ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2009.106.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 106

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
28 april 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 347/2009 van de Commissie van 27 april 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 348/2009 van de Commissie van 27 april 2009 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009

3

 

*

Verordening (EG) nr. 349/2009 van de Commissie van 24 april 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

5

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2009/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (Herschikking) ( 1 )

7

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/347/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 20 april 2009 houdende bepaling van het standpunt van de Gemeenschap inzake een besluit van de beheersinstanties in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur met betrekking tot de herziening van de in bijlage C, deel VII, van de overeenkomst vastgestelde specificaties voor grafische apparatuur

25

 

 

2009/348/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 april 2009 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van lycopeen als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2975)

55

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

 

2009/349/GBVB

 

*

Besluit van de Raad van 27 april 2009 tot uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo

60

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/1


VERORDENING (EG) Nr. 347/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 28 april 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

74,9

TN

139,0

TR

102,8

ZZ

105,6

0707 00 05

MA

37,3

TR

144,6

ZZ

91,0

0709 90 70

TR

104,9

ZZ

104,9

0805 10 20

EG

47,2

IL

58,6

MA

51,8

TN

55,4

TR

51,6

US

48,4

ZZ

52,2

0805 50 10

TR

54,5

ZA

73,4

ZZ

64,0

0808 10 80

AR

89,7

BR

73,3

CA

113,8

CL

78,9

CN

89,0

MK

22,1

NZ

103,1

US

130,3

UY

68,0

ZA

81,4

ZZ

85,0

0808 20 50

AR

78,2

CL

103,5

CN

36,6

NZ

141,0

ZA

89,8

ZZ

89,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/3


VERORDENING (EG) Nr. 348/2009 VAN DE COMMISSIE

van 27 april 2009

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2008/2009 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 945/2008 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 321/2009 van de Commissie (4).

(2)

Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2008/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 945/2008 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 28 april 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 april 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 258 van 26.9.2008, blz. 56.

(4)  PB L 101 van 21.4.2009, blz. 7.


BIJLAGE

Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 28 april 2009

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product

Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product

1701 11 10 (1)

27,53

3,03

1701 11 90 (1)

27,53

7,77

1701 12 10 (1)

27,53

2,89

1701 12 90 (1)

27,53

7,34

1701 91 00 (2)

31,29

9,59

1701 99 10 (2)

31,29

5,07

1701 99 90 (2)

31,29

5,07

1702 90 95 (3)

0,31

0,34


(1)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)  Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)  Vaststelling per procent sacharose.


28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/5


VERORDENING (EG) Nr. 349/2009 VAN DE COMMISSIE

van 24 april 2009

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de statistiek- en tariefnomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, moeten bepalingen worden vastgesteld voor de indeling van de in de bijlage bij onderhavige verordening vermelde goederen.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen op de gecombineerde nomenclatuur is gebaseerd en die bij specifieke Gemeenschapswetgeving is vastgesteld met het oog op de toepassing van tariefmaatregelen en andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Volgens deze algemene regels moeten de in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden ingedeeld onder de in kolom 2 vermelde GN-code om de in kolom 3 genoemde redenen.

(4)

Er moet worden bepaald dat de houder van een door de douane van een lidstaat afgegeven bindende tariefinlichting inzake de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die in strijd is met deze verordening, deze inlichting nog drie maanden mag blijven gebruiken op grond van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De goederen die zijn omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage worden onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld.

Artikel 2

Op een door de douane van een lidstaat verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de deze verordening kan nog gedurende drie maanden een beroep worden gedaan overeenkomstig artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 april 2009.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Product in poedervorm bestaande uit (in gewichtspercenten):

L-ascorbinezuur (vitamine C)

97

hydroxypropylmethylcellulose

3

De toevoeging van hydroxypropylmethylcellulose is niet nodig voor de houdbaarheid of het vervoer van vitamine C.

Het product is meer geschikt voor een bepaald gebruik (vervaardiging van vitaminepillen) dan voor algemeen gebruik.

2106 90 92

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 2106, 2106 90 еn 2106 90 92.

De toevoeging van hydroxypropylmethylcellulose (deklaag en antiklontermiddel) wijzigt de aard van het vitamine-C-product en maakt het technisch geschikt voor de vervaardiging van vitaminepillen.

Zie ook de GS-toelichting op post 2936, derde alinea.

Het product heeft geen therapeutische of profylactische werking in de zin van hoofdstuk 30.


RICHTLIJNEN

28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/7


RICHTLIJN 2009/34/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2009

betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen

(Herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 71/316/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende voor meetmiddelen en metrologische controlemethoden geldende algemene bepalingen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

In elke lidstaat zijn de technische kenmerken van meetmiddelen en de metrologische controlemethoden vastgelegd in bepalingen van dwingend recht. Deze voorschriften verschillen van lidstaat tot lidstaat. De ongelijkheid daarvan belemmert het handelsverkeer en kan ongelijke concurrentievoorwaarden binnen de Gemeenschap scheppen.

(3)

De in elke lidstaat bestaande controles hebben onder meer ten doel de kopers te waarborgen dat de geleverde hoeveelheden overeenkomen met de betaalde prijs. Deze richtlijn moet er derhalve niet op gericht zijn deze controles af te schaffen, maar de verschillen tussen de regelingen weg te nemen voor zover deze een belemmering voor het handelsverkeer vormen.

(4)

Deze belemmeringen van de werking van de interne markt kunnen worden verminderd en opgeheven indien in de lidstaten dezelfde voorschriften van toepassing zijn, aanvankelijk als aanvulling van de bestaande nationale bepalingen en vervolgens, wanneer aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan, in plaats daarvan.

(5)

Ook gedurende de periode waarin zij naast de nationale bepalingen bestaan, bieden de communautaire voorschriften de ondernemingen de mogelijkheid hun producten met uniforme technische kenmerken te vervaardigen, die dus na het ondergaan van de EG-keuringen binnen de gehele Gemeenschap in de handel gebracht en gebruikt kunnen worden.

(6)

Communautaire voorschriften voor de technische uitvoering en de werking dienen te waarborgen dat de meetmiddelen meetresultaten opleveren die, al naargelang het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, voldoende nauwkeurig zijn.

(7)

Controle op het nakomen van de technische voorschriften wordt in de regel door de lidstaten verricht voor het in de handel brengen of het eerste gebruik, en eventueel gedurende het gebruik van de meetmiddelen, met name door middel van de procedures van modelgoedkeuring en ijk. Met het oog op de verwezenlijking van het vrije handelsverkeer van dergelijke meetmiddelen binnen de Gemeenschap moet tevens de erkenning van de keuringsbewerkingen tussen de lidstaten onderling worden vastgelegd en te dien einde moeten passende procedures worden ingesteld voor de EG-modelgoedkeuring en de eerste EG-ijk alsmede voor communautaire metrologische keuringsmethoden, in overeenstemming met deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen.

(8)

De aanwezigheid op een meetmiddel of een product van tekens of merken, overeenkomend met de daarop van toepassing zijnde keuringen, wettigt de veronderstelling dat dit meetmiddel of product voldoet aan de desbetreffende communautaire technische voorschriften, zodat een herhaling van reeds verrichte keuringen bij invoer en ingebruikneming daarvan overbodig wordt.

(9)

De nationale metrologische regelingen betreffen een groot aantal categorieën meetmiddelen en producten. In de onderhavige richtlijn worden de algemene bepalingen vastgesteld die met name betrekking hebben op de procedures van de EG-modelgoedkeuring en de eerste EG-ijk alsmede van de communautaire metrologische controle. In bijzondere uitvoeringsrichtlijnen zullen voor elke categorie meetmiddelen en producten de voorschriften worden vastgelegd inzake de technische uitvoering, de werking en de nauwkeurigheid en de keuringsmodaliteiten, alsmede eventueel de voorwaarden waarop de communautaire technische voorschriften in de plaats treden van de bestaande nationale voorschriften.

(10)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(11)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de bijlagen I en II bij deze richtlijn en de bijlagen bij de bijzondere richtlijnen te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(12)

Daar de in deze richtlijn opgenomen nieuwe onderdelen alleen de comitéprocedure betreffen, is omzetting ervan door de lidstaten niet nodig.

(13)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

GRONDBEGINSELEN

Artikel 1

1.   Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

meetmiddelen als omschreven in lid 2;

b)

meeteenheden, de harmonisatie van meetmethoden en metrologische controlemethoden en eventueel van de voor de toepassing daarvan vereiste middelen;

c)

het vaststellen, de meetmethode, de metrologische controle en het merken van hoeveelheden voorverpakte producten.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „meetmiddelen” zowel de meetmiddelen zelf alsook delen van meetmiddelen, aanvullende apparatuur en samenstellen van meetmiddelen.

3.   De lidstaten mogen om redenen uit hoofde van deze richtlijn of de desbetreffende bijzondere richtlijnen het in de handel brengen en/of het in gebruik nemen van een meetmiddel of van een in lid 1 beschreven product, dat op de in deze richtlijn en de desbetreffende bijzondere richtlijnen beschreven wijze is voorzien van EG-merken en/of -tekens, niet weigeren, verbieden of beperken.

4.   De lidstaten verlenen aan de EG-modelgoedkeuring en aan de eerste EG-ijk dezelfde waarde als aan de overeenkomstige nationale handelingen.

5.   De bijzondere richtlijnen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde materies bepalen:

met name, wat de in lid 1, onder a), vermelde meetmiddelen betreft, de procedures en de metrologische eigenschappen van en de technische voorschriften inzake hun uitvoering en werking,

de voorschriften betreffende lid 1, onder b) en c).

6.   De datum waarop de communautaire bepalingen in de plaats treden van de bestaande nationale bepalingen, kan in de bijzondere richtlijnen worden vastgesteld.

HOOFDSTUK II

EG-MODELGOEDKEURING

Artikel 2

1.   De lidstaten verlenen de EG-modelgoedkeuring overeenkomstig hetgeen in deze richtlijn en in de bijzondere richtlijnen is bepaald.

2.   De EG-modelgoedkeuring van meetmiddelen vormt de toelating ervan tot de eerste EG-ijk en geldt, voor zover een eerste ijk niet vereist is, als vergunning om meetmiddelen in de handel te brengen en/of in gebruik te nemen. Indien de desbetreffende bijzondere richtlijn(en) een categorie meetmiddelen vrijstelt (vrijstellen) van de EG-modelgoedkeuring, zijn de meetmiddelen van deze categorie rechtstreeks tot de eerste EG-ijk toegelaten.

3.   De lidstaten verlenen, indien hun controle-uitrusting dit mogelijk maakt, de EG-modelgoedkeuring voor alle typen meetmiddelen die voldoen aan de in deze richtlijn en de desbetreffende bijzondere richtlijnen vermelde eisen.

4.   Een aanvraag voor een EG-modelgoedkeuring mag slechts door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde worden ingediend. Voor een zelfde meetmiddel mag de aanvraag slechts in één lidstaat worden ingediend.

5.   De lidstaat die een EG-modelgoedkeuring verleend heeft, neemt de maatregelen nodig om op de hoogte te blijven van iedere wijziging van of toevoeging aan een goedgekeurd model. Hij stelt de andere lidstaten hiervan op de hoogte.

Voor zover door wijzigingen van of toevoegingen aan een goedgekeurd model de meetresultaten of de gestelde gebruiksvoorschriften van het meetmiddel worden of kunnen worden beïnvloed, dienen deze te worden opgenomen in een aanvullende EG-modelgoedkeuring, afkomstig van de lidstaat die de EG-modelgoedkeuring heeft verleend.

Voor het gewijzigde model wordt echter een nieuwe EG-modelgoedkeuring in plaats van een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van EG-modelgoedkeuring verleend indien het model wordt gewijzigd nadat de voorschriften van deze richtlijn of van de desbetreffende bijzondere richtlijn zodanig zijn gewijzigd of aangepast dat het gewijzigde model slechts met toepassing van de nieuwe voorschriften kan worden goedgekeurd.

Artikel 3

Wanneer een EG-modelgoedkeuring wordt verleend voor hulpinrichtingen, worden in de goedkeuring aangegeven:

a)

de modellen van meetmiddelen waarop deze hulpinrichtingen kunnen worden aangesloten of waarin zij kunnen worden ingebouwd;

b)

de algemene voorschriften voor de werking van het samenstel der meetmiddelen, waarvoor deze hulpinrichtingen zijn toegelaten.

Artikel 4

Indien een meetmiddel met bevredigend resultaat het EG-modelgoedkeuringsonderzoek dat bij deze richtlijn en de desbetreffende bijzondere richtlijnen wordt ingesteld, heeft ondergaan, stelt de lidstaat die dit onderzoek heeft verricht een certificaat van EG-modelgoedkeuring op.

Dat certificaat wordt aan de aanvrager verstrekt.

Deze is in de gevallen bedoeld in artikel 11 van deze richtlijn of in een bijzondere richtlijn verplicht en in de overige gevallen gerechtigd, op alle meetmiddelen die overeenstemmen met het goedgekeurde model het in dit certificaat aangegeven EG-modelgoedkeuringsteken aan te brengen of te laten aanbrengen.

Artikel 5

1.   De geldigheidsduur van de EG-modelgoedkeuring bedraagt tien jaar. Deze kan daarna telkens met tien jaar worden verlengd. Het aantal meetmiddelen dat overeenkomstig het goedgekeurde model mag worden vervaardigd, is onbeperkt.

De geldigheidsduur van op grond van de voorschriften van deze richtlijn en een bijzondere richtlijn afgegeven EG-modelgoedkeuringen kan niet worden verlengd na de inwerkingtreding van een wijziging of een aanpassing van deze communautaire voorschriften, in de gevallen waarin op grond van deze nieuwe voorschriften geen EG-modelgoedkeuring had kunnen worden afgegeven.

Indien de geldigheidsduur van de EG-modelgoedkeuring niet wordt verlengd, blijft deze goedkeuring niettemin geldig voor de in gebruik zijnde meetmiddelen.

2.   Wanneer gebruik wordt gemaakt van nieuwe technieken waarin niet is voorzien in een bijzondere richtlijn, kan na voorafgaande raadpleging van de andere lidstaten een EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking worden verleend.

Deze goedkeuring kan de volgende beperkingen behelzen:

a)

beperking van het aantal meetmiddelen waarop de goedkeuring betrekking heeft;

b)

verplichting de bevoegde instanties in kennis te stellen van de plaatsen waar de meetmiddelen zijn geïnstalleerd;

c)

beperkingen inzake het gebruik;

d)

bijzondere beperkende voorschriften in verband met de aangewende techniek.

Deze goedkeuring mag evenwel alleen worden verleend:

a)

indien de bijzondere richtlijn voor deze categorie meetmiddelen in werking is getreden;

b)

indien het in de bijzondere richtlijnen vastgestelde maximum van de toelaatbare fouten niet wordt overschreden.

Een dergelijke goedkeuring geldt voor ten hoogste twee jaar. Zij kan met drie jaar worden verlengd.

3.   Zodra hij van oordeel is dat de deugdelijkheid proefondervindelijk is bewezen, dient de lidstaat die de EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking als bedoeld in lid 2 heeft verleend, een verzoek in om de bijlagen I en II bij deze richtlijn, in voorkomend geval, en de bijzondere richtlijnen overeenkomstig de procedure van artikel 17, lid 2, aan te passen aan de technische vooruitgang.

Artikel 6

Wanneer voor een categorie van meetmiddelen die voldoen aan de voorschriften van een bijzondere richtlijn, geen EG-modelgoedkeuring is vereist, kunnen deze meetmiddelen door de fabrikant onder diens verantwoordelijkheid worden voorzien van het in bijlage I, punt 3.3, vastgestelde speciale teken.

Artikel 7

1.   De lidstaat die een EG-modelgoedkeuring heeft verleend, kan deze intrekken indien:

a)

meetmiddelen, vervaardigd naar het goedgekeurde model, niet overeenstemmen met het goedgekeurde model of met de bepalingen van de desbetreffende bijzondere richtlijn;

b)

de in het certificaat van EG-modelgoedkeuring gestelde metrologische voorschriften of de bepalingen van artikel 5, lid 2, niet zijn nagekomen;

c)

de lidstaat constateert dat zij ten onrechte is verleend.

2.   De lidstaat die een EG-modelgoedkeuring heeft verleend, moet deze intrekken indien de meetmiddelen, vervaardigd naar het goedgekeurde model, bij het gebruik een gebrek van algemene aard vertonen waardoor zij ongeschikt worden voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

3.   Indien de lidstaat die een EG-modelgoedkeuring heeft verleend door een andere lidstaat in kennis wordt gesteld van het bestaan van een van de gevallen, bedoeld in de leden 1 en 2, neemt hij, na overleg met deze lidstaat, ook de in die leden bedoelde maatregelen.

4.   De lidstaat die het bestaan van het in lid 2 bedoelde geval heeft vastgesteld, kan het in de handel brengen en het in gebruik nemen van deze meetmiddelen opschorten.

Hij stelt de overige lidstaten en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis, waarbij hij zijn besluit motiveert.

Hetzelfde geldt in de gevallen als bedoeld in lid 1, voor meetmiddelen die van de eerste EG-ijk zijn vrijgesteld, indien de fabrikant na ontvangen waarschuwing deze niet in overeenstemming brengt met het goedgekeurde model of met de voorschriften van de desbetreffende bijzondere richtlijn.

5.   Indien de lidstaat die de EG-modelgoedkeuring heeft verleend het hem ter kennis gebrachte bestaan van het in lid 2 bedoelde geval of de gegrondheid der uit hoofde van lid 4 genomen maatregelen betwist, trachten de betrokken lidstaten het geschil op te lossen.

De Commissie wordt op de hoogte gehouden. Voor zover nodig gaat zij over tot voor het bereiken van een oplossing dienstig overleg.

HOOFDSTUK III

EERSTE EG-IJK

Artikel 8

1.   De eerste EG-ijk is de controle en de bevestiging van de overeenstemming van een nieuw of vernieuwd meetmiddel met het goedgekeurde model en/of met het bepaalde in deze richtlijn en de desbetreffende bijzondere richtlijnen; deze ijk komt tot uitdrukking in het merk van eerste EG-ijk.

2.   De eerste EG-ijk van meetmiddelen kan anders dan door een stuksgewijze ijking plaatshebben in de gevallen genoemd in de bijzondere richtlijnen en conform de voorgeschreven wijze.

3.   De lidstaten onderzoeken, indien hun uitrusting dit toelaat, de meetmiddelen die tot de eerste EG-ijk worden aangeboden en waarvan wordt gesteld dat zij de in de bijzondere richtlijnen voor deze categorie van meetmiddelen vastgestelde metrologische eigenschappen bezitten en aan de daarin vastgestelde technische voorschriften inzake uitvoering en werking beantwoorden.

4.   Voor meetmiddelen waarop het merk van eerste EG-ijk is aangebracht, geldt de in artikel 1, lid 3, bedoelde verplichting van de lidstaten tot aan het einde van het jaar volgende op dat waarin het merk van eerste EG-ijk werd aangebracht, tenzij de bijzondere richtlijn langere termijnen voorschrijven.

Artikel 9

1.   Wanneer een meetmiddel tot de eerste EG-ijk wordt aangeboden, onderzoekt de lidstaat die deze ijk verricht of:

a)

het meetmiddel behoort tot een categorie die vrijgesteld is van de EG-modelgoedkeuring en zo ja, of het beantwoordt aan de op het meetmiddel betrekking hebbende voorschriften inzake technische uitvoering en werking die in de desbetreffende bijzondere richtlijnen zijn vastgesteld;

b)

het meetmiddel de EG-modelgoedkeuring heeft ondergaan en, zo ja, of het overeenkomt met het goedgekeurde model en voldoet aan de op het meetmiddel betrekking hebbende voorschriften van de desbetreffende bijzondere richtlijnen die van toepassing zijn op de datum van afgifte van deze EG-modelgoedkeuring.

2.   Het onderzoek dat bij de eerste EG-ijk wordt verricht, heeft, overeenkomstig de bijzondere richtlijnen, met name betrekking op:

a)

de metrologische eigenschappen;

b)

de maximaal toelaatbare fouten;

c)

de constructie, met name of deze waarborgt dat de metrologische eigenschappen bij normaal gebruik van het meetmiddel niet in belangrijke mate achteruitgaan;

d)

het voorkomen van de voorgeschreven opschriften en van de stempelkommen of van een plaats voor het aanbrengen van het ijkmerk van eerste EG-ijk.

Artikel 10

Wanneer een meetmiddel de eerste EG-ijk overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen met goed gevolg heeft doorstaan, wordt het gedeeltelijke of definitieve EG-ijkmerk als omschreven in bijlage II, punt 3, daarop onder verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat aangebracht op de in dat punt vermelde wijze.

Artikel 11

Wanneer voor een categorie van meetmiddelen die aan de voorschriften van een bijzondere richtlijn voldoen, de eerste EG-ijk niet vereist wordt, worden deze meetmiddelen door de fabrikant onder diens verantwoordelijkheid voorzien van het in bijlage I, punt 3.4, vastgestelde speciale teken.

HOOFDSTUK IV

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR DE EG-MODELGOEDKEURING EN DE EERSTE EG-IJK

Artikel 12

De lidstaten nemen alle maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat voor meetmiddelen merken of opschriften worden gebruikt, waardoor verwarring zou kunnen ontstaan met EG-tekens of -merken.

Artikel 13

Iedere lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van de diensten, organen en instellingen die gemachtigd zijn tot het verrichten van het onderzoek waarvan sprake is in deze richtlijn en in de bijzondere richtlijnen en tot het afgeven van de certificaten van EG-modelgoedkeuring alsmede tot het aanbrengen van het ijkmerk van eerste EG-ijk.

Artikel 14

De lidstaten kunnen eisen dat de voorgeschreven opschriften in hun officiële taal of talen worden gesteld.

HOOFDSTUK V

CONTROLES OP IN GEBRUIK ZIJNDE MEETMIDDELEN

Artikel 15

In bijzondere richtlijnen worden de eisen vastgesteld voor het toezicht op in gebruik zijnde meetmiddelen die voorzien zijn van EG-tekens of -merken en met name de maximaal toelaatbare fouten voor de in gebruik zijnde meetmiddelen. Indien de nationale bepalingen betreffende meetmiddelen die niet voorzien zijn van EG-tekens of -merken lagere eisen stellen, mogen deze als criterium worden gehanteerd voor de controles.

HOOFDSTUK VI

AANPASSING VAN DE RICHTLIJNEN AAN DE VOORUITGANG VAN DE TECHNIEK

Artikel 16

De wijzigingen die nodig zijn om de bijlagen I en II bij deze richtlijn en de bijlagen bij de bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 1, aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld door de Commissie. Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Deze procedure is evenwel niet van toepassing op het hoofdstuk betreffende de meeteenheden van het imperiaal stelsel van de bijlage bij de richtlijn betreffende meeteenheden, noch op de bijlagen betreffende reeksen hoeveelheden voorverpakte producten bij de richtlijnen betreffende voorverpakte producten.

Artikel 17

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de in artikel 16 bedoelde richtlijnen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Ieder besluit houdende weigering van de EG-modelgoedkeuring, houdende intrekking of weigering tot verlenging van de EG-modelgoedkeuring, houdende weigering over te gaan tot de eerste EG-ijk of verbod tot op de markt brengen of van ingebruikneming, genomen krachtens de bepalingen ter uitvoering van de onderhavige richtlijn en de bijzondere richtlijnen, moet nauwkeurig worden gemotiveerd. Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende onder opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de lidstaten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

Artikel 19

De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van alle belangrijke nationale wettelijke bepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is.

Artikel 20

Richtlijn 71/316/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 21

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 23 april 2009.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

P. NEČAS


(1)  Advies van 22 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 4 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 23 maart 2009.

(3)  PB L 202 van 6.9.1971, blz. 1.

(4)  Zie bijlage III, deel A.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


BIJLAGE I

EG-MODELGOEDKEURING

1.   Aanvraag om EG-modelgoedkeuring

1.1.

De aanvraag en de correspondentie die er betrekking op heeft, moeten zijn gesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de aanvraag wordt ingediend. Deze lidstaat kan eisen dat ook de bijgevoegde documenten in die officiële taal zijn gesteld.

De aanvrager zendt gelijktijdig aan elke lidstaat een exemplaar van zijn aanvraag.

1.2.

De aanvraag moet bevatten:

a)

naam en woonplaats van de fabrikant of van de onderneming, van hun gemachtigde of van de aanvrager;

b)

de categorie van het meetmiddel;

c)

het beoogde gebruik;

d)

de metrologische kenmerken;

e)

de eventuele handelsbenaming of het type.

1.3.

De aanvraag moet vergezeld gaan van documenten in tweevoud die ter beoordeling ervan noodzakelijk zijn, met name:

1.3.1.

een beschrijving ten aanzien van:

a)

de constructie en de werking van het meetmiddel;

b)

de beveiligingsinrichtingen die een goede werking waarborgen;

c)

de regel- en justeerinrichtingen;

d)

de plaatsen bestemd voor:

de ijkmerken;

(eventueel) de verzegelingen;

1.3.2.

samenstellingstekeningen en, eventueel, van belang zijnde detailtekeningen;

1.3.3.

een principeschema en eventueel een foto.

1.4.

Bij de aanvraag moeten de documenten betreffende eventueel reeds verkregen nationale modelgoedkeuringen worden gevoegd.

2.   Onderzoek tot de EG-modelgoedkeuring

2.1.

Het onderzoek omvat:

2.1.1.

bestudering van de documenten en onderzoek der metrologische eigenschappen van het model in de laboratoria van de dienst van het ijkwezen of in erkende laboratoria dan wel op de plaats van fabricage, aflevering of opstelling;

2.1.2.

uitsluitend bestudering van de overgelegde documenten indien de metrologische eigenschappen van het model tot in bijzonderheden bekend zijn.

2.2.

Het onderzoek strekt zich uit tot de gehele werking van het meetmiddel onder normale gebruiksomstandigheden. Onder deze omstandigheden moet het meetmiddel de vereiste metrologische eigenschappen behouden.

2.3.

De aard en de omvang van het in punt 2.1 bedoelde onderzoek kunnen in de bijzondere richtlijnen worden vastgesteld.

2.4.

De dienst van het ijkwezen kan van de aanvrager verlangen, dat deze ten behoeve van de uitvoering der keuringsproeven de nodige, voor het doel geschikte standaarden en materialen, alsmede hulppersoneel ter beschikking stelt.

3.   Certificaat van EG-modelgoedkeuring en EG-modelgoedkeuringsteken

3.1.

Het certificaat behelst het resultaat van het onderzoek van het model en stelt de overige eisen vast, waaraan moet worden voldaan. Het gaat vergezeld van de beschrijvingen, tekeningen en schema’s die nodig zijn om het model te identificeren en de werking ervan te verklaren. Het in artikel 4 bedoelde teken bestaat uit een gestileerde ε, met:

in het bovenste gedeelte de kenletter(s) van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend (B voor België, BG voor Bulgarije, CZ voor Tsjechië, DK voor Denemarken, D voor Duitsland, EST voor Estland, IRL voor Ierland, EL voor Griekenland, E voor Spanje, F voor Frankrijk, I voor Italië, CY voor Cyprus, LV voor Letland, LT voor Litouwen, L voor Luxemburg, H voor Hongarije, M voor Malta, NL voor Nederland, A voor Oostenrijk, PL voor Polen, P voor Portugal, RO voor Roemenië, SI voor Slovenië, SK voor Slowakije, FI voor Finland, S voor Zweden, UK voor het Verenigd Koninkrijk), alsmede de laatste twee cijfers van het jaar van de goedkeuring;

in het onderste gedeelte een aanduiding, te bepalen door de dienst van het ijkwezen die de goedkeuring heeft verleend (kencijfer).

Een model van het teken is opgenomen in punt 6.1.

3.2.

Wanneer het een EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking betreft, wordt het teken aangevuld met de letter P van dezelfde afmetingen als de ε en vóór deze laatste geplaatst.

Een model van het teken van beperkte strekking is opgenomen in punt 6.2.

3.3.

Het in artikel 6 bedoelde teken komt overeen met het EG-modelgoedkeuringsteken, waarin de gestileerde letter ε is vervangen door een teken dat symmetrisch staat ten opzichte van de verticaal, en omvat geen enkele andere aanduiding, tenzij in de bijzondere richtlijnen anders is bepaald.

Een model van dit teken is opgenomen in punt 6.3.

3.4.

Het in artikel 11 bedoelde teken komt overeen met het EG-modelgoedkeuringsteken, maar is omgeven door een zeshoek.

Een model van dit teken is opgenomen in punt 6.4.

3.5.

De in de punten 3.1 tot en met 3.4 bedoelde tekens moeten door de fabrikant overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn op zichtbare, leesbare en onuitwisbare wijze worden aangebracht op elk meetmiddel en elke hulpinrichting, die tot de ijk worden aangeboden. Indien het aanbrengen van het teken met technische moeilijkheden gepaard gaat, kunnen uitzonderingen in de bijzondere richtlijnen worden opgenomen of na overleg tussen de diensten van het ijkwezen van de lidstaten worden toegestaan.

4.   Deponering van het model

In gevallen voorzien in de bijzondere richtlijnen kan de dienst die de modelgoedkeuring heeft verleend, verlangen dat een model van het goedgekeurde meetmiddel wordt gedeponeerd, indien die dienst dit nodig acht. De betrokken dienst kan toestaan dat in plaats daarvan in het certificaat van EG-modelgoedkeuring vermelde onderdelen, maquettes of tekeningen van het meetmiddel worden gedeponeerd.

5.   Bekendmaking van de EG-modelgoedkeuring

5.1.

Tegelijk met de verstrekking aan belanghebbende worden afschriften van het certificaat van EG-modelgoedkeuring toegezonden aan de Commissie en aan de overige lidstaten, die tevens afschriften van de keuringsrapporten kunnen opvragen.

5.2.

De intrekking van een EG-modelgoedkeuring en de overige feiten die van belang zijn voor de draagwijdte en de geldigheid van de EG-modelgoedkeuring, worden eveneens bekendgemaakt als aangegeven in punt 5.1.

5.3.

De lidstaat die een EG-modelgoedkeuring weigert, stelt de overige lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.

6.   Tekens met betrekking tot de EG-modelgoedkeuring

6.1.

EG-modelgoedkeuringsteken

Voorbeeld:

Image

EG-modelgoedkeuring verleend in 1971 door de dienst van het ijkwezen van de Bondsrepubliek Duitsland (zie punt 3.1, eerste streepje)

Kencijfer van de EG-modelgoedkeuring (zie punt 3.1, tweede streepje)

6.2.

EG-goedkeuringsteken van beperkte strekking (zie punt 3.2)

Voorbeeld:

Image

EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking verleend in 1971 door de Dienst van het ijkwezen van Duitsland.

Kencijfer van de EG-modelgoedkeuring van beperkte strekking.

6.3.

Teken van de vrijstelling van EG-modelgoedkeuring (zie punt 3.3)

Voorbeeld:

Image

6.4.

EG-modelgoedkeuringsteken ingeval van vrijstelling van eerste EG-ijk (zie punt 3.4)

Voorbeeld:

Image

In 1971 door de Dienst van het ijkwezen van Duitsland verleende EG-modelgoedkeuring.

Kencijfer van de EG-modelgoedkeuring.


BIJLAGE II

EERSTE EG-IJK

1.   Algemeen

1.1.

De eerste EG-ijk kan plaatsvinden in één of meer fasen (in het algemeen twee).

1.2.

Zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in de bijzondere richtlijnen geldt het volgende:

1.2.1.

de eerste EG-ijk vindt plaats in één fase bij meetmiddelen die bij het verlaten van de fabriek één geheel vormen, dat wil zeggen meetmiddelen die in principe zonder voorafgaande demontage naar de plaats van opstelling kunnen worden overgebracht;

1.2.2.

de eerste EG-ijk vindt plaats in twee of meer fasen bij meetmiddelen waarvan de juiste werking afhangt van opstellings- en gebruiksomstandigheden;

1.2.3.

de eerste ijkfase dient voornamelijk om te controleren of het meetmiddel in overeenstemming is met het goedgekeurde model of, bij meetmiddelen die van de EG-modelgoedkeuring zijn vrijgesteld, met de daarop van toepassing zijnde voorschriften.

2.   Plaats van de eerste EG-ijk

2.1.

Indien de plaats waar de ijk geschiedt niet in de bijzondere richtlijnen is vastgesteld, vindt het ijken van meetmiddelen voor zover het in één fase dient te geschieden, plaats ter keuze van de betrokken dienst van het ijkwezen.

2.2.

Het ijken van meetmiddelen, voor zover het in twee of meer fasen dient te geschieden, vindt plaats door de regionaal bevoegde dienst van het ijkwezen.

2.2.1.

De laatste fase geschiedt op de plaats van opstelling.

2.2.2.

De overige ijkfasen geschieden overeenkomstig het bepaalde in punt 2.1.

2.3.

In het bijzonder wanneer de ijk niet op een ijkkantoor plaatsvindt, kan de dienst die de ijk verricht, van de aanvrager verlangen dat hij:

voor het doel geschikte standaarden en materialen alsmede hulppersoneel benodigd voor de ijk ter beschikking stelt;

een afschrift van het certificaat van EG-modelgoedkeuring overlegt.

3.   Merken van eerste EG-ijk

3.1.   Omschrijving van de merken

3.1.1.

Zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in de bijzondere richtlijnen worden, overeenkomstig het bepaalde in punt 3.3, de volgende merken voor de eerste EG-ijk gebruikt:

3.1.1.1.

het definitieve EG-ijkmerk bestaat uit twee merken:

a)

het eerste wordt gevormd door de kleine letter „e”, bevattende:

in het bovenste gedeelte de kenletter(s) van het land waar de eerste ijk wordt verricht (B voor België, BG voor Bulgarije, CZ voor Tsjechië, DK voor Denemarken, D voor Duitsland, EST voor Estland, IRL voor Ierland, EL voor Griekenland, E voor Spanje, F voor Frankrijk, I voor Italië, CY voor Cyprus, LV voor Letland, LT voor Litouwen, L voor Luxemburg, H voor Hongarije, M voor Malta, NL voor Nederland, A voor Oostenrijk, PL voor Polen, P voor Portugal, RO voor Roemenië, SI voor Slovenië, SK voor Slowakije, FI voor Finland, S voor Zweden, UK voor het Verenigd Koninkrijk). Aan deze letters worden, voor zover nodig, één of twee cijfers toegevoegd, die een territoriale of functionele indeling aanduiden;

in het onderste deel het kencijfer van de ambtenaar die de ijk verricht of van het ijkkantoor;

b)

het tweede wordt gevormd door de laatste twee cijfers van het jaar van de ijk, aangebracht in een zeshoek;

3.1.1.2.

het gedeeltelijke EG-ijkmerk bestaat slechts uit het eerste merk. Het doet ook dienst als zegelmerk.

3.2.   Vorm en afmeting van de merken

3.2.1.

De vorm, afmetingen en omtrek der letters en cijfers, voor de merken van eerste EG-ijk omschreven in punt 3.1, zijn vastgelegd in bijgevoegde tekeningen, waarvan de eerste twee de samenstellende delen van het merk vormen, terwijl de derde een voorbeeld van het merk geeft. De desbetreffende afmetingen van de tekeningen zijn uitgedrukt als functie van de eenheid voor de middellijn van de cirkel van de kleine letter „e” en het zeshoekige veld.

De werkelijke middellijnen van de omschreven cirkels der merken bedragen 1,6 mm, 3,2 mm, 6,3 mm, 12,5 mm.

3.2.2.

De ijkdiensten van de lidstaten wisselen onderling de originele tekeningen uit van de merken van eerste EG-ijk die zijn uitgevoerd volgens de modellen der bijgaande tekeningen.

3.3.   Het aanbrengen van de merken

3.3.1.

Het definitieve EG-ijkmerk wordt op de daarvoor bestemde plaats aangebracht op het volledig geijkte meetmiddel dat aan de EG-voorschriften voldoet.

3.3.2.

Het gedeeltelijke EG-ijkmerk wordt aangebracht:

3.3.2.1.

bij het ijken in verschillende fasen, op het meetmiddel of een onderdeel daarvan, dat voldoet aan de eisen voor de ijkbewerkingen die niet op de plaats van opstelling geschieden, op de bevestigingsschroeven van de stempelkom of op iedere andere plaats die in de bijzondere richtlijnen is aangegeven;

3.3.2.2.

als stempelmerk in alle gevallen en op alle plaatsen die in de bijzondere richtlijnen zijn aangegeven.

Image Image Image Image


BIJLAGE III

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 20)

Richtlijn 71/316/EEG van de Raad

(PB L 202 van 6.9.1971, blz. 1)

 

Toetredingsakte van 1972, bijlage I, punt X.12

(PB L 73 van 27.3.1972, blz. 118)

 

Richtlijn 72/427/EEG van de Raad

(PB L 291 van 28.12.1972, blz. 156)

 

Toetredingsakte van 1979, bijlage I, punt X.A

(PB L 291 van 19.11.1979, blz. 108)

 

Richtlijn 83/575/EEG van de Raad

(PB L 332 van 28.11.1983, blz. 43)

 

Toetredingsakte van 1985, bijlage I, punt IX.A.7

(PB L 302 van 15.11.1985, blz. 212)

 

Richtlijn 87/354/EEG van de Raad

(PB L 192 van 11.7.1987, blz. 43)

uitsluitend wat de verwijzingen naar Richtlijn 71/316/EEG in artikel 1 en bijlage, punt 4, betreft

Richtlijn 87/355/EEG van de Raad

(PB L 192 van 11.7.1987, blz. 46)

 

Richtlijn 88/665/EEG van de Raad

(PB L 382 van 31.12.1988, blz. 42)

uitsluitend artikel 1, punt 1

Toetredingsakte van 1994, bijlage I, punt XI.C.VII.1

(PB C 241 van 29.8.1994, blz. 211)

 

Verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36)

uitsluitend bijlage III, punt 5

Toetredingsakte van 2003, bijlage II, punt I.D.1

(PB L 236 van 23.9.2003, blz. 64)

 

Richtlijn 2006/96/EG van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81)

uitsluitend wat de verwijzingen naar Richtlijn 71/316/EEG in artikel 1 en bijlage, punt B.1, betreft

Richtlijn 2007/13/EG van de Commissie

(PB L 73 van 13.3.2007, blz. 10)

 

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 20)

Richtlijn

Omzettingstermijn

71/316/EEG

30 januari 1973

83/575/EEG

1 januari 1985

87/354/EEG

31 december 1987

87/355/EEG

31 december 1987

2006/96/EG

1 januari 2007

2007/13/EG

9 maart 2008


BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 71/316/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, onder a)

Artikel 1, lid 1, onder a), en artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 1, onder b)

Artikel 1, lid 1, onder b)

Artikel 1, lid 1, onder c)

Artikel 1, lid 1, onder c)

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 3

Artikel 1, lid 4

Artikel 1, lid 4, eerste alinea

Artikel 1, lid 5

Artikel 1, lid 4, tweede alinea

Artikel 1, lid 6

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 1

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, eerste streepje

Artikel 3, onder a)

Artikel 3, tweede streepje

Artikel 3, onder b)

Artikel 4, eerste zin

Artikel 4, eerste en tweede alinea

Artikel 4, tweede zin

Artikel 4, derde alinea

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2, eerste alinea

Artikel 5, lid 2, eerste alinea

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, onder a)

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, onder b)

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, derde streepje

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, onder c)

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, vierde streepje

Artikel 5, lid 2, tweede alinea, onder d)

Artikel 5, lid 2, derde alinea, aanhef

Artikel 5, lid 2, derde alinea, aanhef

Artikel 5, lid 2, derde alinea, eerste streepje

Artikel 5, lid 2, derde alinea, onder a)

Artikel 5, lid 2, derde alinea, tweede streepje

Artikel 5, lid 2, derde alinea, onder b)

Artikel 5, lid 2, vierde alinea

Artikel 5, lid 2, vierde alinea

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 3

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7, leden 1, 2 en 3

Artikel 7, leden 1, 2 en 3

Artikel 7, lid 4, eerste zin

Artikel 7, lid 4, eerste alinea

Artikel 7, lid 4, tweede zin

Artikel 7, lid 4, tweede alinea

Artikel 7, lid 4, derde zin

Artikel 7, lid 4, derde alinea

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 5

Artikel 8, lid 1, onder a)

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1, onder b)

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 4

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 2, aanhef

Artikel 9, lid 2, aanhef

Artikel 9, lid 2, eerste streepje

Artikel 9, lid 2, onder a)

Artikel 9, lid 2, tweede streepje

Artikel 9, lid 2, onder b)

Artikel 9, lid 2, derde streepje

Artikel 9, lid 2, onder c)

Artikel 9, lid 2, vierde streepje

Artikel 9, lid 2, onder d)

Artikelen 10 en 11

Artikelen 10 en 11

Artikelen 12, 13 en 14

Artikelen 12, 13 en 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16, eerste zin

Artikel 16, eerste alinea

Artikel 16, tweede zin

Artikel 16, tweede alinea

Artikel 17

Artikel 18, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 18, lid 2, eerste alinea

Artikel 17, lid 2

Artikel 18, lid 2, tweede alinea

Artikel 18, lid 3

Hoofdstuk VII

Hoofdstuk VII

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20, lid 1

Artikel 20, lid 2

Artikel 19

Artikelen 20 en 21

Artikel 21

Artikel 22

Bijlage I

Bijlage I

Punten 1 en 1.1

Punten 1 en 1.1

Punt 1.2, aanhef

Punt 1.2, aanhef

Punt 1.2, eerste streepje

Punt 1.2, onder a)

Punt 1.2, tweede streepje

Punt 1.2, onder b)

Punt 1.2, derde streepje

Punt 1.2, onder c)

Punt 1.2, vierde streepje

Punt 1.2, onder d)

Punt 1.2, vijfde streepje

Punt 1.2, onder e)

Punt 1.3

Punt 1.3

Punt 1.3.1, aanhef

Punt 1.3.1, aanhef

Punt 1.3.1, eerste streepje

Punt 1.3.1, onder a)

Punt 1.3.1, tweede streepje

Punt 1.3.1, onder b)

Punt 1.3.1, derde streepje

Punt 1.3.1, onder c)

Punt 1.3.1, vierde streepje

Punt 1.3.1, onder d)

Punten 1.3.2 tot en met 5

Punten 1.3.2 tot en met 5

Punt 5.2

Punt 5.1

Punt 5.3

Punt 5.2

Punt 5.4

Punt 5.3

Punten 6 tot en met 6.4

Punten 6 tot en met 6.4

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/25


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2009

houdende bepaling van het standpunt van de Gemeenschap inzake een besluit van de beheersinstanties in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur met betrekking tot de herziening van de in bijlage C, deel VII, van de overeenkomst vastgestelde specificaties voor grafische apparatuur

(2009/347/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 2006/1005/EG van de Raad van 18 december 2006 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur (1), in het bijzonder op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van de overeenkomst dient de Commissie, samen met het United States Environmental Protection Agency („U.S. EPA”) Reeks II van de specificaties voor grafische apparaten vast te stellen en derhalve bijlage C van de overeenkomst te wijzigen.

(2)

Het standpunt van de Gemeenschap met betrekking tot de wijziging van de specificaties moet worden bepaald door de Commissie.

(3)

Bij de in dit besluit vervatte maatregelen is rekening gehouden met het advies van het Energy Star-bestuur van de Europese Gemeenschap, als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (2).

(4)

De in bijlage C, deel VII, vastgestelde specificaties voor grafische apparatuur dienen met ingang van 1 juli 2009 te worden ingetrokken en vervangen door de specificaties in de bijlage bij dit besluit,

BESLUIT:

Enig artikel

Het standpunt van de Europese Gemeenschap met het oog op een besluit van de beheersinstanties in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur met betrekking tot de herziening van de in bijlage C, deel VII, van de overeenkomst vastgestelde specificaties voor grafische apparatuur zal worden vastgesteld op basis van het bijgaande ontwerp-besluit.

Gedaan te Brussel, 20 april 2009.

Voor de Commissie

Andris PIEBALGS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 24.

(2)  PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1.


BIJLAGE

ONTWERP-BESLUIT

van …

van de beheersinstanties in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur met betrekking tot de herziening van de in bijlage C, deel VII, vastgestelde specificaties voor grafische apparatuur

DE BEHEERSINSTANTIES,

Gelet op de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, en met name op artikel XII,

Gelet op het feit dat de eerste reeks van de in bijalge C, deel VII, vastgestelde specificaties, welke van kracht zijn sinds 1 april 2007, moet worden ingetrokken en worden vervangen door een tweede specificatieniveau,

BESLUITEN:

De in bijlage C, deel VII, van de overeenkomst vastgestelde specificaties voor grafische apparatuur worden ingetrokken en vervangen door de in de bijlage bij dit besluit vastgestelde specificaties, die op 1 juli 2009 van kracht worden.

Dit besluit, gedaan in tweevoud, wordt ondertekend door de medevoorzitters. Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2009.

Ondertekend te Washington op […]

[…]

namens het Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten van Amerika

Ondertekend te Brussel op […]

[…]

namens de Europese Gemeenschap

BIJLAGE

BIJLAGE C, DEEL VII, BIJ DE OVEREENKOMST

VII.   SPECIFICATIES VOOR GRAFISCHE APPARATUUR

De onderstaande specificaties voor grafische apparaten zijn van kracht vanaf 1 juli 2009

A.   Definities

Producten

1.

Kopieerapparaat — een commercieel grafisch apparaat met als enige functie de reproductie van grafische originelen op papier of soortgelijke dragers. De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die in de handel worden gebracht als kopieerapparaat of als uitbreidbaar digitaal kopieerapparaat (UDC).

2.

Digitaal stencilapparaat — een commercieel grafisch apparaat dat op de markt wordt verkocht als een volledig geautomatiseerd systeem voor reproductie via de stencilmethode, met digitale reproductiefunctionaliteit. De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die in de handel worden gebracht als digitaal stencilapparaat.

3.

Facsimilemachine (faxapparaat) — een commercieel grafisch apparaat waarvan de hoofdfuncties zijn het scannen van originelen op papier of een soortgelijke drager voor elektronische transmissie naar eenheden op afstand alsook het ontvangen van dergelijke elektronische transmissies om hiervan een afdruk op papier te maken. De elektronische transmissie vindt hoofdzakelijk plaats via het openbare telefoonnet, maar kan ook plaatsvinden via een computernetwerk of Internet. Het product kan ook in staat zijn kopieën te maken. De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die in de handel worden gebracht als faxapparaat.

4.

Frankeerapparaten — een commercieel grafisch apparaat voor het aanbrengen van frankeerstempels op poststukken De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die op de markt worden gebracht als frankeerapparaat.

5.

Een multifunctioneel apparaat (MFA) — een commercieel grafisch apparaat dat een fysiek geïntegreerd apparaat of een combinatie van functioneel geïntegreerde componenten is en dat twee of meer van de kernfuncties kopiëren, afdrukken, scannen en faxen kan verrichten. Bij de kopieerfunctionaliteit zoals bedoeld in deze definitie gaat het niet om het maken van een enkele gelegenheidskopie zoals faxapparaten dat kunnen. De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die in de handel worden gebracht als MFA of multifunctioneel product (MFP).

Noot: Indien het MFA niet in een enkele eenheid is geïntegreerd maar uit een reeks functioneel geïntegreerde componenten bestaat, dient de fabrikant te garanderen dat het totale, door alle MFA-componenten opgenomen vermogen, basiseenheid inbegrepen, bij correcte installatie bij de gebruiker voldoet aan de eisen die in deel C aan ENERGY STAR-conforme MFA’s worden gesteld.

6.

Printer — een commercieel grafisch apparaat waarmee afdrukken kunnen worden gemaakt en dat informatie kan ontvangen van onafhankelijke of netwerkcomputers of andere invoerapparaten (bijvoorbeeld digitale camera’s). De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die in de handel worden gebracht als printer, met inbegrip van printers die bij de gebruiker kunnen worden uitgebreid tot een MFA.

7.

Scanner — een commercieel grafisch product dat functioneert als opto-elektrisch apparaat waarmee afbeeldingen kunnen worden omgezet in elektronische informatie die kan worden opgeslagen, bewerkt, geconverteerd of overgedragen, in de eerste plaats in een pc-omgeving. De eenheid moet kunnen worden gevoed door een stopcontact of een data- of netwerkaansluiting. Deze definitie is van toepassing op producten die in de handel worden gebracht als scanners.

Afdruktechnologieën

8.

Direct thermal (DT) — een afdruktechnologie die een afbeelding overbrengt door stippen aan te brengen op een gecoate drager terwijl deze over een verwarmde printkop beweegt. DT-producten gebruiken geen linten.

9.

Dye sublimation (DS) — een afdruktechnologie waarbij afbeeldingen worden gevormd door verf op de afdrukdrager af te zetten (te sublimeren) afhankelijk van de hoeveelheid energie die de verwarmingselementen afgeven.

10.

Elektrofotografie (EP) — een afdruktechnologie die wordt gekenmerkt door belichting van een fotogeleider door een lichtbron in een patroon dat de gewenste originele afbeelding weergeeft, de ontwikkeling van de afbeelding met tonerdeeltjes, waarbij de latente afbeelding op de fotogeleider wordt gebruikt om vast te stellen op of een bepaalde plaats wel of niet tonerdeeltjes moeten worden aangebracht, de overdracht van de toner op de uiteindelijke afdrukdrager, en versmelting om te bewerkstelligen dat de gewenste afdruk duurzaam wordt. Typen EP zijn onder meer laser, LED en LCD. Kleuren-EP onderscheidt zich van monochrome EP in de zin dat in een gegeven product ten minste drie verschillende kleuren toner tegelijk worden gebruikt. Twee typen technologieën voor kleuren-EP zijn:

11.

Parallelle kleuren-EP — een afdruktechnologie die gebruikmaakt van meerdere lichtbronnen en meerdere fotogeleiders, teneinde de maximale afdruksnelheid in kleur te vergroten.

12.

Seriële kleuren-EP — een afdruktechnologie die één fotogeleider op seriële wijze gebruikt en gebruikmaakt van een of meer lichtbronnen om een meerkleurenafdruk te maken.

13.

Botsing — een afdruktechnologie waarbij een afdruk van de gewenste afbeelding wordt gemaakt door kleurstof via een mechanisch proces over te brengen van een „lint” op de drager. Twee mechanische technologieën zijn Dot Formed Impact en Fully-Formed Impact.

14.

Inkjet (IJ) — een afdruktechnologie waarbij afbeeldingen worden gevormd door kleurstof met behulp van een matrix in kleine druppeltjes direct op de afdrukdrager af te zetten. Kleuren-IJ onderscheidt zich van monochrome IJ in die zin dat in een product op elk moment meer dan een kleurstof beschikbaar is. Typische IJ-technologieën zijn piëzo-elektrische IJ (PE-IJ), IJ-sublimatie en thermische IJ.

15.

Hoogwaardige IJ — een IJ-afdruktechnologie in hoogwaardige zakentoepassingen waarvoor gewoonlijk elektrofotografische afdruktechnieken worden gebruikt. In tegenstelling tot klassieke IJ beschikt een hoogwaardige IJ over nozzle arrays die de breedte een pagina bestrijken en/of de mogelijkheid de inkt op de drager te laten drogen dankzij een extra systeem om de drager te verhitten.

16.

Solid ink (SI) — een afdruktechnologie waarbij de inkt bij kamertemperatuur vast is en vloeibaar wordt wanneer hij wordt verhit tot de spuittemperatuur. De inkt kan direct op de drager worden overgebracht, maar doorgaans wordt hij eerst overgebracht op een tussenliggende cilinder of band en wordt hij daarna met een offsetmethode op de drager gedrukt.

17.

Stencil — een afdruktechnologie die afbeeldingen op de afdrukdrager overbrengt met behulp van een stencil dat rond een met inkt ingesmeerde cilinder is bevestigd.

18.

Thermische overdracht (TT) — een afdruktechnologie waarbij een afdruk van de gewenste afbeelding wordt gemaakt door kleine druppels vaste kleurstof (gewoonlijk gekleurde was) in gesmolten/vloeibare toestand met behulp van een matrix direct op de afdrukdrager af te zetten. TT onderscheidt zich van IJ in die zin dat de inkt bij kamertemperatuur vast is en door verhitting vloeibaar wordt gemaakt.

Operationele modi, activiteiten en vermogenstoestanden

19.

Actief — de vermogenstoestand waarin het product is aangesloten op een voeding en actief uitvoer produceert, alsook zijn andere kernfuncties verricht.

20.

Automatisch duplexen — de mogelijkheid van een kopieerapparaat, faxapparaat, MFA of printer om afbeeldingen automatisch op beide zijden van een blad papier te plaatsen, zonder handmatige manipulatie van de uitvoer als tussenstap. Voorbeelden hiervan zijn enkelzijdig origineel naar dubbelzijdige kopie en dubbelzijdig origineel naar dubbelzijdige kopie. Een product wordt uitsluitend geacht een automatische duplexvoorziening te hebben als het model over alle accessoires beschikt die nodig zijn om aan de bovenstaande eisen te voldoen.

21.

Verstekwaarde inschakelvertraging — de door de fabrikant vóór de levering ingestelde waarde van de tijd die bepaalt wanneer het product na voltooiing van zijn primaire functie overschakelt naar een spaarstand (bijvoorbeeld de slaapstand of de uitstand).

22.

Uit — de vermogenstoestand waarnaar het product overschakelt wanneer het handmatig of automatisch wordt uitgeschakeld maar nog wel is aangesloten op en verbonden met het elektriciteitsnet. Deze modus wordt verlaten wanneer invoer, zoals een handmatige inschakeling van de stroom of een kloktimer, het product stimuleert om de eenheid weer in de klaarstand te brengen. Wanneer deze toestand het resultaat is van een handmatige interventie door een gebruiker, wordt hij vaak aangeduid als „Manual Off”; wanneer hij het gevolg is van een automatische of vooraf ingestelde stimulans (bijvoorbeeld een vertragingstijd of een klok), wordt hij vaak aangeduid als „Auto Off”.

23.

Klaar — de toestand waarin het product geen uitvoer produceert, de werkstand heeft bereikt, nog niet is overgeschakeld naar een spaarstand en met minimale vertraging naar de actieve modus kan overschakelen. In deze stand kunnen alle functies van het product worden ingeschakeld en moet het product naar de actieve stand kunnen terugkeren door te reageren op invoer van een van de invoervoorzieningen waarover het product beschikt. Mogelijke invoer is een externe elektrische stimulans (bijvoorbeeld netwerkstimulans, een binnenkomend faxbericht of besturing op afstand) of directe fysieke interventie (bijvoorbeeld activering van een fysieke schakelaar of knop).

24.

Slaapstand — de spaarstand waarnaar het product automatisch overschakelt na een periode van inactiviteit. Het product kan niet alleen automatisch naar de slaapstand overschakelen, maar het kan ook naar deze stand overschakelen 1. op een door de gebruiker ingesteld tijdstip van de dag, 2. als onmiddellijke reactie op een handmatige actie van de gebruiker, zonder echt uit te schakelen, of 3. op andere, automatisch teweeggebrachte manieren die verband houden met het gedrag van de gebruiker. In deze toestand kunnen alle productfuncties worden ingeschakeld en moet het product naar de actieve stand kunnen overschakelen door te reageren op invoer van een van de invoervoorzieningen waarover het product beschikt; er kan echter sprake zijn van een vertraging. Mogelijke invoer is een externe elektrische stimulans (bijvoorbeeld een netwerkstimulans, een binnenkomend faxbericht of besturing op afstand) of directe fysieke interventie (bijvoorbeeld activering van een fysieke schakelaar of knop). Het product moet in de slaapstand de netwerkverbinding in stand houden en mag alleen ontwaken wanneer dat nodig is.

Noot: Wanneer gegevens worden gerapporteerd en producten worden gekwalificeerd die op meerdere manieren naar de slaapstand kunnen overschakelen, moeten de deelnemers werken met een slaapniveau dat automatisch kan worden bereikt. Als het product automatisch meerdere, opeenvolgende slaapniveaus kan bereiken, is het aan de fabrikant te bepalen welk van deze niveaus hij voor de kwalificatie wil gebruiken; de opgegeven verstekwaarden voor de inschakelvertraging moeten echter betrekking hebben op het voor de tests gebruikte slaapniveau.

25.

Stand-by-stand — de toestand met het laagste stroomverbruik die niet door de gebruiker kan worden uitgeschakeld (beïnvloed) en die voor onbepaalde tijd kan blijven bestaan wanneer een computermonitor op netstroom is aangesloten en volgens de aanwijzingen (1) van de fabrikant wordt gebruikt. In de stand-by-stand wordt het stroomverbruik van het apparaat tot een minimum beperkt.

Noot: Voor grafische apparaten waarop deze specificatie van toepassing is, komt de stand-by-toestand, waarbij het toestel het minste stroom verbruikt, gewoonlijk voor in de uitstand, maar hij kan ook voorkomen in de klaar-stand of slaapstand. Een product kan de stand-by-stand niet verlaten en naar een lagere vermogenstoestand overschakelen, tenzij het product door een handmatige manipulatie fysiek wordt losgekoppeld van het elektriciteitsnet.

Productformaten

26.

Grootformaat — als grootformaat worden gecategoriseerd de producten die zijn ontworpen voor dragers van het formaat A2 en groter, met inbegrip van de producten die zijn ontworpen voor kettingformulieren met een breedte van 406 mm of meer. Grootformaatproducten kunnen ook in staat zijn af te drukken op dragers van standaardformaat of klein formaat.

27.

Kleinformaat — als kleinformaat worden gecategoriseerd de producten die zijn ontworpen voor dragers van een formaat kleiner dan het standaardformaat (bijvoorbeeld A6, 4″ × 6″, microfilm), met inbegrip van de producten ontworpen voor kettingformulieren met een breedte kleiner dan 210 mm.

28.

Standaardformaat — als standaardformaat worden gecategoriseerd de producten die zijn ontworpen voor dragers van standaardformaat (bijvoorbeeld „letter”, „legal”, „ledger”, A3, A4 en B4), met inbegrip van de producten die zijn ontworpen voor kettingformulieren met een breedte van 210 mm tot 406 mm. Standaardformaatproducten kunnen ook in staat zijn af te drukken op dragers van klein formaat.

Aanvullende voorwaarden

29.

Accessoire — een aanvullende inrichting die niet nodig is voor de standaardwerking van de basiseenheid, maar die voor of na de levering kan worden toegevoegd om de functionaliteit van de apparatuur uit te breiden of te veranderen. Een accessoire kan afzonderlijk worden verkocht onder een eigen typenummer of samen met de basiseenheid van een product als onderdeel van een bepaald model of bepaalde configuratie.

30.

Basisproduct — een basisproduct is het standaardmodel dat door de fabrikant wordt geleverd. Wanneer productmodellen in verschillende configuraties worden aangeboden, is het basisproduct de eenvoudigste configuratie van het model met het kleinste aantal functionele toevoegingen dat beschikbaar is. Functionele componenten of accessoires die niet standaard worden meegeleverd, maar optioneel worden aangeboden, worden geacht geen deel uit te maken van het basisproduct.

31.

Kettingformulier — als kettingformulierproduct worden gecategoriseerd de producten die geen losbladige dragers gebruiken en zijn ontworpen voor belangrijke toepassingen zoals het afdrukken van streepjescodes, labels, reçu’s, vrachtbrieven, facturen, vliegtickets of prijskaartjes.

32.

Digitale front-end (DFE) — een functioneel geïntegreerde server die als host voor andere computers en applicaties fungeert en als interface naar grafische apparatuur dient Een DFE breidt de functionaliteit van het grafisch apparaat uit. Er zijn twee typen DFE:

 

DFE type 1: een DFE die voor zijn gelijkstroomvoeding gebruikmaakt van een eigen wisselstroombron (intern of extern), die is gescheiden van de voeding van de grafische apparatuur. Een DFE van type 1 kan voor zijn wisselstroom rechtstreeks zijn aangesloten op een stopcontact of stroom afnemen via de interne wisselstroomvoeding van de grafische apparatuur.

 

DFE type 2: een DFE die voor zijn gelijkstroomvoeding gebruikmaakt van dezelfde stroombron als de grafische apparatuur waaraan hij is gekoppeld. DFE’s van type 2 moeten zijn uitgerust met een bord of eenheid met een afzonderlijke verwerkingseenheid waarmee via het netwerk activiteiten in gang kunnen worden gezet en die door middel van gebruikelijke technische praktijken fysiek kan worden verwijderd, gescheiden of uitgeschakeld met het oog op de uitvoering van stroommetingen.

Een DFE biedt tevens ten minste drie van de onderstaande geavanceerde functies:

a)

netwerkconnectiviteit in verschillende omgevingen;

b)

mailboxfunctionaliteit;

c)

wachtrijbeheer;

d)

apparaatbeheer (bijvoorbeeld activering van het grafisch apparaat in spaarstand);

e)

geavanceerde grafische gebruikersinterface (UI);

f)

de mogelijkheid communicatie te initiëren met andere host-servers en client-computers (bijvoorbeeld scannen naar e-mail, ondervragen van mailboxen op afstand met het oog op te verrichten taken); of

g)

de mogelijkheid pagina’s na te bewerken (bijvoorbeeld opnieuw opmaken van pagina’s voordat ze worden afgedrukt).

33.

Functionele toevoeging — een functionele toevoeging is een standaardproductvoorziening die de functionaliteit van de basisafdrukengine van een grafisch apparaat uitbreidt. Het gedeelte van deze specificaties dat betrekking heeft op de operationele modus (bedrijfsstand), bevat waarden voor het extra toegestane opgenomen vermogen voor bepaalde functionele toevoegingen. Voorbeelden van functionele toevoegingen zijn draadloze interfaces en scanvoorzieningen.

34.

Testprocedure operationele modus (OM-procedure) — een methode voor het testen en vergelijken van de energieprestaties van grafische apparaten die zich concentreert op het energieverbruik van het product in verschillende spaarstanden. De belangrijkste criteria die de OM-procedure hanteert, zijn de waarden voor de spaarstanden, gemeten in watt (W). Voor meer details, zie de „ENERGY STAR Qualified Imaging Equipment Operational Mode Test Procedure” op www.energystar.gov/products.

35.

Afdrukengine — de elementaire engine van een grafisch apparaat die het proces van het vervaardigen van afbeeldingen door dit product stuurt. Zonder aanvullende functionele componenten kan een afdrukengine geen afbeeldingsgegevens binnenhalen om ze te verwerken, en is het product dus niet-functioneel. Een afdrukengine is afhankelijk van functionele toevoegingen om te kunnen communiceren en afbeeldingen te kunnen verwerken.

36.

Model — een grafisch apparaat dat wordt verkocht of in de handel wordt gebracht onder een uniek modelnummer of een unieke productnaam. Een model kan bestaan uit een basiseenheid of uit een basiseenheid met accessoires.

37.

Productsnelheid — over het algemeen komt voor standaardformaatproducten één enkel blad van het formaat A4 of 8,5″ × 11″ eenzijdig afgedrukt/gekopieerd/gescand in een minuut overeen met één afbeelding per minuut (apm). Als de aangegeven maximale snelheden afwijken wanneer afbeeldingen op het papierformaat A4 of 8,5″ × 11″ worden gemaakt, wordt de hoogste van de twee waarden aangehouden.

Voor frankeerapparaten is één poststuk verwerkt in een minuut gelijk aan één poststuk per minuut (pspm).

Voor kleinformaatproducten is één blad van het formaat A6 of 4″ × 6″ eenzijdig afgedrukt/gekopieerd/gescand in een minuut gelijk aan 0,25 apm.

Voor grootformaatproducten is één blad van het formaat A2 gelijk aan 4 apm, en één blad van het formaat A0 gelijk aan 16 apm.

Voor kettingformulierproducten die zijn gecategoriseerd als kleinformaat, grootformaat of standaardformaat, moet de afdruksnelheid in apm volgens de onderstaande formule worden berekend uit de aangegeven maximale afbeeldingssnelheid in meters per minuut van het product:

X apm = 16 × [maximale dragerbreedte (meters) × maximale afbeeldingssnelheid (lengtemeters/minuut)]

In alle gevallen moet de geconverteerde snelheid in apm worden afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal (14,4 apm wordt bijvoorbeeld afgerond op 14,0 apm; 14,5 apm op 15 apm).

De fabrikanten dienen de snelheid van hun producten voor de kwalificatie te rapporteren in de onderstaande volgorde van functies:

afdruksnelheid, tenzij het product geen afdrukfunctie heeft, in welk geval,

kopieersnelheid, tenzij het product geen afdruk- of kopieerfunctie heeft, in welk geval,

scansnelheid.

38.

Procedure voor het meten van het typische energieverbruik (TEC-procedure) — een methode voor het testen en vergelijken van de energieprestaties van grafische apparaten die zich concentreert op het typische stroomverbruik van een product tijdens de normale werking over een representatieve tijdsperiode. Het belangrijkste criterium van de TEC-procedure voor grafische apparaten is de waarde voor het typische wekelijkse stroomverbruik, gemeten in kilowattuur (kWh). Gedetailleerde informatie is te vinden in de procedure voor het meten van het typische energieverbruik in punt D.2.

B.   In aanmerking komende producten

De ENERGY STAR-specificaties zijn bedoeld voor persoonlijke, bedrijfs- en commerciële grafische apparatuur, maar niet voor industriële producten (producten die rechtstreeks op driefasestroom zijn aangesloten). De eenheden moeten kunnen worden gevoed via een stopcontact of een datanetwerkverbinding onder de in punt D.4 opgesomde internationale nominale standaardspanningen. Om voor het ENERGY STAR-logo in aanmerking te komen moet een grafisch apparaat zijn gedefinieerd in punt A en moet het voldoen aan een van de in de onderstaande tabellen 1 en 2 opgenomen productbeschrijvingen.

Tabel 1

In aanmerking komende producten — TEC-procedure

Productgebied

Afdruktechnologie

Formaat

Kleurencapaciteit

TEC-tabel

Kopieerapparaten

Direct thermal

Standaard

Monochroom

TEC 1

Dye sublimation

Standaard

Kleur

TEC 2

Dye sublimation

Standaard

Monochroom

TEC 1

EP

Standaard

Monochroom

TEC 1

EP

Standaard

Kleur

TEC 2

Solid ink

Standaard

Kleur

TEC 2

Thermische overdracht

Standaard

Kleur

TEC 2

Thermische overdracht

Standaard

Monochroom

TEC 1

Digitale stencilapparaten

Stencil

Standaard

Kleur

TEC 2

Stencil

Standaard

Monochroom

TEC 1

Faxen

Direct thermal

Standaard

Monochroom

TEC 1

Dye sublimation

Standaard

Monochroom

TEC 1

EP

Standaard

Monochroom

TEC 1

EP

Standaard

Kleur

TEC 2

Solid ink

Standaard

Kleur

TEC 2

Thermische overdracht

Standaard

Kleur

TEC 2

Thermische overdracht

Standaard

Monochroom

TEC 1

Multifunctionele apparaten (MFA’s)

Hoogwaardige IJ

Standaard

Monochroom

TEC 3

Hoogwaardige IJ

Standaard

Kleur

TEC 4

Direct thermal

Standaard

Monochroom

TEC 3

Dye sublimation

Standaard

Kleur

TEC 4

Dye sublimation

Standaard

Monochroom

TEC 3

EP

Standaard

Monochroom

TEC 3

EP

Standaard

Kleur

TEC 4

Solid ink

Standaard

Kleur

TEC 4

Thermische overdracht

Standaard

Kleur

TEC 4

Thermische overdracht

Standaard

Monochroom

TEC 3

Printers

Hoogwaardige IJ

Standaard

Monochroom

TEC 1

Hoogwaardige IJ

Standaard

Kleur

TEC 2

Direct thermal

Standaard

Monochroom

TEC 1

Dye sublimation

Standaard

Kleur

TEC 2

Dye sublimation

Standaard

Monochroom

TEC 1

EP

Standaard

Monochroom

TEC 1

EP

Standaard

Kleur

TEC 2

Solid ink

Standaard

Kleur

TEC 2

Thermische overdracht

Standaard

Kleur

TEC 2

Thermische overdracht

Standaard

Monochroom

TEC 1


Tabel 2

In aanmerking komende producten — OM-procedure

Productgebied

Afdruktechnologie

Formaat

Kleurencapaciteit

OM tabel

Kopieerapparaten

Direct thermal

Groot

Monochroom

OM 1

Dye sublimation

Groot

Kleur en monochroom

OM 1

EP

Groot

Kleur en monochroom

OM 1

Solid ink

Groot

Kleur

OM 1

Thermische overdracht

Groot

Kleur en monochroom

OM 1

Faxen

Inkjet

Standaard

Kleur en monochroom

OM 2

Frankeerapparaten

Direct thermal

n.v.t.

Monochroom

OM 4

EP

n.v.t.

Monochroom

OM 4

Inkjet

n.v.t.

Monochroom

OM 4

Thermische overdracht

n.v.t.

Monochroom

OM 4

Multifunctionele apparaten (MFA’s)

Direct thermal

Groot

Monochroom

OM 1

Dye sublimation

Groot

Kleur en monochroom

OM 1

EP

Groot

Kleur en monochroom

OM 1

Inkjet

Standaard

Kleur en monochroom

OM 2

Inkjet

Groot

Kleur en monochroom

OM 3

Solid ink

Groot

Kleur

OM 1

Thermische overdracht

Groot

Kleur en monochroom

OM 1

Printers

Direct thermal

Groot

Monochroom

OM 8

Direct thermal

Klein

Monochroom

OM 5

Dye sublimation

Groot

Kleur en monochroom

OM 8

Dye sublimation

Klein

Kleur en monochroom

OM 5

EP

Groot

Kleur en monochroom

OM 8

EP

Klein

Kleur

OM 5

Botsing

Groot

Kleur en monochroom

OM 8

Botsing

Klein

Kleur en monochroom

OM 5

Botsing

Standaard

Kleur en monochroom

OM 6

Inkjet

Groot

Kleur en monochroom

OM 3

Inkjet

Klein

Kleur en monochroom

OM 5

Inkjet

Standaard

Kleur en monochroom

OM 2

Solid ink

Groot

Kleur

OM 8

Solid ink

Klein

Kleur

OM 5

Thermische overdracht

Groot

Kleur en monochroom

OM 8

Thermische overdracht

Klein

Kleur en monochroom

OM 5

Scanners

n.v.t.

Groot, klein en standaard

n.v.t.

OM 7

C.   Energie-efficiëntiespecificaties voor de erkenning van producten

Enkel producten die in punt B zijn genoemd en aan de volgende criteria voldoen, kunnen als ENERGY STAR-producten worden erkend. De concrete data worden vermeld in deel F.

Producten die worden verkocht met een externe stroomadapter: Om overeenkomstig versie 1.1 van de huidige voorschriften voor grafische apparatuur in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo moeten op of na 1 juli 2009 geproduceerde grafische producten die werken met een externe single-voltage gelijk- of wisselstroomadapter gebruikmaken van een externe adapter met het ENERGY STAR-logo, of van een adapter die overeenkomstig de ENRGY STAR-testmethode voldoet aan versie 2.0 de ENERGY STAR-specificaties voor externe voeding. De ENERGY STAR-specificaties en de testmethode voor externe single-voltage gelijk- of wisselstroomadapters zijn te vinden op www.energystar.gov/products.

Producten die zijn ontworpen om met een DFE van type 1 te werken: Om overeenkomstig versie 1.1 van de huidige specificaties voor grafische apparatuur in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo, moeten op of na 1 juli 2009 geproduceerde grafische producten die worden verkocht met een DFE van type 1 gebruikmaken van een FRE die voldoet aan de in punt C.3 vastgestelde normen inzake de efficiëntie van de voeding voor grafische apparatuur met een digitale front-end.

Producten die zijn ontworpen om met een DFE van type 2 te werken: Om overeenkomstig versie 1.1 van de huidige specificaties voor grafische apparatuur in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo dient voor een op of na 1 juli 2009 geproduceerd grafisch apparaat dat wordt verkocht met een DFE van type 2 het energieverbruik van de DFE in de klaarstand te worden afgetrokken van het totale TEC-resultaat van het product of buiten beschouwing te worden gelaten bij de meeting van de slaap- en stand-by voor OM-producten. In punt C.1 wordt nader omschreven hoe de TEC-waarden voor DFE’s voor TEC-producten moeten worden bepaald, terwijl in C.2 wordt toegelicht hoe de DFE’s moeten worden afgetrokken van het slaap- en stand-byniveau.

Het EPA en de Commissie streven ernaar dat, waar mogelijk, het verbruik van de DFE (van type 1 of 2) bij TEC- en OM-metingen buiten beschouwing wordt gelaten of afgetrokken van de gemeten waarden.

Producten die worden verkocht met een aanvullende draadloze handset: Om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo, moeten faxen of MFA’s met faxfunctionaliteit die op of na 1 juli 2009 zijn geproduceerd en worden verkocht met aanvullende draadloze handsets gebruikmaken van een handset met het ENERGY STAR-logo, of van een handset die voldoet aan de ENERGY STAR-specificatie voor telefonie op de datum waarop volgens de ENERGY STAR-testmethode wordt vastgesteld dat het grafische product in aanmerking komt voor het ENERGY STAR-logo. De ENERGY STAR-specificatie en testmethode voor telefonieproducten zijn te vinden op www.energystar.gov/products

Duplexing: standaardkopieerapparaten, MFA’s, en printers die gebruikmaken van de afdruktechnologieën EP, SI en hoogwaardige IJ en die vallen onder de TEC-procedure van punt C.1, moeten voldoen aan de onderstaande duplexingvereisten, die zijn gebaseerd op de monochrome productsnelheid:

1.   ENERGY STAR-criteria — TEC-procedure

Om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo, mag de verkregen TEC-waarde voor de in punt B, tabel 1, opgesomde grafische apparatuur niet hoger zijn dan de overeenkomstige grenzen hieronder.

Voor grafische producten met een DFE van type 2 wordt het energieverbruik van de DFE, als berekend in het onderstaande voorbeeld, buiten beschouwing gelaten bij de vergelijking van de gemeten TEC-waarde met de hieronder vermelde grenswaarden. De DFE mag geen invloed hebben op het vermogen van het grafische product om over te schakelen op een energiezuiniger stand. Het energieverbruik van de DFE mag buiten beschouwing worden gelaten indien de DFE voldoet aan de definitie onder punt A.32 en het een afzonderlijke verwerkingseenheid betreft waarmee via het netwerk activiteiten in gang kunnen worden gezet.

Voorbeeld: Het totale TEC-resultaat van een printer is 24,5 kW/week en zijn interne DFE verbruikt in de klaarstand 50W. 50W × 168 uur/week = 8,4 kW/week, dat vervolgens wordt afgetrokken van de TEC-waarde die uit de test komt: 24,5 kW/week – 8,4 kW/week = 16,1 kW/week. Die 16,1 kW/week wordt vergeleken met de onderstaande grenswaarden.

Noot: Voor alle onderstaande vergelijkingen geldt: × = monochrome productsnelheid (apm).

TEC-tabel 1

Product(en): kopieerapparaten, digitale stencilapparaten, faxen, printers

Formaat: standaard

Afdruktechnologieën: DT, mono DS, mono EP, mono stencil, mono TT, hoogwaardige mono IJ

Monochrome productsnelheid (apm)

Maximaal TEC (kW/week)

≤ 15

1 kWh

15 < x ≤ 40

(0,10 kWh/ipm)x – 0,5 kWh

40 < x ≤ 82

(0,35 kWh/ipm)x – 10,3 kWh

> 82

(0,70 kWh/ipm)x – 39 kWh


TEC-tabel 2

Product(s): Kopieerapparaten, Digitale Stencilapparaten, Faxen, Printers

Formaat: standaard

Afdruktechnologieën: kleuren-DS, kleurenstencil, kleuren-TT, kleuren-EP, SI, hoogwaardige kleuren-IJ

Monochrome Productsnelheid (ipm)

Maximum TEC (kWh/week)

≤ 32

(0,10 kWh/ipm)x + 2,8 kWh

32 < x ≤ 58

(0,35 kWh/ipm)x – 5,2 kWh

> 58

(0,70 kWh/ipm)x – 26 kWh


TEC-tabel 3

Product(en): MFA’s

Formaat: standaard

Afdruktechnologieën: DT, mono DS, mono EP, mono TT, hoogwaardige mono IJ

Monochrome productsnelheid (apm)

Maximaal TEC (kW/week)

≤ 10

1,5 kWh

10 < x ≤ 26

(0,10 kWh/ipm)x + 0,5 kWh

26 < x ≤ 68

(0,35 kWh/ipm)x – 6 kWh

> 68

(0,70 kWh/ipm)x – 30 kWh


TEC-tabel 4

Product(en): MFA’s

Formaat: standaard

Afdruktechnologieën: kleuren-DS, kleuren-TT, kleuren-EP, SI, hoogwaardige kleuren-IJ

Monochrome productsnelheid (apm)

Maximaal TEC (kW/week)

≤ 26

(0,10 kWh/ipm)x + 3,5 kWh

26 < x ≤ 62

(0,35 kWh/ipm)x – 3 kWh

> 62

(0,70 kWh/ipm)x – 25 kWh

2.   ENERGY STAR-criteria — OM-procedure

Om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo, mogen de waarden voor het energieverbruik van de hierboven in punt C, tabel 2, genoemde grafische apparatuur niet hoger zijn dan de overeenkomstige grenswaarden hieronder. Voor producten die in de klaarstand voldoen aan de energieverbruiksvereiste voor de slaapstand, geldt dat er geen verdere energiebeperkingen vereist zijn om aan het slaapstandgrenswaarde te voldoen. Daarnaast geldt voor producten die in de klaarstand of slaapstand voldoen aan de energieverbruiksvereisten voor de stand-by-stand, dat er geen verdere automatische energiebeperkingen vereist zijn om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo.

Voor grafische producten met een functioneel geïntegreerde DFE die voor zijn stroomvoorziening afhankelijk is van het grafische product, geldt dat het energieverbruik van de DFE buiten beschouwing moet worden gelaten als het gemeten energieverbruik in de slaapstand wordt vergeleken met het energieverbruik van de afdrukengine plus de onderstaande marges voor functionele toevoegingen en bij de vergelijking van de gemeten stand-by-waarden met de onderstaande stand-by-waarden. De DFE mag geen invloed hebben op het vermogen van het grafische product om over te schakelen op een energiezuiniger stand. Het energieverbruik van de DFE mag buiten beschouwing worden gelaten indien de DFE voldoet aan de definitie onder punt A.32 en het een afzonderlijke verwerkingseenheid betreft waarmee via het netwerk activiteiten in gang kunnen worden gezet.

Vereisten voor de verstekwaarde voor de inschakelvertraging: Om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo, moeten de instellingen van OM-producten zoals ingeschakeld bij de levering van het product voldoen aan de vereisten voor de verstekwaarde voor de inschakelvertraging die voor elk producttype zijn opgenomen in de tabellen A tot en met C hieronder. Daarnaast moeten alle OM-producten worden geleverd met een maximale ingebouwde verstekwaarde voor de inschakelvertraging van ten hoogste vier uur, die uitsluitend door de fabrikant kan worden gewijzigd. Deze maximale ingebouwde verstekwaarde voor de inschakelvertraging kan niet worden beïnvloed door de gebruiker en wordt gekenmerkt door het feit dat deze niet kan worden gewijzigd zonder fysieke wijzigingen aan te brengen in het product. De instellingen voor de verstekwaarde voor de inschakelvertraging in de tabellen A tot en met C kunnen wel door de gebruiker worden gewijzigd.

Tabel A

Maximale verstekwaarde inschakelvertraging slaapstand voor klein- en standaardformaat OM-producten, m.u.v. frankeerapparaten (in minuten)

Monochrome productsnelheid (apm)

Faxen

MFA’s

Printers

Scanners

0 – 10

5

15

5

15

11 – 20

5

30

15

15

21 – 30

5

60

30

15

31 – 50

5

60

60

15

51 +

5

60

60

15


Tabel B

Maximale verstekwaarde inschakelvertraging slaapstand voor grootformaat OM-producten, m.u.v. frankeerapparaten (in minuten)

Monochrome productsnelheid (apm)

Kopieerapparaten

MFA’s

Printers

Scanners

0 – 10

30

30

30

15

11 – 20

30

30

30

15

21 – 30

30

30

30

15

31 – 50

60

60

60

15

51 +

60

60

60

15


Tabel C

Maximale verstekwaarde inschakelvertraging slaapstand voor frankeerapparaten (in minuten)

Productsnelheid

(pspm)

Frankeerapparaten

0 – 50

20

51 – 100

30

101 – 150

40

151 +

60

Stand-by-vereisten: Om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo, moeten OM-producten voldoen aan de energiegrenswaarden voor de stand-by-stand dat voor elk producttype is opgenomen in tabel D.

Tabel D

Maximale energieniveaus in de stand-by-stand voor OM-producten (in watt)

Producttype

Stand-by-stand (Watt)

Alle OM-producten

1

De criteria in de OM-tabellen 1 tot en met 8 hieronder hebben betrekking op de afdrukengine van het product. Aangezien te verwachten valt dat er producten zullen worden geleverd die een of meer extra functies hebben bovenop die van een basisafdrukengine, dienen de overeenkomstige marges hieronder te worden opgeteld bij de criteria voor de afdrukengine in de slaapstand. Om vast te stellen of een product in aanmerking komt voor het ENERGY STAR-logo, moet uitgegaan worden van de totale waarde voor het basisproduct, met inbegrip van de bijbehorende „functionele toevoegingen”. Fabrikanten mogen ten hoogste drie primaire functionele toevoegingen toepassen op elk productmodel, maar mogen alle secundaire toevoegingen die aanwezig zijn toepassen (waarbij als er sprake is van meer dan drie primaire toevoegingen de overige toevoegingen worden beschouwd als secundaire toevoegingen). Een voorbeeld van deze methode wordt hieronder gegeven.

Voorbeeld: Neem een standaardformaat inkjetprinter met een USB 2.0-aansluiting en een geheugenkaartaansluiting. Ervan uitgaande dat de USB-verbinding tijdens de test als primaire interface wordt gebruikt, geldt voor het printermodel een marge voor functionele toevoegingen van 0,5 W voor USB en 0,1 voor de geheugenkaartlezer, dus een totale marge van 0,6 W voor de functionele toevoegingen. Aangezien in OM-tabel 2 voor de afdrukengine een slaapstandcriterium van 1,4 W is opgenomen, moet de fabrikant om vast te stellen of de printer in aanmerking komt voor het ENERGY STAR-logo, het slaapstandcriterium voor de afdrukengine optellen bij de geldende marges voor functionele toevoegingen om het maximale energieverbruik te bepalen dat voor het basisproduct is toegestaan: 1,4 W + 0,6 W. Indien het gemeten energieverbruik van de printer in de slaapstand 2 W of minder is, dan voldoet de printer aan het slaapstandcriterium voor het ENERGY STAR-logo.

Tabel 3

In aanmerking komende producten — Functionele toevoegingen OM

Soort

Details

Marge functionele toevoeging (W)

Primair

Secundair

Interfaces

A.

Bedraad < 20 MHz

0,3

0,2

Fysieke data- of netwerkpoort op een grafisch apparaat met een overdrachtscapaciteit van < 20 MHz. Voorbeelden: USB 1.x, IEEE488, IEEE 1284/Parallel/Centronics en RS232 en/of fax modem.

B.

Bedraad ≥ 20 MHz en < 500 MHz

0,5

0,2

Fysieke data- of netwerkpoort op een grafisch apparaat met een overdrachtscapaciteit van ≥ 20 MHz en < 500 MHz. Voorbeelden: USB 2.x, IEEE 1394/FireWire/i. LINK, en 100Mb Ethernet.

C.

Bedraad ≥ 500 MHz

1,5

0,5

Fysieke data- of netwerkpoort op een grafisch apparaat met een overdrachtscapaciteit van ≥ 500 MHz. Voorbeeld: 1G Ethernet.

D.

Draadloos

3

0,7

Data- of netwerkinterface op een grafisch apparaat voor draadloze gegevensoverdracht met behulp van radiofrequentie. Voorbeelden: bluetooth en 802.11.

E.

Bedrade kaart/camera/opslagmedium

0,5

0,1

Fysieke data- of netwerkpoort op een grafisch apparaat voor aansluiting van een extern apparaat, zoals flash memory en smartcard kaartlezers en camera-interfaces (zoals PictBridge)

G.

Infrarood

0,2

0,2

Data- of netwerkinterface op een grafisch apparaat voor gegevensoverdracht met behulp van infraroodtechnologie. Voorbeeld: IrDA.

Overige

opslag

0,2

Intern opslagstation van het grafisch apparaat. Betreft uitsluitend interne stations (bijvoorbeeld schijfstations, dvd-stations, zipstations), en geldt voor elk afzonderlijk station. Onder deze uitbreiding vallen geen interfaces naar externe stations (bijvoorbeeld SCSI) of intern geheugen.

Scanners, met CCFL- of andere lampen

0,5

Aanwezigheid van een scanner met CCFL-technologie (Cold Cathode Fluorescent Lamp — fluorescentieverlichting zonder warmteafgifte) of met een andere technologie, bijvoorbeeld LED (lichtemitterende diode), halogeen, HCFT (Hot-Cathode Fluorescent Tube), xenon of TL (Tubular Fluorescent — buisvormige fluorescentielamp). Deze uitbreiding wordt slechts één keer toegepast, ongeacht de lampgrootte of het aantal gebruikte buizen/lampen.

Pc-afhankelijk systeem (is voor afdrukken/kopiëren/scannen sterk afhankelijk van pc-ondersteuning)

–0,5

Deze uitbreiding betreft grafische producten die sterk zijn aangewezen op externe computerondersteuning, bijvoorbeeld voor gegevensopslag en -verwerking, voor de uitvoering van basisfuncties die gewoonlijk onafhankelijk worden uitgevoerd door grafische apparaten, zoals paginaweergave. Producten die een computer alleen gebruiken als bron of bestemming voor beeldgegevens vallen niet onder deze uitbreiding.

Draadloze handset

0,8

De mogelijkheid van het grafische product om te communiceren met een draadloze handset. Deze uitbreiding wordt slechts één keer toegepast, ongeacht het aantal draadloze handsets waarvoor het product is ontworpen. Deze uitbreiding betreft niet de voedingsvereisten van de draadloze handset zelf.

Geheugen

1 W per 1 GB

Het interne geheugen van het grafische product voor gegevensopslag. Deze uitbreiding is van toepassing op iedere grootte interne geheugencapaciteit en moet dienovereenkomstig worden aangepast. Bijvoorbeeld, een product met 2,5 GB geheugen zou een marge van 2,5 W krijgen, en een product met 0,5 GB zou een marge van 0,5 W krijgen.

Capaciteit voeding (PS — Power Supply), volgens PS-uitgangsvermogen (OR — Output Rating)

Noot: Deze uitbreiding is alleen van toepassing op producten die onder de OM-tabellen 2 en 6 vallen.

Voor PSOR > 10 W,

0,02 × (PSOR — 10 W)

Deze uitbreiding is alleen van toepassing op producten die onder de OM-tabellen 2 en 6 vallen. De marge wordt bepaald aan de hand van de door de fabrikant van het voedingssysteem opgegeven nominale waarde van het afgegeven gelijkstroomvermogen van de interne of externe voeding. (De marge is geen gemeten waarde.) Bijvoorbeeld, een product dat bij een spanning van 12 V een nominale stroom van 3 A levert, heeft een PSOR van 36 W en zou een marge krijgen van 0,02 × (36 – 10) = 0,02 × 26 = 0,52 W. Voor voedingssystemen die meer dan één spanning afgeven, wordt de som van alle spanningswaarden gebruikt, tenzij de specificaties een lagere nominale limiet vermelden. Bijvoorbeeld, een voeding die bij een spanning van 24 V een stroom levert van 3A en bij een spanning van 5 V een stroom levert van 1,5 A, heeft een totale PSOR van (3 × 24) + (1,5 × 5) = 79,5 W, en een marge van 1,39 W.

Bij de marges voor toevoegingen in bovenstaande tabel 3, wordt onderscheid gemaakt tussen „primaire” en „secundaire” soorten toevoegingen. Dit onderscheid betreft de vereiste status van de interface wanneer het grafische product zich in de slaapstand bevindt. Aansluitingen die actief blijven tijdens de OM-testprocedure terwijl het grafisch product zich in de slaapstand bevindt, worden gedefinieerd als „primair”, terwijl aansluitingen die inactief kunnen zijn terwijl het grafisch product in de slaapstand staat, worden gedefinieerd als „secundair”. Functionele toevoegingen zijn doorgaans „secundair”.

Fabrikanten dienen alleen die soorten toevoegingen waarmee een product bij levering is uitgerust, in aanmerking te nemen. Bij het toepassen van marges op een grafisch apparaat dient geen rekening te worden gehouden met opties die de consument na levering ter beschikking staan of met interfaces die zich bevinden op de extern gevoede digitale front-end (DFE).

Als een product is uitgerust met meerdere interfaces, moet elk daarvan als uniek en apart worden beschouwd. Daarentegen moeten interfaces die meerdere functies vervullen, slechts één keer in aanmerking worden genomen. Zo mag een USB-aansluiting die als 1.x en als 2.x werkt, maar één keer worden geteld en slechts één marge toegewezen krijgen. Wanneer een bepaalde interface volgens de tabel onder meer dan één type interface kan vallen, dient de fabrikant bij het vaststellen van de juiste toevoegingsmarge die functie van de interface te kiezen waarvoor de interface primair is ontworpen. Zo moet een USB-aansluiting aan de voorkant van een grafisch product die in de productdocumentatie wordt beschreven als een PictBridge of „camera-interface”, worden beschouwd als een interface van het type E, en niet als interface van het type B. Evenzo mag een sleuf voor een geheugenkaartlezer die geschikt is voor meerdere formaten maar één keer worden geteld. Ten slotte mag een systeem dat meer dan één type 802.11 ondersteunt, slechts als één draadloze interface tellen.

OM-tabel 1

Product(s): Kopieerapparaten, MFA’s

Formaat: groot

Afdruktechnologieën: kleuren-DS, kleuren-TT, DT, mono DS, mono EP, mono TT, kleuren-EP, SI

 

Slaap (W)

Afdrukengine

30


OM-tabel 2

Product(en): faxapparaten, MFA’s, printers

Formaat: standaard

Afdruktechnologieën: kleuren-IJ, mono IJ

 

Slaap (W)

Afdrukengine

1,4


OM-tabel 3

Product(en): MFA’s, printers

Formaat: groot

Afdruktechnologieën: kleuren-IJ, mono IJ

 

Slaap (W)

Afdrukengine

15


OM-tabel 4

Product(en): frankeerapparaten

Formaat: n.v.t.

Afdruktechnologieën: DT, mono EP, mono IJ, mono TT

 

Slaap (W)

Afdrukengine

7


OM-tabel 5

Product(en): printers

Formaat: klein

Afdruktechnologieën: kleuren-DS, DT, kleuren-IJ, kleuren-impact, kleuren-TT, mono DS, mono EP, mono IJ, mono impact, mono TT, kleuren-EP, SI

 

Slaap (W)

Afdrukengine

9


OM-tabel 6

Product(en): printers

Formaat: standaard

Afdruktechnologieën: kleuren-impact, mono impact

 

Slaap (W)

Afdrukengine

4,6


OM-tabel 7

Product(en): scanners

Formaat: groot, klein, standaard

Afdruktechnologieën: n.v.t.

 

Slaap (W)

Scanengine

4,3


OM-tabel 8

Product(en): printers

Formaat: groot

Afdruktechnologieën: kleuren-DS, kleuren-impact, kleuren-TT, DT, mono DS, mono EP, mono impact, mono TT, kleuren-EP, SI

 

Slaap (W)

Afdrukengine

14

3.   Efficiëntienormen voor DFE

De volgende efficiëntienormen geldt voor Digitale Front End-apparatuur als bedoeld in deel A van deze specificaties.

Eisen inzake de Efficiëntie van de voeding

DFE van type 1 met een interne voeding voor wisselstroom-wisselstroom en wisselstroom-gelijkstroom. Een DFE die voor zijn gelijksstroomvoeding gebruikmaakt van een eigen voeding voor wisselstroom-wisselstroom en wisselstroom-gelijkstroom: ten minste 80 % efficiëntie bij 20 %, 50 % en 100 % van het nominaal vermogen en een vermogen > 0,9 bij 100 % van het nominaal vermogen.

DFE van type 1 met een externe voeding: Een DFE die wordt gevoed door middel van een externe voeding (overeenkomstig de voorschriften van het ENERGY STAR V2.0-programma voor externe voedingen voor wisselstroom-wisselstroom en wisselstroom-gelijkstroom) moet voldoen aan de ENERGY STAR-specificaties en voldoen aan de richtsnoeren van het ENERGY STAR V2.0-programma inzake de efficiëntieniveaus in onbelaste stand en in de actieve werkstand voor externe voedingen voor wisselstroom-wisselstroom en wisselstroom-gelijkstroom. De ENERGY STAR-specificaties en de lijst van gekwalificeerde producten staan op: www.energystar.gov/powersupplies.

Testprocedures

De fabrikanten worden geacht de modellen die aan de ENERGY STAR-richtsnoeren voldoen, te testen en zelf te certificeren.

De partners stemmen ermee in om de tests te verrichten volgens de hierna in tabel 4 vermelde toepasselijke testprocedures.

De testresultaten voor in aanmerking komende producten moeten worden meegedeeld aan het EPA of de Commissie, naargelang van het geval.

Verder gelden de volgende test- en rapportage-eisen.

Modellen die kunnen werken op meerdere spannings/frequentiecombinaties De fabrikanten dienen het testen van hun producten af te stemmen op de markt(en) waar de modellen in de handel gebracht en gepromoot zullen worden als producten die voldoen aan de ENERGY STAR-richtsnoeren. Het EPA en zijn ENERGY STAR-landenpartners hebben overeenstemming bereikt over een tabel met drie spanning/frequentiecombinaties voor testdoeleinden. Zie punt D.4 voor de internationale spanning/frequentiecombinaties voor elke markt.

Voor producten die op meerdere internationale markten als ENERGY STAR worden verkocht en derhalve met meerdere invoerspanningen worden getest, geldt dat de fabrikant het vereiste stroomverbruik of de vereiste efficiëntiewaarden moet testen en rapporteren voor alle relevante spannings/frequentiecombinaties. Zo moet een fabrikant die hetzelfde model in de Verenigde Staten en Europa aanbiedt, metingen uitvoeren, aan de respectieve specificaties voldoen, en de respectieve testwaarden rapporteren bij zowel 115 V/60 Hz als bij 230 V/50 Hz opdat het model in beide markten voor het ENERGY STAR-logo in aanmerking zou komen. Indien een model slechts bij één spanning/frequentiecombinatie voldoet aan de ENERGY STAR-richtsnoeren (bv. 115 V/60 Hz), dan mag het alleen als ENERGY STAR worden gekwalificeerd en gepromoot in die regio’s waar de geteste spanning/frequentiecombinatie wordt gebruikt (bijvoorbeeld Noord-Amerika en Taiwan).

Tabel 4

Testprocedure voor een DFE van type 1

Norm van de specificatie

Testprotocol

Bron

Efficiëntie voeding

Interne voeding (IPS)

http://efficientpowersupplies.epri.com/

Externe voeding (EPS) ENERGY STAR-test

www.energystar.gov/powersupplies/

D.   Testrichtsnoeren

De specifieke instructies voor het testen van de energie-efficiëntie van grafische apparatuur worden hierna in drie afzonderlijke paragrafen gegeven, te weten:

procedure voor het meten van het typische energieverbruik (TEC-procedure);

procedure voor het testen in bedrijfsstand (OM-testprocedure); en

testvoorwaarden en testapparatuur voor ENERGY STAR-conforme grafische producten.

De resultaten van deze testprocedures dienen te worden gebruikt als het voornaamste uitgangspunt voor het bepalen of apparatuur in aanmerking komt voor het ENERGY STAR-logo.

De fabrikanten worden geacht de productmodellen die aan de ENERGY STAR-richtsnoeren voldoen, te testen en zelf te certificeren. Verwante modellen van computermonitoren die gebouwd zijn op hetzelfde onderstel en, op behuizing en kleur na, in alle opzichten identiek zijn, kunnen worden erkend door de indiening van de testgegevens van één enkel representatief model. Tevens kunnen modellen die niet of slechts in afwerking verschillen van die welke het jaar voordien werden verkocht, erkend blijven zonder indiening van nieuwe testgegevens, voor zover de specificaties niet gewijzigd zijn.

Wanneer een product in meerdere configuraties als familie of serie modellen in de markt wordt gebracht, kan worden volstaan met het testen van de zwaarste configuratie uit de serie en is het niet nodig om over elk model afzonderlijk te rapporteren. Als een fabrikant een modelreeks indient, blijft hij aansprakelijk voor eventuele klachten over de grafische producten daarin, ook die welke niet zijn getest of waarvoor geen gegevens zijn gerapporteerd.

Voorbeeld: De modellen A en B zijn identiek; het enige verschil is dat model A wordt geleverd met een bedrade interface > 500 MHz, en model B wordt geleverd met een bedrade interface < 500 MHz. Als de test van model A uitwijst dat het voldoet aan de ENERGY STAR-normen, kan de fabrikant volstaan met het rapporteren van de testgegevens voor model A. Deze gegevens gelden dan tevens voor model B.

Als een product wordt gevoed door het lichtnet of via USB, IEEE1394, Power-over-Ethernet, een telefoonsysteem of een ander middel dan wel een combinatie van middelen, moet bij de kwalificatie worden gekeken naar de nettowaarde van het wisselstroomvermogen dat het product verbruikt (rekening houdend met verliezen wegens het omzetten van wisselstroom in gelijkstroom, overeenkomstig de OM-testprocedure).

1.   Verder gelden de volgende test- en rapportage-eisen

Gewenste hoeveelheid in eenheden

De fabrikant of diens geautoriseerde vertegenwoordiger test slechts één exemplaar van een model.

a)

Voor de in punt B, tabel 1, van deze specificaties genoemde producten geldt dat, als de eerste test uitwijst dat de waarden voor het typische stroomverbruik voldoen aan de criteria voor erkenning maar daarvan maximaal 10 % afwijken, één extra exemplaar van hetzelfde model moet worden getest. De fabrikant dient de waarden voor beide exemplaren te rapporteren. Het model komt in aanmerking voor het ENERGY STAR-logo, als beide exemplaren voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie.

b)

Voor de in punt B, tabel 2, van deze specificaties genoemde producten geldt dat, als de eerste test uitwijst dat de resultaten van de OM-testprocedure voldoen aan de kwalificatiecriteria maar daarvan in één of meer van de opgegeven bedrijfsstanden voor dat producttype maximaal 15 % afwijken, nog twee exemplaren moeten worden getest. Het model komt in aanmerking voor het ENERGY STAR-logo, als alle drie de geteste exemplaren voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie.

Indiening van gegevens over erkende producten bij het EPA of de Commissie, al naargelang van toepassing

Partners worden geacht de productmodellen die aan de ENERGY STAR-richtsnoeren voldoen zelf te certificeren en de informatie hierover in te dienen bij het EPA of de Commissie, al naargelang van toepassing. De te vermelden informatie voor producten zal spoedig na de publicatie van de definitieve specificaties bekend worden gemaakt. Daarnaast moeten partners bij het EPA of de Commissie, al naargelang van toepassing, fragmenten uit de productdocumentatie indienen waarin de aanbevolen verstekwaarden voor de inschakelvertraging van de energiebesparingsstanden worden uitgelegd aan consumenten. Doel van deze eis is te tonen dat producten worden getest zoals ze worden geleverd en zoals wordt aanbevolen ze te gebruiken.

Modellen die kunnen werken op meerdere spannings/frequentiecombinaties

De fabrikanten dienen het testen van hun producten af te stemmen op de markt(en) waar de modellen in de handel gebracht en gepromoot zullen worden als producten die voldoen aan de ENERGY STAR-richtsnoeren. Het EPA, de Commissie en hun ENERGY STAR-landenpartners hebben overeenstemming bereikt over een tabel met drie spannings/frequentiecombinaties voor testdoeleinden. Zie de testvoorwaarden voor grafische producten voor gegevens over de internationale spannings/frequentiecombinaties en papierformaten voor elke markt.

Voor producten die op meerdere internationale markten als ENERGY STAR worden verkocht en derhalve met meerdere invoerspanningen worden getest, geldt dat de fabrikant het vereiste stroomverbruik of de vereiste efficiëntiewaarden moet testen en rapporteren voor alle relevante spannings/frequentiecombinaties. Zo moet een fabrikant die hetzelfde model in de Verenigde Staten en Europa levert metingen uitvoeren bij 115 V/60 Hz en bij 230 V/50 Hz, aan de respectieve specificaties voldoen, en de respectieve testwaarden rapporteren opdat het model in beide markten voor het ENERGY STAR-logo in aanmerking zou komen. Indien een model slechts bij één spanning/frequentiecombinatie voldoet aan de ENERGY STAR-richtsnoeren (bv. 115 V/60 Hz), dan mag het alleen als ENERGY STAR worden gekwalificeerd en gepromoot in die regio’s waar de geteste spanning/frequentiecombinatie wordt gebruikt (bijvoorbeeld Noord-Amerika en Taiwan).

2.   Procedure voor het meten van het typische energieverbruik (TEC-procedure — TEC: Typical Electricity Consumption)

a)   Relevante producttypen: de TEC-procedure heeft betrekking op de in punt B, tabel 1, gedefinieerde producten in standaardformaat.

b)   Testparameters

Deze paragraaf beschrijft de parameters die moeten worden gebruikt bij het testen van een product volgens de TEC-procedure. Deze paragraaf heeft geen betrekking op de testomstandigheden, die hieronder worden beschreven in punt D.4.

Enkelzijdig testen

Het product wordt in simplex-modus getest. Bij kopieertests dienen de originelen enkelzijdig te zijn.

Testbeeld

Het testbeeld is testpatroon A volgens norm ISO/IEC 10561:1999. Het weergegeven lettertype dient Courier 10 met vaste breedte te zijn (of een lettertype dat daarbij het dichtst in de buurt komt); het is niet nodig tekens die specifiek voor het Duits zijn, te reproduceren, als het product dat niet kan. Het beeld moet worden afgedrukt op een vel papier van 8,5″ × 11″ of op A4-formaat, naargelang de doelmarkt. Voor printers en MFA’s die een paginabeschrijvingstaal kunnen lezen (bijvoorbeeld PCL, Postscript), moeten de beelden in die taal naar het product worden gezonden.

Monochroom testen

Een product dat in kleur kan weergeven, moet worden getest op het maken van monochrome beelden, tenzij het product die functie niet biedt.

Automatische uitschakelvoorziening en netwerkfunctie

De configuratie van het product dient overeen te stemmen met de configuratie bij levering en de voor gebruik aanbevolen instellingen, met name voor belangrijke parameters als de verstekwaarden voor de inschakelvertraging van het energiebeheer en de resolutie (behalve als hieronder gespecificeerd). Alle gegevens van de fabrikant over de aanbevolen waarden voor inschakelvertraging, met inbegrip van de waarden die worden genoemd in handleidingen, op websites en door installatiemedewerkers, moeten overeenstemmen met de configuratie bij levering. Als een printer, digitaal stencilapparaat of MFA met afdrukfunctie of fax een automatische uitschakelfunctie heeft die bij levering is ingeschakeld, moet deze functie voorafgaand aan de test worden uitgeschakeld. Printers en MFA’s die bij levering (2) over een netwerkaansluiting beschikken, moeten op een netwerk worden aangesloten. Het type netwerkaansluiting (of een andere datapoort, als het apparaat niet in een netwerk kan worden opgenomen) kan naar eigen inzicht door de fabrikant worden bepaald en het gebruikte type dient te worden vermeld. Afdruktaken voor de test kunnen worden verzonden over niet in het netwerk opgenomen aansluitingen (bijvoorbeeld USB), ook voor apparaten die op een netwerk zijn aangesloten.

Productconfiguratie

De papierbron en nabewerkingseenheden dienen aanwezig te zijn en te worden geconfigureerd volgens de standaardspecificaties van de fabrikant. De fabrikant is voor de uitvoering van deze tests echter vrij in de keuze van deze apparatuur (iedere willekeurige papierbron kan bijvoorbeeld worden gebruikt). Eventuele vochtbestrijdingsfuncties mogen worden uitgeschakeld, voor zover ze door de gebruiker kunnen worden ingesteld. Alle hardware die deel uitmaakt van het model en is bedoeld om door de gebruiker te worden geïnstalleerd of gemonteerd (bijvoorbeeld voor het papier), moet voorafgaand aan deze test worden geïnstalleerd.

Digitale stencilapparaten

Digitale stencilapparaten dienen overeenkomstig hun ontwerp en functionaliteit te worden ingesteld en gebruikt. Zo moet voor elke opdracht niet meer dan één origineel beeld worden ingevoerd. Digitale stencilapparaten moeten worden getest op de opgegeven maximumsnelheid. Dat is ook de snelheid die moet worden gebruikt om te bepalen hoe groot de opdracht moet zijn voor uitvoering van de test, en niet de versteksnelheid van het product bij levering, indien verschillend. Anders dienen digitale stencilapparaten te worden behandeld als printers, kopieerapparaten of MFA’s, naargelang de functionaliteit bij levering.

c)   Takenstructuur

Deze paragraaf beschrijft hoe het aantal afbeeldingen per opdracht bepaald moet worden dat bij het testen van een product volgens de TEC-procedure wordt gebruikt, en hoe het aantal opdrachten per dag voor de TEC-berekening moet worden vastgesteld.

In het kader van deze testprocedure dient de productsnelheid die wordt gebruikt om de omvang van de opdracht voor de test te bepalen, gelijk te zijn aan de door de fabrikant opgegeven maximumsnelheid voor het maken van enkelzijdige, monochrome afbeeldingen op papier met standaardafmetingen (8,5″ × 11″ of A4), afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal. Deze snelheid wordt bij rapportage tevens gebruikt als de productsnelheid van het model. De verstekuitvoersnelheid van het product, die bij het eigenlijke testen moet worden gebruikt, wordt niet gemeten en kan anders zijn dan de opgegeven maximumsnelheid in verband met factoren als instellingen van resolutie, beeldkwaliteit, afdrukmodi, scantijd, omvang en opzet van de opdracht, en afmetingen en gewicht van het papier.

Bij faxapparaten moet altijd met één afbeelding per opdracht worden getest. Het aantal afbeeldingen per opdracht moet voor alle overige grafische producten worden berekend op basis van de volgende drie stappen. Gemakshalve vermeldt tabel 8 de resulterende afbeeldingen per opdrachtberekening voor elke integrale productsnelheid tot en met honderd afbeeldingen per minuut (apm).

i)

Bereken het aantal opdrachten per dag. Het aantal opdrachten per dag varieert naargelang van de productsnelheid:

voor producten met een snelheid tot en met acht apm, moet een aantal van acht opdrachten per dag worden aangehouden;

voor producten met een snelheid tussen 8 en 32 apm, is het aantal opdrachten per dag gelijk aan de snelheid. Voor een snelheid van 14 apm moet bijvoorbeeld een aantal van 14 opdrachten per dag worden aangehouden;

voor producten met een snelheid van 32 apm en hoger moet een aantal van 32 opdrachten per dag worden aangehouden.

ii)

Bereken het nominale aantal afbeeldingen per dag  (3) aan de hand van tabel 5. Voor een apparaat met een afdruksnelheid van bijvoorbeeld 14 apm zijn dat 0,50 × 142 = 98 afbeeldingen per dag.

Tabel 5

Takentabel grafische apparatuur

Productsoort

Gebruikssnelheid

Formule (afbeeldingen per dag)

Monochroom (behalve fax)

Monochroom

0,50 × apm2

Kleur (behalve fax)

Monochroom

0,50 × apm2

(iii)

Bereken het aantal afbeeldingen per taak door het aantal afbeeldingen per dag te delen door het aantal taken per dag. Rond de uitkomst naar beneden af op het dichtstbijzijnde gehele getal. Zo moet een aantal van 15,8 naar beneden worden afgerond op 15 afbeeldingen per taak, en niet naar boven op 16 afbeeldingen per taak.

Voor kopieerapparaten die minder dan 20 apm verwerken, moet voor elke benodigde afbeelding één origineel worden gebruikt. Voor taken met grote aantallen afbeeldingen, zoals in het geval van apparatuur met een snelheid van meer dan 20 apm, kan het onmogelijk zijn om te voldoen aan het aantal benodigde afbeeldingen, vooral indien de documentinvoer een beperkte capaciteit heeft. Daarom is het voor deze apparatuur toegestaan om meerdere kopieën van elk origineel te maken, zolang het aantal originelen ten minste tien bedraagt. Het gevolg kan zijn dat er meer afbeeldingen worden gemaakt dan nodig zijn. Bijvoorbeeld: voor een apparaat met een snelheid van 50 apm dat 39 afbeeldingen per taak moet maken, kan de test worden uitgevoerd met vier kopieën van tien originelen of drie kopieën van 13 originelen.

d)   Meetprocedure

Een gewone stopwatch die de tijd op 1 seconde nauwkeurig meet, is voldoende. Alle energieresultaten moeten worden genoteerd in wattuur (W). Alle tijdmetingen moeten worden genoteerd in seconden of minuten. Verwijzingen naar de nulstand van de meter betreffen de „W”-waarde van de meter. In de tabellen 6 en 7 worden de stappen van de TEC-procedure beschreven.

Service/onderhoudsstanden (inclusief kleurkalibratie) dienen in het algemeen niet te worden opgenomen in de TEC-metingen. Indien het apparaat in één of meer van dergelijke modi wordt getest, dient hiervan melding te worden gemaakt. Als het apparaat in een onderhoudsmodus staat tijdens een taak anders dan de eerste, kan die taak vervallen en kan een vervangende taak aan de test worden toegevoegd. Als een vervangende taak nodig is, moeten niet de energiewaarden voor de vervallen taak worden genoteerd en moet de vervangende taak direct na taak 4 worden ingevoegd. De periode van 15 minuten tussen twee taken moet te allen tijde worden gerespecteerd, ook voor de vervallen taak.

MFA’s zonder afdrukfunctie moeten voor deze testprocedure in alle opzichten worden beschouwd als kopieerapparaat.

i)   Procedure voor printers, digitale stencilapparaten en MFA’s met afdrukfunctie, en faxapparaten

Tabel 6

TEC-procedure — Printers, digitale stencilapparaten en multifunctionele apparaten (MFA’s) met printmogelijkheid, en faxmachines

Stap

Oorspronkelijke staat

Actie

Gegevens-opslag (aan het eind van de stap)

Mogelijke gemeten staten

1

Uitstand

Plug the unit into meter. Zero the meter; wait test period (five minutes or more).

Off energy

Uitstand

Test interval tijd

2

Uitstand

Schakel apparaat in. Wacht tot apparaat klaarstand aangeeft.

3

Klaarstand

Print a job of at least one output image but no more than a single job per job table.

Gegevensopslag time to first sheet exiting unit. Wait until the meter shows that the unit has entered its final Slaap mode.

Tijd actief 0

4

Slaapstand

Zet meter op nul; wacht een uur.

Energie slaapstand

Slaapstand

5

Slaapstand

Zet meter en timer op nul. Print één taak per takentabel. Registreer tijd tot eerste vel uit apparaat komt. Wacht tot timer aangeeft dat er 15 minuten zijn verstreken.

Job1 energy

Energie taak 1

Tijd actief 1

6

Klaarstand

Herhaal stap 5

Energie taak 2

(hetzelfde als hierboven)

Tijd actief 2

7

Klaarstand

Herhaal stap 5 (zonder Actief tijdmeting).

Energie taak 3

(hetzelfde als hierboven)

8

Klaarstand

Herhaal stap 5 (zonder Actief tijdmeting).

Energie taak 4

(hetzelfde als hierboven)

9

Klaarstand

Zet meter en timer op nul. Wacht tot meter en/of apparaat aangeeft dat apparaat zijn laatste slaapstand is ingegaan

Eindtijd

Klaarstand, Slaapstand

Eindenergie

Het is zinvol om voor aanvang van de test de verstekwaarden voor de inschakelvertraging van het energiebeheer te controleren om er zeker van te zijn dat deze zijn zoals opgegeven door de fabrikant, en om te controleren of er voldoende papier in het apparaat zit.

De „nulmeter”-instructie mag worden uitgevoerd door registratie van het geaccumuleerde energieverbruik dan door het letterlijk op nul stellen van de meter.

Stap 1 — De Uitstand-meetperiode kan, indien gewenst, worden verlengd om de kans op meetfouten te beperken. Let wel: de Uitstand-energie wordt niet gebruikt in de berekeningen.

Stap 2 — Indien het apparaat geen klaar-indicator bezit, gebruik dan de tijd waarin het energieverbruik zich stabiliseert op het klaar-niveau.

Stap 3 — Na registratie van de actief 0-tijd kan de rest van deze taak worden geannuleerd.

Stap 5 — De periode van 15 minuten begint te lopen vanaf het moment dat opdracht tot de taak wordt gegeven. Het apparaat dient binnen vijf seconden na het op nul zetten van de meter en de timer een hoger energieverbruik te vertonen. Om hiervoor te zorgen, is het wellicht nodig om een printopdracht te geven voordat meter en timer op nul worden gezet.

Stap 6 — Bij een apparaat dat geleverd wordt met korte verstekwaarden voor de inschakelvertraging kan stap 6-8 wellicht beginnen vanuit de slaapstand.

Stap 9 — Apparaten kunnen zijn voorzien van verschillende slaapstanden, zodat alle slaapstanden binnen de eindperiode vallen, behalve de laatste slaapstand.

Alle beelden dienen afzonderlijk te worden verzonden; zij mogen alle deel uitmaken van één en hetzelfde document, maar mogen in het document niet gespecificeerd worden als meervoudige kopieën van één oorspronkelijke afbeelding (tenzij het apparaat een digitaal stencilapparaat is, als gespecificeerd in punt D.2, onder b).

Bij faxapparaten, die gebruikmaken van slechts één afbeelding per taak, dient de pagina in de feeder te worden ingevoerd om een „gelegenheidskopie” te maken, en kan deze in de documentinvoer worden geplaatst voordat de test begint. Het apparaat hoeft niet te worden aangesloten op een telefoonlijn, tenzij deze noodzakelijk is om de test te kunnen uitvoeren. Als het faxapparaat bijvoorbeeld geen kopieermogelijkheid heeft, dan dient de taak die in stap 2 wordt uitgevoerd via een telefoonlijn te worden verzonden. Bij faxapparaten zonder documentinvoer dient de pagina op de plaat te worden gelegd.

ii)   Procedure voor kopieerapparaten, digitale stencilapparaten en MFA’s zonder printfunctie

Tabel 7

TEC-procedure — Kopieerapparaten, digitale stencilapparaten en MFA’s zonder printfunctie

Stap

Oorspronkelijke staat

Actie

Gegevens-opslag (aan het eind van de stap)

Mogelijke gemeten staten

1

Uitstand

Sluit apparaat aan op meter. Zet meter op nul; wacht testperiode (vijf minuten of meer).

Energie uitstand

Uitstand

Test interval tijd

2

Uitstand

Schakel apparaat in. Wacht tot apparaat klaarstand aangeeft.

3

Klaar-stand

Geef een printopdracht van minimaal één outputafbeelding, maar niet meer dan één taak per takentabel.

Tijd actief 0

4

Slaapstand

Zet meter op nul; wacht een uur.

Energie slaapstand

Slaapstand

Test interval tijd

5

Slaapstand

Zet meter en timer op nul. Print één taak per takentabel. Registreer tijd tot eerste vel uit apparaat komt. Wacht tot timer aangeeft dat er 15 minuten zijn verstreken.

Energie taak 1

Herstellen, Actief, Klaarstand, Slaapstand

Tijd actief 1

6

Klaarstand

Herhaal stap 5

Energie taak 2

(hetzelfde als hierboven)

Tijd actief 2

7

Klaarstand

Herhaal stap 5 (zonder Actief tijdmeting).

Energie taak 3

(hetzelfde als hierboven)

8

Klaarstand

Herhaal stap 5 (zonder Actief tijdmeting).

Energie taak 4

(hetzelfde als hierboven)

9

Klaarstand

Zet meter en timer op nul. Wacht tot meter en/of apparaat aangeeft dat apparaat zijn laatste slaapstand is ingegaan

Eindtijd

Klaarstand, Slaapstand

Eindenergie

10

Auto-off

Zet meter op nul; wacht testperiode (vijf minuten of meer).

Energie auto-off

Auto-off

Het is zinvol om voor aanvang van de test de verstekwaarden voor de inschakelvertraging van het energiebeheer te controleren om er zeker van te zijn dat deze zijn zoals opgegeven door de fabrikant, en om te controleren of er voldoende papier in het apparaat zit.

De „nulmeter”-instructie mag worden uitgevoerd door registratie van het geaccumuleerde energieverbruik dan door het letterlijk op nul stellen van de meter.

Stap 1 — De Uitstand-meetperiode kan, indien gewenst, worden verlengd om de kans op meetfouten te beperken. Let wel: de Uitstand-energie wordt niet gebruikt in de berekeningen.

Stap 2 — Indien het apparaat geen klaar-indicator bezit, gebruik dan de tijd waarin het energieverbruik zich stabiliseert op het klaar-niveau.

Stap 3 — Na registratie van de actief 0-tijd kan de rest van deze taak worden geannuleerd.

Stap 4 — Indien het apparaat binnen een uur afslaat, registreer dan de slaapstand-energie op dat moment, maar wacht met stap 5 totdat er een vol uur is verstreken sinds de laatste slaapstand is ingegaan. Let wel: de slaapstandmeting wordt niet gebruikt in de berekening, en het apparaat kan binnen een uur in de auto-off-stand gaan.

Stap 5 — De periode van 15 minuten begint te lopen vanaf het moment dat opdracht tot de taak wordt gegeven. Om via deze testprocedure te kunnen worden beoordeeld, moeten apparaten de taak zoals aangegeven in de takentabel binnen een taakinterval van 15 minuten kunnen uitvoeren.

Stap 6 — Een apparaat dat is voorzien van korte verstekwaarden voor de inschakelvertraging kan stap 6-8 wellicht beginnen vanuit de slaapstand of auto-off.

Stap 9 — Indien het apparaat reeds voor het begin van stap 9 in de auto-off-stand is gegaan, bedragen de waarden voor eindenergie en eindtijd nul.

Stap 10 — Het testinterval voor auto-off kan worden verlengd om de nauwkeurigheid te verhogen.

Voor aanvang van de test kunnen originelen ook in de documentinvoer worden geplaatst. Apparaten zonder documentinvoer kunnen alle kopieën maken van één enkel origineel dat op de plaat is gelegd.

iii)   Aanvullende metingen voor producten met een digitale front-end (DFE)

Deze stap is alleen van toepassing op producten die over een DFE beschikken zoals omschreven in punt A.32.

Indien de DFE over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, moet de energie van uitsluitend de DFE gedurende vijf minuten worden gemeten, terwijl het apparaat in de klaarstand staat. Hierbij maakt het niet uit of het snoer en de controleapparatuur intern of extern zijn aangebracht. Het apparaat dient te worden aangesloten op een netwerk indien deze mogelijkheid aanwezig is.

Indien de DFE niet over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, geeft de fabrikant de vereiste wisselstroom voor de DFE aan als het apparaat als geheel in de klaarstand staat. Doorgaans zal dit gebeuren door onmiddellijk een vermogensmeting uit te voeren van de gelijkstroomtoevoer naar de DFE en de stroomtoevoer te verhogen om het verlies in de energietoevoer te compenseren.

e)   Berekeningsmethoden

De TEC-waarde toont aannamen over hoeveel uur per dag het apparaat in gebruik is, het gebruikspatroon gedurende die uren en de verstekwaarde voor de inschakelvertraging die het apparaat gebruikt om over te schakelen naar lagere energiestanden. Alle elektriciteitsmetingen worden verricht op basis van geaccumuleerde energie in een bepaald tijdsbestek, wat vervolgens wordt omgerekend door het totaal te delen door de lengte van de periode.

De berekeningen zijn gebaseerd op afbeeldingstaken verdeeld over twee clusters per dag, waarbij het apparaat tussendoor in zijn laagste energiestand gaat (bv. tijdens de lunchpauze), zoals hierna geïllustreerd in figuur 2. Aangenomen wordt dat het apparaat niet wordt gebruikt in het weekend, en dat het niet handmatig wordt uitgeschakeld.

De „eindtijd” is de tijd van de aanvang van de laatste taak tot de aanvang van de laagste energiestand (auto-off voor kopieerapparaten, digitale stencilapparaten en multifunctionele apparaten zonder printmogelijkheid, de slaapstand voor printers, digitale stencilapparaten en multifunctionele apparaten met printmogelijkheid, en faxapparaten) minus de taakintervaltijd van 15 minuten.

Op alle typen apparaten zijn de volgende twee vergelijkingen van toepassing:

 

Gemiddelde energie per taak = (taak2 + taak3 + taak4)/3

 

Energie per taak per dag = (taak1 × 2) + [(taken per dag – 2) × gemiddelde energie per taak)]

Bij de berekeningsmethode voor printers, digitale stencilapparaten en MFA’s met printmogelijkheid, en faxapparaten worden eveneens de volgende drie vergelijkingen toegepast:

 

Energie slaapstand per dag = [24 uur – ((taken per dag/4) + (eindtijd × 2))] × energie slaapstand

 

Energie per dag = energie per taak per dag + (2 × eindenergie) + energie slaapstand per dag

 

TEC = (energie per dag × 5) + (energie slaapstand × 48)

Bij de berekeningsmethode voor kopieerapparaten, digitale stencilapparaten en MFA’s zonder printmogelijkheid worden eveneens de volgende drie vergelijkingen toegepast:

 

Energie auto-off per dag = [24 uur – ((taken per dag/4) + (eindtijd × 2))] × energie auto-off

 

Energie per dag = energie per taak per dag + (2 × eindenergie) + energie auto-off per dag

 

TEC = (energie per dag × 5) + (energie auto-off × 48)

De specificaties van de meetapparatuur en de marges die bij iedere meting worden gehanteerd, moeten worden gerapporteerd. De metingen dienen dusdanig te worden verricht dat de totale foutmarge van de TEC-waarde niet meer dan 5 % bedraagt. In gevallen waarin de foutmarge minder dan 5 % bedraagt, hoeft de nauwkeurigheid niet te worden gemeld. Indien de foutmarge de 5 % benadert, dienen fabrikanten maatregelen te treffen om de marge binnen de 5 %-grens te brengen.

f)   Referenties

ISO/IEC 10561:1999. Information technology — Office equipment — Printing devices — Method for measuring throughput — Class 1 and Class 2 printers (Informatietechnologie — Kantooruitrusting — Printers — Methode voor het meten van de afdruksnelheid — Klasse 1 en klasse 2 printers).

Tabel 8

Takentabel berekend

Snelheid

Taken/dag

Interim afbeeldingen/dag

Interim afbeeldingen/taak

Afbeel-dingen/taak

Afbeel-dingen/dag

1

8

1

0,06

1

8

2

8

2

0,25

1

8

3

8

5

0,56

1

8

4

8

8

1,00

1

8

5

8

13

1,56

1

8

6

8

18

2,25

2

16

7

8

25

3,06

3

24

8

8

32

4,00

4

32

9

9

41

4,50

4

36

10

10

50

5,00

5

50

11

11

61

5,50

5

55

12

12

72

6,00

6

72

13

13

85

6,50

6

78

14

14

98

7,00

7

98

15

15

113

7,50

7

105

16

16

128

8,00

8

128

17

17

145

8,50

8

136

18

18

162

9,00

9

162

19

19

181

9,50

9

171

20

20

200

10,00

10

200

21

21

221

10,50

10

210

22

22

242

11,00

11

242

23

23

265

11,50

11

253

24

24

288

12,00

12

288

25

25

313

12,50

12

300

26

26

338

13,00

13

338

27

27

365

13,50

13

351

28

28

392

14,00

14

392

29

29

421

14,50

14

406

30

30

450

15,00

15

450

31

31

481

15,50

15

465

32

32

512

16,00

16

512

33

32

545

17,02

17

544

34

32

578

18,06

18

576

35

32

613

19,14

19

608

36

32

648

20,25

20

640

37

32

685

21,39

21

672

38

32

722

22,56

22

704

39

32

761

23,77

23

736

40

32

800

25,00

25

800

41

32

841

26,27

26

832

42

32

882

27,56

27

864

43

32

925

28,89

28

896

44

32

968

30,25

30

960

45

32

1 013

31,64

31

992

46

32

1 058

33,06

33

1 056

47

32

1 105

34,52

34

1 088

48

32

1 152

36,00

36

1 152

49

32

1 201

37,52

37

1 184

50

32

1 250

39,06

39

1 248

51

32

1 301

40,64

40

1 280

52

32

1 352

42,25

42

1 344

53

32

1 405

43,89

43

1 376

54

32

1 458

45,56

45

1 440

55

32

1 513

47,27

47

1 504

56

32

1 568

49,00

49

1 568

57

32

1 625

50,77

50

1 600

58

32

1 682

52,56

52

1 664

59

32

1 741

54,39

54

1 728

60

32

1 800

56,25

56

1 792

61

32

1 861

58,14

58

1 856

62

32

1 922

60,06

60

1 920

63

32

1 985

62,02

62

1 984

64

32

2 048

64,00

64

2 048

65

32

2 113

66,02

66

2 112

66

32

2 178

68,06

68

2 176

67

32

2 245

70,14

70

2 240

68

32

2 312

72,25

72

2 304

69

32

2 381

74,39

74

2 368

70

32

2 450

76,56

76

2 432

71

32

2 521

78,77

78

2 496

72

32

2 592

81,00

81

2 592

73

32

2 665

83,27

83

2 656

74

32

2 738

85,56

85

2 720

75

32

2 813

87,89

87

2 784

76

32

2 888

90,25

90

2 880

77

32

2 965

92,64

92

2 944

78

32

3 042

95,06

95

3 040

79

32

3 121

97,52

97

3 104

80

32

3 200

100,00

100

3 200

81

32

3 281

102,52

102

3 264

82

32

3 362

105,06

105

3 360

83

32

3 445

107,64

107

3 424

84

32

3 528

110,25

110

3 520

85

32

3 613

112,89

112

3 584

86

32

3 698

115,56

115

3 680

87

32

3 785

118,27

118

3 776

88

32

3 872

121,00

121

3 872

89

32

3 961

123,77

123

3 936

90

32

4 050

126,56

126

4 032

91

32

4 141

129,39

129

4 128

92

32

4 232

132,25

132

4 224

93

32

4 325

135,14

135

4 320

94

32

4 418

138,06

138

4 416

95

32

4 513

141,02

141

4 512

96

32

4 608

144,00

144

4 608

97

32

4 705

147,02

157

4 704

98

32

4 802

150,06

150

4 800

99

32

4 901

153,14

153

4 896

100

32

5 000

156,25

156

4 992

Figuur 2

TEC-procedure

Image

In figuur 2 wordt de meetprocedure grafisch weergegeven. Merk op dat apparaten met een korte verstekwaarde voor de inschakelvertraging kunnen tijdens de vier taakmetingen in de slaapstand gaan, dan wel tijdens de slaapstand-meting in stap 4 in de auto-off-stand gaan. Ook zullen producten met printmogelijkheid met slechts één slaapstand in de eindperiode geen slaapstand hebben. Stap 10 is alleen van toepassing op kopieerapparaten, digitale stencilapparaten en multifunctionele apparaten zonder printmogelijkheid.

Figuur 3

Een doorsnee dag

Image

Figuur 3 toont een schematisch voorbeeld van een kopieerapparaat met een afdruksnelheid van acht afbeeldingen per minuut dat 's morgens vier taken uitvoert, 's middags vier taken uitvoert, twee „slotperioden” kent en een auto-off-stand voor de rest van de werkdag en het gehele weekend. Aangenomen wordt dat er sprake is van een „lunchtijd”, maar dat wordt niet expliciet vermeld. De figuur is niet op schaal getekend. Zoals afgebeeld, worden de taken steeds 15 minuten na elkaar en in twee clusters uitgevoerd. Er zijn steeds twee volledige „eindperioden”, ongeacht de lengte van deze perioden. Bij printers, digitale stencilapparaten en multifunctionele apparaten met printmogelijkheid, en faxapparaten wordt veeleer uitgegaan van de slaapstand dan van de auto-off-stand, maar zij worden voor het overige hetzelfde behandeld als kopieerapparaten.

3.   Testprocedure operationele modus (OM-procedure)

a)   Relevante producttypen: De OM-procedure is bedoeld voor het meten van producten als omschreven in punt B, tabel 2.

b)   Testparameters

In deze paragraaf worden de parameters omschreven die worden gehanteerd bij het meten van het energieverbruik van een product volgens de OM-procedure.

Netwerkconnectiviteit

Apparaten die standaard (4) op een netwerk kunnen worden aangesloten dienen tijdens de testperiode op minimaal één netwerk te worden aangesloten. De fabrikant bepaalt welk type netwerkverbinding actief is, en er wordt gemeld welk type is gebruikt.

Het apparaat mag geen stroom ontvangen via de netwerkverbinding (bv. via Ethernet, USB, USB PlusPower of IEEE 1394), tenzij dat de enige stroomtoevoer is voor het product in kwestie (bv. omdat er geen wisselstroomvoorziening aanwezig is).

Productconfiguratie

Het apparaat wordt geconfigureerd volgens de standaardspecificaties en aanbevelingen van de fabrikant, vooral als het gaat om essentiële parameters zoals energiebeheer, verstekwaarden voor de inschakelvertraging, printkwaliteit en resolutie. Daarnaast geldt het volgende.

 

De papierbron en nabewerkingseenheden dienen aanwezig te zijn en te worden geconfigureerd volgens de standaardspecificaties van de fabrikant. De fabrikant is voor de uitvoering van deze tests echter vrij in de keuze van deze apparatuur (iedere willekeurige papierbron kan bijvoorbeeld worden gebruikt). Alle hardware die deel uitmaakt van het model en is bedoeld om door de gebruiker te worden geïnstalleerd of gemonteerd (bijvoorbeeld voor het papier), moet voorafgaand aan deze test worden geïnstalleerd.

 

Eventuele vochtbestrijdingsfuncties mogen worden uitgeschakeld, voor zover ze door de gebruiker kunnen worden ingesteld.

 

Bij faxapparaten dient er een pagina te worden ingevoerd in de documentinvoer voor het maken van kopieën en deze mag in de documentinvoer worden geplaatst voor aanvang van de test. Het apparaat hoeft niet te worden aangesloten op een telefoonlijn, tenzij deze noodzakelijk is om de test te kunnen uitvoeren. Als het faxapparaat bijvoorbeeld geen kopieerfunctie bezit, dan dient de taak die in stap 2 wordt uitgevoerd via een telefoonlijn te worden verzonden. Bij faxapparaten zonder documentinvoer dient de pagina op de plaat te worden gelegd.

 

Indien een apparaat standaard over een auto-off-stand beschikt, dient deze voorafgaand aan de test te worden geactiveerd.

Snelheid

Indien er vermogensmetingen worden verricht volgens deze testprocedure zou het apparaat afbeeldingen moeten produceren met een snelheid die overeenkomt met de door de fabrikant opgegeven standaard defaultinstelwaarden. Wat echter dient te worden aangehouden voor rapportagedoeleinden is het maximum enkelvoudige toerental dat de fabrikant opgeeft voor het maken van monochrome afbeeldingen op papier van standaardformaat.

c)   Stroommetingsmethode

Alle vermogensmetingen dienen te worden verricht in overeenstemming met IEC 62301, met de volgende uitzonderingen:

 

Zie punt D.4 „Testvoorwaarden en testapparatuur voor ENERGY STAR-conforme grafische producten”, om te bepalen welke spanning/frequentiecombinaties tijdens het testen moeten worden gebruikt.

 

De vereiste ten aanzien van de totale harmonische vervorming waaraan tijdens het testen voldaan moet worden, is stringenter dan de eis van IEC 62301.

 

De nauwkeurigheidsvereiste voor deze OM-procedure bedraagt 2 % voor alle metingen, behalve voor de energie van de klaarstand. De nauwkeurigheidsvereiste voor het meten van het stroomverbruik in de klaarstand bedraagt 5 %, zoals voorgeschreven in punt D.4. Het cijfer van 2 % stemt overeen met IEC 62301, hoewel dit percentage in de IEC-standaard als betrouwbaarheidsgraad wordt genoemd.

 

Bij producten die op batterijen werken als zij niet zijn aangesloten op het stroomnet dient de batterij in het apparaat te blijven voor de test. Tijdens de test mag de batterij echter niet actief worden opgeladen, maar slechts worden bijgeladen (de batterij dient voor aanvang van de test volledig te zijn opgeladen).

 

Producten met een externe stroomvoorziening worden getest met het product dat is aangesloten op de externe stroomvoorziening.

 

Producten met een standaard lagespanning gelijkstroomvoorziening (bv. USB, USB PlusEnergie, IEEE 1394 en Power Over Ethernet) maken gebruik van een geschikte op wisselstroom werkende gelijkstroombron. Het energieverbruik van deze op wisselstroom werkende bron wordt gemeten en gerapporteerd voor de te testen grafische apparatuur. Voor grafische apparatuur met een stroomvoorziening via USB zal gebruik worden gemaakt van een powered hub die alleen de te testen grafische apparatuur van stroom voorziet. Wat betreft grafische apparatuur met een stroomvoorziening via Power Over Ethernet of USB PlusPower is het aanvaardbaar om de stroomverdelingsinstallatie te meten met en zonder aangesloten grafische apparatuur, en het verschil daartussen te gebruiken als het energieverbruik van het product. De fabrikant dient te bevestigen dat dit een behoorlijke weergave is van het gelijkstroomverbruik van het apparaat, inclusief een inefficiëntiemarge voor de energietoevoer en -distributie.

d)   Meetprocedure

Een gewone stopwatch die de tijd op 1 seconde nauwkeurig meet, is voldoende. Alle energiecijfers dienen te worden geregistreerd in watt (W). In tabel 9 worden de stappen van de OM-procedure weergegeven.

Service/onderhoudsstanden (inclusief kleurkalibratie) dienen in het algemeen niet te worden opgenomen in de metingen. Iedere keer dat de procedure moet worden aangepast om dergelijke standen uit te sluiten, moet dat worden vermeld.

Zoals gezegd dienen alle stroommetingen te worden verricht in overeenstemming met IEC 62301. Afhankelijk van de aard van de stand voorziet IEC 62301 in onmiddellijke stroommetingen, geaccumuleerde-stroommetingen om de vijf minuten, of geaccumuleerde-stroommetingen over een tijdsbestek dat lang genoeg is om cyclische verbruikspatronen behoorlijk te kunnen vaststellen. Ongeacht de methoden dienen er slechts energiewaarden te worden gerapporteerd.

Tabel 9

OM-procedure

Stap

Oorspronkelijke staat

Actie

Gegevensopslag

1

Uitstand

Sluit apparaat aan op meter. Schakel apparaat in. Wacht tot apparaat klaarstand aangeeft.

2

Klaarstand

Print, kopieer of scan één enkele afbeelding.

3

Klaarstand

Meet energie klaarstand.

Energie klaarstand

4

Klaarstand

Wacht verstekwaarde inschakelvertraging tot Slaapstand.

Tijd verstekwaarde inschakelvertraging slaapstand

5

Slaapstand

Meet energie slaapstand.

Energie slaapstand

6

Slaapstand

Wacht verstekwaarde inschakelvertraging tot auto-off.

Tijd verstekwaarde inschakelvertraging auto-off

7

Auto-off

Meet energie auto-off-stand.

Energie auto-off

8

Uitstand

Schakel apparaat handmatig uit. Wacht tot apparaat is uitgeschakeld.

9

Uitstand

Meet energie uitstand

Energie uitstand

Het is zinvol om voor aanvang van de test de verstekwaarden voor de inschakelvertraging van het energiebeheer te controleren om er zeker van te zijn dat deze zijn zoals opgegeven door de fabrikant.

Stap 1 — Indien het apparaat geen klaar-indicator bezit, gebruik dan de tijd waarin het energieverbruik zich stabiliseert op het klaar-niveau, en noteer deze informatie bij de rapportage van de testgegevens.

Stappen 4 en 5 — Herhaal deze stappen bij producten met meer dan één slaapstand zo vaak als nodig is om alle opeenvolgende slaapstanden vast te leggen en deze gegevens te rapporteren. Doorgaans kennen grote kopieerapparaten en MFA’s twee slaapstanden, die gebruikmaken van hogetemperatuur afdruktechnologieën. Negeer stap 4 en 5 bij producten zonder deze stand.

Stappen 4 en 6 — De verstekwaarden voor de inschakelvertraging dienen parallel te worden gemeten, stapsgewijs vanaf het begin van stap 4. Bijvoorbeeld: een product dat zo is ingesteld dat het na 15 minuten in de eerste slaapstand gaat en 30 minuten na de eerste slaapstand naar een tweede slaapstand gaat, heeft een verstekwaarde van 15 minuten voor de eerste slaapstand en een verstekwaarde van 45 minuten voor de tweede slaapstand.

Stappen 6 en 7 — De meeste OM-producten zijn niet voorzien van een afzonderlijke auto-off-stand. Negeer stap 6 en 7 bij producten zonder deze stand.

Stap 8 — Indien het apparaat niet is voorzien van een stroomschakelaar, wacht dan tot het naar de laagste energiestand gaat en noteer deze informatie bij de rapportage van de testgegevens.

Aanvullende metingen voor producten met een digitale front-end (DFE)

Deze stap is alleen van toepassing op producten die over een DFE beschikken als omschreven in punt A.32.

Indien de DFE over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, moet de energie van uitsluitend de DFE gedurende vijf minuten worden gemeten, terwijl het apparaat in de klaarstand staat. Hierbij maakt het niet uit of het snoer en de controleapparatuur intern of extern zijn aangebracht. Het apparaat dient te worden aangesloten op een netwerk indien deze mogelijkheid aanwezig is.

Indien de DFE niet over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, geeft de fabrikant de vereiste wisselstroom voor de DFE aan als het apparaat als geheel in de klaarstand staat. Doorgaans zal dit gebeuren door onmiddellijk een vermogensmeting uit te voeren van de gelijkstroomtoevoer naar de DFE en de stroomtoevoer te verhogen om het verlies in de energietoevoer te compenseren.

e)   Referenties

IEC 62301:2005. Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power (Huishoudelijke elektrische toepassingen — Meetmethode voor reservespanning)

4.   Testvoorwaarden en testapparatuur voor ENERGY STAR-conforme grafische producten

De volgende testvoorwaarden worden toegepast op de OM- en TEC-procedures voor kopieerapparaten, digitale stencilapparaten, faxapparaten, frankeerapparaten, multifunctionele apparaten, printers en scanners.

Hieronder volgt een overzicht van de testomgevingsomstandigheden die gerealiseerd moeten zijn voor het meten van het energieverbruik. Deze omstandigheden moeten voorkomen dat externe factoren de testresultaten beïnvloeden, en ervoor zorgen dat de resultaten reproduceerbaar zijn. Na de testvoorwaarden worden de specificaties van testapparatuur vermeld.

a)   Testomstandigheden

Algemene criteria

Voedingsspanning (5):

Noord-Amerika/Taiwan

115 (± 1 %) Vws, 60 Hz (± 1 %)

Europa/Australië/Nieuw-Zeeland

230 (± 1 %) Vws, 50 Hz (± 1 %)

Japan:

100 (± 1 %) Vws, 50 Hz (± 1 %)/60 Hz (± 1 %)

 

Noot: Voor producten met maximaal vermogen > 1,5 kW bedraagt de spanningsmarge ± 4 %

Totale harmonische vervorming (THD) (spanning)

< 2 % THD (< 5 % voor producten met maximaal > 1,5 kW)

Omgevingstemperatuur

23 °C ± 5 °C

Relatieve vochtigheid

10 – 80 %

(Referentienummer IEC 62301: Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power (Elektrische huishoudapparaten — Meetmethode voor reservespanning), paragrafen 3.2, 3.3)

Specificaties met betrekking tot het papier:

Voor alle TEC-tests en voor OM-tests waarbij papier moet worden gebruikt, dient de omvang en het basisgewicht van het papier gangbaar te zijn op de beoogde markt, overeenkomstig de onderstaande tabel.

Papier — Formaat en gewicht

Markt

Grootte

Basisgewicht

Noord-Amerika/Taiwan

8,5″ × 11″

75 g/m2

Europa/Australië/Nieuw-Zeeland

A4

80 g/m2

Japan

A4

64 g/m2

b)   Testapparatuur

Het doel van de testprocedures is een nauwkeurige meting van het opgenomen reële vermogen (6) van het product. Daarvoor is een meter nodig die de werkelijke effectieve waarde meet. De keuze is groot, en de fabrikanten moeten met zorg een geschikt model uitkiezen. Bij de aanschaf van een meter en bij de testopstelling moet op de volgende punten worden gelet.

Frequentiebereik: Elektronische apparatuur met geschakelde voedingen veroorzaakt harmonischen (oneven harmonischen tot en met de 21e orde). Om de gemeten waarde van het opgenomen vermogen juist te meten, moeten deze harmonischen bij de vermogensmeting mee worden gerekend. Het EPA beveelt fabrikanten aan wattmeters aan te schaffen met een frequentiebereik tot ten minste 3 kHz. Hiermee worden de harmonischen tot en met de vijftigste orde gemeten, conform IEC 555.

Resolutie: Voor rechtstreekse vermogensmetingen dient de resolutie van meetapparatuur te voldoen aan de onderstaande eisen van IEC 62301:

„Het instrument waarmee het vermogen wordt gemeten, dient een nauwkeurigheid te hebben van:

0,01 W of meer voor vermogensmetingen van 10 W of minder;

0,1 W of beter voor vermogensmetingen tussen 10 W en 100 W;

1 W of meer voor vermogensmetingen van meer dan 100” (7)

Voorts dient het meetinstrument een resolutie te bezitten van 10 W of meer voor vermogensmetingen groter dan 1,5 kW. Bij metingen van geaccumuleerde energie dient er sprake te zijn van resoluties die in grote lijnen overeenkomen met deze waarden, wanneer ze worden omgerekend naar de gemiddelde energie. Bij metingen van geaccumuleerde energie is het prestatiegetal aan de hand waarvan gemeten wordt in hoeverre de vereiste nauwkeurigheid is bereikt de maximale energiewaarde die in de meetperiode is bereikt, en niet de gemiddelde waarde. De maximumwaarde is immers bepalend voor de meetapparatuur en meetinstellingen.

Nauwkeurigheid

Metingen die via deze procedures worden verricht, dienen in ieder geval een foutmarge te hebben van ten hoogste 5 %, al zullen de fabrikanten doorgaans beter presteren dan dit. Voor sommige metingen zullen de testprocedures een groter nauwkeurigheid voorschrijven dan de 5 %-marge. Aan de hand van hun kennis van de energieverbruikniveaus van de huidige grafische producten en de verkrijgbare meters kunnen fabrikanten de maximale foutmarge berekenen op basis van de meetwaarden en het gehanteerde meetbereik. Voor metingen van 0,50 W of minder bedraagt de vereiste nauwkeurigheid 0,02 W.

Kalibratie

Meters dienen niet langer dan 12 maanden geleden te zijn geijkt teneinde nauwkeurigheid te waarborgen.

E.   Gebruikersinterface

De fabrikanten wordt ten zeerste aanbevolen producten te ontwerpen in overeenstemming met IEEE 1621: Standard for User Interface Elements in Power Control of Electronic Devices Employed in Office/Consumer Environments (Norm voor gebruikersinterface-elementen in stroombesparingsvoorzieningen van elektronische apparaten die worden gebruikt in kantoor-/consumentenomgevingen). Deze norm is ontwikkeld om de stroombesparingsvoorzieningen op alle elektronische apparaten consistenter en intuïtiever te maken. Voor nadere informatie over de ontwikkeling van deze norm, zie http://eetd.lbl.gov/controls

F.   Datum van inwerkingtreding

De datum vanaf welke de fabrikanten mogen beginnen met het kwalificeren van producten als producten die voldoen aan de ENERGY STAR-richtsnoeren op grond van de huidige versie 1.1 van de specificaties, wordt als de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst genomen. Alle eerder uitgevoerde overeenkomsten inzake grafische apparatuur die aan de ENERGY STAR-richtsnoeren voldoet, zullen per 30 juni 2009 aflopen.

Kwalificeren en etiketteren van producten op grond van versie 1.1: de specificaties van versie 1.1 worden op 1 juli 2009 van kracht. Alle producten — met inbegrip van modellen die oorspronkelijk waren gekwalificeerd op grond van de vorige specificaties voor grafische apparatuur — met een fabricagedatum die ligt op of 1 juli 2009 dienen te voldoen aan de nieuwe vereisten van versie 1.1 om in aanmerking te komen voor het ENERGY STAR-logo (met inbegrip van extra series van modellen die oorspronkelijk waren gekwalificeerd op grond van vorige specificaties). De fabricagedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum (bv. maand en jaar) waarop een eenheid geacht wordt volledig geassembleerd te zijn.

Afschaffing van „grandfathering”: Het EPA en de Commissie zullen bij deze versie 1.1 van deze ENERGY STAR-specificaties geen „grandfathering” (eerbiedigende werking) toestaan. De kwalificering van producten als ENERGY STAR op grond van vorige versies geldt niet automatisch voor de levensduur van het productmodel. Bijgevolg moet elk product dat wordt verkocht, in de handel wordt gebracht, of door de partner die het product fabriceert wordt aangeduid als product dat voldoet aan de ENERGY STAR-richtsnoeren, voldoen aan de specificaties op het fabricagetijdstip van het product geldende specificaties.

G.   Toekomstige herzieningen van de specificaties

Het EPA en de Commissie behouden zich het recht voor de specificaties te wijzigen mochten zich veranderingen voordoen op technologisch en/of marktgebied die van invloed zijn op de bruikbaarheid van de specificaties voor consumenten, de industrie, of het milieu. Overeenkomstig het huidige beleid komen herzieningen van de specificatie tot stand op basis van overleg met belanghebbenden en zullen deze naar verwachting binnen 2 tot 3 jaar na de vaststelling van versie 1.1 plaatsvinden. Het EPA en de Commissie zullen de markt periodiek beoordelen wat betreft energie-efficiëntie en nieuwe technologieën. Zoals altijd zullen belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun gegevens te delen, voorstellen in te dienen, en eventuele zorgen te uiten. Het streven van het EPA en de Commissie is dat de specificaties leiden tot erkenning van de meest energie-efficiënte modellen op de markt en dat die fabrikanten die zich hebben ingespannen de energie-efficiëntie verder te verbeteren daarvoor worden beloond. In de volgende specificaties zullen onder meer de volgende aspecten aan bod komen:

a)

testen van afdrukken in kleur: op basis van de ingediende testgegevens, toekomstige consumentenvoorkeuren, en technologische vooruitgang, kunnen het EPA en de Commissie deze specificaties op enig moment in de toekomst aanpassen teneinde het afdrukken in kleur in de testmethode op te nemen;

b)

hersteltijd: het EPA en de Commissie zullen de oplopende en absolute hersteltijden zoals die worden gerapporteerd door de partners die de TEC-procedure gebruiken, nauwlettend bekijken, evenals de door de partners ingediende documentatie met betrekking tot de aanbevolen instellingen voor de verstekwaarde voor de inschakelvertraging. Het EPA en de Commissie zullen aanpassing van deze specificaties met betrekking tot de hersteltijd in overweging nemen als mocht blijken dat de praktijken van fabrikanten ertoe leiden dat gebruikers de energiebesparingsstanden uitschakelen;

c)

OM-producten onder de TEC-procedure brengen: op basis van de ingediende testgegevens, mogelijkheden voor grotere energiebesparingen, en technologische vooruitgang, kunnen het EPA en de Commissie deze specificaties op enig moment in de toekomst aanpassen teneinde producten die momenteel onder de OM-procedure vallen onder de TEC-procedure te brengen, met inbegrip van grootformaat- en kleinformaatproducten, alsmede producten die gebruikmaken van IJ-technologie;

d)

extra energie-effecten: het EPA en de Commissie streven ernaar de consument keuzes te bieden waardoor hij de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk kan terugdringen in vergelijking met de klassieke alternatieven. Het EPA en de Commissie zullen de betrokken actoren om advies vragen over de methoden om de milieueffecten te documenteren en te kwantificeren van het ontwerp, de productie en het vervoer van een product of de manier waarop het gebruik van grondstoffen tot een product kan leiden met eenzelfde of zelfs kleiner effect op de uitstoot van broeikasgassen als producten die op basis van uitsluitend de uitstoot van broeikasgassen door energieverbruik in aanmerking komen voor het ENERGY STAR-label. We onderzoeken manieren om deze aspecten aan te pakken en zullen de vastgestelde specificaties eventueel aanpassen indien we over voldoende elementen beschikken. Het EPA en de Commissie zullen bij elke herziening nauw samenwerken met de betrokken actoren en erover waken dat de herziening de grondbeginselen van het ENERGY STAR-programma niet in het gedrang brengt;

e)

rapportage van gegevens bij 230V: wanneer producten op verschillende markten worden aangeboden, waaronder een 230V-markt, kunnen het EPA en de Commissie besluiten dat testresultaten bij 230V volstaan en worden erkend voor de overige markten. Deze suggestie is gebaseerd op de vaststelling dat wanneer een product aan de 230V-specificaties voldoet, het automatische ook voldoet aan de normen bij lagere voltages;

f)

uitbreiding van de duplexingvereisten: het EPA en de Commissie zouden de aanwezigheid van duplexing op de bestaande producten kunnen herzien en onderzoeken hoe de facultatieve eisen kunnen worden aangescherpt. Een herziening van de duplexingvereiste om een groter duplexingbereik te verzekeren zou tot een daling van het papierverbruik kunnen leiden. Het is gebleken dat het papierverbruik het grootste levenscycluseffect van een printer is;

g)

herziening van de TEC-procedure: het EPA en de Commissie kunnen de TEC-testmethode herzien om de gebruiksaannames transparanter te maken of eisen toe te voegen aan de specificatie dat het stroomverbruik wordt gemeten en geregistreerd in verschillende standen zodat de waarden representatief zijn voor het werkelijke gebruikspatroon;

h)

vermogenstoestand: het EPA en de Commissie kunnen een herziening van de definitie van bepaalde vermogenstermen overwegen (bijvoorbeeld stand-by) of nieuwe stroombeheermodi (bijvoorbeeld een weekendslaapstand) toevoegen teneinde te blijven voldoen aan de internationale criteria en een zo groot mogelijke energiebesparing te bereiken voor grafische apparatuur.


(1)  IEC 62301 — Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power (Elektrische huishoudapparaten — Meetmethode voor reservespanning) (2005).

(2)  Het type netwerkaansluiting dient te worden gerapporteerd. Gebruikelijk zijn Ethernet, 802.11 en Bluetooth. Gebruikelijke typen van niet in een netwerk opgenomen dataverbindingen zijn USB, serie en parallel.

(3)  Interim afbeeldingen/dag in tabel 37.

(4)  Het type netwerkaansluiting dient te worden gerapporteerd. Gebruikelijk zijn Ethernet, WiFi (802.11) en Bluetooth. Gebruikelijke typen van (niet in een netwerk opgenomen) dataverbindingen zijn USB, serie en parallel.

(5)  Voedingsspanning: De fabrikanten dienen hun producten te testen op grond van de plaats waar de modellen in de handel zullen worden gebracht met het ENERGY STAR-label. Voor uitrusting die op meerdere internationale markten wordt verkocht en bijgevolg getest wordt bij verschillende invoerspanningen, moet de fabrikant alle relevante spannings- en stroomverbruiksniveaus testen en rapporteren. Zo moet een fabrikant die hetzelfde model van computermonitor aanbiedt in de Verenigde Staten en Europa het stroomverbruik in aan-, slaap- en uitstand bij 115 V/60 Hz en bij 230 V/50 Hz meten en rapporteren. Indien een product is ontworpen om dienst te doen bij een bepaalde spannings-frequentiecombinatie die afwijkt van de spannings-frequentiecombinatie op een bepaalde markt (bv. 230 V, 60 Hz in Noord-Amerika), dan dient de fabrikant het product te testen met een plaatselijke combinatie die de mogelijkheden die in het ontwerp van het product besloten liggen het dichtst benaderen en dient hij dit te noteren op het testrapportagevel.

(6)  Het reële vermogen wordt berekend aan de hand van stroom × spanning × arbeidsfactor en wordt uitgedrukt in watt. Het schijnbaar vermogen is gedefinieerd als stroom × spanning en wordt gewoonlijk uitgedrukt in VA (voltampère). De arbeidsfactor voor apparatuur met geschakelde voedingen is altijd kleiner dan 1,0, zodat het reële vermogen altijd kleiner is dan het schijnbare vermogen. Bij metingen van geaccumuleerde energie wordende vermogensmetingen over een bepaalde periode bij elkaar

(7)  IEC 62301 — Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power (Huishoudelijke elektrische toepassingen — Meetmethode voor reservespanning) 2005.


28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/55


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 april 2009

tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van lycopeen als nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2975)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(2009/348/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten (1), en met name op artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 oktober 2005 heeft de onderneming BASF bij de bevoegde autoriteiten van Nederland een verzoek ingediend om synthetisch lycopeen als nieuw voedselingrediënt in de handel te brengen; op 19 oktober 2006 heeft de bevoegde Nederlandse instantie voor de beoordeling van voedingsmiddelen haar verslag van de eerste beoordeling uitgebracht. In dat verslag kwam zij tot de conclusie dat lycopeen aanvaardbaar is voor gebruik in de voorgestelde reeks levensmiddelen.

(2)

De Commissie heeft het verslag van de eerste beoordeling op 10 november 2006 aan alle lidstaten toegezonden.

(3)

Binnen de in artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde termijn van 60 dagen zijn overeenkomstig die bepaling met redenen omklede bezwaren tegen het in de handel brengen van dit product ingediend; de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is daarom op 13 juni 2007 geraadpleegd en heeft haar advies op 10 april 2008 uitgebracht.

(4)

In dat advies kwam de EFSA tot de conclusie dat lycopeen veilig als voedselingrediënt voor de voorgestelde toepassingen mag worden gebruikt. De EFSA heeft echter geconcludeerd dat de consumptie van lycopeen door de gemiddelde gebruiker onder de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) zal blijven, maar dat bij sommige gebruikers van lycopeen de ADI kan worden overschreden. Daarom lijkt het dienstig dat een lijst wordt opgesteld van levensmiddelen waaraan lycopeen mag worden toegevoegd.

(5)

Op 4 december 2008 heeft de EFSA het wetenschappelijk advies „Scientific Opinion of the Scientific Panel on dietetic Products, Nutrition and Allergies on a request from the Commission related to the safety of lycopene from Blakeslea trispora Cold Water Dispersion (CWD)” goedgekeurd. In dit advies kwam de EFSA tot de conclusie dat voor gebruik in voedingsmiddelen en voedingssupplementen bestemde lycopeenpreparaten worden geformuleerd als suspensies in spijsolie, direct comprimeerbare of in water dispergeerbare poeders. Aangezien lycopeen oxidatieve veranderingen in dergelijke formuleringen kan ondergaan, moet voor een toereikende antioxidatieve bescherming worden gezorgd.

(6)

Het lijkt ook dienstig dat na de verlening van de vergunning gedurende een aantal jaren innamegegevens worden verzameld om deze vergunning opnieuw te bekijken in het licht van nadere informatie over de veiligheid van lycopeen en de consumptie daarvan. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verzameling van gegevens over de lycopeengehalten in ontbijtgranen. Dit voorschrift uit hoofde van deze beschikking is echter alleen van toepassing op het gebruik van lycopeen als nieuw voedselingrediënt en niet op het gebruik van lycopeen als levensmiddelenkleurstof, dat valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (2).

(7)

Op basis van de wetenschappelijke beoordeling is vastgesteld dat synthetisch lycopeen voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 vastgestelde criteria.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Synthetisch lycopeen, hierna „het product” genoemd, zoals gespecificeerd in bijlage I, mag in de Gemeenschap in de handel worden gebracht als nieuw voedselingrediënt voor gebruik in de in bijlage II vermelde levensmiddelen.

Artikel 2

Het nieuwe voedselingrediënt waarvoor bij deze beschikking een vergunning wordt verleend, wordt op de etikettering van het levensmiddel dat het ingrediënt bevat, aangeduid met „lycopeen”.

Artikel 3

De onderneming BASF stelt een monitoringprogramma op dat bij het in de handel brengen wordt uitgevoerd. Dit programma omvat de verstrekking van informatie over de gebruiksniveaus van lycopeen in levensmiddelen, als nader gespecificeerd in bijlage III.

De verzamelde gegevens worden ter beschikking gesteld van de Commissie en de lidstaten. In het licht van nieuwe informatie en een verslag van de EFSA wordt het gebruik van „lycopeen” als voedselingrediënt uiterlijk in 2014 opnieuw bekeken.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot BASF SE, 67056 Ludwigshafen, Duitsland.

Gedaan te Brussel, 23 april 2009.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.

(2)  PB L 40 van 11.2.1989, blz. 27.


BIJLAGE I

Specificaties van synthetisch lycopeen

BESCHRIJVING

Synthetisch lycopeen wordt geproduceerd door de wittig-condensatie van synthetische tussenproducten die gewoonlijk worden gebruikt bij de productie van andere in levensmiddelen gebruikte carotenoïden. Synthetisch lycopeen bestaat uit ≥ 96 % lycopeen en kleinere hoeveelheden van andere gerelateerde carotenoïdebestanddelen. Lycopeen wordt aangeboden als een poeder in een geschikte matrix of een oliedispersie. De kleur is donkerrood of rood-paars. Er moet voor een antioxidatieve bescherming worden gezorgd.

SPECIFICATIE

Chemische naam

:

Lycopeen

CAS-nummer

:

502-65-8 (all-trans-lycopeen)

Chemische formule

:

C40H56

Structuurformule

:

Image

Molecuulgewicht

:

536,85


BIJLAGE II

Lijst van levensmiddelen waaraan synthetisch lycopeen mag worden toegevoegd

Levensmiddelencategorie

Maximaal lycopeengehalte

Op vruchten-/groentesap gebaseerde dranken (inclusief concentraten)

2,5 mg/100 g

Dranken die zijn afgestemd op grote spierinspanning, vooral voor sportbeoefenaars

2,5 mg/100 g

Voedingsmiddelen die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten te worden genuttigd voor gewichtsvermindering

8 mg per maaltijdvervanger

Ontbijtgranen

5 mg/100 g

Vetten en dressings

10 mg/100 g

Soepen met uitzondering van tomatensoepen

1 mg/100 g

Brood (inclusief bros gebakken brood)

3 mg/100 g

Dieetvoeding voor medisch gebruik

Overeenkomstig de specifieke voedingsbehoefen

Voedingssupplementen

15 mg per door de fabrikant aanbevolen dagelijkse dosis


BIJLAGE III

Monitoring van synthetisch lycopeen na productlancering

TE VERZAMELEN INFORMATIE

Hoeveelheden synthetisch lycopeen die door BASF aan haar klanten zijn geleverd voor de productie van in de Europese Unie in de handel te brengen eindproducten (levensmiddelen).

Resultaten van opzoekingen in gegevensbanken over productlanceringen van levensmiddelen met toegevoegd lycopeen, inclusief verrijkingsniveaus en portiegrootten per gelanceerd levensmiddel in de verschillende lidstaten.

RAPPORTAGE VAN DE INFORMATIE

Bovenvermelde informatie moet voor de jaren 2009 tot en met 2012 jaarlijks aan de Commissie worden gerapporteerd. Voor de eerste keer op 31 oktober 2010 voor de rapportageperiode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010; en daarna met dezelfde jaarlijkse rapportageperiode voor de volgende twee jaren.

AANVULLENDE INFORMATIE

Indien van toepassing en als BASF daarover beschikt, moet dezelfde informatie ook over de inname van als levensmiddelenkleurstof gebruikt lycopeen worden gerapporteerd.

Indien beschikbaar moet BASF nieuwe wetenschappelijke informatie verstrekken om de maximale veilige innameniveaus van lycopeen opnieuw te bekijken.

BEOORDELING VAN DE INNAMENIVEAUS VAN LYCOPEEN

Op grond van de verzamelde en gerapporteerde informatie, als hierboven aangegeven, moet BASF een geactualiseerde innamebeoordeling uitvoeren.

TOETSING

De Commissie moet de EFSA in 2013 raadplegen om de door het bedrijfsleven verstrekte informatie te toetsen.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

28.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 106/60


BESLUIT VAN DE RAAD

van 27 april 2009

tot uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo

(2009/349/GBVB)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB van de Raad van 14 mei 2008 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo (1), en met name op artikel 6, juncto artikel 23, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Na de aanneming op 31 maart 2008 van Resolutie 1807 (2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (UNSCR 1807 (2008)) heeft de Raad op 14 mei 2008 Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Republiek Congo vastgesteld.

(2)

Het krachtens Resolutie 1533 (2004) van de Verenigde Naties (UNSCR 1533 (2004)) ingestelde Sanctiecomité heeft op 3 maart 2009 de lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, gewijzigd.

(3)

De lijsten van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn in de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB moeten worden vervangen. De lijsten moeten zoals bepaald door het Sanctiecomité eveneens worden gewijzigd om voor bepaalde personen en entiteiten aanvullende informatie op te nemen en een persoon te schrappen,

BESLUIT:

Artikel 1

De lijsten van personen en entiteiten in de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/369/GBVB worden vervangen door de lijst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxembourg, 27 april 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

A. VONDRA


(1)  PB L 127 van 15.5.2008, blz. 84.


BIJLAGE

„a)   Lijst van personen bedoeld in artikel 3, 4 en 5

 

Naam

Voornaam

Bijnamen

Geslacht

Titel, functie

Adres

(huisnr., straatnaam, postcode, stad, land)

Geboortedatum

Geboorteplaats

(stad, land):

Paspoort nr./identiteitskaart nr.

(met vermelding van het afgevende land en van de datum en plaats van afgifte):

Nationaliteit

Datum van aanwijzing

Overige informatie

1.

BWAMBALE

Frank Kakolele

Frank Kakorere, Frank Kakorere Bwambale

M

 

 

 

 

 

 

1.11.2005

Voormalig leider van de RCD-ML; heeft invloed op het beleid van deze organisatie, en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de RCD-ML, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Heeft het CNDP in januari 2008 verlaten. Verblijft sinds december 2008 in Kinshasa.

2.

KAKWAVU BUKANDE

Jérôme

Jérôme Kakwavu

M

 

 

 

 

 

Congolese

1.11.2005

Bekend als: „Commandant Jérôme”. Voormalig voorzitter van de UCD/FAPC. De FAPC heeft de controle over illegale grensposten tussen Uganda en de DRC - een belangrijke transitroute voor wapenhandel. Als hoofd van de FAPC heeft hij invloed op het beleid van die organisatie en voert hij nog steeds het commando over, en controleert hij de activiteiten van, de strijdkrachten van de FAPC, die betrokken zijn bij wapensmokkel en bijgevolg het wapenembargo schenden. Heeft sinds december 2004 de rang van generaal in de FARDC. Behoort vanaf december 2008 tot de FARDC, met als standplaats Kinshasa.

3.

KATANGA

Germain

 

M

 

 

 

 

 

Congolese

1.11.2005

Hoofd van de FRPI. In december 2004 benoemd tot generaal van de FARDC. Is betrokken bij wapenhandel en schendt bijgevolg het wapenembargo. Sinds maart 2005 onder huisarrest in Kinshasa in verband met de betrokkenheid van de FRPI bij mensenrechtenschendingen. Op 18 oktober 2007 door de regering van de DRC overgeleverd aan het Internationaal Strafhof.

4.

LUBANGA

Thomas

 

M

 

 

 

Ituri

 

Congolese

1.11.2005

Voorzitter van de UPC/L, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. In maart 2005 gearresteerd in Kinshasa in verband met de betrokkenheid van de UPC/L bij mensenrechtenschendingen. Door de Congolese autoriteiten overgedragen aan het ICC op 17 maart 2006. Staat sinds december 2008 terecht wegens oorlogsmisdrijven.

5.

MANDRO

Khawa Panga

Kawa Panga, Kawa Panga Mandro, Kawa Mandro, Yves Andoul Karim, Mandro Panga Kahwa, Yves Khawa Panga Mandro

M

 

 

20.8.1973

Bunia

 

Congolese

1.11.2005

Bekend als „Chief Kahwa”, „Kawa”. Voormalig voorzitter van de PUSIC, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Zit sinds april 04/05 in de gevangenis van Bunia wegens sabotage van het vredesproces in Ituri. Is in oktober 2005 aangehouden door de Congolese autoriteiten, vrijgesproken door het Hof van Beroep in Kisangani, vervolgens overgedragen aan de gerechtelijke autoriteiten in Kinshasa op nieuwe aanklacht wegens misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven, moord, gekwalificeerde geweldpleging en aanranding.

6.

MBARUSHIMANA

Callixte

 

M

 

 

24.7.1963

Ndusu/Ruhengeri provincie Nord, Rwanda

 

Rwandese

3.3.2009

Uitvoerend secretaris van de FDLR. Politiek/militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, die de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders belemmert, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP 4 (b). Huidige verblijfplaats: Parijs of Thaïs, Frankrijk

7.

MPAMO

Iruta Douglas

Mpano, Douglas Iruta Mpamo

M

 

Bld Kanyamuhanga 52, Goma

28.12.1965/29.12.1965

Bashali, Masisi/Goma, DRC

 

Congolese

1.11.2005

Eigenaar/manager van de Compagnie Aérienne des Grands Lacs en van de Great Lakes Business Company, waarvan vliegtuigen zijn gebruikt om bijstand te verlenen aan gewapende groepen en milities die in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) worden genoemd. Is ook verantwoordelijk voor het achterhouden van vlucht- en ladinggegevens, kennelijk met de bedoeling het wapenembargo te helpen omzeilen. Gevestigd in Goma en Gisenyi, Rwanda. Reist frequent over de internationale grens tussen Rwanda en Congo.

8.

MUDACUMURA

Sylvestre

 

M

 

 

 

 

 

Rwandese

1.11.2005

Bekend als „Radja”, „Mupenzi Bernard”, „General Major Mupenzi”. Veldcommandant van de FDLR; heeft invloed op het beleid van die organisatie en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van de strijdkrachten van, de FDLR, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Was in december 2008 nog steeds actief als militair commandant van de FDLR-FOCA. Gevestigd in Kibua, regio Masisi, DRC.

9.

MUJYAMBERE

Leopold

Musenyeri, Achille, Frere Petrus Ibrahim

M

 

 

17.3.1962, Est. 1966

Kigali, Rwanda

 

Rwandese

3.3.2009

Kolonel. Commandant van de tweede divisie van de FOCA/ de Reservebrigades (een gewapende tak van de FDLR). Militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, belemmert de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP 4 (b). Uit bewijsmateriaal dat is bijeengebracht door de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad en dat is opgenomen in haar rapport van 13 februari 2008 blijkt dat vrijgekomen vrouwen voordien waren ontvoerd en seksueel misbruikt door de FDLR-FOCA. De FDLR-FOCA, die voorheen jongens van vijftien tot twintig jaar recruteerde, recruteert sinds medio 2007 met geweld jongeren vanaf tien jaar. De jongste kinderen worden dan ingezet als escorte en oudere kinderen als frontsoldaten, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP4 (d) en (e). Huidige verblijfplaats: Mwenga, Zuid-Kivu, DRC.

10.

MURWANASHYAKA

Dr. Ignace

Ignace

M

 

 

14.5.1963

Butera (Rwanda)/Ngoma, Butare (Rwanda)

 

Rwandese

1.11.2005

Voorzitter van de FDLR; heeft invloed op het beleid van deze organisatie en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de FDLR, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Verblijft in Duitsland. In december 2008 nog steeds erkend als voorzitter van de politieke tak van de FDLR-FOCA.

11.

MUSONI

Straton

IO Musoni

M

 

 

6.4.1961 (possibly 4.6.1961)

Mugambazi, Kigali, Rwanda

 

Rwandees paspoort, verlopen op 10.9.2004

29.3.2007

Als leider van de FDLR, een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de DRC, belemmert Musoni de ontwapening en de vrijwillige repatriëring of hervestiging van tot deze groepen behorende strijders, waarmee hij UNSCR 1649 (2005) schendt. Verblijft in Neuffen, Duitsland. In december 2008 nog steeds erkend als vicevoorzitter van de politieke tak van de FDLR-FOCA.

12.

MUTEBUTSI

Jules

Jules Mutebusi, Jules Mutebuzi, Colonel Mutebutsi

M

 

 

 

Zuid Kivu

 

Congolese (Zuid Kivu)

1.11.2005

Bekend als „Colonel Mutebutsi”. Voormalig regionaal militair onderbevelhebber van het 10e MR van de FARDC in april 2004; ontslagen wegens ongedisciplineerd gedrag; heeft zich samen met andere afvallige elementen van de voormalige RCD-G aangesloten bij de troepen die in mei 2004 de stad Bukavu met geweld hebben ingenomen. Is betrokken bij wapenhandel buiten de structuren van de FARDC om en bij de bevoorrading van in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities; schendt bijgevolg het wapenembargo. In december 2007 aangehouden door de Rwandese autoriteiten bij een poging om de grens naar de DRC te overschrijden. Naar verluidt is zijn bewegingsvrijheid momenteel „beperkt”.

13.

NGUDJOLO

Mathieu Cui

Cui Ngudjolo

M

 

 

 

 

 

 

1.11.2005

„Kolonel” of „Generaal”. Chef-staf van de FNI en voormalig chef-staf van de FRPI; heeft invloed op het beleid van deze organisatie en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de FRPI, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Is in oktober 2003 in Bunia gearresteerd door de MONUC. Op 7 februari 2008 door de regering van de DRC overgeleverd aan het Internationaal Strafhof.

14.

NJABU

Floribert Ngabu

Floribert Njabu, Floribert Ndjabu, Floribert Ngabu Ndjabu

M

 

 

 

 

 

 

1.11.2005

Hoofd van de FNI, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. In Kinshasa gearresteerd en onder huisarrest sinds maart 2005 in verband met de betrokkenheid van de FNI bij mensenrechtenschendingen.

15.

NKUNDA

Laurent

Laurent Nkunda Bwatare, Laurent Nkundabatware, Laurent Nkunda Mahoro Batware, Laurent Nkunda Batware, Nkunda Mihigo Laurent

M

 

 

6.2.1967/2.2.1967

Noord Kivu/Rutshuru

 

Congolese

1.11.2005

Bekend als „Voorzitter” en „Papa Six” en als „General Nkunda”. Voormalig generaal van de RCD-G. Heeft zich samen met andere afvallige elementen van de voormalige RCD-G aangesloten bij de troepen die in mei 2004 de stad Bukavu met geweld hebben ingenomen. Is betrokken bij wapenhandel buiten de structuren van de FARDC om, en schendt bijgevolg het wapenembargo. Oprichter van het congrès national pour la défense du peuple (CNDP), 2006; hoge officier van de Rally for Congolese Democracy-Goma (RCD-G), 1998-2006; officier van het Rwandan Patriotic Front (RPF), 1992-1998. Verblijft in Teboro en Kitchanga, regio Masisi. In december 2008 commandant van het CNDP in Noord-Kivu.

16.

NTAWUNGUKA

Pacifique

Colonel Omega, Nzeri, Israel, Pacifique Ntawungula

M

 

 

1.1.1964, Est. 1964

Gaseke, Gisenyi Provincie, Rwanda

 

Rwandese

3.3.2009

Kolonel. Commandant van de eerste divisie van de FOCA (een gewapende tak van de FDLR). Militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, belemmert de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP 4 (b). Uit bewijsmateriaal dat is bijeengebracht door de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad en is opgenomen in haar rapport van 13 februari 2008 blijkt dat vrijgekomen vrouwen voordien waren ontvoerd en seksueel misbruikt door de FDLR-FOCA. De FDLR-FOCA, die voorheen jongens van vijftien tot twintig jaar recruteerde, recruteert sinds medio 2007 met geweld jongeren vanaf tien jaar. De jongste kinderen worden dan ingezet als escorte en oudere kinderen als frontsoldaten, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP4 (d) en (e). Huidige verblijfplaats: Peti, grensgebied Walikale-Masisis, DRC. Kreeg een militaire opleiding in Egypte.

17.

NYAKUNI

James

 

M

 

 

 

 

 

Ugandese

1.11.2005

Zakenrelatie van „Commandant Jérôme”; houdt zich vooral bezig met smokkel over de grens tussen de DRC en Uganda; wordt onder meer verdacht van smokkel van wapens en militair materieel in ongecontroleerde trucks. Schendingen van het wapenembargo; steunverlening aan gewapende groepen en milities die in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) worden genoemd, onder meer in de vorm van financiële steun, waardoor die groepen en milities militaire operaties kunnen uitvoeren.

18.

NZEYIMANA

Stanislas

Deogratias Bigaruka Izabayo, Bigaruka, Bigurura, Izabayo Deo

M

 

 

1.1.1966; Est. 1967; Alt. 28.8.1966

Mugusa (Butare), Rwanda

 

Rwandese

3.3.2009

Brigadegeneraal. Plaatsvervangend commandant van de FOCA (een gewapende tak van de FDLR). Militair aanvoerder van een buitenlandse gewapende groepering die actief is in de Democratische Republiek Congo, belemmert de ontwapening en de vrijwillige repatriëring en hervestiging van strijders, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP 4 (b). Uit bewijsmateriaal dat is bijeengebracht door de Groep deskundigen van het Sanctiecomité DRC van de VN-Veiligheidsraad en is opgenomen in haar rapport van 13 februari 2008 blijkt dat vrijgekomen vrouwen voordien waren ontvoerd en seksueel misbruikt door de FDLR-FOCA. De FDLR-FOCA, die voorheen jongens van vijftien tot twintig jaar recruteerde, recruteert sinds medio 2007 met geweld jongeren vanaf tien jaar. De jongste kinderen worden dan ingezet als escorte en oudere kinderen als frontsoldaten, in strijd met Resolutie 1857 (2008) van de Veiligheidsraad, OP4 (d) en (e). Huidige verblijfplaats: Kalonge, Masisi, Noord-Kivu, DRC, of Kibua, DRC.

19.

OZIA MAZIO

Dieudonné

Ozia Mazio

M

 

 

6.6.1949

Ariwara, DRC

 

Congolese

1.11.2005

Bekend als „Omari”, „Mr Omari”. Voorzitter van de FEC in de regio Aru. Financiële banden met Commandant Jérôme en de FAPC; houdt zich bezig met smokkel over de grens tussen de DRC en Uganda, waardoor voorraden en contant geld kunnen worden geleverd aan Commandant Jérôme en diens troepen. Schendingen van het wapenembargo, onder meer door steunverlening aan gewapende groepen en milities die in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) worden genoemd. Overleden te Ariwara op 23 september 2008.

20.

TAGANDA

Bosco

Bosco Ntaganda, Bosco Ntagenda, General Taganda

M

 

 

 

 

 

Congolese

1.11.2005

Bekend als „Terminator”, „Majoor”. Militair bevelhebber van de UPC/L; heeft invloed op het beleid van deze organisatie en voert nog steeds het commando over, en controleert de activiteiten van, de strijdkrachten van de UPC/L, een van de in punt 20 van UNSCR 1493 (2003) genoemde gewapende groepen en milities, die betrokken is bij wapenhandel en bijgevolg het wapenembargo schendt. Is in december 2004 tot generaal van de FARDC benoemd, maar weigerde de promotie, waardoor hij thans buiten de FARDC staat. Sinds december 2008 chef-staf van het CNDP. Gevestigd in Bunagana en Rutshuru.


b)   Lijst van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde entiteiten

 

Naam

Bijnamen

Adres

(huisnr., straatnaam, postcode, stad, land)

Plaats van registratie

(stad, land):

Datum van registratie

Registratienummer:

Voornaamste plaats van bedrijvigheid:

Datum van aanwijzing

Overige informatie

21.

BUTEMBO AIRLINES (BAL)

 

 

Butembo, DRC

 

 

 

29.3.2007

Luchtvaartmaatschappij in particuliere eigendom, met als thuisbasis Butembo. Kambale Kisoni (overleden op 5 juli 2007 en van de lijst geschrapt op 24 april 2008) gebruikte zijn luchtvaartmaatschappij om goud, rantsoenen en wapens van het FNI te vervoeren tussen Mongbwalu en Butembo. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden. BAL heeft sinds december 2008 niet langer een vergunning als vliegtuigexploitant in de DRC.

22.

CONGOCOM TRADING HOUSE

 

 

Butembo, DRC (Tel: +253 (0) 99 983 784

 

 

 

29.3.2007

Goudhandel in Butembo. CONGOCOM was eigendom van Kambale Kisoni (overleden op 5 juli 2007 en van de lijst geschrapt op 24 april 2008). Kisoni kocht bijna de gehele goudproductie van de regio Mongbwalu op, die in handen is van het FNI. Het FNI heeft aanzienlijke inkomsten uit belastingen op deze productie. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.

23.

COMPAGNIE AERIENNE DES GRANDS LACS (CAGL), GREAT LAKES BUSINESS COMPANY (GLBC)

 

CAGL, Avenue Président Mobutu, Goma DRC (CAGL also has an office in Gisenyi, Rwanda); GLBC, PO Box 315, Goma, DRC (GLBC also has an office in Gisenyi, Rwanda) GLBC

 

 

 

 

29.3.2007

CAGL en GLBC zijn bedrijven in eigendom van Douglas MPAMO, tegen wie al sancties lopen uit hoofde van UNSCR 1596(2005). CAGL en GLBC zijn gebruikt voor het vervoer van wapens en munitie, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) is geschonden. Hoewel in 2008 verscheidene van zijn vliegtuigen in strijd met de VN-sancties vluchten bleven verrichten, beschikte GLBC in december 2008 niet langer over luchtwaardige vliegtuigen.

24.

MACHANGA LTD

 

Kampala, Uganda

 

 

 

 

29.3.2007

Goudexportbedrijf in Kampala (Directeuren: de heren Rajendra Kumar Vaya en Hirendra M. Vaya). MACHANGA kocht goud door een geregelde commerciële relatie met handelaren in de DRC die nauwe banden onderhielden met milities. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.

25.

TOUS POUR LA PAIX ET LE DEVELOPPEMENT (NGO)

TPD

Goma, North Kivu

 

 

 

 

1.11.2005

Betrokken bij schendingen van het wapenembargo, in de vorm van steunverlening aan de RCD-G, met name door het beschikbaar stellen van trucks voor het transport van wapens en troepen, alsmede door het vervoer van wapens die worden verdeeld onder delen van de bevolking in Masisi en Rutshuru (Noord-Kivu) (begin 2005). In december 2008 bestond TPD nog steeds en had het bureaus in verscheidene steden in de regio's Masisi en Rutshuru, maar de activiteiten van de ngo lagen nagenoeg stil.

26.

UGANDA COMMERCIAL IMPEX (UCI) LTD

 

Kajoka Street, Kisemente Kampala, Uganda (Tel: +256 41 533 578/9); alternative address: PO Box 22709, Kampala, Uganda

 

 

 

 

29.3.2007

Goudexportbedrijf in Kampala. (Directeuren: de heren Kunal LODHIA en J.V. LODHIA). UCI kocht goud door een geregelde commerciële relatie met handelaren in de DRC die nauwe banden onderhielden met milities. Dat is „verstrekken van bijstand” aan illegale gewapende groeperingen, waarmee het wapenembargo van UNSCR 1493 (2003) en 1596 (2005) werd geschonden.”