ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
||
|
* |
Verordening (EG) nr. 256/2009 van de Commissie van 23 maart 2009 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van azoxystrobin en fludioxonil in of op bepaalde producten ( 1 ) |
|
|
* |
Verordening (EG) nr. 257/2009 van de Commissie van 24 maart 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004, wat betreft de voor de aanmelding van steun aan de visserij en de aquacultuur bestemde formulieren voor aanvullende informatie ( 1 ) |
|
|
* |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2009/297/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 26 maart 2009 tot wijziging van Beschikking 2008/866/EG wat de verlenging van de toepassingsperiode betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 1876) ( 1 ) |
|
|
|
2009/298/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 26 maart 2009 tot verlenging van de geldigheidsduur van Beschikking 2006/502/EG waarbij de lidstaten worden verplicht maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat uitsluitend kinderveilige aanstekers op de markt worden gebracht en dat het op de markt brengen van novelty lighters wordt verboden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2078) ( 1 ) |
|
|
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 255/2009 VAN DE COMMISSIE
van 26 maart 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 27 maart 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 maart 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
82,5 |
JO |
68,6 |
|
MA |
57,6 |
|
TN |
134,4 |
|
TR |
91,7 |
|
ZZ |
87,0 |
|
0707 00 05 |
JO |
167,2 |
MA |
69,5 |
|
TR |
151,3 |
|
ZZ |
129,3 |
|
0709 90 70 |
MA |
43,6 |
TR |
84,4 |
|
ZZ |
64,0 |
|
0709 90 80 |
EG |
60,4 |
ZZ |
60,4 |
|
0805 10 20 |
EG |
41,2 |
IL |
61,0 |
|
MA |
42,8 |
|
TN |
57,1 |
|
TR |
76,0 |
|
ZZ |
55,6 |
|
0805 50 10 |
TR |
53,9 |
ZZ |
53,9 |
|
0808 10 80 |
AR |
75,7 |
BR |
79,2 |
|
CA |
78,6 |
|
CL |
84,5 |
|
CN |
70,5 |
|
MK |
23,7 |
|
US |
112,0 |
|
UY |
57,1 |
|
ZA |
83,6 |
|
ZZ |
73,9 |
|
0808 20 50 |
AR |
97,3 |
CL |
136,2 |
|
CN |
48,8 |
|
US |
194,4 |
|
ZA |
89,6 |
|
ZZ |
113,3 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 256/2009 VAN DE COMMISSIE
van 23 maart 2009
tot wijziging van de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van azoxystrobin en fludioxonil in of op bepaalde producten
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 14, lid 1, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Voor azoxystrobin en fludioxonil zijn maximumresidugehalten (MRL's) vastgesteld in bijlage II respectievelijk bijlage III bij Verordening (EG) nr. 396/2005. Wat azoxystrobin betreft, is in de context van een nieuwe toelating overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (2) voor het gebruik van dat gewasbeschermingsmiddel op rapen een aanvraag ingediend voor een wijziging van het bestaande MRL overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die verordening. Wat fludioxonil betreft, is een aanvraag voor een invoertolerantie-MRL overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 396/2005 ingediend door een aanvrager in een derde land (de Verenigde Staten) waar het toegestane gebruik van dat gewasbeschermingsmiddel leidt tot residuen die het MRL voor granaatappels, als vastgesteld in bijlage III bij die verordening, overschrijden. |
(2) |
Beide aanvragen zijn overeenkomstig artikel 8 van die verordening geëvalueerd en Portugal en Denemarken hebben de evaluatieverslagen naar de Commissie gezonden. |
(3) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft de veiligheid van de voorgestelde MRL's beoordeeld, rekening houdend met de informatie in de aanvragen en de evaluatieverslagen, en heeft met redenen omklede adviezen uitgebracht. Zij heeft deze adviezen [overeenkomstig artikel 10 van de verordening] naar de Commissie en de lidstaten gezonden en openbaar gemaakt (3). |
(4) |
De EFSA heeft in haar met redenen omklede adviezen geconcludeerd dat aan alle vereisten ten aanzien van de gegevens was voldaan en dat de twee door de aanvragers gevraagde wijzigingen in de MRL's op grond van een consumentenblootstellingsbeoordeling voor 27 specifieke Europese consumentengroepen uit het oogpunt van de consumentenveiligheid aanvaardbaar waren. Zij heeft rekening gehouden met de meest recente informatie over de toxicologische eigenschappen van de stoffen. Uit de gegevens over de levenslange blootstelling aan beide stoffen via de consumptie van alle levensmiddelen die de twee stoffen bevatten noch uit de gegevens over de blootstelling op de korte termijn door de extreme consumptie van rapen en granaatappels is gebleken dat er een risico bestaat dat de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) of de acute referentiedosis (ARfD) wordt overschreden. |
(5) |
Op grond van de met redenen omklede adviezen van de EFSA en rekening houdend met de ter zake relevante factoren voldoen de gevraagde wijzigingen in de MRL's aan de vereisten van artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 396/2005. |
(6) |
Verordening (EG) nr. 396/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Europees Parlement noch de Raad hebben zich daartegen verzet, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 maart 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.
(2) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
(3) Wetenschappelijke verslagen EFSA (2008) 199 en 200 op http://efsa.europa.eu
BIJLAGE
De bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 396/2005 worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd: De regels voor azoxystrobin worden vervangen door: „Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)
|
2) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd: De regels voor fludioxonil worden vervangen door: „Bestrijdingsmiddelenresiduen en maximumresidugehalten (mg/kg)
|
(1) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(2) Bepaalbaarheidsgrens.
(3) Combinatie van bestrijdingsmiddel en code waarvoor de MRL in bijlage III, deel B, geldt.”
(4) Voor de volledige lijst van producten van plantaardige en dierlijke oorsprong waarvoor de MRL's gelden, zie bijlage I.
(5) Bepaalbaarheidsgrens.”
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/15 |
VERORDENING (EG) Nr. 257/2009 VAN DE COMMISSIE
van 24 maart 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004, wat betreft de voor de aanmelding van steun aan de visserij en de aquacultuur bestemde formulieren voor aanvullende informatie
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1), en met name op artikel 27,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidssteun,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Naar aanleiding van de vaststelling van de nieuwe richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en de aquacultuursector (2) dient het formulier aanvullende informatie voor steun in de visserijsector, dat is opgenomen in bijlage I, deel III.14, van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3), te worden vervangen door een nieuw formulier aanvullende informatie dat in overeenstemming is met het geldende kader. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 794/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel III.14 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 794/2004 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 24 maart 2009.
Voor de Commissie
Joe BORG
Lid van de Commissie
(1) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.
(2) PB C 84 van 3.4.2008, blz. 10.
(3) PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.
BIJLAGE
„DEEL III.14
FORMULIER AANVULLENDE INFORMATIE INZAKE STEUN VOOR DE VISSERIJ EN DE AQUACULTUURSECTOR
Het formulier aanvullende informatie moet worden gebruikt voor de aanmelding van elke steunregeling en individuele steun die valt onder de richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en de aquacultuursector (hierna „de richtsnoeren” genoemd).
DOELSTELLINGEN VAN DE REGELING of van de STEUN (aankruisen wat van toepassing is en de vereiste informatie vermelden):
In dit deel wordt de volgorde van de subpunten van punt 4 van de richtsnoeren aangehouden: „Steun die verenigbaar kan worden verklaard”.
Punt 4.1 van de richtsnoeren: Steun voor categorieën van maatregelen die vallen onder een groepsvrijstellingsverordening
Algemene opmerkingen over dit type steun
Er zijn twee groepsvrijstellingsverordeningen van kracht: Verordening (EG) nr. 736/2008 van de Commissie (1) die van toepassing is op de visserijsector en de aquacultuursector, en Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie (2), de algemene vrijstellingsverordening voor alle sectoren.
Deze steun hoeft niet te worden aangemeld.
Krachtens de zesde overweging van Verordening (EG) nr. 736/2008 en de zevende overweging van Verordening (EG) nr. 800/2008 moeten deze verordeningen echter de mogelijkheid voor de lidstaten om staatssteun met dezelfde doelstellingen als die verordeningen aan te melden, onverlet laten.
Bovendien komen de volgende types steun niet in aanmerking voor de in de Verordeningen (EG) nr. 736/2008 en (EG) nr. 800/2008 bedoelde vrijstelling: steun die bepaalde maxima overschrijdt, als bedoeld in artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 736/2008 of artikel 6 van Verordening (EG) nr. 800/2008, of die specifieke kenmerken heeft, met name steun voor andere ondernemingen dan kmo’s, steun aan ondernemingen in moeilijkheden, niet transparante steun en steun aan een onderneming waarvoor een uitstaand bevel tot terugvordering geldt naar aanleiding van een beschikking van de Commissie waarin de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.
Kenmerken van de aangemelde steun
|
Steun die gelijkaardig is aan de steun die valt onder Verordening (EG) nr. 736/2008 |
|
Steun die gelijkaardig is aan de steun die valt onder Verordening (EG) nr. 800/2008 |
|
Steun die het gespecificeerde maximum overschrijdt |
|
Steun aan andere ondernemingen dan kmo’s |
|
Niet-transparante steun |
|
Steun aan een onderneming waarvoor een uitstaand bevel tot terugvordering geldt |
|
Andere kenmerken: specificeer |
Verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt
De lidstaat dient uitvoerig en onderbouwd te motiveren waarom de staatssteun als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd.
Punt 4.2 van de richtsnoeren: Steun die tot de werkingssfeer van bepaalde horizontale richtsnoeren behoort
De lidstaat dient aan te geven welke richtsnoeren als toepasbaar op de betrokken steunmaatregel worden beschouwd, en moet uitvoerig en onderbouwd uiteenzetten waarom.
Voorts moet de lidstaat de andere bij deze verordening gevoegde beknopte-informatieformulieren die op de betrokken steun van toepassing zijn, invullen.
— |
opleidingssteun – formulier in deel III.2, |
— |
werkgelegenheidssteun – formulier in deel III.3, |
— |
steun voor onderzoek en ontwikkeling – formulier in deel III.6.A of II.6.B, |
— |
steun voor de redding en herstructurering van ondernemingen – formulier in deel III.7 of III.8, |
— |
milieusteun – formulier in deel III.10. |
Punt 4.3 van de richtsnoeren: Steun voor investeringen aan boord van vissersvaartuigen
De lidstaat dient informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de steun verenigbaar is met de voorwaarden in artikel 25, leden 2 en 6, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (3).
Voorts moet de lidstaat motiveren waarom deze steun geen deel uitmaakt van het uit dit Fonds medegefinancierde operationele programma.
Punt 4.4 van de richtsnoeren: Steun tot herstel van schade veroorzaakt door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen of specifieke ongunstige weersomstandigheden
De lidstaat dient de verenigbaarheid van de steun aan te tonen aan de hand van de volgende informatie:
— |
uitvoerige gegevens over de natuurramp of buitengewone gebeurtenis, met insluiting van technische en/of wetenschappelijke verslagen, |
— |
bewijs van een oorzakelijk verband tussen de gebeurtenis en de schade, |
— |
methode voor het berekenen van de schade, |
— |
andere middelen ter onderbouwing. |
Punt 4.5 van de richtsnoeren: Belastingverlaging en arbeidskosten betreffende vissersvaartuigen van de Gemeenschap die buiten de wateren van de Gemeenschap actief zijn
De lidstaat dient informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de steun verenigbaar is met de voorwaarden in punt 4.5 van de richtsnoeren.
De informatie dient met name nauwkeurige gegevens te omvatten die wijzen op een gevaar van uitsluiting van de onder de regeling vallende vaartuigen uit het gegevensbestand van vissersvaartuigen.
Punt 4.6 van de richtsnoeren: Steun gefinancierd uit parafiscale heffingen
De lidstaat dient:
— |
aan te geven hoe de uit parafiscale heffingen gefinancierde middelen zullen worden gebruikt, en |
— |
aan te tonen hoe en op welke basis dat gebruik verenigbaar is met de voorschriften inzake staatssteun. |
Bovendien moet de lidstaat aantonen op welke wijze de steun zowel binnenlandse als ingevoerde producten ten goede komt.
Punt 4.7 van de richtsnoeren: Steun voor de afzet van visserijproducten uit de ultraperifere gebieden
De lidstaat dient informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de steun verenigbaar is met de voorwaarden van dit punt en met de betrokken voorwaarden van Verordening (EG) nr. 791/2007 van de Raad van 21 mei 2007 tot instelling van een regeling ter compensatie van de extra kosten voor de afzet van bepaalde visserijproducten van de ultraperifere gebieden van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, Frans Guyana en Réunion (4).
Punt 4.8 van de richtsnoeren: Steun voor de vissersvloot in de ultraperifere gebieden
De lidstaat dient informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de steun verenigbaar is met de voorwaarden van dit punt en met de betrokken voorwaarden van de Verordeningen (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (5) en (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (6).
Punt 4.9 van de richtsnoeren: Steun voor andere maatregelen
De lidstaat dient het type steun en de ermee nagestreefde doelstellingen zeer nauwkeurig te beschrijven.
Voorts dient de lidstaat uitvoerig en nauwkeurig te motiveren op welke wijze de steun verenigbaar is met de voorwaarden van punt 3 van de richtsnoeren en ten goede komt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
ALGEMENE BEGINSELEN
De lidstaat dient te verklaren dat geen steun zal worden verleend voor activiteiten die door de begunstigde reeds zijn opgestart, noch voor activiteiten die de begunstigde ook onder marktvoorwaarden zou verrichten.
De lidstaat dient te verklaren dat geen steun wordt verleend in omstandigheden die niet met het Gemeenschapsrecht, en met name de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in overeenstemming zijn.
In dit verband moet de lidstaat verklaren dat in de steunmaatregel uitdrukkelijk is bepaald dat de begunstigden van de steun tijdens de subsidieperiode de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid zullen naleven en dat, wanneer tijdens deze periode wordt geconstateerd dat zij dit niet doen, de subsidie moet worden terugbetaald naargelang van de ernst van de inbreuk.
De lidstaat dient te verklaren dat de steun gedurende maximaal tien jaar wordt verleend en moet, zo dat niet het geval is, de verbintenis aangaan de steun ten minste twee maanden voor de tiende verjaardag van de inwerkingtreding ervan, opnieuw aan te melden.
ANDERE VEREISTEN
De lidstaat dient een lijst van alle, samen met de aanmelding ingediende bewijsstukken over te leggen, alsmede een samenvatting van deze bewijsstukken (bv. sociaaleconomische gegevens over de begunstigde regio's, wetenschappelijke en economische motivering).
De lidstaat moet aangeven dat deze steun niet wordt gecumuleerd met andere steun voor dezelfde subsidieerbare uitgaven of voor dezelfde vergoeding.
Indien sprake is van cumulatie dient de lidstaat de referentie van de steun (steunregeling of individuele steun) die met de onderhavige aangemelde steun wordt gecumuleerd, te vermelden en aan te tonen dat de in totaal verleende steun nog steeds verenigbaar is met de betrokken voorschriften. Hiertoe neemt de lidstaat elke type staatssteun, met inbegrip van de minimissteun, in aanmerking.
(1) PB L 201 van 30.7.2008, blz. 16.
(2) PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3.
(3) PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.
(4) PB L 176 van 6.7.2007, blz. 1.
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/19 |
VERORDENING (EG) Nr. 258/2009 VAN DE COMMISSIE
van 26 maart 2009
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2004 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 69, lid 2, artikel 80, lid 1, en artikel 85, juncto artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 10 van Verordening (EG) nr. 595/2004 van de Commissie (2) is bepaald op welke manier het vetgehalte van de melk in aanmerking moet worden genomen bij de opstelling van de eindafrekening van de leveringen. |
(2) |
De correctiecoëfficiënten die op leveringen van melk worden toegepast wanneer het vetgehalte hoger of lager is dan het referentieniveau, zijn sinds 1989 ongewijzigd. Aangezien de aard van de steunregeling in de zuivelsector sindsdien vele malen is gewijzigd, moet de correctiecoëfficiënt die wordt toegepast wanneer het vetgehalte van de geleverde melk hoger is dan het referentievetgehalte, worden verlaagd. De coëfficiënt die wordt toegepast wanneer het vetgehalte van de geleverde melk lager is dan het referentievetgehalte, moet ongewijzigd blijven. |
(3) |
Vanwege die verschillende correctiecoëfficiënten moet ook de informatie die de lidstaten in de jaarlijkse vragenlijst aan de Commissie verstrekken, worden gewijzigd, zodat daarin de details over aanpassing naar boven en naar beneden zichtbaar worden. |
(4) |
Op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 595/2004 moet de Commissie ieder jaar het nationale quotum voor elke lidstaat verdelen tussen leveringen en rechtstreekse verkopen op basis van de mededelingen van de lidstaten. Die mededelingen betreffen de door de producenten ingediende verzoeken om omzetting. Aanvullende, aan de lidstaten toegekende quota gaan in eerste instantie naar de nationale reserve, en worden volgens de voorzienbare behoeften door de lidstaten verdeeld tussen leveringen en rechtstreekse verkopen. Er bestaat echter geen officiële bepaling dat de Commissie over deze verdeling moet worden geïnformeerd. Daarom moet worden bepaald dat de Commissie met deze verdeling rekening moet houden bij de jaarlijkse aanpassing en dat de lidstaten een mechanisme moet worden gegeven waarmee zij de Commissie kunnen informeren over de verdeling van die quota. |
(5) |
In een aantal lidstaten waren de leveringen enkele jaren lang aanzienlijk geringer dan het gedeelte „leveringen” van de nationale quota. De mogelijkheid om het quotum te overschrijden wordt verder beperkt naarmate de nationale quota worden verhoogd. De ervaring leert dat, wanneer het risico dat een heffing wordt geheven, kleiner wordt, het risico dat marktdeelnemers een te lage of in het geheel geen geleverde hoeveelheid opgeven, ook kleiner wordt. Daarom moet de intensiteit van de in die lidstaten te houden controles dienovereenkomstig worden verminderd om de inzet van controlemiddelen te optimaliseren. |
(6) |
Overeenkomstig artikel 19, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 595/2004 moeten de lidstaten alle controleverslagen over een tijdvak van twaalf maanden binnen achttien maanden na het einde van het betrokken tijdvak voltooien. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van de thans geboden mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden een lager controlepercentage in te voeren, moet de termijn voor de voltooiing van alle verslagen worden verkort. |
(7) |
Om de administratieve belasting van de lidstaten te verlagen in de vorm van een aanpassing van de controle-intensiteit, en rekening houdend met het feit dat de controles op grond van artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 595/2004 gedeeltelijk gedurende en gedeeltelijk na het betrokken tijdvak van twaalf maanden moeten worden verricht, dient de aangepaste controle-intensiteit te worden toegepast met ingang van het tijdvak van twaalf maanden 2008/2009, dat op 1 april 2008 begint en op 31 maart 2009 eindigt. |
(8) |
Ter ondersteuning van het toezicht door de Commissie op de uitvoering van het quotastelsel, en met name in het kader van de verslagen die de Commissie vóór eind 2010 en eind 2012 bij de Raad moet indienen, moet nadere informatie worden verstrekt over de mate waarin het quotum is gebruikt, over de verdeling van de ongebruikte quota onder producenten, en, indien van toepassing, over de inning van verschuldigde heffingen bij producenten. |
(9) |
Verordening (EG) nr. 595/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(10) |
Het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 595/2004 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 2, eerste alinea, wordt „artikel 21” vervangen door „artikel 25”. |
2. |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
Aan artikel 19, lid 3, tweede alinea, wordt de volgende volzin toegevoegd: „De controleverslagen moeten echter uiterlijk twaalf maanden na afloop van het betrokken tijdvak in de lidstaten gereed zijn, als het bepaalde in artikel 22, lid 1, onder a bis) en b bis), van toepassing is.”. |
4. |
Artikel 22, lid 1, onder a) en b), worden vervangen door:
|
5. |
Artikel 25, lid 2, wordt vervangen door: „2. Overeenkomstig artikel 69, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moeten de lidstaten de Commissie elk jaar vóór 1 februari het volgende meedelen:
|
6. |
Aan artikel 27 wordt het volgende lid 4 toegevoegd: „4. De lidstaten brengen de Commissie elk jaar vóór 1 oktober verslag uit van het gebruik van de quota en het innen van heffingen over het tijdvak van twaalf maanden dat op 31 maart van datzelfde kalenderjaar afloopt. In dat verslag wordt informatie verstrekt over de hertoewijzing van ongebruikte quota, over het aantal producenten waaraan toewijzingen zijn gedaan en over de basis voor de toewijzingen. Wanneer dit relevant is, wordt in het verslag het aantal producenten genoemd dat bijdraagt aan de betaling van de overschotheffing, en wordt eventueel het aantal gevallen aangegeven waarin de overschotheffing geacht wordt onmogelijk te kunnen worden geïnd, omdat de producent definitief niet kan betalen of omdat hij failliet is. De lidstaten dienen vóór 1 december een bijwerking van het verslag bij de Commissie in met daarin relevante nieuwe beschikbare informatie. In ieder volgend verslag wordt het standpunt ten aanzien van de inning van overschotheffingen die eerder als nog niet geïnd waren gerapporteerd, geactualiseerd.”. |
7. |
In bijlage I wordt punt 1.8 vervangen door:
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2009, met uitzondering van het bepaalde in artikel 1, punten 3 en 4, dat van toepassing is met ingang van 1 april 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 maart 2009.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 94 van 31.3.2004, blz. 22.
(3) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.”.
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Commissie
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/22 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 maart 2009
tot wijziging van Beschikking 2008/866/EG wat de verlenging van de toepassingsperiode betreft
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 1876)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/297/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (1), en met name op artikel 53, lid 1, onder b), i),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 2008/866/EG van de Commissie van 12 november 2008 inzake noodmaatregelen tot opschorting van de invoer uit Peru van bepaalde tweekleppige weekdieren bestemd voor menselijke consumptie (2) werd vastgesteld naar aanleiding van de besmetting met het hepatitis A-virus (hav) van bepaalde uit Peru ingevoerde tweekleppige weekdieren die de oorzaak bleken te zijn van een uitbraak van hepatitis A bij de mens. Die beschikking is van toepassing tot en met 31 maart 2009. |
(2) |
De Peruviaanse autoriteiten hebben informatie verstrekt betreffende de genomen corrigerende maatregelen tot verbetering van de controle van de productie van voor uitvoer naar de Gemeenschap bestemde tweekleppige weekdieren. |
(3) |
Die informatie is echter onvoldoende en er moet door de Commissie een inspectie worden uitgevoerd in Peru. |
(4) |
In afwachting van de indiening van alle relevante informatie door de Peruviaanse autoriteiten en de bevindingen van die inspectie moet Beschikking 2008/866/EG tot en met 30 november 2009 van toepassing blijven. |
(5) |
Beschikking 2008/866/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
In artikel 5 van Beschikking 2008/866/EG wordt de datum „31 maart 2009” vervangen door „30 november 2009”.
Artikel 2
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 maart 2009.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(2) PB L 307 van 18.11.2008, blz. 9.
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/23 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 maart 2009
tot verlenging van de geldigheidsduur van Beschikking 2006/502/EG waarbij de lidstaten worden verplicht maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat uitsluitend kinderveilige aanstekers op de markt worden gebracht en dat het op de markt brengen van novelty lighters wordt verboden
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2078)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/298/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name op artikel 13,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Beschikking 2006/502/EG van de Commissie (2) worden de lidstaten verplicht maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat uitsluitend kinderveilige aanstekers op de markt worden gebracht en dat het op de markt brengen van novelty lighters wordt verboden. |
(2) |
Beschikking 2006/502/EG is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 13 van Richtlijn 2001/95/EG, waarbij de geldigheidsduur van de beschikking tot ten hoogste één jaar wordt beperkt maar telkens met ten hoogste één jaar verlengd kan worden. |
(3) |
Beschikking 2006/502/EG is twee keer gewijzigd: de eerste keer bij Beschikking 2007/231/EG (3), waarbij de geldigheidsduur van de beschikking tot en met 11 mei 2008 werd verlengd, en de tweede keer bij Beschikking 2008/322/EG (4), waarbij de geldigheidsduur van de beschikking nogmaals met een jaar tot en met 11 mei 2009 werd verlengd. |
(4) |
Bij gebrek aan andere bevredigende maatregelen om de kinderveiligheid van aanstekers te waarborgen moet de geldigheidsduur van Beschikking 2006/502/EG nogmaals met twaalf maanden worden verlengd en de beschikking dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2001/95/EG opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Artikel 6, lid 2, van Beschikking 2006/502/EG wordt vervangen door:
„2. Deze beschikking is van toepassing tot en met 11 mei 2010.”.
Artikel 2
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om uiterlijk op 11 mei 2009 aan deze beschikking te voldoen en maken die maatregelen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 maart 2009.
Voor de Commissie
Meglena KUNEVA
Lid van de Commissie
(1) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
(2) PB L 198 van 20.7.2006, blz. 41.
(3) PB L 99 van 14.4.2007, blz. 16.
(4) PB L 109 van 19.4.2008, blz. 40.
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG
27.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 81/24 |
KADERBESLUIT 2009/299/JBZ VAN DE RAAD
van 26 februari 2009
tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, Kaderbesluit 2005/214/JBZ, Kaderbesluit 2006/783/JBZ, Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a), en artikel 34, lid 2, onder b),
Gezien het initiatief van de Republiek Slovenië, de Franse Republiek, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Zweden, de Slowaakse Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Bondsrepubliek Duitsland (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen tijdens het proces maakt deel uit van het recht op een eerlijk proces dat is voorzien in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof heeft tevens verklaard dat het recht van de verdachte om in persoon tijdens het proces te verschijnen, niet absoluut is, alsook dat de verdachte onder bepaalde voorwaarden uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend, maar op ondubbelzinnige wijze afstand kan doen van dat recht. |
(2) |
In de verschillende kaderbesluiten van de Raad ter toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op onherroepelijke rechterlijke beslissingen wordt de kwestie van beslissingen gegeven na een proces waarbij de betrokkene niet in persoon is verschenen, niet op een consistente wijze behandeld. Deze diversiteit kan het werk van de personen die deze instrumenten toepassen bemoeilijken en de justitiële samenwerking belemmeren. |
(3) |
De in deze kaderbesluiten opgenomen oplossingen zijn niet bevredigend voor de gevallen waarin de betrokkene niet over het verloop van de behandeling kon worden geïnformeerd. Op grond van de Kaderbesluiten 2005/214/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (2), 2006/783/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (3), 2008/909/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (4) en 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (5) mag de uitvoerende autoriteit de tenuitvoerlegging van dergelijke vonnissen weigeren. Krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (6) mag de uitvoerende autoriteit eisen dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit een voldoende garantie geeft dat de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de gelegenheid zal worden gesteld in de uitvaardigende lidstaat om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Over de vraag of die garantie voldoende is, wordt beslist door de uitvoerende autoriteit, en daardoor is het moeilijk om exact vast te stellen wanneer de tenuitvoerlegging kan worden geweigerd. |
(4) |
Er moeten derhalve duidelijke, gemeenschappelijke gronden worden bepaald voor het niet erkennen van beslissingen die zijn gegeven na een proces waarbij de betrokkene niet in persoon is verschenen. Dit kaderbesluit strekt ertoe zulke gemeenschappelijke gronden nauwkeuriger te omschrijven, waardoor de uitvoerende autoriteit de beslissing met volledige inachtneming van het recht van verdediging van de betrokkene ten uitvoer kan leggen ondanks de afwezigheid van de betrokkene tijdens het proces. Dit kaderbesluit beoogt niet vormen en methoden, met inbegrip van de procedurevoorschriften, die worden gebruikt om de in dit kaderbesluit gespecificeerde resultaten te behalen, te regelen; deze blijven een zaak van het nationale recht van de lidstaten. |
(5) |
Deze aanpassingen vereisen een wijziging van de bestaande kaderbesluiten betreffende toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op definitieve rechterlijke beslissingen. De nieuwe bepalingen moeten tevens dienen als basis voor toekomstige instrumenten op dit gebied. |
(6) |
De bepalingen van dit kaderbesluit tot wijziging van andere kaderbesluiten leggen vast onder welke voorwaarden de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die is gegeven na een proces waarbij de betrokkene niet in persoon is verschenen, niet behoort te worden geweigerd. Het gaat om alternatieve voorwaarden. Indien aan één van de voorwaarden is voldaan, geeft de uitvaardigende autoriteit door de desbetreffende rubriek van het Europees aanhoudingsbevel of van het relevante certificaat bij de andere kaderbesluiten in te vullen, de garantie dat aan de voorschriften is of zal worden voldaan, hetgeen voldoende zou moeten zijn voor de tenuitvoerlegging van de beslissing op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning. |
(7) |
De erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die is gegeven na een proces waarbij de betrokkene niet in persoon is verschenen, mag niet worden geweigerd indien hij persoonlijk was gedagvaard en daarbij op de hoogte was gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid of indien hij anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van dat proces, waardoor op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces. In dit verband dient de betrokkene die kennisgeving „tijdig” te hebben ontvangen, dat wil zeggen lang genoeg van tevoren om hem in staat te stellen bij het proces aanwezig te zijn en zijn recht van verdediging effectief uit te oefenen. |
(8) |
Het recht op een eerlijk proces van een verdachte is gegarandeerd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit recht omvat het recht van de betrokkene om in persoon tijdens het proces te verschijnen. Om van dit recht gebruik te kunnen maken, dient de betrokkene op de hoogte te zijn van het voorgenomen proces. Ingevolge dit kaderbesluit dient elke lidstaat er overeenkomstig het nationale recht zorg voor te dragen dat de betrokkene op de hoogte is van het proces, met dien verstande dat het nationale recht in overeenstemming moet zijn met het genoemde Verdrag. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt, dat in voorkomend geval bij het beoordelen of de wijze van kennisgeving voldoende waarborgt dat de betrokkene op de hoogte is van het proces, ook in het bijzonder kan worden overwogen of de betrokkene voldoende diligent is geweest de aan hem gerichte kennisgeving in ontvangst te nemen. |
(9) |
Om praktische redenen kan het tijdstip van het proces aanvankelijk worden aangegeven in de vorm van verscheidene mogelijke data binnen een korte tijdspanne. |
(10) |
De erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die is gegeven na een proces waarbij de betrokkene niet in persoon is verschenen, kan niet worden geweigerd indien de betrokkene op de hoogte was van het voorgenomen proces en zijn verdediging werd gevoerd door een gemachtigd raadsman zodat concrete en effectieve rechtsbijstand was gegarandeerd. Het doet in dit verband niet ter zake of de raadsman was gekozen, benoemd en betaald door de betrokkene, dan wel was benoemd en betaald door de staat, met dien verstande dat de betrokkene uitdrukkelijk moet hebben verkozen te worden vertegenwoordigd door een raadsman in plaats van in persoon tijdens het proces te verschijnen. De aanwijzing van de raadsman en daarmee verband houdende vraagstukken zijn een zaak voor het nationale recht. |
(11) |
Bij de gemeenschappelijke oplossingen voor de in de betrokken kaderbesluiten opgenomen gronden voor niet-erkenning moet rekening gehouden worden met de verschillende situaties in verband met het recht van de betrokkene op een nieuw proces of een rechtsmiddel. Het nieuwe proces of het rechtsmiddel is gericht op de waarborging van de rechten van de verdediging en wordt gekenmerkt door de volgende elementen: de betrokkene heeft het recht aanwezig te zijn, de zaak wordt opnieuw ten gronde behandeld, met inbegrip van nieuw bewijsmateriaal, en de procedure kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing. |
(12) |
Het recht op een nieuw proces of een rechtsmiddel moet worden gewaarborgd wanneer de beslissing reeds is betekend of, in het geval van het Europees aanhoudingsbevel, wanneer de beslissing nog niet werd betekend maar zulks na overlevering onverwijld zal gebeuren. Deze laatste situatie kan zich voordoen wanneer de autoriteiten er niet in zijn geslaagd met de betrokkene in contact te treden, met name omdat deze heeft getracht zich aan justitie te onttrekken. |
(13) |
Indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel en de betrokkene nog niet officieel van de tegen hem bestaande strafprocedure in kennis is gesteld en hem nog geen vonnis is betekend, dient hij, louter ter kennisgeving, na een verzoek in de uitvoerende lidstaat, een afschrift van het vonnis te ontvangen. De uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit dienen in voorkomend geval in onderling overleg na te gaan of het nodig en mogelijk is de betrokkene een vertaling te doen toekomen van het vonnis, althans van de hoofdbestanddelen daarvan, in een taal die de betrokkene begrijpt. Door dergelijke overhandiging van het vonnis mag noch de overleveringsprocedure noch de beslissing tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel vertraging oplopen. |
(14) |
Dit kaderbesluit beperkt zich tot de nauwkeurigere omschrijving van gronden voor niet-erkenning in regelingen ter toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Derhalve hebben bepalingen als die betreffende het recht op een nieuw proces alleen betrekking op de omschrijving van die gronden voor niet-erkenning. Ze zijn niet bedoeld om de nationale wetgevingen onderling aan te passen. Dit kaderbesluit laat toekomstige regelgeving van de Europese Unie tot onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen op strafrechtelijk gebied onverlet. |
(15) |
De gronden voor niet-erkenning zijn facultatief. De vrijheid waarover de lidstaten beschikken om deze gronden in de nationale wetgeving op te nemen, wordt echter vooral bepaald door het recht op een eerlijk proces, waarbij tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met het algemene doel van dit kaderbesluit, te weten het versterken van de procedurele rechten van personen en het faciliteren van de justitiële samenwerking in strafzaken, |
HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Doelstellingen en werkingssfeer
1. Doelstellingen van dit kaderbesluit zijn de procedurele rechten van personen tegen wie een strafprocedure loopt, te versterken, de justitiële samenwerking in strafzaken te faciliteren, in het bijzonder het bevorderen van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen tussen de lidstaten.
2. Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag, inclusief de rechten van de verdediging van personen tegen wie een strafprocedure loopt, en alle verplichtingen die in dat verband op de gerechtelijke autoriteiten rusten, worden aangetast.
3. Dit kaderbesluit stelt gemeenschappelijke regels vast voor de erkenning en/of tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in een lidstaat (de uitvoerende lidstaat) die in een andere lidstaat (de uitvaardigende of beslissingslidstaat) zijn uitgevaardigd na een proces waarbij de betrokkene niet aanwezig was, overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, artikel 7, lid 2, onder g), van Kaderbesluit 2005/214/JBZ, artikel 8, lid 2, onder e), van Kaderbesluit 2006/783/JBZ, artikel 9, lid 1, onder i), van Kaderbesluit 2008/909/JBZ en artikel 11, lid 1, onder h), van Kaderbesluit 2008/947/JBZ.
Artikel 2
Wijzigingen in Kaderbesluit 2002/584/JBZ
Kaderbesluit 2002/584/JBZ wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 4 bis Beslissingen gegeven na een proces waarop de betrokkene niet in persoon is verschenen 1. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel voor de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel ook weigeren, indien de betrokkene niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld dat, overeenkomstig nadere in het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat bepaalde procedurevoorschriften:
2. Ingeval het Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel onder de voorwaarden van lid 1, onder d), en de betrokkene nog niet officieel van de tegen hem bestaande strafprocedure in kennis is gesteld, kan hij wanneer hij van de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel in kennis wordt gesteld, verzoeken een afschrift van het vonnis te ontvangen alvorens te worden overgeleverd. De uitvaardigende autoriteit overhandigt het afschrift onmiddellijk na van het verzoek in kennis te zijn gesteld via de uitvoerende autoriteit aan de betrokkene. Het verzoek van de betrokkene mag noch de overleveringsprocedure noch de beslissing tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel vertraging doen oplopen. De overhandiging van het vonnis aan de betrokkene geschiedt louter ter kennisgeving, is niet te beschouwen als officiële betekening van het vonnis en doet geen termijnen voor het aantekenen van verzet of hoger beroep ingaan. 3. Ingeval de betrokkene wordt overgeleverd onder de voorwaarden van lid 1, onder d), en verzet of hoger beroep heeft aangetekend, wordt diens vrijheidsbeneming in afwachting van de procedure van verzet of hoger beroep en zolang deze niet is voltooid, herzien overeenkomstig het recht van de uitvaardigende staat, hetzij op regelmatige basis, hetzij op verzoek van de betrokkene. Bij die herziening wordt in het bijzonder de mogelijkheid tot schorsing of onderbreking van de vrijheidsbeneming overwogen. Het verzet of hoger beroep wordt na de overlevering tijdig ingeleid.”. |
2. |
In artikel 5 wordt lid 1 geschrapt. |
3. |
In de bijlage („Europees aanhoudingsbevel”) wordt punt d) vervangen door:
|
Artikel 3
Wijzigingen in Kaderbesluit 2005/214/JBZ
Kaderbesluit 2005/214/JBZ wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 7, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 7, lid 3, wordt vervangen door: „3. In de gevallen bedoeld in lid 1 en in lid 2, onder c), g), i) en j), raadpleegt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, voordat zij besluit een beslissing geheel of gedeeltelijk niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen, de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, in voorkomend geval met het verzoek onverwijld alle noodzakelijke gegevens te verstrekken.”. |
3. |
In punt h) van de bijlage („certificaat”) wordt punt 3 vervangen door:
|
Artikel 4
Wijzigingen in Kaderbesluit 2006/783/JBZ
Kaderbesluit 2006/783/JBZ wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 8, lid 2, wordt punt e) vervangen door:
|
2. |
In de bijlage („certificaat”) wordt punt j) vervangen door:
|
Artikel 5
Wijzigingen in Kaderbesluit 2008/909/JBZ
Kaderbesluit 2008/909/JBZ wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 9, lid 1, wordt punt i) vervangen door:
|
2. |
In punt i) van bijlage I („certificaat”) wordt punt 1 vervangen door:
|
Artikel 6
Wijzigingen in Kaderbesluit 2008/947/JBZ
Kaderbesluit 2008/947/JBZ wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 11, lid 1, wordt punt h) vervangen door:
|
2. |
In bijlage I („certificaat”) wordt punt h) vervangen door:
|
Artikel 7
Territoriaal toepassingsgebied
Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.
Artikel 8
Uitvoerings- en overgangsbepalingen
1. De lidstaten treffen de noodzakelijke maatregelen om uiterlijk op 28 maart 2011 aan dit kaderbesluit te voldoen.
2. Dit kaderbesluit is met ingang van de in lid 1 genoemde datum van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen.
3. Indien een lidstaat bij de aanneming van dit kaderbesluit heeft verklaard ernstige redenen te hebben om aan te nemen dat hij niet op de in lid 1 genoemde datum aan dit kaderbesluit zal kunnen voldoen, is dit kaderbesluit uiterlijk op 1 januari 2014 van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen. Elke andere lidstaat kan eisen dat de lidstaat die een dergelijke verklaring heeft afgelegd, de toepasselijke bepalingen van de in de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 bedoelde kaderbesluiten in de versie waarin zij oorspronkelijk werden vastgesteld, toepast op de erkenning en tenuitvoerlegging van door die lidstaat buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen.
4. Tot de datum vermeld in lid 1, respectievelijk in lid 3, zijn de betreffende bepalingen van de in de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 bedoelde kaderbesluiten van toepassing in de versie waarin zij oorspronkelijk werden vastgesteld.
5. Een overeenkomstig lid 3 afgelegde verklaring wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken.
6. De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationale recht omzetten.
Artikel 9
Toetsing
1. Uiterlijk op 28 maart 2014 stelt de Commissie een verslag op, aan de hand van de informatie die zij op grond van artikel 8, lid 6, van de lidstaten heeft ontvangen.
2. Op basis van het in lid 1 bedoelde verslag beoordeelt de Raad:
a) |
in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om dit kaderbesluit na te leven; en |
b) |
de toepassing van dit kaderbesluit. |
3. Het in lid 1 bedoelde verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen.
Artikel 10
Inwerkingtreding
Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 26 februari 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
I. LANGER
(1) PB C 52 van 26.2.2008, blz. 1.
(2) Kaderbesluit van 24 februari 2005 (PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16).
(3) Kaderbesluit van 6 oktober 2006 (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59).
(4) Kaderbesluit van 27 november 2008 (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27).
(5) Kaderbesluit van 27 november 2008 (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102).
(6) Kaderbesluit van 13 juni 2002 (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).