ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.155.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 155

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
18 juni 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 513/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 514/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009

3

 

*

Verordening (EG) nr. 515/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 houdende niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Pera dell’Emilia Romagna (BGA)]

5

 

*

Verordening (EG) nr. 516/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pagnotta del Dittaino (BOB))

7

 

*

Verordening (EG) nr. 517/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad ten aanzien van de vangstbeperkingen voor de visserij op zandspiering in de EG-wateren van ICES-zone IIIa en de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV

9

 

 

Verordening (EG) nr. 518/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 503/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 juni 2009

11

 

 

Verordening (EG) nr. 519/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 tot vaststelling van het feit dat bepaalde maximumhoeveelheden die gelden voor de afgifte van certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en de preferentiële overeenkomst, niet bereikt zijn

14

 

 

Verordening (EG) nr. 520/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van juni 2009 zijn ingediend in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1399/2007 geopende tariefcontingent voor de invoer van worst en bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland

15

 

 

Verordening (EG) nr. 521/2009 van de Commissie van 17 juni 2009 inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van juni 2009 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1382/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor varkensvlees

16

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

17

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/470/EG

 

*

Richtlijn van de Raad van 25 mei 2009 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (Gecodificeerde versie)

30

 

 

Commissie

 

 

2009/471/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 15 juni 2009 tot wijziging van de Beschikkingen 2008/603/EG, 2008/691/EG en 2008/751/EG door verlenging van de tijdelijke afwijkingen van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van Mauritius, de Seychellen en Madagaskar met betrekking tot tonijn en tonijnzijden (loins) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4543)

46

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/1


VERORDENING (EG) Nr. 513/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

CL

55,0

MA

32,7

MK

45,7

TR

57,3

ZA

28,0

ZZ

43,7

0707 00 05

TR

137,8

ZZ

137,8

0709 90 70

TR

110,4

ZZ

110,4

0805 50 10

AR

62,6

BR

104,3

TR

64,0

ZA

62,9

ZZ

73,5

0808 10 80

AR

77,7

BR

79,4

CL

77,7

CN

71,2

NZ

105,9

US

114,1

UY

49,5

ZA

83,5

ZZ

82,4

0809 10 00

TN

146,2

TR

201,1

US

174,4

ZZ

173,9

0809 20 95

TR

435,5

ZZ

435,5

0809 30

MA

405,8

TR

175,4

US

203,1

ZZ

261,4

0809 40 05

AU

288,5

CL

109,9

ZZ

199,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/3


VERORDENING (EG) Nr. 514/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2008/2009 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 945/2008 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 486/2009 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2008/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 945/2008 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 258 van 26.9.2008, blz. 56.

(4)  PB L 145 van 10.6.2009, blz. 34.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 18 juni 2009

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

28,35

2,78

1701 11 90 (1)

28,35

7,36

1701 12 10 (1)

28,35

2,65

1701 12 90 (1)

28,35

6,93

1701 91 00 (2)

30,72

9,87

1701 99 10 (2)

30,72

5,35

1701 99 90 (2)

30,72

5,35

1702 90 95 (3)

0,31

0,34


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/5


VERORDENING (EG) Nr. 515/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

houdende niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen [Pera dell’Emilia Romagna (BGA)]

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Italië onderzocht voor de goedkeuring van wijzigingen van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding „Pera dell’Emilia Romagna” die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 134/98 (3), is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijzigingen niet minimaal zijn in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4). Aangezien aan de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 is meegedeeld, moeten de wijzigingen worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijzigingen van het productdossier met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming worden goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 15 van 21.1.1998, blz. 6.

(4)  PB C 284 van 8.11.2008, blz. 7.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.6.

Groenten en fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

ITALIË

Pera dell’Emilia Romagna (BGA)


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/7


VERORDENING (EG) Nr. 516/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Pagnotta del Dittaino (BOB))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 7, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 is de aanvraag van Italië tot registratie van de benaming „Pagnotta del Dittaino” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, moet deze benaming worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB C 283 van 7.11.2008, blz. 15.


BIJLAGE

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 510/2006 genoemde levensmiddelen:

Categorie 2.4.   Brood, gebak, suikerwerk, biscuits en andere bakkerswaren

ITALIË

Pagnotta del Dittaino (BOB)


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/9


VERORDENING (EG) Nr. 517/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad ten aanzien van de vangstbeperkingen voor de visserij op zandspiering in de EG-wateren van ICES-zone IIIa en de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (1), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Vangstbeperkingen voor zandspiering in de EG-wateren van ICES-zone IIIa en de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV zijn voorlopig vastgesteld in bijlage IA bij Verordening (EG) nr. 43/2009.

(2)

In punt 6 van bijlage IID bij Verordening (EG) nr. 43/2009 is bepaald dat de Commissie de totaal toegestane vangsten (TAC) en de quota voor 2009 voor zandspiering in het betrokken gebied moet herzien op basis van het advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

(3)

De TAC voor de ICES-zones IIa en IV wordt vastgesteld volgens de in punt 6, tweede alinea, van bijlage IID bij Verordening (EG) nr. 43/2009 vastgestelde formule. Toepassing van die formule leidt tot de vaststelling van de TAC op 435 000 ton.

(4)

Overeenkomstig punt 7 van bijlage IID bij Verordening (EG) nr. 43/2009 mag de TAC voor de ICES-zones IIa en IV niet meer dan 400 000 ton bedragen.

(5)

Het zandspieringbestand in de Noordzee wordt gedeeld met Noorwegen, maar wordt momenteel niet gezamenlijk beheerd. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met de resultaten van het overleg met Noorwegen overeenkomstig het bepaalde in de goedgekeurde notulen van de conclusies van het visserijoverleg tussen de Europese Gemeenschap en Noorwegen van 10 december 2008. Het aandeel van de Gemeenschap in de TAC in de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV moet derhalve worden vastgesteld op 90 % van 400 000 ton.

(6)

Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij beveelt aan de TAC te verhogen met 4,23 % in verband met de visserij in de EG-wateren van ICES-zone IIIa.

(7)

Bijlage IA bij Verordening (EG) nr. 43/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IA bij Verordening (EG) nr. 43/2009 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage IA bij Verordening (EG) nr. 43/2009, de tekst met betrekking tot de soort zandspiering in het gebied EG-wateren van IIIa; EG-wateren van IIa en IV wordt vervangen door:

„Soort

:

Zandspiering

Ammodytidae

Gebied

:

EG-wateren van IIIa; EG-wateren van IIa en IV (1)

SAN/2A3A4.

Denemarken

327 249 (2)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Duitsland

501 (3)

Zweden

12 017 (4)

Verenigd Koninkrijk

7 153 (5)

EG

346 920 (6)

Noorwegen

27 500 (7)

Faeröer

2 500

TAC

376 920


(1)  Exclusief wateren binnen 6 mijl van de basislijnen van het Verenigd Koninkrijk bij Shetland, Fair Isle en Foula.

(2)  Waarvan niet meer dan 311 289 ton mag worden gevangen in de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV. De resterende hoeveelheid mag enkel worden gevangen in de EG-wateren van ICES-zone IIIa (SAN/*03A.).

(3)  Waarvan niet meer dan 476 ton mag worden gevangen in de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV. De resterende hoeveelheid mag enkel worden gevangen in de EG-wateren van ICES-zone IIIa (SAN/*03A.).

(4)  Waarvan niet meer dan 11 431 ton mag worden gevangen in de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV. De resterende hoeveelheid mag enkel worden gevangen in de EG-wateren van ICES-zone IIIa (SAN/*03A.).

(5)  Waarvan niet meer dan 6 804 ton mag worden gevangen in de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV. De resterende hoeveelheid mag enkel worden gevangen in de EG-wateren van ICES-zone IIIa (SAN/*03A.).

(6)  Waarvan niet meer dan 330 000 ton mag worden gevangen in de EG-wateren van de ICES-zones IIa en IV. De resterende hoeveelheid mag enkel worden gevangen in de EG-wateren van ICES-zone IIIa (SAN/*03A.).

(7)  Te vangen in ICES-zone IV.”


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/11


VERORDENING (EG) Nr. 518/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 503/2009 tot vaststelling van de invoerrechten in de sector granen van toepassing vanaf 16 juni 2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1249/96 van de Commissie van 28 juni 1996 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad ten aanzien van de invoerrechten in de sector granen (2), en met name op artikel 2, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De invoerrechten in de sector granen die van toepassing zijn vanaf 16 juni 2009, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 503/2009 van de Commissie (3).

(2)

Aangezien het berekende gemiddelde van de invoerrechten 5 EUR per ton verschilt van het vastgestelde recht, moet een overeenkomstige aanpassing van de bij Verordening (EG) nr. 503/2009 vastgestelde invoerrechten plaatsvinden.

(3)

Verordening (EG) nr. 503/2009 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 503/2009 worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 18 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 161 van 29.6.1996, blz. 125.

(3)  PB L 151 van 16.6.2009, blz. 19.


BIJLAGE I

Vanaf 18 juni 2009 geldende invoerrechten voor de in artikel 136, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producten

GN-code

Omschrijving

Invoerrecht (1)

(EUR/t)

1001 10 00

HARDE TARWE van hoge kwaliteit

0,00

van gemiddelde kwaliteit

0,00

van lage kwaliteit

0,00

1001 90 91

ZACHTE TARWE, zaaigoed

0,00

ex 1001 90 99

ZACHTE TARWE van hoge kwaliteit, andere dan zaaigoed

0,00

1002 00 00

ROGGE

45,92

1005 10 90

MAÏS, zaaigoed, ander dan hybriden

12,22

1005 90 00

MAÏS, andere dan zaaigoed (2)

12,22

1007 00 90

GRAANSORGHO, andere dan hybriden bestemd voor zaaidoeleinden

45,92


(1)  Voor producten die via de Atlantische Oceaan of het Suezkanaal in de Gemeenschap worden aangevoerd, komt de importeur op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1249/96 in aanmerking voor een verlaging van het invoerrecht met:

3 EUR/t als de loshaven aan de Middellandse Zee ligt,

2 EUR/t als de loshaven in Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk of aan de Atlantische kust van het Iberisch Schiereiland ligt.

(2)  De importeur komt in aanmerking voor een forfaitaire verlaging van het invoerrecht met 24 EUR/t als aan de in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1249/96 vastgestelde voorwaarden is voldaan.


BIJLAGE II

Elementen voor de berekening van de in bijlage I vastgestelde rechten

15.6.2009-16.6.2009

1.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

(EUR/t)

 

Zachte tarwe (1)

Maïs

Harde tarwe van hoge kwaliteit

Harde tarwe van gemiddelde kwaliteit (2)

Harde tarwe van lage kwaliteit (3)

Gerst

Beurs

Minnéapolis

Chicago

Notering

209,13

114,96

Fob-prijs VSA

211,11

201,11

181,11

98,17

Golfpremie

14,66

Grote-Merenpremie

8,93

2.

Gemiddelden over de in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1249/96 bedoelde referentieperiode:

Vrachtkosten: Golf van Mexico–Rotterdam:

20,19 EUR/t

Vrachtkosten: Grote Meren–Rotterdam:

17,76 EUR/t


(1)  Premie van 14 EUR/t inbegrepen (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(2)  Korting van 10 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).

(3)  Korting van 30 EUR/t (artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1249/96).


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/14


VERORDENING (EG) Nr. 519/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

tot vaststelling van het feit dat bepaalde maximumhoeveelheden die gelden voor de afgifte van certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en de preferentiële overeenkomst, niet bereikt zijn

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van producten van de sector suiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2), en met name op artikel 5, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/2006 bedoelde voorraadgegevens blijkt dat er nog hoeveelheden suiker beschikbaar zijn om te voldoen aan het krachtens artikel 12 van Verordening (EG) nr. 950/2006 bedoelde contingent met de volgnummers 09.4332, 09.4337, 09.4341, 09.4343, 09.4346 en 09.4351 (2008-2009).

(2)

In dergelijke omstandigheden moet de Commissie melden dat de betrokken maximumhoeveelheden niet zijn bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximumhoeveelheden van het in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 950/2006 bedoelde contingent met de volgnummers 09.4332, 09.4337, 09.4341, 09.4343, 09.4346 en 09.4351 (2008-2009) zijn niet meer bereikt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1.


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/15


VERORDENING (EG) Nr. 520/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van juni 2009 zijn ingediend in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1399/2007 geopende tariefcontingent voor de invoer van worst en bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1399/2007 van de Commissie van 28 november 2007 houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van een tariefcontingent voor worst en bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland (2), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1399/2007 is een tariefcontingent geopend voor de invoer van worst en bepaalde vleesproducten.

(2)

De in de eerste zeven dagen van juni 2009 voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2009 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4180 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 1399/2007 en die aan de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009 moeten worden toegevoegd, bedragen 1 400 000 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 311 van 29.11.2007, blz. 7.


18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/16


VERORDENING (EG) Nr. 521/2009 VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2009

inzake de afgifte van invoercertificaten voor de aanvragen die tijdens de eerste zeven dagen van juni 2009 in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1382/2007 geopende tariefcontingent zijn ingediend voor varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1382/2007 van de Commissie van 26 november 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 774/94 van de Raad wat de invoerregeling voor varkensvlees betreft (2), en met name op artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1382/2007 is een tariefcontingent geopend voor de invoer van producten van de sector varkensvlees.

(2)

De in de eerste zeven dagen van juni 2009 voor de deelperiode van 1 juli tot en met 30 september 2009 ingediende invoercertificaataanvragen hebben betrekking op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dienen de hoeveelheden waarvoor geen aanvragen zijn ingediend, te worden vastgesteld en te worden toegevoegd aan de voor de volgende deelperiode vastgestelde hoeveelheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hoeveelheden waarvoor in het kader van het tariefcontingent met volgnummer 09.4046 geen invoercertificaataanvragen zijn ingediend op grond van Verordening (EG) nr. 1382/2007 en die aan de deelperiode van 1 oktober tot en met 31 december 2009 moeten worden toegevoegd, bedragen 4 844 000 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 309 van 27.11.2007, blz. 28.


RICHTLIJNEN

18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/17


RICHTLIJN 2009/50/EG VAN DE RAAD

van 25 mei 2009

betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 3, onder a) en punt 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is in het Verdrag bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.

(2)

Het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen inzake immigratiebeleid aanneemt die betrekking hebben op de voorwaarden voor toegang en verblijf en op de normen voor de procedures voor de afgifte door lidstaten van langlopende visa en verblijfsvergunningen, alsmede maatregelen waarin de rechten en voorwaarden worden omschreven volgens welke onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, in andere lidstaten mogen verblijven.

(3)

De Europese Raad van Lissabon heeft voor de Gemeenschap in maart 2000 voor 2010 de doelstelling geformuleerd om de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Maatregelen om op basis van de behoeften hoogopgeleide werknemers uit derde landen aan te trekken en te bewerkstelligen dat zij in de Europese Unie blijven, maken deel uit van het bredere kader dat wordt geschetst in de Lissabonstrategie en de mededeling van de Commissie van 11 december 2007 inzake geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid.

(4)

In het Haags programma, dat door de Europese Raad van 4 en 5 november 2004 is vastgesteld, wordt legale migratie beschouwd als een belangrijke factor bij het versterken van de kenniseconomie in Europa en het bevorderen van de economische ontwikkeling, en dus bij het uitvoeren van de Lissabonstrategie. De Europese Raad nodigde de Commissie uit met een beleidsplan over legale migratie te komen waarin toelatingsprocedures zijn opgenomen waarmee snel kan worden ingespeeld op wisselingen in de vraag naar arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt.

(5)

Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 14 en 15 december 2006 is een reeks maatregelen afgesproken voor 2007, waaronder de ontwikkeling van een goed aangestuurd migratiebeleid dat de lidstaten helpt in de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt te voorzien en dat de nationale bevoegdheden volledig in acht neemt.

(6)

Om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te verwezenlijken is het tevens van belang de mobiliteit voor hoogopgeleide werknemers uit de Gemeenschap zelf te bevorderen, met name als het gaat om werknemers uit de lidstaten die in 2004 en 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten zich te houden aan het beginsel van communautaire preferentie dat met name in de desbetreffende bepalingen van de toetredingsakten van 2003 en 2005 is geformuleerd.

(7)

Deze richtlijn moet ertoe bijdragen dat die doelstellingen worden verwezenlijkt en de tekorten aan arbeidskrachten worden opgevangen, en bevordert daarom de toegang en de mobiliteit — met het oog op een hooggekwalificeerde baan — van onderdanen van derde landen voor een verblijf van langer dan drie maanden, zodat de Gemeenschap wereldwijd aantrekkelijker wordt voor hoogopgeleide werknemers en haar concurrentiekracht en economische groei worden verstevigd. Om dit te bereiken, moet de toegang voor hoogopgeleide werknemers en hun gezin worden versoepeld door middel van een spoedprocedure en door hun op bepaalde gebieden dezelfde sociale en economische rechten toe te kennen als de nationale onderdanen van de lidstaat van verblijf. Daarnaast moeten de prioriteiten, de arbeidsmarktbehoeften en de opnamecapaciteit van de lidstaten in aanmerking worden genomen. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om met het oog op tewerkstelling eigen nationale verblijfsvergunningen te handhaven of er nieuwe in te voeren. De betrokken onderdanen van derde landen moeten de mogelijkheid hebben een Europese blauwe kaart of een nationale verblijfsvergunning aan te vragen. Voorts dient deze richtlijn voor de houder van een Europese blauwe kaart de mogelijkheid onverlet te laten om eventuele krachtens nationaal recht verleende aanvullende rechten en voordelen die met deze richtlijn verenigbaar zijn, te genieten.

(8)

Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om een maximum vast te stellen voor het aantal onderdanen van derde landen dat zij op grond van deze richtlijn op hun grondgebied toelaten met het oog op een hooggekwalificeerde baan. Dat geldt ook voor onderdanen van derde landen die op grond van een andere regeling legaal in een lidstaat verblijven en die daar willen blijven om een betaalde economische activiteit uit te oefenen, zoals pas afgestudeerde studenten of onderzoekers die zijn toegelaten op grond van Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (4) respectievelijk van Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (5), en die volgens het nationale of het Gemeenschapsrecht geen geconsolideerde toegang hebben tot de arbeidsmarkt van de lidstaat. Bovendien behouden de lidstaten, wat het aantal toegelatenen betreft, de mogelijkheid geen verblijfsvergunningen voor het verrichten van werk in het algemeen of voor bepaalde beroepen, economische sectoren of regio’s te verlenen.

(9)

In het kader van deze richtlijn kan, om te beoordelen of de betrokken onderdaan van een derde land over een getuigschrift van hoger onderwijs beschikt, worden verwezen naar de ISCED („International Standard Classification of Education”)-niveaus (1997) 5A en 6.

(10)

Bij deze richtlijn dient een soepel, vraaggestuurd toelatingssysteem te worden ingevoerd dat is gebaseerd op objectieve criteria zoals een minimumsalarisdrempel die aansluit bij het salarisniveau in de lidstaten en op beroepskwalificaties. Er moet een gemeenschappelijke minimumnoemer voor de salarisdrempel worden vastgesteld om een minimum aan harmonisatie van de toegangsvoorwaarden in de Gemeenschap te waarborgen. De salarisdrempel bepaalt een minimumniveau, maar de lidstaten mogen een hogere salarisdrempel vaststellen. De lidstaten dienen hun salarisdrempel vast te stellen op basis van de situatie en de organisatie van hun respectieve arbeidsmarkten en hun algemene immigratiebeleid. Er kan een afwijking van de hoofdregeling worden vastgesteld voor specifieke beroepen waarvoor de betrokken lidstaat van oordeel is dat er een specifiek gebrek aan beschikbare arbeidskrachten is en indien die beroepen deel uitmaken van hoofdgroep 1 en 2 van de ISCO („International Standard Classification of Occupation”)-classificatie.

(11)

Deze richtlijn strekt enkel tot vaststelling van de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor hooggekwalificeerde banen binnen de regeling van de Europese blauwe kaart, met inbegrip van de criteria in verband met een salarisdrempel om te bepalen wie voor de regeling in aanmerking komt. De salarisdrempel heeft als enig oogmerk te helpen, met inachtneming van een door de Commissie (Eurostat) of de betrokken lidstaat gepubliceerde statistische waarneming, de op basis van gemeenschappelijke regels door elke lidstaat afgebakende werkingssfeer van de Europese blauwe kaart te bepalen. Zij beoogt niet de salarissen te bepalen en om die reden wijkt zij noch van op het niveau van de lidstaten vigerende regels of praktijken noch van collectieve overeenkomsten af, en kan zij niet worden gebruikt om enige harmonisatie op dit gebied tot stand te brengen. Deze richtlijn laat de bevoegdheden van de lidstaten, met name op het gebied van werkgelegenheid, arbeid en sociale aangelegenheden, geheel onverlet.

(12)

Wanneer een lidstaat heeft besloten een onderdaan van een derde land die aan de relevante criteria voldoet, toe te laten, dient de betrokkene die een Europese blauwe kaart heeft aangevraagd, de specifieke bij deze richtlijn ingestelde verblijfsvergunning uitgereikt te krijgen, die hem en zijn gezin geleidelijke toegang tot de arbeidsmarkt en verblijfs- en mobiliteitsrechten toekent. De termijn voor het behandelen van de aanvraag voor een Europese blauwe kaart mag niet de tijd beslaan die nodig is voor de erkenning van de beroepskwalificaties of, indien vereist, de afgifte van een visum. Deze richtlijn laat de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma’s onverlet. De aanwijzing van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze richtlijn laat de rol en de taken van andere nationale autoriteiten en, in voorkomend geval, de sociale partners met betrekking tot het onderzoek en het besluit betreffende de aanvraag, onverlet.

(13)

Het formaat van de Europese blauwe kaart dient in overeenstemming te zijn met Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (6), zodat de lidstaten daarop informatie kunnen verstrekken, met name de voorwaarden waaronder de betrokkene mag werken.

(14)

Onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldig reisdocument en een Europese blauwe kaart die is verstrekt door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, dienen gedurende maximaal drie maanden vrij te kunnen verblijven en zich te kunnen verplaatsen op het grondgebied van een andere lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (7) en artikel 21 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.

(15)

De arbeids- en geografische mobiliteit van hoogopgeleide werknemers uit derde landen dient te worden beschouwd als een belangrijk instrument voor het bevorderen van de efficiëntie van de arbeidsmarkt, het voorkomen van tekorten in bepaalde beroepen en het opvangen van regionale onevenwichtigheden. Om het beginsel van communautaire preferentie in acht te nemen en misbruik van het systeem te voorkomen, dient de arbeidsmobiliteit van hoopopgeleide werknemers uit derde landen gedurende de eerste twee jaar van legaal werk in een lidstaat te worden beperkt.

(16)

Deze richtlijn neemt, wat de bezoldiging betreft, ten volle de gelijke behandeling van onderdanen van de lidstaten en van de Europese blauwe kaart in acht, indien zij in vergelijkbare situaties verkeren.

(17)

De gelijke behandeling van houders van een Europese blauwe kaart strekt zich niet uit tot maatregelen op het gebied van beroepsopleidingen die onder socialebijstandsregelingen vallen.

(18)

Houders van een Europese blauwe kaart dienen op het gebied van sociale zekerheid op dezelfde manier te worden behandeld als nationale onderdanen. In Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (8), worden takken van sociale zekerheid omschreven. Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (9), breidt de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 uit tot onderdanen van derde landen die legaal in de Gemeenschap verblijven en zich in een grensoverschrijdende situatie bevinden. De bepalingen betreffende gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid in deze richtlijn gelden ook rechtstreeks voor personen die vanuit een derde land het grondgebied van een lidstaat binnenkomen, mits de betrokkene, ook gedurende de periode van tijdelijke werkloosheid, legaal verblijft als houder van een geldige Europese blauwe kaart en hij voldoet aan de bij het nationale recht gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor de betrokken socialezekerheidsprestaties.

Niettemin mag deze richtlijn de houders van een Europese blauwe kaart niet meer rechten toekennen dan die welke krachtens het Gemeenschapsrecht op het gebied van de sociale zekerheid reeds gelden voor onderdanen van derde landen die zich bevinden in een situatie welke de grenzen tussen de lidstaten overschrijdt. Voorts mag de richtlijn geen rechten toekennen buiten de sfeer van het Gemeenschapsrecht, bijvoorbeeld in het geval van gezinsleden die in een derde land verblijven.

(19)

Beroepskwalificaties die onderdanen van derde landen in een andere lidstaat hebben behaald, dienen op dezelfde manier te worden erkend als die van burgers van de Unie. Met beroepskwalificaties die in een derde land zijn behaald, dient rekening te worden gehouden overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (10).

(20)

Gedurende de eerste periode van legaal verblijf van hoogopgeleide werknemers uit derde landen dient er toezicht te zijn op de geografische mobiliteit binnen de Gemeenschap, die gebaseerd moet zijn op de vraag. Er dienen afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (11) te worden vastgesteld om te voorkomen dat geografisch mobiele hoogopgeleide werknemers uit derde landen die de in die richtlijn bedoelde status van langdurig ingezetene nog niet hebben verworven, worden benadeeld, en om geografische en circulaire migratie te bevorderen.

(21)

De mobiliteit van hoogopgeleide werknemers uit derde landen tussen de Gemeenschap en hun land van oorsprong moet worden bevorderd en ondersteund. Er dienen afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG te worden vastgesteld om de periode van afwezigheid van het grondgebied van de Gemeenschap uit te breiden, zonder dat de periode van legaal en ononderbroken verblijf die nodig is om in aanmerking te komen voor de status van langdurig ingezetene wordt onderbroken. Ook nadat hoogopgeleide werknemers uit derde landen de status van langdurig ingezetene hebben verworven, dienen langere perioden van afwezigheid mogelijk te zijn dan Richtlijn 2003/109/EG toelaat, zulks om hun circulaire migratie te bevorderen.

(22)

Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten zich te onthouden van actieve werving van werknemers in sectoren in ontwikkelingslanden die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten. In sleutelsectoren, bijvoorbeeld de gezondheidszorg, zijn een ethisch wervingsbeleid en ethische wervingsbeginselen voor werkgevers in de publieke en private sector nodig, zoals wordt onderstreept in de conclusies van de Raad en de lidstaten van 14 mei 2007 betreffende een Europees actieprogramma om het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden aan te pakken (2007-2013); dit geldt in voorkomend geval ook voor het onderwijs. Ter ondersteuning daarvan dienen mechanismen, richtsnoeren en andere instrumenten te worden ontwikkeld en toegepast om, waar passend, meer mogelijkheden te scheppen voor circulaire en tijdelijke migratie, alsmede maatregelen om voor ontwikkelingslanden de negatieve effecten van de migratie van hooggeschoolden zo veel mogelijk te beperken en de positieve effecten ervan optimaal te benutten, teneinde „brain drain” om te zetten in „brain gain”.

(23)

Gunstige voorwaarden voor gezinshereniging en voor de toegang tot werk voor echtgenoten dienen een fundamenteel aspect te zijn van deze richtlijn, die bedoeld is om hoogopgeleide werknemers uit derde landen aan te trekken. Om de doelstelling te bereiken moet op bepaalde punten worden afgeweken van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (12). De afwijking die is vervat in artikel 15, lid 3, van deze richtlijn belet de lidstaten niet om integratievoorwaarden en -maatregelen, waaronder het leren van een taal, voor de gezinsleden van een houder van de Europese blauwe kaart te handhaven of in te voeren.

(24)

Er dienen bepalingen betreffende de verslaglegging te worden vastgesteld om toezicht te houden op de uitvoering van deze richtlijn voor hoogopgeleide werknemers en ook om mogelijke negatieve „braindrain”-effecten in de ontwikkelingslanden te signaleren en zo mogelijk tegen te gaan, teneinde verspilling van bekwaamheden („brain waste”) te voorkomen. Jaarlijks dienen de lidstaten aan de Commissie de desbetreffende gegevens te verstrekken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming (13).

(25)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het invoeren van een bijzondere toelatingsprocedure en het goedkeuren van de voorwaarden voor toegang en verblijf van langer dan drie maanden, die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en op hun familieleden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, vooral wat het verzekeren van de mobiliteit van deze personen tussen de lidstaten betreft, en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag genoemde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(26)

Deze richtlijn neemt de grondrechten in acht en is in overeenstemming met de beginselen van met name artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(27)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (14), worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

(28)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende het standpunt van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(29)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:

a)

de voorwaarden voor toegang en verblijf voor langer dan drie maanden op het grondgebied van de lidstaten van onderdanen van derde landen, met het doel van een hooggekwalificeerde baan als houder van een Europese blauwe kaart, en van hun gezinsleden,

b)

de voorwaarden voor toegang en verblijf van de onder a) bedoelde onderdanen van derde landen en hun gezinsleden in een andere lidstaat dan de eerste lidstaat.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder

a)

„onderdaan van een derde land”, eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

b)

„hooggekwalificeerde baan”, baan van iemand die;

in de betrokken lidstaat, als werknemer bescherming geniet uit hoofde van de nationale arbeidswetgeving en/of van de nationale praktijk, ongeacht de juridische verhouding, voor het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid, die voor of onder leiding van iemand anders wordt verricht,

tegen betaling werkt, en

beschikt over de benodigde adequate en bijzondere vaardigheden, die blijken uit hogere beroepskwalificaties;

c)

„Europese blauwe kaart”, de vergunning getiteld „Europese blauwe kaart”, die de houder het recht geeft op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken volgens de voorwaarden van deze richtlijn;

d)

„eerste lidstaat”, de lidstaat die als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt aan een onderdaan van een derde land;

e)

„tweede lidstaat”, elke andere lidstaat dan de eerste lidstaat;

f)

„gezinsleden”, onderdanen van derde landen in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG;

g)

„hogere beroepskwalificaties”, kwalificaties die worden gestaafd door een getuigschrift van hoger onderwijs of, bij wijze van afwijking, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, door ten minste vijf jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan;

h)

„getuigschrift van hoger onderwijs”, een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel, waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling. In het kader van deze richtlijn wordt met dit getuigschrift rekening gehouden mits de studie die ervoor gevolgd moet worden, ten minste drie jaar duurt;

i)

„beroepservaring”, de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep;

j)

„gereglementeerd beroep”, gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om toegang te krijgen tot het grondgebied van een lidstaat met het oog op een hooggekwalificeerde baan in de zin van deze richtlijn.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

onderdanen van derde landen die in een lidstaat mogen verblijven op basis van tijdelijke bescherming of die een aanvraag in die zin hebben ingediend en in afwachting zijn van een besluit over hun status;

b)

onderdanen van derde landen die uit hoofde van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (15) internationale bescherming genieten of uit hoofde van die richtlijn een aanvraag hebben ingediend om in aanmerking te komen voor internationale bescherming, waarover nog geen definitieve beslissing is gegeven;

c)

onderdanen van derde landen die bescherming genieten overeenkomstig de nationale wetgeving, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van de betrokken lidstaat of die een aanvraag hebben ingediend voor bescherming overeenkomstig de nationale wetgeving, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van de lidstaten en over wier aanvraag geen definitief besluit is genomen;

d)

onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG in een lidstaat te mogen verblijven om een onderzoeksproject uit te voeren;

e)

onderdanen van derde landen die gezinslid zijn van burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap uitoefenen of hebben uitgeoefend overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (16);

f)

onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene in een lidstaat hebben overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG en hun recht uitoefenen om in een andere lidstaat te verblijven om daar een economische activiteit als werknemer of zelfstandige te verrichten;

g)

onderdanen van derde landen die een lidstaat binnenkomen op grond van internationale overeenkomsten die de toegang en het tijdelijk verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maken;

h)

onderdanen van derde landen die als seizoensarbeider zijn toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat;

i)

onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden is opgeschort;

j)

onderdanen van derde landen die onder Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (17) vallen, zolang deze op het grondgebied van de betrokken lidstaat ter beschikking zijn gesteld.

Bovendien is deze richtlijn niet van toepassing op onderdanen van derde landen en hun gezinsleden die, ongeacht hun nationaliteit, op grond van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en haar lidstaten en die landen, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie.

3.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan eventuele overeenkomsten tussen de Gemeenschap en/of haar lidstaten en een of meer derde landen waarin, om de menselijke hulpbronnen in de ontwikkelingslanden te beschermen, met het oog op een ethisch wervingsbeleid wordt bepaald welke beroepen niet onder deze richtlijn vallen omdat in de overeenkomstsluitende ontwikkelingslanden de betrokken sectoren te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.

4.   Deze richtlijn doet niets af aan het recht van de lidstaten om, voor het verrichten van eender welk soort werk, andere verblijfsvergunningen dan een Europese blauwe kaart af te geven. Dergelijke verblijfsvergunningen verlenen geen recht op verblijf in de andere lidstaten als bepaald in deze richtlijn.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan gunstiger bepalingen van:

a)

het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten en een of meer derde landen;

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten met betrekking tot de volgende bepalingen van de richtlijn bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder het toepassingsgebied vallen:

a)

artikel 5, lid 3, ter toepassing van artikel 18,

b)

artikel 11, artikel 12, lid 1, tweede zin, en lid 2, de artikelen 13, 14 en 15, en artikel 16, lid 4.

HOOFDSTUK II

TOELATINGSVOORWAARDEN

Artikel 5

Toelatingscriteria

1.   Onverminderd artikel 10, lid 1, moeten onderdanen van derde landen die onder de bij deze richtlijn gestelde voorwaarden een Europese blauwe kaart aanvragen:

a)

een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste een jaar in de betrokken lidstaat overleggen;

b)

een document overleggen waarin staat dat zij voldoen aan de voorwaarden die volgens de nationale wetgeving voor burgers van de Unie gelden voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan als bedoeld in de nationale wetgeving betrekking heeft;

c)

voor niet-gereglementeerde beroepen, de documenten overleggen waaruit blijkt dat zij over de benodigde hogere beroepskwalificaties beschikken voor het beroep of de sector waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan, als bedoeld in de nationale wetgeving, betrekking heeft;

d)

een naar nationaal recht geldig reisdocument en, indien vereist, een aanvraag voor een visum of een visum overleggen, en eventueel een geldige verblijfsvergunning of een nationaal visum voor verblijf van langere duur. De lidstaten kunnen verlangen dat het reisdocument ten minste even lang geldig is als de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

e)

aantonen dat zij beschikken over of, indien de nationale wetgeving zulks vereist, een aanvraag hebben ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin deze dekking en de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van de arbeidsovereenkomst;

f)

niet worden beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

2.   De lidstaten mogen van de aanvrager verlangen dat hij zijn adres op het grondgebied van de betrokken lidstaat opgeeft.

3.   Behalve de in lid 1 gestelde voorwaarden geldt ook dat het brutojaarsalaris dat het resultaat is van het in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan genoemde maand- of jaarsalaris niet lager mag zijn dan een voor dit doel door de lidstaten vastgestelde en bekendgemaakte relevante salarisdrempel die ten minste anderhalf maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedraagt.

4.   Wanneer zij lid 3 toepassen, mogen de lidstaten vereisen dat wordt voldaan aan alle voorwaarden in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen.

5.   In afwijking van lid 3, en voor banen in beroepen waarin specifieke behoefte bestaat aan werknemers uit derde landen en die in de klassen 1 en 2 vallen van de ISCO, mag de salarisdrempel minstens 1,2 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedragen. In dit geval doet de betrokken lidstaat de Commissie ieder jaar de lijst toekomen van de beroepen waarvoor is besloten een afwijking toe te staan.

6.   Dit artikel laat de toepasselijke collectieve overeenkomsten of praktijken in de betrokken beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen onverlet.

Artikel 6

Aantal toegelatenen

Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten tot vaststelling van het aantal onderdanen van derde landen dat zij op grond van deze richtlijn op hun grondgebied toelaten met het oog op een hooggekwalificeerde baan, onverlet.

HOOFDSTUK III

EUROPESE BLAUWE KAART: PROCEDURE EN TRANSPARANTIE

Artikel 7

Europese blauwe kaart

1.   Een onderdaan van een derde land die een aanvraag heeft ingediend en voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 en ten aanzien van wie de bevoegde autoriteiten een positieve beslissing hebben genomen overeenkomstig artikel 8, krijgt een Europese blauwe kaart uitgereikt.

De betrokken lidstaat biedt de onderdaan van een derde land alle faciliteiten om de benodigde visa te verkrijgen

2.   De lidstaten stellen een standaardgeldigheidsduur voor de Europese blauwe kaart vast, die ligt tussen één en vier jaar. Indien de arbeidsovereenkomst een kortere looptijd heeft, wordt de Europese blauwe kaart afgegeven voor of verlengd met de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden.

3.   De Europese blauwe kaart die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt afgegeven, beantwoordt aan het uniforme model dat wordt beschreven in Verordening (EG) nr. 1030/2002. Overeenkomstig punt a) 7.5-9 van de bijlage bij die verordening vermelden de lidstaten op de Europese blauwe kaart de voorwaarden voor toegang tot de arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in artikel 12, lid 1, van deze richtlijn. In de rubriek „soort titel” op die verblijfsvergunning vermelden de lidstaten „Europese blauwe kaart”.

4.   Tijdens de geldigheidsduur geeft de Europese blauwe kaart de houder:

a)

het recht het grondgebied van de lidstaat die de kaart heeft afgegeven, binnen te gaan, opnieuw binnen te gaan en erop te verblijven;

b)

de in deze richtlijn toegekende rechten.

Artikel 8

Weigeringsgronden

1.   De lidstaten wijzen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af indien de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden die zijn geformuleerd in artikel 5 of indien de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of veranderd zijn.

2.   Alvorens een beslissing over een aanvraag voor een Europese blauwe kaart te nemen, en wanneer zij op grond van artikel 12, leden 1 en 2, een toestemming of verlenging in overweging nemen gedurende de eerste twee jaar van legaal werk door de houder van een Europese blauwe kaart, kunnen de lidstaten de situatie op hun arbeidsmarkt onderzoeken en hun nationale procedures betreffende de voorwaarden voor het vervullen van een vacature toepassen.

De lidstaten kunnen nagaan of de betrokken vacature niet zou kunnen worden vervuld door een nationale of communautaire arbeidskracht, door een onderdaan van een derde land die legaal in de bewuste lidstaat verblijft en daar reeds deel uitmaakt van de arbeidsmarkt op grond van het communautaire of nationale recht, dan wel door een langdurig ingezetene die zich naar die lidstaat wenst te begeven met het oog op een hoog gekwalificeerde baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG.

3.   Een aanvraag voor een Europese blauwe kaart kan tevens onontvankelijk worden geacht op grond van artikel 6.

4.   De lidstaten kunnen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen met het oog op een ethisch wervingsbeleid in sectoren, in de landen van oorsprong, die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.

5.   De lidstaten mogen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen indien tegen de werkgever naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken voor zwartwerk en/of illegale tewerkstelling.

Artikel 9

Intrekking of niet-verlenging van de Europese blauwe kaart

1.   In de volgende gevallen trekken de lidstaten de Europese blauwe kaart in of weigeren zij deze te verlengen:

a)

indien de kaart op frauduleuze wijze is verkregen, dan wel vervalst of veranderd is;

b)

indien blijkt dat de houder niet voldeed of niet meer voldoet aan de in deze richtlijn gestelde toelatings- en verblijfsvoorwaarden, of dat hij om andere redenen dan waarvoor hij oorspronkelijk werd toegelaten, op hun grondgebied verblijft;

c)

indien de houder de in artikel 12, leden 1 en 2, en artikel 13 gestelde beperkingen niet heeft nageleefd.

2.   Het ontbreken van de in artikel 12, lid 2, tweede alinea, en in artikel 13, lid 4, bedoelde mededeling is op zichzelf geen reden om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, mits de houder kan bewijzen dat de mededeling de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen buiten zijn wil om.

3.   De lidstaten kunnen een op grond van deze richtlijn afgegeven Europese blauwe kaart intrekken of weigeren te verlengen in de volgende gevallen:

a)

om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;

b)

wanneer de houder van een Europese blauwe kaart niet over voldoende middelen beschikt om in zijn bestaan, en waar van toepassing dat van zijn gezinsleden, te voorzien zonder een beroep te doen op het socialebijstandsstelsel van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze middelen onder verwijzing naar hun aard en regelmaat en kunnen daarbij rekening houden met het niveau van de nationale minimumlonen en -pensioenen alsook met het aantal gezinsleden van de betrokken persoon. Deze beoordeling vindt niet plaats tijdens de in artikel 13 bedoelde periode van werkloosheid;

c)

indien betrokkene zijn adres niet heeft opgegeven;

d)

wanneer de houder van een Europese blauwe kaart sociale bijstand vraagt, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat hem daarover van tevoren passende schriftelijke informatie heeft verstrekt.

Artikel 10

Toelatingsaanvragen

1.   De lidstaten bepalen of aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land en/of door diens werkgever.

2.   De aanvraag wordt behandeld wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat tot welke hij wenst te worden toegelaten, of wanneer hij al legaal in die lidstaat verblijft als houder van een geldige verblijfsvergunning of van een nationaal visum voor verblijf van langere duur.

3.   In afwijking van lid 2 kan een lidstaat overeenkomstig zijn nationale wetgeving een aanvraag goedkeuren die wordt ingediend terwijl de betrokkene niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning maar wel legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijft.

4.   In afwijking van lid 2 mag een lidstaat bepalen dat een aanvraag alleen kan worden ingediend van buiten zijn grondgebied, op voorwaarde dat zulke beperkingen, geldend voor alle onderdanen van derde landen of voor specifieke categorieën onderdanen van derde landen, op het moment dat de richtlijn wordt aangenomen reeds in de bestaande wetgeving staan.

Artikel 11

Procedurele waarborgen

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen een beslissing over de volledige aanvraag voor een Europese blauwe kaart en stellen de aanvrager, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures van de betrokken lidstaat, zo spoedig mogelijk en uiterlijk 90 dagen nadat de aanvraag is ingediend, schriftelijk in kennis van hun beslissing.

De nationale wetgeving van de betrokken lidstaat bepaalt de eventuele gevolgen van het uitblijven van een beslissing binnen de in de eerste alinea vastgestelde termijn.

2.   Indien ter staving van de aanvraag niet afdoende gegevens of documenten zijn verstrekt, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mee welke aanvullende gegevens of documenten vereist zijn en stellen zij voor de verstrekking hiervan een redelijke termijn vast. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de autoriteiten de gevraagde aanvullende gegevens of documenten hebben ontvangen. Indien de aanvullende gegevens of documenten niet binnen de gestelde termijn worden verstrekt, kan de aanvraag worden afgewezen.

3.   Beslissingen tot weigering, niet-verlenging of intrekking van de Europese blauwe kaart worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken onderdaan van een derde land en eventueel aan diens werkgever, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures, en kunnen juridisch worden aangevochten in de betrokken lidstaat. In de kennisgeving worden de redenen voor de beslissing gegeven, alsmede informatie over de beschikbare beroepsmogelijkheden en de termijnen die daarvoor gelden.

HOOFDSTUK IV

RECHTEN

Artikel 12

Toegang tot de arbeidsmarkt

1.   Gedurende de eerste twee jaar van legaal werk in een lidstaat door de houder van een Europese blauwe kaart, is de toegang tot de arbeidsmarkt voor de betrokken persoon beperkt tot betaalde arbeid die voldoet aan de in artikel 5 gestelde toelatingsvoorwaarden. Na deze eerste twee jaren mogen de lidstaten de betrokkenen ten aanzien van de toegang tot een hooggekwalificeerde baan dezelfde behandeling toekennen als nationale onderdanen van de betrokken lidstaat.

2.   Gedurende de eerste twee jaar van legaal werk in een lidstaat door de houder van een Europese blauwe kaart, is voor verandering van werkgever schriftelijke toestemming nodig van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verblijf, overeenkomstig de nationale procedures en binnen de in artikel 11, lid 1, gestelde termijnen. Wijzigingen die van invloed zijn op de toelatingsvoorwaarden moeten vooraf worden medegedeeld of vereisen, indien voorgeschreven door de nationale wetgeving, voorafgaande toestemming.

Wanneer de betrokken lidstaat na deze eerste twee jaar geen gebruik maakt van de in lid 1 geboden mogelijkheid inzake gelijke behandeling, deelt de betrokkene, overeenkomstig de nationale procedures, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verblijf de veranderingen mee die de voorwaarden van artikel 5 beïnvloeden.

3.   De lidstaten mogen beperkingen op de toegang tot werk handhaven indien deze arbeidsactiviteiten gepaard gaan met de uitoefening van een overheidstaak en de verantwoordelijkheid voor de bewaking van het algemeen belang van de staat, en indien deze volgens het bestaande nationale of Gemeenschapsrecht uitsluitend mogen worden verricht door eigen onderdanen.

4.   De lidstaten mogen beperkingen op de toegang tot werk handhaven indien dit werk volgens het bestaande nationale of Gemeenschapsrecht uitsluitend mag worden verricht door eigen onderdanen, onderdanen van de Unie of EER-onderdanen.

5.   Dit artikel laat het beginsel van communautaire preferentie dat is neergelegd in de desbetreffende bepalingen van de toetredingsakten van 2003 en 2005, en met name ten aanzien van de rechten van de onderdanen van de betrokken lidstaten op toegang tot de arbeidsmarkt, onverlet.

Artikel 13

Tijdelijke werkloosheid

1.   Werkloosheid is op zichzelf geen reden om de Europese blauwe kaart in te trekken, tenzij de periode van werkloosheid langer duurt dan drie achtereenvolgende maanden of werkloosheid zich tijdens de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart meer dan één keer voordoet.

2.   Gedurende de in lid 1 bedoelde periode is het de houder van de Europese blauwe kaart toegestaan werk te zoeken en een baan aan te nemen volgens de voorwaarden van artikel 12.

3.   De lidstaten staan de houder van de Europese blauwe kaart toe op hun grondgebied te blijven tot de in artikel 12, lid 2, bedoelde toestemming wordt verleend of geweigerd. Met de in artikel 12, lid 2, bedoelde mededeling eindigt automatisch de periode van werkloosheid.

4.   De houder van de Europese blauwe kaart deelt, volgens de desbetreffende nationale procedures, het begin van de periode van tijdelijke werkloosheid mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verblijf.

Artikel 14

Gelijke behandeling

1.   De houder van de Europese blauwe kaart wordt op dezelfde manier behandeld als de onderdanen van de lidstaat die de blauwe kaart heeft afgegeven, op het vlak van:

a)

arbeidsvoorwaarden, zoals salaris en ontslag, en de voorschriften inzake gezondheid en veiligheid op het werk;

b)

vrijheid van vereniging en aansluiting bij of lidmaatschap van een werkgevers- of werknemersorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;

c)

onderwijs en beroepsopleiding;

d)

erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de desbetreffende nationale procedures;

e)

bepalingen in de nationale wetgeving inzake takken van sociale zekerheid zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 1408/71. De bijzondere bepalingen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 859/2003 zijn van overeenkomstige toepassing;

f)

onverminderd bestaande bilaterale overeenkomsten, de uitkering van inkomensgerelateerde verworven wettelijke pensioenen uit hoofde van ouderdom, berekend krachtens de wetgeving van de lidstaat of lidstaten die deze verschuldigd zijn, bij verhuizing naar een derde land;

g)

toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, inclusief huisvestingsprocedures alsmede voorlichting en advies van arbeidsbureaus;

h)

vrije toegang tot het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat, binnen de beperkingen die door de nationale wetgeving worden opgelegd.

2.   Met betrekking tot lid 1, onder c) en g), mogen de betrokken lidstaten de gelijke behandeling inzake studie- en onderhoudstoelagen en -beurzen of andere toelagen en beurzen voor secundair en hoger onderwijs en beroepsopleiding en huisvestingsprocedures beperken.

Met betrekking tot lid 1, onder c):

a)

kan voor toegang tot de universiteit en postsecundair onderwijs worden verlangd dat aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig de nationale wetgeving.

b)

mag de betrokken lidstaat de gelijke behandeling beperken tot gevallen waarin de geregistreerde of gebruikelijke verblijfplaats van de houder van de Europese blauwe kaart of van de gezinsleden voor wie voordelen worden opeist, op zijn grondgebied is gelegen.

Lid 1, onder g), geldt onverminderd de contractsvrijheid overeenkomstig het communautaire en nationale recht.

3.   Het bij lid 1 vastgestelde recht van gelijke behandeling laat het recht van de lidstaat om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen krachtens artikel 9, onverlet.

4.   Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig artikel 18 en er nog geen positieve beslissing is genomen over de afgifte van een Europese blauwe kaart, mogen de lidstaten de gelijke behandeling op de in lid 1 genoemde gebieden beperken, met uitzondering van de punten b) en d). Indien de lidstaten de aanvrager gedurende deze periode toestaan te werken, krijgt deze op alle in lid 1 genoemde gebieden dezelfde behandeling als onderdanen van de tweede lidstaat.

Artikel 15

Gezinsleden

1.   Richtlijn 2003/86/EG is van toepassing met de in dit artikel neergelegde afwijkingen.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 1, en van artikel 8 van Richtlijn 2003/86/EG wordt aan gezinshereniging niet de voorwaarde verbonden dat de houder van de Europese blauwe kaart reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend en dat hij een minimumperiode van verblijf heeft gehad.

3.   In afwijking van artikel 4, lid 1, laatste alinea, en van artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/86/EG kunnen de daarin bedoelde integratievoorwaarden en -maatregelen alleen worden toegepast nadat de betrokken personen gezinshereniging is toegestaan.

4.   In afwijking van artikel 5, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2003/86/EG worden uiterlijk zes maanden na de datum van indiening van een aanvraag de verblijfsvergunningen voor gezinsleden verstrekt, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld.

5.   In afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de verblijfsvergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de houder van de Europese blauwe kaart, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dit toelaat.

6.   In afwijking van artikel 14, lid 2, tweede zin, van Richtlijn 2003/86/EG passen de lidstaten geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe.

Dit lid wordt van toepassing vanaf 19 december 2011.

7.   In afwijking van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG telt het verblijf in verschillende lidstaten mee voor de berekening van de vijf jaar verblijf die nodig zijn voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning.

8.   Indien de lidstaat gebruik maakt van de mogelijkheid die wordt geboden in lid 7, zijn de bepalingen van artikel 16 van deze richtlijn betreffende de cumulatie van perioden van verblijf in verschillende lidstaten door de houder van een Europese blauwe kaart van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

De status van langdurig ingezetene voor de houder van de Europese blauwe kaart

1.   Richtlijn 2003/109/EG is van toepassing, behoudens de in dit artikel neergelegde afwijkingen.

2.   In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG mag de houder van de Europese blauwe kaart die gebruik heeft gemaakt van de in artikel 18 van deze richtlijn geboden mogelijkheid, de perioden van verblijf in verschillende lidstaten cumuleren om tot de vereiste verblijfsduur te komen, mits hij:

a)

vijf jaar legaal en ononderbroken op het grondgebied van de Gemeenschap verblijft als houder van een Europese blauwe kaart;

b)

onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag twee jaar legaal en ononderbroken als houder van een Europese blauwe kaart heeft verbleven op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor de verblijfsvergunning als langdurig ingezetene wordt ingediend.

3.   Voor de berekening van de duur van het legaal en ononderbroken verblijf en in afwijking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2003/109/EG, vormen perioden van afwezigheid van het grondgebied van de Gemeenschap geen onderbreking van de in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde periode, indien zij minder dan twaalf achtereenvolgende maanden duren en in totaal binnen de in lid 2, onder a), van dit artikel bedoelde periode niet langer zijn dan achttien maanden. Dit lid is ook van toepassing wanneer de houder van een Europese blauwe kaart geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 18 geboden mogelijkheid.

4.   In afwijking van artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 2003/109/EG verlengen de lidstaten de toegestane periode van afwezigheid van het grondgebied van de Gemeenschap voor langdurig ingezetenen met een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen voorzien van de in artikel 17, lid 2, van deze richtlijn bedoelde vermelding en hun gezinsleden die de status van langdurig ingezetene hebben, tot 24 achtereenvolgende maanden.

5.   De in de leden 3 en 4 van dit artikel geformuleerde afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG mogen worden beperkt tot gevallen waarin de betrokken onderdaan van een derde land kan aantonen dat hij het grondgebied van de Gemeenschap heeft verlaten om in zijn land van herkomst een economische activiteit uit te oefenen als werknemer of als zelfstandige, vrijwilligerswerk te doen of een studie te volgen.

6.   Artikel 14, lid 1, onder f), en artikel 15 blijven van toepassing op de houder van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de in artikel 17, lid 2, bedoelde vermelding, nadat de houder van de Europese blauwe kaart een langdurig ingezetene is geworden.

Artikel 17

Verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

1.   De houder van de Europese blauwe kaart die voldoet aan de in artikel 16 van deze richtlijn gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene krijgt een verblijfsvergunning uitgereikt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

2.   In de rubriek „opmerkingen” van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verblijfsvergunning vermelden de lidstaten „voormalig houder van Europese blauwe kaart”.

HOOFDSTUK V

VERBLIJF IN ANDERE LIDSTATEN

Artikel 18

Voorwaarden

1.   Na achttien maanden legaal verblijf in de eerste lidstaat als houder van de Europese blauwe kaart mogen de betrokkene en zijn gezinsleden onder de in dit artikel gestelde voorwaarden naar een andere lidstaat verhuizen voor een hooggekwalificeerde baan.

2.   Zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dient de houder van de Europese blauwe kaart of diens werkgever bij de bevoegde autoriteit van die lidstaat een aanvraag voor een Europese blauwe kaart in en legt hij alle documenten voor waaruit blijkt dat de betrokkene voor de tweede lidstaat voldoet aan de in artikel 5 gestelde voorwaarden. De tweede lidstaat kan overeenkomstig de nationale wetgeving besluiten de aanvrager niet toe te staan te werken zolang zijn bevoegde autoriteit niet positief op de aanvraag heeft beslist.

3.   De aanvraag mag ook bij de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat worden ingediend terwijl de houder van de Europese blauwe kaart nog op het grondgebied van de eerste lidstaat verblijft.

4.   De tweede lidstaat behandelt de aanvraag overeenkomstig de in artikel 11 beschreven procedures en stelt de aanvrager en de eerste lidstaat schriftelijk in kennis van zijn beslissing om hetzij:

a)

een Europese blauwe kaart af te geven en de aanvrager toe te staan op zijn grondgebied te verblijven in verband met een hooggekwalificeerde baan, indien aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan, en onder de in artikel 7 tot en met 14 geformuleerde voorwaarden, of

b)

de Europese blauwe kaart niet af te geven en de aanvrager en zijn gezinsleden overeenkomstig de nationale wettelijke procedures, met inbegrip van de verwijderingsprocedures, te verplichten het grondgebied te verlaten, indien niet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan. De eerste lidstaat neemt de houder van de Europese blauwe kaart en zijn gezinsleden onmiddellijk zonder formaliteiten terug. Dat geldt eveneens indien de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart is verstreken of de kaart tijdens de behandeling van de aanvraag is ingetrokken. Na deze terugname geldt artikel 13.

5.   Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart tijdens de procedure verstrijkt, kunnen de lidstaten, indien de nationale wetgeving dat vereist, voorzien in de afgifte van tijdelijke nationale verblijfsvergunningen of gelijkwaardige vergunningen zodat de aanvrager legaal op hun grondgebied kan blijven in afwachting van een beslissing over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten.

6.   De aanvrager en/of zijn werkgever kan aansprakelijk worden gesteld voor de kosten van de terugkeer en terugname van de houder van de Europese blauwe kaart en voor die van diens gezinsleden, met inbegrip van de eventuele uit openbare middelen betaalde kosten die voortvloeien uit de toepassing van lid 4, onder b).

7.   Bij de toepassing van dit artikel mogen de lidstaten een maximum hanteren voor het aantal toe te laten personen als bedoeld in artikel 6.

8.   Vanaf de tweede keer dat een houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn gezinsleden, gebruik maakt van de mogelijkheid om, overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk, naar een andere lidstaat te verhuizen, wordt onder „eerste lidstaat” verstaan de lidstaat vanwaar de persoon in kwestie verhuist en onder „tweede lidstaat” de lidstaat waar hij een aanvraag tot verblijf indient.

Artikel 19

Verblijf in de tweede lidstaat voor gezinsleden

1.   Indien de houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig artikel 18 en het gezin al was gevormd in de eerste lidstaat, krijgen de leden van het gezin toestemming hem te vergezellen of zich bij hem te voegen.

2.   Uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dienen de betrokken gezinsleden of de houder van een Europese blauwe kaart, naargelang van de nationale wetgeving, bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor gezinsleden in.

Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor gezinsleden tijdens de procedure verstrijkt of de houder niet langer het recht geeft legaal op het grondgebied van de tweede lidstaat te verblijven, staan de lidstaten de betrokkene toe op hun grondgebied te blijven, indien noodzakelijk door tijdelijke nationale verblijfsvergunningen of gelijkwaardige vergunningen af te geven, zodat de aanvrager legaal op hun grondgebied kan blijven bij de houder van de Europese blauwe kaart in afwachting van een beslissing over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat.

3.   De tweede lidstaat kan van de betrokken gezinsleden verlangen dat zij samen met de aanvraag voor een verblijfsvergunning de volgende documenten overleggen:

a)

hun verblijfsvergunning van de eerste lidstaat en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften daarvan, alsmede, indien vereist, een visum;

b)

een bewijs dat zij als gezinslid van een houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat hebben verbleven;

c)

een bewijs dat zij over een ziektekostenverzekering beschikken die alle risico’s in de tweede lidstaat dekt of een bewijs dat de houder van de Europese blauwe kaart een dergelijke verzekering voor hen heeft.

4.   De tweede lidstaat kan van de houder van een blauwe kaart verlangen dat hij aantoont dat de houder beschikt over:

a)

huisvesting die in de betrokken regio als normaal beschouwd wordt voor een vergelijkbaar gezin en die voldoet aan de algemene normen inzake veiligheid en hygiëne welke in de betrokken lidstaat gelden;

b)

stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op de sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze middelen onder verwijzing naar hun aard en regelmaat en kunnen daarbij rekening houden met het niveau van de nationale minimumlonen en -pensioenen alsook met het aantal gezinsleden.

5.   Afwijkingen als vervat in artikel 15 blijven van overeenkomstige toepassing.

6.   Indien het gezin nog niet was gevormd in de eerste lidstaat, is artikel 15 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De lidstaten delen de Commissie en de andere lidstaten mee of er wet- of regelgevende maatregelen zijn genomen die verband houden met artikel 6, artikel 8, lid 2, en artikel 18, lid 6.

Lidstaten die gebruikmaken van de bepalingen van artikel 8, lid 4, zenden een naar behoren gemotiveerd besluit met vermelding van de betrokken landen en sectoren toe aan de Commissie en de andere lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie en de andere lidstaten jaarlijks, en voor het eerst uiterlijk op 19 juni 2013, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 statistieken mee over hoeveel Europese blauwe kaarten er in het vorige kalenderjaar zijn verstrekt, verlengd en ingetrokken, met vermelding van de nationaliteit en, voor zover mogelijk, het beroep van de betrokken onderdanen van derde landen. Op dezelfde wijze worden statistieken verstrekt over toegelaten gezinsleden, die evenwel geen informatie bevatten over hun beroep. Met betrekking tot de houder van de Europese blauwe kaart en zijn gezinsleden die op grond van de artikelen 18, 19 en 20 zijn toegelaten, wordt voorts, voor zover mogelijk, ook de vorige lidstaat van verblijf vermeld.

3.   In het kader van de uitvoering van artikel 5, lid 3, en, in voorkomend geval, lid 4, wordt verwezen naar gegevens van de Commissie (Eurostat) en, in voorkomend geval, nationale gegevens.

Artikel 21

Verslagen

De Commissie brengt om de drie jaar, en voor het eerst uiterlijk 19 juni 2014, aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten, waarbij hij met name ingaat op het effect van artikel 3, lid 4, en de artikelen 5 en 18 op de Europese blauwe kaart, en stelt daarbij eventuele noodzakelijke wijzigingen voor.

De Commissie beoordeelt met name de relevantie van de in artikel 5 bepaalde salarisdrempel en afwijkingen, waarbij zij onder andere rekening houdt met het uiteenlopende karakter van de economische, sectorale en geografische situatie in de lidstaten.

Artikel 22

Contactpunten

1.   De lidstaten wijzen contactpunten aan die de in artikelen 16, 18 en 20 bedoelde informatie ontvangen en doorgeven.

2.   De lidstaten stellen zich coöperatief op bij de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie.

Artikel 23

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 19 juni 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij doen de Commissie onverwijld kennisgeving daarvan.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 25

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. ŠEBESTA


(1)  Advies van 20 november 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 18 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

(5)  PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15.

(6)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

(7)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(8)  PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.

(9)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1.

(10)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(11)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

(12)  PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.

(13)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23.

(14)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(15)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.

(16)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 35.

(17)  PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/30


RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 25 mei 2009

betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied

(Gecodificeerde versie)

(2009/470/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze beschikking te worden overgegaan.

(2)

Levende dieren en producten van dierlijke oorsprong zijn opgenomen in de lijst van producten in bijlage I bij het Verdrag. Voor een groot deel van de landbouwbevolking zijn de veehouderij en de verkoop van producten van dierlijke oorsprong een bron van inkomsten.

(3)

Met het oog op de rationele ontwikkeling van de betrokken sector en van de verbetering van de productiviteit, moeten veterinaire maatregelen ten uitvoer worden gelegd om de volks- en de diergezondheid in de Gemeenschap te beschermen en te verbeteren.

(4)

Daartoe moet worden voorzien in een bijdrage van de Gemeenschap voor reeds vastgestelde of nog vast te stellen maatregelen.

(5)

De Gemeenschap dient, middels een financiële bijdrage, tot een zo snel mogelijke uitroeiing van alle uitbraken van ernstige besmettelijke ziekten bij te dragen.

(6)

Het uitbreken van zoönosen die een bedreiging vormen voor de gezondheid van de mens moet door middel van daartoe geëigende controlemaatregelen zoveel mogelijk worden voorkomen.

(7)

In het licht van de aanneming van Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (4) moet de communautaire financiële bijdrage eveneens worden toegekend voor uitroeiingsmaatregelen die de lidstaten ter bestrijding van andere, onder communautaire bepalingen inzake bestrijding vallende ziekten bij aquacultuurdieren toepassen.

(8)

Bij de toewijzing van financiële bijdragen uit de Gemeenschapsbegroting ten behoeve van de ziektebestrijding bij aquacultuurdieren moet volgens dezelfde procedures als die welke voor de controle en bestrijding van bepaalde ziekten bij terrestrische dieren van toepassing zijn, worden gecontroleerd of de in Richtlijn 2006/88/EG vastgelegde bepalingen inzake ziektebestrijding worden nageleefd.

(9)

Voor de werking van de interne markt is een controlestrategie nodig die de harmonisatie van de controleregeling voor producten uit derde landen impliceert. De tenuitvoerlegging van deze strategie moet worden vergemakkelijkt door voor de invoering en de verdere ontwikkeling ervan in financiële bijstand van de Gemeenschap te voorzien.

(10)

Met het oog op de harmonisatie van de essentiële voorschriften inzake bescherming van de gezondheid van mens en dier en de bescherming van de dieren, moeten communautaire coördinatie- en referentielaboratoria worden aangewezen en moeten acties op technisch en wetenschappelijk vlak worden ondernomen. Het is dienstig daartoe in een financiële bijdrage van de Gemeenschap te voorzien. Het is nuttig, met name in de sector van de dierbescherming, voor het verzamelen en opslaan en de verspreiding van de nodige informatie een database te creëren.

(11)

Het is zaak informatie in te winnen met het oog op een betere ontwikkeling en uitvoering van de wetgeving inzake diergezondheid en voedselveiligheid. Bovendien moet de informatie over de wetgeving inzake diergezondheid en voedselveiligheid dringend op zo groot mogelijke schaal in de Gemeenschap worden verspreid. Het is daarom wenselijk diergezondheid en voedselveiligheid van producten van dierlijke oorsprong in de financiering van het voorlichtingsbeleid inzake dierenbescherming op te nemen.

(12)

Voor communautaire acties voor de uitroeiing van bepaalde dierziekten wordt reeds financiële steun van de Gemeenschap verleend. In dit verband dienen te worden vermeld: Richtlijn 77/391/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende een gemeenschappelijke actie met het oog op de uitroeiing van brucellose, tuberculose en leukose bij runderen (5), Richtlijn 82/400/EEG van de Raad van 14 juni 1982 tot wijziging van Richtlijn 77/391/EEG en tot instelling van een aanvullende gemeenschappelijke actie voor de uitroeiing van brucellose, tuberculose en leukose bij runderen (6), Beschikking 80/1096/EEG van de Raad van 11 november 1980 betreffende een financiële actie van de Gemeenschap met het oog op de uitroeiing van klassieke varkenspest (7), en Beschikking 89/455/EEG van de Raad van 24 juli 1989 tot instelling van een communautaire actie betreffende het opzetten van proefprojecten voor de bestrijding van rabies met het oog op de uitroeiing of de voorkoming daarvan (8). De financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing van de onderscheiden voornoemde ziekten moet verder in de desbetreffende beschikking geregeld blijven.

(13)

Het is van belang dat een financiële maatregel van de Gemeenschap wordt vastgesteld inzake de uitroeiing, bestrijding en bewaking van bepaalde dierziekten. Alle financiële maatregelen van de Gemeenschap met betrekking tot de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten en zoönosen die tot verplichte uitgaven op de begroting van de Gemeenschap leiden, moeten in één hoofdstuk worden ondergebracht.

(14)

Gezien de aard van deze uitgaven is het wenselijk dat de Commissie op grond van deze beschikking te financieren uitgaven rechtstreeks beheert.

(15)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Deze beschikking bepaalt op welke wijze de Gemeenschap financieel bijdraagt aan:

gerichte veterinaire maatregelen,

controlemaatregelen op veterinair gebied,

programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van dierziekten en zoönosen.

Deze beschikking is niet van invloed op de mogelijkheden voor bepaalde lidstaten om een financiële bijdrage van de Gemeenschap van meer dan 50 % uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (10) te ontvangen.

HOOFDSTUK II

GERICHTE VETERINAIRE MAATREGELEN

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 2

De gerichte veterinaire maatregelen behelzen:

urgente maatregelen,

de bestrijding van mond-en-klauwzeer,

voorlichtingsbeleid inzake diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid,

acties op technisch en wetenschappelijk gebied,

de bijdrage voor maatregelen van de lidstaten voor de uitroeiing van bepaalde ziekten.

AFDELING 2

Urgente maatregelen

Artikel 3

1.   Dit artikel is van toepassing wanneer zich op het grondgebied van een lidstaat een van de volgende ziekten voordoet:

runderpest,

pest bij kleine herkauwers,

vesiculaire varkensziekte,

bluetongue,

Teschener-ziekte,

schaapspokken en geitenpokken,

Riftvalleykoorts,

nodulaire dermatose,

paardenpest,

vesiculaire stomatitis (pseudomond-en-klauwzeer),

Venezolaanse virale paardenencefalomyelitis,

enzoötische hemorragische ziekte bij herten,

klassieke varkenspest,

Afrikaanse varkenspest,

besmettelijke runderperipneumonie.

epizoötische hematopoïetische necrose bij vissen (EHN),

epizootic ulcerative syndrome bij vissen (EUS),

besmetting met Bonamia exitiosa,

besmetting met Perkinsus marinus,

besmetting met Microcytos mackini,

Taura syndrome bij schaaldieren,

Yellowhead disease bij schaaldieren.

2.   De betrokken lidstaat komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing van de ziekte in aanmerking, op voorwaarde dat de onverwijld toegepaste maatregelen ten minste de isolering van het bedrijf bij vermoedelijke ziekte omvatten, alsmede, direct na de officiële bevestiging van de ziekte:

het slachten van de dieren van de voor de ziekte vatbare soorten die lijden aan de ziekte of ermee besmet zijn, dan wel er vermoedelijk aan lijden of ermee besmet zijn, en destructie van die dieren,

destructie van besmet voer of van besmet materiaal, voor zover dat niet overeenkomstig het derde streepje kan worden ontsmet,

reiniging en ontsmetting van het bedrijf en van het aldaar aanwezige materieel, alsook insectenverdelging op het bedrijf en op het materieel,

instelling van beschermingsgebieden,

toepassing van voorschriften waarmee het risico van verspreiding van de infecties kan worden voorkomen,

vaststelling van een termijn die in acht moet worden genomen vóór het opnieuw opnemen van dieren op het bedrijf na het slachten,

onmiddellijke en passende schadeloosstelling van de veehouders.

3.   De betrokken lidstaat komt eveneens voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking wanneer bij het uitbreken van een van de in lid 1 genoemde ziekten twee of meer lidstaten nauw samenwerken bij de beheersing van die epizoötie, met name bij de tenuitvoerlegging van het epizoötiologisch onderzoek en van de maatregelen inzake het toezicht op de ziekte. Over de specifieke financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt, onverminderd de in het kader van de desbetreffende gemeenschappelijke marktordeningen vastgestelde maatregelen, een besluit genomen volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

4.   De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten, overeenkomstig de communautaire wetgeving, onverwijld in kennis van de toegepaste maatregelen inzake kennisgeving en uitroeiing en de resultaten daarvan. De situatie wordt in het kader van het in artikel 40, lid 1, bedoelde Comité, hierna „Comité” te noemen, zo spoedig mogelijk onderzocht. Over de specifieke financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt, onverminderd de in het kader van de desbetreffende gemeenschappelijke marktordeningen vastgestelde maatregelen, een besluit genomen volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

5.   Indien voortzetting van de in lid 2 en in artikel 4 bedoelde maatregelen gezien de ontwikkeling van de situatie in de Gemeenschap wenselijk blijkt, kan volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure een nieuw besluit inzake de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden genomen, die meer kan bedragen dan 50 % als bepaald in lid 6, eerste streepje, van dit artikel. Bij de goedkeuring van dat besluit kan ook worden bepaald welke maatregelen, naast de in lid 2 van dit artikel bedoelde, door de betrokken lidstaat dienen te worden genomen om het welslagen van de actie te waarborgen.

6.   Onverminderd de in het kader van de gemeenschappelijke ordeningen der markten te nemen maatregelen ter ondersteuning van de markten, beloopt de zo nodig in verschillende tranches verdeelde financiële bijdrage van de Gemeenschap:

50 % van de kosten die door de lidstaat zijn gemaakt voor de schadeloosstelling van de eigenaars voor het slachten en de destructie van de dieren en, eventueel, van de producten ervan, het reinigen, de insectenverdelging en het ontsmetten van het bedrijf en het materiaal, en de destructie van besmet voer en materiaal, als bedoeld in lid 2, tweede streepje;

100 % van de kosten van het geleverde vaccin en 50 % van de kosten voor het verrichten van de inenting, indien overeenkomstig lid 5 tot inenting is besloten.

Artikel 4

1.   Dit artikel en artikel 3, leden 4 en 5, zijn van toepassing wanneer zich op het grondgebied van een lidstaat aviaire influenza voordoet.

2.   De betrokken lidstaat komt voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing van aviaire influenza in aanmerking, als de minimale bestrijdingsmaatregelen van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza (11) volledig en doeltreffend overeenkomstig de relevante communautaire wetgeving zijn uitgevoerd en — bij het doden van de dieren van de voor de ziekte vatbare soorten die lijden aan de ziekte of ermee besmet zijn, dan wel er vermoedelijk aan lijden of ermee besmet zijn — de veehouders onmiddellijk op passende wijze zijn schadeloosgesteld.

3.   De zo nodig in verschillende tranches verdeelde financiële bijdrage van de Gemeenschap beloopt:

50 % van de kosten van de lidstaat voor de schadeloosstelling van de veehouders voor het doden van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en voor de waarde van de vernietigde eieren;

50 % van de kosten van de lidstaat voor de destructie van de dieren, de destructie van de dierlijke producten, het reinigen en het ontsmetten van het bedrijf en het materiaal, de destructie van besmet voer en de destructie van besmet materiaal, voor zover het materiaal niet kan worden ontsmet;

100 % van de kosten van het geleverde vaccin en 50 % van de kosten voor het verrichten van de vaccinatie, indien overeenkomstig artikel 54 van Richtlijn 2005/94/EG tot noodvaccinatie is besloten.

Artikel 5

De lidstaten kunnen volgens de procedures van artikel 3, leden 4, 5 en 6, van deze beschikking in het kader van de overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (12) opgestelde operationele programma’s middelen bestemmen voor de uitroeiing van de in artikel 3, lid 1, van deze beschikking vermelde exotische ziekten bij aquacultuurdieren, mits aan de in afdeling 3 van hoofdstuk V van Richtlijn 2006/88/EG vastgestelde minimale maatregelen betreffende bestrijding en uitroeiing wordt voldaan.

Artikel 6

1.   Artikel 3 is ook van toepassing wanneer het hoofd moet worden geboden aan voor de Gemeenschap nadelige situaties op gezondheidsgebied ten gevolge van de in lid 1 van dat artikel bedoelde ziekten, ook indien het grondgebied waar de ziekte zich ontwikkelt onderworpen is aan een bestrijdingsprogramma overeenkomstig artikel 27.

2.   Artikel 3 is van toepassing wanneer op het grondgebied van een lidstaat pseudovogelpest (Newcastle Disease) uitbreekt.

Behoudens besluit van de Commissie, genomen volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure, waarbij wordt toegestaan dat er, op bepaalde voorwaarden en voor een beperkte tijdsduur en een beperkt gebied, inenting plaatsvindt, zal geen financiële bijdrage van de Gemeenschap worden verleend voor de levering van het vaccin of het uitvoeren van de inentingen.

3.   Artikel 3, met uitzondering van lid 2, vierde streepje, en lid 6, tweede streepje, is van toepassing wanneer een in Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers (13) bedoelde zoönose uitbreekt, mits er onmiddellijk gevaar bestaat voor de volksgezondheid. Op grond van het in artikel 3, lid 4, van deze beschikking bedoelde besluit zal worden beslist of dit het geval is.

Artikel 7

1.   Volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure voegt de Commissie, op verzoek van een lidstaat, aan de in artikel 3, lid 1, bedoelde lijst een exotische ziekte toe die verplicht moet worden aangemeld en die een gevaar voor de Gemeenschap kan opleveren.

2.   De in artikel 3, lid 1, bedoelde lijst van ziekten kan, afhankelijk van de ontwikkeling van de situatie, volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure worden aangevuld met ziekten die volgens Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (14) moeten worden gemeld en ziekten die op aquacultuurdieren kunnen worden overgedragen. De lijst kan ook worden gewijzigd of ingekort in verband met de vooruitgang die is geboekt in het kader van de op communautair niveau vastgestelde maatregelen ter bestrijding van sommige ziekten.

3.   De bepalingen van artikel 3, lid 2, kunnen volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure worden aangevuld of gewijzigd, met name in verband met het opnemen van nieuwe ziekten in de in artikel 3, lid 1, bedoelde lijst, in het licht van opgedane ervaring of in verband met de aanneming van communautaire bepalingen met betrekking tot bestrijdingsmaatregelen.

Artikel 8

1.   Indien een lidstaat rechtstreeks door het uitbreken of de verspreiding van een van de ziekten als bedoeld in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, artikel 6, leden 1 en 2, artikel 14, lid 1, of in bijlage I, op het grondgebied van een derde land of een lidstaat, wordt bedreigd, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de maatregelen die hij voornemens is te treffen om zich te beschermen.

2.   De situatie wordt zo spoedig mogelijk in het kader van het Comité onderzocht. Volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure kan worden besloten de in dat geval adequate maatregelen vast te stellen, met name de instelling van een bufferzone door middel van inenting en te voorzien in een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de bijzondere maatregelen die nodig worden geacht met het oog op het welslagen van de desbetreffende actie.

3.   In het in lid 2 bedoelde besluit worden de voor steun in aanmerking komende uitgaven en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap vastgesteld.

Artikel 9

1.   De Gemeenschap kan op verzoek van een lidstaat besluiten dat de lidstaten voorraden biologische producten moeten aanleggen voor de bestrijding van de ziekten als bedoeld in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, (vaccins, aangepaste virusstammen, sera voor diagnostisch gebruik), en, onverminderd het in artikel 69, lid 1, van Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer (15) bedoelde besluit, in artikel 14, lid 1, van deze beschikking.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregel en de uitvoeringsbepalingen, met name met betrekking tot keuze, productie, opslag, vervoer en gebruik van deze voorraden en inzake de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap, worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 10

1.   Indien het uitbreken of de verspreiding van een van de ziekten als bedoeld in artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 14, lid 1, in een derde land voor de Gemeenschap een gevaar kan vormen, kan de Gemeenschap dat derde land bij de bestrijding van die ziekte steunen door vaccin te leveren of de aankoop van vaccin te financieren.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregel, de bepalingen ter uitvoering daarvan, de desbetreffende voorwaarden en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 11

1.   De Commissie verricht, in samenwerking met de bevoegde nationale instanties, controles ter plaatse om zich uit veterinair oogpunt van de uitvoering van de vastgestelde maatregelen te vergewissen.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de in lid 1 bedoelde controles te vergemakkelijken en met name om te waarborgen dat de deskundigen op hun verzoek kunnen beschikken over alle informatie en alle bescheiden die zij nodig hebben om de uitvoering van de maatregelen te beoordelen.

3.   De algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel, met name met betrekking tot de frequentie en de wijze van uitvoering van de in lid 1 bedoelde controles, de aanwijzing van de veterinaire deskundigen, alsmede de procedure die deze in acht moeten nemen voor het opstellen van hun verslag, worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 12

Voor de in deze afdeling vastgestelde maatregelen wordt jaarlijks in het kader van de begrotingsprocedure het bedrag van de vereiste kredieten vastgesteld.

Artikel 13

De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt niet verleend wanneer met de maatregel een totaalbedrag is gemoeid van minder dan 10 000 EUR.

AFDELING 3

Bestrijding van mond-en-klauwzeer

Artikel 14

1.   Dit artikel is van toepassing wanneer op het grondgebied van een lidstaat mond-en-klauwzeer uitbreekt.

2.   Aan de betrokken lidstaat wordt door de Gemeenschap financiële bijstand voor de uitroeiing van mond-en-klauwzeer verleend, op voorwaarde dat de in artikel 3, lid 2, bedoelde maatregelen en de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2003/85/EG, onmiddellijk worden toegepast.

3.   Artikel 3, lid 4, is van toepassing.

4.   Onverminderd de maatregelen die in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen moeten worden genomen om de markt te ondersteunen, is de specifieke financiële bijdrage uit hoofde van deze beschikking gelijk aan 60 % van de door de lidstaat gemaakte kosten voor:

a)

de schadeloosstelling van de veehouders voor:

i)

het slachten en de destructie van de dieren,

ii)

de destructie van de melk,

iii)

het reinigen en ontsmetten van het bedrijf,

iv)

de destructie van besmet voer en, voor zover dat niet kan worden ontsmet, van besmet materiaal,

v)

de door de veehouders geleden verliezen ingevolge de beperkingen op de handel in fokdieren en mestvee ingevolge de wederinvoering van de noodvaccinatie overeenkomstig artikel 50, lid 3, van Richtlijn 2003/85/EG;

b)

het eventuele vervoer van de geslachte dieren naar de verwerkingsfabrieken;

c)

alle andere maatregelen die nodig zijn om de ziekte in de haard uit te roeien.

De Commissie stelt volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure de aard vast van de in punt c) van dit lid bedoelde andere maatregelen die voor dezelfde financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking komen, alsmede de gevallen waarin punt a), onder v), van dit lid van toepassing is.

5.   De situatie moet in het Comité voor de eerste maal uiterlijk 45 dagen nadat de eerste haard van mond-en-klauwzeer officieel is bevestigd, opnieuw worden bezien, en daarna afhankelijk van de wijze waarop de toestand zich ontwikkelt. Daarbij wordt niet alleen de situatie op veterinair gebied onderzocht, maar worden ook de reeds gedane en de verwachte uitgaven geraamd. Op grond van dit onderzoek kan volgens de in artikel 40, lid 3, bedoelde procedure een nieuw besluit ten aanzien van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden genomen, die meer kan bedragen dan 60 % als bepaald in lid 4 van dit artikel. In dat besluit worden de voor steun in aanmerking komende uitgaven en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap vastgesteld. Bij de goedkeuring van dat besluit kan bovendien worden bepaald welke maatregelen, naast de in lid 2 van dit artikel bedoelde, door de betrokken lidstaat moeten worden genomen om het welslagen van de actie te waarborgen.

Artikel 15

Door de Gemeenschap vastgestelde maatregelen ter bestrijding van mond-en-klauwzeer buiten de Gemeenschap, met name acties uit hoofde van de artikelen 8 en 10, kunnen in aanmerking komen voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap.

Artikel 16

De in artikel 15 bedoelde maatregelen en de bepalingen ter uitvoering daarvan, de desbetreffende voorwaarden en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 17

De communautaire reserves van mond-en-klauwzeervaccins, gevormd bij Beschikking 91/666/EEG van de Raad van 11 december 1991 betreffende de vorming van communautaire reserves van mond-en-klauwzeervaccins (16), kunnen in aanmerking komen voor steun van de Gemeenschap.

De hoogte van de communautaire bijdrage en de voorwaarden waaronder deze kan worden verstrekt, worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 3, bedoelde procedure.

Artikel 18

Voor de in de artikelen 15, 16 en 17 vastgestelde maatregelen wordt jaarlijks in het kader van de begrotingsprocedure het bedrag van de vereiste kredieten vastgesteld.

Indien bij het uitbreken van een ernstige epidemie van mond-en-klauwzeer uit hoofde van deze afdeling uitgaven moeten worden verricht die de overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde bedragen overschrijden, treft de Commissie in het kader van haar bestaande bevoegdheden de nodige maatregelen of doet zij de nodige voorstellen aan de begrotingsautoriteit, om te garanderen dat aan de in artikel 14 bedoelde financiële verplichtingen wordt voldaan.

AFDELING 4

Voorlichtingsbeleid inzake diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid

Artikel 19

De Gemeenschap levert een financiële bijdrage aan de ontwikkeling van een voorlichtingsbeleid met betrekking tot diergezondheid, dierenwelzijn en de voedselveiligheid van producten van dierlijke oorsprong, onder meer door:

a)

de installatie en ontwikkeling van voorlichtingsinstrumenten, met inbegrip van een adequate database voor:

i)

het verzamelen en opslaan van alle informatie over de communautaire wetgeving inzake diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid van producten van dierlijke oorsprong,

ii)

de verspreiding van de onder i) vermelde informatie bij de bevoegde autoriteiten, de producenten en de consumenten, in voorkomend geval rekening houdend met interfaces van nationale gegevensbestanden;

b)

de uitvoering van de nodige studies ter voorbereiding en ontwikkeling van wetgeving inzake dierenwelzijn.

Artikel 20

De in artikel 19 bedoelde maatregelen, de bepalingen ter uitvoering daarvan en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 21

Voor de in deze afdeling vastgestelde maatregelen wordt jaarlijks in het kader van de begrotingsprocedure het bedrag van de vereiste kredieten vastgesteld.

AFDELING 5

Acties op technisch en wetenschappelijk gebied

Artikel 22

De Gemeenschap kan de nodige technische en wetenschappelijke maatregelen nemen voor de ontwikkeling van communautaire wetgeving en voor de ontwikkeling van voorlichting en opleiding op veterinair gebied, of kan de lidstaten of internationale organisaties daarin bijstaan.

Artikel 23

De in artikel 22 bedoelde maatregelen, de bepalingen ter uitvoering daarvan en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 24

Voor de in deze afdeling vastgestelde maatregelen wordt jaarlijks in het kader van de begrotingsprocedure het bedrag van de vereiste kredieten vastgesteld.

HOOFDSTUK III

PROGRAMMA’S VOOR DE UITROEIING, BESTRIJDING EN BEWAKING VAN DIERZIEKTEN EN ZOÖNOSEN

Artikel 25

De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de uitroeiing van brucellose, tuberculose en leukose bij runderen wordt — onverminderd het bepaalde in artikel 28, lid 1 — vastgesteld bij Richtlijn 77/391/EEG en Richtlijn 82/400/EEG.

Artikel 26

1.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de uitroeiing van klassieke varkenspest wordt vastgesteld bij Beschikking 80/1096/EEG.

2.   De financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de uitroeiing van brucellose bij schapen wordt vastgesteld bij Beschikking 90/242/EEG van de Raad van 21 mei 1990 inzake een financiële actie van de Gemeenschap voor de uitroeiing van schapen- en geitenbrucellose (17).

Artikel 27

1.   Er wordt voorzien in een financiële maatregel van de Gemeenschap om de onkosten van de lidstaten voor de financiering van nationale programma’s voor de uitroeiing, bestrijding en bewaking van de in bijlage I vermelde dierziekten en zoönosen (hierna „programma’s” te noemen) te vergoeden.

De lijst in bijlage I kan overeenkomstig de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd, vooral wanneer er sprake is van nieuwe dierziekten die een risico voor de diergezondheid en indirect voor de volksgezondheid vormen, of in het licht van nieuwe epizoötiologische of wetenschappelijke gegevens.

2.   De lidstaten dienen jaarlijks uiterlijk 30 april bij de Commissie de jaar- of meerjarenprogramma’s in die het volgende jaar beginnen en waarvoor zij een financiële bijdrage van de Gemeenschap wensen te ontvangen.

Na 30 april ingediende programma’s komen het volgende jaar niet in aanmerking voor financiering.

De door de lidstaten ingediende programma’s bevatten ten minste de volgende elementen:

a)

een beschrijving van de epizoötiologische situatie van de ziekte vóór de begindatum van het programma;

b)

een beschrijving en afbakening van het geografische en bestuurlijke gebied waar het programma wordt uitgevoerd;

c)

de vermoedelijke duur van het programma, de te treffen maatregelen en de op de einddatum van het programma te verwezenlijken doelstelling;

d)

een kosten-batenanalyse van het programma.

De nadere criteria, waaronder criteria die betrekking hebben op meer dan een lidstaat, worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

In elk door een lidstaat ingediend meerjarenprogramma wordt de informatie die overeenkomstig de in dit lid vermelde criteria is vereist reeds voor elk programmajaar verstrekt.

3.   De Commissie kan een lidstaat verzoeken een meerjarenprogramma in te dienen of de duur van een ingediend jaarprogramma eventueel te verlengen als een meerjarenprogramma noodzakelijk wordt geacht voor een efficiëntere en doeltreffendere uitroeiing, bestrijding en bewaking van een ziekte, vooral wanneer er potentiële gevaren voor de diergezondheid en indirect voor de volksgezondheid bestaan.

De Commissie kan de regionale programma’s die betrekking hebben op meer dan een lidstaat in samenwerking met de betrokken lidstaten coördineren.

4.   De Commissie beoordeelt de door de lidstaten ingediende programma’s uit zowel veterinair als financieel oogpunt.

De lidstaten delen de Commissie alle toepasselijke informatie mee die zij nodig heeft om het programma te beoordelen.

De periode voor het verzamelen van alle informatie over de programma’s loopt jaarlijks op 15 september af.

5.   De volgende zaken worden jaarlijks uiterlijk 30 november goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 40, lid 3, bedoelde procedure:

a)

de programma’s, eventueel gewijzigd in het licht van de in lid 4 van dit artikel vastgestelde beoordeling;

b)

het bedrag van de financiële bijdrage van de Gemeenschap;

c)

de bovengrens van de financiële bijdrage van de Gemeenschap;

d)

de voorwaarden waaraan de financiële bijdrage van de Gemeenschap eventueel onderworpen is.

Programma’s worden voor hoogstens zes jaar goedgekeurd.

6.   Wijzigingen van de programma’s worden goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 40, lid 3, bedoelde procedure.

7.   Voor elk goedgekeurd programma dienen de lidstaten de volgende verslagen bij de Commissie in:

a)

tussentijdse technische en financiële verslagen;

b)

jaarlijks uiterlijk 30 april een gedetailleerd technisch jaarverslag met onder meer een beoordeling van de resultaten en een gedetailleerd verslag van de uitgaven van het voorafgaande jaar.

8.   De betalingsaanvragen met betrekking tot de uitgaven van een lidstaat in het kader van een programma tijdens het voorafgaande jaar, worden uiterlijk 30 april bij de Commissie ingediend.

Bij te laat ingediende betalingsaanvragen wordt de financiële bijdrage van de Gemeenschap op 1 juni, 1 augustus, 1 september en 1 oktober van dat jaar respectievelijk met 25 %, 50 %, 75 % en 100 % verlaagd.

De Commissie beslist jaarlijks uiterlijk 30 oktober over de betalingen van de Gemeenschap en houdt daarbij rekening met de overeenkomstig lid 7 door de lidstaten ingediende technische en financiële verslagen.

9.   Deskundigen van de Commissie kunnen ter plekke en in samenwerking met de bevoegde autoriteiten controles uitvoeren voor zover het noodzakelijk is een uniforme toepassing van deze beschikking te waarborgen overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (18).

De deskundigen van de Commissie kunnen bij deze controles worden bijgestaan door een overeenkomstig de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure opgerichte groep deskundigen.

10.   De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

11.   De lidstaten kunnen in het kader van de overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 opgestelde operationele programma’s middelen bestemmen voor de uitroeiing van de in bijlage I genoemde ziekten bij aquacultuurdieren.

Die middelen worden overeenkomstig de in dit artikel vastgelegde procedures toegewezen, met de volgende aanpassingen:

a)

het steunpercentage is in overeenstemming met de in Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde steunpercentages;

b)

lid 8 van dit artikel is niet van toepassing.

De uitroeiing vindt plaats overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Richtlijn 2006/88/EG of in het kader van een uitroeiingsprogramma.

Artikel 28

1.   Niettegenstaande de artikelen 25, 26 en 27 wordt het niveau van de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor programma’s betreffende de in deze artikelen bedoelde ziekten volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure door de Commissie vastgesteld op 50 % van de kosten die in de lidstaat zijn gemaakt om de eigenaars wier vee wegens de betrokken ziekte is geslacht, schadeloos te stellen.

2.   Op verzoek van een lidstaat beziet de Commissie de situatie opnieuw in het Comité wat betreft de ziektes waarvoor de artikelen 25, 26 en 27 gelden. Daarbij betrekt zij zowel de veterinaire situatie als de raming van de reeds gedane en de verwachte uitgaven. Daarna wordt elk nieuw besluit inzake de financiële bijdrage van de Gemeenschap, die meer kan bedragen dan 50 % van de kosten die de lidstaten hebben gemaakt om de veehouders schadeloos te stellen voor het slachten van dieren ingevolge de betrokken ziekte, genomen volgens de in artikel 40, lid 3, bedoelde procedure.

Bij de aanneming van dit besluit kunnen alle door de betrokken lidstaat uit te voeren maatregelen worden vastgesteld die voor het welslagen van de actie nodig zijn.

Artikel 29

De communautaire vastleggingen voor de medefinanciering van de programma’s worden jaarlijks vastgesteld. De vastleggingen voor de meerjarenprogramma’s worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (19). Voor meerjarenprogramma’s volgt de eerste vastlegging na de goedkeuring van de programma’s. Alle volgende vastleggingen gebeuren door de Commissie op basis van de in artikel 27, lid 5, van deze beschikking vermelde beslissing tot het verlenen van een bijdrage.

HOOFDSTUK IV

VETERINAIRE CONTROLES

AFDELING 1

Inleidende bepaling

Artikel 30

De Gemeenschap draagt ertoe bij de doeltreffendheid van de veterinaire controles te verbeteren door:

financiële steun te verlenen aan de coördinatie- en referentielaboratoria;

financieel bij te dragen in het verrichten van controles met het oog op de preventie van zoönosen;

financieel bij te dragen in de toepassing van de controlestrategie die nodig is voor de werking van de interne markt.

AFDELING 2

Coördinatie- en referentielaboratoria

Artikel 31

1.   Elk laboratorium dat overeenkomstig de communautaire veterinaire wetgeving als coördinatie- of referentielaboratorium is aangewezen en dat de taken vervult en aan de eisen voldoet die daarin zijn vastgesteld, kan voor financiële steun van de Gemeenschap in aanmerking komen.

2.   De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde steun, de voorwaarden voor de verlening van de steun en de hoogte van de steun worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 40, lid 2.

3.   Voor de in deze afdeling vastgestelde maatregelen wordt jaarlijks in het kader van de begrotingsprocedure het bedrag van de vereiste kredieten vastgesteld.

AFDELING 3

Controlestrategie

Artikel 32

1.   Elke lidstaat stelt een programma vast voor de uitwisseling van voor de veterinaire sector bevoegde ambtenaren.

2.   De uitwisselingsprogramma’s worden in het Comité door de Commissie samen met de lidstaten gecoördineerd.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de uitvoering mogelijk te maken van de gecoördineerde uitwisselingsprogramma’s.

4.   In het Comité wordt jaarlijks aan de hand van de door de lidstaten ingediende verslagen de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de uitwisselingsprogramma’s besproken.

5.   De lidstaten maken van de opgedane ervaring gebruik om de uitwisselingsprogramma’s te verbeteren en meer inhoud te geven.

6.   De Gemeenschap kan financiële steun verlenen met het oog op de efficiënte uitvoering van de uitwisselingsprogramma’s — met name via de in artikel 34, lid 1, bedoelde bijscholingsstages. De hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap en de eventuele voorwaarden voor de verlening ervan worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

7.   De artikelen 23 en 24 zijn in het kader van dit artikel van toepassing.

Artikel 33

Het bepaalde in artikel 32, leden 6 en 7, is van toepassing op de programma’s die zijn opgesteld in het kader Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (20) en Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (21) met het oog op de organisatie van veterinaire controles aan de buitengrenzen op producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht.

Artikel 34

1.   De Commissie kan, rechtstreeks dan wel door bemiddeling van de bevoegde nationale instanties, bijscholingsstages of -bijeenkomsten voor personeel in de lidstaten organiseren, met name voor degenen die met de in artikel 33 bedoelde veterinaire controles zijn belast.

Deze bijscholingsstages of -bijeenkomsten staan, indien er plaatsen beschikbaar zijn, op verzoek van de bevoegde autoriteiten en na instemming van de Commissie, open voor personeel van derde landen, die met de Gemeenschap een samenwerkingsovereenkomst op het gebied van veterinaire controles hebben gesloten, alsmede voor personen met een wetenschappelijke veterinaire opleiding die hun kennis op het gebied van de communautaire regelgeving wensen aan te vullen.

2.   De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van de in lid 1 bedoelde acties en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden door de Commissie volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 35

1.   Voor de invoering van systemen voor de identificatie van dieren en de kennisgeving van ziekten in het kader van de voorschriften inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt, kan financiële steun van de Gemeenschap worden verstrekt.

2.   De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van de in lid 1 bedoelde actie en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden door de Commissie vastgesteld nadat zij het Comité heeft geraadpleegd.

Artikel 36

1.   De Gemeenschap kan financiële steun verlenen voor de informatisering van de veterinaire procedures inzake:

a)

de intracommunautaire handel in en de invoer van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong;

b)

de hosting, het beheer en het onderhoud van geïntegreerde veterinaire computersystemen, in voorkomend geval rekening houdend met interfaces van nationale gegevensbestanden.

2.   De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van de in lid 1 bedoelde actie en de hoogte van de financiële bijdrage van de Gemeenschap worden vastgesteld volgens de in artikel 40, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 37

1.   Indien een lidstaat bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe controlestrategie ingevolge de werking van de interne markt voor het handelsverkeer in levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, uit structureel of geografisch oogpunt moeilijkheden ondervindt op het gebied van personeel en infrastructuur, kan door de Gemeenschap tijdelijk een degressieve financiële bijdrage worden verleend.

2.   De betrokken lidstaat dient, met het oog op de verbetering van de controleregeling, bij de Commissie een nationaal programma in, samen met de nodige financiële gegevens.

3.   De leden 3 tot en met 11 van artikel 27 zijn in het kader van dit artikel van toepassing.

Artikel 38

Voor de in deze afdeling bedoelde maatregelen wordt jaarlijks in het kader van de begrotingsprocedure het bedrag van de vereiste kredieten vastgesteld.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 39

De op grond van deze beschikking te financieren uitgaven worden rechtstreeks beheerd door de Commissie overeenkomstig artikel 148, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

Artikel 40

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (22).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee weken.

Artikel 41

De Commissie dient om de vier jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de gezondheidssituatie van dieren en een kosten-batenanalyse van de uitvoering van de programma’s in de diverse lidstaten, met inbegrip van een uitleg van de toegepaste criteria.

Artikel 42

Beschikking 90/424/EEG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 43

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 mei 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

J. ŠEBESTA


(1)  Advies van 16 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.

(3)  Zie bijlage II.

(4)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.

(5)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 44.

(6)  PB L 173 van 19.6.1982, blz. 18.

(7)  PB L 325 van 1.12.1980, blz. 5.

(8)  PB L 223 van 2.8.1989, blz. 19.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(10)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(11)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(12)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(13)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31.

(14)  PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

(15)  PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1.

(16)  PB L 368 van 31.12.1991, blz. 21.

(17)  PB L 140 van 1.6.1990, blz. 123.

(18)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(19)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(20)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

(21)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.

(22)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


BIJLAGE I

DIERZIEKTEN EN ZOÖNOSEN

Rundertuberculose

Runderbrucellose

Schapen- en geitenbrucellose (B. melitensis)

Bluetongue in gebieden waar de ziekte enzoötisch is, of in hoogrisicogebieden

Afrikaanse varkenspest

Vesiculaire varkensziekte

Klassieke varkenspest

Infectieuze hematopoëtische necrose

Infectieuze anemie bij zalm

Miltvuur

Besmettelijke boviene pleuropneumonie

Vogelgriep (aviaire influenza)

Hondsdolheid

Echinokokkose

Overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE)

Campylobacteriose

Listeriose

Salmonellose (zoönotische salmonella)

Trichinellose

Verocytotoxine-producerende E. coli

Virale hemorragische septikemie (VHS)

Koi-herpesvirus (KHV)

Besmetting met Bonamia ostreae

Besmetting met Marteilia refringens

White spot disease bij schaaldieren


BIJLAGE II

INGETROKKEN BESCHIKKING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Beschikking 90/424/EEG van de Raad

(PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19)

 

Beschikking 91/133/EEG van de Raad

(PB L 66 van 13.3.1991, blz. 18)

 

Verordening (EEG) nr. 3763/91 van de Raad

(PB L 356 van 24.12.1991, blz. 1)

uitsluitend artikel 10, lid 1

Beschikking 92/337/EEG van de Raad

(PB L 187 van 7.7.1992, blz. 45)

 

Beschikking 92/438/EEG van de Raad

(PB L 243 van 25.8.1992, blz. 27)

uitsluitend artikel 11

Richtlijn 92/117/EEG van de Raad

(PB L 62 van 15.3.1993, blz. 38)

uitsluitend artikel 9, lid 2

Richtlijn 92/119/EEG van de Raad

(PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69)

uitsluitend artikel 23, lid 2

Beschikking 93/439/EEG van de Commissie

(PB L 203 van 13.8.1993, blz. 34)

 

Beschikking 94/77/EG van de Commissie

(PB L 36 van 8.2.1994, blz. 15)

 

Beschikking 94/370/EG van de Raad

(PB L 168 van 2.7.1994, blz. 31)

 

Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad

(PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103)

uitsluitend artikel 17

Beschikking 2001/12/EG van de Raad

(PB L 3 van 6.1.2001, blz. 27)

 

Beschikking 2001/572/EG van de Raad

(PB L 203 van 28.7.2001, blz. 16)

 

Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1)

uitsluitend bijlage III, punt 9

Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 325 van 12.12.2003, blz. 31)

uitsluitend artikel 16

Beschikking 2006/53/EG van de Raad

(PB L 29 van 2.2.2006, blz. 37)

 

Beschikking 2006/782/EG van de Raad

(PB L 328 van 24.11.2006, blz. 57)

 

Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1)

uitsluitend wat de verwijzing naar Beschikking 90/424/EEG in artikel 1, lid 2, tweede streepje, en de bijlage, deel 5B, punt I, 3, betreft

Beschikking 2006/965/EG van de Raad

(PB L 397 van 30.12.2006, blz. 22)

uitsluitend artikel 1

Beschikking 2008/685/EG van de Commissie

(PB L 224 van 22.8.2008, blz. 11).

 


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Beschikking 90/424/EEG

De onderhavige beschikking

Artikelen 1 en 2

Artikelen 1 en 2

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, lid 2 bis

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 6

Artikel 3 bis

Artikel 4

Artikel 3 ter

Artikel 5

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 10 bis

Artikel 13

Artikel 11, leden 1 tot en met 5

Artikel 14, leden 1 tot en met 5

Artikel 11, lid 6

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 15

Artikel 18

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22, lid 1

Artikel 25

Artikel 22, lid 2

Artikel 23, lid 1

Artikel 26, lid 1

Artikel 23, lid 2

Artikel 23, lid 3

Artikel 26, lid 2

Artikel 23, lid 4

Artikel 24

Artikel 27

Artikel 25, leden 1 en 2

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 25, lid 3

Artikel 25, lid 4

Artikel 26

Artikel 29

Artikel 27

Artikel 30

Artikel 28

Artikel 31

Artikel 34

Artikel 32

Artikel 35

Artikel 33

Artikel 36

Artikel 34

Artikel 37

Artikel 35

Artikel 37 bis

Artikel 36

Artikel 38

Artikel 37

Artikel 39

Artikel 38

Artikel 40 bis

Artikel 39

Artikel 41, lid 1

Artikel 40, lid 1

Artikel 41, lid 2

Artikel 40, lid 2

Artikel 42, lid 1

Artikel 42, lid 2

Artikel 40, lid 3

Artikel 41, lid 3

Artikel 40, lid 4

Artikel 43, lid 1

Artikel 43, lid 2

Artikel 43 bis

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 44

Artikel 43

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


Commissie

18.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 155/46


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 juni 2009

tot wijziging van de Beschikkingen 2008/603/EG, 2008/691/EG en 2008/751/EG door verlenging van de tijdelijke afwijkingen van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van Mauritius, de Seychellen en Madagaskar met betrekking tot tonijn en tonijnzijden („loins”)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4543)

(2009/471/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot de instelling van economische partnerschapsovereenkomsten (1), en met name op artikel 36, lid 4, van bijlage II,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 17 juli 2008 heeft de Commissie Beschikking 2008/603/EG (2) vastgesteld tot verlening van een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van Mauritius met betrekking tot tonijnconserven en tonijnzijden („loins”). Op 29 oktober 2008 heeft Mauritius overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 om een nieuwe afwijking van de oorsprongsregels in die bijlage verzocht. Uit de door Mauritius verstrekte informatie blijkt dat de vangsten van tonijn, zelfs rekening houdend met de normale seizoenschommelingen, zeer laag blijven. Aangezien de abnormale situatie die in 2008 bestond in 2009 voortduurt, moet een nieuwe afwijking worden toegestaan met ingang van 1 januari 2009.

(2)

Op 14 augustus 2008 heeft de Commissie Beschikking 2008/691/EG (3) vastgesteld tot verlening van een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van de Seychellen met betrekking tot tonijnconserven. Op 18 december 2008 hebben de Seychellen overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 om een nieuwe afwijking van de oorsprongsregels in die bijlage verzocht. Uit de door de Seychellen verstrekte informatie blijkt dat de vangsten van tonijn, zelfs rekening houdend met de normale seizoenschommelingen, zeer laag blijven. Aangezien de abnormale situatie die in 2008 bestond in 2009 voortduurt, moet een nieuwe afwijking worden toegestaan met ingang van 1 januari 2009.

(3)

Op 18 september 2008 heeft de Commissie Beschikking 2008/751/EG (4) vastgesteld tot verlening van een tijdelijke afwijking van de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 teneinde rekening te houden met de bijzondere situatie van Madagaskar met betrekking tot tonijnconserven en tonijnzijden („loins”). Op 10 december 2008 heeft Madagaskar overeenkomstig artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 om een nieuwe afwijking van de oorsprongsregels in die bijlage verzocht. Volgens de door Madagaskar verstrekte informatie blijft het betrekken van rauwe tonijn die aan de oorsprongsregels voldoet moeilijk wegens de schaarste ervan. Aangezien de abnormale situatie die in 2008 bestond in 2009 voortduurt, moet een nieuwe afwijking worden toegestaan met ingang van 1 januari 2009.

(4)

De Beschikkingen 2008/603/EG, 2008/691/EG en 2008/751/EG waren tot 31 december 2008 van toepassing omdat de interim-overeenkomst inzake economisch partnerschap tussen de oostelijke en zuidelijke Afrikaanse staten enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (ESA-EU-interim-partnerschapsovereenkomst) vóór die datum niet in werking is getreden en niet voorlopig is toegepast.

(5)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden de oorsprongsregels in bijlage II bij die verordening en de afwijkingen van die regels vervangen door de regels van de ESA-EU-interim-partnerschapsovereenkomst, die naar verwachting in 2009 in werking zal treden of voorlopig zal worden toegepast.

(6)

Er moet worden gezorgd voor de continuïteit van de uitvoer uit de ACS-landen naar de Europese Gemeenschap en een probleemloze overgang op de interim-overeenkomst inzake economisch partnerschap. De Beschikkingen 2008/603/EG, 2008/691/EG, en 2008/751/EG moeten bijgevolg worden verlengd zodat zij ook na 1 januari 2009 van toepassing blijven.

(7)

Mauritius, de Seychellen en Madagaskar zullen automatisch in aanmerking komen voor een afwijking van de oorsprongsregels voor tonijn van GS-post 1604 krachtens de relevante bepalingen van het protocol van oorsprong dat gehecht is aan de door hen ondertekende ESA-EU-interim-partnerschapsovereenkomst zodra die overeenkomst in werking treedt of voorlopig wordt toegepast. Het zou niet passend zijn bij deze beschikking afwijkingen uit hoofde van artikel 36 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 toe te staan die het jaarlijkse contingent overschrijden dat bij de ESA-EU-interim-partnerschapsovereenkomst aan de ESA-regio is toegekend. Bijgevolg is overeengekomen bij de ondertekening een gezamenlijke interpretatieve verklaring in de ESA-EU-interim-partnerschapsovereenkomst op te nemen die de gemeenschappelijke overeenstemming weergeeft over het feit dat de jaarlijkse contingenten waarin die overeenkomst voorziet voor 2009 op passende wijze moeten worden aangepast. Bijgevolg moet het contingent voor 2009 gelijk zijn aan het contingent voor 2008.

(8)

De Beschikkingen 2008/603/EG, 2008/691/EG en 2008/751/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

De bepalingen van deze beschikking zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2008/603/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden uit Mauritius die in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 voor het vrije verkeer in de Gemeenschap worden aangegeven.”.

2)

Artikel 6, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Zij is van toepassing totdat de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden vervangen door die in de bijlage bij een overeenkomst met Mauritius wanneer die overeenkomst voorlopig wordt toegepast of, indien dit eerder is, in werking treedt, maar in elk geval niet na 31 december 2009.”.

3)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze beschikking.

Artikel 2

Beschikking 2008/691/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden uit de Seychellen die in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 voor het vrije verkeer in de Gemeenschap worden aangegeven.”.

2)

Artikel 6, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Zij is van toepassing totdat de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden vervangen door die in de bijlage bij een overeenkomst met de Seychellen wanneer die overeenkomst voorlopig wordt toegepast of, indien dit eerder is, in werking treedt, maar in elk geval niet na 31 december 2009.”.

3)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze beschikking.

Artikel 3

Beschikking 2008/751/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde afwijking geldt voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheden uit Madagaskar die in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 voor het vrije verkeer in de Gemeenschap worden aangegeven.”.

2)

Artikel 6, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Zij is van toepassing totdat de oorsprongsregels in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1528/2007 worden vervangen door die in de bijlage bij een overeenkomst met Madagaskar wanneer die overeenkomst voorlopig wordt toegepast of, indien dit eerder is, in werking treedt, maar in elk geval niet na 31 december 2009.”.

3)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij deze beschikking.

Artikel 4

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2009.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2009.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

(2)  PB L 194 van 23.7.2008, blz. 9.

(3)  PB L 225 van 23.8.2008, blz. 17.

(4)  PB L 255 van 23.9.2008, blz. 31.


BIJLAGE I

„BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Perioden

Hoeveelheid

09.1668

ex 1604 14 11, ex 1604 14 18, ex 1604 20 70

Tonijnconserven (1)

1.1.2008 tot en met 31.12.2008

3 000 t

1.1.2009 tot en met 31.12.2009

3 000 t

09.1669

1604 14 16

Tonijnzijden („loins”)

1.1.2008 tot en met 31.12.2008

600 t

1.1.2009 tot en met 31.12.2009

600 t


(1)  In elke verpakkingsvorm waarbij het product wordt beschouwd als conserven in de zin van GS-post ex ex 1604.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Perioden

Hoeveelheid

09.1666

ex 1604 14 11, ex 1604 14 18, ex 1604 20 70

Tonijnconserven (1)

1.1.2008 tot en met 31.12.2008

3 000 t

1.1.2009 tot en met 31.12.2009

3 000 t


(1)  In elke verpakkingsvorm waarbij het product wordt beschouwd als conserven in de zin van GS-post ex ex 1604.”


BIJLAGE III

„BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Omschrijving

Perioden

Hoeveelheid

09.1645

ex 1604 14 11, ex 1604 14 18, ex 1604 20 70

Tonijnconserven (1)

1.1.2008 tot en met 31.12.2008

2 000 t

1.1.2009 tot en met 31.12.2009

2 000 t

09.1646

1604 14 16

Tonijnzijden („loins”)

1.1.2008 tot en met 31.12.2008

500 t

1.1.2009 tot en met 31.12.2009

500 t


(1)  In elke verpakkingsvorm waarbij het product wordt beschouwd als conserven in de zin van GS-post ex ex 1604.”