ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.200.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 200

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
31 juli 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden ( 1 )

1

 

*

Verordening (EG) nr. 662/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een procedure voor de onderhandelingen over en de sluiting van overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen over specifieke aangelegenheden betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst en op niet-contractuele verbintenissen

25

 

*

Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie

31

 

*

Verordening (EG) nr. 664/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot vaststelling van een procedure voor de onderhandelingen over en de sluiting van overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken, inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en inzake onderhoudsverplichtingen, en betreffende het toepasselijke recht op het gebied van onderhoudsverplichtingen

46

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PB L 188 van 18.7.2009)

52

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

31.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/1


VERORDENING (EG) Nr. 661/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juli 2009

betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De interne markt is een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal wordt gewaarborgd. Daartoe is bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (3), een uitgebreid communautair systeem voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen ingesteld.

(2)

Deze verordening is een bijzondere verordening voor de toepassing van de communautaire typegoedkeuringsprocedure bepaald in Richtlijn 2007/46/EG. Daarom moeten de bijlagen IV, VI, XI en XV bij die richtlijn dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Deze verordening laat de eenstapsgoedkeuringsprocedure en de gemengde typegoedkeuringsprocedure voor voertuigen van artikel 6 van Richtlijn 2007/46/EG onverlet.

(4)

De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot diverse veiligheids- en milieuelementen zijn op communautair niveau geharmoniseerd om te voorkomen dat de voorschriften van lidstaat tot lidstaat verschillen en om in de hele Gemeenschap een hoog verkeersveiligheids- en milieubeschermingsniveau te waarborgen.

(5)

Deze verordening streeft er daarom eveneens naar het concurrentievermogen van de automobielindustrie van de Gemeenschap te verbeteren en de lidstaten tegelijkertijd in staat te stellen de markt effectief te controleren op het naleven van de gedetailleerde typegoedkeuringsvoorschriften van deze verordening voor wat het in de handel brengen van de producten in kwestie betreft.

(6)

Het verdient aanbeveling voorschriften vast te stellen voor zowel de algemene veiligheid van motorvoertuigen als de milieuprestaties van banden, aangezien er bandenspanningscontrolesystemen beschikbaar zijn waarmee tegelijkertijd de veiligheid en de milieuprestaties van banden kunnen worden verbeterd.

(7)

Op verzoek van het Europees Parlement is voor de communautaire voertuigwetgeving een nieuwe regelgevingsaanpak toegepast. Bij deze verordening moeten derhalve alleen fundamentele bepalingen over voertuigveiligheid en CO2- en geluidsemissies als gevolg van de banden worden vastgelegd, terwijl de technische specificaties worden vastgesteld bij volgens Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, aangenomen uitvoeringsmaatregelen (4).

(8)

In het bijzonder moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om de specifieke procedures, tests en voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, onderdelen en technische eenheden vast te stellen; om nauwkeuriger te bepalen welke eigenschappen een afzonderlijke band moet bezitten om als „band voor speciaal gebruik”, „professionele terreinband”, „versterkte band”, „band met een hoger draagvermogen”, „winterband”, „reserveband voor tijdelijk gebruik van het T-type” of „tractieband” te worden gedefinieerd; om specifieke veiligheidsvoorschriften vast te stellen voor voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg in of tussen de lidstaten; om bepaalde voertuigen of klassen van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 vrij te stellen van de verplichting met een geavanceerd noodremsysteem en/of een waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook te worden uitgerust; om de grenswaarden voor de rolweerstand en het rolgeluid van banden als gevolg van veranderingen in de testprocedures te wijzigen, zonder het niveau van de bescherming van het milieu te verlagen; om regels vast te leggen voor de procedure voor het bepalen van de geluidsniveaus van banden; om de verkoopperiode in te korten voor banden die niet in overeenstemming zijn met de nieuwe voorschriften als bepaald in deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan, en om bijlage IV aan te passen teneinde daarin de reglementen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE-reglementen) op te nemen die verplicht zijn krachtens Besluit 97/836/EG van de Raad van 27 november 1997 inzake de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de overeenkomst van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen (5). Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft die ten doel hebben niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door deze verordening aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(9)

In aanvulling op haar lopende initiatief voor de opstelling van een wegindelingssysteem, moet de Commissie binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een voorstel indienen over de classificatie van de EU-wegen op basis van geluidsbelasting; deze classificatie dient ter aanvulling van het in kaart brengen van de geluidsbelasting van het gemotoriseerde verkeer, met als doel adequate prioriteiten en wegdekvoorschriften vast te stellen en maximumdrempels vast te leggen voor de geluidsbelasting op wegen.

(10)

De technische vooruitgang op het gebied van geavanceerde voertuigveiligheidssystemen biedt nieuwe mogelijkheden om het aantal verkeersslachtoffers te verminderen. Om het aantal slachtoffers zoveel mogelijk terug te dringen, moeten sommige van deze relevante nieuwe technologieën worden ingevoerd.

(11)

Het verplichte en consequente gebruik van banden met lage rolweerstand en van geavanceerde technologieën voor het vervaardigen van banden is van cruciaal belang om het aandeel van het wegverkeer in de uitstoot van broeikasgassen in de transportsector te verkleinen, terwijl het tegelijkertijd bevorderlijk is voor de innovatie, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de automobielindustrie van de Gemeenschap.

(12)

Om de typegoedkeuringswetgeving conform de aanbevelingen van de Groep op hoog niveau CARS 21 in zijn eindverslag te vereenvoudigen, is het aangewezen diverse richtlijnen in te trekken, zonder daarmee het beschermingsniveau van de weggebruikers te verminderen. De voorschriften van die richtlijnen moeten worden opgenomen in deze verordening en waar nodig worden vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige VN/ECE-reglementen, zoals opgenomen in het Gemeenschapsrecht overeenkomstig Besluit 97/836/EG. Om de administratieve belasting als gevolg van de typegoedkeuringsprocedure te verminderen, moet aan automobielfabrikanten de mogelijkheid worden geboden om in voorkomend geval typegoedkeuring overeenkomstig deze verordening te verwerven door een goedkeuring te verkrijgen overeenkomstig het toepasselijke VN/ECE-reglement als opgenomen in bijlage IV bij deze verordening.

(13)

Het is wenselijk dat voertuigen zodanig worden ontworpen, gebouwd en geassembleerd dat de inzittenden en andere weggebruikers zo min mogelijk risico’s op verwondingen lopen. Daartoe moeten de fabrikanten ervoor zorgen dat hun voertuigen voldoen aan de desbetreffende voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan. Deze bepalingen moeten onder meer voorschriften omvatten met betrekking tot de integriteit van de voertuigstructuur, systemen om de bestuurder de controle over zijn voertuig te helpen behouden, systemen om de bestuurder een groter gezichtsveld te bieden en hem informatie over de staat van het voertuig en de omgeving te verstrekken, verlichtingssystemen, beschermingssystemen voor inzittenden, de buitenkant en de accessoires van het voertuig, de massa en de afmetingen van het voertuig, banden en geavanceerde voertuigsystemen en tal van andere zaken. Bovendien moeten voertuigen al naargelang het geval voldoen aan specifieke bepalingen, zoals die voor voertuigen voor het vervoer van bepaalde goederen en de aanhangwagens daarvan of voor bussen gelden.

(14)

Bij de vaststelling van het tijdschema voor de invoering van specifieke nieuwe voorschriften voor de typegoedkeuring van voertuigen moet rekening worden gehouden met de technische uitvoerbaarheid van die voorschriften. In het algemeen moeten de voorschriften aanvankelijk alleen gelden voor nieuwe voertuigtypen. Aan bestaande voertuigtypen dient een extra termijn te worden gegund om aan de voorschriften te voldoen. Voorts moet de verplichte installatie van bandenspanningscontrolesystemen aanvankelijk alleen voor personenauto’s en de verplichte installatie van andere geavanceerde veiligheidsvoorzieningen aanvankelijk alleen voor vrachtwagens gelden.

(15)

De Commissie moet voortgaan met de evaluatie van de technische en economische uitvoerbaarheid en de commerciële rijpheid van andere geavanceerde veiligheidsvoorzieningen. Uiterlijk op 1 december 2012, en elke drie jaar daarna, moet zij daarover een verslag indienen, zo nodig met inbegrip van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

(16)

De Commissie moet onderzoeken of het haalbaar is de verplichte installatie van bandenspanningscontrolesystemen, waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook en geavanceerde noodremsystemen uit te breiden naar andere voertuigcategorieën en, waar nodig, een wijziging van deze verordening voorstellen.

(17)

De Commissie moet onderzoeken of het haalbaar is strengere voorschriften met betrekking tot de bandengrip op nat wegdek te formuleren, en, waar nodig, een wijziging van deze verordening voorstellen. De lidstaten moeten zorgen voor een doeltreffend toezicht op de markt.

(18)

Een optimaal effect van de verhoging van de veiligheid, vermindering van CO2-emissies en vermindering van het verkeerslawaai kan alleen worden bereikt in combinatie met een etiketteringsysteem voor banden dat tot doel heeft de consument te informeren over de prestaties van banden.

(19)

Het verdient aanbeveling de maatregelen uit te voeren die in de mededeling van de Commissie van 7 februari 2007 getiteld „Resultaten van de herziening van de communautaire strategie om de CO2-uitstoot van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen te verminderen”, werden aangekondigd en die erop gericht zijn de CO2-emissies als gevolg van de banden te verminderen. Deze vermindering moet worden bereikt door een combinatie van banden met lage rolweerstand en het gebruik van bandenspanningscontrolesystemen. Tegelijkertijd is het ook wenselijk voorschriften om het rolgeluid van banden te verminderen alsook voorschriften vast te stellen inzake de grip op nat wegdek om de handhaving van veiligheidsniveaus voor banden te waarborgen. In het tijdschema voor de uitvoering ervan moet rekening worden gehouden met de omvang van de problemen om aan al deze voorschriften te voldoen. Vooral gezien de moeilijkheid om aan de voorschriften inzake rolgeluid te voldoen en rekening houdend met de tijd die de industrie nodig heeft om bestaande bandenproductielijnen te vervangen, dient voor de voorschriften inzake rolgeluid met betrekking tot nieuwe banden van bestaande typen een langere uitvoeringstermijn te worden vastgesteld.

(20)

Sommige categorieën banden, waaronder professionele terreinbanden waarvoor een snelheidsbeperking geldt en banden die alleen bestemd zijn voor voertuigen die vóór 1990 zijn geregistreerd, worden waarschijnlijk in zeer geringe hoeveelheden geproduceerd. Daarom is het passend deze categorieën banden van bepaalde voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan vrij te stellen, indien die voorschriften onverenigbaar zijn met het gebruik van de banden of tot onevenredige extra lasten leiden.

(21)

Wat coverbanden betreft, moet de Commissie een grondige evaluatie uitvoeren van deze sector, waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, en beoordelen of het regelgevingskader aanpassing behoeft.

(22)

Voor een aantal specifieke categorieën van banden moeten uitzonderingen worden gemaakt met betrekking tot sommige grenswaarden voor rolweerstand en rolgeluid, teneinde rekening te houden met hun ontwerp of prestatiekenmerken. Het is met name aangewezen in dergelijke uitzonderingen te voorzien voor banden die zijn ontworpen met het oog op een verbeterde tractie en remprestatie bij hevige sneeuwval.

(23)

Banden voor speciaal gebruik worden gebruikt door voertuigen die toegang hebben tot bouw-, houthak- of mijnbouwterreinen en zijn bijgevolg in de eerste plaats ontworpen om beter te presteren op onverharde wegen dan banden die enkel bedoeld zijn voor gebruik op de weg. Met het oog hierop zijn deze banden opgebouwd uit materialen die hen beter beschermen tegen schade dan bij normale banden het geval is, en hebben zij een geblokt loopvlakpatroon. Aangezien deze beide essentiële ontwerpkenmerken ertoe leiden dat banden voor speciaal gebruik meer geluid maken dan normale banden, moet worden toegestaan, dat deze banden meer geluidshinder veroorzaken.

(24)

Met elektronische stabiliteitscontrolesystemen, geavanceerde noodremsystemen en waarschuwingssystemen voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook kan het aantal verkeersslachtoffers aanzienlijk worden beperkt. Voor dergelijke systemen moet de Commissie dus in overeenstemming met de VN/ECE-reglementen voorschriften vaststellen voor de categorieën van voertuigen waarin de toepassing ervan wenselijk is en waarvoor is aangetoond dat deze voorschriften zullen leiden tot een algemene verhoging van de veiligheid. Alvorens deze voorschriften toepassing kunnen vinden, dient voldoende tijd te worden gegund om uitvoeringsmaatregelen te kunnen vaststellen en om deze complexe technologieën vervolgens te kunnen ontwikkelen en in voertuigen te kunnen toepassen.

(25)

Vanaf 2011 voor nieuwe typegoedkeuringen en vanaf 2014 voor nieuwe voertuigen moeten de uitvoeringstermijnen voor de verplichte montage van elektronische stabiliteitscontrolesystemen in zware bedrijfsvoertuigen de data volgen zoals bepaald in deze verordening.

(26)

Voordat elektronische stabiliteitscontrolesystemen worden ingevoerd, moet de Commissie maatregelen nemen en campagne voeren om voorlichting te geven over de doeltreffendheid ervan en om de verkoop ervan te bevorderen. Bovendien moet de Commissie de ontwikkeling van de prijzen in het oog houden om te controleren of de prijzen van nieuwe auto’s niet buitenproportioneel stijgen als gevolg van de uitrusting met voorzieningen die aan nieuwe veiligheidsnormen voldoen.

(27)

Toekomstige maatregelen die op grond van deze verordening worden voorgesteld of procedures die krachtens deze verordening moeten worden uitgevoerd, moeten voldoen aan de beginselen als door de Commissie uiteengezet in haar mededeling van 7 februari 2007 getiteld „Een regelgevingskader voor een competitieve automobielindustrie in de 21e eeuw”. Met het oog op een betere regulering en vereenvoudiging en teneinde voortdurende actualisering van de communautaire wetgeving op het gebied van technische specificaties te voorkomen, moet in de verordening worden verwezen naar bestaande internationale normen en voorschriften zonder dat deze in het communautaire regelgevingskader volledig worden weergegeven.

(28)

Het is belangrijk dat reserveonderdelen voor systemen die onder deze verordening vallen, aan gelijkwaardige veiligheidsvoorschriften en goedkeuringsprocedures worden onderworpen. Er moeten dus maatregelen worden genomen met het oog op de goedkeuring van reserveonderdelen en technische eenheden.

(29)

De lidstaten moeten sancties vaststellen voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening en ervoor zorgen dat deze worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(30)

Deze verordening houdt verband met Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (6), en met Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto’s, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (7). Met name de maatregelen in deze verordening met betrekking tot de reductie van CO2-emissies moeten zoveel mogelijk worden gekoppeld aan de aanvullende maatregelen met het oog op een verdere reductie met 10 g van de CO2-emissies op grond van het streefcijfer van een CO2-uitstoot van 130 g.

(31)

De Commissie moet te zijner tijd, in het kader van een meer geïntegreerde aanpak, aanvullende wijzigingen op deze verordening voorstellen of andere voorstellen indienen op basis van een uitgebreide impactbeoordeling van alle mogelijke bijkomende maatregelen die gericht zijn op het bereiken van de gewenste CO2-emissiestreefdoelen, welke beoordeling zich uitstrekt tot alle beschikbare technologieën op de markt, met inbegrip van technologieën ter regulering van de bandenspanning, verbeteringen van het wegdek en andere relevante nieuwe technologieën, alsook voorschriften inzake efficiënte luchtregeling, die reeds een duidelijke invloed hebben of zouden kunnen hebben op de rolweerstand van banden of het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van voertuigen.

(32)

Het probleem van de geluidsbelasting op wegen moet op coherente en globale wijze worden aangepakt. ISO 10844 wordt op dit ogenblik herzien in verband met de belangrijke rol van het wegdek in de geluidsbelasting op wegen en moet in deze context worden bezien met het oog op een verdere optimalisering van het wegdek. De lidstaten moeten in het kader van de bestaande ISO-normen meer investeren om de kwaliteit van hun wegdek te verbeteren. Bovendien moet een globaal beleid inzake geluidsemissies worden ontwikkeld voor alle vervoerssystemen, dat naast de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer ook de geluidsbelasting door lucht- en spoorwegvervoer omvat.

(33)

Met ingang van de datum waarop de relevante voorschriften van deze verordening van toepassing zijn op nieuwe voertuigen, nieuwe onderdelen en technische eenheden, moeten de volgende richtlijnen derhalve worden ingetrokken:

Richtlijn 70/221/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (8);

Richtlijn 70/222/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de plaats en het aanbrengen van de achterste kentekenplaten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (9);

Richtlijn 70/311/EEG van de Raad van 8 juni 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de stuurinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (10);

Richtlijn 70/387/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende deuren van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (11);

Richtlijn 70/388/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen (12);

Richtlijn 71/320/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (13);

Richtlijn 72/245/EEG van de Raad van 20 juni 1972 betreffende door voertuigenveroorzaakte radiostoring (14) (elektromagnetische compatibiliteit);

Richtlijn 74/60/EEG van de Raad van 17 december 1973 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (15);

Richtlijn 74/61/EEG van de Raad van 17 december 1973 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de inrichtingen ter beveiliging tegen het gebruik van motorvoertuigen door onbevoegden (16);

Richtlijn 74/297/EEG van de Raad van 4 juni 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (gedrag van de stuurinrichting bij botsingen) (17);

Richtlijn 74/408/EEG van de Raad van 22 juli 1974 met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunendaarvan in motorvoertuigen (18);

Richtlijn 74/483/EEG van de Raad van 17 september 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de naar buiten uitstekende delen van motorvoertuigen (19);

Richtlijn 75/443/EEG van de Raad van 26 juni 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de achteruitrij-inrichtingen en de snelheidsmeter van motorvoertuigen (20);

Richtlijn 76/114/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de voorgeschreven platen en gegevens, en de plaats en wijze waarop zij op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan moeten worden aangebracht (21);

Richtlijn 76/115/EEG van de Raad van 18 december 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (22);

Richtlijn 76/756/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (23);

Richtlijn 76/757/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende retroflectoren voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (24);

Richtlijn 76/758/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende markeringslichten, breedtelichten, achterlichten, stoplichten, dagrijlichten en zijmarkeringslichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (25);

Richtlijn 76/759/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (26);

Richtlijn 76/760/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de achterkenteken-plaatverlichting van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (27);

Richtlijn 76/761/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende koplichten van motorvoertuigen voor groot licht en/of dimlicht, alsmede betreffende lichtbronnen (gloeilampen en andere) voor gebruik in goedgekeurde verlichtingseenheden van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (28);

Richtlijn 76/762/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voormistlichten voor motorvoertuigen (29);

Richtlijn 77/389/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake sleepinrichtingen voor motorvoertuigen (30);

Richtlijn 77/538/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de mistlichten achter van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (31);

Richtlijn 77/539/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende achteruitrijlichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (32);

Richtlijn 77/540/EEG van de Raad van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende parkeerlichten van motorvoertuigen (33);

Richtlijn 77/541/EEG van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (34);

Richtlijn 77/649/EEG van de Raad van 27 september 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het zichtveld van de bestuurder van motorvoertuigen (35);

Richtlijn 78/316/EEG van de Raad van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters) (36);

Richtlijn 78/317/EEG van de Raad van 21 december 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak van motorvoertuigen (37);

Richtlijn 78/318/EEG van de Raad van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende ruitenwissers en ruitensproeiers van motorvoertuigen (38);

Richtlijn 78/549/EEG van de Raad van 12 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de wielafschermingen van motorvoertuigen (39);

Richtlijn 78/932/EEG van de Raad van 16 oktober 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende hoofdsteunen van zitplaatsen van motorvoertuigen (40);

Richtlijn 89/297/EEG van de Raad van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de zijdelingse afscherming (zijdelingse beschermingsinrichtingen) bij bepaalde motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (41);

Richtlijn 91/226/EEG van de Raad van 27 maart 1991 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake opspatafschermingssystemen bij bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (42);

Richtlijn 92/21/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende massa’s en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1  (43);

Richtlijn 92/22/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende veiligheidsruiten en materialen voor ruiten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (44);

Richtlijn 92/23/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede betreffende de montage ervan (45);

Richtlijn 92/24/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende snelheidsbegrenzers of soortgelijke begrenzingssystemen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen (46);

Richtlijn 92/114/EEG van de Raad van 17 december 1992 betreffende de naar buiten uitstekende delen die zich vóór de achterwand van de cabine van motorvoertuigen van categorie N bevinden (47);

Richtlijn 94/20/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 30 mei 1994 betreffende mechanische koppelinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens en de bevestiging van die inrichtingen aan deze voertuigen (48);

Richtlijn 95/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 inzake de verbrandingseigenschappen van bij de inwendige constructie van bepaalde categorieën motorvoertuigen gebruikte materialen (49);

Richtlijn 96/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1996 betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij zijdelingse botsingen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (50);

Richtlijn 96/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij frontale botsingen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (51);

Richtlijn 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 1997 betreffende de massa’s en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (52);

Richtlijn 98/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 1998 betreffende motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (53);

Richtlijn 2000/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (54);

Richtlijn 2001/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 inzake de verwarming van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 78/548/EEG van de Raad (55);

Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en van Richtlijn 97/27/EG (56);

Richtlijn 2003/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 november 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van inrichtingen voor indirect zicht en van voertuigen met deze inrichtingen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG en tot intrekking van Richtlijn 71/127/EEG (57).

(34)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de voltooiing van de interne markt door de invoering van gemeenschappelijke technische voorschriften betreffende de veiligheid en de milieuprestaties van motorvoertuigen en banden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang ervan beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt voorschriften vast:

1.

voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, wat de veiligheid ervan betreft,

2.

voor de typegoedkeuring van voertuigen ten aanzien van bandenspanningscontrolesystemen, wat de veiligheid, brandstofefficiëntie en CO2-emissies daarvan betreft, en ten aanzien van schakelindicatoren, wat de brandstofefficiëntie en CO2-emissies daarvan betreft, en

3.

voor de typegoedkeuring van nieuw geproduceerde banden, wat de veiligheid, de prestaties op het gebied van rolweerstand en de rolgeluidsemissies daarvan betreft.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op voertuigen van de categorieën M, N en Oen op daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden, zoals gedefinieerd in deel A van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 12 van deze verordening.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in artikel 3 van Richtlijn 2007/46/EG.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „elektronische stabiliteitscontrole”: een elektronische controlefunctie voor een voertuig die de dynamische stabiliteit van het voertuig verbetert;

2.   „klasse I-voertuig van categorie M2 of M3”: een voertuig van categorie M2 of M3 met een capaciteit van meer dan 22 passagiers, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd met ruimte voor staande passagiers, zodat passagiers frequent kunnen in- en uitstappen;

3.   „klasse A-voertuig van categorie M2 of M3”: een voertuig van categorie M2 of M3 met een capaciteit van 22 passagiers of minder, de bestuurder niet meegerekend, ontworpen voor het vervoer van staande passagiers, dat over zitplaatsen en voorzieningen voor staande passagiers beschikt;

4.   „waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook”: een systeem om de bestuurder te waarschuwen wanneer zijn voertuig de rijstrook onbedoeld verlaat;

5.   „geavanceerd noodremsysteem”: een systeem dat automatisch een noodsituatie kan detecteren en het remsysteem van het voertuig kan activeren om het voertuig af te remmen teneinde een botsing te vermijden of te verzachten;

6.   „belastingsindex”: één of twee getallen die de belasting aangeven die de band bij enkele montage of bij enkele en dubbele montage kan dragen bij de snelheid die overeenkomt met de bijbehorende snelheidscategorie en bij gebruik volgens de voorschriften van de fabrikant;

7.   „bandenspanningscontrolesysteem”: een op een voertuig gemonteerd systeem dat de bandenspanning of de variatie ervan in de tijd kan meten en de bestuurder daarover informatie kan verstrekken terwijl het voertuig rijdt;

8.   „band voor speciaal gebruik”: een band die bestemd is voor gemengd gebruik op zowel verharde als onverharde wegen of voor andere specifieke doeleinden;

9.   „professionele terreinband”: een band voor speciaal gebruik die voornamelijk wordt gebruikt in moeilijke omstandigheden op onverharde wegen;

10.   „versterkte band” of „band met een hoger draagvermogen”: een luchtbandstructuur van categorie C1 waarin het karkas van de band is ontworpen om een zwaardere lading te dragen dan een overeenkomstige standaardband;

11.   „winterband”: een band waarvan het loopvlakpatroon, de samenstelling van het loopvlak of de structuur in de eerste plaats is ontworpen om een voertuig op sneeuw beter te laten optrekken of rijden dan met een normale band;

12.   „reserveband voor tijdelijk gebruik van het T-type”: een reserveband voor tijdelijk gebruik die bestemd is om te worden gebruikt bij een bandenspanning die hoger is dan die welke voor normale en versterkte banden is vastgesteld;

13.   „tractieband”: een band van klasse C2 of C3 met het opschrift „M + S”, „M.S.” of „M&S” die bestemd is voor montage op de aangedreven as(sen) van een voertuig;

14.   „onbeschermde weggebruiker”: voetgangers, fietsers en motorrijders;

15.   „schakelindicator”: een zichtbare indicator die de bestuurder adviseert te schakelen;

16.   „handgeschakelde versnellingsbak”: een versnellingsbak die zo kan worden bediend dat het schakelen tussen alle of bepaalde versnellingen steeds het onmiddellijke gevolg is van een handeling van de bestuurder, ongeacht de praktische uitvoering ervan; onder deze definitie vallen geen systemen waarbij de bestuurder enkel vooraf een bepaalde schakelstrategie kan selecteren of het aantal beschikbare versnellingen kan beperken, en waarbij het eigenlijke schakelen onafhankelijk van het besluit van de bestuurder, op basis van bepaalde rijpatronen, geschiedt.

HOOFDSTUK II

VERPLICHTINGEN VAN FABRIKANTEN

Artikel 4

Algemene verplichtingen

1.   De fabrikanten tonen aan dat voor alle nieuwe voertuigen die in de Gemeenschap worden verkocht, geregistreerd of in gebruik genomen, typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

2.   De fabrikanten mogen opteren voor typegoedkeuring met betrekking tot alle systemen en de installatie van alle onderdelen en technische eenheden waarop deze verordening betrekking heeft, dan wel voor typegoedkeuring met betrekking tot één of meerdere systemen en de installatie van één of meer onderdelen en één of meer afzonderlijke technische eenheden waarop deze verordening betrekking heeft. Typegoedkeuring in overeenstemming met de VN/ECE-reglementen als opgenomen in bijlage IV wordt beschouwd als EG-typegoedkeuring in overeenstemming met deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

3.   De fabrikanten tonen aan dat voor alle nieuwe systemen, onderdelen en technische eenheden die in de Gemeenschap worden verkocht of in gebruik genomen, typegoedkeuring is verleend overeenkomstig deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

Artikel 5

Algemene voorschriften en tests

1.   De fabrikanten zien erop toe dat de voertuigen zodanig worden ontworpen, gebouwd en geassembleerd dat de inzittenden en andere weggebruikers zo min mogelijk risico’s op verwondingen lopen.

2.   De fabrikanten zorgen ervoor dat de voertuigen, systemen, onderdelen en technische eenheden voldoen aan de relevante voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan, waaronder die met betrekking tot:

a)

de integriteit van de voertuigstructuur, inclusief botstests;

b)

systemen om de bestuurder de controle over zijn voertuig te helpen behouden, inclusief stuur-, rem- en elektronische stabiliteitscontrolesystemen;

c)

systemen om de bestuurder een groter gezichtsveld te bieden en hem informatie over de staat van het voertuig en de omgeving te verstrekken, daaronder begrepen ruiten, spiegels en informatiesystemen voor de bestuurder;

d)

voertuigverlichtingssystemen;

e)

de bescherming van de inzittenden van het voertuig, daaronder begrepen de binneninrichting, hoofdsteunen, veiligheidsgordels, ISOfix-verankeringen of ingebouwde kinderbeveiligingssysteem en de deuren van het voertuig;

f)

de buitenkant en de accessoires van het voertuig;

g)

de elektromagnetische compatibiliteit;

h)

geluidssignaalinrichtingen;

i)

verwarmingssystemen;

j)

inrichtingen ter beveiliging tegen het gebruik door onbevoegden;

k)

voertuigidentificatiesystemen;

l)

massa’s en afmetingen;

m)

veiligheid van elektrisch materiaal;

n)

schakelindicatoren.

3.   De voorschriften in de leden 1 en 2 zijn van toepassing op de voertuigen en de daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden als aangeduid in bijlage I.

Artikel 6

Specifieke voorschriften voor bepaalde voertuigen van de categorieën N en O

1.   Behalve aan de voorschriften in de artikelen 5, 8, 9, 10 en 12 en de uitvoeringsmaatregelen ervan, voldoen voertuigen van de categorieën N en Oin voorkomend geval aan de voorschriften in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

2.   Voertuigen van de categorieën N2 en N3 zijn zo gebouwd dat bij een frontale botsing met een ander voertuig de inzittenden zo min mogelijk risico’s lopen op verwondingen door overrijden.

3.   Voertuigen van de categorieën N2, N3, O3 en O4 zijn zo gebouwd dat bij een zijdelingse botsing met een onbeschermde weggebruiker deze weggebruiker zo min mogelijk risico’s loopt op verwondingen door overrijden.

4.   De voertuigcabine of de voor de bestuurder en de passagiers bestemde ruimte is sterk genoeg om de inzittenden bij een botsing bescherming te bieden, met inachtneming van VN/ECE-Reglement 29.

5.   Voertuigen van de categorieën N2, N3, O3 en O4 zijn zo gebouwd dat de gevolgen van het door het voertuig opgeworpen water voor het zicht van bestuurders van andere voertuigen zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 7

Specifieke voorschriften voor voertuigen van de categorieën M2 en M3

1.   Behalve aan de voorschriften in de artikelen 5, 8, 9, 10 en 12 en de uitvoeringsmaatregelen ervan, voldoen voertuigen van de categorieën M2 en M3 aan de voorschriften in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

2.   Het draagvermogen van een voertuig, inclusief zittende en staande passagiers en rolstoelgebruikers, is afgestemd op de massa, afmetingen en lay-out van het voertuig.

3.   Voertuigcarrosserieën zijn zo ontworpen en gebouwd dat het voertuig op veilige en stabiele wijze kan worden bediend, ook bij volle belasting. Er worden passende maatregelen genomen om de veiligheid bij het instappen in en uitstappen uit het voertuig, vooral in noodgevallen, te waarborgen.

4.   Voertuigen van klasse I zijn toegankelijk voor personen met beperkte mobiliteit, daaronder begrepen rolstoelgebruikers.

5.   De materialen die bij de constructie van het interieur van de carrosserie van bussen en toerbussen worden gebruikt, moeten vuur zoveel mogelijk voorkomen of ten minste vertragen, zodat de inzittenden in geval van brand in staat zijn het voertuig te verlaten.

Artikel 8

Classificatie van banden

1.   Banden worden ingedeeld in de volgende klassen:

a)   banden van klasse C1— banden die in de eerste plaats ontworpen zijn voor voertuigen van de categorieën M1, N1, O1 en O2;

b)   banden van klasse C2— banden die in de eerste plaats ontworpen zijn voor voertuigen van de categorieën M2, M3, N, O3 en O4, met een belastingsindex bij enkele montage ≤ 121 en een snelheidscategoriesymbool ≥ „N”;

c)   banden van klasse C3— banden die in de eerste plaats ontworpen zijn voor voertuigen van de categorieën M2, M3, N, O3 en O4, met een van de volgende belastingsindices:

Een band kan in meer dan een klasse worden ingedeeld op voorwaarde dat hij voldoet aan alle relevante voorschriften van elke klasse waarin hij is ingedeeld.

2.   De lijst van belastingsindices en overeenkomstige massa’s in de VN/ECE-Reglementen 30 en 54 is van toepassing.

Artikel 9

Specifieke bepalingen voor voertuigbanden, de montage van banden en bandenspanningscontrolesystemen

1.   Alle banden die als deel van de uitrusting van een voertuig worden geleverd, daaronder begrepen eventuele reservebanden, zijn geschikt voor gebruik op de voertuigen waarvoor zij zijn bestemd, vooral wat hun afmetingen en snelheids- en belastingskenmerken betreft.

2.   Voertuigen van categorie M1 worden uitgerust met een nauwkeurig bandenspanningscontrolesysteem dat de bestuurder, indien nodig, binnen in de auto waarschuwt wanneer in een van de banden verlies van spanning optreedt, hetgeen van belang is voor een optimaal brandstofverbruik en voor de verkeersveiligheid. Om dit te bereiken worden passende limieten vastgesteld in de technische specificaties, wat bovendien een technologieneutrale en kostenefficiënte benadering bij de ontwikkeling van nauwkeurige bandenspanningscontrolesystemen mogelijk zal maken.

3.   Alle C1-banden voldoen aan de voorschriften inzake grip op nat wegdek in deel A van bijlage II.

4.   Alle banden voldoen aan de voorschriften inzake rolweerstand in deel B van bijlage II.

5.   Alle banden voldoen aan de voorschriften inzake rolgeluid in deel C van bijlage II.

6.   De leden 3, 4 en 5 zijn niet van toepassing op:

a)

banden van de snelheidscategorie onder 80 km/h;

b)

banden met een nominale velgdiameter van ten hoogste 254 mm of minimaal 635 mm;

c)

reservebanden voor tijdelijk gebruik van het T-type;

d)

banden die uitsluitend bestemd zijn om te worden gemonteerd op voertuigen die voor het eerst zijn geregistreerd vóór 1 oktober 1990;

e)

banden die zijn gemonteerd met extra voorzieningen om het tractievermogen te verbeteren.

7.   De voorschriften inzake rolweerstand en rolgeluid in de delen B en C van bijlage II zijn niet van toepassing op professionele terreinbanden.

Artikel 10

Geavanceerde voertuigsystemen

1.   Voor zover geen vrijstelling is verleend krachtens artikel 14, lid 3, onder a), worden voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 uitgerust met een geavanceerd noodremsysteem dat voldoet aan de voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

2.   Voor zover geen vrijstelling is verleend krachtens artikel 14, lid 3, onder a), worden voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 uitgerust met een waarschuwingssysteem voor het onbedoeld verlaten van de rijstrook dat voldoet aan de voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

Artikel 11

Schakelindicatoren

Voertuigen van categorie M1 met een referentiemassa van maximaal 2 610 kg en voertuigen waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig met artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007, worden, voor zover zij zijn uitgerust met een handgeschakelde versnellingsbak, overeenkomstig de vereisten van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voorzien van schakelindicatoren.

Artikel 12

Elektronische stabiliteitscontrolesystemen

1.   Voertuigen van de categorieën M1 en N1 worden uitgerust met een elektronisch stabiliteitscontrolesysteem dat voldoet aan de vereisten van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

2.   Met uitzondering van terreinvoertuigen als gedefinieerd in de punten 4.2 en 4.3 van deel A van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, worden voertuigen van de onderstaande categorieën uitgerust met een elektronisch stabiliteitscontrolesysteem dat voldoet aan de vereisten van deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan:

a)

voertuigen van de categorieën M2 en M3, met uitzondering van voertuigen met meer dan drie assen, gelede bussen en toerbussen, en bussen van klasse I of klasse A;

b)

voertuigen van de categorieën N2 en N3, met uitzondering van voertuigen met meer dan drie assen, trekkers voor opleggers met een brutomassa tussen 3,5 en 7,5 ton, en voertuigen voor speciale doeleinden als gedefinieerd in de punten 5.7 en 5.8 van deel A van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG;

c)

voertuigen van de categorieën O3 en O4 met luchtvering, met uitzondering van voertuigen met meer dan drie assen, aanhangwagens voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen en aanhangwagens met ruimte voor staande passagiers.

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN VAN DE LIDSTATEN

Artikel 13

Typegoedkeuring van voertuigen, onderdelen en technische eenheden

1.   Met ingang van 1 november 2011 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met elektronische stabiliteitscontrolesystemen, EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypen van de categorieën M1 en N1, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

Na de uitvoeringsdata als bepaald in tabel 1 van bijlage V weigeren de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met elektronische stabiliteitscontrolesystemen, EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

2.   Met ingang van 1 november 2012 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen verband houdend met de bepalingen van de artikelen 5 tot en met 8, artikel 9, lid 2, en artikel 11 met betrekking tot de voertuigveiligheid en banden:

a)

EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypen van de in voornoemde bepalingen en de uitvoeringsmaatregelen ervan aangeduide categorieën, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen, en

b)

EG-typegoedkeuring als onderdeel of technische eenheid te verlenen voor nieuwe typen onderdelen of technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, indien deze onderdelen of technische eenheden niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

3.   Met ingang van 1 november 2012 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen verband houdend met de bepalingen van artikel 9, lid 1, en leden 3 tot en met 7, en van bijlage II met betrekking tot de voertuigveiligheid en banden, met uitzondering van de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II, EG-typegoedkeuring als onderdeel of technische eenheid te verlenen voor nieuwe bandentypen, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

Met ingang van 1 november 2013 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen verband houdend met de bepalingen van artikel 9, lid 1, en leden 3 tot en met 7, en van bijlage II met betrekking tot banden, met uitzondering van de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II, EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypen van de categorieën M, N en O, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

4.   Na de uitvoeringsdata als bepaald in tabel 2 van bijlage V beschouwen de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met elektronische stabiliteitscontrolesystemen, certificaten van overeenstemming voor nieuwe voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4 als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en verbieden zij de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen, indien deze niet voldoen aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

5.   Met ingang van 1 november 2014 zullen de nationale autoriteiten, om redenen verband houdend met de bepalingen van de artikelen 5 tot en met 8, artikel 9, leden 1 tot en met 4, artikel 11, artikel 12, lid 1, en de delen A en B van bijlage II met betrekking tot de voertuigveiligheid en banden, met uitzondering van de rolweerstandsgrenswaarden voor C3-banden en de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II:

a)

certificaten van overeenstemming voor nieuwe voertuigen die tot de in voornoemde bepalingen aangeduide categorieën behoren, beschouwen als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen nemen van dergelijke voertuigen verbieden, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen, en

b)

de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe onderdelen of technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, verbieden, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

6.   Met ingang van 1 november 2016 zullen de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met het rolgeluid van banden en, ten aanzien van C3-banden, mede om redenen die verband houden met de rolweerstand van banden, met uitzondering van de rolweerstandgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II:

a)

certificaten van overeenstemming voor nieuwe voertuigen die tot de categorieën M, N en Obehoren, maar niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen, beschouwen als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen verbieden, en

b)

de verkoop en het in verkeer brengen van nieuwe banden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, verbieden, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

7.   Met ingang van 1 november 2016 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met de rolweerstand van banden, EG-typegoedkeuring als onderdeel of technische eenheid te verlenen voor nieuwe typen banden, indien deze niet voldoen aan de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II.

8.   Met ingang van 1 november 2017 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met de rolweerstand van banden, EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypen van de categorieën M, N en O, indien deze niet voldoen aan de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II.

9.   Met ingang van 1 november 2018:

a)

beschouwen de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met de in tabel 2 van deel B van bijlage II bepaalde rolweerstandsgrenswaarden voor C1- en C2-banden, certificaten van overeenstemming voor nieuwe voertuigen van de categorieën M, N en Oals niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en verbieden zij de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen, indien deze niet voldoen aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan, en

b)

verbieden de nationale autoriteiten de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe banden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, indien deze niet voldoen aan de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II.

10.   Met ingang van 1 november 2020:

a)

beschouwen de nationale autoriteiten, om redenen die verband houden met de in tabel 2 van deel B van bijlage II bepaalde rolweerstandsgrenswaarden voor C3-banden, certificaten van overeenstemming voor nieuwe voertuigen van de categorieën M, N en Oals niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en verbieden zij de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen, indien deze niet voldoen aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan, en

b)

verbieden de nationale autoriteiten de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe banden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, indien deze niet voldoen aan de rolweerstandsgrenswaarden in tabel 2 van deel B van bijlage II.

11.   Banden van de klassen C1, C2 en C3 die vóór de in de leden 5, 6, 9 en 10 vastgestelde data zijn geproduceerd en niet voldoen aan de vereisten van bijlage II, mogen tot maximaal 30 maanden na deze data worden verkocht.

12.   Met ingang van 1 november 2013 weigeren de nationale autoriteiten, om redenen verband houdend met de bepalingen van artikel 10 met betrekking tot de voertuigveiligheid, EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor nieuwe voertuigtypen van de categorieën M2, M3, N2 en N3, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

13.   Met ingang van 1 november 2015 beschouwen de nationale autoriteiten, om redenen verband houdend met de bepalingen van artikel 10 met betrekking tot de voertuigveiligheid, certificaten van overeenstemming voor nieuwe voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 als niet langer geldig voor de toepassing van artikel 26 van Richtlijn 2007/46/EG en verbieden zij de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van dergelijke voertuigen, indien deze niet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan voldoen.

14.   De nationale autoriteiten staan de verkoop en het in het verkeer brengen van voertuigen, onderdelen en technische eenheden waarvoor typegoedkeuring is verleend vóór de in leden 1, 2 en 3 vermelde data, toe en blijven uitbreidingen van goedkeuringen voor die voertuigen, onderdelen en technische eenheden toestaan krachtens de regelgeving op basis waarvan zij oorspronkelijk zijn toegestaan of verleend, tenzij de voorschriften voor dergelijke voertuigen, onderdelen of technische eenheden zijn gewijzigd of met nieuwe voorschriften zijn aangevuld door deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

De nationale autoriteiten staan de verkoop en het in het verkeer brengen van reserveonderdelen en technische eenheden, met uitzondering van reservebanden, die bestemd zijn voor voertuigen waarvoor typegoedkeuring is verleend vóór de in leden 1, 2 en 3 vermelde data, toe en blijven uitbreidingen van EG-typegoedkeuringen daarvoor toestaan krachtens de regelgeving op basis waarvan zij oorspronkelijk zijn toegestaan of verleend.

15.   Onverminderd de leden 1 tot en met 14 en afhankelijk van de inwerkingtreding van de in artikel 14 bedoelde uitvoeringsmaatregelen mogen de nationale autoriteiten, als een fabrikant daarom verzoekt, om redenen die verband houden met de bepalingen van de artikelen 5 tot en met 12 met betrekking tot de voertuigveiligheid en banden:

a)

niet weigeren EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te verlenen voor een nieuw voertuigtype of EG-typegoedkeuring als onderdeel of technische eenheid te verlenen voor een nieuw type onderdeel of technische eenheid, indien dat voertuig, dat onderdeel of die technische eenheid voldoet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan, of

b)

de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig of de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw onderdeel of een nieuwe technische eenheid niet verbieden, indien dat voertuig, dat onderdeel of die technische eenheid voldoet aan deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan.

HOOFDSTUK IV

UITVOERING

Artikel 14

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie stelt de volgende uitvoeringsmaatregelen vast:

a)

gedetailleerde regels voor de specifieke procedures, tests en technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en onderdelen en technische eenheden met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 12;

b)

gedetailleerde regels voor de specifieke veiligheidsvoorschriften voor voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg in of tussen de lidstaten, met inaanmerkingneming van VN/ECE-reglement 105;

c)

een meer nauwkeurige omschrijving van de fysieke eigenschappen die een band moet bezitten en de prestatie-eisen waaraan een band moet voldoen om als „band voor speciaal gebruik”, „professionele terreinband”, „versterkte band”, „band met een hoger draagvermogen”, „winterband”, „reserveband voor tijdelijk gebruik van het T-type” of „tractieband” te worden gedefinieerd overeenkomstig de punten 8 tot en met 13 van artikel 3, tweede alinea;

d)

maatregelen tot wijziging van de in deel B en deel C van bijlage II vastgestelde grenswaarden voor de rolweerstand en het rolgeluid, voor zover zulks noodzakelijk is als gevolg van veranderingen in de testprocedures en zonder dat daarmee het niveau van milieubescherming wordt verlaagd;

e)

gedetailleerde regels voor de procedure ter vaststelling van de in punt 1 van deel C van bijlage II bedoelde geluidsniveaus;

f)

maatregelen tot wijziging van bijlage IV teneinde daarin de VN/ECE-reglementen op te nemen die bindend zijn ingevolge artikel 4, lid 4, van Besluit 97/836/EG.

2.   De in lid 1 genoemde maatregelen, met uitzondering van die met betrekking tot de bepalingen van artikel 10, worden uiterlijk op 31 december 2010 vastgesteld.

De maatregelen met betrekking tot de bepalingen van artikel 10 worden uiterlijk op 31 december 2011 vastgesteld.

3.   De Commissie kan de volgende uitvoeringsmaatregelen vaststellen:

a)

maatregelen tot vrijstelling van bepaalde voertuigen of klassen van voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 van de verplichting om de in artikel 10 genoemde geavanceerde voertuigsystemen te installeren, indien op basis van een kosten-batenanalyse en gelet op alle relevante veiligheidsaspecten blijkt dat de toepassing van deze systemen niet geschikt is voor de betrokken voertuigen of klassen van voertuigen;

b)

uiterlijk op 31 december 2010 en op basis van een kosten-batenanalyse, maatregelen tot inkorting van de in artikel 13, lid 11, bepaalde periode; deze periode mag variëren naargelang van de betrokken klasse of categorie van de banden.

4.   De in dit artikel genoemde maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, onder meer door deze verordening aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het technisch comité motorvoertuigen (TCMV), dat is opgericht bij artikel 40, lid 1, van Richtlijn 2007/46/EG.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Sancties

1.   De lidstaten stellen de sancties vast die worden opgelegd wanneer fabrikanten deze verordening en de uitvoeringsmaatregelen ervan overtreden, en zij nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 20 februari 2011 of, indien nodig, ten laatste 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de relevante uitvoeringsmaatregel in kennis van de desbetreffende bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.

2.   Onder meer de volgende overtredingen geven aanleiding tot een sanctie:

a)

het afleggen van valse verklaringen tijdens de goedkeuringsprocedures of de procedures die tot een herroeping leiden;

b)

het vervalsen van testresultaten voor typegoedkeuring;

c)

het achterhouden van gegevens of technische specificaties die tot herroeping of intrekking van een typegoedkeuring kunnen leiden.

Artikel 17

Verslaglegging

Uiterlijk op 1 december 2012 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een evaluatieverslag in, zo nodig met voorstellen tot wijziging van deze verordening of andere relevante communautaire wetgeving met betrekking tot het nader opnemen van nieuwe veiligheidsvoorzieningen.

Artikel 18

Wijzigingen van Richtlijn 2007/46/EG

De bijlagen IV, VI, XI en XV bij Richtlijn 2007/46/EG worden gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 19

Intrekking

1.   De Richtlijnen 70/221/EEG, 70/222/EEG, 70/311/EEG, 70/387/EEG, 70/388/EEG, 71/320/EEG, 72/245/EEG, 74/60/EEG, 74/61/EEG, 74/297/EEG, 74/408/EEG, 74/483/EEG, 75/443/EEG, 76/114/EEG, 76/115/EEG, 76/756/EEG, 76/757/EEG, 76/758/EEG, 76/759/EEG, 76/760/EEG, 76/761/EEG, 76/762/EEG, 77/389/EEG, 77/538/EEG, 77/539/EEG, 77/540/EEG, 77/541/EEG, 77/649/EEG, 78/316/EEG, 78/317/EEG, 78/318/EEG, 78/549/EEG, 78/932/EEG, 89/297/EEG, 91/226/EEG, 92/21/EEG, 92/22/EEG, 92/24/EEG, 92/114/EEG, 94/20/EG, 95/28/EG, 96/27/EG, 96/79/EG, 97/27/EG, 98/91/EG, 2000/40/EG, 2001/56/EG, 2001/85/EG en 2003/97/EG worden ingetrokken met ingang van 1 november 2014.

2.   Richtlijn 92/23/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 november 2017.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2011.

Artikel 13, lid 15, en artikel 14, en punt 1, onder a), iii), punt 1, onder b), iii), en iv), punt 2, onder c), punt 3, onder a), iii), punt 3, onder b), iii), punt 3, onder c), iii), punt 3, onder d), iii), punt 3, onder e), iii) en punt 3, onder f), i), van bijlage III zijn van toepassing met ingang van 20 augustus 2009.

Punt 1, onder a), i), punt 1, onder b), i), punt 2, onder a), punt 3, onder a), i), punt 3, onder b), i), punt 3, onder c), i), punt 3, onder d), i), punt 3, onder e), i) en punt 3, onder f), ii), van bijlage III zijn van toepassing met ingang van 1 november 2014.

Punt 1, onder a), ii), punt 1, onder b), ii), punt 2, onder b), punt 3, onder a), ii), punt 3, onder b), ii), punt 3, onder c), ii), punt 3, onder d), ii), punt 3, onder e), ii) en punt 4, van bijlage III zijn van toepassing met ingang van 1 november 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  Advies van 14 januari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 10 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 juni 2009.

(3)  PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5)  PB L 346 van 17.12.1997, blz. 78.

(6)  PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.

(7)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(8)  PB L 76 van 6.4.1970, blz. 23.

(9)  PB L 76 van 6.4.1970, blz. 25.

(10)  PB L 133 van 18.6.1970, blz. 10.

(11)  PB L 176 van 10.8.1970, blz. 5.

(12)  PB L 176 van 10.8.1970, blz. 12.

(13)  PB L 202 van 6.9.1971, blz. 37.

(14)  PB L 152 van 6.7.1972, blz. 15.

(15)  PB L 38 van 11.2.1974, blz. 2.

(16)  PB L 38 van 11.2.1974, blz. 22.

(17)  PB L 165 van 20.6.1974, blz. 16.

(18)  PB L 221 van 12.8.1974, blz. 1.

(19)  PB L 266 van 2.10.1974, blz. 4.

(20)  PB L 196 van 26.7.1975, blz. 1.

(21)  PB L 24 van 30.1.1976, blz. 1.

(22)  PB L 24 van 30.1.1976, blz. 6.

(23)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 1.

(24)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 32.

(25)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 54.

(26)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 71.

(27)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 85.

(28)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 96.

(29)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 122.

(30)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 41.

(31)  PB L 220 van 29.8.1977, blz. 60.

(32)  PB L 220 van 29.8.1977, blz. 72.

(33)  PB L 220 van 29.8.1977, blz. 83.

(34)  PB L 220 van 29.8.1977, blz. 95.

(35)  PB L 267 van 19.10.1977, blz. 1.

(36)  PB L 81 van 28.3.1978, blz. 3.

(37)  PB L 81 van 28.3.1978, blz. 27.

(38)  PB L 81 van 28.3.1978, blz. 49.

(39)  PB L 168 van 26.6.1978, blz. 45.

(40)  PB L 325 van 20.11.1978, blz. 1.

(41)  PB L 124 van 5.5.1989, blz. 1.

(42)  PB L 103 van 23.4.1991, blz. 5.

(43)  PB L 129 van 14.5.1992, blz. 1.

(44)  PB L 129 van 14.5.1992, blz. 11.

(45)  PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95.

(46)  PB L 129 van 14.5.1992, blz. 154.

(47)  PB L 409 van 31.12.1992, blz. 17.

(48)  PB L 195 van 29.7.1994, blz. 1.

(49)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 1.

(50)  PB L 169 van 8.7.1996, blz. 1.

(51)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 7.

(52)  PB L 233 van 25.8.1997, blz. 1.

(53)  PB L 11 van 16.1.1999, blz. 25.

(54)  PB L 203 van 10.8.2000, blz. 9.

(55)  PB L 292 van 9.11.2001, blz. 21.

(56)  PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.

(57)  PB L 25 van 29.1.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

Toepassingsgebied van de voorschriften van artikel 5, leden 1 en 2

Onderwerp

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

Brandstoftanks/beschermingsinrichtingen aan de achterzijde

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Achterste kentekenplaat

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Stuurinrichting

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Hang- en sluitwerk van deuren

X

 

 

X

X

X

 

 

 

 

Geluidssignaalinrichting

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Inrichtingen voor indirect zicht

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Remmen

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit)

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Binneninrichting

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Gedrag stuurinrichting bij botsingen

X

 

 

X

 

 

 

 

 

 

Sterkte van de zitplaatsen

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Naar buiten uitstekende delen

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Snelheidsmeter

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Voorgeschreven platen

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Bevestigingspunten veiligheidsgordels

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Retroreflectoren

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Markerings-, breedte-, achter-, stop-, zijmarkerings- en dagrijlichten

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Richtingaanwijzers

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Achterkentekenplaatverlichting

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Koplichten (met gloeilampen)

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Mistlichten vóór

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Sleepinrichtingen

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Mistlichten achter

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Achteruitrijlichten

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Parkeerlichten

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Veiligheidsgordels en bevestigingssystemen

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Zichtveld

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters

X

X

X

X

X

X

 

 

 

 

Ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen

X

 (1)

 (1)

 (1)

 (1)

 (1)

 

 

 

 

Ruitenwissers en -sproeiers

X

 (2)

 (2)

 (2)

 (2)

 (2)

 

 

 

 

Verwarmingssystemen

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Wielafschermingen

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdsteunen

X

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zijdelingse bescherming

 

 

 

 

X

X

 

 

X

X

Opspatafschermingssystemen

 

 

 

 

X

X

 

 

X

X

Veiligheidsruiten

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Banden

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Snelheidsbegrenzers

 

X

X

 

X

X

 

 

 

 

Massa’s en afmetingen

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X

Naar buiten uitstekende delen van bestuurderscabines

 

 

 

X

X

X

 

 

 

 

Koppelingen

X (3)

X (3)

X (3)

X (3)

X (3)

X (3)

X

X

X

X

Ontvlambaarheid

 

 

X

 

 

 

 

 

 

 

Bussen en toerbussen

 

X

X

 

 

 

 

 

 

 

Frontale botsingen

X (4)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zijdelingse botsingen

X (5)

 

 

X (5)

 

 

 

 

 

 

Voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van gevaarlijke goederen

 

 

 

X (6)

X (6)

X (6)

X (6)

X (6)

X (6)

X (6)

Beschermingsinrichting aan de voorzijde

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 


(1)  Voertuigen van deze categorie moeten zijn voorzien van een geschikte ruitontdooiings- en ontwasemingsinrichting.

(2)  Voertuigen van deze categorie moeten zijn voorzien van geschikte ruitensproei- en ruitenwisinrichtingen.

(3)  Alleen van toepassing op voertuigen die zijn uitgerust met koppelingen.

(4)  Met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van 2,5 ton.

(5)  Alleen van toepassing op voertuigen waarbij het „zitplaatsreferentiepunt” (of „R-punt”) van de laagste zitplaats zich niet meer dan 700 mm boven de grond bevindt. Het „R-punt” wordt gedefinieerd in VN/ECE-reglement 95.

(6)  Alleen van toepassing indien de fabrikant een typegoedkeuring aanvraagt voor een voertuig dat bedoeld is voor het vervoer van gevaarlijke goederen.


BIJLAGE II

Voorschriften voor banden met betrekking tot de grip op nat wegdek, de rolweerstand en het rolgeluid

DEEL A —   VOORSCHRIFTEN INZAKE GRIP OP NAT WEGDEK

Banden van klasse C1 moeten voldoen aan de volgende voorschriften:

Gebruikscategorie

Gripindex op nat wegdek (G)

winterband met een snelheidssymbool („Q” of lager, met uitzondering van „H”) voor een toelaatbare maximumsnelheid van niet meer dan 160 km/h

≥ 0,9

winterband met een snelheidssymbool („R” of hoger, met inbegrip van „H”) voor een toelaatbare maximumsnelheid van meer dan 160 km/h

≥ 1,0

normale band (wegband)

≥ 1,1

DEEL B —   VOORSCHRIFTEN INZAKE ROLWEERSTAND

De voor elk bandentype volgens ISO 28580 gemeten waarden van de rolweerstandscoëfficiënt mogen niet meer bedragen dan:

Tabel 1

Bandenklasse

Maximumwaarde (kg/ton)

1e fase

C1

12,0

C2

10,5

C3

8,0


Tabel 2

Bandenklasse

Maximumwaarde (kg/ton)

2e fase

C1

10,5

C2

9,0

C3

6,5

Voor winterbanden worden de grenswaarden van tabel 2 vermeerderd met 1 kg/ton.

DEEL C —   VOORSCHRIFTEN INZAKE ROLGELUID

1.   De geluidsniveaus die volgens de procedure in de uitvoeringsmaatregelen van deze verordening zijn vastgesteld, mogen de in punt 1.1 of punt 1.2 aangeduide grenswaarden niet overschrijden. De tabellen in de punten 1.1 en 1.2 geven de gemeten waarden weer, gecorrigeerd voor temperatuur, behalve bij C3-banden, en tolerantie van het instrument, en zijn naar beneden afgerond op het dichtstbijzijnde hele getal.

1.1.   Banden van klasse C1, met betrekking tot de nominale sectiebreedte van de geteste band:

Bandenklasse

Nominale sectiebreedte (mm)

Grenswaarden in dB(A)

C1A

≤ 185

70

C1B

> 185 ≤ 215

71

C1C

> 215 ≤ 245

71

C1D

> 245 ≤ 275

72

C1E

> 275

74

Voor winterbanden, banden met een hoger draagvermogen en versterkte banden, of een combinatie van deze classificaties, worden de bovenstaande grenswaarden vermeerderd met 1 dB(A).

1.2.   Banden van de klassen C2 en C3, met betrekking tot de gebruikscategorie van het bandenassortiment:

Bandenklasse

Gebruikscategorie

Grenswaarden in dB(A)

C2

Normale banden

72

Tractiebanden

73

C3

Normale banden

73

Tractiebanden

75

Voor banden voor speciaal gebruik worden de bovenstaande grenswaarden vermeerderd met 2 dB(A). Voor winterbanden van categorie C2 — tractiebanden is 2 dB(A) extra toegestaan. Voor alle andere banden van de klassen C2 en C3 is 1 dB(A) extra toegestaan voor winterbanden.


BIJLAGE III

Wijzigingen van Richtlijn 2007/46/EG

Richtlijn 2007/46/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage IV, deel I, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tabel wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 38, 42 tot en met 45 en 47 tot en met 57 worden geschrapt;

ii)

punt 46 wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

Nummer

Onderwerp

Regelgeving

Publicatieblad

Van toepassing op

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1

X

X

X

X

X

X

X

X

X

X”

b)

het aanhangsel wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 37, 44, 45 en 50 tot en met 54 van de tabel worden geschrapt;

ii)

punt 46 van de tabel wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

 

Onderwerp

Regelgeving

Publicatieblad

M1

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

PB L 200 van 31.7.2009, blz. 1

g.v.t.”

iv)

in de „verklaring” wordt de volgende tekst toegevoegd:

„g.v.t.: Deze verordening is gedeeltelijk van toepassing. Het precieze toepassingsgebied wordt vastgesteld in de uitvoeringsmaatregelen van de verordening.”.

2.

In het aanhangsel van bijlage VI wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 38, 42 tot en met 45 en 47 tot en met 57 worden geschrapt;

b)

punt 46 wordt geschrapt;

c)

de volgende rij wordt toegevoegd:

 

Onderwerp

Regelgeving (1)

Gewijzigd bij

Van toepassing op varianten

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009”

 

 

3.

Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:

a)

in aanhangsel 1 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 38, 44, 45 en 47 tot en met 54 worden geschrapt;

ii)

punt 46 wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

Nummer

Onderwerp

Regelgeving

M1 ≤ 2 500 (1) kg

M1 > 2 500 (1) kg

M2

M3

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.”

b)

in aanhangsel 2 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 38, 42 tot en met 45 en 47 tot en met 57 worden geschrapt;

ii)

punt 46 wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

Nummer

Onderwerp

Regelgeving

M1

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.”

c)

in aanhangsel 3 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 37, 44, 45 en 50 tot en met 54 worden geschrapt;

ii)

punt 46 wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

Nummer

Onderwerp

Regelgeving

M1

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

g.v.t.”

d)

in aanhangsel 4 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 13 tot en met 36, 42 tot en met 45 en 47 tot en met 57 worden geschrapt;

ii)

punt 46 wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

Nummer

Onderwerp

Regelgeving

M2

M3

N1

N2

N3

O1

O2

O3

O4

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.

g.v.t.”

e)

in aanhangsel 5 wordt de tabel als volgt gewijzigd:

i)

de punten 3 tot en met 10, 12 tot en met 36, 42 tot en met 45 en 47 tot en met 57 worden geschrapt;

ii)

punt 46 wordt geschrapt;

iii)

de volgende rij wordt toegevoegd:

Nummer

Onderwerp

Regelgeving

Mobiele kraan van categorie N3

„63

Algemene veiligheid

Verordening (EG) nr. 661/2009

g.v.t.”

f)

„Betekenis van de letters” wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten C, U, W5 en W6 worden geschrapt;

ii)

de volgende tekst wordt toegevoegd:

„g.v.t.: Deze regelgeving is gedeeltelijk van toepassing. Het precieze toepassingsgebied wordt vastgesteld in de uitvoeringsmaatregelen van de verordening.”.

4.

In de tabel in bijlage XV wordt punt 46 geschrapt.


BIJLAGE IV

Lijst van VN/ECE-reglementen die verplicht van toepassing zijn


BIJLAGE V

Uitvoeringsdata voor de voorschriften inzake elektronische stabiliteitscontrolesystemen voor voertuigen van de categorieën M2, M3, N2, N3, O3 en O4

Tabel 1 —   Uitvoeringsdata voor nieuwe voertuigtypen

Voertuigcategorie

Datum van uitvoering

M2

11 juli 2013

M3 (klasse III)

1 november 2011

M3 < 16 t (pneumatische overbrenging)

1 november 2011

M3 (klasse II en B) (hydraulische overbrenging)

11 juli 2013

M3 (klasse III) (hydraulische overbrenging)

11 juli 2013

M3 (klasse III) (pneumatisch geregelde overbrenging en hydraulische energieoverbrenging)

11 juli 2014

M3 (klasse II) (pneumatisch geregelde overbrenging en hydraulische energieoverbrenging)

11 juli 2014

M3 (overige)

1 november 2011

N2 (hydraulische overbrenging)

11 juli 2013

N2 (pneumatisch geregelde overbrenging en hydraulische energieoverbrenging)

11 juli 2014

N2 (overige)

11 juli 2012

N3 (trekkers met 2 assen voor opleggers)

1 november 2011

N3 (trekkers met 2 assen voor opleggers met pneumatisch geregelde overbrenging (ABS))

1 november 2011

N3 (3 assen met elektrisch geregelde overbrenging (EBS))

1 november 2011

N3 (2 en 3 assen met pneumatisch geregelde overbrenging (ABS))

11 juli 2012

N3 (overige)

1 november 2011

O3 (gecombineerde asbelasting tussen 3,5 en 7,5 t)

11 juli 2012

O3 (overige)

1 november 2011

O4

1 november 2011


Tabel 2 —   Uitvoeringsdata voor nieuwe voertuigen

Voertuigcategorie

Datum van uitvoering

M2

11 juli 2015

M3 (klasse III)

1 november 2014

M3 < 16 t (pneumatische overbrenging)

1 november 2014

M3 (klasse II en B) (hydraulische overbrenging)

11 juli 2015

M3 (klasse III) (hydraulische overbrenging)

11 juli 2015

M3 (klasse III) (pneumatisch geregelde overbrenging en hydraulische energieoverbrenging)

11 juli 2016

M3 (klasse II) (pneumatisch geregelde overbrenging en hydraulische energieoverbrenging)

11 juli 2016

M3 (overige)

1 november 2014

N2 (hydraulische overbrenging)

11 juli 2015

N2 (pneumatisch geregelde overbrenging en hydraulische energieoverbrenging)

11 juli 2016

N2 (overige)

1 november 2014

N3 (trekkers met 2 assen voor opleggers)

1 november 2014

N3 (trekkers met 2 assen voor opleggers met pneumatisch geregelde overbrenging (ABS))

1 november 2014

N3 (3 assen met elektrisch geregelde overbrenging (EBS))

1 november 2014

N3 (2 en 3 assen met pneumatisch geregelde overbrenging (ABS))

1 november 2014

N3 (overige)

1 november 2014

O3 (gecombineerde asbelasting tussen 3,5 en 7,5 t)

1 november 2014

O3 (overige)

1 november 2014

O4

1 november 2014


31.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/25


VERORDENING (EG) Nr. 662/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juli 2009

tot vaststelling van een procedure voor de onderhandelingen over en de sluiting van overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen over specifieke aangelegenheden betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst en op niet-contractuele verbintenissen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), artikel 65 en artikel 67, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Titel IV van het derde deel van het Verdrag is de rechtsgrondslag voor het vaststellen van Gemeenschapswetgeving op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.

(2)

De justitiële samenwerking in burgerlijke zaken tussen lidstaten en derde landen wordt van oudsher beheerst door overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen. Dergelijke overeenkomsten, waarvan er vele bestaan, zijn vaak een weerspiegeling van speciale banden tussen een lidstaat en een derde land, en zijn bedoeld om een adequaat wettelijk kader te bieden voor de specifieke behoeften van de betrokken partijen.

(3)

Op grond van artikel 307 van het Verdrag moeten de lidstaten van alle passende middelen gebruikmaken om alle onverenigbaarheden tussen het communautair acquis en internationale overeenkomsten die zijn gesloten tussen lidstaten en derde landen, op te heffen. Dit kan tot gevolg hebben dat over deze overeenkomsten opnieuw moet worden onderhandeld.

(4)

Teneinde een adequaat wettelijk kader te bieden voor de specifieke behoeften van een bepaalde lidstaat in het kader van zijn betrekkingen met een derde land kan het ook specifiek nodig zijn om met derde landen nieuwe overeenkomsten te sluiten op bepaalde gebieden van civiel recht die onder Titel IV van het derde deel van het Verdrag vallen.

(5)

In zijn advies 1/03 van 7 februari 2006 over het sluiten van het nieuwe Verdrag van Lugano heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevestigd dat de Gemeenschap over de exclusieve bevoegdheid beschikt om een internationale overeenkomst als het Verdrag van Lugano met derde landen te sluiten over zaken die betrekking hebben op de regels van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2) (Brussel I).

(6)

Overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag worden overeenkomsten tussen de Gemeenschap en een derde land over aangelegenheden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, gesloten door de Gemeenschap.

(7)

Op grond van artikel 10 van het Verdrag moeten de lidstaten de vervulling van de taken van de Gemeenschap vergemakkelijken en zich onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen. Die verplichting tot loyale samenwerking heeft algemene gelding, ongeacht het al dan niet exclusieve karakter van de communautaire bevoegdheid.

(8)

Met betrekking tot overeenkomsten met derde landen over specifieke civielrechtelijke vraagstukken die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, moet er een coherente en transparante procedure worden vastgesteld om een lidstaat te machtigen een bestaande overeenkomst met derde landen te wijzigen of over een nieuwe overeenkomst te onderhandelen en deze te sluiten, met name wanneer de Gemeenschap niet heeft aangegeven dat zij voornemens is haar externe bevoegdheid uit te oefenen om op grond van een reeds bestaand of voorgenomen onderhandelingsmandaat een overeenkomst te sluiten. Deze procedure doet geen afbreuk aan de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap en de bepalingen van de artikelen 300 en 307 van het Verdrag. Zij moet worden beschouwd als een uitzonderlijke maatregel en de werking en de duur ervan moeten worden beperkt.

(9)

Deze verordening is niet van toepassing indien de Gemeenschap met het betrokken derde land reeds een overeenkomst heeft gesloten over hetzelfde onderwerp. Twee overeenkomsten worden uitsluitend geacht hetzelfde onderwerp te betreffen indien en voor zover zij dezelfde specifieke juridische kwesties inhoudelijk reguleren. Bepalingen waarin slechts een algemene intentie wordt verwoord om aangaande dergelijke kwesties samen te werken, dienen niet te worden beschouwd als betrekking hebbend op hetzelfde onderwerp.

(10)

Bepaalde regionale overeenkomsten tussen een bepaald aantal lidstaten en een bepaald aantal derde landen, bijvoorbeeld twee of drie, die bedoeld zijn om in te spelen op lokale situaties en waarbij andere staten geen partij kunnen worden, moeten in uitzonderlijke omstandigheden eveneens onder deze verordening vallen.

(11)

Om ervoor te zorgen dat een door een lidstaat voorgenomen overeenkomst de toepassing van het Gemeenschapsrecht niet in de weg staat, noch de goede werking van het bij dat recht ingestelde systeem aantast, noch het communautaire beleid op het gebied van externe betrekkingen waartoe de Gemeenschap heeft besloten, aantast, moet de betrokken lidstaat ertoe worden verplicht de Commissie van zijn voornemen in kennis te stellen teneinde een machtiging te verkrijgen om formele onderhandelingen over een overeenkomst te openen of voort te zetten, alsook om een overeenkomst te sluiten. Deze kennisgeving moet bij brief of langs elektronische weg geschieden. Zij moet alle gegevens en stukken bevatten waarover de Commissie moet beschikken om te kunnen beoordelen welk effect het resultaat van de onderhandelingen naar verwacht op het Gemeenschapsrecht zal hebben.

(12)

Beoordeeld moet worden of de Gemeenschap voldoende belang heeft bij het sluiten van een bilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land of, in voorkomend geval, bij het vervangen van een bestaande bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde land door een communautaire overeenkomst. Alle lidstaten moeten daartoe worden geïnformeerd over enige door de Commissie ontvangen kennisgeving betreffende een door een lidstaat voorgenomen overeenkomst, om hen in staat te stellen hun belangstelling voor aansluiting bij het initiatief van de kennisgevende lidstaat kenbaar te maken. Indien uit deze informatie-uitwisseling een voldoende belang voor de Gemeenschap naar voren komt, moet de Commissie overwegen een onderhandelingsmandaat voor te stellen met het oog op de sluiting van een overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land.

(13)

Indien de Commissie, in het kader van de beoordeling van de vraag of een bepaalde lidstaat moet worden gemachtigd om met een derde land onderhandelingen te starten, aanvullende informatie van die lidstaat vraagt, mag dat verzoek geen invloed hebben op de termijnen waarbinnen de Commissie een met redenen omkleed besluit moet nemen over het verzoek van die lidstaat.

(14)

Bij het verlenen van de machtiging tot het openen van formele onderhandelingen moet de Commissie indien nodig over de mogelijkheid beschikken onderhandelingsrichtsnoeren voor te stellen of te vragen dat in de voorgenomen overeenkomst specifieke bepalingen worden opgenomen. De Commissie moet in de verschillende stadia van de onderhandelingen volledig op de hoogte worden gehouden van de aangelegenheden die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen en dient toestemming te krijgen om de onderhandelingen betreffende die aangelegenheden als waarnemer bij te wonen.

(15)

Wanneer de lidstaten de Commissie in kennis stellen van hun voornemen om met een derde land onderhandelingen te openen, hoeven zij de Commissie alleen die elementen te melden welke voor de door de Commissie te verrichten beoordeling van belang zijn. De machtiging door de Commissie en eventueel te verstrekken onderhandelingsrichtsnoeren of, in voorkomend geval, de weigering door de Commissie, dienen uitsluitend betrekking te hebben op aangelegenheden die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen.

(16)

Alle lidstaten moeten op de hoogte worden gebracht van alle aan de Commissie gedane kennisgevingen over voorgenomen of door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten en van alle met redenen omklede besluiten die de Commissie krachtens deze verordening heeft genomen. Deze informatie dient evenwel volledig te voldoen aan mogelijke vertrouwelijkheidsvereisten.

(17)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie dragen er zorg voor dat alle als vertrouwelijk aangemerkte informatie wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3).

(18)

Wanneer de Commissie, op grond van haar beoordeling, voornemens is geen machtiging te verlenen voor het openen van formele onderhandelingen of voor het sluiten van een door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst, dient de Commissie, voordat zij haar met redenen omkleed besluit neemt, de betrokken lidstaat een advies te verstrekken. In geval van weigering om een na onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst te sluiten, dient het advies tevens aan het Europees Parlement en de Raad te worden gericht.

(19)

Om ervoor te zorgen dat de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst geen belemmering vormt voor de uitvoering van het externe beleid van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, moet in de overeenkomst, hetzij worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk wordt opgezegd ingeval de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en hetzelfde derde land anderzijds, later een overeenkomst sluiten over hetzelfde onderwerp, hetzij worden bepaald dat de relevante bepalingen van de overeenkomst onmiddellijk door de bepalingen van deze latere overeenkomst worden vervangen.

(20)

Er dient te worden voorzien in overgangsbepalingen voor situaties waarin een lidstaat, op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening, reeds onderhandelingen over een overeenkomst met een derde land heeft geopend of de onderhandelingen heeft voltooid maar nog niet heeft verklaard door de overeenkomst gebonden te zijn.

(21)

Teneinde ervoor te zorgen dat er met de toepassing van deze verordening voldoende ervaring is opgedaan, moet de Commissie haar verslag over die toepassing uiterlijk acht jaar na de goedkeuring van deze verordening indienen. In dat verslag dient de Commissie bij de uitoefening van haar bevoegdheden de tijdelijke aard van deze verordening te bevestigen dan wel na te gaan of deze verordening vervangen dient te worden door een nieuwe verordening die dezelfde onderwerpen bestrijkt of een die ook van toepassing is op andere aangelegenheden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen en onder andere communautaire instrumenten zoals die bedoeld in overweging 5.

(22)

Ook indien de Commissie in haar verslag bevestigt dat deze verordening van tijdelijke aard is, dient een lidstaat na de indiening van het verslag toch nog de Commissie kennis te kunnen geven van lopende of reeds aangekondigde onderhandelingen om aldus haar instemming te krijgen om formele onderhandelingen te openen.

(23)

Overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om doelstelling ervan te verwezenlijken.

(24)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

(25)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een procedure ingesteld om een lidstaat te machtigen om een bestaande overeenkomst te wijzigen, of met een derde land over een nieuwe overeenkomst te onderhandelen en deze te sluiten, onder de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Deze procedure doet geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de lidstaten.

2.   Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten betreffende specifieke aangelegenheden die geheel of ten dele vallen binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (4) en Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (5).

3.   Deze verordening is niet van toepassing indien de Gemeenschap met het betrokken derde land reeds een overeenkomst heeft gesloten over hetzelfde onderwerp.

Artikel 2

Definities

1.   In deze verordening wordt onder „overeenkomst” verstaan:

a)

een bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde land;

b)

een regionale overeenkomst tussen een beperkt aantal lidstaten en aan lidstaten grenzende derde landen, die bedoeld is om in te spelen op lokale situaties en waarbij andere staten geen partij kunnen worden.

2.   In het kader van de regionale overeenkomsten bedoeld in lid 1, onder b), geldt iedere verwijzing in deze verordening naar een lidstaat of een derde land als een verwijzing naar respectievelijk de betrokken lidstaten of betrokken derde landen.

Artikel 3

Kennisgeving aan de Commissie

1.   Wanneer een lidstaat voornemens is onderhandelingen te openen teneinde een bestaande overeenkomst te wijzigen of om een nieuwe overeenkomst te sluiten die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, stelt hij de Commissie zo vroeg mogelijk voor de geplande aanvang van de formele onderhandelingen schriftelijk van dit voornemen in kennis.

2.   De kennisgeving gaat in voorkomend geval vergezeld van een kopie van de bestaande overeenkomst, de ontwerp-overeenkomst of het ontwerp-voorstel en van alle andere relevante documenten. De lidstaat beschrijft het onderwerp van de onderhandelingen en specificeert de kwesties die moeten worden behandeld in de beoogde overeenkomst of de bepalingen van de bestaande overeenkomst die moeten worden gewijzigd. De lidstaat kan aanvullende informatie verstrekken.

Artikel 4

Beoordeling door de Commissie

1.   Na ontvangst van de kennisgeving als bedoeld in artikel 3 beoordeelt de Commissie of de lidstaat formele onderhandelingen kan beginnen.

2.   De Commissie gaat bij deze beoordeling eerst na of er in de komende 24 maanden specifiek een relevant onderhandelingsmandaat met het oog op het sluiten van een communautaire overeenkomst met het betrokken derde land is gepland. Indien dit niet het geval is, gaat de Commissie na of aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken lidstaat heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat hij er een specifiek belang bij heeft de overeenkomst te sluiten, dat verband houdt met het bestaan van economische, geografische, culturele, historische, maatschappelijke of politieke banden tussen de lidstaat en het betrokken derde land;

b)

op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie lijkt de voorgenomen overeenkomst het Gemeenschapsrecht niet zijn werking te ontnemen noch het correct functioneren van het bij dat recht ingestelde systeem aan te tasten, en

c)

de voorgenomen overeenkomst doet geen afbreuk aan het onderwerp en doel van het door de Gemeenschap vastgestelde beleid inzake externe betrekkingen van de Gemeenschap.

3.   Indien de Commissie de door de lidstaat verstrekte informatie onvoldoende acht voor haar beoordeling, kan zij aanvullende informatie vragen.

Artikel 5

Machtiging om formele onderhandelingen te openen

1.   Indien de voorgenomen overeenkomst voldoet aan de in artikel 4, lid 2, vermelde voorwaarden, neemt de Commissie binnen 90 dagen na ontvangst van de in artikel 3 bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat om machtiging om over de overeenkomst formele onderhandelingen te openen.

Zo nodig mag de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren voorstellen en vragen dat in de geplande overeenkomst specifieke bepalingen worden opgenomen.

2.   De voorgenomen overeenkomst bevat een bepaling tot:

a)

gehele of gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst ingeval de Gemeenschap c.q. de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en hetzelfde derde land, anderzijds, later een overeenkomst sluiten over hetzelfde onderwerp, of

b)

onmiddellijke vervanging van de relevante bepalingen van de overeenkomst door bepalingen van een overeenkomst over hetzelfde onderwerp die de Gemeenschap c.q. de Gemeenschap en haar lidstaten en hetzelfde derde land later hebben gesloten.

De in de eerste alinea, onder a), bedoelde bepaling wordt in de volgende trant geformuleerd: „(naam/namen van de lidstaat/lidstaten) zegt deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk op indien de Europese Gemeenschap c.q. de Europese Gemeenschap en haar lidstaten met (naam/namen van het derde land/de derde landen) een overeenkomst sluit of sluiten over dezelfde onderwerpen van civiel recht als die welke onder de onderhavige overeenkomst vallen.”.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde bepaling wordt in de volgende trant geformuleerd: „Deze overeenkomst of zekere bepalingen van deze overeenkomst houdt/houden op van toepassing te zijn op de dag waarop een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, c.q. de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en (naam/namen van het derde land/de derde landen) in werking is getreden voor de aangelegenheden die onder deze overeenkomst/bepalingen vallen.”.

Artikel 6

Weigering om machtiging tot het openen van formele onderhandelingen te verlenen

1.   Indien de Commissie op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 4 voornemens is geen machtiging te verlenen tot het openen van formele onderhandelingen over de voorgenomen overeenkomst, brengt zij binnen 90 dagen na ontvangst van de in artikel 3 bedoelde kennisgeving advies uit aan de betrokken lidstaat.

2.   Tot 30 dagen na de ontvangst van het advies van de Commissie kan de betrokken lidstaat de Commissie om overleg verzoeken teneinde een oplossing te vinden.

3.   Indien de betrokken lidstaat de Commissie niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn om overleg verzoekt, neemt de Commissie binnen 130 dagen na ontvangst van de in artikel 3 bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

4.   Wanneer het in lid 2 bedoelde overleg wel plaatsvindt, neemt de Commissie binnen 30 dagen na afsluiting van dit overleg een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

Artikel 7

Deelneming van de Commissie aan de onderhandelingen

De Commissie kan als waarnemer deelnemen aan de onderhandelingen tussen de lidstaat en het derde land voor zover het gaat om aangelegenheden die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen. Wanneer de Commissie niet als waarnemer deelneemt, wordt zij op de hoogte gehouden van de voortgang en de resultaten die in de verschillende stadia van de onderhandelingen worden geboekt.

Artikel 8

Machtiging tot sluiting van de overeenkomst

1.   Vóór de ondertekening van de via onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van het resultaat van de onderhandelingen en doet haar de tekst van de overeenkomst toekomen.

2.   Na ontvangst van die kennisgeving beoordeelt de Commissie of de tot stand gekomen overeenkomst:

a)

voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, onder b);

b)

voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, lid 2, onder c), voor zover er, wat betreft die voorwaarde, van nieuwe en uitzonderlijke omstandigheden sprake is, en

c)

voldoet aan het bepaalde in artikel 5, lid 2.

3.   Indien de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst voldoet aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden en vereisten, neemt de Commissie binnen 90 dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat om machtiging tot sluiting van de overeenkomst.

Artikel 9

Weigering om machtiging tot sluiting van de overeenkomst te verlenen

1.   Indien de Commissie, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 8, lid 2, voornemens is geen machtiging tot sluiting van de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst te verlenen, brengt zij binnen 90 dagen na ontvangst van de in artikel 8, lid 1, bedoelde kennisgeving advies uit aan de betrokken lidstaat, het Europees Parlement en de Raad.

2.   Tot 30 dagen na de ontvangst van het advies van de Commissie kan de betrokken lidstaat de Commissie om overleg verzoeken teneinde een oplossing te vinden.

3.   Indien de betrokken lidstaat de Commissie niet binnen de in lid 2 voorgeschreven termijn verzoekt om overleg te plegen, neemt de Commissie binnen 130 dagen na ontvangst van de in artikel 8, lid 1, bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

4.   Wanneer het in lid 2 bedoelde overleg wel plaatsvindt, neemt de Commissie binnen 30 dagen na afsluiting van dit overleg een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

5.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad binnen 30 dagen na haar besluit van dat besluit in kennis.

Artikel 10

Vertrouwelijkheid

Bij het doorgeven van informatie aan de Commissie uit hoofde van artikel 3, artikel 4, lid 3, en artikel 8, kan de lidstaat aangeven of bepaalde informatie als vertrouwelijk dient te worden beschouwd en of de toegezonden informatie aan andere lidstaten kan worden doorgegeven.

Artikel 11

Informatieverstrekking aan de lidstaten

De Commissie zendt de kennisgevingen die uit hoofde van de artikelen 3 en 8 zijn ontvangen en, zo nodig, de begeleidende stukken, alsmede haar uit hoofde van de artikelen 5, 6, 8 en 9 vastgestelde met redenen omklede besluiten aan de lidstaten, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvoorschriften.

Artikel 12

Overgangsbepalingen

1.   Wanneer een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening reeds onderhandelingen over een overeenkomst met een derde land heeft geopend, zijn de artikelen 3 tot en met 11 van toepassing.

Afhankelijk van de stand van de onderhandelingen, kan de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren voorstellen of verlangen dat specifieke bepalingen in de overeenkomst worden opgenomen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, tweede alinea, en artikel 5, lid 2.

2.   Wanneer een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening de onderhandelingen reeds heeft voltooid, zonder dat de overeenkomst is gesloten, zijn artikel 3, artikel 8, leden 2 tot en met 4, en artikel 9 van toepassing.

Artikel 13

Toetsing

1.   Uiterlijk 13 juli 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening.

2.   In dit verslag wordt:

a)

hetzij bevestigd dat het passend is dat deze verordening vervalt op de overeenkomstig artikel 14, lid 1, bepaalde datum;

b)

hetzij aanbevolen dat deze verordening op die datum wordt vervangen door een nieuwe verordening.

3.   Indien in het verslag een vervanging van deze verordening zoals bedoeld in lid 2, onder b), wordt aanbevolen, gaat het vergezeld van een passend wetgevingsvoorstel.

Artikel 14

Vervaldatum

1.   Deze verordening vervalt drie jaar na de indiening door de Commissie van het in artikel 13 bedoelde verslag.

De in de eerste alinea bedoelde termijn van drie jaar vangt aan op de eerste dag van de maand volgende op de laatste indiening van het verslag, hetzij bij het Europees Parlement, hetzij bij de Raad, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.

2.   Niettegenstaande het vervallen van deze verordening op de overeenkomstig lid 1 vastgestelde datum, mogen alle op die datum lopende onderhandelingen die een lidstaat krachtens deze verordening is aangegaan worden voortgezet en afgesloten overeenkomstig deze verordening.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  Advies van het Europees Parlement van 7 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 juli 2009.

(2)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(3)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(4)  PB L 177 van 4.7.2008, blz. 6.

(5)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.


31.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/31


VERORDENING (EG) Nr. 663/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 juli 2009

houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 156 en artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese economie ondervindt grote moeilijkheden ten gevolge van de financiële crisis. Er moeten buitengewone en onmiddellijke inspanningen worden geleverd om deze ernstige en ergste economische situatie ooit het hoofd te bieden. Om het vertrouwen van de marktspelers te herstellen moeten er onverwijld maatregelen worden getroffen om de economie te herstellen.

(2)

Tegelijk is het duidelijk dat de Europese economie met het oog op haar sterkte en duurzaamheid op lange termijn hervormd moet worden om tegemoet te komen aan de behoeften inzake energiezekerheid en de noodzaak de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De toenemende zorgen omtrent de continuïteit van de gasvoorziening ondersteunen deze conclusie.

(3)

Daarom heeft de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 in zijn conclusies zijn goedkeuring gehecht aan het Europees economisch herstelplan (Herstelplan), ingediend door de Commissie op 26 november 2008, dat aangeeft hoe de lidstaten en de Europese Unie hun beleid kunnen coördineren en de Europese economie nieuwe stimulansen kunnen geven, die toegespitst zijn op de doelstellingen van de Gemeenschap op lange termijn.

(4)

Een belangrijk onderdeel van het herstelplan is het voorstel om de communautaire uitgaven in bepaalde strategische sectoren te verhogen en aldus het gebrek aan vertrouwen bij de investeerders aan te pakken en ondersteuning te bieden bij het uitstippelen van de weg naar een sterkere economie voor de toekomst. De Raad heeft de Commissie gevraagd om, rekening houdend met een passend geografisch evenwicht, een lijst met concrete projecten te presenteren, teneinde de investeringen voor de ontwikkeling van, in het bijzonder, infrastructuurprojecten te versterken.

(5)

Voor een doeltreffende herstelplan is het van vitaal belang om maatregelen te financieren die snel een antwoord kunnen bieden op zowel de economische crisis als de dringende energiebehoeften van de Gemeenschap. Dit speciale programma, ingesteld bij deze verordening, mag echter geenszins een precedent vormen voor de toekomstige medefinancieringspercentages op het gebied van infrastructuurinvesteringen.

(6)

Om een tastbare en substantiële impact te hebben, moeten deze investeringen worden geconcentreerd op een beperkt aantal specifieke sectoren, waarin de actie duidelijk bijdraagt tot de doelstellingen van continuïteit van de energievoorziening en vermindering van de broeikasgasemissies; er grote, rijpe projecten bestaan, die in staat zijn om aanzienlijke bedragen aan financiële bijstand efficiënt en effectief aan te wenden en aanzienlijke bedragen aan investeringen uit andere bronnen, met inbegrip van de Europese Investeringsbank, te katalyseren; en actie op Europees niveau een meerwaarde vertegenwoordigt. De sectoren gas- en elektriciteitsinfrastructuur, offshore windenergie en koolstofafvang en -opslag voldoen aan die criteria. De keuze van die sectoren weerspiegelt de bijzondere omstandigheden van het herstelplan en mag geen afbreuk doen aan de hoge prioriteit die gehecht wordt aan energie-efficiëntie en de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen, die in het herstelplan aan bod zijn gekomen.

(7)

Indien het niet mogelijk zou blijken alle middelen voor eind 2010 vast te leggen, heeft de Commissie verklaard voornemens te zijn om zonodig in haar verslag van 2010 over de toepassing van deze verordening maatregelen voor te stellen die het mogelijk maken met dit herstelplan strokende projecten te financieren, zoals projecten op het gebied van energie-efficiëntie en energie uit hernieuwbare bronnen.

(8)

Wat de gas- en elektriciteitsinfrastructuur betreft, zijn bepaalde uitdagingen de laatste jaren ontstaan. De recente gascrisissen (de winters van 2006 en 2009) en de stijging van de olieprijzen tot medio 2008 hebben aangetoond hoe kwetsbaar Europa is. De inheemse energiebronnen — gas en olie — nemen zodanig af dat Europa voor zijn energievoorziening steeds afhankelijker wordt van invoer. In deze context zal de energie-infrastructuur een cruciale rol spelen.

(9)

De huidige economische en financiële crisis brengt echter de uitvoering van energie-infrastructuurprojecten in het gedrang. De uitvoering van een aantal belangrijke projecten — waaronder projecten van communautair belang — kan aanzienlijke vertraging oplopen door de schaarste aan middelen. Een spoedeisend optreden om investeringen in energie-infrastructuur te ondersteunen is dan ook aangewezen. Gezien de tijd die nodig is om dergelijke projecten te plannen en uit te voeren, is het belangrijk dat de Gemeenschap onmiddellijk investeert in dergelijke infrastructuur, met name om de ontwikkeling van projecten van bijzonder belang voor de energiezekerheid in de Gemeenschap te versnellen. Dit zal onontbeerlijk zijn om de continuïteit van de energievoorziening tegen concurrerende prijzen in de Gemeenschap te verzekeren wanneer de economie opnieuw aantrekt en de mondiale energiebehoefte weer toeneemt.

(10)

Uit de energie-infrastructuurprojecten moeten die projecten worden geselecteerd die van belang zijn voor de werking van de interne energiemarkt en voor de continuïteit van de energievoorziening, en die ook bijdragen tot het herstel van de economie.

(11)

Wat betreft koolstofafvang en -opslag en offshore windenergie in het bijzonder bouwt deze verordening voort op het Europees strategisch plan voor energietechnologie, door de Commissie ingediend op 22 november 2007, waarin werd opgeroepen tot een gezamenlijk strategisch plan voor energieonderzoek en -innovatie in overeenstemming met de energiebeleidsdoelstellingen van de EU, en tot een toezegging voor het opstarten van zes Europese industriële initiatieven. De Europese Raad van 16 oktober 2008 heeft in zijn conclusies de Commissie opgeroepen om de tenuitvoerlegging van het Europees strategisch plan voor energietechnologie aanzienlijk te versnellen. Het programma initieert de financiering van projecten voor koolstofafvang en -opslag en offshore windenergie, zonder vooruit te lopen op de toekomstige creatie van de zes industriële initiatieven voor energiedemonstratieprojecten, als geschetst in het Europees strategisch plan voor energietechnologie.

(12)

Om een onmiddellijk effect te hebben op de economische crisis is het van essentieel belang dat deze verordening een lijst bevat van de projecten die onmiddellijk financiële steun kunnen ontvangen, op voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria inzake efficiëntie en effectiviteit en binnen de grenzen van de toegewezen financiële middelen.

(13)

Projecten inzake gas- en elektriciteitsinfrastructuur dienen in een lijst te worden opgenomen volgens de mate waarin zij bijdragen tot de doelstellingen van continuïteit en diversificatie van de voorziening zoals bepaald in de recente tweede strategische toetsing van het energiebeleid van de Commissie van 13 november 2008 en onderschreven door het Europees Parlement in zijn resolutie van 3 februari 2009 en door de Raad in zijn conclusies van 19 februari 2009. De projecten dienen te worden geselecteerd op grond van het feit dat zij aan de in die toetsing vastgestelde prioriteiten voldoen, een redelijke graad van rijpheid hebben bereikt en bijdragen tot continuïteit en diversificatie van energiebronnen en van de energievoorziening, optimalisering van de netcapaciteit en de integratie van de interne energiemarkt, met name wat het grensoverschrijdende gedeelte betreft, netontwikkeling ter verbetering van de economische en sociale samenhang door ontsluiting van de minst begunstigde en eilanden in de Gemeenschap, de aansluiting van hernieuwbare energiebronnen, de veiligheid, betrouwbaarheid en interoperabiliteit van de gekoppelde netten, en de solidariteit tussen de lidstaten. De uitvoering van die projecten zal inspanningen vergen van de nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten om de administratieve procedures en vergunningen sneller af te wikkelen. Als snellere afwikkeling uitblijft, zal de steun voor veel projecten niet binnen het voorgenomen tijdsbestek kunnen worden toegekend.

(14)

Projecten voor offshore windenergie dienen in de lijst te zijn opgenomen omdat zij, aan de hand van informatie die is verkregen van belanghebbenden in het kader van het Europees technologieplatform voor windenergie, uit industriële en andere bronnen, als goedgekeurd en uitvoeringsklaar te beschouwen zijn, innovatief geacht worden, maar toch op gevestigde concepten berusten, in staat geacht worden om met een financiële stimulans sneller te kunnen worden uitgevoerd, geacht worden een grensoverschrijdende betekenis te hebben, als grootschalig te beschouwen zijn en geacht worden te kunnen aantonen hoe de resultaten van technologische vooruitgang effectief zullen worden verspreid in het licht van de doelstellingen en de structuren van het Europees strategisch plan voor energietechnologie. De financiële bijstand moet vooral gaan naar projecten die in staat zijn om in 2009 en 2010 een wezenlijke vooruitgang in de projectontwikkeling te boeken.

(15)

Wat koolstofafvang en -opslag betreft moet de lijst in belangrijke mate worden opgesteld aan de hand van de informatie die van belanghebbenden wordt verkregen in het kader van het forum voor fossiele brandstoffen, het platform voor nulemissietechnologie voor met fossiele brandstoffen gestookte centrales en uit andere bronnen. De financiële bijstand moet vooral gaan naar projecten die in staat zijn om in 2009 en 2010 een wezenlijke vooruitgang in de projectontwikkeling te boeken. De projectrijpheid moet worden beoordeeld op basis van het bestaan van een rijp en uitvoerbaar concept voor de desbetreffende industriële installatie, inclusief de koolstofafvangcomponent, het bestaan van een rijp en uitvoerbaar project voor het vervoer en de opslag van CO2, en de uitgesproken bereidheid van de lokale autoriteiten om het project te ondersteunen. De projecten moeten ook kunnen aantonen hoe de resultaten van de technologische vooruitgang effectief zullen worden verspreid en hoe zij de verwezenlijking van de in het Europees strategisch plan voor energietechnologie bepaalde doelstellingen zullen versnellen.

(16)

Uit de in aanmerking komende voorstellen zal een selectie moeten worden gemaakt. Zulke selectie moet er onder meer voor zorgen dat niet meer dan één voorstel voor koolstofafvang en -opslag per lidstaat wordt ondersteund, opdat allerlei uiteenlopende omstandigheden van geologische opslag worden onderzocht en het aanmoedigen van economisch herstel in heel Europa als doelstelling wordt ondersteund.

(17)

De communautaire financiering mag de mededinging noch de werking van de interne markt nodeloos verstoren, in het bijzonder wat betreft de regels inzake toegang voor derden of eventuele uitzonderingen daarop. Bijkomende nationale middelen bovenop de communautaire financiering moeten voldoen aan de voorschriften inzake staatssteun. De communautaire financiële bijstand moet, ongeacht de vorm, worden verstrekt in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3) (het „Financieel Reglement”) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), behalve in de gevallen waarin de bepalingen van de onderhavige verordening uitdrukkelijk van die voorschriften afwijken.

(18)

Gezien de dringende noodzaak om de economische crisis en de urgente energiebehoeften van de Gemeenschap aan te pakken, bevat deze verordening reeds gedetailleerde voorschriften, met betrekking tot de voorwaarden voor financiële steun, waaronder een lijst van in aanmerking komende projecten. Bovendien vergt de dringende behoefte aan stimulerend beleid dat alle juridische verbintenissen tot uitvoering van de vastleggingen in de begrotingen van 2009 en 2010 vóór het einde van 2010 worden aangegaan.

(19)

Bij de uitvoering van in het kader van deze verordening gefinancierde acties moeten de financiële belangen van de Gemeenschap worden beschermd aan de hand van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, via effectieve controles en door onterecht betaalde bedragen terug te vorderen en, wanneer onregelmatigheden aan het licht komen, door effectieve, evenredige en ontradende straffen op te leggen, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (5), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (6) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (7).

(20)

Rekening houdend met de aard van de thema's van de subprogramma's moet de Commissie door verschillende comités worden bijgestaan voor de selectie van de voor financiering in aanmerking komende voorstellen en voor het bepalen van het financieringsbedrag dat uit hoofde van elk subprogramma wordt toegekend.

(21)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(22)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het economisch herstel binnen de Gemeenschap bevorderen, kunnen voorzien in de vereiste energiezekerheid en de uitstoot van broeikasgassen verminderen door de uitgaven in bepaalde strategische sectoren te verhogen, niet op toereikende wijze door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve, gezien het toepassingsgebied van deze verordening en de aard van de geselecteerde sectoren en projecten, beter op het niveau van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen treffen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(23)

Wegens de dringende behoefte om de economische crisis en de toenemende energiebehoeften van de Gemeenschap aan te pakken, dient deze verordening onmiddellijk na haar bekendmaking in werking te treden,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een financieringsinstrument ingesteld, met als titel het Europees energieprogramma voor herstel („European Energy Programme for Recovery”, hierna „het EEPR”), voor de ontwikkeling van projecten op het gebied van energie in de Gemeenschap die door financiële impulsen bijdragen tot economisch herstel, zekerheid van de energievoorziening en vermindering van de broeikasgasemissies.

Deze verordening stelt subprogramma's in om deze doelstellingen te bevorderen op de volgende gebieden:

a)

gas- en elektriciteitsinfrastructuur;

b)

offshore windenergie, en

c)

koolstofafvang en -opslag.

Voorts wordt in deze verordening vastgesteld welke projecten in het kader van elk subprogramma worden gefinancierd en worden de criteria bepaald voor de selectie en uitvoering van acties om deze projecten te realiseren.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)   „koolstofafvang en –opslag”: het afvangen van de door industriële installaties uitgestoten koolstofdioxide (CO2), het transporteren ervan naar een opslaglocatie en het injecteren ervan in een geschikte ondergrondse geologische formatie met het oog op opslag voor onbeperkte duur;

b)   „subsidiabele kosten”: heeft dezelfde betekenis als in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002;

c)   „gas- en elektriciteitsinfrastructuur”:

i)

alle hoogspanningslijnen, met uitzondering van de lijnen van distributienetten, en onderzeese verbindingen, mits deze infrastructuur wordt gebruikt voor interregionale of internationale elektriciteitstransmissie of voor interregionale of internationale elektriciteitsverbindingen;

ii)

hogedrukgaspijpleidingen, met uitzondering van leidingen van distributienetten;

iii)

de met de in punt ii) bedoelde hogedrukgaspijpleidingen verbonden ondergrondse opslaginstallaties;

iv)

installaties voor de ontvangst, opslag en hervergassing van vloeibaar aardgas (LNG), en

v)

alle apparatuur en installaties die voor de goede werking van de in de punten i), ii), iii) of iv) bedoelde infrastructuur essentieel zijn, met inbegrip van de beveiligings-, controle- en regelsystemen;

d)   „deel van een project”: elke activiteit die financieel, technisch of in de tijd onafhankelijk is en bijdraagt tot de verwezenlijking van een project;

e)   „investeringsfase”: de fase van een project waarin de bouw plaatsvindt en investeringskosten worden gemaakt;

f)   „offshore windenergie”: de elektrische stroom, opgewekt door met wind aangedreven turbines op zee, dichtbij of ver van de kustlijn;

g)   „planningsfase”: de fase van een project die voorafgaat aan de investeringsfase, waarin de uitvoering van het project wordt voorbereid, inclusief, in voorkomend geval, een haalbaarheidsbeoordeling, voorbereidende en technische studies, het verkrijgen van licenties en vergunningen en het maken van investeringskosten.

Artikel 3

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het EEPR voor 2009 en 2010 bedragen 3 980 000 000 EUR, die als volgt worden toegewezen:

a)

gas- en elektriciteitinfrastructuurprojecten: 2 365 000 000 EUR;

b)

offshore windenergieprojecten: 565 000 000 EUR;

c)

projecten voor koolstofafvang en -opslag: 1 050 000 000 EUR.

2.   De afzonderlijke juridische verbintenissen tot uitvoering van de vastleggingen in de begrotingen van 2009 en 2010 worden uiterlijk 31 december 2010 aangegaan.

HOOFDSTUK II

SUBPROGRAMMA'S

DEEL 1

Gas- en elektriciteitinfrastructuurprojecten

Artikel 4

Doelstellingen

De Gemeenschap bevordert de gasinfrastructuur- en elektriciteitsinfrastructuurprojecten met de hoogste meerwaarde voor de Gemeenschap, die bijdragen tot de volgende doelstellingen:

a)

continuïteit en diversificatie van de energiebronnen, aanvoerroutes en de voorziening;

b)

de optimalisering van de capaciteit van het energienetwerk en integratie van de interne markt voor energie, met name wat het grensoverschrijdende gedeelte betreft;

c)

de netontwikkeling ter verbetering van de economische en sociale samenhang door ontsluiting van de minst begunstigde regio's en eilanden in de Gemeenschap;

d)

de aansluiting en integratie van hernieuwbare energiebronnen, en

e)

de veiligheid, betrouwbaarheid en interoperabiliteit van de gekoppelde energienetten, waaronder indien nodig de mogelijkheid tot het gebruik van gasstromen in meerdere richtingen.

Artikel 5

Prioriteiten

Het EEPR strekt tot dringende aanpassing en ontwikkeling van de energienetten die van bijzonder belang zijn voor de Gemeenschap, om de werking van de interne energiemarkt te ondersteunen en, in het bijzonder, om de interconnectiecapaciteit, de zekerheid en de diversificatie van de voorziening te vergroten en ecologische, technische en financiële hindernissen te overwinnen. Speciale communautaire steun is nodig om energienetten intensiever te ontwikkelen en de totstandbrenging ervan te versnellen, namelijk in gebieden met een geringe diversiteit aan aanvoerroutes en voorzieningsbronnen.

Artikel 6

Toekenning van communautaire financiële bijstand

1.   Financiële bijstand uit hoofde van het EEPR („EEPR-bijstand”) voor gas- en elektriciteitsinfrastructuurprojecten wordt toegekend voor acties ter uitvoering van de projecten opgenomen in deel A van de bijlage of delen daarvan, die bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 4 vermelde doelstellingen.

2.   De Commissie roept op tot het indienen van voorstellen om de in lid 1 bedoelde acties aan te duiden en beoordeelt of die voorstellen voldoen aan de in artikel 7 bepaalde subsidiabiliteitscriteria en de in artikel 8 bepaalde selectie- en gunningscriteria.

3.   De Commissie stelt de begunstigden in kennis van de toe te kennen EEPR-bijstand.

Artikel 7

Subsidiabiliteit

1.   De voorstellen komen slechts voor EEPR-bijstand in aanmerking indien zij strekken tot uitvoering van in deel A van de bijlage opgenomen projecten, het aldaar vastgelegde maximumbedrag van de EEPR-bijstand niet overschrijden, en voldoen aan de selectie- en gunningscriteria van artikel 8.

2.   De voorstellen kunnen worden ingediend:

a)

door één of meer lidstaten die gezamenlijk optreden;

b)

met de instemming van alle lidstaten die rechtstreeks bij het project in kwestie betrokken zijn:

i)

door één of meer openbare of particuliere ondernemingen of instellingen die gezamenlijk optreden;

ii)

door één of meer internationale organisaties die gezamenlijk optreden, of

iii)

door een gemeenschappelijke onderneming.

3.   Door natuurlijke personen ingediende voorstellen komen niet in aanmerking.

Artikel 8

Selectie- en gunningscriteria

1.   Bij de beoordeling van de voorstellen die worden ontvangen in het kader van de in artikel 6, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen, hanteert de Commissie de volgende selectiecriteria:

a)

de degelijkheid en de technische geschiktheid van de voorgestelde aanpak;

b)

de degelijkheid van het financiële pakket voor de volledige investeringsfase van de actie.

2.   Bij de beoordeling van de voorstellen die worden ontvangen in het kader van de in artikel 6, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen, hanteert de Commissie de volgende gunningscriteria:

a)

de rijpheid, omschreven als het bereiken van de investeringsfase, en het verrichten van aanzienlijke kapitaaluitgaven vóór eind 2010;

b)

de mate waarin een gebrek aan toegang tot financiële middelen de uitvoering van de actie vertraagt;

c)

de mate waarin de EEPR-bijstand openbare en particuliere financiering zal stimuleren;

d)

sociaaleconomische effecten;

e)

milieueffecten;

f)

de bijdrage tot de continuïteit en interoperabiliteit van het energienet, alsmede tot de optimalisering van de capaciteit ervan;

g)

de bijdrage tot de verbetering van de kwaliteit, veiligheid en zekerheid van de dienst;

h)

de bijdrage tot de totstandbrenging van een goed geïntegreerde energiemarkt.

Artikel 9

Financieringsvoorwaarden

1.   De EEPR-bijstand vormt een bijdrage in de projectgerelateerde uitgaven voor de uitvoering van het project en die door de begunstigden of door met de uitvoering belaste derden zijn gedaan.

2.   De EEPR-bijstand bedraagt ten hoogste 50 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 10

Instrumenten

1.   Na de in artikel 6, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen selecteert de Commissie, volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde beheersprocedure, de voorstellen die EEPR-bijstand ontvangen en bepaalt zij het bedrag van de te verlenen EEPR-bijstand. De Commissie preciseert de voorwaarden voor en de wijze van de uitvoering van de voorstellen.

2.   De EEPR-bijstand wordt toegekend op basis van besluiten van de Commissie.

Artikel 11

Financiële verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.   De lidstaten verrichten de technische bewaking van en de financiële controle op de projecten in nauwe samenwerking met de Commissie en certificeren het bedrag van de uitgaven die in verband met het project of de projectonderdelen zijn gedaan, alsmede hun conformiteit met deze verordening. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken aan controles ter plaatse deel te nemen.

2.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle-, beheers- en bewakingsystemen die zijn opgezet om de succesvolle uitvoering van de projecten te verzekeren.

DEEL 2

Offshore windenergieprojecten

Artikel 12

Toekenning van EEPR-bijstand

1.   EEPR-bijstand voor offshore windenergieprojecten wordt toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen voor acties ter uitvoering van de in deel B van de bijlage genoemde projecten.

2.   De Commissie roept op tot het indienen van voorstellen om de in lid 1 bedoelde acties aan te duiden en beoordeelt of de voorstellen voldoen aan de in artikel 13 bepaalde subsidiabiliteitscriteria en de in artikel 14 bepaalde selectie- en gunningscriteria.

3.   De Commissie stelt de begunstigden in kennis van de toe te kennen EEPR -bijstand.

Artikel 13

Subsidiabiliteit

1.   De voorstellen komen slechts voor EEPR-bijstand in aanmerking indien zij strekken tot uitvoering van in deel B van de bijlage opgenomen projecten, het aldaar vastgelegde maximumbedrag van de EEPR-bijstand niet overschrijden, en voldoen aan de selectie- en gunningscriteria van artikel 14. Deze projecten worden geleid door een particuliere onderneming.

2.   De voorstellen kunnen worden ingediend door een of meer ondernemingen die gezamenlijk optreden.

3.   Door natuurlijke personen ingediende voorstellen komen niet in aanmerking.

Artikel 14

Selectie- en gunningscriteria

1.   Bij de beoordeling van de voorstellen die worden ontvangen in het kader van de in artikel 12, lid 1, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen, hanteert de Commissie de volgende selectiecriteria:

a)

de degelijkheid en de technische geschiktheid van de voorgestelde aanpak;

b)

de degelijkheid van het financiële pakket voor de volledige investeringsfase van het project.

2.   Bij de beoordeling van de voorstellen die worden ontvangen in het kader van de in artikel 12, lid 1, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen, hanteert de Commissie de volgende gunningscriteria:

a)

de rijpheid, omschreven als het bereiken van de investeringsfase, en het verrichten van aanzienlijke kapitaaluitgaven vóór eind 2010;

b)

de mate waarin een gebrek aan toegang tot financiële middelen de uitvoering van de actie vertraagt;

c)

de mate waarin het project de schaal van reeds in aanbouw zijnde of geplande installaties en infrastructuurvoorzieningen verbetert of verhoogt;

d)

de mate waarin het project de bouw van installaties en infrastructuur op volledige grootte en op industriële schaal omvat en waarin met name het volgende aan bod komt:

i)

het balanceren van de veranderlijkheid van windelektriciteit door integratiesystemen;

ii)

het bestaan van systemen voor opslag op grote schaal;

iii)

het beheer van windmolenparken als virtuele elektriciteitscentrales (meer dan 1 GW);

iv)

het bestaan van turbines die verder van de kust of in diepere wateren worden geplaatst (20 tot 50 m) dan momenteel gebruikelijk is;

v)

nieuwe substructuurontwerpen, of

vi)

processen voor de assemblage, de installatie, het gebruik en de buitengebruikstelling van windturbines en het testen van die processen in projecten op ware grootte;

e)

de innovatieve kenmerken van het project en de mate waarin het aantoonbaar zal bijdragen tot de uitvoering van die kenmerken;

f)

het effect van het project en de bijdrage ervan tot het communautaire netwerk voor offshore windenergie, met inbegrip van het herhalingspotentieel ervan;

g)

de aangetoonde bereidheid van de begunstigden om de resultaten van de door het project geboekte technologische vooruitgang ter beschikking te stellen van andere Europese exploitanten, op een wijze die strookt met het Gemeenschapsrecht en in het bijzonder met de doelstellingen en structuren van het Europees strategisch plan voor energietechnologie.

Artikel 15

Financieringsvoorwaarden

1.   De EEPR-bijstand vormt een bijdrage in de projectgerelateerde uitgaven voor de uitvoering van het project.

2.   De EEPR-bijstand bedraagt ten hoogste 50 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 16

Instrumenten

1.   Na de in artikel 12, lid 1, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen selecteert de Commissie, volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde beheersprocedure, de voorstellen die EEPR-bijstand ontvangen en bepaalt zij het bedrag van de toe te kennen financiering. De Commissie preciseert de voorwaarden voor en de wijze van de uitvoering van de voorstellen.

2.   De EEPR-bijstand wordt toegekend op basis van subsidieovereenkomsten.

DEEL 3

Projecten voor koolstofafvang en -opslag

Artikel 17

Toekenning van EEPR-bijstand

1.   De EEPR-bijstand voor projecten voor koolstofafvang en -opslag wordt toegekend aan acties ter uitvoering van de projecten in deel C van de bijlage.

2.   De Commissie roept op tot het indienen van voorstellen om de in lid 1 van dit artikel bedoelde acties aan te duiden en beoordeelt of de voorstellen voldoen aan de in artikel 18 bepaalde subsidiabiliteitscriteria en de in artikel 19 bepaalde selectie- en gunningscriteria.

3.   Als verschillende projectvoorstellen uit dezelfde lidstaat voldoen aan de in de artikel 18 bepaalde subsidiabiliteitscriteria en aan de in artikel 19, lid 1, bepaalde selectiecriteria, selecteert de Commissie op basis van de gunningscriteria van artikel 19, lid 2, niet meer dan één voorstel per lidstaat dat in aanmerking komt voor EEPR-bijstand.

4.   De Commissie stelt de begunstigden in kennis van de toe te kennen EEPR-bijstand.

Artikel 18

Subsidiabiliteit

1.   Voorstellen komen slechts voor EEPR-bijstand in aanmerking indien zij strekken tot uitvoering van in deel C van de bijlage opgenomen projecten en voldoen aan de selectie- en gunningscriteria van artikel 19 en de volgende voorwaarden:

a)

de projecten tonen aan dat zij de mogelijkheid bieden om ten minste 80 % van de CO2 af te vangen in industriële installaties en om die CO2 te transporteren en veilig ondergronds in geologische lagen op te slaan;

b)

voor elektriciteitsinstallaties wordt de CO2-afvang gedemonstreerd op een installatie met een elektrische productie van ten minste 300 MW of equivalent;

c)

de projectontwikkelaars leggen een bindende verklaring af dat zij de generieke kennis die de vrucht is van de demonstratie-installatie ter beschikking stellen van de gehele sector en aan de Commissie om bij te dragen aan het Europees strategisch plan voor energietechnologie.

2.   De voorstellen worden ingediend door één of meer ondernemingen die gezamenlijk optreden.

3.   Door natuurlijke personen ingediende voorstellen komen niet in aanmerking.

Artikel 19

Selectie- en gunningscriteria

1.   Bij de beoordeling van de voorstellen die worden ontvangen in het kader van de in artikel 17, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen, hanteert de Commissie de volgende selectiecriteria:

a)

de degelijkheid en de technische geschiktheid van de voorgestelde aanpak;

b)

de rijpheid, omschreven als het bereiken van de investeringsfase, inclusief het verkennen en ontwikkelen van opslagmogelijkheden en het verrichten van aanzienlijke investeringuitgaven voor het project vóór eind 2010;

c)

de degelijkheid van het financiële pakket voor de volledige investeringsfase van het project;

d)

de vermelding van alle vergunningen die noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging en de werking van het project op de voorgestelde site(s) en het bestaan van een strategie voor het verkrijgen van die vergunningen.

2.   Bij de beoordeling van de voorstellen die worden ontvangen in het kader van de in artikel 17, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen, hanteert de Commissie de volgende gunningscriteria:

a)

de mate waarin een gebrek aan toegang tot financiële middelen de uitvoering van de actie vertraagt;

b)

de gevraagde financiering per ton CO2-vermindering tijdens de eerste vijf jaar van het project;

c)

de complexiteit van het project en het niveau van innovatie van de gehele installatie, inclusief andere begeleidende onderzoeksactiviteiten en de aangetoonde bereidheid van de begunstigden om de resultaten van de door het project geboekte technologische vooruitgang beschikbaar te stellen voor andere Europese exploitanten, op een wijze die strookt met het Gemeenschapsrecht en met name de doelstellingen en structuren van het Europees strategisch plan voor energietechnologie;

d)

de degelijkheid en de geschiktheid van het managementplan, met betrekking tot de wetenschappelijke, technologische en technische informatie en gegevens, zodat aangetoond wordt dat er via het voorgestelde concept voor kan worden gezorgd dat het project tegen 31 december 2015 operationeel is.

Artikel 20

Financieringsvoorwaarden

1.   De EEPR-bijstand draagt uitsluitend bij in de projectgerelateerde uitgaven voor de uitvoering van het project die verband houden met koolstofafvang, -transport en -opslag, rekening houdend met de eventuele exploitatiebaten.

2.   De EEPR-bijdrage bedraagt ten hoogste 80 % van de totale subsidiabele investeringskosten.

Artikel 21

Instrumenten

1.   Na de in artikel 17, lid 2, bedoelde oproep tot het indienen van voorstellen selecteert de Commissie, volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde beheersprocedure, de voorstellen die EEPR-bijstand ontvangen en bepaalt zij het bedrag van de te verlenen EEPR-bijstand. De Commissie specificeert de voorwaarden voor en de wijze van de uitvoering van de voorstellen.

2.   De EEPR-bijstand wordt toegekend op basis van subsidieovereenkomsten.

HOOFDSTUK III

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 22

Andere EEPR-bijstand en -instrumenten

1.   Een deel van de communautaire bijstand voor de in de bijlage vermelde projecten kan worden verleend via een bijdrage tot een passend instrument uit de middelen van de Europese Investeringsbank. Die bijdrage bedraagt ten hoogste 500 000 000 EUR.

2.   De risicopositie die de Gemeenschap met betrekking tot het leninggarantie-instrument of een ander financieringsinstrument inneemt, blijft, inclusief de beheerskosten en andere in aanmerking komende kosten, beperkt tot de communautaire bijdrage aan dat instrument en brengt geen andere passiefpost op de algemene begroting van de Europese Unie met zich mee.

3.   De Commissie beslist volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde beheersprocedure over het bedrag aan EEPR-bijstand dat aan dit instrument wordt toegekend. De Commissie en de Europese Investeringsbank sluiten een memorandum van overeenstemming met de voorwaarden en de methoden voor de uitvoering van dat besluit.

Artikel 23

Programmerings- en uitvoeringsmodaliteiten

1.   De oproepen tot het indienen van voorstellen worden rechtstreeks door de Commissie uitgebracht op basis van de in artikel 3, lid 1, bedoelde beschikbare begrotingsmiddelen en op basis van de in hoofdstuk II bepaalde subsidiabiliteits-, selectie- en gunningscriteria.

2.   De EEPR-bijstand is uitsluitend bestemd voor projectgerelateerde uitgaven die door de begunstigden en, wat betreft projecten uit hoofde van artikel 9, door met de uitvoering belaste derden zijn gedaan. De uitgaven kunnen subsidiabel zijn vanaf de in artikel 29 bedoelde datum.

3.   De btw is een niet in aanmerking komende uitgave, met uitzondering van de niet-terugvorderbare btw.

4.   De projecten en acties waarvoor uit hoofde van deze verordening financiering wordt verleend, worden uitgevoerd overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en houden rekening met toepasselijk communautair beleid, met name op de gebieden mededinging (inclusief de voorschriften inzake staatssteun), milieubescherming, gezondheid, duurzame ontwikkeling en gunning van overheidsopdrachten.

Artikel 24

Algemene verantwoordelijkheden van de lidstaten

De lidstaten stellen alles in het werk om binnen hun verantwoordelijkheidsgebied de projecten uit te voeren waarvoor EEPR-bijstand wordt toegekend, met name door middel van doelmatige administratieve vergunnings-, licentie- en certificatieprocedures.

Artikel 25

Bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap

1.   De Commissie ziet erop toe dat, wanneer uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties worden uitgevoerd, de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onrechtmatige handelingen, zulks door de uitvoering van doeltreffende controles en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG) nr. 1073/1999.

2.   Voor de uit hoofde van deze verordening gefinancierde communautaire acties wordt onder „onregelmatigheid” in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 verstaan elke schending van een bepaling van het Gemeenschapsrecht of niet-nakoming van een contractuele verplichting als gevolg van een handelen of nalaten van een marktdeelnemer die door een ongerechtvaardigde uitgave een nadelig effect heeft of zou hebben op de algemene begroting van de Europese Unie of op de door de Europese Unie beheerde begrotingsmiddelen.

3.   Alle uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van deze verordening voorzien met name in toezicht en financiële controle door de Commissie of een door haar gemachtigde vertegenwoordiger en in audits van de Europese Rekenkamer, indien nodig ter plaatse.

HOOFDSTUK IV

UITVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Comités

1.   De Commissie wordt bijgestaan door de volgende comités:

a)

voor gas- en elektriciteitsinfrastructuurprojecten, het bij artikel 15 van Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (9) ingestelde comité;

b)

voor offshore windenergieprojecten, het bij artikel 8 van Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Samenwerking tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (10) ingestelde comité;

c)

voor projecten voor koolstofafvang en -opslag, het bij artikel 8 van Beschikking 2006/971/EG ingestelde comité;

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

Artikel 27

Evaluatie

1.   Vóór 31 december 2011 verricht de Commissie een evaluatie van het EEPR om na te gaan in hoeverre het bijdraagt tot het effectieve gebruik van de kredieten.

2.   De Commissie kan een begunstigde lidstaat verzoeken een specifieke evaluatie van de uit hoofde van hoofdstuk II, deel 1, van deze verordening gefinancierde projecten in te dienen of desgevallend de voor de evaluatie van deze projecten vereiste informatie en assistentie te verstrekken.

3.   De Commissie legt aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een evaluatieverslag voor over de met het EEPR bereikte resultaten.

Artikel 28

Verstrekking van informatie aan het Europees Parlement en de Raad

De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van deze verordening. Elk jaar bij de indiening van het voorontwerp van begroting dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van het EEPR.

Indien dit verslag serieuze risico's aan het licht brengt voor de uitvoering van de prioritaire projecten, beveelt de Commissie maatregelen aan om deze risico's weg te nemen, en dient zij desgevallend, en in overeenstemming met het herstelplan, aanvullende voorstellen in voor zulke projecten.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

E. ERLANDSSON


(1)  Advies van 13 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 6 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 juli 2009.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(5)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(6)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(7)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(9)  PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1.

(10)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86.


BIJLAGE

SUBSIDIABELE PROJECTEN

A.   Gas- en elektriciteitinfrastructuurprojecten

1.   Gasinterconnectie

Project

Locatie van de gesteunde projecten

Beoogde bijdrage van de Gemeenschap

(miljoen EUR)

Zuidelijke gascorridor

NABUCCO

Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije, Duitsland, Roemenië

200

ITGI — Poseidon

Italië, Griekenland

100

Interconnectie van de Baltische landen

Skanled/Baltic Pipe

Polen, Denemarken, Zweden

150

LNG-netwerk

Terminal voor vloeibaar aardgas aan de Poolse kust (haven van Świnoujście)

Polen

80

Centraal- en Zuid-Oost-Europa

Interconnectie Slowakije-Hongarije (Veľký Krtíš — Vecsés)

Slowakije, Hongarije

30

Gastransmissiesysteem in Slovenië tussen de Oostenrijkse grens en Ljubljana (uitgezonderd het stuk Rogatec-Kidričevo)

Slovenië

40

Interconnectie Bulgarije-Griekenland (Stara Zagora — Dimitrovgrad-Komotini)

Bulgarije, Griekenland

45

Gasinterconnectie Roemenië-Hongarije

Roemenië, Hongarije

30

Uitbreiding van de gasopslagcapaciteit in Tsjechië

Tsjechië

35

Infrastructuur en uitrusting om het mogelijk te maken het gas in de omgekeerde richting te sturen in het geval van een korte onderbreking van de aanvoer

Oostenrijk, Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije

80

Interconnectie Slowakije-Polen

Slowakije, Polen

20

Interconnectie Hongarije-Kroatië

Hongarije

20

Interconnectie Bulgarije-Roemenië

Bulgarije, Roemenië

10

Middellandse Zeegebied

Versterking van het Franse gasnetwerk op de as Afrika-Spanje-Frankrijk

Frankrijk

200

GALSI (gaspijpleiding Algerije-Italië)

Italië

120

Gasinterconnectie westelijke as Larrau-tak

Spanje

45

Noordzeegebied

Pijpleiding Duitsland-België-Verenigd Koninkrijk

België

35

Connectie Frankrijk-België

Frankrijk, België

200

TOTAAL

 

1 440


2.   Elektriciteitsinterconnectie

Project

Locatie van de gesteunde projecten

Beoogde bijdrage van de Gemeenschap

(miljoen EUR)

Interconnectie van de Baltische landen

Estlink-2

Estland, Finland

100

Interconnectie Zweden-Baltische staten en versterking van het net in de Baltische staten

Zweden, Letland, Litouwen

175

Centraal- en Zuid-Oost-Europa

Halle/Saale — Schweinfurt

Duitsland

100

Wien — Győr

Oostenrijk, Hongarije

20

Middellandse Zeegebied

Versterking van de interconnectie Portugal-Spanje

Portugal

50

Interconnectie Frankrijk-Spanje (Baixas — Sta Llogaia)

Frankrijk, Spanje

225

Nieuwe 380 kV AC onderzeese kabel tussen Sicilië en het Italiaanse vasteland (Sorgente — Rizziconi)

Italië

110

Noordzeegebied

500 MW interconnectie Ierland/Wales (Meath-Deeside)

Ierland, Verenigd Koninkrijk

110

Elektriciteitsinterconnectie Malta-Italië

Malta/Italië

20

TOTAAL

 

910


3.   Projecten voor kleine eilanden

Initiatieven voor kleine, geïsoleerde eilanden

Cyprus

10

Malta

5

TOTAAL

 

15

B.   Offshore windenergieprojecten

Project

Capaciteit

Locatie van de gesteunde projecten

Vestigingsplaats Gemeenschap Bijdrage

(miljoen EUR)

1.   

Koppeling van offshore windenergie aan het net

1.1.

Baltic — Kriegers Flak I, II, III

Voortzetten van projecten in ontwikkeling. Financiering van de extra kosten voor een gemeenschappelijke interconnectieoplossing.

1,5 GW

Denemarken, Zweden, Duitsland, Polen

150

1.2.

Noordzeenet

Modulaire ontwikkeling van het offshorenet, demonstratie van virtuele offshore-elektriciteitscentrale en integratie in het bestaande netwerk aan land

1 GW

Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland, Ierland, Denemarken, België, Frankrijk, Luxemburg

165

2.   

Nieuwe turbines, structuren en componenten, optimalisering van de productiecapaciteit

2.1.

Borkum West II — Bard 1 — Nordsee Ost — Global tech 1

Nieuwe generatie multi-MW-turbines (5-7 MW) en innovatieve structuren, in diepere wateren (tot 40 m), ver van de kust (tot 100 km).

1,6 GW

Duitsland

200

2.2.

Offshorewindmolenpark Aberdeen (Europees testcentrum)

Voortzetten van projecten in ontwikkeling. Testen van multi-MW-turbines. Ontwikkeling van innovatieve structuren en substructuren, inclusief optimalisering van de productiecapaciteit van installaties voor offshore windenergieproductie. Een toename met 100 MW kan worden beoogd.

0,25 GW

Verenigd Koninkrijk

40

2.3.

Thornton Bank

Voortzetten van projecten in ontwikkeling. Lessen trekken uit het Downvind-project (gecofinancierd via KP6). Uitbreiding van de turbines van de Downvind-installaties (5 MW) in diepe wateren (tot 30 m) met lage visuele impact (tot 30 km).

90 MW

België

10

TOTAAL

 

 

565

C.   Projecten voor afvang en opslag van kooldioxide

Naam en locatie van het project

Beoogde bijdrage van de Gemeenschap

(miljoen EUR)

Brandstof

Capaciteit

Afvang-techniek

Opslagconcept

Huerth

Duitsland

180

Kool

450 MW

IGCC

Zoutwatervoerende lagen

Jaenschwalde

 

 

Kool

500 MW

Oxyfuel

Olie-/gasvelden

Eemshaven

Nederland

180

Kool

1 200 MW

IGCC

Olie-/gasvelden

Rotterdam

Kool

1 080 MW

PC

Olie-/gasvelden

Rotterdam

Kool

800 MW

PC

Olie-/gasvelden

Belchatów

Polen

180

Kool

858 MW

PC

Zoutwatervoerende lagen

Compostella

(León)

Spanje

180

Kool

500 MW

Oxyfuel

Zoutwatervoerende lagen

Kingsnorth

Verenigd Koninkrijk

180

Kool

800 MW

PC

Olie-/gasvelden

Longannet

Kool

3 390 MW

PC

Zoutwatervoerende lagen

Tilbury

Kool

1 600 MW

PC

Olie-/gasvelden

Hatfield

(Yorkshire)

Kool

900 MW

IGCC

Olie-/gasvelden

Porto Tolle

Italië

100

Kool

660 MW

PC

 

Project inzake industriële afvang van kooldioxide

Florange

Frankrijk

50

Vervoer van CO2 van industriële installatie (staalfabriek) naar ondergrondse opslaginstallatie (zoutwatervoerende lagen)

TOTAAL

1 050


VERKLARING VAN DE COMMISSIE

De Commissie benadrukt dat energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen zowel om ecologische redenen als om redenen van voorzieningszekerheid hoofdprioriteiten van het EU-energiebeleid zijn. De verordening zal tot deze prioriteiten bijdragen door te voorzien in aanzienlijke steun voor offshore-windenergieprojecten.

De Commissie memoreert in dit verband de diverse andere nieuwe initiatieven ter ondersteuning van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, die zij met name heeft voorgesteld in haar Europees herstelplan waaraan de Europese Raad van december 2008 zijn goedkeuring heeft gehecht. Het gaat daarbij onder meer om:

Een wijziging van de EFRO-verordening om investeringen tot 8 miljard EUR in energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen in woningen mogelijk te maken in alle lidstaten.

Een publiek-privaat partnerschap inzake een „Europees initiatief voor energie-efficiënte gebouwen”, ter bevordering van groene technologieën en van de ontwikkeling van energie-efficiënte systemen en materialen in nieuwe en gerenoveerde gebouwen. De begrotingsmiddelen voor deze actie worden op 1 miljard EUR geraamd: 500 miljoen EUR uit de bestaande begroting voor het zevende EG-kaderprogramma voor de periode 2007-2013, en 500 miljoen euro van het bedrijfsleven.

Het EG-EIB-initiatief „EU-initiatief voor de financiering van duurzame energie”, dat investeringen voor projecten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen in stedelijke milieus mogelijk moet maken. De Commissie financiert een faciliteit voor technische bijstand uit het programma Intelligente energie voor Europa (toewijzing van 15 miljoen EUR voor 2009). Deze door de EIB beheerde faciliteit zal de toegang tot EIB-leningen met een aanzienlijk hefboomeffect vergemakkelijken.

De oprichting door institutionele beleggers uit de EU - onder leiding van de EIB - van een marktgeoriënteerd beleggingsfonds „Marguerite”: het Europees Fonds 2020 voor energie, klimaatverandering en infrastructuur. Dit fonds investeert op de gebieden energie en klimaatverandering (TEN-E, duurzame energieproductie, hernieuwbare energie, nieuwe technologieën, energie-efficiëntie, voorzieningszekerheid en milieu-infrastructuur). De Commissie steunt dit initiatief.

Voorts zal de Commissie voor eind november 2009 de herziening van het actieplan inzake energie-efficiëntie presenteren, zoals gevraagd door de Raad (conclusies van de Europese Raad van maart 2009) en het Europees Parlement (EP-Resolutie P6_TA(2009)0064).

Deskundigen zijn het erover eens dat energie-efficiëntie de goedkoopste beschikbare optie is om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De Commissie zal tegen november 2009 een gedetailleerde analyse voorleggen van de elementen die meer investeringen in energie-efficiëntie in de weg staan. Zij zal daarin met name nagaan of er behoefte is aan meer financiële stimulansen in de vorm van leningen met een lage rentevoet en/of subsidies en hoe de Europese begroting daartoe kan worden gebruikt, en zij zal, indien nodig, onder meer voorzien in extra middelen voor de financiering van energie-efficiëntie in het nieuwe EU-instrument voor energiezekerheid en -infrastructuur dat in 2010 zal worden voorgelegd.

Bij de herziening van het actieplan inzake energie-efficiëntie zal de Commissie bijzondere aandacht besteden aan de nabuurschapsdimensie van energie-efficiëntie. Zij zal nagaan hoe zij met stimulansen op financieel en regelgevend gebied buurlanden ertoe kan aanzetten hun investeringen in energie-efficiëntie op te voeren.

Indien de Commissie, bij de rapportage over de uitvoering van de verordening in 2010 conform artikel 28 daarvan, constateert dat een deel van de middelen voor de in de bijlage bij de verordening vermelde projecten niet tegen eind 2010 zal kunnen worden vastgelegd, dan stelt zij in voorkomend geval een geografisch evenwichtige wijziging van de verordening voor, zodat naast de bovengenoemde initiatieven ook projecten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen kunnen worden gefinancierd, mede aan de hand van soortgelijke subsidiabiliteitscriteria als die voor de projecten welke staan vermeld in de bijlage bij deze verordening.

Verklaring van Portugal

Portugal stemt voor, evenwel met dien verstande dat in het kader van een evaluatie van het programma uit hoofde van artikel 28 overwogen moet worden projecten voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie en met name projecten voor micro-opwekking en voor intelligente netwerken en meters, op te nemen, om de in artikel 4, onder a) en onder b), van de verordening genoemde doelstellingen te helpen verwezenlijken.


31.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/46


VERORDENING (EG) Nr. 664/2009 VAN DE RAAD

van 7 juli 2009

tot vaststelling van een procedure voor de onderhandelingen over en de sluiting van overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken, inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en inzake onderhoudsverplichtingen, en betreffende het toepasselijke recht op het gebied van onderhoudsverplichtingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), artikel 65, artikel 67, lid 2, en artikel 67, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Titel IV van het derde deel van het Verdrag is de rechtsgrondslag voor het vaststellen van Gemeenschapswetgeving op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken.

(2)

De justitiële samenwerking in burgerlijke zaken tussen lidstaten en derde landen wordt van oudsher beheerst door overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen. Dergelijke overeenkomsten, waarvan er vele bestaan, zijn vaak een weerspiegeling van speciale banden tussen een lidstaat en een derde land, en zijn bedoeld om een adequaat wettelijk kader te bieden voor de specifieke behoeften van de betrokken partijen.

(3)

Op grond van artikel 307 van het Verdrag moeten de lidstaten van alle passende middelen gebruikmaken om alle onverenigbaarheden tussen het communautair acquis en internationale overeenkomsten die zijn gesloten tussen lidstaten en derde landen, op te heffen. Dit kan tot gevolg hebben dat over deze overeenkomsten opnieuw moet worden onderhandeld.

(4)

Teneinde een adequaat wettelijk kader te bieden voor de specifieke behoeften van een bepaalde lidstaat in het kader van zijn betrekkingen met een derde land, kan het ook specifiek nodig zijn om met derde landen nieuwe overeenkomsten te sluiten op bepaalde gebieden van civiel recht die onder titel IV van het derde deel van het Verdrag vallen.

(5)

In zijn Advies 1/03 van 7 februari 2006 over het sluiten van het nieuwe Verdrag van Lugano heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bevestigd dat de Gemeenschap over de exclusieve bevoegdheid beschikt om een internationale overeenkomst als het Verdrag van Lugano met derde landen te sluiten over zaken die betrekking hebben op de regels van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2) („Brussel I”).

(6)

Overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag worden overeenkomsten tussen de Gemeenschap en een derde land over aangelegenheden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, gesloten door de Gemeenschap.

(7)

Op grond van artikel 10 van het Verdrag moeten de lidstaten de vervulling van de taak van de Gemeenschap vergemakkelijken en zich onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen. Die verplichting tot loyale samenwerking heeft algemene gelding, ongeacht het al dan niet exclusieve karakter van de communautaire bevoegdheid.

(8)

Met betrekking tot overeenkomsten met derde landen over specifieke civielrechtelijke vraagstukken die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, moet er een coherente en transparante procedure worden vastgesteld om een lidstaat te machtigen een bestaande overeenkomst met derde landen te wijzigen of over een nieuwe overeenkomst te onderhandelen en deze te sluiten, met name wanneer de Gemeenschap niet heeft aangegeven dat zij voornemens is haar externe bevoegdheid uit te oefenen om op grond van een reeds bestaand of voorgenomen onderhandelingsmandaat een overeenkomst te sluiten. Deze procedure doet geen afbreuk aan de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap en de bepalingen van de artikelen 300 en 307 van het Verdrag. Zij moet worden beschouwd als een uitzonderlijke maatregel en de werking en de duur ervan moeten worden beperkt.

(9)

Deze verordening is niet van toepassing indien de Gemeenschap met het betrokken derde land reeds een overeenkomst heeft gesloten over hetzelfde onderwerp. Twee overeenkomsten worden uitsluitend geacht hetzelfde onderwerp te betreffen indien en voor zover zij dezelfde specifieke juridische kwesties inhoudelijk reguleren. Bepalingen waarin slechts een algemene intentie wordt verwoord om aangaande dergelijke kwesties samen te werken, dienen niet te worden beschouwd als betrekking hebbend op hetzelfde onderwerp.

(10)

Bepaalde regionale overeenkomsten waarnaar in bestaande communautaire wetteksten verwezen wordt, moeten eveneens onder deze verordening vallen.

(11)

Om ervoor te zorgen dat een door een lidstaat voorgenomen overeenkomst de toepassing van het Gemeenschapsrecht niet in de weg staat, noch de goede werking het bij dat recht ingestelde systeem aantast, noch het communautaire beleid op het gebied van externe betrekkingen waartoe de Gemeenschap heeft besloten, aantast, moet de betrokken lidstaat ertoe worden verplicht de Commissie van zijn voornemen in kennis te stellen teneinde een machtiging te verkrijgen om formele onderhandelingen over een overeenkomst te openen of voort te zetten, alsook om een overeenkomst te sluiten. Deze kennisgeving moet bij brief of langs elektronische weg geschieden. Zij moet alle gegevens en stukken bevatten waarover de Commissie moet beschikken om te kunnen beoordelen welk effect het resultaat van de onderhandelingen naar verwachting op het Gemeenschapsrecht zal hebben.

(12)

Beoordeeld moet worden of de Gemeenschap voldoende belang heeft bij het sluiten van een bilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land of, in voorkomend geval, bij het vervangen van een bestaande bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde land door een communautaire overeenkomst. Alle lidstaten moeten daartoe worden geïnformeerd over enige door de Commissie ontvangen kennisgeving betreffende een door een lidstaat voorgenomen overeenkomst, om hen in staat te stellen hun belangstelling voor aansluiting bij het initiatief van de kennisgevende lidstaat kenbaar te maken. Indien uit deze informatie-uitwisseling een voldoende belang voor de Gemeenschap naar voren komt, moet de Commissie overwegen een onderhandelingsmandaat voor te stellen met het oog op de sluiting van een overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land.

(13)

Indien de Commissie, in het kader van de beoordeling van de vraag of een bepaalde lidstaat moet worden gemachtigd om met een derde land onderhandelingen te starten, aanvullende informatie van die lidstaat vraagt, mag dat verzoek geen invloed hebben op de termijnen waarbinnen de Commissie een met redenen omkleed besluit moet nemen over het verzoek van die lidstaat.

(14)

Bij het verlenen van de machtiging tot het openen van formele onderhandelingen moet de Commissie indien nodig over de mogelijkheid beschikken onderhandelingsrichtsnoeren voor te stellen of te vragen dat in de voorgenomen overeenkomst specifieke bepalingen worden opgenomen. De Commissie moet in de verschillende stadia van de onderhandelingen volledig op de hoogte worden gehouden van de aangelegenheden die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen en kan toestemming krijgen om de onderhandelingen betreffende die aangelegenheden als waarnemer bij te wonen.

(15)

Wanneer de lidstaten de Commissie in kennis stellen van hun voornemen om met een derde land onderhandelingen te openen, hoeven zij de Commissie alleen die elementen te melden welke voor de door de Commissie te verrichten beoordeling van belang zijn. De machtiging door de Commissie en eventueel te verstrekken onderhandelingsrichtsnoeren of, in voorkomend geval, de weigering door de Commissie, dienen uitsluitend betrekking te hebben op aangelegenheden die onder de werkingssfeer van deze verordening vallen.

(16)

Alle lidstaten moeten op de hoogte worden gebracht van alle aan de Commissie gedane kennisgevingen over voorgenomen of door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomsten en over alle met redenen omklede besluiten die de Commissie krachtens deze verordening heeft genomen. Deze informatie dient evenwel volledig te voldoen aan mogelijke vertrouwelijkheidsvoorschriften.

(17)

De Commissie, de Raad en het Europees Parlement dragen er zorg voor dat als vertrouwelijk aangemerkte informatie wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3).

(18)

Wanneer de Commissie, op grond van haar beoordeling, voornemens is geen machtiging te verlenen voor het openen van formele onderhandelingen of voor het sluiten van een door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst, dient de Commissie, voordat zij haar met redenen omkleed besluit neemt, de betrokken lidstaat een advies te verstrekken. In geval van weigering om een na onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst te sluiten, dient het advies tevens aan het Europees Parlement en de Raad te worden gericht.

(19)

Om ervoor te zorgen dat de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst geen belemmering vormt voor de uitvoering van het externe beleid van de Gemeenschap op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, moet in de overeenkomst, hetzij worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk wordt opgezegd ingeval de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten later met hetzelfde derde land een overeenkomst sluiten over hetzelfde onderwerp, hetzij worden bepaald dat de relevante bepalingen van de overeenkomst onmiddellijk door de bepalingen van deze latere overeenkomst worden vervangen.

(20)

Er dient te worden voorzien in overgangsbepalingen voor situaties waarin een lidstaat, op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening, reeds onderhandelingen over een overeenkomst met een derde land heeft geopend of de onderhandelingen heeft voltooid maar nog niet heeft verklaard door de overeenkomst gebonden te zijn.

(21)

Teneinde ervoor te zorgen dat er met de toepassing van deze verordening voldoende ervaring is opgedaan, moet de Commissie haar verslag over die toepassing uiterlijk acht jaar na de goedkeuring van deze verordening indienen. In dat verslag dient de Commissie bij de uitoefening van haar bevoegdheden de tijdelijke aard van deze verordening te bevestigen dan wel na te gaan of deze verordening vervangen dient te worden door een nieuwe verordening die dezelfde onderwerpen bestrijkt of een die ook van toepassing is op andere aangelegenheden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen en die beheerst worden door andere communautaire instrumenten.

(22)

Ook indien de Commissie in haar verslag bevestigt dat deze verordening van tijdelijke aard is, dient een lidstaat na de indiening van het verslag toch nog de Commissie kennis te kunnen geven van lopende of reeds aangekondigde onderhandelingen om aldus haar instemming te krijgen om formele onderhandelingen te openen.

(23)

Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om de doelstelling ervan te verwezenlijken.

(24)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

(25)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Bij deze verordening wordt een procedure ingesteld om een lidstaat te machtigen een bestaande overeenkomst te wijzigen, of met een derde land over een nieuwe overeenkomst te onderhandelen en deze te sluiten, onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

Deze procedure doet geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en de lidstaten.

2.   Deze verordening is van toepassing op overeenkomsten betreffende aangelegenheden die geheel of ten dele vallen binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (4) en Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (5), voor zover het aangelegenheden betreft die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

3.   Deze verordening is niet van toepassing indien de Gemeenschap met het betrokken derde land reeds een overeenkomst heeft gesloten over hetzelfde onderwerp.

Artikel 2

Definities

1.   In deze verordening wordt onder „overeenkomst” verstaan:

a)

een bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde land;

b)

de regionale overeenkomsten bedoeld in artikel 59, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 2201/2003, onverminderd artikel 59, lid 2, onder c), en lid 3, van die verordening, en in artikel 69, lid 3, van Verordening (EG) nr. 4/2009.

2.   In het kader van de regionale overeenkomsten bedoeld in lid 1, onder b), geldt iedere verwijzing in deze verordening naar een lidstaat of een derde land als een verwijzing naar respectievelijk de betrokken lidstaten of betrokken derde landen.

Artikel 3

Kennisgeving aan de Commissie

1.   Wanneer een lidstaat voornemens is onderhandelingen te openen teneinde een bestaande overeenkomst te wijzigen of om een nieuwe overeenkomst te sluiten die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, stelt hij de Commissie zo vroeg mogelijk voor de geplande aanvang van de formele onderhandelingen schriftelijk van dit voornemen in kennis.

2.   De kennisgeving gaat in voorkomend geval vergezeld van een kopie van de bestaande overeenkomst, de ontwerp-overeenkomst of het ontwerp-voorstel en van alle andere relevante documenten. De lidstaat beschrijft het onderwerp van de onderhandelingen en specificeert de kwesties die in de voorgenomen overeenkomst moeten worden behandeld of de bepalingen van de bestaande overeenkomst die moeten worden gewijzigd. De lidstaat kan altijd aanvullende informatie verstrekken.

Artikel 4

Beoordeling door de Commissie

1.   Na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in artikel 3 beoordeelt de Commissie of de lidstaat formele onderhandelingen kan beginnen.

2.   De Commissie gaat bij deze beoordeling eerst na of er in de komende 24 maanden specifiek een relevant onderhandelingsmandaat met het oog op een communautaire overeenkomst met het betrokken derde land is gepland. Indien dit niet het geval is, gaat de Commissie na of aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de betrokken lidstaat heeft meegedeeld dat hij er een specifiek belang bij heeft de overeenkomst met het derde land te sluiten, dat verband houdt met het bestaan van economische, geografische, culturele, historische, maatschappelijke of politieke banden tussen de lidstaat en het betrokken derde land;

b)

op basis van de door de lidstaat verstrekte informatie lijkt de voorgenomen overeenkomst het Gemeenschapsrecht niet zijn werking te ontnemen, noch het correct functioneren van het bij dat recht ingestelde systeem aan te tasten, en

c)

de voorgenomen overeenkomst doet geen afbreuk aan het onderwerp en doel van het door de Gemeenschap vastgestelde beleid inzake externe betrekkingen van de Gemeenschap.

3.   Indien de Commissie de door de lidstaat verstrekte informatie onvoldoende acht voor haar beoordeling, kan zij aanvullende informatie vragen.

Artikel 5

Machtiging om formele onderhandelingen te openen

1.   Indien de voorgenomen overeenkomst voldoet aan de in artikel 4, lid 2, vermelde voorwaarden, neemt de Commissie binnen 90 dagen na ontvangst van de in artikel 3 bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat om te worden gemachtigd om over de overeenkomst formele onderhandelingen te openen.

Zo nodig kan de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren voorstellen en vragen dat in de voorgenomen overeenkomst specifieke bepalingen worden opgenomen.

2.   De voorgenomen overeenkomst bevat een bepaling tot:

a)

gehele of gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst ingeval de Gemeenschap c.q. de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en hetzelfde derde land, anderzijds, later een overeenkomst sluiten over hetzelfde onderwerp, of

b)

onmiddellijke vervanging van de relevante bepalingen van de overeenkomst door bepalingen van een overeenkomst over hetzelfde onderwerp die de Gemeenschap c.q. de Gemeenschap en haar lidstaten en hetzelfde derde land later hebben gesloten.

De in de eerste alinea, onder a), bedoelde bepaling wordt in de volgende trant geformuleerd: „(naam/namen van de lidstaat/lidstaten) zegt deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk op indien de Europese Gemeenschap c.q. de Europese Gemeenschap en haar lidstaten met (naam/namen van het derde land/de derde landen) een overeenkomst sluit of sluiten over dezelfde onderwerpen van civiel recht als die welke onder de onderhavige overeenkomst vallen.”.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde bepaling wordt in de volgende trant geformuleerd: „Deze overeenkomst of zekere bepalingen houdt/houden op van toepassing te zijn op de dag waarop een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, c.q. de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en (naam/namen van het derde land/de derde landen) in werking is getreden voor de aangelegenheden die onder deze overeenkomst/bepalingen vallen.”.

Artikel 6

Weigering om machtiging tot het openen van formele onderhandelingen te verlenen

1.   Indien de Commissie op basis van de beoordeling uit hoofde van artikel 4 voornemens is geen machtiging te verlenen tot het openen van formele onderhandelingen over de voorgenomen overeenkomst, brengt zij binnen 90 dagen na ontvangst van de in artikel 3 bedoelde kennisgeving advies uit aan de betrokken lidstaat.

2.   Tot 30 dagen na de ontvangst van het advies van de Commissie kan de betrokken lidstaat de Commissie om overleg verzoeken teneinde een oplossing te vinden.

3.   Indien de betrokken lidstaat de Commissie niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn om overleg verzoekt, neemt de Commissie binnen 130 dagen na ontvangst van de in artikel 3 bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

4.   Wanneer het in lid 2 bedoelde overleg wel plaatsvindt, neemt de Commissie binnen 30 dagen na afsluiting van dit overleg een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

Artikel 7

Deelneming van de Commissie aan de onderhandelingen

De Commissie kan als waarnemer deelnemen aan de onderhandelingen tussen de lidstaat en het derde land voor zover het gaat om aangelegenheden die onder deze verordening vallen. Wanneer de Commissie niet als waarnemer deelneemt, wordt zij op de hoogte gehouden van de voortgang en de resultaten die in de verschillende stadia van de onderhandelingen worden geboekt.

Artikel 8

Machtiging tot sluiting van de overeenkomst

1.   Vóór de ondertekening van de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van het resultaat van de onderhandelingen en doet haar de tekst van de overeenkomst toekomen.

2.   Na ontvangst van de kennisgeving beoordeelt de Commissie of de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst:

a)

voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, onder b);

b)

voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, lid 2, onder c), voor zover er, wat betreft die voorwaarde, van nieuwe en uitzonderlijke omstandigheden sprake is, en

c)

voldoet aan het bepaalde in artikel 5, lid 2.

3.   Indien de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst voldoet aan de voorwaarden en voorschriften van lid 2, neemt de Commissie binnen 90 dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat om machtiging tot sluiting van een overeenkomst.

Artikel 9

Weigering om machtiging tot sluiting van de overeenkomst te verlenen

1.   Indien de Commissie, op basis van haar beoordeling uit hoofde van artikel 8, lid 2, voornemens is geen machtiging tot sluiting van de door onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst te verlenen, brengt zij binnen 90 dagen na ontvangst van de in artikel 8, lid 1, bedoelde kennisgeving advies uit aan de betrokken lidstaat, alsmede aan het Europees Parlement en aan de Raad.

2.   Tot 30 dagen na de ontvangst van het advies van de Commissie kan de betrokken lidstaat de Commissie om overleg verzoeken teneinde een oplossing te vinden.

3.   Indien de betrokken lidstaat de Commissie niet binnen de in lid 2 bedoelde termijn om bilateraal overleg verzoekt, neemt de Commissie binnen 130 dagen na ontvangst van de in artikel 8, lid 1, bedoelde kennisgeving een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

4.   Wanneer het in lid 2 bedoelde overleg wel plaatsvindt, neemt de Commissie binnen 30 dagen na afsluiting van dit overleg een met redenen omkleed besluit over het verzoek van de lidstaat.

5.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad binnen 30 dagen na haar besluit van dat besluit in kennis.

Artikel 10

Vertrouwelijkheid

Bij het doorgeven van informatie aan de Commissie uit hoofde van artikel 3, artikel 4, lid 3, en artikel 8, kan de lidstaat aangeven of bepaalde informatie als vertrouwelijk dient te worden beschouwd en of de toegezonden informatie aan andere lidstaten kan worden doorgegeven.

Artikel 11

Informatieverstrekking aan de lidstaten

De Commissie zendt de kennisgevingen die uit hoofde van de artikelen 3 en 8 zijn ontvangen en, zo nodig, de begeleidende stukken, alsmede haar uit hoofde van de artikelen 5, 6, 8 en 9 vastgestelde met redenen omklede besluiten aan de lidstaten, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsvoorschriften.

Artikel 12

Overgangsbepalingen

1.   Wanneer een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening reeds onderhandelingen over een overeenkomst met een derde land heeft geopend, zijn de artikelen 3 tot en met 11 van toepassing.

Afhankelijk van de stand van de onderhandelingen, kan de Commissie onderhandelingsrichtsnoeren voorstellen of verlangen dat specifieke bepalingen in de overeenkomst worden opgenomen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, tweede alinea, en artikel 5, lid 2.

2.   Wanneer een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening de onderhandelingen reeds heeft voltooid, zonder dat de overeenkomst is gesloten, zijn artikel 3, artikel 8, leden 2 tot en met 4, en artikel 9 van toepassing.

Artikel 13

Toetsing

1.   Uiterlijk op 7 juli 2017 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening.

2.   In dat verslag wordt:

a)

hetzij bevestigd dat het passend is dat deze verordening vervalt op de overeenkomstig artikel 14, lid 1, bepaalde datum;

b)

hetzij aanbevolen dat deze verordening per die datum wordt vervangen door een nieuwe verordening.

3.   Indien in dit verslag een vervanging van deze verordening zoals bedoeld in lid 2, onder b), wordt aanbevolen, gaat het vergezeld van een passend wetgevingsvoorstel.

Artikel 14

Vervaldatum

1.   Deze verordening vervalt drie jaar na de indiening door de Commissie van het in artikel 13 bedoelde verslag.

De in de eerste alinea bedoelde termijn van drie jaar vangt aan op de eerste dag van de maand volgende op de laatste indiening van het verslag, hetzij bij het Europees Parlement, hetzij bij de Raad, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatst valt.

2.   Niettegenstaande het vervallen van deze verordening op de overeenkomstig lid 1 vastgestelde datum, mogen alle op die datum lopende onderhandelingen die een lidstaat krachtens deze verordening is aangegaan, worden voortgezet en afgesloten overeenkomstig deze verordening.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

A. BORG


(1)  Advies van 7 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.

(3)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(4)  PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.

(5)  PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1.


Rectificaties

31.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 200/52


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 188 van 18 juli 2009 )

Bladzijde 9, artikel 18, tweede alinea, eerste zin:

in plaats van:

„Zij is van toepassing met ingang van 7 augustus 2009.”,

te lezen:

„Zij is van toepassing met ingang van 31 december 2012.”.