ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.172.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 172

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
2 juli 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 572/2009 van de Commissie van 1 juli 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 573/2009 van de Commissie van 29 juni 2009 tot opening van een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe exporteur betreffende Verordening (EG) nr. 1338/2006 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zeemleder uit de Volksrepubliek China, tot intrekking van het recht ten aanzien van een Chinese producent-exporteur en tot registratie van de invoer

3

 

*

Verordening (EG) nr. 574/2009 van de Commissie van 30 juni 2009 tot 108e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

7

 

 

Verordening (EG) nr. 575/2009 van de Commissie van 1 juli 2009 tot vaststelling van een aanvaardingspercentage voor de afgifte van uitvoercertificaten, tot afwijzing van uitvoercertificaataanvragen en tot schorsing van de mogelijkheid tot het indienen van uitvoercertificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker

9

 

 

Verordening (EG) nr. 576/2009 van de Commissie van 1 juli 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 570/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 juli 2009

10

 

 

Verordening (EG) nr. 577/2009 van de Commissie van 1 juli 2009 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 22 tot en met 26 juni 2009 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

13

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties

18

 

*

Richtlijn 2009/77/EG van de Commissie van 1 juli 2009 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron op te nemen als werkzame stof ( 1 )

23

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/507/EG, Euratom

 

*

Besluit van de Raad van 30 juni 2009 houdende benoeming van een nieuw lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen

34

 

 

Europese Centrale Bank

 

 

2009/508/EG

 

*

Beschikking van de Europese Centrale Bank van 25 juni 2009 houdende wijziging van Beschikking ECB/2008/20 inzake de omvang van euromunten die Oostenrijk in 2009 mag uitgeven (ECB/2009/15)

35

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2009/509/GBVB van de Raad van 25 juni 2009 tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/406/GBVB betreffende de adviserende en bijstandverlenende missie van de Europese Unie op het gebied van hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (EUSEC RD Congo)

36

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/1


VERORDENING (EG) Nr. 572/2009 VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 2 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

46,5

MK

23,3

TR

47,0

ZZ

38,9

0707 00 05

MK

27,4

TR

99,3

ZZ

63,4

0709 90 70

TR

94,6

ZZ

94,6

0805 50 10

AR

55,6

TR

64,2

ZA

60,8

ZZ

60,2

0808 10 80

AR

77,2

BR

78,1

CL

95,6

CN

97,8

NZ

108,6

US

93,2

UY

55,1

ZA

86,4

ZZ

86,5

0809 10 00

TR

215,7

US

172,2

XS

120,6

ZZ

169,5

0809 20 95

SY

197,7

TR

330,2

ZZ

264,0

0809 30

TR

90,5

US

175,8

ZZ

133,2

0809 40 05

IL

169,6

US

196,2

ZZ

182,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/3


VERORDENING (EG) Nr. 573/2009 VAN DE COMMISSIE

van 29 juni 2009

tot opening van een nieuw onderzoek ten behoeve van een nieuwe exporteur betreffende Verordening (EG) nr. 1338/2006 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op zeemleder uit de Volksrepubliek China, tot intrekking van het recht ten aanzien van een Chinese producent-exporteur en tot registratie van de invoer

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 4,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(1)

De Commissie heeft een verzoek ontvangen om op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening een nieuw onderzoek te openen ten behoeve van een nieuwe exporteur. Het verzoek werd ingediend door Henan Prosper Skins & Leather Enterprise Co., Ltd („de indiener van het verzoek”), een producent-exporteur in de Volksrepubliek China („het betrokken land”).

B.   PRODUCT

(2)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op zeemleder en gecombineerd gelooid zeemleder, al dan niet in een bepaalde vorm gesneden, met inbegrip van onafgewerkt zeemleder en onafgewerkt gecombineerd gelooid zeemleder, uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”), vallend onder de GN-codes 4114 10 10 en 4114 10 90.

C.   BESTAANDE MAATREGELEN

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1338/2006 van de Raad (2) werd een definitief antidumpingrecht van 58,9 % ingesteld op het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China dat ook van toepassing is op de indiener van het verzoek.

D.   MOTIVERING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(4)

De indiener van het verzoek voert aan dat hij op marktvoorwaarden opereert in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, en dus als marktgerichte onderneming wenst te worden beschouwd of anders in aanmerking wenst te komen voor een individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening. Verder beweert hij dat hij het betrokken product niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd gedurende het onderzoektijdvak waarop de thans geldende antidumpingmaatregelen zijn gebaseerd, dat wil zeggen de periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 („het oorspronkelijke onderzoektijdvak”), en dat hij niet verbonden is met een producent-exporteur van het betrokken product die aan bovengenoemde antidumpingmaatregelen is onderworpen.

(5)

De indiener van het verzoek beweert voorts dat hij eerst na het oorspronkelijke onderzoektijdvak begonnen is met de uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap.

E.   PROCEDURE

(6)

De bekende betrokken communautaire producenten zijn van het bovenstaande verzoek in kennis gesteld en hebben daarop kunnen reageren.

(7)

Na onderzoek van het bewijsmateriaal is de Commissie tot de conclusie gekomen dat dit toereikend is om een onderzoek te openen ten behoeve van een nieuwe exporteur overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening. Na ontvangst van de in overweging 13 genoemde aanvraag zal worden vastgesteld of de indiener van het verzoek op marktvoorwaarden opereert in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening of dat hij, indien dit niet het geval is, aan de voorwaarden voor een individuele behandeling voldoet overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, in welk geval voor hem een individuele dumpingmarge zal worden vastgesteld. Indien blijkt dat het door hem vervaardigde product met dumping in de Gemeenschap wordt ingevoerd, zal voor hem een antidumpingrecht worden vastgesteld.

(8)

Indien blijkt dat de indiener van het verzoek aan de voorwaarden voor de vaststelling van een individueel recht voldoet, kan het noodzakelijk zijn het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van alle andere producenten-exporteurs, d.w.z. het recht dat voor „alle ondernemingen” in de Volksrepubliek China geldt en momenteel in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1338/2006 is vermeld.

a)   Vragenlijsten

(9)

Om de inlichtingen te verkrijgen die zij voor het onderzoek nodig acht, zal de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toezenden.

b)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

(10)

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal te verstrekken.

(11)

Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom schriftelijk verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

(12)

Er wordt op gewezen dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de bij onderhavige verordening vastgestelde termijn kenbaar maakt.

c)   Behandeling als marktgerichte onderneming/individuele behandeling

(13)

De normale waarde wordt overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening vastgesteld indien de indiener van het verzoek kan aantonen dat hij op marktvoorwaarden opereert, dat wil zeggen indien hij voldoet aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Hiertoe moet hij een met bewijsmateriaal ondersteunde aanvraag indienen binnen de in artikel 4, lid 3, van deze verordening vermelde termijn. De Commissie zal aanvraagformulieren toezenden aan de indiener van het verzoek en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China. Dit aanvraagformulier kan door de aanvrager ook worden gebruikt om te verzoeken om individuele behandeling, in welk geval moet worden voldaan aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

d)   Selectie van het land met een markteconomie

(14)

Indien de indiener van het verzoek niet als marktgerichte onderneming kan worden beschouwd, maar wel voor een individuele behandeling in aanmerking komt overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, zal, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, een geschikt derde land met een markteconomie worden gekozen om de normale waarde voor de Volksrepubliek China vast te stellen. De Commissie is voornemens hiervoor de Verenigde Staten van Amerika te gebruiken, zoals bij het oorspronkelijke onderzoek. Opmerkingen over deze keuze moeten binnen de in artikel 4, lid 2, van deze verordening vermelde bijzondere termijn worden toegezonden.

(15)

Indien de indiener van het verzoek een behandeling als marktgerichte onderneming wordt toegekend, kan de Commissie de bevindingen over de normale waarde in het geschikte derde land met een markteconomie zo nodig ook voor hem gebruiken, bijvoorbeeld indien in de Volksrepubliek China geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over kosten of prijzen voor de vaststelling van de normale waarde. De Commissie is voornemens de Verenigde Staten ook in dit geval te gebruiken.

F.   INTREKKING VAN HET RECHT EN REGISTRATIE VAN DE INVOER

(16)

Op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening moet het antidumpingrecht worden ingetrokken ten aanzien van het betrokken product dat door de indiener van het verzoek wordt vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd. Tevens moet de invoer van dit product, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening, worden geregistreerd zodat eventueel met terugwerkende kracht antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de datum van opening van dit nieuwe onderzoek, indien bij het onderzoek blijkt dat de indiener van het verzoek het betrokken product met dumping in de Gemeenschap invoert. In dit stadium kan geen raming worden gemaakt van het bedrag dat de indiener van het verzoek in de toekomst eventueel verschuldigd zal zijn.

G.   TERMIJNEN

(17)

Voor een behoorlijk bestuur moeten termijnen worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kunnen aanmelden, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoord op de in overweging 9 van deze verordening bedoelde vragenlijst kunnen toezenden en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord;

op- of aanmerkingen kunnen maken over de keuze van de VS als vergelijkbaar derde land met markteconomie voor de vaststelling van de normale waarde van het betrokken product in de Volksrepubliek China, ingeval aan de indiener van het verzoek geen behandeling als marktgerichte onderneming wordt toegekend;

de indiener van het verzoek de aanvraag, vergezeld van bewijsmateriaal, moet indienen om een behandeling als marktgerichte onderneming en/of individuele behandeling ingevolge artikel 9, lid 5, van de basisverordening te krijgen.

H.   NIET-MEDEWERKING

(18)

Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen toegang tot de nodige gegevens weigert of deze niet verstrekt, dan wel het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.

(19)

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, wordt deze buiten beschouwing gelaten en kan overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en er gebruik wordt gemaakt van de beschikbare gegevens, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

I.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(20)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (3).

J.   HEARING

(21)

Indien belanghebbenden van mening zijn dat zij bij de uitoefening van hun recht van verweer moeilijkheden ondervinden, kunnen zij vragen dat de bevoegde ambtenaar van DG Handel wordt ingeschakeld. Hij fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de diensten van de Commissie en kan zo nodig aanbieden te bemiddelen over procedurele kwesties aangaande de bescherming van uw belangen tijdens deze procedure, met name voor kwesties inzake toegang tot het dossier, vertrouwelijkheid, verlenging van termijnen en behandeling van schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen. Belanghebbenden vinden nadere informatie en contactgegevens op de webpagina's van de voor de hearing bevoegde ambtenaar op de website van DG Trade (http://ec.europa.eu/trade),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt een nieuw onderzoek ten aanzien van Verordening (EG) nr. 1338/2006 geopend teneinde vast te stellen of en in welke mate de invoer van zeemleder en gecombineerd gelooid zeemleder, al dan niet in een bepaalde vorm gesneden, met inbegrip van onafgewerkt zeemleder en onafgewerkt gecombineerd gelooid zeemleder, vallende onder de GN-codes 4114 10 10 en 4114 10 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, vervaardigd en verkocht voor uitvoer naar de Gemeenschap door Henan Prosper Skins & Leather Enterprise Co., Ltd (aanvullende Taric-code A957), moet worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 1338/2006 is ingesteld.

Artikel 2

Het bij Verordening (EG) nr. 1338/2006 ingestelde antidumpingrecht wordt ingetrokken ten aanzien van het in artikel 1 van deze verordening omschreven product.

Artikel 3

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt de douaneautoriteiten opgedragen de nodige maatregelen te nemen om de invoer van het in artikel 1 van deze verordening omschreven product te registreren. De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening beëindigd.

Artikel 4

1.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, nemen, tenzij anders vermeld, binnen 40 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening contact met de Commissie op, zetten hun standpunt uiteen en verstrekken de antwoorden op de in overweging 9 van deze verordening genoemde vragenlijst en eventuele andere gegevens.

Verzoeken om te worden gehoord worden schriftelijk binnen dezelfde termijn van 40 dagen ingediend.

2.   Opmerkingen over de keuze van de Verenigde Staten van Amerika als derde land met een markteconomie voor het vaststellen van de normale waarde voor de Volksrepubliek China worden binnen tien dagen na inwerkingtreding van deze verordening toegezonden.

3.   Aanvragen voor een behandeling als marktgerichte onderneming en/of individuele behandeling zijn, vergezeld van bewijsmateriaal, binnen 40 dagen na inwerkingtreding van deze verordening in het bezit van de Commissie.

4.   Alle opmerkingen en verzoeken worden schriftelijk (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) toegezonden onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, zijn van het opschrift „Limited  (4)” voorzien en gaan overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 vergezeld van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

Alle informatie over deze kwestie en verzoeken om een mondeling onderhoud worden aan het volgende adres gericht:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat H

Kamer: N105 4/92

1049 Brussel — BELGIË

Fax (32-2) 295 65 05

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 251 van 14.9.2006, blz. 1.

(3)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(4)  Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad (PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1) en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst).


2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/7


VERORDENING (EG) Nr. 574/2009 VAN DE COMMISSIE

van 30 juni 2009

tot 108e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa‘ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden de personen, groepen en entiteiten opgesomd waarvan de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 18 juni 2009 besloten tot wijziging van de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, groepen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren, door aan deze lijst één natuurlijke persoon toe te voegen op grond van informatie over banden met Al Qa‘ida. Het Sanctiecomité verstrekte de motiveringen voor dit besluit tot toevoeging aan de lijst.

(3)

Bijlage I dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(4)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden.

(5)

De Commissie zal de gronden waarop deze verordening stoelt, aan de betrokken natuurlijke persoon mededelen, dezelve in de gelegenheid stellen hierover opmerkingen te maken, en deze verordening in het licht van de opmerkingen en mogelijke beschikbare aanvullende informatie herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2009.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende vermelding wordt toegevoegd aan de lijst „Natuurlijke personen”:

„Atilla Selek (ook bekend als Muaz). Adres: Kauteräckerweg 5, 89077 Ulm, Duitsland. Geboortedatum: 28.2.1985. Geboorteplaats: Ulm, Duitsland. Nationaliteit: Duits. Paspoortnummer: 7020142921 (Duits paspoort afgegeven in Ulm, Duitsland, geldig tot 3.12.2011). Nationaal identificatienummer: 702092811 (Duitse nationale identiteitskaart (Bundespersonalausweis), afgegeven in Ulm, Duitsland, geldig tot 6.4.2010). Overige informatie: In de gevangenis in Duitsland sinds 20.11.2008 (stand mei 2009). Datum van aanwijzing bedoeld in artikel 2 bis, lid 4, onder b): 18.6.2009.”


2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/9


VERORDENING (EG) nr. 575/2009 VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2009

tot vaststelling van een aanvaardingspercentage voor de afgifte van uitvoercertificaten, tot afwijzing van uitvoercertificaataanvragen en tot schorsing van de mogelijkheid tot het indienen van uitvoercertificaataanvragen voor buiten het quotum geproduceerde suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 7 sexies juncto artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 61, eerste alinea, onder d), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mag suiker die in een verkoopseizoen boven het in artikel 56 van die verordening bedoelde quotum wordt geproduceerd, slechts worden uitgevoerd binnen de nog vast te stellen kwantitatieve grens.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 924/2008 van de Commissie van 19 september 2008 tot vaststelling van de kwantitatieve grens voor de uitvoer van buiten het quotum geproduceerde suiker en isoglucose tot het einde van het verkoopseizoen 2008/2009 (3) is die kwantitatieve grens vastgesteld.

(3)

De hoeveelheden suiker waarvoor uitvoercertificaten zijn aangevraagd, overschrijden de bij Verordening (EG) nr. 924/2008 vastgestelde kwantitatieve grens. Derhalve moet een aanvaardingspercentage worden vastgesteld voor de hoeveelheden die zijn aangevraagd op 22, 23, 24, 25 en 26 juni 2009. Bovendien moeten alle uitvoercertificaataanvragen die voor suiker zijn ingediend na 29 juni 2009, worden afgewezen en moet de indiening van uitvoercertificaataanvragen worden geschorst,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker waarvoor aanvragen zijn ingediend in de periode van 22 juni 2009 tot en met 26 juni 2009, worden afgegeven voor de aangevraagde hoeveelheden waarop een aanvaardingspercentage van 76,30317 % is toegepast.

2.   Aanvragen voor uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker die op 29 juni, 30 juni, 1 juli, 2 juli en 3 juli 2009 zijn ingediend, worden afgewezen.

3.   Het indienen van aanvragen voor uitvoercertificaten voor buiten het quotum geproduceerde suiker wordt geschorst voor de periode van 6 juli 2009 tot en met 30 september 2009.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 252 van 20.9.2008, blz. 7.


2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/10


VERORDENING (EG) Nr. 576/2009 VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 570/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 1 juli 2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 1 juli 2009, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 570/2009 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR per ton verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EG) nr. 570/2009 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EG) nr. 570/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 570/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 2 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.

(3)  PB L 171 van 1.7.2009, blz. 3.


BIJLAGE I

Vanaf 2 juli 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

51,26

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

30,13

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

30,13

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

56,25


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

30.6.2009

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

196,08

98,74

Fob-prijs VSA

207,47

197,47

177,47

88,62

Golfpremie

13,16

Grote-Merenpremie

8,67

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

19,99 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

17,16 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/13


VERORDENING (EG) Nr. 577/2009 VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2009

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 22 tot en met 26 juni 2009 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2) en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de periode van 22 tot en met 26 juni 2009 zijn bij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 950/2006 en/of Verordening (EG) nr. 508/2007 van de Raad van 7 mei 2007 houdende opening van tariefcontingenten voor de invoer in Bulgarije en Roemenië van ruwe rietsuiker voor de voorziening van raffinaderijen in de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 (3) invoercertificaataanvragen ingediend voor een totale hoeveelheid die gelijk is aan of groter is dan de voor volgnummers 09.4331 en 09.4337 (2008-2009) en 09.4341 (juli-september 2009) beschikbare hoeveelheid.

(2)

In dergelijke omstandigheden dient de Commissie een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen aan de hand waarvan naar rata van de beschikbare hoeveelheid certificaten kunnen worden afgegeven, en dient zij aan de lidstaten te melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De certificaten met betrekking tot de invoercertificaataanvragen die in de periode van 22 tot en met 26 juni 2009 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/2006 en/of artikel 3 van Verordening (EG) nr. 508/2007 zijn ingediend, worden afgegeven met inachtneming van de in de bijlage bij de onderhavige verordening aangegeven maximumhoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1.

(3)  PB L 122 van 11.5.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS-India

Hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

100

Bereikt

09.4332

Belize

100

 

09.4333

Ivoorkust

100

 

09.4334

Republiek Congo

100

 

09.4335

Fiji

100

 

09.4336

Guyana

100

 

09.4337

India

100

Bereikt

09.4338

Jamaica

100

 

09.4339

Kenia

100

 

09.4340

Madagaskar

100

 

09.4341

Malawi

100

 

09.4342

Mauritius

100

 

09.4343

Mozambique

100

 

09.4344

Saint Kitts en Nevis

 

09.4345

Suriname

 

09.4346

Swaziland

100

 

09.4347

Tanzania

0

Bereikt

09.4348

Trinidad en Tobago

100

 

09.4349

Oeganda

 

09.4350

Zambia

100

 

09.4351

Zimbabwe

100

 


Preferentiële suiker ACS-India

Hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen juli-september 2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

100

 

09.4332

Belize

100

 

09.4333

Ivoorkust

100

 

09.4334

Republiek Congo

100

 

09.4335

Fiji

100

 

09.4336

Guyana

100

 

09.4337

India

0

Bereikt

09.4338

Jamaica

100

 

09.4339

Kenia

100

 

09.4340

Madagaskar

100

 

09.4341

Malawi

75,1969

Bereikt

09.4342

Mauritius

100

 

09.4343

Mozambique

100

 

09.4344

Saint Kitts en Nevis

 

09.4345

Suriname

 

09.4346

Swaziland

100

 

09.4347

Tanzania

100

 

09.4348

Trinidad en Tobago

100

 

09.4349

Oeganda

 

09.4350

Zambia

100

 

09.4351

Zimbabwe

0

Bereikt


Aanvullende suiker

Hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4315

India

 

09.4316

Ondertekenaars van het ACS-protocol

 


Suiker CXL-concessies

Hoofdstuk VI van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4317

Australië

0

Bereikt

09.4318

Brazilië

0

Bereikt

09.4319

Cuba

0

Bereikt

09.4320

Andere derde landen

0

Bereikt


Balkansuiker

Hoofdstuk VII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4324

Albanië

100

 

09.4325

Bosnië en Herzegovina

0

Bereikt

09.4326

Servië en Kosovo (1)

100

 

09.4327

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

100

 

09.4328

Kroatië

100

 


Suiker voor uitzonderlijke en voor industriële invoer

Hoofdstuk VIII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Type invoer

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4380

Uitzonderlijke invoer

 

09.4390

Industriële invoer

100

 


Aanvullende EPO-suiker

Hoofdstuk VIII bis van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Land

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4431

Comoren, Madagaskar, Mauritius, Seychellen, Zambia, Zimbabwe

100

 

09.4432

Burundi, Kenia, Oeganda, Rwanda, Tanzania

100

 

09.4433

Swaziland

100

 

09.4434

Mozambique

0

Bereikt

09.4435

Antigua en Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, Saint Kitts en Nevis, Saint Lucia, Saint Vincent en de Grenadines, Suriname, Trinidad en Tobago

0

Bereikt

09.4436

Dominicaanse Republiek

0

Bereikt

09.4437

Fiji, Papoea-Nieuw-Guinea

100

 


Invoer van suiker in het kader van de voor Bulgarije en Roemenië geopende overgangstariefcontingenten

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 508/2007

Verkoopseizoen 2008/2009

Volgnummer

Type invoer

Te leveren percentage van de voor de week van 22.6.2009-26.6.2009 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4365

Bulgarije

0

Bereikt

09.4366

Roemenië

0

Bereikt


(1)  Zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.


RICHTLIJNEN

2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/18


RICHTLIJN 2009/71/EURATOM VAN DE RAAD

van 25 juni 2009

tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op de artikelen 31 en 32,

Gezien het voorstel van de Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep van deskundigen uit de lidstaten, en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2, onder b), van het Verdrag is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werkers moeten worden vastgesteld.

(2)

In artikel 30 van het Verdrag is bepaald dat voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren binnen de Gemeenschap basisnormen moeten worden vastgesteld.

(3)

Bij Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 zijn basisnormen vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (3). De bepalingen van die richtlijn zijn aangevuld met meer specifieke wetgeving.

(4)

Zoals in de jurisprudentie (4) van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Hof van Justitie” genoemd) wordt erkend, heeft de Gemeenschap met de lidstaten gedeelde bevoegdheden op gebieden die vallen onder het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (5).

(5)

Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, vormen de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Verdrag, met betrekking tot gezondheid en veiligheid, een samenhangend geheel, waarbij de Commissie vrij ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting.

(6)

Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, betekent de bij artikel 2, onder b), van het Verdrag aan de Gemeenschap opgelegde taak om uniforme veiligheidsnormen vast te stellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en van de werkers, niet dat wanneer die normen eenmaal zijn vastgesteld een lidstaat niet in een striktere bescherming mag voorzien.

(7)

Bij Beschikking 87/600/Euratom van de Raad van 14 december 1987 inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar (6) is er een kader vastgesteld voor de kennisgeving en de verstrekking van informatie die door de lidstaten kan worden gebruikt om in geval van noodsituaties met stralingsgevaar de bevolking te beschermen. Bij Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn (7) zijn aan de lidstaten verplichtingen opgelegd voor informatieverstrekking aan de bevolking bij eventueel stralingsgevaar.

(8)

Nationale verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties is het grondbeginsel op basis waarvan op internationaal niveau de regelgeving inzake nucleaire veiligheid is opgesteld, zoals bekrachtigd door het Verdrag inzake nucleaire veiligheid. Dit beginsel van nationale verantwoordelijkheid, en dat van de hoofdverantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie die onder het toezicht van de nationale bevoegde regelgevende autoriteit staat, moet worden versterkt en de rol en de onafhankelijkheid van de bevoegde regelgevende autoriteit moeten door deze richtlijn worden versterkt.

(9)

Het is aan de lidstaten om in overeenstemming met het betrokken nationale beleid over hun eigen energiemix te beslissen.

(10)

Indien krachtens deze richtlijn een passend nationaal kader wordt ontwikkeld, dient rekening te worden gehouden met de nationale omstandigheden.

(11)

De lidstaten hebben al maatregelen uitgevoerd voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid in de Gemeenschap.

(12)

Hoewel deze richtlijn voornamelijk de nucleaire veiligheid van kerninstallaties betreft, is het tevens van belang te zorgen voor het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, ook in opslagfaciliteiten en bergingsinstallaties.

(13)

De lidstaten dienen, waar passend, na te gaan welke fundamentele veiligheidsbeginselen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (8) een kader zouden moeten vormen voor de praktijken die de lidstaten bij de toepassing van deze richtlijn in acht moeten nemen.

(14)

Het is nuttig voort te bouwen op het proces waarin de nationale veiligheidsautoriteiten van de lidstaten met kerncentrales op hun grondgebied in het kader van de West-Europese Associatie van Nucleaire Regelgevers (WENRA) hebben samengewerkt en vele gemeenschappelijke referentieniveaus voor de veiligheid van kernreactoren hebben vastgelegd.

(15)

Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om in de Europese Unie een groep op hoog niveau op te richten, zoals vervat in zijn conclusies van 8 mei 2007 over nucleaire veiligheid en het veilige beheer van afgewerkte splijtstof en radioactieve afvalstoffen, is bij Beschikking 2007/530/Euratom van de Commissie van 17 juli 2007 tot instelling van de Europese groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer (9) de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) opgericht, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen op het gebied van nucleaire veiligheid.

(16)

Het is nuttig om een uniforme rapportagestructuur vast te stellen voor verslagen van de lidstaten over de toepassing van deze richtlijn aan de Commissie. Gelet op de ruime ervaring van de leden van de ENSREG, zou deze groep ter zake een waardevolle bijdrage kunnen leveren en de raadpleging van en samenwerking met de nationale regelgevende autoriteiten kunnen faciliteren.

(17)

Op 15 oktober 2008 heeft de ENSREG tijdens haar vijfde vergadering tien beginselen aangenomen die moeten worden gevolgd bij de opstelling van een nucleaire veiligheidsrichtlijn, zoals vervat in de notulen van de groep van 20 november 2008.

(18)

Vorderingen in de nucleaire technologie, lering uit de met de bedrijfsvoering opgedane ervaring en regelgevingskaders zouden de veiligheid verder kunnen verbeteren. Overeenkomstig de verbintenis om de veiligheid te handhaven en te verbeteren moeten de lidstaten met deze factoren rekening houden wanneer zij hun kernenergieprogramma uitbreiden of voor het eerst besluiten nucleaire energie te gebruiken.

(19)

De totstandbrenging van een solide veiligheidscultuur binnen een kerninstallatie is een van de fundamentele beginselen op het gebied van veiligheidsbeheer om de veilige werking te verwezenlijken.

(20)

De handhaving en verdere ontwikkeling van deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van nucleaire veiligheid moeten, onder meer, zijn gebaseerd op een proces van lessen trekken uit de tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring met gebruikmaking van de ontwikkelingen in methodologie en wetenschap, waar van toepassing.

(21)

In het verleden zijn in de lidstaten, in nauwe samenwerking met internationale toetsing door vakgenoten onder auspiciën van de IAEA, zelfevaluaties verricht in de vorm van missies van het International Regulatory Review Team of de Integrated Regulatory Review Service. Deze zelfevaluaties en missies op verzoek van de lidstaten, werden verricht op vrijwillige basis in een geest van openheid en transparantie. De zelfevaluaties en de bijbehorende toetsing door vakgenoten van het juridische, regelgevende en organisatorische kader dienen gericht te zijn op de versterking en verscherping van het nationale kader van de lidstaten met erkenning van hun bevoegdheden om op hun eigen grondgebied de veiligheid van kerninstallaties te waarborgen. De zelfevaluaties, gevolgd door internationale toetsing door vakgenoten, zijn geen inspecties of audits, maar vormen een mechanisme voor wederzijds leren, waarin er voor de bevoegde regelgevende autoriteit ruimte is voor verschillende benaderingen inzake organisatie en praktijk en waarin tegelijk aandacht is voor vraagstukken op het gebied van regelingen, techniek en beleid, die meehelpen een sterk nucleaireveiligheidssysteem te waarborgen. De internationale toetsing door vakgenoten moet worden beschouwd als een kans om in een open en constructieve geest beroepservaring uit te wisselen en lessen en goede praktijken te delen op basis van advies van vakgenoten, en niet door controles of het vellen van oordelen. In het besef dat flexibiliteit en geschiktheid voor de verschillende bestaande systemen in de lidstaten van belang zijn, moet een lidstaat zelf kunnen bepalen welke segmenten van zijn systeem worden onderworpen aan de specifieke verlangde toetsing door vakgenoten, met als doel de nucleaire veiligheid continu te verbeteren.

(22)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (10) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

DOELSTELLINGEN, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Doelstellingen

De doelstellingen van deze richtlijn zijn:

a)

een communautair kader instellen om de nucleaire veiligheid en de regelgeving ter zake in stand te houden en de continue verbetering ervan te bevorderen;

b)

ervoor zorgen dat de lidstaten voorzien in passende nationale regelingen voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid om werkers en de bevolking te beschermen tegen de aan ioniserende straling van kerninstallaties verbonden gevaren.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op civiele kerninstallaties met een vergunning als bedoeld in artikel 3, punt 4, die geldig is voor elk in die vergunning genoemd stadium.

2.   Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten voor het toepassinggebied van deze richtlijn strengere veiligheidsmaatregelen vaststellen, mits die voldoen aan het Gemeenschapsrecht.

3.   Deze richtlijn vormt een aanvulling op de basisnormen bedoeld in artikel 30 van het Verdrag betreffende de nucleaire veiligheid van kerninstallaties en laat Richtlijn 96/29/Euratom onverlet.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.   „kerninstallatie”:

a)

een verrijkingsinstallatie, een installatie voor de fabricage van kernbrandstof, een kerncentrale, een opwerkingsfabriek, een onderzoeksreactor, opslaginstallaties voor bestraalde kernbrandstof, en

b)

opslaginstallaties voor radioactief afval die zich op dezelfde locatie bevinden van en rechtstreeks in verband staan met de onder a) genoemde kerninstallaties;

2.   „nucleaire veiligheid”: de toestand van deugdelijke bedrijfsomstandigheden, de voorkoming van ongevallen en de beperking van de gevolgen van ongevallen, die ervoor zorgen dat werkers en de bevolking beschermd worden tegen de aan ioniserende straling van kerninstallaties verbonden gevaren;

3.   „bevoegde regelgevende autoriteit”: een autoriteit of stelsel van autoriteiten als bedoeld in artikel 5, door een lidstaat aangewezen op het gebied van regulering van de veiligheid van kerninstallaties;

4.   „vergunning”: een onder de bevoegdheid van een lidstaat afgegeven wettig document, op grond waarvan de verantwoordelijkheid wordt toebedeeld voor de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling van een kerninstallatie;

5.   „vergunninghouder”: een rechtspersoon of natuurlijke persoon die de in een vergunning gespecificeerde algemene verantwoordelijkheid voor een kerninstallatie draagt.

HOOFDSTUK 2

VERPLICHTINGEN

Artikel 4

Kader voor wetgeving, regelgeving en organisatie

1.   Er wordt door de lidstaten een passend nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader voor de veiligheid van kerninstallaties ingesteld en in stand gehouden (hierna het „nationale kader” genoemd) waarmee de verantwoordelijkheden worden toegewezen en wordt voorzien in coördinatie tussen de betrokken overheidsinstanties. In het nationale kader worden verantwoordelijkheden vastgesteld voor:

a)

de vaststelling van nationale nucleaire veiligheidsvoorschriften. De bepaling van de wijze van vaststelling en het instrument met behulp waarvan zij worden toegepast, valt onder de bevoegdheid van de lidstaten;

b)

de instelling van een stelsel van vergunningen en verboden op de bedrijfsvoering van kerninstallaties zonder vergunning;

c)

de instelling van een stelsel voor toezicht op de nucleaire veiligheid;

d)

handhavingsmaatregelen, waaronder de schorsing van de bedrijfsvoering en de wijziging of intrekking van een vergunning.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader in stand wordt gehouden en indien nodig verbeterd wordt waarbij rekening wordt gehouden met tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring, de inzichten verkregen door veiligheidsanalyses voor reeds in bedrijf zijnde kerninstallaties, de ontwikkeling van de technologie en de resultaten van veiligheidsonderzoek, indien van toepassing en beschikbaar.

Artikel 5

De bevoegde regelgevende autoriteit

1.   Er wordt door de lidstaten een bevoegde regelgevende autoriteit op het gebied van veiligheid van kerninstallaties ingesteld en in stand gehouden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit functioneel gescheiden is van andere organen of organisaties die betrokken zijn bij de bevordering of het gebruik van kernenergie, met inbegrip van de elektriciteitproductie, teneinde te zorgen voor de daadwerkelijke onafhankelijkheid van ongewenste beïnvloeding van haar besluitvorming op regelgevingsgebied.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit de juridische bevoegdheden en de personele en financiële middelen krijgt om haar verplichtingen in verband met het in artikel 4, lid 1, omschreven nationale kader te vervullen, met de nodige voorrang aan veiligheid. Dit omvat mede de bevoegdheden en de middelen om:

a)

van de vergunninghouder te eisen dat hij de nationale voorschriften inzake nucleaire veiligheid en de voorwaarden van de betrokken vergunning naleeft;

b)

te eisen dat die naleving wordt aangetoond, met inbegrip van de voorschriften uit hoofde van artikel 6, leden 2 tot en met 5;

c)

deze naleving te verifiëren door middel van op de regelgeving gestoelde evaluaties en inspecties, en

d)

handhavingsacties uit te voeren, waaronder het schorsen van de bedrijfsvoering van kerninstallaties overeenkomstig de voorwaarden van het nationale kader als bedoeld in artikel 4, lid 1.

Artikel 6

Vergunninghouders

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van een kerninstallatie bij de vergunninghouder berust. Deze verantwoordelijkheid kan niet worden overgedragen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij, onder toezicht van de bevoegde regelgevende autoriteit, op systematische en verifieerbare wijze de nucleaire veiligheid van hun kerninstallaties regelmatig beoordelen en onderzoeken, en zoveel als redelijkerwijs mogelijk continu verbeteren.

3.   Tijdens de in lid 2 bedoelde evaluaties wordt ook nagegaan of er maatregelen zijn genomen ter voorkoming van ongevallen en de verdere beperking van de gevolgen ervan, inclusief de evaluatie van welke fysieke beschermingsmechanismen en administratieve beschermingsprocedures van vergunninghouders zouden moeten falen voordat werkers en de bevolking op significante wijze door ioniserende straling worden getroffen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij hun beheerssystemen met gepaste voorrang voor nucleaire veiligheid instellen en uitvoeren, en dat die door de bevoegde regelgevende autoriteit regelmatig worden gecontroleerd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij zorgen voor adequate personele en financiële middelen om te voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde verplichtingen inzake de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie.

Artikel 7

Deskundigheid en bekwaamheid inzake nucleaire veiligheid

De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van alle partijen wordt vereist dat zij voorzien in een regeling voor opleiding en training van hun personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, teneinde de deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van nucleaire veiligheid in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Artikel 8

Publieksvoorlichting

De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie met betrekking tot de regelgeving op het gebied van nucleaire veiligheid voor de werkers en het publiek beschikbaar wordt gesteld. Deze verplichting houdt in dat de bevoegde regelgevende autoriteit de bevolking informeert op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen. De informatie wordt aan het publiek beschikbaar gesteld overeenkomstig de nationale wetgeving en internationale verplichtingen, mits hiermee geen andere, in nationale wetgeving en internationale verplichtingen erkende belangen, onder meer die inzake beveiliging, in gevaar worden gebracht.

Artikel 9

Rapportering

1.   De lidstaten brengen verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van deze richtlijn voor de eerste maal uiterlijk op 22 juli 2014 en vervolgens om de drie jaar, en maken daarbij gebruik van de toetsings- en rapportagecycli van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid.

2.   Op basis van de verslagen van de lidstaten rapporteert de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de vooruitgang die is gemaakt met de uitvoering van deze richtlijn.

3.   De lidstaten organiseren ten minste om de tien jaar periodieke zelfevaluaties van hun nationale kader en de bevoegde regelgevende autoriteit, en verzoeken om een internationale toetsing door vakgenoten van relevante segmenten van hun nationale kader en/of autoriteiten teneinde de nucleaire veiligheid continu te verbeteren. De resultaten van iedere internationale toetsing door vakgenoten worden aan de lidstaten en de Commissie bekendgemaakt wanneer zij beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 3

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 22 juli 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede van elke latere wijziging van die bepalingen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

L. MIKO


(1)  Advies van 10 juni 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 22 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(4)  C 187/87 (1988 Jurispr. blz. 5013), C 376/90 (1992 Jurispr. blz. I-6153), C 29/99 (2002 Jurispr. blz. I-11221).

(5)  PB L 318 van 11.12.1999, blz. 21.

(6)  PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.

(7)  PB L 357 van 7.12.1989, blz. 31.

(8)  IAEA — Veiligheidsbeginselen: fundamentele veiligheidsbeginselen, IAEA Safety Standard Series No SF-1 (2006).

(9)  PB L 195 van 27.7.2007, blz. 44.

(10)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.


2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/23


RICHTLIJN 2009/77/EG VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2009

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron op te nemen als werkzame stof

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 (2) en (EG) nr. 1490/2002 (3) van de Commissie zijn de bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG vastgesteld en is een lijst opgesteld van werkzame stoffen die moeten worden onderzocht met het oog op hun opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron zijn in deze lijst opgenomen.

(2)

Voor deze werkzame stoffen zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 451/2000 en (EG) nr. 1490/2002 beoordeeld voor een aantal door de kennisgevers voorgestelde toepassingen. Bovendien worden in die verordeningen de als rapporteur optredende lidstaten aangewezen die overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1490/2002 de desbetreffende evaluatieverslagen met aanbevelingen bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten indienen. Voor chloorsulfuron en cyromazine was Griekenland de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 27 juli 2007 en 31 augustus 2007 ingediend. Voor dimethachloor en penconazool was Duitsland de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 2 mei 2007 respectievelijk 19 juni 2007 ingediend. Voor etofenprox was Italië de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 15 juli 2005 ingediend. Voor lufenuron was Portugal de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 20 september 2006 ingediend. Voor triallaat was het Verenigd Koninkrijk de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 6 augustus 2007 ingediend. Voor triflusulfuron was Frankrijk de rapporterende lidstaat en werd alle relevante informatie op 26 juli 2007 ingediend.

(3)

De evaluatieverslagen zijn door de lidstaten en de EFSA intercollegiaal getoetst en zijn op 26 november 2008 voor chloorsulfuron, op 17 september 2008 voor cyromazine en dimethachloor, op 19 december 2008 voor etofenprox, op 30 september 2008 voor lufenuron en triflusulfuron, op 25 september 2008 voor penconazool en op 26 september 2008 voor triallaat bij de Commissie ingediend in de vorm van de wetenschappelijke verslagen van de EFSA (4). Deze verslagen zijn door de lidstaten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid onderzocht en op 26 februari 2009 respectievelijk 13 maart 2009 afgerond in de vorm van de evaluatieverslagen van de Commissie voor chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron respectievelijk etofenprox.

(4)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron bevatten, in het algemeen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen die zijn onderzocht en opgenomen in de evaluatieverslagen van de Commissie. Deze werkzame stoffen moeten derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(5)

Onverminderd deze conclusie moet nadere informatie over bepaalde specifieke punten worden ingewonnen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Daarom moet voor lufenuron, dimethachloor en chloorsulfuron worden voorgeschreven dat de kennisgevers nadere informatie verstrekken over de chemische specificatie van de werkzame stoffen, zoals vervaardigd. Verder moet voor cyromazine en penconazool worden voorgeschreven dat de kennisgevers nadere informatie verstrekken over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet NOA 435343 (voor cyromazine) en U1 (voor penconazool) en over het risico voor in het water levende organismen. Bovendien moet, wat triallaat betreft, worden voorgeschreven dat de kennisgever nadere informatie verstrekt over het primaire plantmetabolisme, de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet diisopropylamine, de mogelijkheid van biomagnificatie in watervoedselketens, het risico voor visetende zoogdieren en het langetermijnrisico voor regenwormen. Voorts moet voor etofenprox worden voorgeschreven dat de kennisgever nadere informatie verstrekt over het risico voor in het water levende organismen, inclusief het risico voor sedimentbewoners, alsook verdere studies naar de mogelijkheid van hormoonontregeling bij in het water levende organismen (studie naar de volledige levenscyclus van vissen) en biomagnificatie. Ten slotte moet voor dimethachloor, chloorsulfuron en triflusulfuron worden voorgeschreven dat de kennisgevers nadere informatie verstrekken over de toxicologische relevantie van de metabolieten ingeval de stof wordt ingedeeld als kankerverwekkend van categorie 3.

(6)

Er moet worden voorzien in een redelijke termijn voordat een werkzame stof in bijlage I wordt opgenomen, zodat de lidstaten en de belanghebbende partijen zich kunnen voorbereiden op de nieuwe eisen die uit de opneming voortvloeien.

(7)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande toelatingen naargelang het geval wijzigen, vervangen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG. In afwijking van de bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige in bijlage III vermelde dossier voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de uniforme beginselen van Richtlijn 91/414/EEG.

(8)

Bij eerdere opnemingen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van werkzame stoffen die in het kader van Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie (5) zijn onderzocht, is gebleken dat de uitlegging van de verplichtingen van houders van bestaande toelatingen wat de toegang tot gegevens betreft tot problemen kan leiden. Om verdere problemen te voorkomen, moeten de verplichtingen van de lidstaten daarom worden verduidelijkt, en met name de plicht om te verifiëren of de houder van een toelating toegang tot een dossier verschaft dat aan de vereisten van bijlage II bij die richtlijn voldoet. Deze verduidelijking legt de lidstaten of de houders van toelatingen echter ten opzichte van de tot nu toe vastgestelde richtlijnen tot wijziging van bijlage I geen nieuwe verplichtingen op.

(9)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 30 juni 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten, overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG, indien nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat of triflusulfuron als werkzame stof bevatten, uiterlijk op 30 juni 2010 wijzigen of intrekken.

Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de tekst betreffende die werkzame stof, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13 van die richtlijn aan de eisen van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst van bijlage I bij die richtlijn wat chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat en triflusulfuron betreft, overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat of triflusulfuron bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 december 2009 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Aan de hand van die evaluatie bepalen zij of het gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van die richtlijn.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

als chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat of triflusulfuron de enige werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel is, de toelating indien nodig uiterlijk op 30 juni 2014 wordt gewijzigd of ingetrokken, of

b)

als het gewasbeschermingsmiddel naast chloorsulfuron, cyromazine, dimethachloor, etofenprox, lufenuron, penconazool, triallaat of triflusulfuron nog andere werkzame stoffen bevat, de toelating, zo nodig, uiterlijk 30 juni 2014 of, als dat later is, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de richtlijn waarbij die stoffen aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn toegevoegd, wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 januari 2010.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 55 van 29.2.2000, blz. 25.

(3)  PB L 224 van 21.8.2002, blz. 23.

(4)  EFSA Scientific Report (2008) 201, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance chlorsulfuron (afgerond op 26 november 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 168, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance cyromazine (afgerond op 17 september 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 169, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance dimethachlor (afgerond op 17 september 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 213, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance etofenprox (afgerond op 19 december 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 189, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance lufenuron (afgerond op 30 september 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 175, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance penconazole (afgerond op 25 september 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 195, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance triflusulfuron (afgerond op 30 september 2008).

EFSA Scientific Report (2008) 181, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance tri-allate (afgerond op 26 september 2008).

(5)  PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.


BIJLAGE

Aan het einde van de tabel in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt de volgende tekst toegevoegd:

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-naam

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Bijzondere bepalingen

„287

Chloorsulfuron

CAS-nr. 64902-72-3

CIPAC-nr. 391

1-(2-chloorfenylsulfonyl)-3-(4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2-yl)ureum

≥ 950 g/kg

Onzuiverheden:

2-chloorbenzeensulfonamide (IN-A4097) niet meer dan 5 g/kg en

4-methoxy-6-methyl-1,3,5-triazine-2-amine (IN-A4098) niet meer dan 6 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over chloorsulfuron dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende planten; ten aanzien van deze risico’s moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast;

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De betrokken lidstaten moeten:

ervoor zorgen dat de kennisgever vóór 1 januari 2010 verdere studies over de specificatie bij de Commissie indient.

Als chloorsulfuron wordt ingedeeld als kankerverwekkend van categorie 3 overeenkomstig punt 4.2.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, moeten de betrokken lidstaten voorschrijven dat nadere informatie over de relevantie van de metabolieten IN-A4097, IN-A4098, IN-JJ998, IN-B5528 en IN-V7160 ten aanzien van kanker wordt ingediend en ervoor zorgen dat de kennisgever die informatie aan de Commissie verstrekt binnen zes maanden na de kennisgeving van het indelingsbesluit betreffende die stof.

288

Cyromazine

CAS-nr. 66215-27-8

CIPAC-nr. 420

N-cyclopropyl-1,3,5-triazine-2,4,6-triamine

≥ 950 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide in kassen.

DEEL B

Bij het beoordelen van aanvragen voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen die cyromazine bevatten voor andere toepassingen dan voor tomaten, met name wat de blootstelling van de consumenten betreft, moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de criteria in artikel 4, lid 1, onder b), en ervoor zorgen dat de vereiste informatie en gegevens worden verstrekt voordat de toelating wordt verleend

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over cyromazine dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden;

de bescherming van in het water levende organismen;

de bescherming van bestuivers.

De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten voorschrijven dat nadere informatie wordt verstrekt over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet NOA 435343 en over het risico voor in het water levende organismen. Zij moeten ervoor zorgen dat de kennisgever op wiens verzoek cyromazine in deze bijlage is opgenomen, deze informatie uiterlijk op 31 december 2011 bij de Commissie indient.

289

Dimethachloor

CAS-nr. 50563-36-5

CIPAC-nr. 688

2-chloor-N-(2-methoxyethyl)aceet-2′,6′-xylidide

≥ 950 g/kg

Onzuiverheid 2,6-dimethylaniline: niet meer dan 0,5 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide, waarbij slechts elke drie jaar op hetzelfde perceel max. 1,0 kg/ha mag worden toegepast.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over dimethachloor dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat in de gebruiksvoorwaarden de toepassing van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt voorgeschreven;

de bescherming van in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende planten; ten aanzien van deze risico’s moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast;

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De toelatingsvoorwaarden moeten risicobeperkende maatregelen omvatten en er moeten zo nodig monitoringprogramma's worden opgezet om mogelijke grondwaterverontreiniging met de metabolieten CGA 50266, CGA 354742, CGA 102935 en SYN 528702 in kwetsbare gebieden te controleren.

De betrokken lidstaten moeten:

ervoor zorgen dat de kennisgever vóór 1 januari 2010 verdere studies over de specificatie bij de Commissie indient.

Als dimethachloor wordt ingedeeld als kankerverwekkend van categorie 3 overeenkomstig punt 4.2.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, moeten de betrokken lidstaten voorschrijven dat nadere informatie over de relevantie van de metabolieten CGA 50266, CGA 354742, CGA 102935 en SYN 528702 ten aanzien van kanker wordt ingediend en ervoor zorgen dat de kennisgever die informatie aan de Commissie verstrekt binnen zes maanden na de kennisgeving van het indelingsbesluit betreffende die stof.

290

Etofenprox

CAS-nr. 80844-07-1

CIPAC-nr. 471

2-(4-ethoxyfenyl)-2-methylpropyl-3-fenoxybenzylether

≥ 980 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als insecticide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over etofenprox dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners en de werknemers en ervoor zorgen dat de gebruiksvoorwaarden de toepassing van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de bescherming van in het water levende organismen; ten aanzien van deze risico’s moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast;

de bescherming van bijen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen; ten aanzien van deze risico’s moeten zo nodig risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat:

de kennisgever aan de Commissie nadere informatie verstrekt over het risico voor in het water levende organismen, inclusief het risico voor sedimentbewoners en biomagnificatie;

verdere studies worden verstrekt naar de mogelijkheid van hormoonontregeling bij in het water levende organismen (studie naar de volledige levenscyclus van vissen).

Zij moeten ervoor zorgen dat de kennisgever deze studies uiterlijk op 31 december 2011 aan de Commissie verstrekt.

291

Lufenuron

CAS-nr. 103055-07-8

CIPAC-nr. 704

(RS)-1-[2,5-dichloor-4-(1,1,2,3,3,3-hexafluor-propoxy)fenyl]-3-(2,6-difluorbenzoyl)ureum

≥ 970 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten als insecticide voor indoortoepassingen of gebruik in outdoor-aasstations.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over lufenuron dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de hoge persistentie in het milieu en het hoge risico van bioaccumulatie en ervoor zorgen dat het gebruik van lufenuron geen schadelijke effecten op de lange termijn voor niet tot de doelsoorten behorende organismen heeft;

de bescherming van vogels, zoogdieren, niet tot de doelsoorten behorende bodemorganismen, bijen, niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen, oppervlaktewateren en in het water levende organismen in kwetsbare situaties.

De betrokken lidstaten moeten:

ervoor zorgen dat de kennisgever vóór 1 januari 2010 verdere studies over de specificatie bij de Commissie indient.

292

Penconazool

CAS-nr. 66246-88-6

CIPAC-nr. 446

(RS)-1-[2-(2,4-dichloor-fenyl)-pentyl]-1H-1,2,4-triazool

≥ 950 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide in kassen.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over penconazool dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van het grondwater, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden.

De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten voorschrijven dat nadere informatie wordt verstrekt over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet U1. Zij moeten ervoor zorgen dat de kennisgever op wiens verzoek penconazool in deze bijlage is opgenomen, deze informatie uiterlijk op 31 december 2011 bij de Commissie indient.

293

Triallaat

CAS-nr. 2303-17-5

CIPAC-nr. 97

S-2,3,3-trichloorallyl diisopropyl(thiocarbamaat)

≥ 940 g/kg

NDIPA (nitroso-diisopropylamine)

maximaal 0,02 mg/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over triallaat dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat in de gebruiksvoorwaarden de toepassing van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen wordt voorgeschreven;

de blootstelling van de consumenten via het voedsel aan residuen van triallaat in behandelde gewassen alsook in volg- en wisselbouwgewassen en in producten van dierlijke oorsprong;

de bescherming van in het water levende organismen en niet tot de doelsoorten behorende planten, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de toelatingsvoorwaarden, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten, zoals bufferzones;

de mogelijke verontreiniging van het grondwater met afbraakproducten TCPSA, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden. De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten ervoor zorgen dat de kennisgever de volgende informatie bij de Commissie indient:

nadere informatie ter beoordeling van het primaire plantmetabolisme;

nadere informatie over de lotgevallen en het gedrag van de bodemmetaboliet diisopropylamine;

nadere informatie over de mogelijkheid van biomagnificatie in watervoedselketens;

informatie voor de verdere beoordeling van het risico voor visetende zoogdieren en het langetermijnrisico voor regenwormen.

Zij moeten ervoor zorgen dat de kennisgever deze informatie uiterlijk op 31 december 2011 aan de Commissie verstrekt.

294

Triflusulfuron

CAS-nr. 126535-15-7

CIPAC-nr. 731

2-[4-dimethylamino-6-(2,2,2-trifluorethoxy)-1,3,5-triazine-2-ylcarbamoylsulfamoyl]-m-toluylzuur

≥ 960 g/kg

N,N-dimethyl-6-(2,2,2-trifluorethoxy)-1,3,5-triazine-2,4-diamine

max. 6 g/kg

1 januari 2010

31 december 2019

DEEL A

De stof mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide voor suiker- en voederbiet, waarbij slechts elke drie jaar op hetzelfde perceel max. 60 g/ha mag worden toegepast. Het loof van behandelde gewassen mag niet aan vee worden vervoederd.

DEEL B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over triflusulfuron dat op 26 februari 2009 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de blootstelling van de consumenten via het voedsel aan residuen van de metabolieten IN-M7222 en IN-E7710 in volg- en wisselbouwgewassen en in producten van dierlijke oorsprong;

de bescherming van in het water levende organismen en waterplanten tegen het risico dat uitgaat van triflusulfuron en de metaboliet IN-66036, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de toelatingsvoorwaarden, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten, zoals bufferzones;

de mogelijke verontreiniging van het grondwater met de afbraakproducten IN-M7222 en IN-W6725, wanneer de werkzame stof wordt gebruikt in qua bodemgesteldheid en/of klimatologische omstandigheden kwetsbare gebieden. De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

Als triflusulfuron wordt ingedeeld als kankerverwekkend van categorie 3 overeenkomstig punt 4.2.1 van bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG, moeten de betrokken lidstaten voorschrijven dat nadere informatie over de relevantie van de metabolieten IN-M7222, IN-D8526 en IN-E7710 ten aanzien van kanker wordt ingediend. Zij moeten ervoor zorgen dat de kennisgever die informatie aan de Commissie verstrekt binnen zes maanden na de kennisgeving van het indelingsbesluit betreffende die stof.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/34


BESLUIT VAN DE RAAD

van 30 juni 2009

houdende benoeming van een nieuw lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen

(2009/507/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 215, tweede alinea,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 128, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij brief van 25 juni 2009 heeft mevrouw Dalia GRYBAUSKAITĖ ontslag genomen als lid van de Commissie. Zij moet worden vervangen voor de resterende duur van haar ambstermijn,

BESLUIT:

Artikel 1

De heer Algirdas Gediminas ŠEMETA wordt benoemd tot lid van de Commissie voor de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 oktober 2009.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op 1 juli 2009.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KOHOUT


Europese Centrale Bank

2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/35


BESCHIKKING VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 25 juni 2009

houdende wijziging van Beschikking ECB/2008/20 inzake de omvang van euromunten die Oostenrijk in 2009 mag uitgeven

(ECB/2009/15)

(2009/508/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 106, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Centrale Bank (ECB) heeft vanaf 1 januari 1999 het alleenrecht tot goedkeuring van de omvang van de uitgifte van munten door de lidstaten die de euro hebben aangenomen (hierna de „deelnemende lidstaten”).

(2)

Op 26 mei 2009 verzocht de Oesterreichische Nationalbank de ECB om goedkeuring van een verhoging van 160 miljoen EUR van de omvang van euromunten, die Oostenrijk in 2009 mag uitgeven.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verhoging van de omvang van euromunten

De ECB keurt de omvang van de uitgifte van euromunten die Oostenrijk in 2009 mag uitgeven, goed.

Derhalve wordt de tabel in artikel 1 van Beschikking ECB/2008/20 van de Europese Centrale Bank (1) als volgt vervangen:

(in miljoen EUR)

 

„Uitgifte van munten bestemd voor de circulatie en uitgifte van munten voor verzamelaars (niet bestemd voor de circulatie) in 2009

België

105,4

Duitsland

632,0

Ierland

65,5

Griekenland

85,7

Spanje

390,0

Frankrijk

252,5

Italië

234,3

Cyprus

22,5

Luxemburg

42,0

Malta

15,4

Nederland

68,5

Oostenrijk

376,0

Portugal

50,0

Slovenië

27,0

Slowakije

131,0

Finland

60,0”

Artikel 2

Slotbepaling

Deze Beschikking is gericht tot de deelnemende lidstaten.

Gedaan te Frankfurt am Main, 25 juni 2009.

De president van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 352 van 31.12.2008, blz. 58.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/36


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2009/509/GBVB VAN DE RAAD

van 25 juni 2009

tot wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/406/GBVB betreffende de adviserende en bijstandverlenende missie van de Europese Unie op het gebied van hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (EUSEC RD Congo)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 juni 2007 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2007/406/GBVB (1) betreffende de adviserende en bijstandverlenende missie van de Europese Unie op het gebied van hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (EUSEC RD Congo) vastgesteld, ter vervanging van de eerder bij Gemeenschappelijk Optreden 2005/355/GBVB (2) vastgestelde missie.

(2)

Op 26 juni 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/491/GBVB (3) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2007/406/GBVB wordt gewijzigd en verlengd tot en met 30 juni 2009.

(3)

Na overleg met de Congolese autoriteiten en andere betrokken partijen blijkt het noodzakelijk de missie andermaal te verlengen, en op 12 mei 2009 heeft het Politiek en Veiligheidscomité aanbevolen de missie met nogmaals drie maanden te verlengen.

(4)

Gemeenschappelijk Optreden 2007/406/GBVB dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2007/406/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 9, lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het financiële referentiebedrag bestemd voor de uitgaven van de missie voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 september 2009 bedraagt 8 450 000 EUR.”.

2.

Artikel 16, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het is van toepassing tot en met 30 september 2009.”.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

L. MIKO


(1)  PB L 151 van 13.6.2007, blz. 52.

(2)  PB L 112 van 3.5.2005, blz. 20.

(3)  PB L 168 van 28.6.2008, blz. 42.