ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 38

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
7 februari 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 111/2009 van de Commissie van 6 februari 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 112/2009 van de Commissie van 6 februari 2009 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Republiek Moldavië

3

 

*

Verordening (EG) nr. 113/2009 van de Commissie van 6 februari 2009 betreffende het gebruik van bepaalde traditionele termen op etiketten van uit de Verenigde Staten van Amerika ingevoerde wijn

25

 

*

Verordening (EG) nr. 114/2009 van de Commissie van 6 februari 2009 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft de verwijzingen naar wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding

26

 

*

Verordening (EG) nr. 115/2009 van de Commissie van 6 februari 2009 houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Bleu des Causses (BOB))

28

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/105/EG

 

*

Besluit van de Raad van 18 december 2008 tot wijziging, wat betreft de externe accountant van de Banque centrale du Luxembourg, van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken

33

 

 

Commissie

 

 

2009/106/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 6 februari 2009 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende bepaalde via de dompelmethode gemetalliseerde gewalste platte producten van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

34

 

 

 

*

Bericht aan de lezer (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/1


VERORDENING (EG) Nr. 111/2009 VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 7 februari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

111,0

JO

68,6

MA

43,3

TN

125,1

TR

97,4

ZZ

89,1

0707 00 05

JO

155,5

MA

134,2

TR

174,8

ZZ

154,8

0709 90 70

MA

115,0

TR

134,5

ZZ

124,8

0709 90 80

EG

278,0

ZZ

278,0

0805 10 20

EG

46,1

IL

53,2

MA

54,2

TN

46,9

TR

54,3

ZA

44,9

ZZ

49,9

0805 20 10

IL

163,3

MA

99,5

TR

52,0

ZZ

104,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

71,6

IL

66,3

JM

101,6

MA

149,3

PK

40,0

TR

70,3

ZZ

83,2

0805 50 10

EG

48,0

MA

60,7

TR

50,1

ZZ

52,9

0808 10 80

AR

91,9

CA

86,3

CL

67,8

CN

82,5

MK

32,6

US

117,0

ZZ

79,7

0808 20 50

AR

102,5

CL

73,7

CN

67,1

US

118,6

ZA

103,0

ZZ

93,0


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/3


VERORDENING (EG) Nr. 112/2009 VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2009

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Republiek Moldavië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 25 maart 2008 heeft de Commissie een klacht ontvangen betreffende de invoer van walsdraad van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van gelegeerd staal ander dan roestvrij staal, („walsdraad”), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”), de Republiek Moldavië („de RM”) en Turkije.

(2)

Deze klacht is overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening ingediend door EUROFER („de klager”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van walsdraad in de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

(3)

Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal inzake dumping en daardoor veroorzaakte aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

(4)

Op 8 mei 2008 werd een procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) (het „bericht van inleiding”).

2.   Partijen bij de procedure

(5)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in de VRC, in de RM en in Turkije, importeurs, handelaren, gebruikers en verenigingen, de autoriteiten van de VRC, van de RM en van Turkije, de klagende communautaire producenten en andere haar bekende betrokken communautaire producenten officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(6)

Om de producenten/exporteurs in staat te stellen desgewenst om een behandeling als marktgerichte onderneming (BMO) of een individuele behandeling (IB) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken Chinese en Moldavische producenten/exporteurs en de autoriteiten van de VRC en de RM de desbetreffende formulieren toegezonden. Twee producenten/exporteurs uit de VRC, beiden groepen van verbonden ondernemingen, en een producent/exporteur uit de RM vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een BMO of, indien uit het onderzoek zou blijken dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, om een IB.

(7)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in de VRC en Turkije en importeurs en producenten in de Gemeenschap heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat voor de vaststelling van dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van steekproefmethoden.

(8)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen — werd aan alle producenten/exporteurs in de VRC en Turkije, aan alle importeurs in de Gemeenschap en aan alle communautaire producenten gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product.

(9)

Gezien het beperkte aantal reacties bij de steekproefprocedure werd besloten dat steekproeven niet nodig waren voor de Chinese en Turkse producenten/exporteurs, noch voor de importeurs in de Gemeenschap en de communautaire producenten.

(10)

Er is een vragenlijst verzonden aan alle ondernemingen in de VRC en Turkije en aan alle producenten, gebruikers en importeurs in de Gemeenschap die bij de steekproefprocedure hadden gereageerd, aan de enige Moldavische producent/exporteur, alsmede aan alle andere bekende belanghebbenden. Er zijn antwoorden ontvangen van twee groepen van producenten/exporteurs in de VRC, één producent/exporteur in de RM, zes producenten/exporteurs in Turkije, twintig communautaire producenten, alsmede van één importeur en van acht gebruikers in de Gemeenschap.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die nodig werden geacht voor de vaststelling van dumping, van de daaruit voortvloeiende schade en van het belang van de Gemeenschap ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen vond een controlebezoek plaats:

a)

producenten/exporteurs in de VRC:

Hunan Valin Xiangtan Iron & Steel Co. Ltd en Hunan Xianggang Huaguang Wire Rod Co. Ltd, Xiangtan, provincie Hunan, VRC;

b)

producenten/exporteurs in de RM:

Joint Stock Company Moldova Steel Works („MMZ”), Rybnitsa, Trans-Dnjestrië, RM; en zijn verbonden verkoopmaatschappij Panfermag Holding Ltd, Limassol, Cyprus, ter plaatse in Kiev, Oekraïne;

c)

producenten/exporteurs in Turkije:

Çolakoglu Metalurji A.S. en zijn verbonden verkoopmaatschappij Çolakoglu dis Ticaret A.S., Karakoy, Turkije,

Habas Sinai ve Tibbi Gazlar Istihsal Endüstrisi A.S., Kartal, Turkije,

Içdas Çelik Enerji Tersane ve Ulasim Sanayi A.S., Istanboel, Turkije,

Iskenderun Demir ve Çelik Fabrikalari A.S., Iskenderun, Turkije,

Kroman Çelik Sanayii A.S, Kocaeli, Turkije;

d)

communautaire producenten:

Riva Fire S.p.A, Milaan, Italië en zijn verbonden ondernemingen Riva Acier S.A., Gargenville, Frankrijk; Riva Stahl GmbH, Hennigsdorf, Duitsland en Brandenburgische ElektroStahlwerke (BES) GmbH, Brandenburg, Duitsland,

Global Steel Wire, Santander, Spanje,

ArcelorMittal Hamburg GmbH, Hamburg, Duitsland; ArcelorMittal Grandrange, Amneville, Frankrijk; ArcelorMittal Poland, Katowice, Polen,

Feralpi Siderurgica S.p.A, Lonato, Italië,

Corus, Londen, Verenigd Koninkrijk,

Duferco La Louviere Sales S.A, Manage, België;

e)

importeurs in de Gemeenschap:

Montan Gesellschaft Voss GmbH, Planegg, Duitsland;

f)

gebruikers in de Gemeenschap:

Unifer S.p.A, Piacenza, Italië.

(12)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor ondernemingen in de VRC en de RM die wellicht niet als marktgerichte onderneming konden worden beschouwd, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens van een referentieland, in dit geval Brazilië, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

Arcelor Mittal Brazil, Belo Horizonte, Brazilië.

3.   Onderzoektijdvak

(13)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(14)

Bij het betrokken product gaat het om walsdraad van ijzer of van niet-gelegeerd staal en om walsdraad van gelegeerd staal, met uitzondering van dat van roestvrij staal, van oorsprong uit de VRC, de RM en Turkije („het betrokken product” of „walsdraad”), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7213 10 00, 7213 20 00, 7213 91 10, 7213 91 20, 7213 91 41, 7213 91 49, 7213 91 70, 7213 91 90, 7213 99 10, 7213 99 90, 7227 10 00, 7227 20 00, 7227 90 10, 7227 90 50 en 7227 90 95. Het betrokken product omvat geen walsdraad van roestvrij staal.

(15)

Bij de productie van walsdraad worden billets van staal, die in een elektro-oven of een hoogoven worden gemaakt, gewalst. De billets worden steeds dunner gemaakt door een aantal opeenvolgende walsen en vervolgens opgerold. Bij de vervaardiging in een elektro-oven wordt metaalschroot gebruikt, bij de vervaardiging in een hoogoven worden metaalschroot en ijzererts gebruikt.

(16)

Walsdraad wordt in de bouwnijverheid voor wapening gebruikt (voor- of naspandraad en voor- of naspanstrengen ter versterking van beton) en kent vele andere toepassingen nadat er draad van is getrokken, zoals in de bandenindustrie (bandenkoord), bij de vervaardiging van bouten en moeren (bevestigingsmiddelen), hekwerken, winkelwagens, staaldraad, elektrodes, kabels, springveren voor matrassen, ophangingsveren voor voertuigen en lasdraad.

2.   Soortgelijk product

(17)

Uit het onderzoek is gebleken dat het walsdraad dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht, het walsdraad dat in Brazilië — het referentieland — wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en het walsdraad dat in de VRC, de RM en Turkije wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap wordt geëxporteerd en op de Turkse binnenlandse markt wordt verkocht, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

(18)

Daarom wordt al het bovengenoemde walsdraad beschouwd als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Toepassing van artikel 18 van de basisverordening

(19)

Eén Chinese producent/exporteur heeft binnen de gestelde termijn een ingevuld steekproefformulier, een ingevuld BMO-aanvraagformulier en een antwoord op de antidumpingvragenlijst verstrekt, maar heeft, zelfs na ontvangst van een herinnering, niet geantwoord op de schriftelijke ingebrekestelling van de Commissie.

(20)

De onderneming werd ingelicht over de voorgenomen toepassing van artikel 18 van de basisverordening en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken.

(21)

De onderneming stelde dat de door de Commissie gestelde termijnen te kort waren om medewerking te kunnen verlenen en volledige informatie te verstrekken. Aangezien de onderneming binnen de van toepassing zijnde termijnen niet bij de Commissie heeft aangegeven dat er sprake was van tijdgebrek, werd ervan uitgegaan dat er geen doorslaggevende argumenten waren aangevoerd of bewijzen waren verstrekt die tot de conclusie leidden dat het besluit om artikel 18 van de basisverordening toe te passen, moest worden ingetrokken.

(22)

De onderneming heeft beroep ingesteld bij de hoorder. Nadat kennis was genomen van de argumenten van de onderneming en de opmerkingen van de hoorder, werd bevestigd dat de onderneming niet tijdig heeft aangegeven dat er sprake was van tijdgebrek en dientengevolge niet voldoende inspanning heeft geleverd om medewerking bij het onderzoek te verlenen.

(23)

De Commissie achtte het daarom passend de door deze onderneming verstrekte informatie af te wijzen en de bevindingen op de beschikbare gegevens te baseren.

2.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(24)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit de VRC en de RM de normale waarde voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel.

(25)

Voor het gemak zijn de BMO-criteria hieronder kort samengevat:

besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis; de kosten van de belangrijkste productiemiddelen weerspiegelen hoofdzakelijk de marktprijzen;

ondernemingen beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen („IAS”) en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken ondernemingen zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(26)

Na de inleiding van de procedure hebben twee Chinese producenten/exporteurs en één Moldavische producent/exporteur om een BMO overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening verzocht en binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier ingevuld.

2.1.   Volksrepubliek China

(27)

Voor één Chinese producent/exporteur moest artikel 18 van de basisverordening worden toegepast (zie de overwegingen 19 tot en met 23), zodat zijn verzoek om een BMO moest worden afgewezen.

(28)

De andere Chinese producent/exporteur kon niet aantonen dat hij voldeed aan de criteria 2 en 3. Met betrekking tot criterium 2 werd geconstateerd dat verscheidene boekhoudpraktijken van de onderneming niet in overeenstemming met de IAS waren. De daarmee gepaard gaande problemen werden in het gehele boekhoudsysteem aangetroffen en werden niet weergegeven in het verslag van de accountants. Met betrekking tot criterium 3 werd geconstateerd dat de onderneming de hoofdsom van bepaalde leningen niet betaalde, ook al was de termijn daarvoor in de leencontracten allang verstreken. Tevens is gebleken dat deze onderneming tijdens het OT werd bevoordeeld door aanzienlijke kortingen op de inkomstenbelasting.

(29)

Bijgevolg werd geconcludeerd dat deze Chinese producent/exporteur niet kon aantonen dat hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(30)

Na de mededeling van de conclusies van het BMO-onderzoek heeft de Chinese producent/exporteur geantwoord; de onderneming was het ermee eens dat zij niet voldeed aan criterium 2, maar was het niet eens met de negatieve conclusies inzake criterium 3. De onderneming betoogde met name dat het niet terugbetalen van de hoofdsom van een lening niet duidde op een verstoring die nog voortvloeit uit het systeem zonder markteconomie, maar juist een teken was van de hoge kredietwaardigheid van de onderneming. Na grondig onderzoek werd geconstateerd dat er in het OT voor de betreffende leningen geen contract bestond en dat de onderneming derhalve niet wettelijk verplicht was om rente of de hoofdsom te betalen. Het bestaan van dergelijke leningen vormt een verstoring van de financiële situatie van de onderneming en betekent feitelijk een afschrijving van schulden. Daar komt nog bij dat het niet terugbetalen van de hoofdsom van een lening niet in overeenstemming is met de principes van de markteconomie. Dit argument werd derhalve verworpen.

(31)

Voorts werd betoogd dat de korting op de inkomstenbelasting geen subsidie was en dus niet kon worden beschouwd als een verstoring die nog voortvloeit uit het systeem zonder markteconomie. Dit argument werd verworpen, aangezien de korting alleen wordt gegeven als binnenlands materiaal in plaats van geïmporteerd materiaal wordt gebruikt, en derhalve een bijzondere subsidie vormt.

2.2.   Republiek Moldavië

(32)

De Moldavische producent kon niet aantonen dat hij voldeed aan de BMO-criteria. Met betrekking tot de besluitvorming en kosten (criterium 1) werd geconstateerd dat het topmanagement van de onderneming sleutelposities bekleedde in het bestuur van de regio Trans-Dnjestrië in Moldavië, de afgescheiden maar niet internationaal erkende „Trans-Dnjestrische Moldavische Republiek” („TMR”), en dat er aanzienlijke verstoringen betreffende de kosten waren. Wat criterium 2 betreft, werd geconstateerd dat de onderneming niet over een duidelijke en onafhankelijk gecontroleerde boekhouding beschikte en dat er ernstige tekortkomingen met betrekking tot de nauwkeurigheid en de samenhang van de boekhouding waren, waardoor de boekhouding niet betrouwbaar kon worden geacht. Met betrekking tot criterium 3 waren er verstoringen die voortvloeien uit het systeem zonder markteconomie, met alle gevolgen van dien voor de kosten. Meest opmerkelijk was dat de privatisering van de onderneming was geschied voor een prijs die beneden de marktwaarde lag. Ook werd ontdekt dat de onderneming veelvuldig betrokken is bij ruilhandelpraktijken. Met betrekking tot criterium 4, aangaande de rechtszekerheid en de stabiliteit van transacties, werd geconstateerd dat de onderneming zich doorgaans niet houdt aan het Moldavische wettelijke kader. Tenslotte werd nog geconstateerd dat de onderneming onder meer handelde in een munteenheid die niet internationaal erkend is en waarvan de wisselkoers niet vrijelijk tot stand komt als reactie op marktsignalen (criterium 5).

(33)

Bijgevolg werd geconcludeerd dat de Moldavische producent/exporteur niet kon aantonen dat hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(34)

De Moldavische producent/exporteur was het niet eens met deze beslissing. Hij betoogde in het algemeen dat de Gemeenschap door toepassing van artikel 2, lid 7, van de basisverordening, haar verbintenissen ten opzichte van de RM in het kader van de WHO niet nakomt.

(35)

In antwoord op dit argument moet erop worden gewezen dat in de aantekening bij artikel VI van de GATT wordt erkend dat, in gevallen van import uit bepaalde landen waarbij problemen zouden kunnen bestaan bij het bepalen van de vergelijkbaarheid van prijzen om vast te stellen of er sprake is van dumping, WTO-leden mogen beslissen dat een vergelijking met binnenlandse prijzen voor een dergelijk land soms niet de juiste methode is. In het geval van de RM worden dergelijke problemen geacht te bestaan. In deze gevallen wordt de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening vastgesteld. Voorts wordt opgemerkt dat in artikel 2, lid 7, onder a), de RM specifiek wordt genoemd in de lijst van landen zonder markteconomie waarvoor deze bepaling van toepassing is.

(36)

Tevens werd betoogd dat de in de basisverordening vermelde verplichte termijnen niet in acht waren genomen. De onderneming betoogde dat de beslissing tot afwijzing van de BMO nietig moest worden verklaard omdat de Commissie deze beslissing niet binnen de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening vermelde termijn van drie maanden heeft genomen.

(37)

Het is juist dat de Commissie niet binnen de termijn van drie maanden na de inleiding van de procedure over toekenning van een BMO heeft beslist. Dit levert echter geen grond op om de beslissing tot afwijzing van de BMO in te trekken. Hoewel artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening bepaalt dat binnen drie maanden na de inleiding van de procedure moet worden vastgesteld of de onderneming aan de BMO-criteria voldoet, is niet bepaald dat het verstrijken van de termijn van drie maanden specifieke gevolgen heeft. In het bijzonder is niet bepaald dat indien de Commissie niet binnen de termijn van drie maanden een beslissing neemt over een BMO-verzoek van een exporteur, i) de exporteur van rechtswege een BMO krijgt of ii) de instellingen geen maatregelen tegen de exporteur meer mogen nemen. Hieruit volgt dat het feit alleen dat de Commissie de termijn van drie maanden niet in acht heeft genomen, niet betekent dat de beslissing om de BMO af te wijzen onwettig is.

(38)

De Moldavische producent/exporteur betoogt voorts dat hij is gediscrimineerd ten opzichte van Oekraïense en Russische producenten/exporteurs in eerdere procedures en dat het oordeel van de Commissie is gebaseerd op politieke gronden. Bovendien betoogt hij dat er enkele fouten zijn gemaakt die te wijten zijn aan gebrek aan bewijs of aan onvoldoende onderbouwde conclusies, waardoor het beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. De onderneming geeft geen nadere redenen voor deze bewering.

(39)

Aangaande de bewering dat de RM met betrekking tot de wijze waarop het oordeel over de BMO tot stand is gekomen, is gediscrimineerd ten opzichte van Oekraïne en Rusland in eerdere zaken, moet worden gesteld dat BMO-besluiten per geval worden beoordeeld. Beslissingen in voorgaande zaken met betrekking tot deze landen kunnen niet zomaar op de huidige procedure worden toegepast. Tevens wordt erop gewezen dat Oekraïne noch Rusland momenteel op de lijst met landen zonder markteconomie van artikel 2, lid 7, van de basisverordening staan, zodat die situatie niet vergelijkbaar is met die van de Republiek Moldavië. Gezien het bovenstaande wordt de bewering dat er sprake zou zijn van discriminatie bij de behandeling van de RM ten opzichte van andere landen die voorheen geen markteconomie hadden, verworpen.

(40)

De Moldavische onderneming betwist dat het onderzoek van de Commissie in overeenstemming is met de vijf BMO-criteria.

(41)

Met betrekking tot criterium 1 betoogt de onderneming dat er geen sprake is van staatsinmenging, aangezien verwijzingen naar de staat die in het kader van de procedure worden gedaan, niet de autoriteiten van de TMR kunnen betreffen, die niet als staat is erkend. In het kader van dit criterium moest er echter van worden uitgegaan dat de verwijzingen naar de staat moeten worden opgevat als verwijzingen naar de autoriteiten, al dan niet erkend, die in wezen de regio besturen en die invloed kunnen uitoefenen op het besluitvormingsproces van de onderneming. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(42)

De onderneming is het ook niet eens met de beoordeling inzake criterium 2, en stelt dat zij slechts één basisboekhouding heeft, die door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de IAS wordt gecontroleerd.

(43)

Er werd echter geconstateerd dat de onderneming een eerste boekhouding had die was opgesteld volgens de zogenoemde standaarden voor jaarrekeningen, waarin geen voorziening voor oninbare vorderingen was opgenomen en die niet werd gecontroleerd. De onderneming beschikte daarnaast over een tweede boekhouding, die was geconsolideerd met de boekhoudingen van andere verbonden ondernemingen en die volgens de onderneming in overeenstemming met de IAS werd gecontroleerd. Met betrekking tot deze tweede boekhouding werd door de accountants een voorbehoud gemaakt over de waardering van de activa van de onderneming in 2003 en 2005. De precieze redenen voor dit voorbehoud konden tijdens het onderzoek niet voldoende duidelijk worden gemaakt. De onderneming betoogde naderhand dat het voorbehoud van de accountants niet van wezenlijke aard was, maar leverde daarvoor geen bewijs.

(44)

De bovenstaande argumenten van de onderneming met betrekking tot criterium 2 moesten derhalve worden afgewezen.

(45)

Wat criterium 3 betreft, betoogde de onderneming dat het privatiseringsproces van de onderneming niet relevant was om mogelijke verstoringen die nog voortvloeien uit het systeem zonder markteconomie aan te tonen, omdat de onderneming nadien doorverkocht was onder markconforme voorwaarden en prijsstelling. Dit kon echter niet worden aangetoond, aangezien de verkoop van ondernemingen met MMZ-aandelen ook andere activa had kunnen omvatten en er geen afdoende onderbouwde verslaglegging van deze activiteiten kon worden overgelegd.

(46)

De onderneming betoogde ook dat, wat de ruilhandelpraktijken betreft, de in dit onderzoek vastgestelde gevallen van ruilhandel in het kader van dit criterium geen significante waarde vertegenwoordigden. De hoogte van het bedrag bij dergelijke praktijken is voor het onderzoek echter niet van belang, aangezien de werkelijke waarde van de verhandelde goederen alleen bekend is bij de partijen die bij de ruilhandel betrokken zijn. Waar het om gaat is dat geconstateerd is dat dergelijke praktijken, die typerend zijn voor een systeem zonder markteconomie, regelmatig door de onderneming werden gebezigd. Dit argument van de onderneming moest daarom worden afgewezen.

(47)

Met betrekking tot een door een verbonden onderneming verstrekte lening waarvoor de Moldavische onderneming, ondanks een verzoek hiertoe, ter plaatse geen bewijs van afbetaling kon tonen, betoogde de onderneming dat deze lening volledig was afbetaald. De onderneming heeft nadien kopieën van documenten als bewijs van betaling overgelegd, maar kon niet verklaren waarom deze documenten niet ter plaatse konden worden getoond. Het blijft een feit dat dit bewijs tijdens de controle ter plaatse niet beschikbaar was en dat een dergelijke manier van overlegging van bewijs in dit stadium van de procedure niet meer kan worden gecontroleerd. Het argument van de onderneming moest daarom worden afgewezen.

(48)

Met betrekking tot criterium 4 betoogde de onderneming dat het feit dat zij tijdelijk in de RM geregistreerd stond en dat de export via de douane van de RM plaatsvond, een garantie zou moeten zijn dat er binnen het wettelijke kader van de RM werd gehandeld. Verder stelde de onderneming dat het feit dat de boekhouding werd gecontroleerd, aantoonde dat de vigerende wetgeving voldoende was om rechtszekerheid en stabiliteit te waarborgen. Er moet echter worden opgemerkt dat noch de tijdelijke registratie van de onderneming in de RM noch de boekhoudcontrole afhankelijk zijn van de toepassing van het wettelijk kader van de RM, en dat het huidige eigendom van de onderneming niet wettelijk erkend is in de RM. Deze argumenten werden daarom afgewezen.

(49)

Met betrekking tot criterium 5 betoogde de onderneming dat de omrekening van munteenheden in TMR-roebels tegen de marktkoers geschiedt, omdat aan- en verkoop van valuta er vrij zijn. Het feit dat de valuta van de TMR niet internationaal wordt erkend of verhandeld, betekent dat deze valuta geen marktwaarde kan hebben, maar slechts een administratieve waarde die door de zogenoemde autoriteiten van de TMR is bepaald. Dit argument werd derhalve afgewezen.

3.   Individuele behandeling („IB”)

(50)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop de bepalingen van dat artikel van toepassing zijn, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, behalve wanneer ondernemingen kunnen aantonen dat ze voldoen aan alle criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening om in aanmerking te komen voor een IB.

(51)

De Chinese en Moldavische producenten/exporteurs die niet aan de BMO-criteria voldeden (zie overwegingen 28 tot en met 33), hadden alle ook om een IB verzocht voor het geval zij geen BMO kregen.

(52)

Aan de hand van de beschikbare gegevens werd geconstateerd dat de Chinese producent/exporteur voldeed aan alle eisen voor een IB zoals vermeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

(53)

Met betrekking tot de enige Moldavische producent/exporteur werd geconstateerd dat deze niet voldeed aan de eisen voor toekenning van een IB zoals vermeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening, omdat de onderneming niet kon aantonen dat de prijzen, hoeveelheden en voorwaarden voor uitvoer tot stand waren gekomen zonder staatsinmenging, dat de valuta's tegen de marktkoers werden omgerekend of dat de staatsinmenging niet dusdanig was dat maatregelen konden worden ontweken indien voor individuele exporteurs een ander recht werd vastgesteld.

4.   Normale waarde

4.1.   Turkije

(54)

Ingevolge artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst voor elke producent/exporteur onderzocht of de binnenlandse verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers representatief was, d.w.z. of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid.

(55)

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen met een over het geheel genomen representatieve binnenlandse verkoop, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het onderzoektijdvak van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

(56)

Ingevolge artikel 2, lid 4, van de basisverordening heeft de Commissie vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort die door elke onderneming in elk land van uitvoer in representatieve hoeveelheden werd verkocht, kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak vastgesteld.

(57)

Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een soort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Die prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht de vraag of die verkopen winstgevend waren of niet.

(58)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van alleen de winstgevende verkopen van die soort.

(59)

Wanneer voor een bepaalde door een producent/exporteur verkochte soort geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden toegepast. In die gevallen heeft de Commissie de normale waarde door berekening vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(60)

De normale waarde werd berekend door bij de — eventueel gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van elke exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge op te tellen.

(61)

In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Daartoe onderzocht de Commissie of de VAA-kosten en de winst van elk van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens vormden.

(62)

De verkoop van het soortgelijke product door de vijf Turkse producenten/exporteurs was representatief. Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening werd de normale waarde grotendeels gebaseerd op de door onafhankelijke afnemers in Turkije in het kader van normale handelstransacties betaalde of te betalen prijs.

(63)

Voor de productsoorten waarvan de binnenlandse verkoop niet voldoende was of niet in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Overeenkomstig de aanhef van artikel 2, lid 6, van de basisverordening, werden de bedragen voor VAA-kosten en winst gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en verkoop van het soortgelijke product door de producent/exporteur in het kader van normale handelstransacties.

4.2.   VRC en RM

(64)

Volgens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs in landen met een overgangseconomie aan wie geen BMO wordt toegekend, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie („referentieland”). Voor het vaststellen van de normale waarde voor de producenten/exporteurs in de VRC en de RM moest derhalve gebruik worden gemaakt van de gegevens van een referentieland, aangezien aan geen van deze ondernemingen een BMO werd toegekend.

4.3.   Referentieland

(65)

In het bericht van inleiding werd Brazilië voorgesteld als geschikt referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC en de RM. De Commissie verzocht alle belanghebbenden om reacties op dit voorstel.

(66)

Er werd contact gelegd met een aantal producenten in andere derde landen, maar met uitzondering van één Braziliaanse producent was geen enkele onderneming bereid medewerking te verlenen.

(67)

Verschillende belanghebbenden merkten op dat Brazilië geen geschikte keuze was en stelden Turkije voor als referentieland. De klager diende nadere argumenten in ten gunste van de keuze voor Brazilië. Deze argumenten werden door de Commissie onderzocht.

(68)

Eén belanghebbende stelde dat de productiemethoden in de RM verschilden van die in Brazilië en meende dat Turkije meer geschikt was als referentieland voor de RM. Dezelfde belanghebbende stelde ook dat de RM en Brazilië niet hetzelfde niveau van economische ontwikkeling hebben. Er is echter vastgesteld dat de productiemethoden in Brazilië in wezen gelijk of gelijkwaardig zijn aan de productiemethoden in de VRC. Het verschil in productiemethoden tussen Brazilië en de RM betreft slechts het voorbereidend proces en leidt dus nauwelijks tot kostenverschillen. Het niveau van economische ontwikkeling is niet noodzakelijkerwijs bepalend bij de selectie van een referentieland.

(69)

Er werd ook aangevoerd dat de medewerkende Braziliaanse producent verbonden was met de klager, zodat Brazilië niet geschikt zou zijn als referentieland. Dit argument werd niet aanvaard. Bij het bepalen van de normale waarde op basis van de binnenlandse verkoop in een referentieland is er geen reden om gegevens van met de klager verbonden, medewerkende ondernemingen buiten beschouwing te laten, als er geen sprake is van verstoring van de prijzen en kosten.

(70)

Eén belanghebbende beweerde dat het betrokken soortgelijke product een te hoge prijs had op de Braziliaanse binnenlandse markt. Een andere belanghebbende stelde dat er sprake was van verstoring van de mededinging op de binnenlandse markt, omdat de binnenlandse producenten verticaal geïntegreerd waren en twee van hen gezamenlijk een marktaandeel van meer dan 60 % zouden hebben.

(71)

Het onderzoek heeft bevestigd dat zowel de binnenlandse prijzen in Brazilië als de winstmarge van de medewerkende Braziliaanse producent behoorlijk hoog waren. Dit zou erop kunnen wijzen dat er niet voldoende mededinging is op de Braziliaanse markt, omdat slechts drie producenten het soortgelijk product vervaardigen, waarvan er twee voor bijna 90 % de markt beheersen, zoals tijdens het onderzoek is bevestigd.

(72)

Uit het onderzoek bleek voorts dat er in Turkije omstreeks twaalf producenten zijn en dat de invoer bovendien uit diverse landen afkomstig is, wat betekent dat er een concurrerende binnenlandse markt is.

(73)

In elk geval werd Turkije meer geschikt geacht als referentieland dan Brazilië, omdat dan geen rekening hoefde te worden gehouden met het effect van de hoge prijzen op de Braziliaanse binnenlandse markt en er gecontroleerde gegevens van vijf Turkse producenten/exporteurs beschikbaar waren.

(74)

Derhalve luidt de conclusie dat Turkije in het kader van deze procedure beter geschikt wordt geacht als referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening dan Brazilië.

4.4.   Uitvoerprijs

(75)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(76)

Een deel van de uitvoer van één producent/exporteur vond plaats via een verbonden importeur in de Gemeenschap. In dit geval werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de VAA-kosten en de winst. De VAA-kosten van de verbonden importeur zelf werden gebruikt en de winstmarge werd vastgesteld op basis van de gegevens van medewerkende niet-verbonden importeurs.

4.5.   Vergelijking

(77)

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek.

(78)

Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(79)

Voor alle onderzochte medewerkende producenten/exporteurs werden, waar van toepassing en gerechtvaardigd, correcties uitgevoerd voor verschillen in de kosten van vervoer, vracht, verzekering, verpakking, bankkosten, kredietkosten en commissies.

5.   Dumpingmarges

5.1.   Chinese producenten

(80)

De dumpingmarge voor de enige producent/exporteur aan wie een IB werd toegekend, werd vastgesteld door zijn uitvoerprijzen af fabriek per productcodenummer (PCN) te vergelijken met de overeenkomstige normale waarde van het referentieland.

(81)

De residuele dumpingmarge voor alle niet-medewerkende exporteurs werd, gezien de geringe mate van medewerking, vastgesteld op het niveau van de hoogste dumpingmarge voor een representatieve hoeveelheid die door de medewerkende producent/exporteur werd uitgevoerd.

(82)

De voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

Naam

Dumpingmarge

Valin Group

36,5 %

Alle andere ondernemingen

50,5 %

5.2.   De Moldavische producent/exporteur

(83)

De dumpingmarge voor de Moldavische producent is berekend door diens gecontroleerde uitvoerprijzen te vergelijken met de binnenlandse prijzen van het referentieland. De uitvoer van de Moldavische producent/exporteur naar de Gemeenschap vindt plaats via een verbonden handelaar, zodat de dumpingmarge is berekend op grond van de berekende uitvoerprijs voor verkoop aan een onafhankelijke afnemer binnen de EU, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(84)

De op deze wijze berekende dumpingmarge bedraagt 16,1 %.

(85)

Omdat de mate van medewerking hoog was, daar het aandeel van de invoer van de medewerkende Moldavische producent in de totale invoer circa 85 % bedroeg, werd er één dumpingmarge voor het gehele land vastgesteld op grond van de gecontroleerde gegevens van MMZ, d.w.z. op hetzelfde niveau als voor de medewerkende producent/exporteur.

(86)

De voor het gehele land geldende dumpingmarge is derhalve voor de RM vastgesteld op 16,1 %.

5.3.   De Turkse producenten/exporteurs

(87)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld.

(88)

De voorlopige dumpingmarges zijn als volgt:

Naam van de onderneming

Dumpingmarge

Kroman Çelik Sanayli A.S. (Kroman)

18,8 %

Çolakoglu Metalurji A.S. (Çolakoglu)

9,8 %

Iskenderun Demir ve Çelik A.S. (Isdemir)

10,5 %

Habas Sinai ve Tibbi Gazlar Istihsal Endustri A.S. (Habas)

7,1 %

Içdas Çelik Enerji Tersane ve Ulasim Sanayii AS (Içdas)

4,1 %

Alle andere ondernemingen (residuele marge)

18,8 %

D.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   Communautaire productie

(89)

Om de totale communautaire productie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de communautaire producenten, waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek van de communautaire producenten zijn verkregen.

(90)

De totale communautaire productie tijdens het OT werd op grond hiervan geschat op ongeveer 24,9 miljoen ton. Deze hoeveelheid omvat zowel de productie van alle communautaire producenten die zich kenbaar hadden gemaakt als de geschatte productie van de producenten die niet hebben gereageerd tijdens de procedure („stille producenten”). De stille producenten zijn goed voor ongeveer 30 % van de totale communautaire productie. Geen van de bekende communautaire producenten stond neutraal of afwijzend tegenover de opening van het onderzoek.

(91)

De Commissie heeft de stille producenten een vragenlijst gestuurd om exactere gegevens te verkrijgen, met name over de omvang van hun verkoop en hun verkoopprijzen. Deze producenten hebben echter niet gereageerd. Bij gebrek aan andere informatie is daarom voor de vaststelling van de productie en het verbruik in de Gemeenschap gebruikgemaakt van de in de klacht opgenomen gegevens over de stille producenten.

(92)

De omvang van de productie van de communautaire producenten die de klacht steunden, bedroeg in het OT 11,1 miljoen ton, wat neerkomt op ongeveer 45 % van de totale geschatte productie in de Gemeenschap; de andere producenten die de klacht steunden maar niet wensten mee te werken, zijn goed voor 25 %.

2.   Definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(93)

Zoals in overweging 92 werd gezegd, is uit het onderzoek gebleken dat de communautaire producenten die de klacht steunden en hun medewerking toezegden, ongeveer 45 % vertegenwoordigden van de totale communautaire productie tijdens het OT. Daarom worden ze geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen.

(94)

Gezien het grote aantal producenten dat de klacht steunde en medewerking aan het onderzoek toezegde, werd overwogen een steekproef voor het schadeonderzoek samen te stellen. Er werden 20 antwoorden ontvangen op de vragenlijst die voor de steekproef aan de bekende communautaire producenten werd gezonden. Aangezien deze 20 medewerkende producenten uit vier groepen van ondernemingen en twee onafhankelijke producenten bestonden, werd besloten geen gebruik te maken van een steekproef.

(95)

Gezien het grote aantal verbonden ondernemingen dat deel uitmaakte van twee van de vier groepen, werd besloten dat in de voorlopige fase de gegevens van 11 individuele ondernemingen die op grond van de omvang van hun productie, alsmede op grond van hun geografische spreiding waren geselecteerd, ter plaatse zouden worden gecontroleerd. Voor de resterende ondernemingen werd een deskanalyse uitgevoerd van de gegevens die zij bij de beantwoording van hun vragenlijst hadden verstrekt.

E.   SCHADE

1.   Verbruik in de Gemeenschap

(96)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van Eurostatgegevens over de totale invoer en gegevens over de totale verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere communautaire producenten op de communautaire markt, waaronder een schatting van de verkoop door de stille producenten.

(97)

Zoals vermeld in overweging 91, is aan de stille producenten gevraagd om gegevens te verstrekken, met name over hun productie en verkoop van walsdraad tijdens de beoordelingsperiode. Aangezien medewerking uitbleef en er geen andere gegevens met betrekking tot hun verkoop op de communautaire markt beschikbaar waren, werd gebruikgemaakt van de gegevens die in de klacht waren verstrekt.

Tabel 1

Verbruik in de Gemeenschap

2004

2005

2006

2007

OT

Hoeveelheid (t)

21 517 641

20 454 603

22 438 442

23 102 366

22 754 018

Index

100

95

104

107

106

Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst.

(98)

Over de beoordelingsperiode genomen is het verbruik in de Gemeenschap met 6 % toegenomen. De toename is begonnen in 2006, na een tijdelijke daling met 5 % in 2005. Daarna heeft het verbruik zich hersteld en is het tot in 2007 gestegen, gevolgd door een lichte afname tijdens het OT. Het inzinken van het verbruik in 2005 was het gevolg van een lagere vraag in de bouwnijverheid.

2.   Invoer in de Gemeenschap uit de VRC, de RM en Turkije

2.1.   Cumulatie

(99)

Om de cumulatie van de invoer uit de in dit onderzoek betrokken landen te beoordelen, werd de individuele situatie van elk land beoordeeld in het licht van de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(100)

Met betrekking tot de invoer uit de VRC en de RM werd geconstateerd dat de omvang hiervan boven de de-minimisdrempel als bedoeld in artikel 5, lid 7, van de basisverordening lag en niet te verwaarlozen was. Bovendien volgde de omvang van de invoer uit deze twee landen tijdens de beoordelingsperiode dezelfde trend, met een piek in 2007 en daarna een lichte daling. Uit het onderzoek bleek ook dat de voorwaarden voor concurrentie tussen de desbetreffende marktdeelnemers, met name tijdens het OT, vergelijkbaar waren. Met name bleken de prijzen van de ingevoerde producten uit deze twee landen die van de bedrijfstak van de Gemeenschap te onderbieden. Derhalve werd geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor cumulatie was voldaan.

(101)

Met betrekking tot de invoer uit Turkije bleek uit het onderzoek dat de medewerkende producenten/exporteurs tijdens het OT vrijwel de gehele invoer van het betrokken product uit dat land naar de Gemeenschap vertegenwoordigden, zodat de analyse van deze invoer werd gebaseerd op de door de medewerkende producenten/exporteurs verstrekte gegevens. Op grond hiervan werd geconstateerd dat, evenals bij de invoer uit de VRC en de RM het geval was, de omvang van de invoer uit Turkije boven de de-minimisdrempel als bedoeld in artikel 5, lid 7, van de basisverordening lag en niet te verwaarlozen was. In tegenstelling tot de andere twee betrokken landen werd echter geconstateerd dat de voorwaarden voor concurrentie tussen de desbetreffende marktdeelnemers, met name wat hun prijsbeleid betreft, niet gelijk waren. De prijzen van de Turkse exporteurs onderboden niet die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, en ook verkochten deze exporteurs geen producten op de communautaire markt onder de geen schade veroorzakende prijs die voor het OT voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was vastgesteld. Derhalve werd geacht niet te zijn voldaan aan de voorwaarden voor cumulatie van de invoer uit Turkije met de invoer uit de VRC en de RM.

(102)

Gezien het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit Turkije niet moet worden gecumuleerd met de invoer uit de VRC en de RM.

2.2.   Dumping uit de VRC en de RM

(103)

De invoer uit de VRC en de RM („de betrokken landen”) ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 2

Totale invoer met dumping uit de VRC en de RM

2004

2005

2006

2007

OT

Hoeveelheid (t)

292 621

224 511

739 615

1 744 865

1 431 628

Index

100

77

253

596

489

Marktaandeel

1,4 %

1,1 %

3,3 %

7,6 %

6,3 %

Index

100

81

242

555

463

Prijzen (EUR/t)

374

430

378

409

419

Index

100

115

101

109

112

Bron: Eurostat.

(104)

De invoer met dumping uit de betrokken landen nam aanzienlijk toe van 0,3 miljoen ton in 2004 tot 1,4 miljoen ton in 2007, dus bijna een vervijfvoudiging. De piek van deze invoer lag in 2007, waarna, in overeenstemming met de ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, een lichte daling werd ingezet.

(105)

Alhoewel de gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen tijdens de beoordelingsperiode met 12 % stegen, werd geconstateerd dat er, met name tijdens het OT, sprake was van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zodat het marktaandeel van de betrokken landen aanzienlijk steeg van 1,4 % in 2004 tot 6,3 % tijdens het OT.

2.3.   Prijsonderbieding

(106)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor niet-verbonden afnemers op de communautaire markt, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen aan de eerste onafhankelijke afnemer, op cif-niveau, gecorrigeerd voor de kosten na invoer.

(107)

De medewerking van de Chinese exporteurs was zeer gering. Slechts één producent, die 5 % van de totale omvang van de uitvoer uit de VRC naar de Gemeenschap vertegenwoordigde, heeft aan het onderzoek medewerking verleend. Aan de hand van vergelijkbare productsoorten werd voor deze producent een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 4,5 % vastgesteld.

(108)

Voor alle andere producenten in de VRC werd de prijsonderbieding vastgesteld aan de hand van de gemiddelde uitvoerprijs, zoals gerapporteerd door Eurostat, en de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Op grond hiervan werd een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 7,6 % vastgesteld.

(109)

MMZ, de enige Moldavische producent, vertegenwoordigde tijdens het OT 85 % van alle invoer uit de RM naar de Gemeenschap, zodat de prijsonderbiedingsmarge voor de RM werd vastgesteld door voor vergelijkbare productsoorten de gemiddelde uitvoerprijs van de medewerkende producent te vergelijken met de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Op grond hiervan werd een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 0,1 % vastgesteld.

(110)

Bij bovenstaande bevindingen moet rekening worden gehouden met het feit dat het betrokken product een basisproduct is, waarvoor de markt transparant is en waarvan de prijsnoteringen bij alle marktdeelnemers bekend zijn. Daar komt nog bij dat er, met name tijdens het OT, op de communautaire markt sprake was van een stijging van de grondstofprijzen, waardoor de verkoopprijzen verder onder druk kwamen te staan.

3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

3.1.   Opmerkingen vooraf

(111)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische indicatoren die een beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak vanaf 2004 tot het eind van het OT mogelijk maken.

3.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 3

 

2004

2005

2006

2007

OT

Productie (t)

11 475 041

10 435 463

11 464 051

11 159 222

11 122 136

Index

100

91

100

97

97

Productiecapaciteit(t)

14 164 000

14 652 000

14 627 000

14 846 000

15 049 000

Index

100

103

103

105

106

Bezettingsgraad

81 %

71 %

78 %

75 %

74 %

Index

100

88

97

93

91

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(112)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 3 % daalde, terwijl in dezelfde periode het verbruik in de Gemeenschap steeg. De productie die tussen 2004 en 2005 met 9 % daalde, herstelde zich het jaar daarop, wat overeenkomt met een stijging van het verbruik in de Gemeenschap van meer dan 9 %.

(113)

In overeenstemming met de positieve verwachtingen voor de communautaire markt, verhoogde de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productiecapaciteit met ongeveer 15 miljoen ton tijdens het OT. Vanwege de stagnerende verkoop en het dalende productievolume nam de bezettingsgraad echter af van 81 % in 2004 tot 74 % in het OT.

3.3.   Verkoophoeveelheid en marktaandeel

(114)

Zoals vermeld in overweging 94, omvat de bedrijfstak van de Gemeenschap onder meer vier groepen die bestaan uit een groot aantal verbonden ondernemingen. Uit het onderzoek is gebleken dat het betrokken product tussen de verbonden ondernemingen onderling werd verrekend. De verkoopcijfers in onderstaande tabel hebben betrekking op de omvang van de verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer op de communautaire markt.

Tabel 4

 

2004

2005

2006

2007

OT

Verkoophoeveelheid (t)

7 596 746

6 832 143

7 585 289

7 605 382

7 570 540

Index

100

90

100

100

100

Marktaandeel

35,3 %

33,4 %

33,8 %

32,9 %

33,3 %

Index

100

95

96

93

94

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(115)

Terwijl het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode met 6 % is gestegen, is de verkoophoeveelheid van het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt aan onafhankelijke afnemers gelijk gebleven. Dit betekent dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door concurrentie van de invoer met dumping geen voordeel heeft kunnen behalen uit het gestegen verbruik. Als gevolg daarvan is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2004 en het eind van het OT met 6 % gedaald

(116)

Het verlies van marktaandeel trad op ondanks de inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om over te schakelen op hoogwaardigere producten, zoals in overweging 117 wordt uiteengezet.

3.4.   Gemiddelde prijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(117)

De gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt stegen in de beoordelingsperiode met 14 %. Uit het onderzoek is gebleken dat deze stijging van de verkoopprijzen gedeeltelijk het gevolg was van een overschakeling op hoogwaardigere producten, die niet onderhevig zijn aan invoer met dumping, alsmede van gestegen productiekosten. Er moet echter worden opgemerkt dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT voor 80 % bestond uit standaardproducten, die daarmee het hoofdproduct van deze bedrijfstak bleven.

Tabel 5

 

2004

2005

2006

2007

OT

Gemiddelde prijs (EUR/t)

414

409

435

468

474

Index

100

99

105

113

114

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(118)

Er werd geconstateerd dat de gemiddelde productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2004 en het eind van het OT met 25 % zijn gestegen, voornamelijk ten gevolge van de stijging van de prijs van schroot, dat de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van walsdraad is. De prijs van schroot is in dezelfde periode met 34 % gestegen, zodat de prijsstijging in bovenstaande tabel slechts gedeeltelijk kan worden verklaard uit de stijging van de grondstofprijzen.

3.5.   Voorraad

(119)

In het OT vertegenwoordigden de voorraden ongeveer 5 % van het productievolume. In de beoordelingsperiode, met name tussen 2007 en het eind van het OT, bracht de bedrijfstak van de Gemeenschap de voorraad met 10 % terug. Deze afname van de voorraden kan er echter op wijzen dat voor de toekomst een geringere bedrijvigheid wordt verwacht. In dit verband moet worden opgemerkt dat ongeveer 20 % van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is bestemd voor intern gebruik ter verdere verwerking van producten lager in de bedrijfskolom. Het gedeelte voor intern gebruik is in de gehele beoordelingsperiode constant gebleven.

Tabel 6

 

2004

2005

2006

2007

OT

Voorraden (t)

657 667

530 578

691 413

699 508

594 408

Index

100

81

105

106

90

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

3.6.   Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

Tabel 7

 

2004

2005

2006

2007

OT

Werkgelegenheid — voltijdsequivalent (VTE)

4 131

3 918

3 825

4 084

4 206

Index

100

95

93

99

102

Arbeidskosten (EUR/VTE)

41 300

43 200

45 300

45 300

44 600

Index

100

105

110

110

108

Productiviteit (Index)

100

96

108

98

95

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(120)

In het algemeen kan het aantal werknemers in de metaalindustrie niet zomaar worden verlaagd zonder dat dit gevolgen heeft voor de productie. De werkgelegenheid is daarom tamelijk stabiel gebleven, met een lichte toename in het OT.

(121)

Ondanks de gestegen arbeidskosten is uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich heeft ingespannen om zijn productie te rationaliseren en de productiekosten te verlagen, teneinde de aanzienlijke stijging van de grondstofprijzen, die in overweging 118 wordt beschreven, op te vangen. Als gevolg daarvan was de stijging van de gemiddelde productiekosten veel minder aanzienlijk dan de stijging van de schrootprijs.

(122)

Ondanks de stijging van het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode, was de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat om, zoals had kunnen worden verwacht, de productiviteit te verhogen. Uit tabel 3 blijkt dat de productiviteit is gedaald in overeenstemming met de daling van het productievolume.

3.7.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 8

 

2004

2005

2006

2007

OT

Winstgevendheid

14,2 %

7,1 %

8,1 %

7,7 %

6,7 %

Index

100

50

57

54

47

Kasstroom (1 000 EUR)

499 500

260 845

354 398

276 463

262 764

Index

100

52

71

55

53

Investeringen (1 000 EUR)

147 897

136 031

231 726

221 808

200 126

Index

100

92

157

150

135

Rendement van investeringen

69 %

49 %

51 %

47 %

47 %

Index

100

72

74

68

68

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(123)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd vastgesteld als de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product, uitgedrukt als percentage van de omzet. Gedurende de beoordelingsperiode nam de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap af van 14,2 % in 2004 tot 6,7 % in het OT. De scherpe afname in winstgevendheid in 2005 kan te maken hebben met het inzinken van de sector en vond tegelijkertijd met de daling van het verbruik plaats. In 2006 herstelde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich licht, maar zij verslechterde weer in 2007 en nog meer in het OT.

(124)

De bedrijfstak van de Gemeenschap verhoogde tijdens de beoordelingsperiode de verkoopprijzen. Als gevolg van de laaggeprijsde invoer met dumping was het voor de bedrijfstak echter niet mogelijk om de gestegen grondstofprijzen aan de afnemers door te berekenen en aldus profijt te trekken van de groei van de markt die zich in die tijd voordeed.

(125)

Aan de beweging van de kasstroom, zijnde het vermogen van de bedrijfstak om zijn eigen activiteiten te financieren, is grotendeels de ontwikkeling van de winstgevendheid af te lezen. De kasstroom bleef tijdens de beoordelingsperiode positief, maar was zeer gering, vooral in vergelijking met 2004. Hetzelfde kan worden opgemerkt over het rendement van investeringen, dat tijdens de beoordelingsperiode een soortgelijke negatieve ontwikkeling liet zien.

(126)

In de beoordelingsperiode is de bedrijfstak van de Gemeenschap, ondanks de afnemende financiële prestaties, blijven investeren. Dit wijst erop dat de bedrijfstak niet van plan is de productie op te geven en de sector structureel gezond acht. Het niveau van de investeringen toont aan dat de sector het vermogen heeft om het benodigde kapitaal aan te trekken. Dit vermogen werd echter beperkt toen tijdens de beoordelingsperiode de kasstroom aanzienlijk verminderde.

3.8.   Groei

(127)

De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt stagneerde tussen 2004 en het eind van het OT, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap geen voordeel kon behalen uit de groei van het verbruik in de Gemeenschap met 6 % tussen 2004 en het eind van het OT. Dit had tot gevolg dat zijn marktaandeel in die periode met 2 procentpunten daalde.

3.9.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(128)

De dumpingmarges voor de VRC, de RM en Turkije zijn hierboven in het gedeelte over dumping aangegeven en zijn duidelijk meer dan minimaal. De gevolgen van de werkelijke dumpingmarge kunnen, gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

4.   Conclusie inzake schade

(129)

Bepaalde schade-indicatoren, zoals de verkoopprijzen (+ 14 %), de productiecapaciteit (+ 6 %) en de investeringen (+ 35 %) laten voor de beoordelingsperiode een positieve ontwikkeling zien.

(130)

Andere schade-indicatoren, zoals de productie (– 3 %), de bezettingsgraad (– 9 %), het marktaandeel (– 6 %) en de productiviteit (– 5 %) vertoonden echter een verslechtering, terwijl de omvang van de verkoop aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt stagneerde ondanks de stijging van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode. Bovendien werden de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals de kasstroom (– 47 %), het rendement van investeringen (– 32 %) en de winstgevendheid (– 7,5 procentpunten), sterk negatief beïnvloed. Dit betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om kapitaal aan te trekken, eveneens was verzwakt.

(131)

Uit het onderzoek bleek ook dat de productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gestegen, voornamelijk ten gevolge van de stijging van de prijs van schroot (+ 34 %), dat de belangrijkste grondstof bij de vervaardiging van walsdraad is. Gezien de prijsonderbieding door de Chinese en Moldavische exporteurs tijdens het OT, kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen echter niet overeenkomstig de gestegen grondstofprijzen verhogen.

(132)

Gezien het bovenstaande is de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk verslechterd, alhoewel hij tijdens het OT winstgevend is gebleven door zich te richten op hoogwaardigere marktsegmenten met hogere prijzen. Gezien het voorgaande werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

F.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(133)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening is onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC en de RM zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, zodat mogelijke schade door deze andere factoren niet aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(134)

Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer met dumping uit de VRC en de RM in de beoordelingsperiode (van 2004 tot het eind van het OT) met 1,1 miljoen ton toenam en dus bijna vervijfvoudigde. De stijging was vooral zeer groot tussen 2006 en het eind van het OT. Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen op de communautaire markt steeg van 1,4 % in 2004 tot 6,3 % in het OT. In de praktijk komt dit overeen met de gehele toename van het verbruik in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode.

(135)

In hetzelfde tijdvak bleef het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt weliswaar stabiel, maar zijn marktaandeel daalde met 2 procentpunten van 35,3 % naar 33,3 %.

(136)

Hoewel de invoer met dumping in de beoordelingsperiode overeenkomstig de gestegen grondstofprijzen 12 % duurder werd, was er toch sprake van prijsonderbieding van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt in rekening gebrachte prijzen. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de stijging van de grondstofprijzen daarom niet volledig doorberekenen. De winstgevendheid van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt nam daardoor af van 14,2 % in 2004 tot 6,7 % gedurende het OT.

(137)

Verder bleek uit het onderzoek dat de markt voor walsdraad een transparante markt is waar alle marktdeelnemers zich bewust zijn van de prijzen van de verschillende leveranciers. De grotere omvang van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen had een negatief effect op de markt in haar geheel omdat hierdoor de prijzen werden gedrukt, zoals in overweging 138 nader wordt uiteengezet.

(138)

Aangenomen wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de voortdurende druk van de goedkope invoer met dumping uit de betrokken landen op de communautaire markt niet in staat was zijn verkoopprijzen aan de gestegen grondstofkosten aan te passen, en met name niet in het OT, toen de schrootprijzen een hoogtepunt bereikten. Dit verklaarde het verlies aan marktaandeel, de lage verkoopprijzen en de afgenomen winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de snelle toename van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC en de RM een sterke negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, met name in het OT.

3.   Gevolgen van andere factoren

3.1.   Ontwikkeling van de vraag

(139)

Zoals in overweging 98 al is gezegd, nam het totale verbruik van walsdraad in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 6 % toe. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling van het verbruik niet kan hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

3.2.   Grondstof- en stroomprijzen op de communautaire markt

(140)

De prijzen van de grondstoffen, vooral schroot en in sommige gevallen ook ijzererts, zijn tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk gestegen. Betoogd werd dat de gestegen grondstofprijzen van invloed waren op de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de beoordelingsperiode en in het bijzonder tijdens het OT, toen de grondstofprijzen hun hoogtepunt bereikten.

(141)

Verder werd aangevoerd dat de stijging van de stroomprijzen, een belangrijk element van de productiekosten van walsdraad, een van de oorzaken voor door de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT geleden schade was.

(142)

Het onderzoek bevestigde dat de productiekosten van walsdraad voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 25 % stegen. In een markt waar effectieve handelsvoorwaarden heersen, d.w.z. zonder invoer met dumping, kan worden verwacht dat de prijzen periodiek worden aangepast aan de stand van zaken ten aanzien van de verschillende componenten van de productiekosten. In dit geval is dat niet gebeurd. De bedrijfstak van de Gemeenschap verhoogde weliswaar zijn verkoopprijzen, maar dit was niet genoeg om de sterke daling van zijn winstgevendheid te voorkomen. Het was dan ook eerder de prijsonderbieding van de Chinese en Moldavische exporteurs die de prijzen op de communautaire markt drukte en verhinderde dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de hogere grondstofprijzen aan zijn klanten kon doorberekenen.

3.3.   Productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor intern gebruik

(143)

In het algemeen leidt een groter productievolume tot schaalvoordelen, wat gunstig is voor de betrokken producent. De bedrijfstak van de Gemeenschap is grotendeels verticaal geïntegreerd en de productie voor intern gebruik wordt lager in de bedrijfskolom gebruikt voor de verwerking tot producten met een toegevoegde waarde. Uit het onderzoek kwamen geen punten naar voren die duidden op productieproblemen in verband met deze verwerkte producten. Zoals in overweging 119 al is opgemerkt, bleef het interne gebruik in de beoordelingsperiode gelijk.

(144)

Daarom ging men ervan uit dat de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor intern gebruik niet tot de verslechtering van zijn financiële situatie bijdroeg, en met name niet tijdens het OT.

3.4.   Verkoop van hoogwaardige producten door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(145)

Aangevoerd werd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade leed omdat hij op de communautaire markt is omgeschakeld op de productie en verkoop van hoogwaardige producten, zodat hij afgeschermd was tegen de invoer met dumping, die hoofdzakelijk in het standaardsegment van de walsdraadmarkt geconcentreerd is.

(146)

Die redenering werd evenwel tegengesproken door de bevindingen van het onderzoek. Ook al schakelde de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in overweging 117 al is gezegd, vooral in het OT gedeeltelijk om op hoogwaardiger producten, toch werd vastgesteld dat 80 % van zijn verkoopvolume bestond uit standaardproducten, die dus te lijden hadden van de directe concurrentie van laaggeprijsde invoer met dumping uit de betrokken landen.

(147)

Derhalve werd geoordeeld dat de omschakeling op hoogwaardiger producten de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stelde de daling van zijn winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode en in het bijzonder in het OT binnen de perken te houden.

3.5.   Aan zichzelf te wijten schade

(148)

Een partij voerde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf grote hoeveelheden walsdraad uit de betrokken landen invoerde, zodat hij eventuele schade aan zichzelf te wijten had.

(149)

Het onderzoek van deze bewering toonde aan dat de invoer van het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap zeer gering was en in het OT minder dan 1 % van zijn productie uitmaakte. Daarom is eventuele schade als gevolg van deze invoer verwaarloosbaar.

3.6.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(150)

Hoewel de analyse van de schade en het oorzakelijke verband vooral gericht was op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt, werden zijn uitvoerprestaties als potentiële andere oorzaak voor de vastgestelde schade ook onderzocht. Uit de analyse bleek dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar niet-verbonden partijen gedurende de beoordelingsperiode vrij bescheiden bleef (ongeveer 7 %). Bovendien daalde het aandeel van de uitvoer tijdens de beoordelingsperiode. De afname van de uitvoer, van ongeveer 900 000 ton in 2004 tot ongeveer 500 000 ton in het OT, kan worden verklaard uit de daling van de productie in die periode. De uitvoerprijs was evenwel hoger dan de prijs die de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn klanten op de communautaire markt in rekening bracht. Daarom werd overwogen dat de daling van het uitvoervolume geen verklaring kan zijn voor de hoogte van de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap en met name niet voor de veel geringere winstgevendheid tijdens het OT.

3.7.   Invoer uit andere derde landen

(151)

Voor de hoeveelheden die tussen 2004 en het eind van het OT uit andere derde landen werden ingevoerd, en de prijzen van deze invoer waren de trends als volgt:

Tabel 9

Andere derde landen

2004

2005

2006

2007

OT

Invoer (t)

1 202 566

1 417 431

1 437 307

1 070 978

1 040 648

Index

100

119

120

89

87

Marktaandeel

5,6 %

7,0 %

6,4 %

4,6 %

4,6 %

Index

100

125

115

83

82

Prijs (EUR/t)

392

419

436

495

508

Index

100

107

111

126

130

Bron: Eurostat.

(152)

De belangrijkste andere derde landen die walsdraad naar de Gemeenschap uitvoeren, zijn Zwitserland, Oekraïne en Brazilië. Bovenstaande tabel laat zien dat het volume en het marktaandeel van de invoer uit de andere derde landen gedurende de beoordelingsperiode terugliepen en dat de prijzen tijdens het OT vrij hoog waren.

(153)

Gelet op het voorgaande luidt de voorlopige conclusie dat de invoer uit Turkije en uit andere derde landen niet bijdroeg aan de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

3.8.   Andere communautaire producenten

(154)

De analyse van de gegevens betreffende de communautaire markt lijkt erop te wijzen dat alle andere communautaire producenten gedurende de beoordelingsperiode ook marktaandeel verloren. Het onderzoek duidde niet op bijzondere concurrentieproblemen tussen communautaire producenten of op een handelsverstorend effect, die de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap kunnen verklaren.

(155)

De voorlopige conclusie luidt dan ook dat de producenten die niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap werden gerekend, niet tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade bijdroegen.

4.   Conclusie over het oorzakelijk verband

(156)

Bovenstaande analyse laat zien dat de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping van oorsprong uit de VRC en de RM tussen 2004 en het eind van het OT aanzienlijk toenamen. Bovendien werd vastgesteld dat deze invoer met een aanzienlijke dumping plaatsvond: de prijzen lagen onder de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt voor soortgelijke productsoorten in rekening bracht.

(157)

De toename van de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC en de RM viel samen met een algemene stijging van de vraag in de Gemeenschap, maar ook met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en een verslechtering van de belangrijkste indicatoren voor zijn economische situatie in het OT. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam immers tussen 2004 en het eind van het OT met meer dan de helft af.

(158)

Uit het onderzoek van de andere bekende factoren die de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap konden hebben veroorzaakt, bleek dat geen van deze factoren een significante negatieve invloed op die bedrijfstak kon hebben gehad, en vooral niet tijdens het OT.

(159)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijke scheiding werd aangebracht tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer uit de VRC en de RM aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

5.   Invoer uit Turkije

Tabel 10

Turkije

2004

2005

2006

2007

OT

Invoer (t)

540 040

581 432

754 811

625 409

560 669

Index

100

108

139

116

104

Marktaandeel

2,5 %

2,8 %

3,4 %

2,7 %

2,5 %

Index

100

112

136

93

100

Prijs (EUR/t)

397

369

388

444

458

Index

100

93

98

112

115

Bron: Eurostat.

(160)

Bovenstaande tabel laat zien dat de invoer uit Turkije met 4 % toenam, iets minder dus dan de toename van het verbruik in de beoordelingsperiode. Anders dan de invoer uit de VRC en de RM bereikte de invoer uit Turkije zijn grootste omvang in 2006, waarna deze weer terugliep. Het marktaandeel was ook in 2006 het grootst, waarna een daling intrad, zodat het marktaandeel in het OT gelijk was aan dat in 2004.

(161)

De gemiddelde invoerprijzen namen in de beoordelingsperiode met 15 % toe. Zoals in punt 2.1 al werd gezegd, bleek er tijdens het OT bij de invoer uit Turkije geen sprake te zijn van onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt. Ook werd bij deze invoer geen prijsbederf vastgesteld.

(162)

De conclusie luidt dan ook dat de invoer uit Turkije niet bijdroeg aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1.   Opmerking vooraf

(163)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Het belang van de Gemeenschap werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, d.w.z. de bedrijfstak van de Gemeenschap, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

2.   Bedrijfstak van de Gemeenschap

(164)

De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat uit talrijke producenten in de gehele Gemeenschap, die specifiek voor het betrokken product meer dan 4 000 mensen in dienst hebben.

(165)

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft aanmerkelijke schade geleden door de invoer met dumping uit de VRC en de RM. Er zij aan herinnerd dat de meeste schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve tendens lieten zien. Met name de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals kasstroom, rendement van investeringen en winstgevendheid, liepen sterk terug. Wanneer geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zeer waarschijnlijk.

(166)

Verwacht wordt dat door de instelling van voorlopige antidumpingrechten een herstel van de effectieve handelsvoorwaarden op de communautaire markt zal optreden en dat de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden weer tot uiting zullen komen in de prijs van walsdraad. Uit het onderzoek is gebleken dat een prijsstijging van 3 % of een toename van het verkoopvolume voldoende is om de bedrijfstak in staat te stellen snel haar financiële situatie te herstellen. Door de instelling van voorlopige maatregelen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat ook een positief effect heeft op haar economische situatie en winstgevendheid.

(167)

De conclusie luidt derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen op walsdraad van oorsprong uit de VRC en de RM in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap is.

3.   Importeurs

(168)

Negen importeurs kregen een vragenlijst toegestuurd. Vier van hen verklaarden uitdrukkelijk niet te willen meewerken, terwijl vier andere importeurs niet reageerden. Dit duidt erop dat de instelling van maatregelen voor de importeurs weinig verschil zal maken. Slechts één importeur werkte aan het onderzoek mee door de vragenlijst te beantwoorden en een controle ter plaatse van zijn antwoorden toe te staan. Volgens de door deze importeur verstrekte gegevens kwam zijn walsdraad hoofdzakelijk uit Turkije. Wanneer er maatregelen ten aanzien van walsdraad uit de VRC en de RM worden ingesteld, zou hij hierdoor dus niet worden getroffen.

(169)

Derhalve werd op grond van de beschikbare informatie geconcludeerd dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen geen significante gevolgen heeft voor de importeurs.

4.   Gebruikers

(170)

Er werd een vragenlijst gestuurd naar 28 gebruikers. Maar slechts acht gebruikers, die gedurende het OT 15 % van de invoer van walsdraad uit de betrokken landen voor hun rekening namen, werkten mee aan het onderzoek. Deze in Italië, Spanje, Polen en België gevestigde gebruikers, die slechts 1 % van het verbruik in de Gemeenschap uitmaken, zijn actief in diverse industriesectoren, vooral in de automobielbouw, de bouwnijverheid en de machinebouw.

(171)

Drie van de medewerkende gebruikers (die tot een vereniging behoren) werken in de bouwnijverheid. Gedurende het OT voerden zij samen 12 % van alle walsdraad uit de VRC en de RM in. In dezelfde periode betrokken zij het grootste deel van hun walsdraad (58 %) uit de twee betrokken landen, terwijl de rest in andere derde landen of bij de bedrijfstak van de Gemeenschap werd gekocht. Bovendien werd vastgesteld dat walsdraad een groot deel van hun productiekosten uitmaakt. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de instelling van maatregelen negatieve gevolgen voor deze gebruikers heeft. Gezien de beschikbaarheid van andere leveranciers, zowel in andere derde landen waarop de maatregelen niet van toepassing zijn als in de Gemeenschap, zullen deze gevolgen beperkt zijn.

(172)

De in overweging 171 bedoelde vereniging van gebruikers, waarvan de leden werkzaam zijn in de bouwnijverheid en in sommige gevallen rechtstreeks concurreren met enkele van de verticaal geïntegreerde communautaire producenten, voerde aan dat de instelling van maatregelen in deze specifieke sector tot tekorten zou leiden. Er wordt evenwel van uitgegaan dat er gezien de bestaande reservecapaciteit in de Gemeenschap en de beschikbaarheid van alternatieve leveranciers in andere derde landen, inclusief Turkije, geen gevaar bestaat dat er op de communautaire markt een tekort zal optreden. Bovendien moeten de producenten/exporteurs in de VRC en de RM in staat zijn het betrokken product op de communautaire markt te blijven verkopen, zij het tegen prijzen die geen schade veroorzaken.

(173)

Een van de acht medewerkende gebruikers voerde tijdens het OT geen walsdraad uit de betrokken landen in. Daarom zal deze onderneming geen schade ondervinden van de instelling van maatregelen.

(174)

De overige vier gebruikers in de Gemeenschap maken 3 % van de totale invoer van walsdraad uit de betrokken landen uit; zij zijn hoofdzakelijk werkzaam in de automobielindustrie en de machinebouw. Deze gebruikers kochten het merendeel van hun walsdraad bij leveranciers in de Gemeenschap en in andere derde landen; vastgesteld werd dat het aandeel van hun invoer uit de betrokken landen in hun totale invoer gedurende het OT zeer gering was (5 %). Er werd dan ook aangenomen dat de instelling van maatregelen geen grote gevolgen voor de financiële situatie van deze ondernemingen zal hebben.

(175)

Daarom luidde de voorlopige conclusie dat, gezien de beschikbare informatie, de antidumpingmaatregelen hoogstwaarschijnlijk geen aanmerkelijke gevolgen zullen hebben voor de gebruikers van het betrokken product.

5.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(176)

Gezien deze overwegingen luidt de voorlopige conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Gemeenschap, over het geheel genomen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen op walsdraad van oorsprong uit de VRC en de RM pleiten.

H.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(177)

Gezien de conclusies inzake dumping, door de dumping veroorzaakte schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping uit de VRC en de RM.

(178)

Om de hoogte van de voorlopige rechten te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap op te heffen.

(179)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Gemeenschap door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald. Deze berekening werd gebaseerd op een winstmarge vóór belasting van 9,9 %; dit bedrag werd vastgesteld op grond van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap behaalde winst in de jaren voordat de invoer met dumping zijn hoogtepunt bereikte, namelijk 2004-2006. Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade lijdt.

(180)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs, die bij de berekening van de prijsonderbieding was vastgesteld, met de geen schade veroorzakende prijs van producten die door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt worden verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

(181)

In verband met de berekening van de residuele schademarge voor alle andere producenten/exporteurs in de VRC zij eraan herinnerd dat het niveau van medewerking laag was. Daarom werd de marge voor niet-medewerkende ondernemingen bepaald op basis van de hoogste marge die werd vastgesteld voor een door de medewerkende exporteur op de communautaire markt verkochte representatieve hoeveelheid.

(182)

In de RM was het niveau van medewerking hoog. Daarom werden voor dit land de beschikbare en tijdens het onderzoek gecontroleerde gegevens gebruikt voor de berekening van de schademarge voor het gehele land. De marge is gebaseerd op de gemiddelde prijs die in de RM voor bepaalde transacties tijdens het OT werd vastgesteld.

2.   Voorlopige maatregelen

(183)

Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, op invoer van oorsprong uit de VRC en de RM voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld die overeenkomstig de regel van het laagste recht overeenstemmen met de dumpingmarge of met de schademarge indien deze lager is. In dit geval moeten alle antidumpingrechten dus worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarges.

(184)

Er behoeven geen voorlopige antidumpingrechten te worden ingesteld op invoer van oorsprong uit Turkije.

(185)

De bij deze verordening vastgestelde antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(186)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien nodig zal de Commissie, na overleg met het Raadgevend Comité, de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst van ondernemingen waarop individuele antidumpingrechten van toepassing zijn, aan te passen.

(187)

De voorgestelde antidumpingrechten zijn als volgt:

Onderneming

Schademarge

Dumpingmarge

Antidumpingrecht

Valin Group (VRC)

8,6 %

36,5 %

8,6 %

VRC, residueel recht

24,6 %

50,5 %

24,6 %

RM, voor het gehele land geldende recht

3,7 %

16,1 %

3,7 %

I.   SLOTBEPALING

(188)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Voorts dient te worden vermeld dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de vaststelling van definitieve bevindingen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op walsdraad van ijzer of van niet-gelegeerd staal en op walsdraad van gelegeerd staal, met uitzondering van dat van roestvrij staal, ingedeeld onder de GN-codes 7213 10 00, 7213 20 00, 7213 91 10, 7213 91 20, 7213 91 41, 7213 91 49, 7213 91 70, 7213 91 90, 7213 99 10, 7213 99 90, 7227 10 00, 7227 20 00, 7227 90 10, 7227 90 50 en 7227 90 95, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Republiek Moldavië.

2.   De voorlopige antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Land

Onderneming

Recht

Aanvullende TARIC-codes

Volksrepubliek China

Valin Group

8,6 %

A930

 

Alle andere ondernemingen

24,6 %

A999

Republiek Moldavië

Alle ondernemingen

3,7 %

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 genoemde producten moet een zekerheid worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB C 113 van 8.5.2008, blz. 20.


7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/25


VERORDENING (EG) Nr. 113/2009 VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2009

betreffende het gebruik van bepaalde traditionele termen op etiketten van uit de Verenigde Staten van Amerika ingevoerde wijn

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 2006/232/EG van de Raad van 20 december 2005 inzake de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de handel in wijn (1), en met name op artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens punt 2.1, onder f), van deel A van het Protocol inzake de etikettering van wijn (2), waarnaar wordt verwezen in artikel 8, lid 2, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de handel in wijn (3), en punt 2 van aanhangsel I bij dat protocol, moet de Gemeenschap het gebruik toestaan van de termen „chateau”, „classic”, „clos”, „cream”, „crusted/crusting”, „fine”, „late bottled vintage”, „noble”, „ruby”, „superior”, „sur lie”, „tawny”, „vintage” en „vintage character” voor wijnen van oorsprong uit de Verenigde Staten als, ten tijde van de invoer, het gebruik van die termen op etiketten van wijn uit de Verenigde Staten in de Verenigde Staten is goedgekeurd bij een COLA (Certificate of Label Approval — certificaat van goedkeuring van de etikettering).

(2)

Overeenkomstig punt 5 van aanhangsel I bij het Protocol inzake de etikettering van wijn blijft die toestemming van kracht tot en met 10 maart 2009 en wordt zij automatisch met steeds op elkaar volgende perioden van twee jaar verlengd tenzij een partij bij de overeenkomst de andere partij schriftelijk meedeelt dat de periode niet hoeft te worden verlengd.

(3)

De Commissie heeft de Verenigde Staten per brief van 8 september 2008 laten weten dat de periode niet na 10 maart 2009 hoeft te worden verlengd.

(4)

Om het mogelijk te maken dat de voorraden wijn uit de VS die vóór 10 maart 2009 zijn ingevoerd en niet langer aan de geldende etiketteringsvoorschriften beantwoorden wegens de niet-verlenging van deze toestemming, worden opgebruikt, moet een overgangsbepaling worden ingevoerd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijn van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika die vóór 10 maart 2009 in de Gemeenschap is ingevoerd in het kader van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de handel in wijn, en op de etiketten waarvan termen zijn aangebracht die zijn toegestaan overeenkomstig aanhangsel I bij het Protocol inzake de etikettering van wijn, waarnaar wordt verwezen in artikel 8, lid 2, van die overeenkomst, mag met het oog op de verkoop in voorraad worden gehouden en in het vrije verkeer worden gebracht totdat de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 87 van 24.3.2006, blz. 1.

(2)  PB L 87 van 24.3.2006, blz. 65.

(3)  PB L 87 van 24.3.2006, blz. 2.


7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/26


VERORDENING (EG) Nr. 114/2009 VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2009

tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft de verwijzingen naar wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1493/1999, (EG) nr. 1782/2003, (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 3/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2392/86 en (EG) nr. 1493/1999 (1), en met name op artikel 126, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 34 van Verordening (EG) nr. 479/2008 is gedefinieerd welke wijn in aanmerking komt voor een beschermde oorsprongsbenaming en welke voor een beschermde geografische aanduiding, en deze definities zijn van toepassing met ingang van 1 augustus 2009.

(2)

Krachtens artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 hebben de voorlichtings- en afzetbevorderingsmaatregelen waarvoor op grond van dat artikel steun wordt verleend, betrekking op wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding en op wijn met een aanduiding van het wijndruivenras.

(3)

Krachtens artikel 65, lid 1, onder c), vi) en xiii), van Verordening (EG) nr. 479/2008 kunnen brancheorganisaties worden erkend die informatie verstrekken over de bijzondere kenmerken van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding, of die kwaliteitslabels en beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen benutten, beschermen en bevorderen.

(4)

Overeenkomstig artikel 92, lid 5, onder b), i), van Verordening (EG) nr. 479/2008 kunnen de lidstaten bepalen dat herbeplantingsrechten geheel of gedeeltelijk aan een ander bedrijf in dezelfde lidstaat mogen worden overgedragen als oppervlakten van dat andere bedrijf bestemd zijn voor de productie van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding.

(5)

In de punten 1 en 3 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 479/2008 worden wijn, respectievelijk likeurwijn gedefinieerd. Deze definities bevatten specifieke bepalingen die verwijzen naar wijn met een beschermde oorsprongsbenaming en wijn met een beschermde geografische aanduiding.

(6)

In punt 7 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 479/2008 is „mousserende wijn waaraan koolzuurgas is toegevoegd” gedefinieerd. In die definitie wordt verwezen naar wijn zonder beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding.

(7)

Overeenkomstig artikel 129, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 479/2008 zijn de definities van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding pas vanaf 1 augustus 2009 van toepassing. In het kader van de voorgaande regeling, die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad (2), waren de overeenkomstige categorieën „v.q.p.r.d.” en „wijn met een geografische aanduiding”.

(8)

Om ervoor te zorgen dat de lidstaten artikel 10, lid 2, artikel 65, lid 1, onder c), vi) en xiii), artikel 92, lid 5, onder b), i), en bijlage IV, punten 1, 3 en 7, van Verordening (EG) nr. 479/2008 kunnen toepassen met ingang van 1 augustus 2008, is het dienstig overgangsmaatregelen vast te stellen met betrekking tot de definitie van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming en van wijn met een beschermde geografische aanduiding. Aangezien de genoemde artikelen vanaf 1 augustus 2008 van toepassing zijn, moet de onderhavige verordening vanaf die datum van toepassing worden.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met het oog op de toepassing, vanaf 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2009, van artikel 10, lid 2, artikel 65, lid 1, onder c), vi) en xiii), artikel 92, lid 5, onder b), i), en bijlage IV, punten 1, 3 en 7, van Verordening (EG) nr. 479/2008 worden verwijzingen naar wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of wijn met een beschermde geografische aanduiding gelezen als verwijzingen naar v.q.p.r.d., respectievelijk wijn met een geografische aanduiding.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(2)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1.


7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/28


VERORDENING (EG) Nr. 115/2009 VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2009

houdende goedkeuring van minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Bleu des Causses (BOB))

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 (1), en met name op artikel 9, lid 2, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft de Commissie de aanvraag van Frankrijk beoordeeld voor de goedkeuring van een wijziging van onderdelen van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „BLEU des Causses”, die bij Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

De aanvraag betreft een wijziging van het productdossier waarbij de voorwaarden voor de toepassing van behandelingen en toevoegingen ten aanzien van de melk en bij de vervaardiging van de „BLEU de Causses” nader worden omschreven. Door deze handelwijze wordt gewaarborgd dat de essentiële kenmerken van de benaming behouden blijven.

(3)

De Commissie heeft de betrokken wijziging onderzocht en acht ze gerechtvaardigd. Aangezien het een minimale wijziging betreft in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006, kan de Commissie de wijziging goedkeuren zonder gebruik te maken van de in de artikelen 5, 6 en 7 van die verordening omschreven procedure.

(4)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1898/2006 (3) van de Commissie en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 dient een samenvatting van het productdossier te worden bekendgemaakt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het productdossier voor de beschermde oorsprongsbenaming „BLEU des Causses” wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

De geconsolideerde samenvatting, die de belangrijkste gegevens uit het productdossier bevat, is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2009.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(2)  PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 369 van 23.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE I

De volgende wijzigingen in het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming „BLEU des Causses” worden goedgekeurd:

„Werkwijze voor het verkrijgen van het product”:

Punt 5 van het productdossier over de beschrijving van de werkwijze voor het verkrijgen van het product wordt aangevuld met de volgende bepalingen:

„[…] Voor het laten stremmen van de melk mag uitsluitend leb worden toegevoegd.

Het concentreren van de melk door de gedeeltelijke verwijdering van het waterige gedeelte vóór de stremming is verboden.

Naast op zuivel gebaseerde ingrediënten zijn de enige ingrediënten, technische hulpmiddelen of additieven die aan de melk mogen worden toegevoegd of die tijdens de bereiding mogen worden gebruikt, leb, onschadelijke culturen van bacteriën, gist en schimmels, calciumchloride en zout.

[…] Het is verboden op zuivel gebaseerde ingrediënten, producten in bereiding, wrongel en verse kaas onder het vriespunt te bewaren.

[…] Het is verboden verse en rijpende kazen onder gemodificeerde atmosfeer te bewaren.”


BIJLAGE II

SAMENVATTING

Verordening (EG) Nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

„BLEU DES CAUSSES”

EG-nummer: FR-PDO-0117-0108/29.03.2006

BOB (X) BGA ( )

In deze samenvatting zijn de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie overgenomen.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat:

Naam:

Institut National de l’Origine et de la Qualité

Adres:

51 rue d’Anjou – 75 008 Paris

Tel.

+33 (0)1 53 89 80 00

Fax

+33 (0)1 53 89 80 60

E-mail:

info@inao.gouv.fr

2.   Groepering:

Naam:

Syndicat du Bleu des Causses

Adres:

BP9 – 12004 RODEZ Cedex

Tel.

+33 (0)5 65 76 53 53

Fax

+33 (0)5 65 76 53 00

E-mail:

françoise.lebrou@valmont.fr

Samenstelling:

Producenten/verwerkers (X) Andere samenstelling ( )

3.   Productcategorie:

Categorie 1.3:

Kaas

4.   Productdossier:

(samenvatting van de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 voorgeschreven gegevens)

4.1.   Naam:

„BLEU des Causses”

4.2.   Beschrijving:

Blauwgeaderde kaas van volle koemelk, niet gekookt en niet geperst, met een vetgehalte van 45 % op de droge stof en een drogestofgehalte van ten minste 53 g per 100 g kaas. De kaas wordt aangeboden in een platte ronde vorm met een gewicht van 2,3 à 3 kg.

Het oppervlak van de kaas moet schoon zijn, zonder overdreven korstflora en zonder vlekken.

4.3.   Geografisch gebied:

Het gebied Rouergue met twee uitlopers (westelijk naar de Causses du Quercy en oostelijk naar de Causses lozeriens, en een deel van het granietmassief van de Margeride, wat overeenkomt met een deel van het departement Aveyron en de aangrenzende departementen Lot, Lozère, Gard en Héraut. Het omvat derhalve de onderstaande gemeenten:

 

Departement Aveyron

 

De arrondissementen Millau enVillefranche-de-Rouergue: Alle gemeenten.

 

De kantons Baraqueville, Bozouls, Cassagnes-Bégonhès, Conques, Entraygue-sur-Truyère, Espalion, Estaing, Laguiole, Laissac, Marcillac-Vallon, Naucelle, Pont-de-Salars, Requista, Rignac, Rodez-Nord, Rodez-Sud, Saint-Amans-des-Cots, Saint-Chély-d’Aubrac, Saint-Geniez-d’Olt en La Salvetat-Peyrales: alle gemeenten.

 

Departement Lot:

 

De kantons Cahors, Cajarc, Castelnau-Montratier, Catus, Labastide-Murat, Lalbenque, Lauzes, Limogne-en-Quercy, Luzech, Montcuq, Puy-L’Evêque en Saint-Géry: alle gemeenten.

 

Kanton Gex: de gemeenten Saint-Circq-Souillaguet, Saint-Projet en Le Vigan.

 

Kanton Livernon: de gemeenten Boussac, Brengues, Cambes, Corn, Durbans, Espagnac-Sainte-Eulalie, Espedaillac, Flaujac-Gare, Grezes, Livernon, Quissac en Reilhac.

 

Kanton Payrac: de gemeenten Cales, Lamothe-Fénelon, Loupiac, Nadaillac-de-Rouge, Payrac, Reilhaguet en Le Roc.

 

Kanton Saint-Germain-du-Teil: de gemeenten Lamothe-Cassel, Montamel, Saint-Chamarand, Soucirac, Ussel en Uzech.

 

Kanton Souillac: de gemeenten Gignac, La Chapelle-Auzac, Lanzac en Souillac.

 

Departement Lozère

 

De kantons Aumont-Aubrac, Chanac, La Canourgue, Le Malzieu-Ville, Le Massegros, Marvejols, Meyrueis, Saint-Chély-d’Apcher en Sainte-Enimie: alle gemeenten.

 

Kanton Bleymard: de gemeenten d’Allenc, Chavenet en Sainte-Hélène.

 

Kanton Florac: de gemeenten Florac, Ispagnac, Saint-Laurent-de-Trèves en Vebron.

 

Kanton Mende: de gemeenten Badaroux, Balsièges, Brenoux, Lanuéjols, Mende, Saint-Bauzile en Saint-Etienne-du-Valdonnez.

 

Kanton Saint-Germain-du-Teil: de gemeenten Chirac, Le Monastier-Pin-Moriès, Saint-Germain-du-Teil en Saint-Pierre-de-Nogaret.

 

Departement Gard:

de gemeente Trèves.

 

Departement l’Hérault:

de gemeente Pégairolles-de-l’Escalette.

4.4.   Bewijs van de oorsprong:

Elke melkproducent, elk verwerkingsbedrijf en elk rijpingsbedrijf vult een „verklaring van geschiktheid” in die wordt geregistreerd door de diensten van het INAO en aan de hand waarvan de laatstgenoemde alle marktdeelnemers kan identificeren. De marktdeelnemers dienen registers bij te houden voor het INAO, evenals alle documenten die nodig zijn voor de controle van de oorsprong, de kwaliteit en de omstandigheden van de productie van de melk en de kazen.

De kwaliteit en de typische kenmerken van een product met een oorsprongsbenaming worden gecontroleerd aan de hand van een analytisch en organoleptisch onderzoek.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product:

De melk- en kaasproductie moet plaatsvinden in het geografische gebied. De kaas rijpt in de grotten van Causses, gelegen in het geografische gebied dat de kantons Campagnac, Cornus, Millau, Peyreleau, Sainte-Affrique (Aveyron), de gemeente Trèves (Gard) en de gemeente Pégairolles-de-l’Escalette (Hérault) omvat.

De BLEU des Causses wordt op traditionele wijze vervaardigd: de volle, meestal rauwe melk wordt warm gestremd (30 °C); de wrongel wordt gesneden en geroerd, en vervolgens in vormen gegoten waarin gaten zijn aangebracht. Nadat penicillium is aangebracht, wordt de kaas, die is uitgelekt, gezouten en geborsteld, met naalden doorprikt zodat de penicilliumschimmel zich kan ontwikkelen onder invloed van de frisse lucht in de grot. Het rijpen duurt 3 tot 6 maanden (ten minste 70 dagen).

4.6.   Verband:

BLEU des Causses stamt uit dezelfde tijd als Roquefort. De plaatselijke boeren brachten hun kaas van koemelk gewoonlijk naar natuurlijke grotten, uitgesleten in de kalksteen; de grotten kijken uit op het noorden en worden verlucht door de frisse en vochtige tochtstromen. Oorspronkelijk heette de kaas BLEU d’Aveyron en hij werd bij decreet erkend in 1937. Onder de naam BLEU des Causses kreeg hij in 1953 de beschermde oorsprongsbenaming bij arrest van het Tribunal de Millau, bekrachtigd bij decreet van 21.5.1979.

De typische kenmerken van BLEU des Causses zijn nauw verbonden met het gebied, de kalkachtige, rotsachtige en droge plateaus van de Causses, en met de specifieke, trage rijping in natuurlijke grotten, gewoonlijk in karstholten, waarin verse en vochtige lucht circuleert.

4.7.   Controlestructuur:

Naam:

Institut National de l’Origine et de la Qualité (INAO)

Adres:

51, Rue d’Anjou, 75008 Paris

Tel.

+33 (0)1 53 89 80 00

Fax

+33 (0)1 53 89 80 60

E-mail:

info@inao.gouv.fr

Het Institut National de l’Origine et de la Qualité is een bestuursrechtelijke openbare instelling met rechtspersoonlijkheid die onder het ministerie van Landbouw valt.

Het INAO is verantwoordelijk voor de controle van de productievoorwaarden van de producten met een oorsprongsbenaming.

Naam:

Direction Générale de la Concurrence, de la Consommation et de la Répression des Fraudes (DGCCRF)

Adres:

59, Boulevard Vincent Auriol 75703 PARIS Cédex 13

Tel.

+ 33 (0)1 44 87 17 17

Fax

+ 33 (0)1 44 97 30 37

Het DGCCRF is een dienst van het ministerie van Economie, Financiën en Industrie.

4.8.   Etikettering:


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/33


BESLUIT VAN DE RAAD

van 18 december 2008

tot wijziging, wat betreft de externe accountant van de Banque centrale du Luxembourg, van Besluit 1999/70/EG betreffende de externe accountants van de nationale centrale banken

(2009/105/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 27.1,

Gelet op Aanbeveling ECB/2008/16 van de Europese Centrale Bank van 17 november 2008 aan de Raad van de Europese Unie betreffende de benoeming van de externe accountant van de Banque centrale du Luxembourg (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De rekeningen van de Europese Centrale Bank (ECB) en van de nationale centrale banken van het Eurosysteem moeten worden gecontroleerd door onafhankelijke externe accountants, die op aanbeveling van de raad van bestuur van de ECB zijn benoemd en door de Raad zijn aanvaard.

(2)

Het mandaat van de huidige externe accountant van de Banque centrale du Luxembourg eindigt na de audit van het boekjaar 2008. Het is derhalve noodzakelijk om met ingang van het boekjaar 2009 een externe accountant te benoemen.

(3)

De raad van bestuur van de ECB heeft aanbevolen KPMG AUDIT Sarl te benoemen tot externe accountant van de Banque centrale du Luxembourg voor de boekjaren 2009 tot en met 2013.

(4)

Het is dienstig de aanbeveling van de raad van bestuur van de ECB op te volgen en Besluit 1999/70/EG dienovereenkomstig te wijzigen,

BESLUIT:

Artikel 1

In artikel 1 van Besluit 1999/70/EG (2) wordt lid 7 vervangen door:

„7.   KPMG AUDIT Sarl wordt aanvaard als externe accountant van de Banque centrale du Luxembourg voor de boekjaren 2009 tot en met 2013.”.

Artikel 2

De ECB wordt in kennis gesteld van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  PB C 299 van 22.11.2008, blz. 5.

(2)  PB L 22 van 29.1.1999, blz. 69.


Commissie

7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/34


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2009

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende bepaalde via de dompelmethode gemetalliseerde gewalste platte producten van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China

(2009/106/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 14 december 2007 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) een antidumpingprocedure ingeleid betreffende de invoer in de Gemeenschap van bepaalde via de dompelmethode gemetalliseerde gewalste platte producten van ijzer of van staal, namelijk:

gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, verzinkt en/of met aluminium bekleed (behalve elektrolytisch verzinkt), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7210 41 00, 7210 49 00, 7210 61 00, 7210 69 00, 7212 30 00, 7212 50 61 en 7212 50 69;

gewalste platte producten van gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, verzinkt en/of met aluminium bekleed (uitgezonderd producten van roestvrij staal, producten van siliciumstaal (transformatorstaal), producten die enkel warm of koud gewalst zijn, en elektrolytisch verzinkte producten), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7225 92 00 en ex 7225 99 00, en

gewalste platte producten van gelegeerd staal, met een breedte van minder dan 600 mm, verzinkt en/of met aluminium bekleed (uitgezonderd producten van roestvrij staal, producten van siliciumstaal (transformatorstaal), producten van sneldraaistaal, producten die enkel warm of koud gewalst zijn, en elektrolytisch verzinkte producten), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7226 99 30 en ex 7226 99 70,

van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”).

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid na een klacht die op 30 oktober 2007 door EUROFER („de klager”) werd ingediend namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van bepaalde via de dompelmethode gemetalliseerde gewalste platte producten van ijzer of van staal in de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

1.2.   Betrokken partijen en controles ter plaatse

(3)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China („de VRC”) en hun vereniging, de haar bekende betrokken importeurs/gebruikers, de vertegenwoordigers van het betrokken land van uitvoer, de producenten in potentiële referentielanden en alle bekende communautaire producenten officieel van de inleiding van de procedure op de hoogte gebracht. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.

(4)

Gezien het grote aantal Chinese producenten/exporteurs, communautaire producenten en importeurs werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor de vaststelling van dumping gebruik te maken van steekproeven.

(5)

Om de producenten/exporteurs in de VRC in de gelegenheid te stellen desgewenst om behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) of individuele behandeling („IB”) te verzoeken, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs alsmede de autoriteiten van de VRC aanvraagformulieren toegezonden.

(6)

De Commissie heeft aan alle bekende betrokken partijen vragenlijsten toegezonden en heeft van zeven in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs, zes communautaire producenten, drie importeurs, zeven communautaire gebruikers en één Braziliaanse producent (Brazilië diende als referentieland) antwoorden ontvangen. Voorts hebben zeven verenigingen van communautaire gebruikers hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. Alle partijen die binnen de gestelde termijn om een onderhoud hadden verzocht en daarvoor bijzondere redenen hadden opgegeven, werden gehoord.

(7)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor BMO en voor de vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:

a)

producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Hellenic Steel Co., Thessaloniki, Griekenland;

Ilva S.p.A., Milaan, Italië;

Salzgitter AG, Salzgitter, Duitsland;

ThyssenKrupp Steel AG, Duisburg, Duitsland;

b)

andere communautaire producenten

Corus UK Ltd, Newport, Verenigd Koninkrijk;

ArcelorMittal Piombino S.p.A., Piombino, Italië;

c)

producenten/exporteurs in de VRC

Changshu Xingdao Advanced Building Material Co., Changshu;

Changshu Everbright Material Technology Co., Changshu;

Bengang Steel Plates Co, Benxi;

BX Steel Posco Cold Rolled Sheet Co. Ltd, Benxi;

Angang Group International Trade Corporation, Anshan, en zijn verbonden onderneming Angang Group Hong Kong Co., Ltd in Hongkong;

ANSC-TKS Galvanizing Co., Dallian;

International Economics & Trading Corporation WISCO, Wuhan, en zijn verbonden onderneming Wugang Trading Co. Ltd in Hongkong;

d)

niet-verbonden importeurs

Duferco SA, Lugano, Zwitserland.

(8)

Daar op basis van gegevens van een referentieland, in dit geval Brazilië, een normale waarde moest worden vastgesteld voor producenten/exporteurs in de VRC die geen BMO zouden verkrijgen, vond daartoe bij onderstaande onderneming een controlebezoek plaats:

e)

producent in het referentieland

ArcelorMittal Vega, São Francisco do Sul, Brazilië.

1.3.   Onderzoektijdvak

(9)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 december 2006 tot en met 30 november 2007 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het einde van het OT („de beoordelingsperiode”).

1.4.   Tussentijds verslag en vervolg van de procedure

(10)

Op 15 september 2008 heeft de Commissie de belanghebbenden een tussentijds verslag doen toekomen met haar voorlopige bevindingen in verband met deze procedure, namelijk dat het onderzoek voorlopig het bestaan van dumping, maar niet van aanmerkelijke schade had aangetoond en dat het mogelijke gevaar voor schade verder moest worden onderzocht. Op grond van de voorlopige bevindingen werd het passend geacht geen voorlopig antidumpingrecht op te leggen, maar het onderzoek voort te zetten. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld relevant bewijsmateriaal en opmerkingen over de voorlopige bevindingen in te dienen. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft alle nadere informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

2.   INTREKKING VAN DE KLACHT EN BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

(11)

Op 11 december 2008 heeft de klager een schrijven aan de Commissie gericht waarmee hij zijn klacht formeel introk. Volgens de klager was de recente marktturbulentie de aanleiding om de klacht in te trekken. Gezien deze omstandigheden wil de klager niet doorgaan met deze zaak betreffende het gevaar voor schade als gevolg van de ingevoerde hoeveelheden, waarbij werd uitgegaan van een analyse van historische gegevens die de huidige marktsituatie niet meer volledig weergeven. Volgens de klager is het verkieslijk in deze omstandigheden op eventuele oneerlijke schadelijke handelspraktijken te reageren met een nieuwe zaak in plaats van deze zaak, waarin niet alle problemen waarmee de bedrijfstak van de Gemeenschap nu wordt geconfronteerd, volledig kunnen worden behandeld.

(12)

De klager voerde ook aan dat, rekening houdend met de recente veranderingen in het Chinese plan ter stimulering van de uitvoer, de Chinese uitvoer opnieuw zal toenemen. Met het oog op het bovenbeschreven gevaar verzocht de klager de Commissie actief toezicht te houden op de invoer van het betrokken product en het nodige te doen om desgevraagd snel een nieuwe procedure te kunnen inleiden. Ten slotte beklemtoonde de klager dat het in het belang van China zou zijn de verdere uitvoer van het betrokken product van dichtbij te volgen en ervoor te zorgen dat de Chinese exporteurs zich op de internationale staalmarkt verantwoordelijk gedragen.

(13)

De huidige situatie ten aanzien van het betrokken product wordt zowel in de EG als in China gekenmerkt door een nooit eerder geziene verandering van de fundamentele economische overwegingen. Niet alleen is het in deze omstandigheden moeilijk om beredeneerde veronderstellingen te maken met betrekking tot de ontwikkeling van de markt op korte tot middellange termijn, maar bovendien lijkt de economische situatie onstabiel en is schade veroorzakende dumping niet volledig uit te sluiten. Daarom wordt het passend geacht in de nabije toekomst toezicht te houden op de invoer in de EG van het betrokken product van oorsprong uit de VRC. De periode van toezicht mag niet langer duren dan 24 maanden vanaf de dag dat de beëindiging van deze procedure wordt bekendgemaakt. De Commissie sluit niet uit dat overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van artikel 5 van de basisverordening een nieuw onderzoek betreffende hetzelfde product wordt geopend indien bewijsmateriaal voor schade veroorzakende dumping wordt verstrekt.

(14)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening kan de procedure beëindigd worden wanneer de klacht wordt ingetrokken, tenzij die beëindiging het belang van de Gemeenschap niet dient.

(15)

In dit verband zij opgemerkt dat de bovenstaande analyse van de huidige situatie ten aanzien van het betrokken product en een eventueel nieuw onderzoek het besluit van de klager om zijn klacht in te trekken onverlet laten. De Commissie is dan ook van oordeel dat deze procedure moet worden beëindigd omdat het onderzoek niet heeft uitgewezen dat dit tegen het belang van de Gemeenschap ingaat. De belanghebbenden werden hiervan in kennis gesteld en in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen die dit besluit konden wijzigen.

(16)

De Commissie is daarom tot de conclusie gekomen dat de antidumpingprocedure betreffende bepaalde via de dompelmethode gemetalliseerde gewalste platte producten van ijzer of van staal, van oorsprong uit de VRC zonder de instelling van antidumpingmaatregelen moet worden beëindigd,

BESLUIT:

Enig artikel

De antidumpingprocedure betreffende bepaalde via de dompelmethode gemetalliseerde gewalste platte producten van ijzer of van staal, namelijk:

gewalste platte producten, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, verzinkt en/of met aluminium bekleed (behalve elektrolytisch verzinkt), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7210 41 00, 7210 49 00, 7210 61 00, 7210 69 00, 7212 30 00, 7212 50 61 en 7212 50 69;

gewalste platte producten van gelegeerd staal, met een breedte van 600 mm of meer, verzinkt en/of met aluminium bekleed (uitgezonderd producten van roestvrij staal, producten van siliciumstaal (transformatorstaal), producten die enkel warm of koud gewalst zijn, en elektrolytisch verzinkte producten), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7225 92 00 en ex 7225 99 00; en

gewalste platte producten van gelegeerd staal, met een breedte van minder dan 600 mm, verzinkt en/of met aluminium bekleed (uitgezonderd producten van roestvrij staal, producten van siliciumstaal (transformatorstaal), producten van sneldraaistaal, producten die enkel warm of koud gewalst zijn, en elektrolytisch verzinkte producten), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7226 99 30 en ex 7226 99 70,

van oorsprong uit de Volksrepubliek China wordt beëindigd.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2009.

Voor de Commissie

Catherine ASHTON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB C 302 van 14.12.2007, blz. 24.


7.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 38/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.