ISSN 1725-2598 doi:10.3000/17252598.L_2009.191.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2009/557/EG |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 634/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 23 juli 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
19,3 |
ZZ |
19,3 |
|
0707 00 05 |
TR |
98,3 |
ZZ |
98,3 |
|
0709 90 70 |
TR |
97,9 |
ZZ |
97,9 |
|
0805 50 10 |
AR |
60,0 |
ZA |
57,8 |
|
ZZ |
58,9 |
|
0806 10 10 |
EG |
150,6 |
MA |
167,5 |
|
TR |
109,9 |
|
US |
141,6 |
|
ZZ |
142,4 |
|
0808 10 80 |
AR |
90,5 |
BR |
72,1 |
|
CL |
90,0 |
|
CN |
97,8 |
|
NZ |
93,7 |
|
US |
91,3 |
|
ZA |
86,0 |
|
ZZ |
88,8 |
|
0808 20 50 |
AR |
81,7 |
CL |
81,8 |
|
NZ |
138,3 |
|
ZA |
98,6 |
|
ZZ |
100,1 |
|
0809 10 00 |
TR |
163,1 |
ZZ |
163,1 |
|
0809 20 95 |
TR |
285,7 |
US |
236,3 |
|
ZZ |
261,0 |
|
0809 30 |
TR |
153,8 |
ZZ |
153,8 |
|
0809 40 05 |
IL |
167,2 |
ZZ |
167,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 635/2009 VAN DE COMMISSIE
van 14 juli 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 met betrekking tot de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor appelen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 143, onder b), juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2) voorziet in toezicht op de invoer van de in bijlage XVII bij die verordening genoemde producten. Voor dit toezicht gelden de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld in artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3). |
(2) |
Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 4, van de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten Overeenkomst inzake de landbouw (4), en op grond van de meest recente beschikbare gegevens over 2006, 2007 en 2008 moeten de drempelvolumes voor de toepassing van de aanvullende rechten voor appelen worden aangepast. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 1580/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 september 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 14 juli 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
(3) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
(4) PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.
BIJLAGE
„BIJLAGE XVII
AANVULLENDE INVOERRECHTEN: TITEL IV, HOOFDSTUK II, AFDELING 2
Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de tekst van de omschrijving als louter indicatief beschouwd. De werkingssfeer van de aanvullende rechten wordt in het kader van deze bijlage bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan.
Volgnummer |
GN-code |
Omschrijving |
Toepassingsperiode |
Drempelvolume (ton) |
78.0015 |
0702 00 00 |
Tomaten |
1 oktober t/m 31 mei |
415 817 |
78.0020 |
1 juni t/m 30 september |
40 105 |
||
78,0065 |
0707 00 05 |
Komkommers |
1 mei t/m 31 oktober |
19 309 |
78.0075 |
1 november t/m 30 april |
17 223 |
||
78.0085 |
0709 90 80 |
Artisjokken |
1 november t/m 30 juni |
16 421 |
78.0100 |
0709 90 70 |
Courgettes |
1 januari t/m 31 december |
65 893 |
78.0110 |
0805 10 20 |
Sinaasappelen |
1 december t/m 31 mei |
700 277 |
78.0120 |
0805 20 10 |
Clementines |
1 november t/m eind februari |
385 569 |
78.0130 |
0805 20 30 0805 20 50 0805 20 70 0805 20 90 |
Mandarijnen (tangerines en satsuma’s daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten |
1 november t/m eind februari |
95 620 |
78.0155 |
0805 50 10 |
Citroenen |
1 juni t/m 31 december |
329 947 |
78.0160 |
1 januari t/m 31 mei |
61 422 |
||
78.0170 |
0806 10 10 |
Tafeldruiven |
21 juli t/m 20 november |
89 140 |
78.0175 |
0808 10 80 |
Appelen |
1 januari t/m 31 augustus |
824 442 |
78.0180 |
1 september t/m 31 december |
327 526 |
||
78.0220 |
0808 20 50 |
Peren |
1 januari t/m 30 april |
223 485 |
78.0235 |
1 juli t/m 31 december |
70 116 |
||
78.0250 |
0809 10 00 |
Abrikozen |
1 juni t/m 31 juli |
5 785 |
78.0265 |
0809 20 95 |
Kersen, andere dan zure kersen |
21 mei t/m 10 augustus |
133 425 |
78.0270 |
0809 30 |
Perziken, nectarines daaronder begrepen |
11 juni t/m 30 september |
131 459 |
78.0280 |
0809 40 05 |
Pruimen |
11 juni t/m 30 september |
129 925” |
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 636/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van Interpretatie 15 van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC)
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd. |
(2) |
Op 3 juli 2008 heeft het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) IFRIC-Interpretatie 15 Contracten voor de bouw van vastgoed (hierna „IFRIC 15” genoemd) gepubliceerd. IFRC 15 is een interpretatie die aangeeft wanneer opbrengsten uit de bouw van vastgoed in de jaarrekening moeten worden verantwoord en met name of een bouwcontract onder IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden of onder IAS 18 Opbrengsten valt. |
(3) |
Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat IFRIC 15 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. Overeenkomstig Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3) heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden het goedkeuringsadvies van EFRAG bekeken en de Commissie meegedeeld dat het evenwichtig en objectief is. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt de in de bijlage bij deze verordening opgenomen Interpretatie 15 Contracten voor de bouw van vastgoed van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) ingevoegd.
Artikel 2
Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRIC 15 toe uiterlijk vanaf de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2009 van start gaat.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Charlie McCREEVY
Lid van de Commissie
(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.
(3) PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.
BIJLAGE
INTERNATIONALE STANDAARDEN VOOR JAARREKENINGEN
IFRIC 15 |
IFRIC-Interpretatie 15 Contracten voor de bouw van vastgoed |
Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org
IFRIC-INTERPRETATIE 15
Contracten voor de bouw van vastgoed
REFERENTIES
— |
IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) |
— |
IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten |
— |
IAS 11 Onderhanden projecten in opdracht van derden |
— |
IAS 18 Opbrengsten |
— |
IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa |
— |
IFRIC 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten |
— |
IFRIC 13 Klantenbindingsprogramma's |
ACHTERGROND
1 |
In de vastgoedsector komt het voor dat entiteiten die rechtstreeks of via onderaannemers vastgoed bouwen contracten afsluiten met een of meer kopers voordat de bouw is voltooid. Dergelijke contracten kunnen diverse vormen aannemen. |
2 |
Zo verkopen entiteiten die residentieel vastgoed bouwen soms individuele wooneenheden (flats of huizen) vanaf tekening, d.w.z. terwijl de bouwwerkzaamheden nog bezig zijn of zelfs nog vóór de aanvang ervan. Elke koper sluit met de entiteit een contract af om een specifieke wooneenheid te verwerven wanneer deze klaar is om te worden bewoond. Gewoonlijk verlangt de entiteit van de koper een aanbetaling, die alleen wordt terugbetaald als de entiteit de afgewerkte wooneenheid niet conform de contractvoorwaarden oplevert. Het saldo van de aankoopprijs wordt doorgaans pas bij voltooiing van het contract, wanneer de koper de wooneenheid in bezit krijgt, aan de entiteit betaald. |
3 |
Entiteiten die commercieel of industrieel vastgoed bouwen, sluiten soms een contract af met één enkele koper. De koper kan verplicht zijn om naar rato van de voortgang van het werk betalingen te verrichten tussen het moment van het initiële contract en de contractuele voltooiing. De bouw kan plaatsvinden op grond die de koper bezit of leaset voordat de bouwwerkzaamheden aanvangen. |
TOEPASSINGSGEBIED
4 |
Deze interpretatie is van toepassing op de administratieve verwerking van opbrengsten en daarmee verband houdende lasten door entiteiten die rechtstreeks of via onderaannemers vastgoed bouwen. |
5 |
In deze interpretatie verwijst de term contracten naar contracten voor de bouw van vastgoed. Naast de bouw van vastgoed kunnen dergelijke contracten ook de levering van andere goederen of diensten omvatten. |
PROBLEEMSTELLING
6 |
In deze interpretatie worden twee problemen behandeld:
|
CONSENSUS
7 |
In de volgende uiteenzetting wordt ervan uitgegaan dat de entiteit het contract voor de bouw van vastgoed en alle daarmee verband houdende contracten heeft geanalyseerd en dat ze geconcludeerd heeft dat ze noch de aanhoudende betrokkenheid als beheerder in de mate die gewoonlijk verbonden is aan het zijn van eigenaar, noch de feitelijke zeggenschap over het gebouwde vastgoed in een mate die de opname van een deel van de vergoeding of de gehele vergoeding als opbrengsten zou uitsluiten, zal behouden. Als de opname van een deel van de vergoeding als opbrengsten uitgesloten is, is de volgende uiteenzetting alleen van toepassing op dat deel van het contract waarvoor opbrengsten zullen worden opgenomen. |
8 |
Een entiteit kan er zich binnen eenzelfde contract toe verbinden om naast de bouw van vastgoed ook goederen of diensten te leveren (bijvoorbeeld de verkoop van grond of de levering van vastgoedbeheerdiensten). In overeenstemming met alinea 13 van IAS 18 moet een dergelijk contract mogelijk worden opgesplitst in afzonderlijk identificeerbare componenten, waarvan één voor de bouw van vastgoed. De reële waarde van de totale ontvangen of te ontvangen vergoeding voor het contract moet aan elke component worden toegerekend. Als afzonderlijke componenten worden geïdentificeerd, moet de entiteit de alinea's 10, 11 en 12 van deze interpretatie toepassen op de component voor de bouw van vastgoed om te bepalen of die component binnen het toepassingsgebied van IAS 11 of IAS 18 valt. De segmentatiecriteria van IAS 11 zijn dan van toepassing op elke component van het contract waarvan is vastgesteld dat deze een onderhanden project in opdracht van derden is. |
9 |
De volgende uiteenzetting verwijst naar een contract voor de bouw van vastgoed, maar is ook van toepassing op een component voor de bouw van vastgoed die wordt geïdentificeerd binnen een contract dat andere componenten omvat. |
Vaststelling of een contract binnen het toepassingsgebied van IAS 11 of IAS 18 valt
10 |
De vaststelling of een contract voor de bouw van vastgoed binnen het toepassingsgebied van IAS 11 of IAS 18 valt, is afhankelijk van de voorwaarden van het contract en alle daarmee samenhangende feiten en omstandigheden. Een dergelijke vaststelling vereist beoordelingsvermogen met betrekking tot elk contract. |
11 |
IAS 11 is van toepassing als het contract voldoet aan de definitie van een onderhanden project in opdracht van derden zoals uiteengezet in alinea 3 van IAS 11: „een specifiek onderhandelde overeenkomst voor de constructie van een actief of combinatie van activa ...”. Een contract voor de bouw van vastgoed voldoet aan de definitie van een onderhanden project in opdracht van derden als de koper vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden in staat is de voornaamste structurele elementen van het ontwerp van het vastgoed te specificeren en/of tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in staat is de voornaamste structurele wijzigingen te specificeren (ongeacht het feit of de koper dat daadwerkelijk doet). Als IAS 11 van toepassing is, omvat het onderhanden project in opdracht van derden ook alle contracten of componenten voor het verrichten van diensten die rechtstreeks verband houden met de bouw van het vastgoed in overeenstemming met alinea 5(a) van IAS 11 en alinea 4 van IAS 18. |
12 |
Een contract voor de bouw van vastgoed waarin kopers het ontwerp van het vastgoed slechts in beperkte mate kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld door een ontwerp te kiezen uit een aantal door de entiteit gespecificeerde opties of door slechts kleine wijzigingen aan te brengen aan het basisontwerp, is daarentegen een contract voor de verkoop van goederen dat binnen het toepassingsgebied van IAS 18 valt. |
Administratieve verwerking van opbrengsten uit de bouw van vastgoed
Het contract is een onderhanden project in opdracht van derden
13 |
Als het contract binnen het toepassingsgebied van IAS 11 valt en het resultaat ervan betrouwbaar kan worden geschat, moet de entiteit de opbrengsten opnemen naar rato van het stadium van voltooiing van de contractactiviteiten in overeenstemming met IAS 11. |
14 |
Het contract voldoet mogelijk niet aan de definitie van een onderhanden project in opdracht van derden en valt daarom binnen het toepassingsgebied van IAS 18. In dit geval moet de entiteit bepalen of het gaat om een contract voor het verrichten van diensten dan wel een contract voor de verkoop van goederen. |
Het contract is een contract voor het verrichten van diensten
15 |
Als de entiteit niet verplicht is om bouwmaterialen te kopen en te leveren, is het contract mogelijk slechts een contract voor het verrichten van diensten in overeenstemming met IAS 18. In dit geval, indien aan de criteria in alinea 20 van IAS 18 is voldaan, vereist IAS 18 dat opbrengsten worden opgenomen volgens de methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties. De vereisten van IAS 11 zijn algemeen van toepassing op de opname van opbrengsten en de daarmee verband houdende lasten voor een dergelijke transactie (IAS 18, alinea 21). |
Het contract is een contract voor de verkoop van goederen
16 |
Als de entiteit verplicht is om naast de bouwmaterialen ook diensten te leveren teneinde te voldoen aan haar contractuele verplichting om het vastgoed aan de koper te leveren, is het contract een contract voor de verkoop van goederen en zijn de in alinea 14 van IAS 18 uiteengezette criteria voor de opname van opbrengsten van toepassing. |
17 |
Het kan zijn dat een entiteit de zeggenschap over en de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van het onderhanden werk in zijn actuele staat aan de koper overdraagt naarmate de bouw vordert. In dit geval, indien op elk moment tijdens de bouw aan alle criteria in alinea 14 van IAS 18 wordt voldaan, vereist IAS 18 dat opbrengsten worden opgenomen volgens de methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties. De vereisten van IAS 11 zijn algemeen van toepassing op de opname van opbrengsten en de daarmee verband houdende lasten voor een dergelijke transactie. |
18 |
Het kan zijn dat de entiteit de zeggenschap over en de wezenlijke risico's en voordelen van eigendom van het vastgoed in zijn geheel en in één keer aan de koper overdraagt (bijvoorbeeld bij voltooiing, bij oplevering of na oplevering). In dit geval mag de entiteit de opbrengsten pas opnemen wanneer aan alle criteria in alinea 14 van IAS 18 is voldaan. |
19 |
Als de entiteit verplicht is verdere werkzaamheden uit te voeren aan vastgoed dat al aan de koper is opgeleverd, moet ze een verplichting en een last opnemen in overeenstemming met alinea 19 van IAS 18. De verplichting moet worden gewaardeerd in overeenstemming met IAS 37. Als de entiteit verplicht is om verdere goederen of diensten te leveren die afzonderlijk identificeerbaar zijn van het vastgoed dat al aan de koper is opgeleverd, had ze de resterende goederen of diensten geïdentificeerd als een afzonderlijke component van de verkoop, in overeenstemming met alinea 8 van deze interpretatie. |
Informatieverschaffing
20 |
Als een entiteit opbrengsten opneemt volgens de methode van winstneming naar rato van de verrichte prestaties voor contracten die op elk moment tijdens de bouw aan alle criteria in alinea 14 van IAS 18 voldoen (zie alinea 17 van de interpretatie), moet ze de volgende informatie verschaffen:
|
21 |
Voor de in alinea 20 beschreven contracten die op de verslagdatum in uitvoering zijn, moet de entiteit ook de volgende informatie verschaffen:
|
WIJZIGINGEN IN DE BIJLAGE VAN IAS 18
22-23 |
[Wijziging niet van toepassing op basistekst van genummerde standaarden.] |
INGANGSDATUM EN OVERGANGSBEPALINGEN
24 |
Entiteiten moeten deze interpretatie toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze interpretatie toepast op een verslagperiode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moet zij dit feit vermelden. |
25 |
Wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving moeten retroactief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 8. |
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/10 |
VERORDENING (EG) Nr. 637/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen
(Gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (1), en met name op artikel 9, lid 6,
Gelet op Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (2), en met name op artikel 9, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 930/2000 van de Commissie van 4 mei 2000 tot vaststelling van nadere bepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan. |
(2) |
In de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG zijn algemene voorschriften met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen vastgesteld, waarbij wordt verwezen naar artikel 63 van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (5). |
(3) |
Voor de toepassing van de Richtlijnen 2002/53/EG en 2002/55/EG is het dienstig uitvoeringsbepalingen voor het hanteren van de in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 2100/94 aangegeven criteria vast te stellen, meer in het bijzonder wanneer er een van de in de leden 3 en 4 van dat artikel bedoelde beletsels voor het gebruik van de betrokken rasbenaming is. Vooreerst gelden deze nadere bepalingen slechts voor de volgende beletsels:
|
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de toepassing van artikel 9, lid 6, eerste alinea, van Richtlijn 2002/53/EG en artikel 9, lid 6, eerste alinea, van Richtlijn 2002/55/EG worden in deze verordening uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor het hanteren van bepaalde in artikel 63 van Verordening (EG) nr. 2100/94 aangegeven criteria voor de goedkeuring van rasbenamingen.
Artikel 2
1. Als een handelsmerk bestaat in de vorm van het oudere recht van een derde, dan ontstaat een verbod om een rasbenaming op het grondgebied van de Gemeenschap te gebruiken door aan de voor de goedkeuring van de rasbenaming bevoegde instantie het betrokken handelsmerk mee te delen dat in één of meer lidstaten of op Gemeenschapsniveau gedeponeerd was vóór de goedkeuring van de betrokken rasbenaming, identiek is aan of gelijkt op de betrokken rasbenaming en geregistreerd is voor goederen die identiek zijn aan of gelijken op het betrokken ras.
2. Als een geografische aanduiding of een oorsprongsbenaming voor landbouwproducten of levensmiddelen bestaat in de vorm van het oudere recht van een derde, dan ontstaat een verbod op een rasbenaming in de Gemeenschap als deze benaming indruist tegen artikel 13 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (6) wat betreft de overeenkomstig artikel 3, lid 3, artikel 5, lid 4, tweede alinea, artikel 5, lid 6, artikel 6 en artikel 7, lid 4, van die verordening of het vroegere artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (7) in een lidstaat of de Gemeenschap beschermde geografische aanduiding of oorsprongsbenaming voor goederen die identiek zijn aan of gelijken op het betrokken ras.
3. Een bezwaar tegen de geschiktheid van een benaming op grond van een ouder recht zoals bedoeld in lid 2 kan vervallen indien de eigenaar van dit recht schriftelijk toestemming heeft gegeven om de benaming voor het ras te gebruiken, mits deze toestemming het publiek niet kan misleiden wat de werkelijke oorsprong van het product betreft.
4. Wanneer de aanvrager in het bezit is van een ouder recht op de voorgestelde benaming of op een deel daarvan, is artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2100/94 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3
1. Een rasbenaming geldt in de volgende gevallen als moeilijk herkenbaar en hanteerbaar voor de gebruikers ervan:
a) |
wanneer het een fantasienaam betreft die:
|
b) |
wanneer het een code betreft die:
|
2. Bij de indiening van het voorstel voor een rasbenaming moet de aanvrager aangeven of de voorgestelde benaming een fantasienaam of een code is.
3. Wanneer de aanvrager niets meedeelt over de vorm van de voorgestelde benaming, wordt deze als fantasienaam aangemerkt.
Artikel 4
Om uit te maken of een rasbenaming identiek is aan of kan worden verward met die van een ander ras, geldt het volgende:
a) |
„kan worden verward met”: hieronder vallen onder meer rasbenamingen die zich slechts door één letter of door diakritische tekens onderscheiden van de benaming van een ras van een nauw verwante soort dat officieel tot de handel toegelaten is in de Gemeenschap, in de Europese Economische Ruimte of op het grondgebied van een verdragsluitende partij bij het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV), of waarvoor in deze gebieden een kwekersrecht geldt. Een verschil van slechts één letter in een bestaande afkorting als afzonderlijk onderdeel van de rasbenaming wordt echter niet als verwarrend beschouwd. Een verschil van één letter die zo duidelijk uitkomt dat de benaming duidelijk verschilt van eerder geregistreerde rasbenamingen wordt evenmin als verwarrend beschouwd. Verschillen van twee of meer letters worden niet als verwarrend beschouwd tenzij de letters alleen van plaats zijn verwisseld. Een verschil van één cijfer tussen getallen (in gevallen waarin getallen in een fantasienaam zijn toegestaan) wordt niet als verwarrend beschouwd. Onverminderd artikel 6, geldt de eerste alinea niet voor rasbenamingen in de vorm van een code als ook de referentierasbenaming een code is. Voor benamingen in de vorm van een code volstaat een verschil van slechts één teken, letter of cijfer om twee codes van elkaar te onderscheiden. Bij het vergelijken van benamingen in de vorm van een code wordt niet gelet op spaties; |
b) |
een „nauw verwante soort” is een soort als omschreven in bijlage I; |
c) |
een „ras dat niet meer bestaat” is een ras dat niet langer in de handel is; |
d) |
„een officiële rassenlijst” is de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen of voor groentegewassen dan wel een register dat wordt samengesteld en bijgehouden door het Communautair Bureau voor plantenrassen of door een officieel orgaan van de lidstaten van de Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte of van een verdragsluitende partij bij het UPOV; |
e) |
„een ras waarvan de benaming geen bijzondere betekenis verkregen heeft”: hierbij geldt dat een rasbenaming die ooit in een officiële rassenlijst is opgenomen en daardoor mogelijk bijzondere betekenis verkregen heeft, na afloop van een periode van tien jaar nadat het ras uit dat register geschrapt is, geacht wordt deze bijzondere betekenis verloren te hebben. |
Artikel 5
Als benamingen die algemeen voor het in de handel brengen van goederen worden gebruikt of waarvan op grond van andere rechtsvoorschriften het gebruik vrij is, gelden meer in het bijzonder:
a) |
namen van munteenheden of met maten en gewichten verband houdende termen; |
b) |
uitdrukkingen die op grond van wettelijke voorschriften uitsluitend voor de daarin aangegeven doeleinden mogen worden gebruikt. |
Artikel 6
Een rasbenaming wordt geacht misleidend te zijn of verwarring te veroorzaken, wanneer die benaming:
a) |
ten onrechte de indruk wekt dat het ras bijzondere eigenschappen of een bijzondere waarde heeft; |
b) |
ten onrechte de indruk wekt dat het ras verwant is aan of ontstaan is uit een bepaald ander ras; |
c) |
op zodanige wijze naar een specifieke eigenschap of waarde verwijst dat daardoor ten onrechte de indruk ontstaat dat uitsluitend dat ras deze eigenschap of waarde bezit, terwijl deze ook eigen kan zijn aan andere rassen die tot dezelfde soort behoren; |
d) |
doordat zij lijkt op een bekende handelsnaam, die echter geen gedeponeerd handelsmerk of rasbenaming is, de indruk wekt dat het om een ander ras gaat of misleidend is ten aanzien van de identiteit van de aanvrager, de voor de instandhouding van het ras verantwoordelijke persoon of de kweker; |
e) |
geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
|
f) |
een geografische naam bevat die misleiding van het publiek wat betreft de kenmerken of waarde van het ras waarschijnlijk maakt. |
Artikel 7
In de vorm van een code goedgekeurde rasbenamingen moeten in de lijsten van officieel goedgekeurde rassen van de lidstaten of in de betrokken gemeenschappelijke rassenlijst duidelijk worden aangegeven door verwijzing naar een voetnoot met de vermelding „in de vorm van een code goedgekeurde rasbenaming”.
Artikel 8
Verordening (EG) nr. 930/2000 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 9
1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. Deze verordening is niet van toepassing op rasbenamingen die de aanvrager vóór 25 mei 2000 ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit heeft voorgelegd.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1.
(2) PB L 193 van 20.7.2002, blz. 33.
(3) PB L 108 van 5.5.2000, blz. 3.
(4) Zie bijlage II.
(5) PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1.
(6) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(7) PB L 208 van 24.7.1992, blz. 1.
BIJLAGE I
NAUW VERWANTE SOORTEN
„Nauw verwante soorten”, als bedoeld in artikel 4, onder b), worden als volgt gedefinieerd:
a) |
als er meer dan één categorie binnen één geslacht is, is de lijst van categorieën in punt 1 van toepassing; |
b) |
als de categorieën meer dan één geslacht omvatten, is de lijst van categorieën in punt 2 van toepassing; |
c) |
voor niet in de lijsten van categorieën in de punten 1 en 2 opgenomen geslachten en soorten wordt een geslacht in de regel als een categorie beschouwd. |
1. Categorieën binnen één geslacht
Categorieën |
Wetenschappelijke namen |
Categorie 1.1 |
Brassica oleracea |
Categorie 1.2 |
Brassica met uitzondering van Brassica oleracea |
Categorie 2.1 |
Beta vulgaris — suikerbiet, voederbiet |
Categorie 2.2 |
Beta vulgaris — rode biet, inclusief Cheltenham beet, snijbiet |
Categorie 2.3 |
Beta met uitzondering van de categorieën 2.1 en 2.2 |
Categorie 3.1 |
Cucumis sativus |
Categorie 3.2 |
Cucumis melo |
Categorie 3.3 |
Cucumis met uitzondering van de categorieën 3.1 en 3.2 |
Categorie 4.1 |
Solanum tuberosum |
Categorie 4.2 |
Solanum met uitzondering van de categorie 4.1 |
2. Categorieën die meer dan één geslacht omvatten
Categorieën |
Wetenschappelijke namen |
Categorie 201 |
Secale, Triticale, Triticum |
Categorie 203 (1) |
Agrostis, Dactylis, Festuca, Festulolium, Lolium, Phalaris, Phleum en Poa |
Categorie 204 (1) |
Lotus, Medicago, Ornithopus, Onobrychis, Trifolium |
Categorie 205 |
Cichorium, Lactuca |
(1) De categorieën 203 en 204 worden niet alleen vastgesteld op grond van nauw verwante soorten.
BIJLAGE II
Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
Verordening (EG) nr. 930/2000 van de Commissie |
|
Verordening (EG) nr. 1831/2004 van de Commissie |
|
Verordening (EG) nr. 920/2007 van de Commissie |
BIJLAGE III
Concordantietabel
Verordening (EG) nr. 930/2000 |
De onderhavige verordening |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5, onder a) |
Artikel 5, onder a) |
Artikel 5, onder c) |
Artikel 5, onder b) |
Artikel 6, onder a) tot en met d) |
Artikel 6, onder a) tot en met d) |
Artikel 6, onder e), i) en ii) |
Artikel 6, onder e), i) en ii) |
Artikel 6, onder e), iv) |
Artikel 6, onder e), iii) |
Artikel 6, onder f) |
Artikel 6, onder f) |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
— |
Artikel 8 |
Artikel 8 |
Artikel 9 |
Bijlage |
Bijlage I |
— |
Bijlagen II en III |
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/15 |
VERORDENING (EG) Nr. 638/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1145/2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad, wat betreft nationale herstructureringsprogramma’s voor de katoensector
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad van 23 juni 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 houdende vaststelling van nationale herstructureringsprogramma’s voor de katoensector (1), en met name op artikel 9,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 637/2008, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 472/2009 (2), kunnen de lidstaten één gewijzigd herstructureringsprogramma met een looptijd van acht jaar indienen. De bepalingen voor de uitvoering van deze mogelijkheid moeten worden vastgesteld. |
(2) |
Gezien de mogelijke verlenging van de looptijd van de programma’s dient het maximumpercentage dat in de vorm van voorschotten kan worden betaald, te worden verhoogd. De voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid die met betrekking tot dit voorschot is gesteld, moeten worden gespecificeerd en er moet worden verduidelijkt dat voor voorschotten die na de volledige uitvoering van de betrokken taken worden betaald, geen zekerheid hoeft te worden gesteld. |
(3) |
Met het oog op een niet-discriminerende behandeling van de egreneringsbedrijven moeten de in artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1145/2008 van de Commissie (3) bedoelde controles betrekking hebben op alle in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 637/2008 genoemde maatregelen. |
(4) |
Bovendien moet worden gespecificeerd dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de eis dat een voor ontmanteling goedgekeurde productielocatie gedurende tien jaar na die goedkeuring niet voor de egrenering van katoen mag worden gebruikt. |
(5) |
Met het oog op een optimale werking van de herstructureringsprogramma’s moeten de lidstaten met de nodige flexibiliteit het steunbedrag voor ontmanteling per ton niet-geëgreneerde katoen kunnen vaststellen, met inachtneming van het heterogene karakter van de egreneersector en de noodzaak overcompensatie te voorkomen. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 1145/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1145/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Artikel 10, lid 1, onder e), wordt vervangen door:
|
4. |
In artikel 11, lid 2, wordt „100 EUR” vervangen door „190 EUR”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 178 van 5.7.2008, blz. 1.
(2) PB L 144 van 9.6.2009, blz. 1.
(3) PB L 308 van 19.11.2008, blz. 17.
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/17 |
VERORDENING (EG) Nr. 639/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft specifieke steun
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1), en met name op artikel 68, lid 7, artikel 69, lid 6, eerste alinea, onder a), artikel 69, lid 7, vierde alinea, artikel 71, lid 6, tweede alinea, artikel 71, lid 10, en artikel 142, onder c) en q),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Titel III, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voorziet in specifieke steun voor landbouwers. Het is dienstig uitvoeringsbepalingen voor dit hoofdstuk vast te stellen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 68, lid 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009 moet de uit hoofde van dit artikel verleende specifieke steun in overeenstemming zijn met andere communautaire steunmaatregelen of uit staatssteun gefinancierde maatregelen. Om een overzichtelijk beheer van de regelingen te garanderen, moet dubbele financiering van dergelijke maatregelen uit hoofde van zowel de specifieke steun als andere communautaire steunregelingen worden uitgesloten. Gelet op de diverse mogelijkheden voor de tenuitvoerlegging van de specifieke steun is het de taak van de lidstaten om de samenhang te garanderen overeenkomstig hun besluit tot tenuitvoerlegging van de specifieke steunmaatregelen binnen het bij Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde kader en in overeenstemming met de bij die verordening vastgestelde voorwaarden. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 71, lid 10, en artikel 140 van Verordening (EG) nr. 73/2009 verstrekken de lidstaten de Commissie uitvoerige informatie over de ter uitvoering van de artikelen 68 tot en met 72 van die verordening genomen maatregelen. Het is derhalve dienstig het tijdschema en de inhoud van deze mededelingen vast te stellen zodat de Commissie kan toezien op de uitvoering ervan. |
(4) |
Aangezien landbouwers steeds verplicht zijn de wettelijke voorschriften na te leven, mag de specifieke steun niet dienen om hen te compenseren voor de nakoming van deze verplichting. |
(5) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend voor specifieke soorten landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu. Teneinde de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten te handhaven en tevens te garanderen dat de maatregelen goed worden beheerd, dient het aan de lidstaten te worden overgelaten om de specifieke soorten landbouw vast te stellen, waarbij de maatregelen evenwel niet te verwaarlozen en meetbare milieuvoordelen moeten inhouden. |
(6) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend voor de verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten. Als hulp voor de lidstaten dient een indicatieve lijst van te vervullen voorwaarden te worden vastgesteld. |
(7) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder a), iii), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend voor het verbeteren van de afzet van landbouwproducten, onder voorbehoud van artikel 68, lid 2, onder c), van die verordening op grond waarvan moet worden voldaan aan de in de artikelen 2 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (2) vastgestelde criteria. Het is dienstig de inhoud van de subsidiabele maatregelen te preciseren, alsook de toepasselijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie van 5 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (3). |
(8) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder a), iv), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend voor de toepassing van aangescherpte dierenwelzijnsnormen. Om aangescherpte dierenwelzijnsnormen te bereiken, dient te worden bepaald dat de lidstaten een regeling invoeren aan de hand waarvan de plannen van de aanvragers op diverse dierenwelzijnsaspecten kunnen worden beoordeeld. |
(9) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder a), v), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend voor specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren. Overeenkomstig artikel 68, lid 2, onder a), mag de steun worden verleend voor zover deze door de Commissie is goedgekeurd. Derhalve dient een gedetailleerd kader te worden vastgesteld waaraan de lidstaten moeten voldoen bij de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de steun. Voorts dient de procedure voor de aanmelding, de beoordeling en de goedkeuring van de maatregel door de Commissie te worden vastgesteld. |
(10) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend om de specifieke nadelen te verhelpen waarmee landbouwers in specifieke sectoren, die actief zijn in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden, worden geconfronteerd, of voor economisch kwetsbare soorten landbouw in deze sectoren. Teneinde ervoor te zorgen dat de lidstaten over de nodige discretionaire bevoegdheid beschikken om de maatregelen goed te beheren, dient de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van de voor steun in aanmerking komende gebieden en/of soorten landbouw en de vaststelling van het passende niveau aan de lidstaten te worden toegewezen. Teneinde verstoring van de markt te voorkomen, is het dienstig dat de betalingen niet gebaseerd zijn op schommelingen van de marktprijzen en niet gelijk te stellen zijn met een systeem van variabele inkomenstoeslagen waarbij de lidstaten de landbouwers nationale landbouwsteun betalen op basis van het verschil tussen een richtprijs en de prijs op de interne markt. |
(11) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend in gebieden waar herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma’s lopen om te voorkomen dat het land wordt verlaten, en/of om landbouwers te compenseren voor specifieke nadelen in die gebieden. Met name is het dienstig te voorzien in bepalingen betreffende de vaststelling van referentiebedragen per voor steun in aanmerking komende landbouwer, de toewijzing van toeslagrechten en de berekening van de verhoging van de waarde ervan, alsook in bepalingen betreffende de controle van de programma’s door de lidstaten, die met het oog op coherentie in overeenstemming moeten zijn met die welke voor de toewijzing van bedragen uit de nationale reserve zijn vastgesteld. |
(12) |
Krachtens artikel 68, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 kan specifieke steun worden verleend in de vorm van bijdragen aan oogst-, dier- en plantverzekeringspremies. Er dient een minimumkader te worden vastgesteld waarbinnen de lidstaten, overeenkomstig hun nationale wetgeving, voorschriften vaststellen betreffende de wijze waarop de financiële bijdrage aan oogst-, dier- en plantverzekeringspremies wordt toegewezen teneinde een passend niveau van de bijdragen te handhaven en tevens de belangen van de landbouwgemeenschap te vrijwaren. |
(13) |
In artikel 68, lid 1, onder e), van Verordening (EG) nr. 73/2009 is voorzien in bepalingen inzake specifieke steun ter compensatie van landbouwers voor bepaalde economische verliezen ten gevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen, in de vorm van financiële bijdragen aan onderlinge fondsen. Er dient een minimumkader te worden vastgesteld waarbinnen de lidstaten, overeenkomstig hun nationale wetgeving, voorschriften vaststellen waarin wordt vastgesteld hoe de financiële bijdrage aan onderlinge fondsen wordt toegewezen teneinde een passend niveau van de bijdragen te handhaven en tevens de belangen van de landbouwgemeenschap te vrijwaren. |
(14) |
De in artikel 69, lid 6, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde bedragen worden door de Commissie overeenkomstig lid 7 van dat artikel berekend. Derhalve dienen voor elke lidstaat de betrokken bedragen te worden vastgesteld, alsook de voorwaarden voor de herziening van deze bedragen door de Commissie. |
(15) |
Aangezien sommige in artikel 69, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde bepalingen betreffende specifieke steun van toepassing worden op 1 augustus 2009, dienen de desbetreffende uitvoeringsbepalingen zo spoedig mogelijk na de vaststelling ervan van toepassing te zijn. |
(16) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) „specifieke steunmaatregelen”: maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de in artikel 68, lid 1, van Verordening (EG) nr. b)73/2009 bedoelde specifieke steun,
b) „andere communautaire steuninstrumenten”:
i) |
maatregelen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (4), Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (5), Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (6), Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (7), Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (8) en Verordening (EG) nr. 3/2008, en |
ii) |
maatregelen die worden gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds uit hoofde van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (9), met inbegrip van veterinaire en fytosanitaire maatregelen. |
Artikel 2
Subsidiabiliteit met betrekking tot specifieke steunmaatregelen
1. De lidstaten stellen subsidiabiliteitscriteria voor specifieke steunmaatregelen vast in overeenstemming met het bij Verordening (EG) nr. 73/2009 ingestelde kader en de bij de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden.
2. De lidstaten leggen deze verordening, en met name lid 1, ten uitvoer in overeenstemming met objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen.
Artikel 3
Samenhang en cumulatie van de steun
1. De lidstaten zorgen voor samenhang tussen:
a) |
de specifieke steunmaatregelen en de in het kader van andere communautaire steuninstrumenten uitgevoerde maatregelen; |
b) |
de verschillende specifieke steunmaatregelen; |
c) |
de specifieke steunmaatregelen en de uit staatssteun gefinancierde maatregelen. |
De lidstaten zorgen er met name voor dat specifieke steunmaatregelen geen belemmering vormen voor de goede werking van in het kader van andere communautaire steuninstrumenten uitgevoerde maatregelen of uit staatssteun gefinancierde steunmaatregelen van de staten.
2. Wanneer steun op grond van een specifieke steunmaatregel ook mag worden verleend op grond van een maatregel in het kader van andere communautaire steuninstrumenten of op grond van een andere specifieke steunmaatregel, zorgen de lidstaten ervoor dat landbouwers voor een bepaalde actie slechts steun kunnen ontvangen op grond van één van deze maatregelen.
Artikel 4
Voorwaarden voor steunmaatregelen
1. Specifieke steunmaatregelen zijn niet bedoeld ter compensatie van de nakoming van bindende verplichtingen en met name van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie zoals vastgesteld in respectievelijk de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 73/2009 of andere in artikel 39, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde eisen.
2. Specifieke steunmaatregelen zijn niet bestemd voor de financiering van belastingen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen uitgevoerde specifieke steunmaatregelen verifieerbaar en controleerbaar zijn.
Artikel 5
Informatieverstrekking aan de Commissie
1. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan het eerste toepassingsjaar in kennis van de door hen geplande specifieke steunmaatregelen.
De inhoud van de informatie moet overeenkomstig bijlage I, deel A, worden verstrekt, behalve voor specifieke steunmaatregelen voor specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren, waarvoor de inhoud van de informatie overeenkomstig bijlage I, deel B, moet worden verstrekt.
2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus 2009 in kennis van ieder overeenkomstig artikel 136 van Verordening (EG) nr. 73/2009 genomen besluit.
3. De lidstaten stellen de Commissie elk jaar in kennis van de aan de landbouwers toegekende betalingen, per maatregel en per sector, uiterlijk op 15 september van het jaar volgende op dat waarvoor de betalingen zijn toegekend.
4. De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 15 september van elk jaar een verslag toe over de tenuitvoerlegging van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 73/2009 dat de in bijlage II bij deze verordening vermelde informatie bevat.
5. De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 1 oktober 2012 een verslag toe over de in 2009, 2010 en 2011 uitgevoerde specifieke steunmaatregelen, de impact ervan op de doelstellingen en eventueel ondervonden problemen.
HOOFDSTUK II
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN
Artikel 6
Specifieke soorten landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu
De lidstaten stellen de specifieke soorten landbouw vast die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu en die op grond van artikel 68, lid 1, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 73/2009 in aanmerking komen voor een jaarlijkse extra betaling. Deze specifieke soorten landbouw houden niet te verwaarlozen en meetbare milieuvoordelen in.
Artikel 7
Verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten
De in artikel 68, lid 1, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde jaarlijkse extra betalingen voor de verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten maken het de landbouwers mogelijk:
a) |
te voldoen aan de voorwaarden voor toetreding tot voedselkwaliteitsregelingen zoals vastgesteld in de in artikel 68, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde besluiten en in Verordening (EG) nr. 1898/2006 van de Commissie van 14 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (10), Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie van 18 oktober 2007 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (11), Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (12) en Verordening (EG) nr. 114/2009 van de Commissie van 6 februari 2009 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft de verwijzingen naar wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding (13) of, |
b) |
toe te treden tot particuliere of nationale regelingen inzake certificering van de voedselkwaliteit. |
Wordt de specifieke steun verleend voor de toepassing van lid 1, onder b), dan zijn de voorwaarden van artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (14) mutatis mutandis van toepassing.
Artikel 8
Verbetering van de afzet van landbouwproducten
1. De in artikel 68, lid 1, onder a), iii), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde jaarlijkse extra betalingen voor de verbetering van de afzet van landbouwproducten zetten landbouwers ertoe aan de afzet van hun landbouwproducten te verbeteren via een betere informatie over en/of bevordering van de kwaliteit of de kenmerken van hun producten of productiemethoden.
2. De artikelen 4, 5 en 6 en de bijlagen I en II van Verordening (EG) nr. 501/2008 zijn mutatis mutandis van toepassing.
Artikel 9
Toepassing van aangescherpte dierenwelzijnsnormen
1. Bij de vaststelling van de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de in artikel 68, lid 1, onder a), iv), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steun voor landbouwers die aangescherpte praktijken inzake dierenwelzijn toepassen, houden de lidstaten in voorkomend geval rekening met:
a) |
het houderijsysteem, |
b) |
de omvang van het bedrijf in termen van dichtheid of aantal dieren en personele middelen, en |
c) |
het bedrijfsbeheerssysteem. |
2. Aangescherpte praktijken inzake dierenwelzijn zijn praktijken die verder gaan dan de minimumeisen van de geldende communautaire en nationale wetgeving en met name van de in bijlage II, punt C, bij Verordening (EG) nr. 73/2009 genoemde besluiten. Deze praktijken kunnen de in artikel 27, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 bedoelde strengere normen omvatten.
Artikel 10
Specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren
1. Bij de vaststelling van de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de in artikel 68, lid 1, onder a), v), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steun voor landbouwers die specifieke landbouwactiviteiten uitoefenen die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren, houden de lidstaten in voorkomend geval rekening met:
(a) |
milieudoelstellingen in het gebied waar de maatregel zal worden toegepast, en |
(b) |
eventuele steun die reeds wordt toegekend in het kader van andere communautaire steuninstrumenten, andere specifieke steunmaatregelen of steunmaatregelen van de staten. |
2. Artikel 27, leden 2 tot en met 6, leden 8, 9 en 13, artikel 48 en artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 zijn mutatis mutandis van toepassing op specifieke steun voor landbouwers die specifieke landbouwactiviteiten uitoefenen die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren.
3. De Commissie gaat na of de door de lidstaten bij haar aangemelde voorgenomen specifieke steunmaatregelen voor landbouwers die specifieke landbouwactiviteiten uitoefenen die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren, in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 73/2009 en de onderhavige verordening.
Is de Commissie van oordeel dat de voorgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met de genoemde verordeningen, dan keurt zij de maatregelen binnen vier maanden na ontvangst van de overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de onderhavige verordening verstrekte informatie goed op grond van artikel 68, lid 2, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 73/2009.
Is de Commissie van oordeel dat de voorgenomen maatregelen niet in overeenstemming zijn met de genoemde verordeningen, dan verzoekt zij de lidstaat om de voorgenomen maatregelen dienovereenkomstig te herzien en ze bij de Commissie aan te melden. Zij keurt de maatregelen goed wanneer zij van oordeel is dat deze op passende wijze zijn herzien.
Artikel 11
Specifieke nadelen waarmee landbouwers in de sectoren zuivel, rund- en kalfsvlees, schapenvlees, geitenvlees en rijst worden geconfronteerd
1. Bij de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de in artikel 68, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steun om de specifieke nadelen te verhelpen waarmee landbouwers in specifieke sectoren, die actief zijn in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden, worden geconfronteerd, of, in diezelfde sectoren, voor economisch kwetsbare soorten landbouw, stellen de lidstaten de economisch en/of ecologisch kwetsbare soorten landbouw vast die in aanmerking komen voor steun, met name rekening houdend met de betrokken productiestructuren en -voorwaarden.
2. De specifieke steun is niet gebaseerd op schommelingen van de marktprijzen en niet gelijk te stellen met een systeem van variabele inkomenstoeslag.
Artikel 12
Gebieden met herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma’s
1. De subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de in artikel 68, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steunmaatregelen in gebieden met herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma’s om te voorkomen dat het land wordt verlaten, en/of om landbouwers te compenseren voor specifieke nadelen in die gebieden, hebben met name betrekking op:
a) |
de wijze waarop de individuele referentiebedragen voor voor steun in aanmerking komende landbouwers moeten worden vastgesteld en |
b) |
de herstructurerings- en/of ontwikkelingsprogramma’s en/of de voorwaarden voor de goedkeuring daarvan. |
2. Wanneer een landbouwer die niet over toeslagrechten beschikt, de in lid 1 bedoelde steun aanvraagt, mag het aantal toeslagrechten dat hij ontvangt, het aantal hectaren dat hij op dat tijdstip in bezit heeft (in eigendom of gehuurd), niet overschrijden.
Wanneer een landbouwer die over toeslagrechten beschikt, de in lid 1 bedoelde steun aanvraagt, mag het aantal toeslagrechten dat hij ontvangt, het aantal hectaren in zijn bezit waarvoor hij niet over toeslagrechten beschikt, niet overschrijden.
De waarde per eenheid van elk toeslagrecht dat de landbouwer reeds bezit, mag worden verhoogd.
De waarde van elk overeenkomstig het bepaalde in dit lid, met uitzondering van de derde alinea, ontvangen toeslagrecht wordt berekend door het door de lidstaat vastgestelde individuele referentiebedrag te delen door het aantal in de vorige alinea bedoelde toeslagrechten.
3. De in artikel 131, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde verhoging van de in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling toegekende bedragen per hectare wordt vastgesteld door het referentiebedrag van de landbouwer te delen door het aantal voor betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling aangegeven subsidiabele hectaren.
4. De lidstaten zien erop toe dat de specifieke nadelen voor landbouwers in gebieden met herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma’s waarvoor de specifieke steun wordt verleend, niet worden gecompenseerd uit hoofde van andere bepalingen van deze programma’s voor hetzelfde doel.
Artikel 13
Oogst-, dier- en plantverzekering
1. De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaraan contracten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de in artikel 68, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steun in de vorm van bijdragen aan oogst-, dier- en plantverzekeringspremies.
2. De contracten omvatten:
a) |
de gedekte bijzondere risico’s, |
b) |
de gedekte bijzondere economische verliezen en |
c) |
de verzekeringspremie, exclusief belastingen. |
3. De contracten dekken niet meer dan een jaarproductie. Bestrijkt de looptijd van een contract delen van twee kalenderjaren, dan zorgen de lidstaten ervoor dat geen dubbele compensatie voor hetzelfde contract wordt verleend.
4. De lidstaten voorzien in regels voor de berekening van de verloren gegane jaarproductie van een landbouwer overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009.
5. De landbouwer stelt de lidstaat jaarlijks in kennis van het nummer van zijn verzekeringspolis en verstrekt een kopie van het contract alsook een bewijs van betaling van de premie.
Artikel 14
Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen
1. De door de lidstaten overeenkomstig artikel 71, lid 9, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde voorschriften voor onderlinge fondsen die in aanmerking kunnen komen voor financiële bijdragen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder e), van die verordening, omvatten met name:
a) |
de voorwaarden voor de financiering van het onderlinge fonds, |
b) |
de uitbraken van dier- of plantenziekten of milieuongevallen die aanleiding kunnen geven tot de betaling van vergoedingen aan landbouwers, inclusief in voorkomend geval het geografische toepassingsgebied, |
c) |
de criteria om te beoordelen of een bepaalde gebeurtenis aanleiding geeft tot de betaling van vergoedingen aan landbouwers, |
d) |
de methoden voor de berekening van de extra kosten die economische verliezen in de zin van artikel 71, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 vormen, |
e) |
de berekening van de in artikel 71, lid 6, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde administratieve kosten, |
f) |
eventuele beperkingen van de voor een financiële bijdrage in aanmerking komende kosten overeenkomstig artikel 71, lid 7, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009, |
g) |
een procedure voor de accreditering van een bepaald onderling fonds naar nationaal recht, |
h) |
procedurevoorschriften en |
i) |
de conformiteitsaudits en audits met betrekking tot de goedkeuring van de rekeningen waaraan het onderlinge fonds na accreditering wordt onderworpen. |
2. Wanneer de uit het onderlinge fonds te betalen vergoeding wordt gefinancierd uit een commerciële lening, bedraagt de looptijd van de lening minimaal 1 jaar en maximaal 5 jaar.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun landbouwgemeenschappen in kennis worden gesteld van:
a) |
alle geaccrediteerde onderlinge fondsen, |
b) |
de voorwaarden voor lidmaatschap van een bepaald onderling fonds en |
c) |
de financieringsvoorschriften van het onderlinge fonds. |
Artikel 15
Financiële bepalingen voor specifieke steunmaatregelen
1. De in artikel 69, lid 6, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde bedragen zijn vastgesteld in bijlage III bij de onderhavige verordening.
2. Voor de toepassing van artikel 69, lid 7, vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 kunnen de lidstaten vanaf 2010 uiterlijk op 1 augustus van elk kalenderjaar verzoeken om een herziening van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bedragen wanneer het overeenkomstig artikel 69, lid 7, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 73/2009 voor het betrokken begrotingsjaar berekende bedrag meer dan 20 % afwijkt van het in bijlage III vastgestelde bedrag.
De door de Commissie herziene bedragen gelden vanaf het kalenderjaar volgende op dat van het verzoek.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 16
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.
(2) PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.
(3) PB L 147 van 6.6.2008, blz. 3.
(4) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.
(5) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.
(6) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(7) PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.
(8) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(9) PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.
(10) PB L 369 van 23.12.2006, blz. 1.
(11) PB L 275 van 19.10.2007, blz. 3.
(12) PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1.
(13) PB L 38 van 7.2.2009, blz. 26.
(14) PB L 368 van 23.12.2006, blz. 15.
BIJLAGE I
Overeenkomstig artikel 5, lid 1, aan de Commissie te verstrekken informatie
DEEL A
Voor alle specifieke steunmaatregelen, behalve voor maatregelen voor specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren, omvat de informatie:
— |
de titel van elke maatregel met verwijzing naar de betrokken bepaling van artikel 68, lid 1, van Verordening (EG) nr. 73/2009; |
— |
een beschrijving van elke maatregel, met ten minste de volgende gegevens:
|
— |
eventuele bestaande maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van andere communautaire steunregelingen of andere uit nationale middelen gefinancierde steunmaatregelen in hetzelfde gebied of dezelfde sector als de specifieke steunmaatregel en in voorkomend geval de afbakening daarvan; |
— |
in voorkomend geval een beschrijving van:
|
DEEL B
Voor specifieke steunmaatregelen voor specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren, omvat de informatie:
— |
de titel van de maatregel, |
— |
het geografische toepassingsgebied van de maatregel, |
— |
een beschrijving van de voorgenomen maatregel en de verwachte milieugevolgen met betrekking tot de milieubehoeften en –prioriteiten, en specifieke verifieerbare doelstellingen, |
— |
de beweegredenen voor de steunverlening, de reikwijdte en de acties, de indicatoren, de gekwantificeerde streefwaarden en in voorkomend geval de begunstigden, |
— |
de criteria en administratieve voorschriften die garanderen dat acties niet tevens uit andere communautaire steunregelingen worden gefinancierd, |
— |
het in artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 bedoelde bewijs, zodat de Commissie kan controleren of de berekeningen coherent en aannemelijk zijn, |
— |
een gedetailleerde beschrijving van de nationale uitvoering van de in bijlage II, deel A, punt 5.3.2.1, bij Verordening (EG) nr. 1974/2006 bedoelde minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en andere relevante dwingende eisen, |
— |
een beschrijving van de methodologie en de als referentiepunt gebruikte agronomische veronderstellingen en parameters (inclusief een beschrijving van de voor elk specifiek type van verbintenis relevante basiseisen zoals vastgesteld in artikel 39, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005) die worden toegepast bij de berekeningen ter rechtvaardiging van: a) de extra kosten en b) de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de aangegane verbintenis; waar dat relevant is, moet in het kader van die methodologie rekening worden gehouden met de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2009 toegekende steun; in voorkomend geval, de omrekeningsmethode die overeenkomstig artikel 27, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voor andere eenheden wordt gebruikt, |
— |
de steunbedragen, |
— |
in voorkomend geval, de in bijlage II, deel A, punt 5.3.2.1.4, vijfde en zesde streepje, bij Verordening (EG) nr. 1974/2006 bedoelde informatie. |
BIJLAGE II
In het in artikel 5, lid 4, bedoelde jaarverslag over onderlinge fondsen op te nemen informatie
— |
een lijst van geaccrediteerde onderlinge fondsen en het aantal aangesloten landbouwers per fonds, |
— |
in voorkomend geval, de administratieve kosten voor de oprichting van nieuwe onderlinge fondsen, |
— |
de bron van financiering overeenkomstig artikel 69, lid 6, onder a) of c), van Verordening (EG) nr. 73/2009 en in voorkomend geval het bedrag van de toegepaste lineaire verlaging en de betrokken betalingen, |
— |
per geaccrediteerd fonds, de soorten vergoede economische verliezen, uitgesplitst naar oorzaak in de zin van artikel 71, lid 1, van die verordening, |
— |
per geaccrediteerd fonds, het aantal landbouwers dat een vergoeding heeft ontvangen, uitgesplitst naar soort economisch verlies en naar oorzaak in de zin van artikel 71, lid 1, van die verordening, |
— |
de uitgaven van elk geaccrediteerd fonds, uitgesplitst naar soort economisch verlies, |
— |
het percentage en het bedrag dat door elk fonds is betaald in de vorm van de in artikel 71, lid 7, van die verordening bedoelde financiële bijdrage, en |
— |
de bij de tenuitvoerlegging van de specifieke steunmaatregel betreffende onderlinge fondsen opgedane ervaring. |
BIJLAGE III
Overeenkomstig artikel 69, lid 6, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 berekende bedragen als bedoeld in artikel 15, lid 1
(in miljoen EUR) |
|
België |
8,6 |
Denemarken |
15,8 |
Duitsland |
42,6 |
Ierland |
23,9 |
Griekenland |
74,3 |
Spanje |
144,4 |
Frankrijk |
97,4 |
Italië |
144,9 |
Luxemburg |
0,8 |
Malta |
0,1 |
Nederland |
31,7 |
Oostenrijk |
11,9 |
Portugal |
21,7 |
Finland |
4,8 |
Slovenië |
2,4 |
Zweden |
13,9 |
Verenigd Koninkrijk |
42,8 |
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/26 |
VERORDENING (EG) Nr. 640/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name op artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Richtlijn 2005/32/EG moet de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vaststellen voor energieverbruikende producten die een significant omzets- en handelsvolume vertegenwoordigen, een aanzienlijk milieueffect hebben en een significant potentieel voor verbetering bieden met betrekking tot hun milieueffect, zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt. |
(2) |
In artikel 16, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 2005/32/EG is bepaald dat overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, genoemde procedure en de in artikel 15, lid 2, vermelde criteria, en na raadpleging van het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp, de Commissie in voorkomend geval een uitvoeringsmaatregel vaststelt voor producten die in elektrische motorsystemen worden gebruikt. |
(3) |
Elektromotoren zijn het belangrijkste type elektrische belasting in bedrijfstakken in de Gemeenschap die in hun productieprocessen gebruikmaken van dergelijke motoren. De systemen waarin deze motoren worden gebruikt, vertegenwoordigen 70 % van het elektriciteitsverbruik van deze bedrijfstakken. In totaal kan de energie-efficiëntie van deze motorsystemen op kosteneffectieve wijze met 20 tot 30 % worden verbeterd. Een van de belangrijkste factoren om deze verbetering tot stand te brengen, is het gebruik van energie-efficiënte motoren. Motoren in elektrische motorsystemen zijn dan ook een product waaraan prioriteit moet worden verleend bij het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp. |
(4) |
Elektrische motorsystemen bestaan uit een aantal energieverbruikende producten, zoals motoren, regelaars, pompen of ventilatoren. Motoren en snelheidsvariatoren zijn belangrijke onderdelen van deze producten. Daarom wordt uit hoofde van deze verordening geëist dat bepaalde types motoren worden uitgerust met snelheidsvariatoren. |
(5) |
Veel motoren zijn geïntegreerd in andere producten en worden niet afzonderlijk in de handel gebracht of in gebruik genomen in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2005/32/EG en Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (2). Om het volledige kosteneffectieve energiebesparende potentieel te verwezenlijken, moeten de bepalingen van deze verordening ook van toepassing zijn op motoren die in andere producten zijn geïntegreerd. |
(6) |
De Commissie heeft in een voorbereidende studie de technische, milieutechnische en economische aspecten van elektromotoren geanalyseerd. De studie is opgezet samen met belanghebbenden en betrokken partijen uit de Europese Unie en uit derde landen; de resultaten zijn openbaar gemaakt. |
(7) |
Uit de voorbereidende studie blijkt dat elektromotoren in grote hoeveelheden in de handel worden gebracht in de Gemeenschap; van al hun levenscyclusfasen heeft de gebruiksfase het grootste effect op het milieu; in 2005 bedroeg hun jaarlijkse elektriciteitsverbruik tot 1 067 TWh, wat overeenstemt met 427 Mt CO2-emissies. Wanneer geen maatregelen worden genomen om dit elektriciteitsverbruik te beperken, zal het volgens ramingen in 2020 oplopen tot 1 252 TWh. Daaruit werd de conclusie getrokken dat het energieverbruik tijdens de volledige levenscyclus en het elektriciteitsverbruik tijdens de gebruiksfase aanzienlijk kunnen worden verbeterd, met name wanneer motoren in toepassingen met variabel toerental en variabele belasting worden uitgerust met snelheidsvariatoren. |
(8) |
Uit de voorbereidende studie blijkt dat het elektriciteitsverbruik tijdens het gebruik de enige belangrijke parameter voor het ecologische ontwerp van de producten is, zoals vermeld in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2005/32/EG. |
(9) |
Het elektriciteitsverbruik van elektromotoren moet worden verbeterd door niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën toe te passen die de totale gecombineerde kosten van de aankoop en het gebruik van deze motoren kunnen doen dalen. |
(10) |
Eisen inzake ecologisch ontwerp moeten de eisen inzake energieverbruik van motoren in de hele Gemeenschap harmoniseren en aldus bijdragen tot de werking van de interne markt en de verbetering van de milieuprestaties van deze producten. |
(11) |
De fabrikanten moeten de nodige tijd krijgen om het ontwerp van hun producten aan te passen. De timing moet zodanig zijn dat negatieve effecten op de functies van de motoren worden vermeden en dat rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de kosten van de fabrikanten, in het bijzonder het mkb, terwijl er tegelijk voor wordt gezorgd dat de doelstellingen van deze verordening tijdig worden verwezenlijkt. |
(12) |
Het elektriciteitsverbruik moet worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en herhaalbare meetmethoden die beantwoorden aan de erkende stand van de techniek, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die door Europese normaliseringsinstanties zijn opgesteld, zoals opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (3). |
(13) |
Deze verordening moet leiden tot een betere marktpenetratie van technologieën die het milieueffect van elektromotoren tijdens hun volledige levenscyclus verbeteren, waardoor tegen 2020 naar schatting 5 500 PJ (4) aan energie en 135 TWh aan elektriciteit kan worden bespaard tijdens de levenscyclus van deze producten, in vergelijking met de situatie waarin geen maatregelen zouden worden genomen. |
(14) |
Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG moeten passende procedures voor overeenstemmingsbeoordeling in deze verordening worden gespecificeerd. |
(15) |
Om controles op de naleving te vergemakkelijken, moeten de fabrikanten worden verzocht informatie te verstrekken in de in de bijlagen IV en V bij Richtlijn 2005/32/EG vermelde technische documenten. |
(16) |
Om het milieueffect van motoren verder te beperken, moeten fabrikanten relevante informatie verstrekken over demontage, recycling of verwijdering aan het eind van de levensduur. |
(17) |
Er moeten benchmarks worden geïdentificeerd voor technologieën met hoge energie-efficiëntie die nu reeds beschikbaar zijn. Dit zal ertoe bijdragen dat informatie op ruime schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is, in het bijzonder voor het mkb en zeer kleine bedrijven, hetgeen de integratie van de beste ontwerptechnologieën ter vermindering van het energieverbruik zal vergemakkelijken. |
(18) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2005/32/EG, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en werkingssfeer
1. In deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het in de handel brengen en het in dienst nemen van motoren, ook als deze in andere producten zijn geïntegreerd.
2. Deze verordening is niet van toepassing op:
a) |
motoren die zijn ontworpen om te worden gebruikt terwijl ze volledig in een vloeistof zijn ondergedompeld; |
b) |
motoren die volledig in een product (bijv. versnelling, pomp, ventilator of compressor) zijn geïntegreerd en waarvan de energieprestaties niet onafhankelijk van het product kunnen worden getest; |
c) |
motoren die specifiek zijn ontworpen om te functioneren:
|
d) |
remmotoren, |
behalve met betrekking tot de informatie-eisen van bijlage 1, punt 2, onder 3 tot en met 12.
Artikel 2
Definities
Naast de in Richtlijn 2005/32/EG gegeven definities, zijn de volgende definities van toepassing:
1. „motor”: een elektrische driefasige kooiankermotor van 50 Hz of 50/60 Hz met vast toerental die:
2 tot 6 polen heeft;
een nominale spanning UN tot 1 000 V heeft;
een nominaal vermogen PN tussen 0,75 kW en 375 kW heeft;
wordt beoordeeld op basis van continubedrijf;
2. „snelheidsvariator”: een elektronische vermogensomzetter die de aan de motor geleverde driefasenspanning met een frequentie van 50 Hz continu laat variëren om het mechanische vermogen van de motor te regelen volgens het koppel of het toerental van de door de motor aangedreven toepassing;
3. „klooiankermotor”: een elektromotor zonder borstels, commutatoren, sleepringen of elektrische verbindingen met de rotor;
4. „fase”: het type configuratie van de elektrische voeding;
5. „pool”: het totale aantal magnetische noord- en zuidpolen die door het roterende magnetische veld van de motor worden geproduceerd. Het aantal polen bepaalt het basistoerental van de motor;
6. „continubedrijf”: het vermogen van een elektromotor met een geïntegreerd koelsysteem om bij nominale belasting ononderbroken te functioneren onder zijn nominale maximale temperatuurstijging;
7. „remmotor”: een motor die is uitgerust met een elektromagnetische remeenheid die rechtstreeks ingrijpt op de motoras, zonder koppelingen.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp
De eisen inzake ecologisch ontwerp voor motoren worden uiteengezet in bijlage I.
Elk voorschrift inzake ecologisch ontwerp is van toepassing overeenkomstig het volgende tijdschema:
1. |
vanaf 16 juni 2011 moeten motoren minstens aan het IE2-efficiëntieniveau beantwoorden, zoals gedefinieerd in bijlage I, punt 1; |
2. |
vanaf 1 januari 2015:
|
3. |
vanaf 1 januari 2017:
|
De productinformatie-eisen voor motoren zijn uiteengezet in bijlage I. De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt gemeten en berekend overeenkomstig de voorschriften van bijlage II.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
De in artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling bestaat uit de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.
Artikel 5
Controleprocedure voor markttoezicht
Bij het verrichten van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde controles met het oog op markttoezicht passen de autoriteiten van de lidstaten de in bijlage III bij deze verordening uiteengezette controleprocedure toe.
Artikel 6
Indicatieve benchmarks
De indicatieve benchmarks voor de best presterende op de markt beschikbare motoren zijn opgenomen in bijlage IV.
Artikel 7
Herziening
Uiterlijk zeven jaar na de inwerkingtreding beoordeelt de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang op het gebied van zowel motoren als snelheidsvariatoren, en legt zij het resultaat van deze beoordeling voor aan het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp. Deze beoordeling zal ook betrekking hebben op de efficiëntie, het hergebruik en de recycling van hulpbronnen en op de betrouwbaarheid van de metingen.
Artikel 8
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Andris PIEBALGS
Lid van de Commissie
(1) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(2) PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.
(3) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(4) 1 TWh = 3,6 PJ.
(5) PB L 100 van 19.4.1994, blz. 1.
BIJLAGE I
EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP VOOR MOTOREN
1. VOORSCHRIFTEN INZAKE DE EFFICIËNTIE VAN MOTOREN
De voorschriften inzake de nominale minimumefficiëntie van motoren zijn uiteengezet in tabellen 1 en 2.
Tabel 1
Nominale minimumefficiëntie (η) voor efficiëntieniveau IE2 (50 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen (kW) |
Aantal polen |
||
2 |
4 |
6 |
|
0,75 |
77,4 |
79,6 |
75,9 |
1,1 |
79,6 |
81,4 |
78,1 |
1,5 |
81,3 |
82,8 |
79,8 |
2,2 |
83,2 |
84,3 |
81,8 |
3 |
84,6 |
85,5 |
83,3 |
4 |
85,8 |
86,6 |
84,6 |
5,5 |
87,0 |
87,7 |
86,0 |
7,5 |
88,1 |
88,7 |
87,2 |
11 |
89,4 |
89,8 |
88,7 |
15 |
90,3 |
90,6 |
89,7 |
18,5 |
90,9 |
91,2 |
90,4 |
22 |
91,3 |
91,6 |
90,9 |
30 |
92,0 |
92,3 |
91,7 |
37 |
92,5 |
92,7 |
92,2 |
45 |
92,9 |
93,1 |
92,7 |
55 |
93,2 |
93,5 |
93,1 |
75 |
93,8 |
94,0 |
93,7 |
90 |
94,1 |
94,2 |
94,0 |
110 |
94,3 |
94,5 |
94,3 |
132 |
94,6 |
94,7 |
94,6 |
160 |
94,8 |
94,9 |
94,8 |
200 tot 375 |
95,0 |
95,1 |
95,0 |
Tabel 2
Nominale minimumefficiëntie (η) voor efficiëntieniveau IE3 (50 Hz)
Nominaal uitgangsvermogen (kW) |
Aantal polen |
||
2 |
4 |
6 |
|
0,75 |
80,7 |
82,5 |
78,9 |
1,1 |
82,7 |
84,1 |
81,0 |
1,5 |
84,2 |
85,3 |
82,5 |
2,2 |
85,9 |
86,7 |
84,3 |
3 |
87,1 |
87,7 |
85,6 |
4 |
88,1 |
88,6 |
86,8 |
5,5 |
89,2 |
89,6 |
88,0 |
7,5 |
90,1 |
90,4 |
89,1 |
11 |
91,2 |
91,4 |
90,3 |
15 |
91,9 |
92,1 |
91,2 |
18,5 |
92,4 |
92,6 |
91,7 |
22 |
92,7 |
93,0 |
92,2 |
30 |
93,3 |
93,6 |
92,9 |
37 |
93,7 |
93,9 |
93,3 |
45 |
94,0 |
94,2 |
93,7 |
55 |
94,3 |
94,6 |
94,1 |
75 |
94,7 |
95,0 |
94,6 |
90 |
95,0 |
95,2 |
94,9 |
110 |
95,2 |
95,4 |
95,1 |
132 |
95,4 |
95,6 |
95,4 |
160 |
95,6 |
95,8 |
95,6 |
200 tot 375 |
95,8 |
96,0 |
95,8 |
2. PRODUCTINFORMATIE-EISEN VOOR MOTOREN
Vanaf 16 juni 2011 moet de in de punten 1 tot en met 12 vermelde informatie over motoren zichtbaar worden vermeld op:
a) |
de technische documentatie van motoren; |
b) |
de technische documentatie van producten waarin motoren zijn geïntegreerd; |
c) |
vrij toegankelijke websites van motorenfabrikanten; |
d) |
vrij toegankelijke websites van fabrikanten van producten waarin motoren zijn geïntegreerd. |
Wat de technische documentatie betreft, moet de informatie in de in de punten 1 tot en met 12 vermelde volgorde worden vermeld. De informatie hoeft niet exact volgens de onderstaande bewoordingen te worden vermeld. Ze mag ook worden weergegeven met behulp van grafieken, cijfers of symbolen.
1. |
nominale efficiëntie (η) bij volledige nominale belasting en spanning (UN) en bij 75 % en 50 % van de nominale belasting en spanning; |
2. |
efficiëntieniveau: „IE2” of „IE3”; |
3. |
fabricagejaar; |
4. |
naam of handelsmerk van de fabrikant, handelsregisternummer en vestigingsplaats van de fabrikant; |
5. |
modelnummer van het product; |
6. |
aantal polen van de motor; |
7. |
nominaal vermogen of bereik van het nominaal vermogen (kW); |
8. |
nominale ingangsfrequentie(s) van de motor (Hz); |
9. |
nominale spanning of bereik van de nominale spanning (V); |
10. |
nominaal toerental of bereik van het nominale toerental (rpm); |
11. |
informatie betreffende de demontage, recycling of verwijdering aan het eind van de levensduur; |
12. |
Informatie over het bereik van de bedrijfsomstandigheden waarvoor de motor specifiek is ontworpen:
|
De in de punten 1, 2 en 3 vermelde informatie moet op duurzame wijze worden aangebracht op of in de nabijheid van het typeplaatje van de motor.
De in de punten 1 tot en met 12 vermelde informatie hoeft niet te worden gepubliceerd op de vrij toegankelijke website van de motorfabrikant wanneer het motoren met een bijzonder mechanisch en elektrisch ontwerp betreft die op basis van de wensen van de klant zijn gebouwd. Informatie over de vereiste om motoren die niet aan het IE3-efficiëntieniveau beantwoorden uit te rusten met een snelheidsvariator, moet zichtbaar worden vermeld op het typeplaatje en in de technische documentatie van de motor:
a) |
vanaf 1 januari 2015 voor motoren met een nominaal vermogen van 7,5-375 kW, |
b) |
vanaf 1 januari 2017 voor motoren met een nominaal vermogen van 0,75-375 kW. |
In de technische documentatie moeten de fabrikanten informatie verstrekken over specifieke voorzorgen die moeten worden genomen bij de assemblage, de installatie, het onderhoud of het gebruik van motoren met snelheidsvariatoren, inclusief informatie over de wijze waarop elektrische en magnetische velden van snelheidsvariatoren tot een minimum kunnen worden beperkt.
3. DEFINITIES VOOR DE TOEPASSING VAN BIJLAGE I
1. |
„Nominale minimumefficiëntie” (η): de efficiëntie bij volledige nominale belasting en spanning, zonder toleranties. |
2. |
„Tolerantie”: de maximaal toegestane variatie in de resultaten van testmetingen op een willekeurige motor, in vergelijking met de op het typeplaatje of in de technische documentatie vermelde waarde. |
BIJLAGE II
METINGEN EN BEREKENINGEN
Met het oog op de naleving, en de controle daarop, van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden uitgevoerd aan de hand van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode, die beantwoordt aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied en waarvan de resultaten zeer betrouwbaar zijn, inclusief de methoden die zijn uiteengezet in de documenten waarvan de referentienummers met het oog daarop zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze methoden moeten aan de hierna vermelde technische parameters beantwoorden.
De energie-efficiëntie is de verhouding tussen het mechanische uitgangsvermogen en het elektrische ingangsvermogen.
De efficiëntie van de motor, zoals gespecificeerd in bijlage I, wordt vastgesteld bij nominaal uitgangsvermogen (PN), nominale spanning (UN) en nominale frequentie (fN).
Verschillen tussen het mechanische uitgangsvermogen en het elektrische ingangsvermogen zijn toe te schrijven aan verliezen die in de motor plaatsvinden.
Aan de hand van een van de volgende methoden worden de totale verliezen vastgesteld:
— |
meting van de totale verliezen, of |
— |
vaststelling en optelling van de afzonderlijke verliezen. |
BIJLAGE III
CONTROLEPROCEDURE
Bij het uitvoeren van het in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde markttoezicht passen de autoriteiten van de lidstaten de volgende procedure toe voor het controleren van de naleving van de in bijlage I bedoelde eisen.
1. |
De autoriteiten van de lidstaat testen één exemplaar. |
2. |
Het model voldoet aan de bepalingen van deze verordening als in de resultaten van de nominale motorefficiëntie (η) de verliezen (1-η) niet van de in bijlage I vastgestelde waarden afwijken met meer dan 15 % voor het vermogensbereik 0,75-150 kW en meer dan 10 % voor het vermogensbereik > 150-375 kW. |
3. |
Als het in punt 2 voorgeschreven resultaat niet wordt bereikt, test de markttoezichtsautoriteit drie willekeurige andere exemplaren, behalve voor motoren waarvan er minder dan vijf per jaar worden geproduceerd. |
4. |
Het model voldoet aan de bepalingen van deze verordening als in de gemiddelde nominale efficiëntie (η) van de drie in punt 3 vermelde exemplaren de verliezen (1-η) niet van de in bijlage I vastgestelde waarden afwijken met meer dan 15 % voor het vermogensbereik 0,75-150 kW en meer dan 10 % voor het vermogensbereik > 150-375 kW. |
5. |
Als de in punt 4 vermelde resultaten niet worden bereikt, voldoet het model niet aan deze verordening. |
Om de naleving van de eisen van deze verordening te controleren, passen de lidstaten de in bijlage II vermelde procedure en betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden toe die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek, inclusief methoden die zijn vastgesteld in normen waarvan de referentienummers met dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd.
BIJLAGE IV
DE IN ARTIKEL 6 BEDOELDE INDICATIEVE BENCHMARKS
Op het ogenblik van de vaststelling van deze verordening was de beste in de handel beschikbare technologie voor motoren die van niveau IE3, of een IE3-motor met snelheidsregulator, zoals omschreven in bijlage I.
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/35 |
VERORDENING (EG) Nr. 641/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name op artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Richtlijn 2005/32/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energieverbruikende producten die een significant verkoop- en handelsvolume vertegenwoordigen, een aanzienlijk milieueffect hebben en een significant potentieel voor verbetering bieden met betrekking tot het milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt. |
(2) |
In artikel 16, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 2005/32/EG is bepaald dat de Commissie overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, genoemde procedure en de in artikel 15, lid 2, van die richtlijn vermelde criteria en na raadpleging van het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp zo nodig een uitvoeringsmaatregel invoert voor apparaten in elektromotorsystemen en verwarmingstoestellen, zoals circulatiepompen. |
(3) |
De Commissie heeft een voorbereidende studie verricht waarin een analyse is gemaakt van de technische, ecologische en economische aspecten van circulatiepompen die gewoonlijk in gebouwen worden gebruikt. De studie is opgezet in samenwerking met betrokkenen en belanghebbenden uit de Gemeenschap en derde landen. De resultaten zijn openbaar gemaakt. |
(4) |
Een groot deel van het energieverbruik in verwarmingssystemen in gebouwen komt voor rekening van circulatiepompen. Verder werken de meeste standaardcirculatiepompen continu, ongeacht de verwarmingsbehoefte. Circulatiepompen zijn derhalve een van de prioritaire producten waarvoor eisen inzake ecologisch ontwerp moeten worden vastgesteld. |
(5) |
Het milieuaspect van circulatiepompen dat in het kader van deze verordening als significant wordt aangemerkt, is het elektriciteitsverbruik in de gebruiksfase. |
(6) |
Uit de voorbereidende studie blijkt dat er in de Gemeenschap jaarlijks circa 14 miljoen circulatiepompen in de handel worden gebracht en dat het meest significante milieueffect van circulatiepompen in de verschillende fases van de levenscyclus wordt gevormd door het energieverbruik tijdens de gebruiksfase. Dit bedroeg in 2005 50 TWh, wat neerkomt op een CO2-uitstoot van 23 miljoen ton. Zonder concrete maatregelen zal het elektriciteitsverbruik naar verwachting stijgen tot 55 TWh in 2020. Uit de voorbereidende studie blijkt dat het elektriciteitsverbruik tijdens de gebruiksfase sterk kan worden verminderd. |
(7) |
Uit de voorbereidende studie blijkt dat er voor andere in deel 1 van bijlage I bij Richtlijn 2005/32/EG genoemde parameters inzake ecologisch ontwerp geen eisen hoeven te worden vastgesteld, aangezien het stroomverbruik van circulatiepompen tijdens de gebruiksfase veruit het belangrijkste milieuaspect is. |
(8) |
Circulatiepompen moeten efficiënter worden gemaakt door de toepassing van bestaande, generieke en kosteneffectieve technologieën, hetgeen kan leiden tot een daling van de gecombineerde aanschaf- en gebruikskosten van circulatiepompen. |
(9) |
Eisen inzake ecologisch ontwerp moeten leiden tot harmonisatie van de eisen inzake elektriciteitsverbruik voor circulatiepompen in de hele Gemeenschap, om zodoende bij te dragen aan de werking van de interne markt en een verbetering van de milieuprestaties van deze producten. |
(10) |
Om hergebruik en recycling van circulatiepompen te bevorderen moeten fabrikanten informatie verstrekken over de montage en demontage van circulatiepompen. |
(11) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen geen nadelig effect hebben op de functionaliteit van circulatiepompen en geen nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu. Met name de voordelen van een lager elektriciteitsverbruik tijdens de gebruiksfase moeten ruimschoots opwegen tegen eventuele bijkomende milieueffecten tijdens de productiefase. |
(12) |
De geleidelijke inwerkingtreding van de eisen inzake ecologisch ontwerp moet fabrikanten voldoende tijd bieden om het ontwerp van producten die onder deze verordening vallen, waar nodig aan te passen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de eisen dient zodanig te worden gekozen dat negatieve effecten op de functionaliteit van de circulatiepompen die in de handel zijn, worden voorkomen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met kosteneffecten voor fabrikanten, met name kleine en middelgrote ondernemingen, en moet tevens worden gegarandeerd dat de doelstellingen van de verordening tijdig worden verwezenlijkt. |
(13) |
De overeenstemmingsbeoordeling en metingen van de relevante productparameters moeten worden uitgevoerd volgens betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, indien beschikbaar, geharmoniseerde normen zoals aangenomen door de Europese normalisatie-instellingen, zoals vermeld in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (2). |
(14) |
Deze verordening dient snel te zorgen voor de marktpenetratie van technologieën waarmee de milieueffecten die gedurende de levenscyclus van circulatiepompen optreden, kunnen worden teruggedrongen, hetgeen zou leiden tot een geschatte elektriciteitsbesparing van 23 TWh in 2020, wat neerkomt op 11 Mt CO2-equivalent, ten opzichte van een situatie waarbij geen maatregelen worden genomen. |
(15) |
Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG dienen in deze verordening de toepasselijke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures te worden gespecificeerd. |
(16) |
Ter ondersteuning van nalevingscontroles moeten fabrikanten informatie verstrekken in de in bijlagen IV en V bij Richtlijn 2005/32/EG genoemde technische documentatie. |
(17) |
Naast de wettelijk bindende eisen die in deze verordening zijn vastgelegd, moeten er indicatieve benchmarks voor de beste beschikbare technologieën worden vastgesteld die ervoor zorgen dat de informatie over de milieuprestaties gedurende de levenscyclus van circulatiepompen algemeen beschikbaar en eenvoudig toegankelijk is. |
(18) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2005/32/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
1. Deze verordening stelt eisen inzake ecologisch ontwerp vast voor het in de handel brengen van stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen.
2. Deze verordening is niet van toepassing op:
a) |
drinkwatercirculatiepompen, met uitzondering van de eisen inzake informatie van bijlage I, punt 2, onder 4; |
b) |
in producten ingebouwde circulatiepompen die niet later dan 1 januari 2020 in de handel zijn gebracht als vervanging voor identieke in producten ingebouwde circulatiepompen die niet later dan 1 augustus 2015 in de handel zijn gebracht. Op het vervangende product of de verpakking ervan moet duidelijk aangegeven staan voor welk product of welke producten het bedoeld is. |
Artikel 2
Definities
Naast de definities in artikel 2 van Richtlijn 2005/32/EG wordt verstaan onder:
1. „circulatiepomp”: een waaierpomp met een nominaal hydraulisch uitgangsvermogen van 1 tot 2 500 W die bedoeld is voor gebruik in verwarmingssystemen of in secundaire circuits van koeldistributiesystemen;
2. „natloper-circulatiepomp”: een circulatiepomp waarvan de motoras rechtstreeks is gekoppeld aan de waaier en de motor is ondergedompeld in de gepompte vloeistof;
3. „stand-alone circulatiepomp”: een circulatiepomp die bedoeld is om onafhankelijk van het product te functioneren;
4. „product”: een apparaat dat warmte opwekt en/of overdraagt;
5. „drinkwatercirculatiepomp”: een circulatiepomp die specifiek ontworpen is om bij de hercirculatie van drinkwater, zoals gedefinieerd in Richtlijn 98/83/EG van de Raad (3), te worden gebruikt.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp
De eisen inzake ecologisch ontwerp voor circulatiepompen worden vermeld in bijlage I.
De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp zal worden gemeten overeenkomstig de eisen die zijn vermeld in punt 1 van bijlage II.
De berekeningsmethode voor de energie-efficiëntie-index van circulatiepompen wordt uiteengezet in punt 2 van bijlage II.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
De in artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure bestaat uit het in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrolesysteem of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem voor de overeenstemmingsbeoordeling.
Artikel 5
Controleprocedure voor markttoezicht
Bij het verrichten van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde controles uit hoofde van het markttoezicht passen de autoriteiten van de lidstaten met het oog op de eisen in bijlage I bij deze verordening de controleprocedure toe die wordt beschreven in bijlage III bij deze verordening.
Artikel 6
Benchmarks
De indicatieve benchmarks voor de best presterende in de handel verkrijgbare circulatiepompen op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening worden beschreven in bijlage IV.
Artikel 7
Herziening
De Commissie evalueert de in punt 2 van bijlage II bij deze verordening beschreven methodiek voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index voor in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen vóór 1 januari 2012.
De Commissie evalueert deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang vóór 1 januari 2017. Bij deze evaluatie worden ontwerpopties beoordeeld die hergebruik en recycling kunnen vergemakkelijken.
De resultaten van de evaluaties worden voorgelegd aan het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp.
Artikel 8
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing overeenkomstig het volgende tijdschema:
1. |
vanaf 1 januari 2013 voldoen stand-alone natloper-circulatiepompen, met uitzondering van die welke specifiek ontworpen zijn voor primaire circuits van systemen voor thermische zonne-energie en van warmtepompen, aan het in bijlage I, punt 1, onder 1, bepaalde efficiëntieniveau; |
2. |
vanaf 1 augustus 2015 voldoen stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen aan het in bijlage I, punt 1, onder 2, bepaalde efficiëntieniveau. |
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Andris PIEBALGS
Lid van de Commissie
(1) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(2) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(3) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.
BIJLAGE I
EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP
1. ENERGIE-EFFICIËNTIE-EISEN
1. |
Vanaf 1 januari 2013 mag de energie-efficiëntie-index (EEI) van stand-alone natloper-circulatiepompen, met uitzondering van die welke specifiek ontworpen zijn voor primaire circuits van systemen voor thermische zonne-energie en van warmtepompen, niet hoger zijn dan 0,27, berekend volgens punt 2 van bijlage II. |
2. |
Vanaf 1 augustus 2015 mag de energie-efficiëntie-index (EEI) van stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen niet hoger zijn dan 0,23, berekend volgens punt 2 van bijlage II. |
2. PRODUCTINFORMATIE-EISEN
Vanaf 1 januari 2013:
1. |
wordt de energie-efficiëntie-index van circulatiepompen, berekend volgens bijlage II, als volgt aangegeven op de naamplaat en de verpakking van het product en in de technische documentatie: „EEI ≤ 0,[xx]”; |
2. |
wordt de volgende informatie verstrekt: „De benchmark voor de meeste efficiënte circulatiepompen is EEI ≤ 0,20.”; |
3. |
wordt aan afvalbehandelingscentra informatie beschikbaar gesteld over de demontage, recycling en verwijdering van componenten en materialen aan het einde van de levensduur; |
4. |
wordt op de verpakking en in de technische documentatie van drinkwatercirculatiepompen de volgende informatie vermeld: „Deze circulatiepomp is uitsluitend geschikt voor drinkwater.”. |
De fabrikanten verstrekken informatie over de manier waarop de circulatiepomp moet worden geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden teneinde de effecten ervan op het milieu tot een minimum te beperken.
De bovenstaande informatie moet zichtbaar worden getoond op vrij toegankelijke websites van de fabrikanten van circulatiepompen.
BIJLAGE II
MEETMETHODEN EN METHODIEK VOOR HET BEREKENEN VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE-INDEX
1. MEETMETHODEN
Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen te worden verricht aan de hand van een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedure, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder methoden die worden omschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. METHODIEK VOOR HET BEREKENEN VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE-INDEX
Voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index (EEI) voor circulatiepompen wordt de volgende methodiek gehanteerd:
1. |
Wanneer de opvoerhoogte en het debiet van de circulatiepomp variabel kunnen worden ingesteld, moeten de metingen worden verricht bij de maximuminstelling. „Opvoerhoogte” (H): opvoerhoogte (in meter) die op het specifieke werkpunt wordt geproduceerd. „Debiet” (Q): de volumestroomsterkte van het door de circulatiepomp gepompte water (m3/h). |
2. |
Bepaal op welk punt Q · H maximaal is en bepaal het debiet en de opvoerhoogte op dit punt als volgt: Q100 % en H100 % . |
3. |
Bereken het hydraulisch vermogen Phyd op dit punt. „Hydraulisch vermogen”: een uitdrukking van het rekenkundige product van het debiet (Q), de opvoerhoogte (H) en een omrekeningsfactor die de bij de berekening gebruikte eenheden aanpast. „Phyd”: het door de circulatiepomp geleverde hydraulisch vermogen om de vloeistof op het specifieke werkpunt rond te pompen (in watt). |
4. |
Bereken het referentievermogen als volgt: Pref = 1,7 · Phyd + 17 · (1 – e–0,3 · Phyd ), 1 W ≤ Phyd ≤ 2 500 W „Referentievermogen”: de verhouding tussen het hydraulisch vermogen en het opgenomen vermogen van een circulatiepomp, rekening houdend met de relatie tussen de efficiëntie en de omvang van de circulatiepomp. „Pref”: het referentievermogenverbruik (in watt) van de circulatiepomp. |
5. |
Bepaal de referentiecontrolekromme als de rechte lijn tussen de punten: (Q 100 %, H 100 %) en (Q 0 %, ) |
6. |
Stel de circulatiepomp zodanig in dat deze bij de geselecteerde kromme het punt Q · H = max bereikt. |
7. |
Meet P1 en H bij de debieten: Q100 % , 0,75 · Q100 % , 0,5 · Q100 % , 0,25 · Q100 % . „P1”: het elektrische vermogen (in watt) dat de circulatiepomp verbruikt op het specifieke werkpunt. |
8. |
Voer de berekening uit bij deze debieten: , als Hmeting ≤ Href PL = P1,meting, als Hmeting > Hrefwaarbij Href de opvoerhoogte van de referentiecontrolekromme bij de verschillende debieten is. |
9. |
Ga uit van PL en het volgende belastingsprofiel:
Bereken het gewogen gemiddelde vermogen PL,avg als volgt: PL,avg = 0,06 · PL,100 % + 0,15 · PL,75 % + 0,35 · PL,50 % + 0,44 · PL,25 % Bereken de energie-efficiëntie-index (1) als volgt: , waarbij C20 % = 0,49 |
(1) CXX % is een schaalfactor die ervoor zorgt dat bij het bepalen van de schaalfactor slechts XX % van de circulatiepompen van een bepaald type een EEI ≤ 0,20 heeft.
BIJLAGE III
Controleprocedure
Voor de controle van de naleving van de in bijlage I vermelde eisen dienen de autoriteiten van de lidstaten de in bijlage II omschreven meet- en rekenprocedure te hanteren.
De autoriteiten van de lidstaten voeren een proef uit op één circulatiepomp. Als de energie-efficiëntie-index de door de fabrikant opgegeven waarden met meer dan 7 % overschrijdt, wordt de proef uitgevoerd op drie andere circulatiepompen. Het model wordt als in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening beschouwd, indien het rekenkundige gemiddelde van de gemeten waarden voor de drie andere circulatiepompen de door de fabrikant opgegeven waarden met niet meer dan 7 % overschrijdt.
Is dit wel het geval, dan wordt het model als niet in overeenstemming met de eisen van deze verordening beschouwd.
Naast de in deze bijlage omschreven procedure dienen de lidstaten gebruik te maken van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder methoden die worden omschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
BIJLAGE IV
INDICATIEVE BENCHMARKS
Bij de vaststelling van deze verordening is de benchmark voor de beste in de handel verkrijgbare technologie voor circulatiepompen EEI ≤ 0,20.
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/42 |
VERORDENING (EG) Nr. 642/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor televisies
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name op artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Richtlijn 2005/32/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energieverbruikende producten die een significant volume van de verkoop en de handel vertegenwoordigen, een aanzienlijk milieueffect hebben en een significant potentieel voor verbetering vertonen met betrekking tot hun milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt. |
(2) |
Artikel 16, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 2005/32/EG bepaalt dat de Commissie overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, bepaalde procedure en de in artikel 15, lid 2, bedoelde criteria en na raadpleging van het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp zo nodig uitvoeringsmaatregelen zal nemen voor consumentenelektronica. |
(3) |
De Commissie heeft een voorbereidende studie uitgevoerd waarin de technische, milieutechnische en economische aspecten van televisies werden geanalyseerd. De studie is opgezet samen met belanghebbenden en betrokken partijen uit de Gemeenschap en uit derde landen; de resultaten zijn openbaar gemaakt op de EUROPA-website van de Commissie. |
(4) |
Televisies vertegenwoordigen qua elektriciteitsverbruik een belangrijke productgroep binnen de consumentenelektronica en genieten derhalve prioriteit in het beleid inzake ecologisch ontwerp. |
(5) |
Het milieuaspect van televisies dat in het kader van deze verordening als significant wordt beschouwd, is het elektriciteitsverbruik tijdens het gebruik. |
(6) |
Het jaarlijkse, met televisies verband houdende elektriciteitsverbruik werd in 2007 voor de Gemeenschap als geheel geraamd op 60 TWh; dit komt overeen met 24 Mt aan CO2-uitstoot. Als geen specifieke maatregelen worden genomen om dit verbruik te verminderen, wordt voorspeld dat het elektriciteitsverbruik zal toenemen tot 132 TWh in 2020. De voorbereidende studie wijst uit dat het elektriciteitsverbruik in de gebruiksfase aanzienlijk kan worden gereduceerd. |
(7) |
Andere relevante milieuaspecten hebben betrekking op gevaarlijke stoffen die worden gebruikt bij de fabricage van televisies, en afval in de vorm van na hun levensduur afgedankte televisies. Verbetering van de bijbehorende milieueffecten wordt geregeld in respectievelijk Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (2) en Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (3) en behoeft niet nader te worden bepaald in deze verordening. |
(8) |
De voorbereidende studie wijst uit dat eisen ten aanzien van andere parameters van ecologisch ontwerp waarnaar wordt verwezen in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2005/32/EG niet noodzakelijk zijn. |
(9) |
Het elektriciteitsverbruik van televisies kan worden verminderd door het gebruik van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden kostenefficiënte technologieën die leiden tot een reductie van de gecombineerde aanschaf- en gebruikskosten van televisies. |
(10) |
Eisen inzake ecologisch ontwerp dienen te leiden tot harmonisering van de eisen die in de gehele Gemeenschap aan het elektriciteitsverbruik van televisies worden gesteld en aldus de goede werking van de interne markt te bevorderen en de milieuprestaties van deze apparaten te verbeteren. |
(11) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen geen negatieve invloed uitoefenen op de functionaliteit van het product en mogen de gezondheid, de veiligheid en het milieu niet negatief beïnvloeden. Meer bepaald moeten de voordelen van de vermindering van het elektriciteitsverbruik in de gebruiksfase meer dan opwegen tegen mogelijke extra milieueffecten in de productiefase. |
(12) |
Een geleidelijke invoering van de eisen inzake ecologisch ontwerp moet de fabrikanten de tijd geven om het ontwerp van hun producten aan te passen. De tijdstippen van de verschillende stappen moeten zodanig worden bepaald dat negatieve gevolgen voor de functionaliteit van reeds op de markt gebrachte apparatuur vermeden worden en rekening wordt gehouden met de kosteneffecten voor fabrikanten, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, terwijl tegelijkertijd de tijdige verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening wordt gewaarborgd. |
(13) |
De metingen van de relevante productparameters moeten worden uitgevoerd via betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures, rekening houdend met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die zijn goedgekeurd door de Europese normalisatie-instellingen zoals opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (4). |
(14) |
Deze verordening is bedoeld om de marktpenetratie van technologieën ter vermindering van de milieueffecten van televisies te bevorderen, hetgeen in vergelijking met ongewijzigd beleid in 2020 een jaarlijkse energiebesparing van naar schatting 28 TWh moet opleveren. |
(15) |
Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG moet in deze verordening worden gespecificeerd welke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van toepassing zijn. |
(16) |
Om de nalevingscontroles te bevorderen moeten de fabrikanten informatie verstrekken overeenkomstig de in de bijlagen IV en V van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde technische documentatie, voor zover deze informatie betrekking heeft op de in deze verordening bepaalde vereisten. |
(17) |
De huidige beste beschikbare energie-efficiëntie in de gebruiksstand en verlaagde milieueffecten in verband met gevaarlijke stoffen zijn omschreven in Beschikking 2009/300/EG van de Commissie van 12 maart 2009 tot vaststelling van herziene milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan televisies (5). Zulke referenties helpen de ruime beschikbaarheid van en eenvoudige toegang tot informatie te verzekeren, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen en heel kleine firma’s, waardoor de verdere integratie van de beste ontwerptechnologieën ter vermindering van de milieueffecten van televisies wordt bevorderd. Benchmarks voor de beste beschikbare technologie dienen derhalve niet te worden aangeduid in deze verordening. |
(18) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp die vanaf 7 januari 2013 van toepassing zijn krachtens Verordening (EG) nr. 1275/2008 van de Commissie van 17 december 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor het elektriciteitsverbruik van elektrische en elektronische huishoud- en kantoorapparatuur in de stand-by-stand en de uit-stand (6) moeten voor televisies eerder gelden dan de in die verordening voorziene datum, omdat technologieën die voldoen aan de in de verordening bepaalde voorwaarden voor televisies op kortere termijn kunnen worden ingevoerd en daardoor extra energiebesparing kan worden bereikt. Verordening (EG) nr. 1275/2008 dient derhalve niet van toepassing te zijn op televisies en dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(19) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2005/32/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
In deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp voor het in de handel brengen van televisies vastgesteld.
Artikel 2
Definities
In aanvulling op de in Richtlijn 2005/32/EG bepaalde definities wordt verstaan onder:
1. „televisie”: een televisietoestel of beeldmonitor;
2. „televisietoestel”: een product dat primair is ontworpen voor de weergave en ontvangst van audiovisuele signalen, dat op de markt wordt gebracht onder één model- of systeemaanduiding en dat bestaat uit
3. „beeldmonitor”: een product dat is ontworpen voor de weergave op een geïntegreerd scherm van videosignalen die afkomstig kunnen zijn uit verschillende bronnen, waaronder televisie-uitzendingen, waarmee optioneel audiosignalen uit een externe bron worden bestuurd en gereproduceerd en dat met die bronnen is verbonden via gestandaardiseerde videosignaalpaden, daaronder begrepen cinch (component, composiet), scart, HDMI en toekomstige draadloze standaarden (maar uitgezonderd niet-gestandaardiseerde videosignaalpaden zoals DVI en SDI), maar dat geen ethersignalen kan ontvangen en verwerken;
4. „gebruiksstand”: de toestand waarin de televisie is aangesloten op de netvoedingsbron en beeld en geluid voortbrengt;
5. „thuisstand”: de televisie-instelling die door de fabrikant wordt aanbevolen voor normaal thuisgebruik;
6. „slaapstand”: toestand waarbij de apparatuur is aangesloten op het elektriciteitsnet, afhankelijk is van de energietoevoer van het elektriciteitsnet om naar behoren te functioneren en uitsluitend de volgende functies biedt, die voor onbepaalde tijd kunnen voortduren:
reactiveringsfunctie, of reactiveringsfunctie met slechts een indicatie van de ingeschakelde reactiveringsfunctie, en/of
informatie- of statusweergave;
7. „uit-stand”: toestand waarbij de apparatuur is aangesloten op het elektriciteitsnet en geen enkele functie biedt; de uit-stand omvat ook:
8. „reactiveringsfunctie”: functie die de activering van andere standen, waaronder de gebruiksstand, mogelijk maakt, door middel van een schakelaar op afstand, waaronder afstandsbediening, een interne sensor of een timer die aanvullende functies, waaronder de gebruiksstand, inschakelt;
9. „informatie- of statusweergave”: doorlopende functie die zorgt voor de weergave van informatie of van de toestand van de apparatuur op een scherm, waaronder de tijdsaanduiding;
10. „verplicht menu”: een reeks televisie-instellingen die vooraf door de fabrikant zijn bepaald, waaruit de gebruiker van de televisie een keuze voor een bepaalde instelling moet maken wanneer de televisie voor het eerst wordt ingeschakeld;
11. „volwaardige HD-resolutie”: een schermresolutie met ten minste 1 920 × 1 080 fysieke beeldpunten.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp
De eisen inzake ecologisch ontwerp van televisies worden uiteengezet in bijlage I.
Naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt gemeten volgens de in bijlage II beschreven methoden.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
De in artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure is het in bijlage IV bij die richtlijn bepaalde interne ontwerpcontrolesysteem of het in bijlage V van die richtlijn bepaalde beheersysteem.
Op de voor de overeenstemmingsbeoordeling benodigde technische documentatie wordt ingegaan in hoofdstuk 5, punt 1, van bijlage I, bij deze verordening.
Artikel 5
Controleprocedure voor markttoezicht
Het toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig de in bijlage III beschreven controleprocedure.
Artikel 6
Herziening
De Commissie herziet deze verordening uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding ervan in het licht van de technologische vooruitgang en legt de resultaten van deze herziening voor aan het Overlegforum inzake ecologisch ontwerp.
Artikel 7
Wijziging van Verordening (EG) nr. 1275/2008
Bijlage I, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1275/2008 wordt vervangen door de tekst in bijlage IV bij deze verordening.
Artikel 8
Inwerkingtreding
1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De in hoofdstuk 1, punt 1, hoofdstuk 3 en 4 en hoofdstuk 5, punt 2, van bijlage I gestelde eisen inzake ecologisch ontwerp zijn van toepassing met ingang van 20 augustus 2010.
De in hoofdstuk 1, punt 2, van bijlage I gestelde eisen inzake ecologisch ontwerp zijn van toepassing met ingang van 1 april 2012.
De in hoofdstuk 2, punt 1, onder a) tot en met d), van bijlage I gestelde eisen inzake ecologisch ontwerp zijn van toepassing met ingang van 7 januari 2010.
De in hoofdstuk 2, punt 2, onder a) tot en met e), van bijlage I gestelde eisen inzake ecologisch ontwerp zijn van toepassing met ingang van 20 augustus 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Andris PIEBALGS
Lid van de Commissie
(1) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(2) PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.
(3) PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.
(4) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(5) PB L 82 van 28.3.2009, blz. 3.
(6) PB L 339 van 18.12.2008, blz. 45.
(7) PB L 390 van 31.12.2004, blz. 24.
BIJLAGE I
EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP
1. ELEKTRICITEITSVERBRUIK IN GEBRUIKSSTAND
1. |
Met ingang van 20 augustus 2010: Het elektriciteitsverbruik in de gebruiksstand van een televisie met een zichtbaar schermoppervlak A uitgedrukt in dm2 mag de volgende grenswaarden niet overschrijden:
|
2. |
Met ingang van 1 april 2012: Het elektriciteitsverbruik in de gebruiksstand van een televisie met een zichtbaar schermoppervlak A uitgedrukt in dm2 mag de volgende grenswaarden niet overschrijden:
|
2. ELEKTRICITEITSVERBRUIK IN SLAAP- EN UIT-STAND
1. |
Met ingang van 7 januari 2010:
|
2. |
Met ingang van 20 augustus 2011:
|
3. THUISSTAND VOOR TELEVISIES DIE WORDEN GELEVERD MET EEN VERPLICHT MENU
Met ingang van 20 augustus 2010:
Televisies met een verplicht menu bij eerste inschakeling van de televisie moeten in het verplichte menu een thuisstand aanbieden die de systeemgekozen waarde bij eerste inschakeling van de televisie dient te zijn. Als de gebruiker bij eerste inschakeling van de televisie een andere stand kiest dan de thuisstand, dient een tweede selectieproces te worden geactiveerd waarin deze keuze moet worden bevestigd.
4. PIEKLUMINANTIEVERHOUDING
Met ingang van 20 augustus 2010:
— |
Televisies zonder verplicht menu: de piekluminantie van de gebruiksstand van de televisie bij levering door de fabrikant mag niet minder zijn dan 65 % van de piekluminantie van de helderste toestand in de gebruiksstand die de televisie biedt. |
— |
Televisies met verplicht menu: de piekluminantie van de thuisstand mag niet minder zijn dan 65 % van de piekluminantie van de helderste toestand in de gebruiksstand die de televisie biedt. |
5. DOOR FABRIKANTEN TE VERSTREKKEN INFORMATIE
1. |
Met het oog op de in artikel 5 bepaalde overeenstemmingsbeoordeling omvat de technische documentatie de volgende elementen:
|
2. |
Met ingang van 20 augustus 2010: De volgende informatie moet openbaar worden gemaakt op vrij toegankelijke websites:
|
BIJLAGE II
METINGEN
1. Meting van elektriciteitsverbruik in gebruiksstand
Metingen van het elektriciteitsverbruik zoals bedoeld in hoofdstuk 1 van bijlage I dienen te voldoen aan alle volgende voorwaarden.
a) |
Metingen worden uitgevoerd volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedure die rekening houdt met de algemeen erkende meest recente meetmethoden. |
b) |
Voorwaarden ten aanzien van televisies waarvan het elektriciteitsverbruik in de gebruiksstand wordt gemeten:
|
c) |
Algemene voorwaarden:
|
2. Meting van elektriciteitsverbruik in slaapstand/uit-stand
Metingen van het elektriciteitsverbruik zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van bijlage I dienen te voldoen aan alle volgende voorwaarden.
a) |
Het elektriciteitsverbruik zoals bedoeld in punt 1, onder a) en b), en punt 2, onder a) en b), dient te worden bepaald volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedure, die rekening houdt met de algemeen erkende meest recente meetmethoden. |
b) |
Een vermogen van 0,50 W of meer dient te worden gemeten met een afwijking van 2 % of minder bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. Een vermogen van minder dan 0,50 W dient te worden gemeten met een afwijking van 0,01 W of minder bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. |
3. Meting van de piekluminantie
Metingen van de piekluminantie zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage I dienen te voldoen aan alle volgende voorwaarden.
a) |
Metingen worden uitgevoerd volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedure die rekening houdt met de algemeen erkende meest recente meetmethoden. |
b) |
Metingen van de piekluminantie worden uitgevoerd met een luminantiemeter, die het gedeelte van het scherm detecteert met een volledig (100 %) wit beeld dat deel uitmaakt van een „full screen test”-testpatroon dat de gemiddelde helderheid van het beeld (APL) niet overschrijdt wanneer er in de luminantie-driver van het scherm een stroombeperking optreedt. |
c) |
Metingen van de luminantieverhouding worden uitgevoerd zonder bij het schakelen tussen de in hoofdstuk 4 van bijlage I bedoelde standen het detectiepunt van de luminantiemeter op het scherm te verstoren. |
BIJLAGE III
CONTROLEPROCEDURE
Bij de uitoefening van het in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde markttoezicht passen de lidstaten de volgende controleprocedure toe voor de in bijlage I bedoelde vereisten.
1. |
De autoriteiten van de lidstaat testen één televisie. |
2. |
Het model wordt geacht overeen te stemmen met de bepalingen van bijlage I indien:
|
3. |
Als de in punt 2, onder a) tot en met c), genoemde uitkomsten niet worden bereikt, worden nog drie exemplaren van hetzelfde model getest. |
4. |
Nadat nog drie exemplaren van hetzelfde model zijn getest, wordt het model geacht overeen te stemmen met de in bijlage I bedoelde vereisten indien:
|
5. |
Als de in punt 4, onder a) tot en met c), genoemde uitkomsten niet worden bereikt, wordt het model geacht niet overeen te stemmen met de vereisten. |
6. |
Met het oog op de controle van de overeenstemming met de vereisten maken de autoriteiten van de lidstaten gebruik van de in bijlage II beschreven procedure en van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures, rekening houdend met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, met inbegrip van methoden die zijn bepaald in documenten waarvan de referentienummers met dat doel openbaar zijn gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
BIJLAGE IV
Lijst van energieverbruikende producten waarop bijlage I, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1275/2008 van toepassing is
|
Radiotoestellen |
|
Videocamera’s |
|
Videorecorders |
|
Hifirecorders |
|
Geluidsversterkers |
|
Huisbioscoopsystemen |
|
Muziekinstrumenten |
En andere apparatuur voor het opnemen of weergeven van geluid of beelden, waaronder signalen of andere beeld- en geluidverspreidingstechnieken dan telecommunicatie, uitgezonderd televisies zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 642/2009 van de Commissie.
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/53 |
VERORDENING (EG) Nr. 643/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
tot uitvoering van Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name op artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (2) bevat bepalingen inzake koelapparaten voor huishoudelijk gebruik. De daarin neergelegde eisen, die gelden sinds 1999, zijn inmiddels achterhaald. |
(2) |
Krachtens Richtlijn 2005/32/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energieverbruikende producten die een significant volume van de verkoop en de handel vertegenwoordigen, een significant milieueffect hebben en een significant potentieel voor verbetering vertonen met betrekking tot hun milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt. |
(3) |
Artikel 16, lid 2, eerste streepje, van Richtlijn 2005/32/EG bepaalt dat de Commissie overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, genoemde procedure en de in artikel 15, lid 2, genoemde criteria en na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp zo nodig een nieuwe uitvoeringsmaatregel voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik zal invoeren waarbij Richtlijn 96/57/EG wordt ingetrokken. |
(4) |
De Commissie heeft een voorbereidende studie uitgevoerd naar de technische, economische en milieuaspecten van koelapparaten die doorgaans in huishoudens worden gebruikt. De studie is opgezet samen met belanghebbenden en betrokken partijen uit de Gemeenschap en derde landen. De resultaten zijn openbaar gemaakt op de EUROPA-website van de Commissie. |
(5) |
De energie-efficiëntie van absorptiekoelapparaten en van thermo-elektrische koelapparaten, zoals koelers voor minidrinks, kan aanzienlijk worden verbeterd. Deze apparaten moeten daarom in deze verordening worden opgenomen. |
(6) |
De milieuaspecten die in het kader van deze verordening zijn aangemerkt als significant, zijn energieverbruik in de gebruiksfase en productkenmerken die ervoor zorgen dat de eindgebruiker het betreffende koelapparaat voor huishoudelijk gebruik milieuvriendelijker gebruikt. |
(7) |
Uit de voorbereidende studie is gebleken dat eisen betreffende andere parameters inzake ecologisch ontwerp, zoals bedoeld in deel 1 van bijlage I bij Richtlijn 2005/32/EG, niet nodig zijn. |
(8) |
Het jaarlijkse elektriciteitsverbruik in de Gemeenschap van producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, is voor 2005 geraamd op 122 TWh, wat overeenkomt met een CO2-equivalent van 56 miljoen ton. Hoewel het energieverbruik van koelapparaten voor huishoudelijk gebruik volgens de voorspellingen tegen 2020 zal afnemen, zal deze afname naar verwachting afzwakken als gevolg van verouderde eisen en energielabels. Het potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen wordt daarom niet benut als geen aanvullende maatregelen worden ingevoerd voor het actualiseren van de bestaande eisen inzake ecologisch ontwerp. |
(9) |
Het elektriciteitsverbruik van producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moet worden verminderd door het toepassen van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën waarmee de totale kosten van aanschaf en gebruik van deze producten worden verlaagd. |
(10) |
Deze verordening moet bewerkstelligen dat van producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, in snel tempo een energie-efficiëntere versie in de handel wordt gebracht. |
(11) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen vanuit het oogpunt van de eindgebruiker geen nadelige gevolgen hebben voor de functionaliteit van een product en mogen evenmin nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu. In het bijzonder moeten de baten van een lager elektriciteitsverbruik tijdens de gebruiksfase eventuele extra milieueffecten tijdens de productie meer dan compenseren. |
(12) |
Het invoeren van de eisen inzake ecologisch ontwerp moet geleidelijk gebeuren, zodat fabrikanten voldoende tijd hebben voor het opnieuw ontwerpen van producten die onder deze verordening vallen, voor zover nodig. Bij de timing moet er rekening mee worden gehouden dat nadelige gevolgen voor de functionaliteit van apparaten op de markt en negatieve kosteneffecten voor eindgebruikers en fabrikanten moeten worden voorkomen, maar dat tegelijkertijd de doelstellingen van deze verordening op tijd moeten worden gerealiseerd. |
(13) |
Overeenstemmingsbeoordelingen en metingen van de relevante productparameters moeten plaatsvinden volgens betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures, waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden waaronder, indien beschikbaar, geharmoniseerde normen die zijn vastgesteld door de Europese normalisatie-instellingen die worden genoemd in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (3). |
(14) |
Overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG moet deze verordening aangeven welke overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van toepassing zullen zijn. |
(15) |
Ten behoeve van nalevingscontroles dienen fabrikanten in de in bijlage V en VI bij Richtlijn 2005/32/EG bedoelde technische documentatie, informatie te verstrekken die betrekking heeft op de in deze verordening vastgelegde eisen. |
(16) |
Naast de wettelijk bindende eisen die in deze verordening zijn vastgelegd, moeten indicatieve benchmarks voor beste beschikbare technologieën worden vastgesteld, zodat er voor de gehele levenscyclus van producten die onder deze verordening vallen, breed beschikbare en toegankelijke informatie over milieuprestaties is. |
(17) |
Richtlijn 96/57/EG moet bijgevolg worden ingetrokken. |
(18) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2005/32/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Doel en toepassingsgebied
1. Deze verordening stelt eisen inzake ecologisch ontwerp voor het in de handel brengen van op het elektriciteitsnet aangesloten koelapparaten voor huishoudelijk gebruik met een netto-inhoud van maximaal 1 500 liter.
2. Deze verordening geldt voor op het elektriciteitsnet aangesloten koelapparaten voor huishoudelijk gebruik, met inbegrip van die welke voor niet-huishoudelijk gebruik of voor de koeling van andere producten dan levensmiddelen worden verkocht.
Ze geldt tevens voor op het elektriciteitsnet aangesloten koelapparaten voor huishoudelijk gebruik die op een accu kunnen werken.
3. Deze verordening geldt niet voor:
a) |
koelapparaten die primair worden aangedreven door andere energiebronnen dan elektriciteit, zoals vloeibaar petroleumgas (lpg), kerosine en biodiesel; |
b) |
door een accu gevoede koelapparaten die via een afzonderlijk aan te schaffen wissel/gelijkstroomomzetter op het elektriciteitsnet kunnen worden aangesloten; |
c) |
op maat gemaakte koelapparaten van eenmalige fabricage die niet gelijk zijn aan andere modellen koelapparaten; |
d) |
koelapparaten voor gebruik in de tertiaire sector waarbij de verwijdering van gekoelde levensmiddelen elektronisch wordt geregistreerd en die informatie via een netwerkverbinding automatisch kan worden verstuurd naar een afstandsbedieningssysteem voor administratiedoeleinden; |
e) |
apparaten waarvan de primaire functie niet het bewaren van levensmiddelen door koeling is, zoals vrijstaande ijsmachines of frisdrankautomaten. |
Artikel 2
Definities
Naast de definities van Richtlijn 2005/32/EG wordt verstaan onder:
1. „levensmiddelen”: voedsel, ingrediënten, dranken, inclusief wijn, en andere hoofdzakelijk voor consumptie bedoelde producten die op een bepaalde temperatuur moeten worden gekoeld;
2. „koelapparaat voor huishoudelijk gebruik”: geïsoleerde kast met één of meer ruimten die is bedoeld voor het koelen of invriezen van levensmiddelen of voor het bewaren van gekoelde of diepgevroren levensmiddelen voor niet-beroepsdoeleinden, gekoeld door één of meer energieverbruikende processen, met inbegrip van apparaten die in meerdere losse delen worden verkocht en door de eindgebruiker tot één geheel worden gemaakt;
3. „koelkast”: koelapparaat bestemd voor het bewaren van levensmiddelen met ten minste één ruimte die geschikt is voor het bewaren van vers voedsel en/of dranken, inclusief wijn;
4. „compressiekoelapparaat”: koelapparaat waarin de koeling plaatsvindt door middel van een compressor die door een elektromotor wordt aangedreven;
5. „absorptiekoelapparaat”: koelapparaat waarin de koeling plaatsvindt middels een absorptieproces waarbij warmte als de energiebron wordt gebruikt;
6. „koel-vrieskast”: koelapparaat met ten minste één bewaarruimte voor verse levensmiddelen en ten minste één andere ruimte die geschikt is voor het invriezen van verse levensmiddelen en het bewaren van diepgevroren levensmiddelen onder driesterrencondities (diepvriezer);
7. „diepvriesbewaarkast”: koelapparaat met één of meer ruimten die geschikt zijn voor het bewaren van diepgevroren levensmiddelen;
8. „diepvriezer”: koelapparaat met één of meer ruimten die geschikt zijn voor het invriezen van levensmiddelen, waarin de temperatuur kan variëren van omgevingstemperatuur tot – 18 °C, en dat tevens geschikt is voor het bewaren van diepgevroren levensmiddelen onder driesterrencondities (een diepvriezer kan daarnaast ook over gedeelten en/of ruimten beschikken met een vriesvermogen van twee sterren);
9. „wijnbewaarkast”: koelapparaat dat uitsluitend één of meer bewaarruimten voor wijn heeft;
10. „multigebruiksapparaat”: koelapparaat dat uitsluitend één of meer multigebruiksruimten heeft;
11. „equivalent koelapparaat”: model dat in de handel is gebracht met dezelfde bruto- en netto-inhoud, dezelfde technische, rendements- en prestatiekenmerken en hetzelfde type ruimten als een ander model koelapparaat dat door dezelfde fabrikant in de handel is gebracht onder een andere handelscode.
In bijlage I staan aanvullende definities voor de bijlagen II tot en met VI.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp
De generieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik die vallen binnen het toepassingsgebied van deze verordening, staan beschreven in hoofdstuk 1 van bijlage II. De specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik die onder deze verordening vallen, staan beschreven in hoofdstuk 2 van bijlage II.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
1. De in artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure is het in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrolesysteem of het in bijlage V van die richtlijn beschreven beheersysteem.
2. Ten behoeve van overeenstemmingsbeoordeling krachtens artikel 8 van Richtlijn 2005/32/EG bevat het technisch documentatiedossier een exemplaar van de productinformatie die overeenkomstig hoofdstuk 2 van bijlage III is verstrekt en de resultaten van de in bijlage IV bij deze verordening vermelde berekeningen.
Wanneer de informatie in de technische documentatie voor een bepaald model koelapparaat voor huishoudelijk gebruik is verkregen door berekeningen op basis van het ontwerp en/of de extrapolatie van gegevens van andere equivalente koelapparaten voor huishoudelijk gebruik, dient de documentatie nadere bijzonderheden te bevatten over bedoelde berekeningen en/of extrapolaties en over tests die de fabrikant heeft uitgevoerd om de nauwkeurigheid van die berekeningen te controleren. In dergelijke gevallen bevat de technische documentatie ook een lijst van alle andere equivalente koelapparaten voor huishoudelijk gebruik waarover de informatie in de technische documentatie op soortgelijke wijze is verkregen.
Artikel 5
Controleprocedure voor markttoezicht
Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2005/32/EG bedoelde markttoezichtcontroles met betrekking tot de in bijlage II bij deze verordening beschreven eisen, gebruiken de autoriteiten van de lidstaten de in bijlage V bij deze verordening beschreven controleprocedure.
Artikel 6
Benchmarks
De indicatieve benchmarks voor de best presterende koelapparaten voor huishoudelijk gebruik die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening op de markt zijn, staan beschreven in bijlage VI.
Artikel 7
Herziening
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding voert de Commissie in het licht van de technologische ontwikkelingen een evaluatie van deze verordening uit en legt ze de resultaten van deze evaluatie voor aan het Overlegforum ecologisch ontwerp. Bij de evaluatie worden met name de controletoleranties van bijlage V en de mogelijkheden om de correctiefactoren van bijlage IV af te schaffen of te verlagen, beoordeeld.
Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie vast of specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor wijnbewaarkasten nodig zijn.
Artikel 8
Intrekking
Richtlijn 96/57/EG wordt met ingang van 1 juli 2010 ingetrokken.
Artikel 9
Inwerkingtreding
1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2. De generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 1) van hoofdstuk 1 van bijlage II zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2010.
De generieke eisen inzake ecologisch ontwerp als beschreven in punt 2) van hoofdstuk 1 van bijlage II zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2013.
De specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp met betrekking tot de energie-efficiëntie-index die staan beschreven in hoofdstuk 2 van bijlage II, zijn van toepassing volgens het in de tabellen 1 en 2 van bijlage II weergegeven tijdschema.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Andris PIEBALGS
Lid van de Commissie
(1) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(2) PB L 236 van 18.9.1996, blz. 36.
(3) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
BIJLAGE I
Definities voor de bijlagen II tot en met VI
In het kader van de bijlagen II tot en met VI wordt verstaan onder:
a) „andersoortige koelapparaten”: koelapparaten waarin koeling plaatsvindt middels een andere technologie of een ander proces dan bij compressie- of absorptiekoelapparaten;
b) „no-frost-systeem”: automatisch systeem ter voorkoming van permanente ijsvorming, waarbij koeling plaatsvindt door gedwongen luchtcirculatie, de verdamper(s) wordt/worden ontdooid door een automatisch ontdooisysteem en het bij ontdooiing vrijgekomen water automatisch wordt verwijderd;
c) „no-frost-ruimte”: elke ruimte die middels een no-frost-systeem wordt ontdooid;
d) „inbouwapparaat”: vast koelapparaat dat is bedoeld voor installatie in een kast, in een voorbereide holte in een muur of vergelijkbare plaats en als meubel moet worden afgewerkt;
e) „koel-kelderkast”: koelapparaat waarin zich ten minste één bewaarruimte voor verse levensmiddelen en één kelderruimte bevinden, maar geen diepvriesbewaarruimte, chiller of ijsbereider;
f) „kelderkast”: koelapparaat waarin zich één of meer kelderruimten bevinden;
g) „koelkast-chiller”: koelapparaat waarin zich ten minste één bewaarruimte voor verse levensmiddelen en één chiller bevinden, maar geen diepvriesbewaarruimte;
h) „ruimte”: elke van de onder i) tot en met p) genoemde ruimten;
i) „bewaarruimte voor verse levensmiddelen”: ruimte voor het bewaren van niet-diepgevroren levensmiddelen, die in verschillende ruimten kan zijn verdeeld;
j) „kelderruimte”: ruimte voor het bewaren van bepaalde levensmiddelen of dranken op een temperatuur die hoger is dan die van een bewaarruimte voor verse levensmiddelen;
k) „chiller”: ruimte die speciaal is bedoeld voor het bewaren van zeer bederfelijke levensmiddelen;
l) „ijsbereider”: vriesvak dat speciaal is bedoeld voor het maken en bewaren van ijs;
m) „diepvriesbewaarruimte”: vriesruimte die speciaal is bedoeld voor het bewaren van diepgevroren levensmiddelen en wordt ingedeeld op basis van de temperatuur in de ruimte:
n) „wijnbewaarruimte”: ruimte die uitsluitend is bedoeld voor ofwel bewaring van wijn gedurende korte tijd om deze op de ideale drinktemperatuur te brengen, of voor de bewaring van wijn gedurende langere tijd om deze te laten rijpen, en die de volgende kenmerken heeft:
o) „multigebruiksruimte”: ruimte bedoeld voor gebruik op twee of meer van de temperaturen van de typen ruimten en die door de eindgebruiker, volgens de aanwijzingen van de fabrikant, zo kan worden ingesteld dat het bedrijfstemperatuurbereik dat voor elk type ruimte geldt, onbeperkt kan worden aangehouden; wanneer de temperatuur van een ruimte echter slechts voor beperkte duur op een ander bedrijfstemperatuurbereik kan worden omgeschakeld (zoals met een snelvriesfunctie), dan is de ruimte geen „multigebruiksruimte” als bedoeld in deze verordening;
p) „andere ruimte”: ruimte, niet zijnde een wijnbewaarruimte, die is bedoeld voor het bewaren van bepaalde levensmiddelen op een temperatuur van meer dan + 14 °C;
q) „tweesterrengedeelte”: gedeelte van een diepvriezer, vriesruimte met drie sterren of een diepvrieskast met drie sterren zonder eigen opening of klep en waarin de temperatuur niet hoger is dan – 12 °C;
r) „diepvrieskist”: diepvriezer waarvan de ruimte(n) vanaf de bovenkant van het apparaat toegankelijk is/zijn of die zowel ruimten van het kist- als van het kasttype heeft, maar waarvan de bruto-inhoud van het eerstgenoemde type meer dan 75 % van de totale bruto-inhoud van het apparaat uitmaakt;
s) „kisttype”: koelapparaat waarvan de ruimte(n) vanaf de bovenkant van het apparaat toegankelijk is/zijn;
t) „kasttype”: koelapparaat waarvan de ruimte(n) vanaf de voorkant van het apparaat toegankelijk is/zijn;
u) „snelvriesfunctie”: omkeerbare functie die door de eindgebruiker volgens de aanwijzingen van de fabrikant wordt geactiveerd en die de bewaartemperatuur van de diepvriezer of het vriezergedeelte verlaagt voor het sneller invriezen van niet-bevroren levensmiddelen.
BIJLAGE II
Eisen inzake ecologisch ontwerp voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik
1. GENERIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP
1) |
Per 1 juli 2010:
|
2) |
Per 1 juli 2013:
|
2. SPECIFIEKE EISEN INZAKE ECOLOGISCH ONTWERP
Koelapparaten voor huishoudelijk gebruik die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen en waarvan de inhoud 10 liter of meer is, dienen te voldoen aan de in de tabellen 1 en 2 aangegeven grenswaarden van de energie-efficiëntie-index.
De specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp van de tabellen 1 en 2 gelden niet voor:
— |
wijnbewaarkasten, of |
— |
absorptiekoelapparaten en andersoortige koelapparaten die vallen onder de categorieën koelapparaten 4 tot en met 9, zoals beschreven in hoofdstuk 1 van bijlage IV. |
De energie-efficiëntie-index (EEI) van koelapparaten voor huishoudelijk gebruik wordt berekend volgens de in bijlage IV beschreven procedure.
Tabel 1
Compressiekoelapparaten
Ingangsdatum |
Energie-efficiëntie-index (EEI) |
1 juli 2010 |
EEI < 55 |
1 juli 2012 |
EEI < 44 |
1 juli 2014 |
EEI < 42 |
Tabel 2
Absorptie- en andersoortige koelapparaten
Ingangsdatum |
Energie-efficiëntie-index (EEI) |
1 juli 2010 |
EEI < 150 |
1 juli 2012 |
EEI < 125 |
1 juli 2015 |
EEI < 110 |
BIJLAGE III
Metingen
Ten behoeve van de naleving van de in deze verordening neergelegde eisen worden metingen uitgevoerd met behulp van een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedure waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder de meetmethoden die worden beschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
1. ALGEMENE BEPROEVINGSOMSTANDIGHEDEN
Voor beproevingen gelden de volgende algemene omstandigheden:
1) |
wanneer het apparaat is uitgerust met een verwarmingselement tegen condensvorming dat door de eindgebruiker kan worden aan- en uitgeschakeld, wordt dit ingeschakeld en — wanneer instelbaar — op maximaal vermogen gezet; |
2) |
wanneer het apparaat is uitgerust met een dispenser van bijvoorbeeld ijs of gekoeld drinkwater/dranken die door de eindgebruiker kan worden aan- en uitgeschakeld, wordt deze tijdens de meting van het energieverbruik ingeschakeld, maar niet in bedrijf gesteld; |
3) |
voor multigebruiksapparaten en -ruimten is de bewaartemperatuur tijdens het meten van het energieverbruik de nominale temperatuur van de koudste ruimte die door de fabrikant in de gebruiksaanwijzing voor continu normaal gebruik wordt opgegeven; |
4) |
voor een „andere ruimte”, zoals omschreven in tabel 5 van bijlage IV, wordt het energieverbruik van een koelapparaat bepaald in wat volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant voor continu normaal gebruik de koudste configuratie is. |
2. TECHNISCHE PARAMETERS
De volgende parameters worden vastgesteld:
a) |
„buitenafmeting”, tot op 1 mm nauwkeurig; |
b) |
„totale ruimte die bij gebruik is vereist”, tot op 1 mm nauwkeurig; |
c) |
„totale bruto-inhoud”, tot op 1 kubieke decimeter of liter nauwkeurig; |
d) |
„netto-inhoud van elke ruimte en totale netto-inhoud”, tot op 1 kubieke decimeter of liter nauwkeurig; |
e) |
„type no-frost-systeem”; |
f) |
„bewaartemperatuur”; |
g) |
„energieverbruik”, uitgedrukt in kilowattuur per 24 uur (kWh/24h), tot op drie decimalen nauwkeurig; |
h) |
„temperatuurstijging”; |
i) |
„invriesvermogen”; |
j) |
„stroomverbruik”, uitgedrukt in Watt, afgerond op twee decimalen, en |
k) |
„vochtigheid in wijnbewaarruimte”, uitgedrukt als percentage dat is afgerond tot het dichtstbijzijnde gehele getal. |
BIJLAGE IV
Methode voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index
1. CLASSIFICATIE VAN KOELAPPARATEN VOOR HUISHOUDELIJK GEBRUIK
Koelapparaten voor huishoudelijk gebruik worden ingedeeld in categorieën (zie tabel 1). De categorie waartoe een koelapparaat behoort, wordt bepaald door de ruimten waaruit het is samengesteld, zoals aangegeven in tabel 2, en is onafhankelijk van het aantal deuren en/of laden.
Tabel 1
Categorieën koelapparaten voor huishoudelijk gebruik
Categorie |
Benaming |
1 |
Koelkast met één of meer bewaarruimten voor verse levensmiddelen |
2 |
Koel-kelderkast, kelderkast en wijnbewaarkast |
3 |
Koelkast-chiller en koelkast met vriesruimte zonder ster |
4 |
Koelkast met vriesruimte met één ster |
5 |
Koelkast met vriesruimte met twee sterren |
6 |
Koelkast met vriesruimte met drie sterren |
7 |
Koel-vrieskast |
8 |
Diepvrieskast |
9 |
Diepvrieskist |
10 |
Multigebruiks- en overige koelapparaten |
Koelapparaten voor huishoudelijk gebruik die vanwege de temperatuur van de ruimte(n) niet in een van de categorieën 1 tot en met 9 kunnen worden ingedeeld, worden in categorie 10 ingedeeld.
Tabel 2
Classificatie koelapparaten voor huishoudelijk gebruik en relevante beschikbare ruimten
Nominale temperatuur (voor EEI) (°C) |
Ontwerp T |
+12 |
+12 |
+5 |
0 |
0 |
–6 |
–12 |
–18 |
–18 |
Categorie (cijfer) |
|||||||||
Typen ruimten |
Overige |
Wijnbewaring |
Kelder |
Bewaring verse levensmiddelen |
Chillen |
Zonder ster/IJsbereiding |
1 ster |
2 sterren |
3 sterren |
4 sterren |
||||||||||
Categorie koelapparaat |
Beschikbare ruimten |
|||||||||||||||||||
KOELKAST MET ÉÉN OF MEER BEWAARRUIMTEN VOOR VERSE LEVENSMIDDELEN |
N |
N |
N |
J |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
1 |
|||||||||
KOEL-KELDERKAST, KELDERKAST EN WIJNBEWAARKAST |
F |
F |
F |
J |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
2 |
|||||||||
F |
F |
J |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
|||||||||||
N |
J |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
|||||||||||
KOELKAST-CHILLER EN KOELKAST MET VRIESRUIMTE ZONDER STER |
F |
F |
F |
J |
J |
F |
N |
N |
N |
N |
3 |
|||||||||
F |
F |
F |
J |
F |
J |
N |
N |
N |
N |
|||||||||||
KOELKAST MET VRIESRUIMTE MET ÉÉN STER |
F |
F |
F |
J |
F |
F |
J |
N |
N |
N |
4 |
|||||||||
KOELKAST MET VRIESRUIMTE MET TWEE STERREN |
F |
F |
F |
J |
F |
F |
F |
J |
N |
N |
5 |
|||||||||
KOELKAST MET VRIESRUIMTE MET DRIE STERREN |
F |
F |
F |
J |
F |
F |
F |
F |
J |
N |
6 |
|||||||||
KOEL-VRIESKAST |
F |
F |
F |
J |
F |
F |
F |
F |
F |
J |
7 |
|||||||||
DIEPVRIESKAST |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
F |
J (1) |
J |
8 |
|||||||||
DIEPVRIESKIST |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
N |
F |
N |
J |
9 |
|||||||||
MULTIGEBRUIKS- EN OVERIGE APPARATEN |
F |
F |
F |
F |
F |
F |
F |
F |
F |
F |
10 |
|||||||||
NB:
|
Koelapparaten voor huishoudelijk gebruik worden ingedeeld in één of meer klimaatklassen (zie tabel 3)
Tabel 3
Klimaatklassen
Klasse |
Symbool |
Gemiddelde omgevingstemperatuur (°C) |
Uitgebreid gematigd |
SN |
+ 10 tot + 32 |
Gematigd |
N |
+ 16 tot + 32 |
Subtropisch |
ST |
+ 16 tot + 38 |
Tropisch |
T |
+ 16 tot + 43 |
De koelapparaten moeten voor alle ruimten tegelijkertijd en zonder overschrijding van de toegestane temperatuurafwijkingen (tijdens de ontdooicyclus) de voorgeschreven bewaartemperaturen in stand kunnen houden, zoals aangegeven in tabel 4 voor de verschillende typen koelapparaten voor huishoudelijk gebruik en voor de toepasselijke klimaatklassen.
Multigebruiksapparaten en/of -ruimten moeten de voorgeschreven bewaartemperaturen voor de verschillende typen ruimten in stand kunnen houden wanneer deze temperaturen door de eindgebruiker volgens de aanwijzingen van de fabrikant kunnen worden ingesteld.
Tabel 4
Bewaartemperaturen
Bewaartemperaturen (°C) |
||||||||||||||||||||||||||||
Andere ruimte |
Wijnbewaarruimte |
Kelderruimte |
Bewaarruimte voor verse levensmiddelen |
Chiller |
Vriesruimte met één ster |
Vriesruimte met twee sterren |
Diepvriezer en vriesruimte/-kast met drie sterren |
|||||||||||||||||||||
tom |
twma |
tcm |
t1m, t2m, t3m, tma |
tcc |
t* |
t** |
t*** |
|||||||||||||||||||||
> + 14 |
+ 5 ≤ twma ≤ + 20 |
+ 8 ≤ tcm ≤ + 14 |
0 ≤ t1m, t2m, t3m ≤ + 8; tma ≤ + 4 |
– 2 ≤ tcc ≤ + 3 |
≤ – 6 |
≤ – 12 (2) |
≤ – 18 (2) |
|||||||||||||||||||||
NB:
bewaartemperatuur van de ijsbereider en van de vriesruimte zonder ster is lager dan 0 °C. |
2. BEREKENING VAN DE EQUIVALENTE INHOUD
De equivalente inhoud van een koelapparaat voor huishoudelijk gebruik is gelijk aan de som van de equivalente inhoud van alle ruimten. Deze wordt als volgt berekend en afgerond tot het dichtstbijzijnde gehele getal:
waarbij:
— n= het aantal ruimten;
— Vc= de netto-inhoud van de ruimte(n);
— Tc= de nominale temperatuur van de ruimte(n) zoals aangegeven in tabel 2;
—= de thermodynamische factor zoals aangegeven in tabel 5;
— FFc, CC en BI= de volumecorrectiefactoren zoals vermeld in tabel 6.
De thermodynamische correctiefactor is het temperatuurverschil tussen de nominale temperatuur van een ruimte (Tc) (zie tabel 2) en de omgevingstemperatuur onder standaardbeproevingsomstandigheden (+ 25 °C), uitgedrukt als een verhoudingscijfer van hetzelfde verschil voor een vershoudruimte met een temperatuur van + 5 °C.
De thermodynamische factoren voor de in bijlage I, onder i) tot en met p), beschreven ruimten worden vermeld in tabel 5.
Tabel 5
Thermodynamische factoren voor ruimten van koelapparaten
Ruimte |
Nominale temperatuur |
(25-T c)/20 |
Andere ruimte |
Ontwerptemperatuur |
|
Kelderruimte/wijnbewaarruimte |
+ 12 °C |
0,65 |
Bewaarruimte voor verse levensmiddelen |
+ 5 °C |
1,00 |
Chiller |
0 °C |
1,25 |
IJsbereider en vriesruimte zonder ster |
0 °C |
1,25 |
Vriesruimte met één ster |
– 6 °C |
1,55 |
Vriesruimte met twee sterren |
– 12 °C |
1,85 |
Vriesruimte met drie sterren |
– 18 °C |
2,15 |
Diepvriezer (vriesruimte met vier sterren) |
– 18 °C |
2,15 |
NB:
i) |
Voor multigebruiksruimten wordt de thermodynamische factor bepaald door de nominale temperatuur van het koudste type ruimte, zoals aangegeven in tabel 2, die door de eindgebruiker volgens de aanwijzingen van de fabrikant kan worden ingesteld en continu in stand kan worden gehouden. |
ii) |
Voor een vriesgedeelte met twee sterren (binnen een diepvriezer) wordt bij het bepalen van de thermodynamische factor uitgegaan van T c = – 12 °C. |
iii) |
Voor andere ruimten wordt de thermodynamische factor bepaald door de koudste ontwerptemperatuur die door de eindgebruiker volgens de aanwijzingen van de fabrikant kan worden ingesteld en continu in stand kan worden gehouden. |
Tabel 6
Waarde van de correctiefactoren
Correctiefactor |
Waarde |
Omstandigheden |
FF (no-frost) |
1,2 |
Voor no-frost-ruimten bedoeld voor het bewaren van diepgevroren levensmiddelen |
1 |
Overige |
|
CC (klimaatklasse) |
1,2 |
Voor apparaten van klimaatklasse T (tropisch) |
1,1 |
Voor apparaten van klimaatklasse ST (subtropisch) |
|
1 |
Overige |
|
BI (inbouw) |
1,2 |
Voor inbouwapparaten met een breedte van minder dan 58 cm |
1 |
Overige |
NB:
i) |
FF is de volumecorrectiefactor voor no-frost-ruimten. |
ii) |
CC is de volumecorrectiefactor voor een gegeven klimaatklasse. Wanneer een koelapparaat is ingedeeld bij meer dan één klimaatklasse, wordt voor de berekening van de equivalente inhoud de hoogste correctiefactor gebruikt. |
iii) |
BI is de volumecorrectiefactor voor inbouwapparaten. |
3. BEREKENING VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE-INDEX
Voor het berekenen van de energie-efficiëntie-index (EEI) van een model koelapparaat voor huishoudelijk gebruik wordt het jaarlijkse energieverbruik van het koelapparaat voor huishoudelijk gebruik vergeleken met het standaard energieverbruik per jaar van dat apparaat.
1) |
De energie-efficiëntie-index (EEI) wordt, afgerond op één decimaal, als volgt berekend: waarbij:
|
2) |
Het jaarlijkse energieverbruik (AE C ) wordt in kWh/jaar en afgerond op twee decimalen als volgt berekend: AEc = E24h × 364 waarbij:
|
3) |
Het standaard energieverbruik per jaar (SAE C ) wordt in kWh/jaar en afgerond op twee decimalen als volgt berekend: SAEc = Veq × M + N + CH waarbij:
|
Tabel 7
Waarden voor M en N per categorie koelapparaat voor huishoudelijk gebruik
Categorie |
M |
N |
1 |
0,233 |
245 |
2 |
0,233 |
245 |
3 |
0,233 |
245 |
4 |
0,643 |
191 |
5 |
0,450 |
245 |
6 |
0,777 |
303 |
7 |
0,777 |
303 |
8 |
0,539 |
315 |
9 |
0,472 |
286 |
10 |
||
(1) inclusief diepvrieskasten met drie sterren.
(2) Voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik met no-frost-systeem is tijdens de ontdooicyclus een temperatuurafwijking toegestaan van maximaal 3 K gedurende een periode van vier uur of 20 % van de duur van de cyclus, waarbij de kortste periode bepalend is
(3) Voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik van categorie 10 zijn de waarden voor M en N afhankelijk van de temperatuur en steraanduiding van de vriesruimte met de laagste bewaartemperatuur die door de eindgebruiker volgens de aanwijzingen van de fabrikant kan worden ingesteld en continu in stand kan worden gehouden. Wanneer slechts een „andere ruimte”, als omschreven in tabel 2 en bijlage I, onder p), aanwezig is, worden de waarden van M en N voor categorie 1 gebruikt. Koelapparaten met een vriesruimte met drie sterren of diepvriezer worden beschouwd als een koel-vrieskast.
BIJLAGE V
Controleprocedure voor markttoezicht
Teneinde te controleren of aan de in bijlage II vermelde eisen is voldaan, beproeven de autoriteiten van de lidstaten één koelapparaat voor huishoudelijk gebruik. Wanneer de waarden van de gemeten parameters niet binnen de in tabel 1 aangegeven tolerantiemarge overeenkomen met de overeenkomstig artikel 4, lid 2, door de fabrikant opgegeven waarden, worden de metingen op nog eens drie koelapparaten voor huishoudelijk gebruik uitgevoerd. Het rekenkundige gemiddelde van de gemeten waarden van deze drie koelapparaten voor huishoudelijk gebruik dient binnen de in tabel 1 aangegeven tolerantiemarge te voldoen aan de in bijlage II vastgestelde eisen.
Wanneer dit niet het geval is, worden het model en alle andere equivalente modellen koelapparaten voor huishoudelijk gebruik geacht niet aan de eisen te voldoen.
Tabel 1
Gemeten parameter |
Controletoleranties |
Nominale bruto-inhoud |
De gemeten waarde mag maximaal 3 % of 1 l lager zijn dan de nominale waarde (1), waarbij de grootste van de twee bepalend is. |
Nominale netto-inhoud |
De gemeten waarde mag maximaal 3 % of 1 l lager zijn dan de nominale waarde, waarbij de grootste van de twee bepalend is. Wanneer de eindgebruiker de inhoud van de kelderruimte en die van de bewaarruimte voor verse levensmiddelen ten opzichte van elkaar kan verstellen, geldt deze meetonnauwkeurigheid voor de situatie waarin de kelderruimte op de minimale inhoud is ingesteld. |
Invriesvermogen |
De gemeten waarde mag maximaal 10 % lager zijn dan de nominale waarde. |
Energieverbruik |
De gemeten waarde mag maximaal 10 % hoger zijn dan de nominale waarde (E24h ). |
Elektriciteitsverbruik van koelapparaten voor huishoudelijk gebruik met een netto-inhoud van minder dan 10 l |
De gemeten waarde mag bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 % maximaal 0,10 W hoger zijn dan de in bijlage II, hoofdstuk 1, punt 2), onder c), aangegeven grenswaarde. |
Wijnbewaarkasten |
De gemeten waarde voor de relatieve vochtigheid mag maximaal 10 % hoger zijn dan het nominale bereik. |
Naast de in bijlage III beschreven procedure maken de autoriteiten van de lidstaten gebruik van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare meetprocedures waarbij rekening wordt gehouden met de algemeen erkende meest recente meetmethoden, waaronder begrepen de meetmethoden die staan beschreven in documenten waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
(1) „nominale waarde”: de waarde die door de fabrikant is opgegeven.
BIJLAGE VI
Indicatieve benchmarks voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik
Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening geldt voor de energie-efficiëntie-index (EEI) en het geluid als beste op de markt verkrijgbare technologie voor koelapparaten voor huishoudelijk gebruik:
Koelkasten, compressietype:
— |
EEI = 29,7 en een jaarlijks energieverbruik van 115 kWh/jaar voor een bewaarruimte voor verse levensmiddelen met een totale netto-inhoud van 300 liter plus een chiller met een inhoud van 25 liter, en klimaatklasse T (tropisch); |
— |
Geluid: 33 dB(A). |
Koelkasten, absorptietype:
— |
EEI = 97,2 en een jaarlijks energieverbruik van 245 kWh/jaar voor een bewaarruimte voor verse levensmiddelen met een totale netto-inhoud van 28 liter, en klimaatklasse N (gematigd); |
— |
Geluid ≈ 0 dB(A). |
Koel-vrieskasten, compressietype:
— |
EEI = 28,0 en een jaarlijks energieverbruik van 157 kWh/jaar voor een totale netto-inhoud van 255 liter, waarvan 236 liter in een bewaarruimte voor verse levensmiddelen en 19 liter in een vriesruimte met vier sterren, en klimaatklasse T (tropisch); |
— |
Geluid = 33 dB(A). |
Diepvrieskasten, compressietype:
— |
EEI = 29,3 en een jaarlijks energieverbruik van 172 kWh/jaar voor een vriesruimte met vier sterren met een totale netto-inhoud van 195 liter, en klimaatklasse T (tropisch); |
— |
Geluid = 35 dB(A). |
Diepvrieskisten, compressietype:
— |
EEI = 27,4 en een jaarlijks energieverbruik van 153 kWh/jaar voor een vriesruimte met vier sterren met een totale netto-inhoud van 223 liter, en klimaatklasse T (tropisch); |
— |
Geluid = 37 dB(A). |
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/69 |
VERORDENING (EG) Nr. 644/2009 VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 623/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 juli 2009
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 juli 2009, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 623/2009 van de Commissie (3). |
(2) |
Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR per ton verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EG) nr. 623/2009 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 623/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 623/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 23 juli 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.
(3) PB L 184 van 16.7.2009, blz. 3.
BIJLAGE I
Vanaf 23 juli 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten
GN-code |
Omschrijving |
Invoerrecht (1) (EUR/t) |
1001 10 00 |
HARDE TARWE van hoge kwaliteit |
0,00 |
van gemiddelde kwaliteit |
0,00 |
|
van lage kwaliteit |
0,00 |
|
1001 90 91 |
ZACHTE TARWE, zaaigoed |
0,00 |
ex 1001 90 99 |
ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed |
0,00 |
1002 00 00 |
ROGGE |
61,37 |
1005 10 90 |
MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden |
31,15 |
1005 90 00 |
MAÏS, andere dan zaaigoed (2) |
31,15 |
1007 00 90 |
GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden |
66,36 |
(1) Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:
— |
3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt, |
— |
2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt. |
(2) De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.
BIJLAGE II
Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten
15.7.2009-21.7.2009
1. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
2. |
Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:
|
(1) Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(2) Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
(3) Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
23.7.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/72 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 22 juli 2009
betreffende een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van urgente maatregelen ter bestrijding van vesiculaire varkensziekte in Italië in 2008
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 5608)
(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)
(2009/557/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (1), en met name op artikel 3, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Vesiculaire varkensziekte is een besmettelijke virale ziekte bij varkens die klinisch niet van mond-en-klauwzeer kan worden onderscheiden en bijgevolg de intracommunautaire handel en de uitvoer naar derde landen verstoort. |
(2) |
Bij een uitbraak van de vesiculaire varkensziekte bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere varkenshouderijen in de betrokken lidstaat of via de handel in levende varkens of varkensproducten naar andere lidstaten en naar derde landen wordt verspreid. |
(3) |
Bij Beschikking 2005/779/EG van de Commissie van 8 november 2005 tot vaststelling van maatregelen ter bescherming van de diergezondheid tegen vesiculaire varkensziekte in Italië (2) zijn veterinairrechtelijke voorschriften betreffende vesiculaire varkensziekte voor als ziektevrij erkende en niet als ziektevrij erkende regio’s van Italië vastgelegd. De Italiaanse autoriteiten hebben voldaan aan de verplichting tot informatieverstrekking in artikel 11 van die beschikking. |
(4) |
Beschikking 90/424/EEG stelt de procedures vast voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van specifieke veterinaire maatregelen, waaronder urgente maatregelen. Ingevolge artikel 3, lid 2, van die beschikking kunnen de lidstaten een financiële bijdrage krijgen op voorwaarde dat maatregelen worden toegepast om de vesiculaire varkensziekte uit te roeien. |
(5) |
In artikel 3, lid 5, eerste streepje, van Beschikking 90/424/EEG worden de percentages vastgesteld van bepaalde door de lidstaat gemaakte kosten die in aanmerking kunnen komen voor de financiële bijdrage van de Gemeenschap. |
(6) |
Voor de betaling van een financiële bijdrage van de Gemeenschap in de kosten van urgente maatregelen voor de uitroeiing van de vesiculaire varkensziekte gelden de voorschriften van Verordening (EG) nr. 349/2005 van de Commissie van 28 februari 2005 tot vaststelling van voorschriften inzake de communautaire financiering van de in Beschikking 90/424/EEG van de Raad bedoelde urgente maatregelen en maatregelen ter bestrijding van bepaalde dierziekten (3). |
(7) |
Italië heeft volledig voldaan aan zijn technische en administratieve verplichtingen, als vastgesteld in artikel 3, lid 3, van Beschikking 90/424/EEG en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 349/2005. |
(8) |
Op 10 december 2008 heeft Italië een raming ingediend van de door het land gemaakte kosten voor maatregelen ter uitroeiing van de vesiculaire varkensziekte. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Italië
Aan Italië mag een financiële bijdrage van de Gemeenschap worden toegekend in bepaalde kosten van maatregelen die het land ingevolge artikel 3, lid 2, van Beschikking 90/424/EEG heeft genomen om in 2008 de vesiculaire varkensziekte te bestrijden.
Artikel 2
Adressaat
Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.
Gedaan te Brussel, 22 juli 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.
(2) PB L 293 van 9.11.2005, blz. 28.
(3) PB L 55 van 1.3.2005, blz. 12.