Bifenthrin

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Bitertanol

 (4)

 (1)

 (2)

Boscalid

 (4)

 (1)

 (2)

Bromide-ion (9) (zie opmerking hieronder)

 (4)

 (1)

 (2)

Broompropylaat

 (4)

 (1)

 (2)

Bromuconazool (som van de diastereomeren) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Bupirimaat

 (4)

 (1)

 (2)

Buprofezin

 (4)

 (1)

 (2)

Cadusafos (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Camfechloor (som van Parlar nrs. 26, 50 en 62) (9)

 (6)

 (7)

 (5)

Captan

 (4)

 (1)

 (2)

Carbaryl

 (4)

 (1)

 (2)

Carbendazim (som van benomyl en carbendazim, uitgedrukt als carbendazim)

 (4)

 (1)

 (2)

Carbofuran (som van carbofuran en 3-hydroxycarbofuran, uitgedrukt als carbofuran)

 (4)

 (1)

 (2)

Carbosulfan (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Chloordaan (som van cis- en transisomeer en oxychloordaan, uitgedrukt als chloordaan)

 (6)

 (7)

 (5)

Chloorfenapyr

 (4)

 (1)

 (2)

Chloorfenvinfos

 (4)

 (1)

 (2)

Chloormequat (10)

 (4)

 (1)

 (2)

Chloorbenzilaat (9)

 (6)

 (7)

 (5)

Chloorthalonil

 (4)

 (1)

 (2)

Chloorprofam (chloorprofam en 3-chlooraniline, uitgedrukt als chloorprofam) (zie opmerking hieronder)

 (4)

 (1)

 (2)

Chloorpyrifos

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Chloorpyrifos-methyl

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Clofentezine (som van alle verbindingen die het 2-chloorbenzoylgedeelte bevatten, uitgedrukt als clofentezine)

 (4)

 (1)

 (2)

Clothianidine

 (4)

 (1)

 (2)

Cyfluthrin (m.i.v. andere mengsels van samenstellende isomeren (som van isomeren))

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Cypermethrin (m.i.v. andere mengsels van samenstellende isomeren (som van isomeren))

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Cyproconazool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Cyprodinil

 (4)

 (1)

 (2)

DDT (som van p,p′-DDT, o,p′-DDT, p,p′-DDE en p,p′-DDD (TDE), uitgedrukt als DDT)

 (6)

 (7)

 (5)

Deltamethrin (cis-deltamethrin)

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Diazinon

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)

Dichlofluanide

 (4)

 (1)

 (2)

Dichloorvos

 (4)

 (1)

 (2)

Dicloran

 (4)

 (1)

 (2)

Dicofol (som van p,p′- en o,p′-isomeer)

 (4)

 (1)

 (2)

Dieldrin (aldrin en dieldrin, uitgedrukt als dieldrin)

 (6)

 (7)

 (5)

Difenoconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Dimethoaat (som van dimethoaat en omethoaat, uitgedrukt als dimethoaat)

 (4)

 (1)

 (2)

Dimethoaat

 (4)

 (1)

 (2)

Omethoaat

 (4)

 (1)

 (2)

Dimethomorf

 (4)

 (1)

 (2)

Dinocap (som van de dinocap-isomeren en de overeenkomstige fenolen, uitgedrukt als dinocap) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Difenylamine

 (4)

 (1)

 (2)

Endosulfan (som van alfa- en bèta-isomeer en endosulfansulfaat, uitgedrukt als endosulfan)

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Endrin

 (6)

 (7)

 (5)

Epoxiconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Ethefon (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Ethion

 (4)

 (1)

 (2)

Etofenprox (8)  (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Ethoprofos (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fenamifos (som van fenamifos en het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als fenamifos) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fenarimol

 (4)

 (1)

 (2)

Fenazaquin

 (4)

 (1)

 (2)

Fenbutatinoxide (8)  (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fenbuconazool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fenhexamid

 (4)

 (1)

 (2)

Fenitrothion

 (4)

 (1)

 (2)

Fenoxycarb

 (4)

 (1)

 (2)

Fenpropathrin (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fenpropimorf

 (4)

 (1)

 (2)

Fenthion (som van fenthion en het zuurstofanalogon daarvan en de sulfoxiden en sulfonen van deze stoffen, uitgedrukt als fenthion)

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (5)

Fenvaleraat/esfenvaleraat (som) (som van RS/SR- en RR/SS-isomeren)

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (5)

Fipronil (som van fipronil en de sulfonmetaboliet daarvan (MB46136), uitgedrukt als fipronil)

 (4)

 (1)

 (2)

Fluazifop-P-butyl (fluazifop (zuur) (vrij en geconjugeerd)) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fludioxonil

 (4)

 (1)

 (2)

Flufenoxuron

 (4)

 (1)

 (2)

Fluquinconazool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Flusilazool

 (4)

 (1)

 (2)

Flutriafol (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Folpet

 (4)

 (1)

 (2)

Formetanaat (som van formetanaat en zouten daarvan, uitgedrukt als formetanaathydrochloride)

 (4)

 (1)

 (2)

Fosthiazaat (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Glyfosaat (11)

 (4)

 (1)

 (2)

Haloxyfop m.i.v. haloxyfop-R (haloxyfop-R-methylester, haloxyfop-R en conjugaten van haloxyfop-R, uitgedrukt als haloxyfop-R) (8) (R) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

HCB

 (6)

 (7)

 (5)

Heptachloor (som van heptachloor en heptachloorepoxide, uitgedrukt als heptachloor)

 (6)

 (7)

 (5)

Hexachloorcyclohexaan (HCH), alfa-isomeer

 (6)

 (7)

 (5)

Hexachloorcyclohexaan (HCH), bèta-isomeer

 (6)

 (7)

 (5)

Hexachloorcyclohexaan (HCH), gamma-isomeer (Lindaan)

 (6)

 (7)

 (5)

Hexaconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Hexythiazox

 (4)

 (1)

 (2)

Imazalil

 (4)

 (1)

 (2)

Imidacloprid

 (4)

 (1)

 (2)

Indoxacarb (som van S- en R-isomeer)

 (4)

 (1)

 (2)

Iprodion

 (4)

 (1)

 (2)

Iprovalicarb

 (4)

 (1)

 (2)

Kresoxim-methyl

 (4)

 (1)

 (2)

Lambda-cyhalothrin (lambda-cyhalothrin m.i.v. andere mengsels van samenstellende isomeren (som van de isomeren))

 (4)

 (1)

 (2)

Linuron

 (4)

 (1)

 (2)

Lufenuron

 (4)

 (1)

 

Malathion (som van malathion en malaoxon, uitgedrukt als malathion)

 (4)

 (1)

 (2)

Maneb-groep (som, uitgedrukt als CS2: maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram)

 (4)

 (1)

 (2)

Mepanipyrim en de metaboliet 2-anilino-4-(2-hydroxypropyl)-6-methylpyrimidine, uitgedrukt als mepanipyrim

 (4)

 (1)

 (2)

Mepiquat (10)

 (4)

 (1)

 (2)

Metalaxyl (metalaxyl inclusief andere mengsels van samenstellende isomeren, waaronder metalaxyl-M (som van de isomeren))

 (4)

 (1)

 (2)

Metconazool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Methamidofos

 (4)

 (1)

 (2)

Methidathion

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Methiocarb (som van methiocarb en het sulfoxide en het sulfon daarvan, uitgedrukt als methiocarb)

 (4)

 (1)

 (2)

Methomyl (som van methomyl en thiodicarb, uitgedrukt als methomyl)

 (4)

 (1)

 (2)

Methoxyfenozide

 (4)

 (1)

 (2)

Monocrotofos

 (4)

 (1)

 (2)

Myclobutanil

 (4)

 (1)

 (2)

Oxadixyl

 (4)

 (1)

 (2)

Oxamyl

 (4)

 (1)

 (2)

Oxydemeton-methyl (som van oxydemeton-methyl en demeton-S-methylsulfon, uitgedrukt als oxydemeton-methyl)

 (4)

 (1)

 (2)

Paclobutrazool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Parathion

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Parathion-methyl (som van parathion-methyl en paraoxon-methyl, uitgedrukt als parathion-methyl)

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Pencycuron

 (4)

 (1)

 (2)

Penconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Pendimethalin

 (4)

 (1)

 (2)

Permethrin (som van cis-permethrin en trans-permethrin)

 (6)

 (7)

 (5)

Fenthoaat (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Fosalon

 (4)

 (1)

 (2)

Fosmet (fosmet en fosmetoxon, uitgedrukt als fosmet)

 (4)

 (1)

 (2)

Foxim (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Pyraclostrobine (8)

 (4)

 (1)

 (2)

Pirimicarb (som van pirimicarb en demethylpirimicarb, uitgedrukt als pirimicarb)

 (4)

 (1)

 (2)

Pirimifos-methyl

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Prochloraz (som van prochloraz en de metabolieten daarvan die het 2,4,6-trichloorfenolgedeelte bevatten, uitgedrukt als prochloraz)

 (4)

 (1)

 (2)

Procymidon

 (4)

 (1)

 (2)

Profenofos

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Propamocarb (som van propamocarb en zouten daarvan, uitgedrukt als propamocarb) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Propargite

 (4)

 (1)

 (2)

Propiconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Propyzamide

 (4)

 (1)

 (2)

Prothioconazool (prothioconazool-dethio) (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Pyrazofos

 (6)

 (7)

 (5)

Pyrethrinen (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Pyridaben

 (4)

 (1)

 (2)

Pyrimethanil

 (4)

 (1)

 (2)

Pyriproxyfen

 (4)

 (1)

 (2)

Quinoxyfen

 (4)

 (1)

 (2)

Quintozeen (som van quintozeen en pentachlooraniline, uitgedrukt als quintozeen) (9)

 (6)

 (7)

 (6)

Resmethrin (som van de isomeren) (9)

 (6)

 (7)

 (5)

Spinosad (som van spinosyn A en spinosyn D, uitgedrukt als spinosad)

 (4)

 (1)

 (2)

Spiroxamine

 (4)

 (1)

 (2)

Tau-fluvalinaat

 (4)

 (1)

 (2)

Tebuconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Tebufenozide

 (4)

 (1)

 (2)

Tebufenpyrad

 (4)

 (1)

 (2)

Tecnazeen (9)

 (6)

 (7)

 (5)

Teflubenzuron

 (4)

 (1)

 (2)

Tefluthrin (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Tetraconazool

 (4)

 (1)

 (2)

Tetradifon

 (4)

 (1)

 (2)

Thiabendazool

 (4)

 (1)

 (2)

Thiamethoxam (som van thiametoxam en clothianidine, uitgedrukt als thiametoxam)

 (4)

 (1)

 (2)

Thiacloprid

 (4)

 (1)

 (2)

Thiofanaat-methyl

 (4)

 (1)

 (2)

Tolclofos-methyl

 (4)

 (1)

 (2)

Tolylfluanide (som van tolylfluanide en dimethylaminosulfotoluïdide, uitgedrukt als tolylfluanide)

 (4)

 (1)

 (2)

Triadimefon en triadimenol (som van triadimefon en triadimenol)

 (4)

 (1)

 (2)

Triazofos

 (4)  (6)

 (1), (7)

 (2)  (5)

Trichloorfon (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Trifloxystrobin

 (4)

 (1)

 (2)

Triflumuron (8)  (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Trifluralin

 (4)

 (1)

 (2)

Triticonazool (9)

 (4)

 (1)

 (2)

Vinclozolin (som van vinclozolin en alle metabolieten die het 3,5-dichlooranilinegedeelte bevatten, uitgedrukt als vinclozolin)

 (4)

 (1)

 (2)

Zoxamide (9)

 (4)

 (1)

 (2)


(1)  Bonen (vers of bevroren, zonder peul), wortelen, komkommers, sinaasappelen of mandarijnen, peren, aardappelen, rijst en spinazie (vers of bevroren).

(2)  Aubergines, bananen, bloemkool, tafeldruiven, sinaasappelsap (), erwten (vers/bevroren, zonder peul), paprika’s en tarwe.

(3)  Voor sinaasappelsap geven de lidstaten de herkomst aan (concentraat of verse vruchten).

(4)  Appelen, sluitkool, prei, sla, tomaten, perziken inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen; rogge of haver en aardbeien.

(5)  Boter, eieren.

(6)  Melk, varkensvlees.

(7)  Vlees van pluimvee, lever (van runderen en andere herkauwers, varkens en pluimvee).

(8)  Vetoplosbaar

(9)  Op vrijwillige basis te analyseren in 2010. Het besluit om geen analyse uit te voeren moet worden gerechtvaardigd met een risico/batenevaluatie van de lidstaat.

Opmerking over bromide-ion. Bromide-ion moet verplicht worden geanalyseerd op sla en tomaten in 2010, rijst en spinazie in 2011 en paprika’s in 2012; en op vrijwillige basis voor de rest van de voor elk jaar geplande waren. Het besluit om geen analyse uit te voeren op geen van de geplande waren moet worden gerechtvaardigd met een risico/batenevaluatie van de lidstaat.

Amitraz moet in 2010 alleen in peren worden geanalyseerd.

In 2011 moet rekening worden gehouden met de residudefinitie van chloorprofam voor aardappelen (alleen chloorprofam).

(10)  Chloormequat en mepiquat worden in granen (met uitzondering van rijst) en peren geanalyseerd.

(11)  Alleen granen.


BIJLAGE II

Aantal door iedere lidstaat per product te nemen en te analyseren monsters.

Lidstaat

Monsters

BE

12 (1)

15 (2)

BG

12 (1)

15 (2)

CZ

12 (1)

15 (2)

DK

12 (1)

15 (2)

DE

93

EE

12 (1)

15 (2)

EL

12 (1)

15 (2)

ES

45

FR

66

IE

12 (1)

15 (2)

IT

65

CY

12 (1)

15 (2)

LV

12 (1)

15 (2)

LT

12 (1)

15 (2)

LU

12 (1)

15 (2)

HU

12 (1)

15 (2)

MT

12 (1)

15 (2)

NL

17

AT

12 (1)

15 (2)

PL

45

PT

12 (1)

15 (2)

RO

17

SI

12 (1)

15 (2)

SK

12 (1)

15 (2)

FI

12 (1)

15 (2)

SE

12 (1)

15 (2)

UK

66

TOTAAL MINIMUMAANTAL MONSTERS: 642


(1)  Minimumaantal monsters voor iedere toegepaste specifieke residumethode.

(2)  Minimumaantal monsters voor iedere toegepaste multiresidumethode.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/23


VERORDENING (EG) Nr. 902/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

tot verlening van een vergunning voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestkippen, opfokleghennen, mestkalkoenen en opfokkalkoenen (vergunninghouder: Roal Oy)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Bij deze verordening wordt een vergunning verleend voor een enzympreparaat van endo-1,4-bèta-xylanase als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor gespeende biggen, mestkippen, opfokleghennen, mestkalkoenen en opfokkalkoenen.

(3)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(5)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor gespeende biggen, mestkippen, opfokleghennen, mestkalkoenen en opfokkalkoenen.

(6)

De EFSA heeft in haar adviezen van 21 mei 2008 (2) en 21 april 2009 (3) geconcludeerd dat het preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), geen nadelige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu heeft en dat het gebruik van dat preparaat een aanzienlijk gunstig effect kan hebben op de toename van het lichaamsgewicht en de voederconversie. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen heeft de EFSA niet nodig geacht. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(7)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  The EFSA Journal (2008) 712, blz. 1-20.

(3)  The EFSA Journal (2009) 1058, blz. 1-6.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars.

4a8

Roal Oy

Endo-1,4-bèta-xylanase

EC 3.2.1.8

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat van endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044), met een minimale activiteit van:

 

vast: 4 × 106 BXU (1)/g

 

vloeibaar: 4 × 105 BXU/g

 

Karakterisering van de werkzame stof:

endo-1,4-bèta-xylanase, geproduceerd door Trichoderma reesei (CBS 114044)

 

Analysemethode (2)

In het toevoegingsmiddel en het voormengsel: test op reducerende suikers voor endo-1,4-bèta-xylanase door colorimetrische reactie van dinitrosalicylzuurreagens op de verkregen reducerende suikers bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C

In het diervoeder: colorimetrische methode die de in water oplosbare kleurstof meet die door het enzym wordt vrijgemaakt uit met azurine vernet tarwearabinoxylaansubstraat.

Biggen

(gespeend)

24 000 BXU

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Voor biggen (gespeend) tot 35 kg lichaamsgewicht.

3.

Voor gebruik in mengvoeders die rijk zijn aan niet-zetmeelpolysachariden (vooral arabinoxylanen), bv. voeders die meer dan 20 % tarwe bevatten

4.

Om veiligheidsredenen: gebruik van ademhalingsbescherming, bril en handschoenen tijdens hantering.

19.10.2019

Mestkippen

8 000 BXU

Opfokleghennen

8 000 BXU

Mestkalkoenen

16 000 BXU

Opfokkalkoenen

16 000 BXU


(1)  1 BXU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,3 en een temperatuur van 50 °C 1 nmol reducerende suikers (xylose-equivalent) per seconde vrijmaakt uit berkenxylaan.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/26


VERORDENING (EG) Nr. 903/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

tot verlening van een vergunning voor het preparaat van Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder: Miyarisan Pharmaceutical Co. Ltd, vertegenwoordigd door Mitsui & Co. Deutschland GmbH)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een preparaat van Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467) als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor mestkippen.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 2 april 2009 (2) geconcludeerd dat het preparaat van Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467) geen nadelige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft en dat het gebruik van dat preparaat een aanzienlijk gunstig effect kan hebben op de voederconversie. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel in diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  The EFSA Journal (2009) 1039, blz. 1.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren.

4b1830

Miyarisan Pharmaceutical Co.Ltd vertegenwoor-digd door Mitsui & Co. Deutschland GmbH

Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467)

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Preparaat van Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467) met minimaa vast: 5 × 108 CFU/g toevoegingsmiddel

 

Karakterisering van de werkzame stof:

Clostridium butyricum MIYAIRI 588 (FERM-P 1467)

 

Analysemethode (1)

 

Kwantificering: ijzersulfietagar voor het toevoegingsmiddel en de voormengsels en selectieve Clostridium butyricum MIYAIRI 588-agar voor diervoeders.

 

Identificatie: pulsed-field gelelektroforese (PFGE).

Mestkippen

5 × 108 CFU

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Het gebruik is toegestaan in diervoeding die de volgende toegelaten coccidiostatica bevat: monensin -natrium, diclazuril, maduramycineammonium, robenidine, narasin, narasin/nicarba-zine, semduramicin, decoquinaat.

3.

Om veiligheidsredenen: gebruik van ademhalingsbescherming.

19.10.2019


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/28


VERORDENING (EG) Nr. 904/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

tot verlening van een vergunning voor guanidinoazijnzuur als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de verleningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage bij deze verordening opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag heeft betrekking op de verlening van een vergunning voor guanidinoazijnzuur (CAS-nr. 352-97-6) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen in de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „aminozuren, de zouten en analogen daarvan”.

(4)

Uit het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 3 maart 2009 (2) blijkt dat guanidinoazijnzuur (CAS-nr. 352-97-6) geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(5)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „nutritionele toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „aminozuren, de zouten en de analogen daarvan”, wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  The EFSA Journal (2009) 988, blz. 1.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: aminozuren, de zouten en de analogen daarvan.

3c3.7.2

Guanidinoazijn-zuur

 

Samenstelling van het toevoegingsmiddel:

Guanidinoazijnzuur met een zuiverheid van minimaal 98 % (op basis van de droge stof)

 

Karakterisering van de werkzame stof:

Guanidinoazijnzuur CAS-nr. 352-97-6 (C3H7N3O2) verkregen door chemische synthese met:

 

≤ 0,5 % dicyaandiamide

 

≤ 0,03 % cyaanamide

 

Analysemethode (1):

Ionchromatografie (IC) met UV-detectie (λ = 200 nm)

Mestkippen

600

600

Het vochtgehalte vermelden.

Het toevoegingsmiddel wordt in de vorm van een voormengsel in diervoeder verwerkt.

19.10.2019


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/30


VERORDENING (EG) Nr. 905/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 537/2007 wat betreft de naam van de houder van de vergunning voor het fermentatieproduct van Aspergillus oryzae (NRRL 458) (Amaferm)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Trouw Nutrition BV heeft krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 een aanvraag ingediend tot wijziging van de naam van de houder van de vergunning wat betreft Verordening (EG) nr. 537/2007 van de Commissie van 15 mei 2007 tot verlening van een vergunning voor het fermentatieproduct van Aspergillus oryzae NRRL 458 (Amaferm) (2) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor melkkoeien. De vergunning is gebonden aan de houder van de vergunning. De houder is Trouw Nutrition BV.

(2)

De aanvrager voert aan dat hij zijn vergunning voor het in de handel brengen van dat product heeft overgedragen aan Biozyme Incorporated dat nu de rechten voor het in de handel brengen van dat toevoegingsmiddel bezit. De aanvrager heeft bewijsstukken ter staving van zijn aanvraag ingediend.

(3)

De voorgestelde wijziging van de vergunningsvoorwaarden is louter administratief en maakt geen nieuwe beoordeling van het desbetreffende toevoegingsmiddel noodzakelijk. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.

(4)

Om Biozyme Incorporated in staat te stellen gebruik te maken van zijn rechten is het nodig dat de vergunningsvoorwaarden worden gewijzigd.

(5)

Verordening (EG) nr. 537/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 537/2007 wordt in kolom 2 „Trouw Nutrition BV” vervangen door „Biozyme Incorporated”.

Artikel 2

Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en gebruikt tot 1 april 2010.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 128 van 16.5.2007, blz. 13.


29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/31


VERORDENING (EG) Nr. 906/2009 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 246/2009 van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (1), en met name op artikel 1,

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening (2),

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie is krachtens Verordening (EG) nr. 246/2009 bevoegd artikel 81, lid 3, van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen scheepvaartondernemingen met betrekking tot de gezamenlijke exploitatie van lijnvaartdiensten (consortia), die door de samenwerking die zij tussen de deelnemende scheepvaartondernemingen doen ontstaan, mogelijk de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt beperken en de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden, en derhalve onder het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen.

(2)

Uit hoofde van haar bevoegdheid heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie van 19 april 2000 houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (3) vastgesteld, die op 25 april 2010 verstrijkt. Op basis van de ervaring die de Commissie tot dusver heeft opgedaan, kan worden geconcludeerd dat de rechtvaardigingsgronden voor een groepsvrijstelling voor lijnvaartconsortia nog steeds gelden. Er zijn evenwel bepaalde wijzigingen noodzakelijk, zoals het schrappen van de verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (4), die lijnvaartondernemingen toestond afspraken te maken over prijzen en capaciteit, maar die thans is ingetrokken. Tevens zijn wijzigingen nodig met het oog op een nauwere samenhang met andere bestaande groepsvrijstellingsverordeningen voor horizontale samenwerking, weliswaar met inachtneming van de heersende marktgebruiken in de lijnvaartsector.

(3)

Consortiumovereenkomsten kunnen onderling sterk verschillen, variërend van een sterke integratie die grote investeringen vereist, bijvoorbeeld in geval van de aankoop of de huur van schepen door de leden, specifiek voor het opzetten van het consortium of de oprichting van gezamenlijke exploitatiecentra, tot flexibele overeenkomsten over de uitwisseling van slots op schepen. In de onderhavige verordening wordt onder een consortiumovereenkomst een regeling verstaan die bestaat uit één overeenkomst of een aantal afzonderlijke maar onderling samenhangende overeenkomsten tussen lijnvaartondernemingen, op basis waarvan de partijen de gemeenschappelijke dienst exploiteren. De rechtsvorm van de regelingen is minder belangrijk dan de onderliggende economische realiteit dat de partijen een gemeenschappelijke dienst aanbieden.

(4)

Het voordeel van de groepsvrijstelling dient te worden beperkt tot overeenkomsten ten aanzien waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag voldoen. Er geldt evenwel geen vermoeden dat consortia die het voordeel van deze verordening niet genieten binnen de werkingssfeer van artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallen of — als zij wel onder dat lid vallen — niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag. Wanneer de partijen bij dergelijke consortia voor zichzelf de verenigbaarheid van hun overeenkomst met artikel 81 van het Verdrag willen beoordelen, is het aan te bevelen dat zij rekening houden met de specifieke kenmerken van markten waarop slechts kleine volumes worden vervoerd of met situaties waarin de marktaandeeldrempel wordt overschreden als gevolg van de aanwezigheid in het consortium van een kleine vervoerder zonder aanzienlijke middelen en wiens bijdrage aan het totale marktaandeel van het consortium slechts onbetekenend is.

(5)

De in deze verordening omschreven consortia dragen in het algemeen bij tot verbetering van de productiviteit en de kwaliteit van de aangeboden lijnvaartdiensten wegens de rationalisatie van de activiteiten van de deelnemende ondernemingen die hiervan het gevolg is en door de schaalvoordelen waartoe zij bij het gebruik van schepen en van haveninstallaties leiden. Zij dragen tevens bij tot de bevordering van de technische en economische vooruitgang doordat zij een ruimer gebruik van containers en een efficiëntere benutting van de scheepscapaciteit aanmoedigen en vergemakkelijken. Zeer belangrijk en kenmerkend voor consortia is dat zij, met het oog op de invoering en de exploitatie van een gemeenschappelijke dienst, de capaciteit aan de fluctuaties in vraag en aanbod kunnen aanpassen. Daarentegen is het onwaarschijnlijk dat een ongerechtvaardigde beperking van de capaciteit en afzet, de gezamenlijke vaststelling van vrachttarieven of de verdeling van markten en klanten tot enige efficiëntieverbetering leidt. De door deze verordening verleende vrijstelling dient dan ook niet te gelden voor consortiumovereenkomsten die dergelijke bepalingen behelzen, ongeacht de marktmacht van de partijen.

(6)

Een billijk aandeel in de voordelen die uit de efficiëntieverbetering voortvloeien moet aan de vervoergebruikers worden doorgegeven. De gebruikers van de door consortia aangeboden scheepvaartdiensten kunnen voordeel hebben bij de verbetering van de productiviteit die door consortia mogelijk wordt gemaakt. Deze voordelen kunnen onder andere bestaan in een grotere frequentie van afvaart en aanloop of in een betere regeling daarvan, alsmede in een betere kwaliteit en individualisering van de aangeboden diensten door het gebruik van modernere schepen en modernere haven- of andere faciliteiten.

(7)

Die voordelen komen de gebruikers slechts daadwerkelijk ten goede voor zover er in de relevante markten waarin de consortia actief zijn, voldoende mededinging is. Aan deze voorwaarde moet worden geacht te zijn voldaan indien het consortium onder een bepaalde marktaandeeldrempel blijft en derhalve kan worden aangenomen dat het daadwerkelijke, reële dan wel potentiële, concurrentie ondervindt van niet bij het consortium aangesloten ondernemingen. Bij de beoordeling van de relevante markt dient niet alleen rekening te worden gehouden met het rechtstreekse scheepvaartverkeer tussen de havens die door een consortium worden aangedaan, maar ook met de eventuele mededinging van andere lijnvaartdiensten vanuit havens die met die van het consortium substitueerbaar zijn en, in voorkomend geval, van andere wijzen van vervoer.

(8)

Overeenkomsten die mededingingsbeperkingen bevatten welke niet onontbeerlijk zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen die het verlenen van de vrijstelling rechtvaardigen, dienen niet door deze verordening te worden vrijgesteld. Daarom moeten bepalingen die de mededinging sterk beperken (hardekernbeperkingen) en die betrekking hebben op de vaststelling van de aan derden berekende prijzen, de beperking van de capaciteit of de afzet en de verdeling van markten of klanten, van het voordeel van deze verordening worden uitgesloten. Behalve de activiteiten die uitdrukkelijk door deze verordening worden vrijgesteld, dienen alleen ondersteunende activiteiten die rechtstreeks verband houden met het functioneren van het consortium, en die voor de uitvoering noodzakelijk en evenredig zijn, onder deze verordening te vallen.

(9)

De marktaandeeldrempel en de overige in deze verordening genoemde voorwaarden, alsook de uitsluiting van bepaalde gedragingen van de vrijstelling moeten normaal gezien waarborgen dat de overeenkomsten waarop de groepsvrijstelling van toepassing is de betrokken ondernemingen niet de mogelijkheid bieden de mededinging voor een wezenlijk deel van de relevante markt uit te schakelen.

(10)

Om na te gaan of een consortium aan de marktaandeelvoorwaarde voldoet, moeten de totale marktaandelen van de leden van het consortium worden opgeteld. Bij het vaststellen van het marktaandeel van elk lid moet rekening worden gehouden met het totale vervoerde volume binnen en buiten het consortium. In het laatste geval moeten alle volumes in aanmerking worden genomen die dat lid binnen een ander consortium of in het kader van een individueel door dat lid aangeboden dienst vervoert, ongeacht of dit gebeurt met eigen schepen dan wel met schepen van derden op grond van contractuele afspraken zoals „slot charters”.

(11)

Bovendien moet het voordeel van de groepsvrijstelling slechts worden verleend wanneer elk lid van het consortium het recht heeft om met inachtneming van een redelijke opzegtermijn het consortium te verlaten. Voor sterk geïntegreerde consortia dient evenwel de mogelijkheid van een langere opzegtermijn en een langere aanlooptermijn zonder opzegmogelijkheid te worden geboden, om rekening te houden met de grote investeringen die voor de oprichting ervan werden gedaan en met het feit dat bij vertrek van een van de leden een meer ingrijpende reorganisatie noodzakelijk is.

(12)

In bijzondere gevallen waarin de onder deze verordening vallende overeenkomsten toch gevolgen hebben die onverenigbaar zijn met artikel 81, lid 3, van het Verdrag, kan de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (5) het voordeel van de groepsvrijstelling intrekken. In dit verband zijn de ongunstige gevolgen die kunnen voortvloeien uit het bestaan van banden tussen het consortium en/of zijn leden en andere consortia en/of lijnvaartondernemingen die op dezelfde relevante markt actief zijn, van bijzonder belang.

(13)

Voorts kan, wanneer overeenkomsten op het grondgebied, of een gedeelte van het grondgebied, van een lidstaat dat alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont, met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen hebben, de mededingingsautoriteit van die lidstaat krachtens Verordening (EG) nr. 1/2003 de groepsvrijstelling op het betrokken grondgebied intrekken.

(14)

Deze verordening laat de toepassing van artikel 82 van het Verdrag onverlet.

(15)

Met het oog op het verstrijken van Verordening (EG) nr. 823/2000 is het dienstig om een nieuwe verordening vast te stellen, waarbij de generieke vrijstelling wordt hernieuwd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze verordening is slechts op consortia van toepassing voor zover deze internationale lijnvaartdiensten verzorgen van of naar een of meer havens van de Gemeenschap.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „consortium”: een overeenkomst of een aantal onderling samenhangende overeenkomsten tussen twee of meer vervoerders die schepen exploiteren en uitsluitend voor goederenvervoer in een of meer vaargebieden geregelde internationale lijnvaartdiensten verzorgen, welke overeenkomst tot voorwerp heeft een samenwerking tot stand te brengen voor de gemeenschappelijke exploitatie van een zeevervoerdienst en die de dienst welke zonder het consortium individueel door elk van zijn leden zou worden aangeboden, verbetert, teneinde door middel van technische, operationele en/of commerciële regelingen, hun activiteiten te rationaliseren;

2.   „lijnvaart”: vervoer van goederen dat op geregelde wijze geschiedt op (een) welbepaalde route(s) tussen havens en volgens vooraf aangekondigde uurregelingen en reisdata, en dat voor alle vervoergebruikers tegen betaling zelfs op incidentele basis beschikbaar is;

3.   „vervoergebruiker”: een onderneming (bijvoorbeeld een verlader, consignataris of expediteur) die met een lid van een consortium voor het vervoer van goederen een contractuele overeenkomst heeft gesloten of voornemens is te sluiten;

4.   „aanvang van de dienst”: de datum waarop het eerste schip afvaart in het kader van de dienst.

HOOFDSTUK II

VRIJSTELLINGEN

Artikel 3

Vrijgestelde overeenkomsten

Artikel 81, lid 1, van het Verdrag wordt uit hoofde van artikel 81, lid 3, van het Verdrag, onder de in deze verordening genoemde voorwaarden, buiten toepassing verklaard ten aanzien van de volgende activiteiten van een consortium:

1.

de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten, welke de volgende activiteiten omvat:

a)

onderlinge afstemming en/of gemeenschappelijke vaststelling van de dienstregelingen en van de aanloophavens;

b)

uitwisseling, verkoop of wederzijdse bevrachting van scheepsruimte of van slots op schepen;

c)

gemeenschappelijk gebruik („pooling”) van schepen en/of haveninstallaties;

d)

gebruik van een of meer gemeenschappelijke kantoren voor de exploitatie;

e)

beschikbaarstelling van containers, chassis of andere uitrustingen en/of overeenkomsten van huur, leasing of koop van deze uitrustingen;

2.

capaciteitsaanpassingen naar gelang van de fluctuaties in vraag en aanbod;

3.

gemeenschappelijke exploitatie of gemeenschappelijk gebruik van haventerminals en de daarmee verbonden diensten (bijvoorbeeld diensten inzake overlading op lichters en stuwage);

4.

elke andere activiteit die met de in de punten 1), 2) en 3) genoemde activiteiten verbonden en voor de uitoefening daarvan onontbeerlijk is, zoals:

a)

het gebruik van een computersysteem voor gegevensuitwisseling;

b)

een aan de leden van een consortium opgelegde verplichting om op de relevante markt(en) aan het consortium toegewezen vaartuigen te gebruiken en een verbod om ruimte op schepen van derden te bevrachten;

c)

een aan de leden van een consortium opgelegd verbod om zonder voorafgaande toestemming van de andere leden van het consortium aan andere vervoerders die op de relevante markt(en) schepen exploiteren ruimte toe te wijzen of voor bevrachting aan te bieden.

Artikel 4

Hardekernbeperkingen

De in artikel 3 bedoelde vrijstelling geldt niet voor een consortium dat, op zichzelf of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect tot doel heeft:

1.

de vaststelling van de prijzen bij verkoop van lijnvaartdiensten aan derden;

2.

de beperking van capaciteit of afzet, met uitzondering van de in artikel 3, punt 2), bedoelde capaciteitsaanpassingen;

3.

de toewijzing van markten of klanten.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR DE VRIJSTELLING

Artikel 5

Voorwaarden betreffende het marktaandeel

1.   Om voor de in artikel 3 bedoelde vrijstelling in aanmerking komen mag het gezamenlijke marktaandeel van alle leden van het consortium op de relevante markt waarop het consortium actief is, niet meer dan 30 % bedragen, gerekend in totaal volume van de vervoerde goederen in scheepston of 20-voetscontainer-equivalent.

2.   Ter vaststelling van het marktaandeel van een lid van het consortium worden de totale volumes van de door dat lid op de relevante markt vervoerde goederen in aanmerking genomen, ongeacht of deze volumes worden vervoerd:

a)

binnen het betrokken consortium;

b)

binnen een ander consortium waaraan het lid deelneemt, of

c)

buiten een consortium, met eigen schepen van het lid of op schepen van derden.

3.   De in artikel 3 bedoelde vrijstelling blijft gelden indien gedurende een periode van twee opeenvolgende kalenderjaren het in lid 1 van dit artikel bedoelde marktaandeel met niet meer dan één tiende wordt overschreden.

4.   Indien een van de in de leden 1 en 3 van dit artikel genoemde drempels wordt overschreden, blijft de in artikel 3 bedoelde vrijstelling gelden gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de overschrijding plaatsvond. Die periode wordt op twaalf maanden gebracht indien de overschrijding is toe te schrijven aan het feit dat een niet bij het consortium aangesloten zeevervoerder de betrokken markt heeft verlaten.

Artikel 6

Andere voorwaarden

Om voor de in artikel 3 bedoelde vrijstelling in aanmerking te komen moet een consortium zijn leden het recht toekennen om zich terug te trekken zonder enige financiële of andere sanctie, zoals met name de verplichting om alle vervoersactiviteiten op de relevante markt of betrokken markten te staken, al dan niet in combinatie met de voorwaarde dat deze activiteiten na een bepaalde termijn kunnen worden hervat. Voor de uitoefening van dit recht geldt een opzegtermijn van ten hoogste 6 maanden. Het consortium kan evenwel bepalen dat opzegging pas kan geschieden na een aanlooptermijn van ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst of, indien deze later valt, de aanvang van de dienst.

In het geval van een sterk geïntegreerd consortium kan de opzegtermijn worden verlengd tot 12 maanden en kan het consortium bepalen dat opzegging pas kan geschieden na een aanlooptermijn van ten hoogste 36 maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst of, indien deze later valt, de aanvang van de dienst

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 26 april 2010.

Zij is van toepassing tot en met 25 april 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 79 van 25.3.2009, blz. 1.

(2)  PB C 266 van 21.10.2008, blz. 1.

(3)  PB L 100 van 20.4.2000, blz. 24.

(4)  PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4.

(5)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/35


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2009

tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 6979)

(Voor de EER relevante tekst)

(2009/719/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 6, lid 1 ter, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 stelt voorschriften inzake de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij dieren vast en schrijft voor dat de lidstaten op basis van actief en passief toezicht overeenkomstig bijlage III bij die verordening een jaarlijks programma voor toezicht op TSE's moeten uitvoeren.

(2)

Die jaarlijkse programma's voor toezicht moeten minimaal betrekking hebben op bepaalde subpopulaties van runderen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 999/2001. Die subpopulaties moeten alle runderen omvatten die ouder zijn dan 24 of 30 maanden, waarbij de leeftijdsgrens afhangt van de categorieën, vastgesteld in de punten 2.1, 2.2 en 3.1 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

(3)

Artikel 6, lid 1 ter, van Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat de lidstaten die kunnen aantonen dat hun epidemiologische situatie is verbeterd, overeenkomstig bepaalde criteria kunnen verzoeken om herziening van hun jaarlijkse programma voor toezicht.

(4)

In bijlage III, hoofdstuk A, deel I, punt 7, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt vastgesteld welke informatie aan de Commissie moet worden verstrekt en aan welke epidemiologische criteria moet worden voldaan door de lidstaten die hun jaarlijkse programma van toezicht willen herzien.

(5)

Op 17 juli 2008 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies (2) uitgebracht met een beoordeling van het niveau van het bijkomende risico voor de gezondheid van mens en dier als gevolg van de toepassing van een herziene regeling voor het toezicht op boviene spongiforme encefalopathie (BSE) in de 15 landen die vóór 1 mei 2004 deel uitmaakten van de Gemeenschap. In het advies werd geconcludeerd dat jaarlijks minder dan één geval van BSE in die landen zou worden gemist, als de leeftijd van de onder het programma vallende runderen van 24 op 48 maanden zou worden gebracht.

(6)

Beschikking 2008/908/EG van de Commissie van 28 november 2008 tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien (3) is vastgesteld op grond van dat EFSA-advies en de beoordeling van de afzonderlijke verzoeken van die 15 lidstaten.

(7)

Op 1 september 2008 heeft Slovenië bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien.

(8)

Het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) heeft in januari 2009 een inspectie in die lidstaat uitgevoerd om na te gaan of wordt voldaan aan de epidemiologische criteria, vastgesteld in punt 7 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

(9)

Uit de resultaten van die inspectie is gebleken dat in Slovenië de voorschriften inzake beschermende maatregelen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 999/2001, naar behoren worden uitgevoerd. Bovendien zijn alle voorschriften van artikel 6, lid 1 ter, derde alinea, en alle epidemiologische criteria van punt 7 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 gecontroleerd, waarbij is geconstateerd dat Slovenië aan deze voorschriften en criteria voldeed.

(10)

Op 29 april 2009 heeft de EFSA een nieuw wetenschappelijk advies uitgebracht over het geactualiseerde risico voor de gezondheid van mens en dier in verband met de herziening van de regeling voor toezicht op BSE in sommige lidstaten (4). In dat advies werd ook de situatie in Slovenië beoordeeld en werd geconcludeerd dat jaarlijks minder dan één geval van BSE in die lidstaten zou worden gemist, als de leeftijd van de onder het BSE-toezicht vallende runderen van 24 op 48 maanden zou worden gebracht.

(11)

Op grond van alle beschikbare informatie is het door Slovenië ingediende verzoek om herziening van zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE gunstig beoordeeld. Daarom moet Slovenië worden gemachtigd om zijn jaarlijkse programma voor toezicht te herzien en de nieuwe leeftijdsgrens voor de uitvoering van BSE-tests in die lidstaat vast te stellen op 48 maanden.

(12)

Om epidemiologische redenen moet worden bepaald dat de herziene programma's voor toezicht alleen mogen worden toegepast op runderen die zijn geboren in een lidstaat die is gemachtigd om zijn programma voor toezicht te herzien.

(13)

Om te zorgen voor de uniforme toepassing van de communautaire wetgeving moeten voorschriften worden vastgesteld inzake de leeftijdsgrens voor het testen van runderen die worden getest in een andere lidstaat dan in die waarin zij zijn geboren.

(14)

Voor de duidelijkheid en de samenhang van de communautaire wetgeving moet Beschikking 2008/908/EG worden ingetrokken en door deze beschikking worden vervangen.

(15)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen lidstaten mogen hun jaarlijkse programma voor toezicht herzien, zoals vastgesteld in artikel 6, lid 1 ter, van Verordening (EG) nr. 999/2001 („de herziene jaarlijkse programma’s voor toezicht”).

Artikel 2

1.   De herziene jaarlijkse programma's voor toezicht zijn alleen van toepassing op runderen die zijn geboren in de lidstaten die in de bijlage staan vermeld en hebben betrekking op ten minste alle runderen ouder dan 48 maanden, behorend tot de volgende subpopulaties:

a)

dieren als bedoeld in punt 2.1 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

b)

dieren als bedoeld in punt 2.2 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001;

c)

dieren als bedoeld in punt 3.1 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

2.   Wanneer tot de in lid 1 bedoelde subpopulaties behorende en in een van de in de bijlage opgenomen lidstaten geboren runderen in een andere lidstaat op BSE worden getest, zijn de in de lidstaat waar de tests worden uitgevoerd geldende leeftijdsgrenzen voor de uitvoering van tests van toepassing.

Artikel 3

Beschikking 2008/908/EG wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 28 september 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2)  Scientific Opinion of the Panel on Biological Hazards on a request from the European Commission on the Risk for Human and Animal Health related to the revision of the BSE Monitoring regime in some Member States; The EFSA Journal (2008) 762, blz. 1.

(3)  PB L 327 van 5.12.2008, blz. 24.

(4)  Scientific Opinion of the Panel on Biological Hazards on a request from the European Commission on the updated risk for human and animal health related to the revision of the BSE monitoring regime in some Member States; The EFSA Journal (2009) 1059, blz. 1.


BIJLAGE

LIJST VAN DE LIDSTATEN DIE ZIJN GEMACHTIGD OM HUN JAARLIJKS PROGRAMMA VOOR TOEZICHT OP BSE TE HERZIEN

België

Denemarken

Duitsland

Ierland

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Luxemburg

Nederland

Portugal

Oostenrijk

Slovenië

Finland

Zweden

Verenigd Koninkrijk


Rectificaties

29.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 256/38


Rectificatie van Richtlijn 2009/5/EG van de Commissie van 30 januari 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer

(Voor de EER relevante tekst)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 29 van 31 januari 2009 )

Bladzijde 47, nr. A1 van de tabel:

in plaats van:

„Niet naleving van de minimumleeftijd van bestuurders”,

te lezen:

„Niet naleving van de minimumleeftijd van conducteurs”.

Bladzijde 50, nr. I5 van de tabel:

in plaats van:

„Niet in staat manuele registratiegegevens en print-outs voor te leggen die tijdens de lopende week en de vorige 28 dagen zijn gemaakt”,

te lezen:

„Niet in staat manuele registratiegegevens en print-outs voor te leggen die tijdens de lopende dag en de vorige 28 dagen zijn gemaakt”.;

Bladzijde 50, nr. I7 van de tabel:

in plaats van:

„Niet in staat manuele print-outs voor te leggen die tijdens de lopende week en de vorige 28 dagen zijn gemaakt”,

te lezen:

„Niet in staat manuele print-outs voor te leggen die tijdens de lopende dag en de vorige 28 dagen zijn gemaakt”.