ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 30

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
31 januari 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 72/2009 van de Raad van 19 januari 2009 houdende wijzigingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 2596/97, (EG) nr. 1182/2005 en (EG) nr. 315/2007

1

 

*

Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

16

 

*

Verordening (EG) nr. 74/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

100

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/61/EG

 

*

Besluit van de Raad van 19 januari 2009 tot wijziging van Besluit 2006/144/EG inzake de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

112

 

 

 

*

Bericht aan de lezer(zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

31.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/1


VERORDENING (EG) Nr. 72/2009 VAN DE RAAD

van 19 januari 2009

houdende wijzigingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 2596/97, (EG) nr. 1182/2005 en (EG) nr. 315/2007

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De in 2003/2004 overeengekomen hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) bevatten bepalingen betreffende rapportage; doel hiervan is de doeltreffendheid van de hervormingen na te gaan, en met name de resultaten aan de doelstellingen te toetsen en de invloed van de hervormingen op de betreffende markten te analyseren. In dit verband heeft de Commissie op 20 november 2007 aan het Europees Parlement en de Raad de mededeling „Voorbereiding van de „gezondheidscontrole” van de GLB-hervorming” overgelegd. Met die mededeling en met de daaropvolgende besprekingen van de belangrijkste elementen ervan in het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, alsook met de talrijke bijdragen in het kader van het openbaar overleg moet rekening worden gehouden.

(2)

De in het GLB vastgestelde bepalingen inzake openbare interventie moeten met het oog op een geharmoniseerde aanpak zoveel mogelijk worden vereenvoudigd en aangepast door de toepassing van openbare inschrijvingen uit te breiden. In het bijzonder kan snel optreden vereist zijn inzake de naleving van de maximumhoeveelheden en de kwantitatieve beperkingen voor granen, boter en mageremelkpoeder. Ten einde hierin te voorzien en aangezien het beëindigen van aankopen tegen een vastgestelde prijs, het vaststellen van toewijzingscoëfficiënten en, voor zachte tarwe, het omschakelen naar de inschrijvingsprocedure, geen discretionaire bevoegdheid inhouden, dient de Commissie gemachtigd te worden zonder de bijstand van het comité hiertoe over te gaan.

(3)

Wat granen betreft moet de interventieregeling in het belang van het concurrentievermogen en de marktgerichtheid van de sector worden aangepast, maar dient zij tegelijkertijd te blijven fungeren als veiligheidsnet bij marktverstoringen en moet zij landbouwers in staat stellen soepeler op de marktomstandigheden in te spelen. Bij de aanneming door de Raad van Verordening (EG) nr. 735/2007 (4) waarbij de interventieregeling voor maïs werd gewijzigd, heeft de Commissie toegezegd om de interventieregeling voor granen te herzien, op basis van een analyse waaruit bleek dat aan extra interventiemaatregelen voor gerst bij lage prijsnoteringen een zekere mate van risico kleeft. De vooruitzichten voor granen zijn inmiddels echter sterk veranderd, onder invloed van de gunstige prijzen op de wereldmarkt als gevolg van de toenemende mondiale vraag en de sterk geslonken internationale graanvoorraden. In die context zou het interventieniveau voor andere voedergranen op nul moeten worden gebracht. Op die manier is interventie mogelijk zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de markt voor granen in het algemeen. De gunstige vooruitzichten voor de sector granen gelden ook voor durumtarwe. Dit betekent dat interventieaankopen op dit moment hun doel voorbijschieten omdat de marktprijzen fors hoger liggen dan de interventieprijs. Interventieaankopen van durumtarwe zijn dus thans niet nodig, waarbij het interventieniveau op nul dient te worden gebracht. Aangezien de interventie voor granen dient te fungeren als veiligheidsnet, en niet als factor die de prijsvorming beïnvloedt, verliezen de tussen de lidstaten bestaande verschillen in de oogstperioden die het begin van de verkoopseizoenen markeren, hun nut, omdat de regeling niet langer zal voorzien in prijzen die de interventieniveaus plus de maandelijkse verhogingen weergeven. Omwille van de vereenvoudiging moeten de data voor interventie in de sector granen daarom in de gehele Gemeenschap worden geharmoniseerd.

(4)

Het concurrentievermogen van de rijstsector is sinds de GLB-hervorming van 2003 toegenomen, zoals blijkt uit de stabiele productie, de afnemende voorraden als gevolg van de stijgende vraag op de interne en de wereldmarkt en prijsverwachtingen die aanzienlijk boven de interventieprijs uitstijgen. Interventieaankopen voor rijst zijn dus thans niet nodig, waarbij het interventieniveau op nul dient te worden gebracht.

(5)

Voor de productie en de consumptie van varkensvlees wordt een stijging op de middellange termijn verwacht, zij het tegen een lager tempo dan de afgelopen tien jaar als gevolg van de concurrentie met pluimveevlees en van de hogere voederprijzen. Naar verwachting zullen de prijzen voor varkensvlees aanzienlijk hoger blijven dan de interventieprijs. Aangezien jarenlang geen gebruik is gemaakt van interventieaankopen voor varkensvlees en gezien de marktsituatie en -vooruitzichten, moet de mogelijkheid tot interventieaankopen worden afgeschaft.

(6)

Aangezien de huidige marktsituatie en -vooruitzichten erop wijzen dat varkensvlees, durumtarwe en rijst in 2009 geenszins voor interventie in aanmerking zouden komen, dienen de wijzigingen in, respectievelijk de afschaffing van de interventie in deze sectoren met ingang van het verkoopseizoen 2009/2010 plaats te vinden. Voor de andere granen dienen, opdat de landbouwers zich kunnen aanpassen, de wijzigingen eerst vanaf het verkoopseizoen 2010/2011 hun beslag te krijgen.

(7)

Op de middellange termijn worden de vooruitzichten voor de zuivelsector gekenmerkt door een gestage stijging van de vraag in de Gemeenschap naar producten met een hoge toegevoegde waarde; een substantieel grotere wereldmarktvraag naar zuivelproducten als gevolg van de inkomensstijging en de bevolkingstoename in talrijke gebieden ter wereld, en van een verschuiving van de voorkeur van de consument in de richting van zuivelproducten.

(8)

Voor de aan melkquota gebonden totale communautaire melkproductie wordt een geleidelijke, doch matige daling op de middellange termijn verwacht naarmate de productie van melk voor eigen gebruik als gevolg van de voortgezette herstructurering in de lidstaten die vóór 1 mei 2004 niet tot de Gemeenschap behoorden, zal afnemen en de productietoename onder invloed van de quota beperkt zal blijven. Tegelijkertijd wordt verwacht dat de hoeveelheden melk die voor verwerking aan de zuivelfabrieken worden geleverd, in de beoogde periode zullen blijven toenemen. In deze context van grote interne en externe vraag werkt de melkquotaregeling dus als een rem op de uitbreiding van de productie, terwijl de quota oorspronkelijk zijn ingevoerd als reactie op overproductie. In de huidige marktsituatie vormen quota een hinderpaal voor een marktgerichte bedrijfsvoering omdat het voor landbouwers moeilijker wordt om op prijssignalen te reageren en omdat quota vanwege hun vertragend effect op de herstructurering efficiencywinsten in de sector in de weg staan. De quota verstrijken in 2015. De noodzakelijke aanpassingen moeten geleidelijk worden doorgevoerd, met het oog op een vlotte overgang zonder al te ingrijpende veranderingen na het verstrijken van de quota. Daarom moet, met het oog op de afschaffing van de melkquota, van 2009/2010 tot 2013/2014 per verkoopseizoen een jaarlijkse verhoging van 1 % worden voorzien. Om dezelfde redenen dienen daarnaast andere wijzigingen in het melkquotasysteem te worden aangebracht om dit flexibeler te maken, zowel ten aanzien van de correctie van het vetgehalte, zulks door afschaffing van de correctie krachtens artikel 80, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (5), als ten aanzien van de quotaregeling bij inactiviteit, zulks door verhoging van het in artikel 72, lid 2, van dezelfde verordening vastgestelde percentage dat door een producent gedurende een periode van twaalf maanden dient te worden gebruikt, waardoor ongebruikte quota gemakkelijker opnieuw kunnen worden toegewezen. Het dient de lidstaten te worden toegestaan in het kader van de herstructurering van de sector tot en met 31 maart 2014 binnen zekere grenzen extra nationale steun te blijven verlenen. De quotaverhogingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 248/2008 van de Raad van 17 maart 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 wat de nationale melkquota betreft (6) en de quotaverhoging met 1 % per jaar zorgen er, samen met de andere veranderingen die het opleggen van de overschotheffing minder waarschijnlijk maken, voor dat alleen Italië de kans loopt deze heffing te moeten betalen indien wordt uitgegaan van het huidige productieniveau, waarop over de periode van 2009/2010 tot en met 2013/2014 een jaarlijkse verhoging met 1 % wordt toegepast. Ten einde dit gevaar af te wenden dient daarom de quotaverhoging, rekening houdend met de situatie bij de huidige productie in alle lidstaten, het eerst in Italië plaats te vinden. Om ervoor te zorgen dat in alle lidstaten de quotaverhogingen een gecontroleerde en soepele overgang mogelijk maken, moet het systeem van de overschotheffing voor de komende twee jaar worden versterkt en op een voldoende ontradend niveau worden vastgesteld. Derhalve dient in gevallen waarin de toename van de leveringen aanzienlijk boven het niveau voor 2008/2009 zou liggen, een extra heffing te worden opgelegd.

(9)

De kaasmarkt maakt een gestage uitbreiding door onder invloed van de toenemende vraag op de interne en de externe markt. Bijgevolg zijn de prijzen voor kaas in het algemeen reeds geruime tijd constant en hebben ze weinig te lijden gehad van de verlaging van de institutionele prijzen voor bulkproducten (boter en mageremelkpoeder). De permanente en de facultatieve steun voor de particuliere opslag van een hoogwaardig, marktgericht product als kaas kan daarom niet langer worden gerechtvaardigd, noch vanuit economisch oogpunt, noch vanuit de invalshoek van het marktbeheer, en moet derhalve worden afgeschaft.

(10)

In het kader van de hervorming van de zuivelsector en de huidige marktsituatie is de steun voor mageremelkpoeder dat als diervoeder wordt gebruikt, en van ondermelk voor de productie van caseïne, momenteel niet nodig. Niettemin kan deze vorm van steun nog een rol spelen wanneer als gevolg van overschotten of dreigende overschotten van zuivelproducten een ernstig onevenwicht op de markt ontstaat of dreigt te ontstaan. Seizoensopslag is een regeling waartoe door de Commissie op grond van een degelijke marktanalyse behoort te worden besloten, en geen regeling die elk jaar verplicht wordt opengesteld. Daarom dient de regeling facultatief te worden. Bij toepassing van de regeling moet de steun vooraf of in het kader van een openbare inschrijving worden vastgesteld.

(11)

Vanaf 2004 is de afzetsteun voor boter die bestemd is voor verwerking in banketbakkerswaar en roomijs en voor rechtstreekse consumptie, in overeenstemming met de interventieprijs voor boter verlaagd, zodat hij nul bedroeg op het moment dat de openbare inschrijvingen vanwege de gunstige marktsituatie werden opgeschort. Regelingen voor afzetsteun zijn niet langer noodzakelijk om de markt tegen het interventieprijsniveau te ondersteunen en moeten daarom verdwijnen.

(12)

Net zoals in het kader van de GLB-hervorming van 2003 moet, in het belang van het concurrentievermogen, de marktgerichtheid en de duurzaamheid van de landbouw in de Gemeenschap, de overschakeling van productiesteun naar producentensteun worden voortgezet door de steun die in de Integrale-GMO-verordening is vastgesteld voor gedroogde voedergewassen, vlas, hennep en aardappelzetmeel af te schaffen, en door de steun voor deze producten te integreren in de regeling inzake ontkoppelde inkomenssteun voor elk bedrijf. De ontkoppeling van de aan de landbouwers te betalen steun zal, net als in het kader van de GLB-hervorming van 2003, de daadwerkelijk betaalde bedragen onverlet laten, maar wel de doeltreffendheid van de inkomenssteun aanzienlijk verbeteren.

(13)

De steun voor vlas- en hennepvezels dient nu te worden ontkoppeld. Om de sector de kans te bieden zich aan te passen dient voor de integratie van de steun in de bedrijfstoeslagregeling evenwel in een overgangsperiode te worden voorzien. Derhalve dient er voor lange en korte vlasvezels alsook voor hennepvezels tot 1 juli 2012 steun te worden verleend. Omdat de steun voor korte vlasvezels en hennepvezels gehandhaafd blijft, moet de steun voor lange vlasvezels worden verminderd, ten einde het evenwicht van de steun in de sector te bewaren. Om tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de telers dient deze vermindering evenwel pas plaats te vinden met ingang van het verkoopseizoen 2010/2011.

(14)

De regeling voor gedroogde voedergewassen is hervormd in 2003, toen een deel van de steun aan de sector is gegeven en de rest is ontkoppeld en in de bedrijfstoeslagregeling is geïntegreerd. Gelet op de algemene verschuiving naar meer marktgerichtheid, en gezien de huidige vooruitzichten op de markten voor voeder en eiwithoudende gewassen en de bijzonder negatieve gevolgen die de productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen volgens recent onderzoek blijkt te hebben op het milieu, dient de resterende steun die nog aan de sector wordt verleend, eveneens te worden ontkoppeld zodat de ontkoppeling op de gehele sector van toepassing is. Teneinde de gevolgen van de stopzetting van de steunverlening aan de sector te verzachten, dient de prijs die wordt betaald aan grondstoffenproducenten die als gevolg van de ontkoppeling zelf meer rechtstreekse toeslagrechten zullen ontvangen, op de juiste manier te worden aangepast. Hoewel de herstructurering van de sector sinds de hervorming van 2003 gaande is, dient een overgangsperiode tot 1 april 2012 te worden ingelast om de sector de kans te geven zich aan te passen.

(15)

De in Verordening (EG) nr. 1868/94 van de Raad van 27 juli 1994 tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel (7) vervatte regeling wordt overbodig als gevolg van de afschaffing van de steun voor zetmeelaardappelen bedoeld in Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (8). De steun voor producenten, die in 2003 gedeeltelijk is ontkoppeld, moet nu volledig worden ontkoppeld, zij het met inachtneming van een overgangsperiode tot 1 juli 2012 om de landbouwers in de gelegenheid te stellen hun leveringsverplichtingen aan de steunregeling voor aardappelzetmeel aan te passen. De toepassingsperiode voor de betrokken minimumprijs dient daarom tevens met dezelfde periode te worden verlengd. Na die termijn moet de voor de rechtstreekse betaling geldende contingenteringsregeling worden afgeschaft en dient deze rechtstreekse betaling tegelijkertijd volledig in de bedrijfstoeslagregeling te worden geïntegreerd. In de tussentijd moeten de betrokken bepalingen, net als bij andere vormen van steun en contingenteringsregelingen, worden opgenomen in de Integrale-GMO-verordening.

(16)

De productierestitutie voor zetmeel is ten gevolge van ontwikkelingen op de interne en externe graan- en zetmeelmarkten haar oorspronkelijke doel voorbijgeschoten en zij moet daarom worden afgeschaft. Aangezien deze steun in het licht van de marktsituatie en -vooruitzichten reeds geruime tijd op nul wordt vastgesteld en dit waarschijnlijk zo zal blijven, kan de steun op zeer korte termijn worden afgeschaft zonder dat de sector daaronder zal lijden.

(17)

Producentenorganisaties kunnen een nuttige rol spelen bij het bundelen van het aanbod in sectoren met een onevenwichtige concentratie van producenten en kopers. Daarom moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om in alle sectoren producentenorganisaties op communautair niveau te erkennen.

(18)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (9) bepaalt dat de lidstaten een deel van het bestanddeel van de nationale maxima dat overeenstemt met de areaalbetalingen voor hop, kunnen behouden en kunnen gebruiken voor, met name, het financieren van bepaalde activiteiten van erkende producentenorganisaties. Die verordening wordt ingetrokken en in Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt de areaalbetaling voor hop per 1 januari 2010 ontkoppeld, hetgeen betekent dat de laatste betaling krachtens deze bepaling aan de producentenorganisaties plaatsvindt in 2010. Teneinde de activiteiten van de organisaties van hopproducenten onveranderd te doen voortgaan, moet specifiek worden bepaald dat met ingang van 1 januari 2011 in de betrokken lidstaat gelijke bedragen kunnen worden gebruikt voor dezelfde activiteiten.

(19)

De integrale-GMO-verordening biedt de mogelijkheid dat bedragen die in het kader van artikel 110 decies, lid 4,van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn afgehouden van de steun voor olijfgaarden, worden gebruikt voor het financieren van werkprogramma's van organisaties van marktdeelnemers. Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ingetrokken. In het belang van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten de in de betrokken lidstaten voor de werkprogramma's te gebruiken bedragen specifiek worden vermeld.

(20)

Omwille van de rechtszekerheid en de eenvoud moet worden voorzien in verduidelijking en harmonisatie van de bepalingen betreffende het niet toepassen van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag op betalingen die de lidstaten verrichten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1234/2007 of Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie (10), Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (11), Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad van 18 september 2006 houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (12), Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (13), en Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (14). Bepalingen van deze verordeningen die in bepaalde omstandigheden onder het concept staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag zouden vallen of kunnen vallen, moeten in dit verband worden uitgesloten van de toepassing van de regels inzake staatssteun. De betrokken bepalingen bevatten reeds adequate steunverleningsvoorwaarden ter voorkoming van ongerechtvaardigde concurrentievervalsing.

(21)

De Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

De volgende rechtsinstrumenten zijn inmiddels achterhaald en moeten omwille van de rechtszekerheid worden ingetrokken: Verordening (EEG) nr. 1883/78 van de Raad van 2 augustus 1978 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie (15), Verordening (EEG) nr. 1254/89 van de Raad van 3 mei 1989 tot vaststelling voor het verkoopseizoen voor suiker 1989/1990 van met name bepaalde prijzen in de sector suiker en van de standaardkwaliteit voor suikerbieten (16), Verordening (EEG) nr. 2247/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende noodhulp aan Polen in de vorm van de kosteloze levering van bepaalde landbouwproducten (17), Verordening (EEG) nr. 2055/93 van de Raad van 19 juli 1993 houdende toewijzing van een aanvullende specifieke referentiehoeveelheid aan bepaalde producenten van melk en zuivelproducten (18) en Verordening (EG) nr. 1182/2005 van de Raad van 18 juli 2005 houdende vaststelling van autonome overgangsmaatregelen voor de opening van een communautair tariefcontingent voor de invoer van levende runderen van oorsprong uit Zwitserland (19). De volgende rechtsinstrumenten zijn per 1 mei 2009 achterhaald en moeten om dezelfde reden met ingang van die datum worden ingetrokken: Verordening (EG) nr. 2596/97 van de Raad van 18 december 1997 tot verlenging van de in artikel 149, lid 1, van de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden bedoelde periode (20) en Verordening (EG) en nr. 315/2007 van de Raad van 19 maart 2007 houdende overgangsmaatregelen in afwijking van Verordening (EG) nr. 2597/97 met betrekking tot in Estland vervaardigde consumptiemelk (21).

(23)

Deze verordening dient als algemene regel te worden toegepast vanaf de datum van inwerkingtreding. Om evenwel te voorkomen dat de in deze verordening vastgestelde bepalingen een storend effect hebben op bepaalde voor het verkoopseizoenen 2008/2009 of 2009/2010 te betalen steun, moet de toepassingsdatum voor de bepalingen die rechtstreeks invloed hebben op de werking van regelingen in sectoren waarvoor verkoopseizoenen gelden, worden uitgesteld. In dergelijke gevallen dient deze verordening van toepassing te zijn met ingang van de daaropvolgende verkoopseizoenen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 247/2006

Artikel 16 van Verordening (EG) nr. 247/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

lid 3, tweede alinea, wordt geschrapt;

2)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„4.   Onverminderd de leden 1 en 2 van dit artikel en in afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (22) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 (23) zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening in het kader van titel III, van lid 3 van dit artikel, en van de artikelen 17 en 21 van deze verordening verrichten.

Artikel 2

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 320/2006

Verordening (EG) nr. 320/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 6, lid 6, wordt vervangen door:

„6.   De lidstaten kennen geen nationale steun toe voor in dit artikel bedoelde diversificatiemaatregelen. Mochten de in lid 4, derde alinea, bedoelde maxima het evenwel mogelijk maken een diversificatiesteun van 100 % toe te kennen, dan draagt de lidstaat ten minste 20 % van de in aanmerking komende uitgaven bij.”;

2)

het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:

Artikel 13 bis

Staatssteun

Onverminderd artikel 6, lid 5, van de onderhavige verordening en in afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (22) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 (23), zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening in het kader van de artikelen 3, 6, 7, 8, 9 en 11 van deze verordening verrichten.

Artikel 3

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1405/2006

Het volgende lid wordt toegevoegd aan artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1405/2006:

„3.   Onverminderd de leden 1 en 2 van dit artikel, en in afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (22) en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 (23), zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening in het kader van de artikelen 4 en 7 van deze verordening verrichten.

Artikel 4

Wijzigingen in Verordening (EG) nr. 1234/2007

Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 8, lid 1, punt a), wordt vervangen door:

„a)

voor de sector granen, 101,31 EUR per ton.”;

2)

artikel 10, lid 2, wordt geschrapt;

3)

deel II, titel I, hoofdstuk I, sectie II, subsectie II, wordt vervangen door:

„Subsectie II

Opening van de interventieaankoop

Artikel 11

Openbare-interventieperioden

De openbare interventie is open:

a)

voor granen, van 1 november tot en met 31 mei;

b)

voor padie, van 1 april tot en met 31 juli;

c)

voor suiker, gedurende de verkoopseizoenen 2008/2009 en 2009/2010;

d)

voor rund- en kalfsvlees, gedurende om het even welk verkoopseizoen;

e)

voor boter en mageremelkpoeder, van 1 maart tot en met 31 augustus.

Artikel 12

Opening van de openbare interventie

1.   Tijdens de in artikel 11 genoemde perioden geldt dat de openbare interventie:

a)

open is voor zachte tarwe;

b)

open is voor durumtarwe, gerst, maïs, sorgho, padie, suiker, boter en mageremelkpoeder, met inachtneming van de in artikel 13, lid 1, vastgestelde interventiemaxima;

c)

door de Commissie, zonder de hulp van het in artikel 195, lid 1, bedoelde comité, wordt geopend voor rund- en kalfsvlees wanneer gedurende een representatieve periode de gemiddelde marktprijs voor rund- en kalfsvlees die in een lidstaat of een regio van een lidstaat is geconstateerd op basis van het in artikel 42, lid 1, bedoelde communautaire indelingsschema voor geslachte dieren, onder 1 560 EUR per ton daalt.

2.   De in lid 1, onder punt c), bedoelde openbare interventie voor rund- en kalfsvlees wordt door de Commissie, zonder de hulp van het in artikel 195, lid 1, bedoelde Comité, gesloten indien aan de onder dat punt opgenomen voorwaarden gedurende een representatieve periode niet meer is voldaan.

Artikel 13

Interventiemaxima

1.   De hoeveelheid die via openbare interventie wordt aangekocht, bedraagt maximaal:

a)

voor durumtarwe, gerst, maïs, sorgho en padie, 0 ton voor elke van de in artikel 11, onder a) respectievelijk b), genoemde periodes;

b)

voor suiker, 600 000 ton, uitgedrukt in witte suiker, per verkoopseizoen;

c)

voor boter, 30 000 ton voor elke in artikel 11, onder e), genoemde periode;

d)

voor mageremelkpoeder, 109 000 ton voor elke in artikel 11, onder e), genoemde periode.

2.   Op suiker die overeenkomstig lid 1, onder b), van dit artikel tijdens een verkoopseizoen is opgeslagen, mogen geen andere opslagmaatregelen op grond van de artikelen 32, 52 of 63 worden toegepast.

3.   In afwijking van lid 1 kan de Commissie met betrekking tot de onder a), c), en d) van genoemd lid, genoemde producten besluiten de aldaar vastgestelde via openbare interventie aangekochte hoeveelheden te verhogen indien de marktsituatie en met name de ontwikkeling van de marktprijzen dat vereisen.”;

4)

deel II, titel I, hoofdstuk I, sectie II, subsectie III, wordt vervangen door:

„Subsectie III

Interventieprijzen

Artikel 18

Interventieprijzen

1.   De interventieprijs:

a)

voor zachte tarwe is voor een aangeboden maximumhoeveelheid van 3 miljoen ton gelijk aan de referentieprijs voor de bij artikel 11 bis vastgestelde interventieperiode;

b)

voor boter bedraagt voor de hoeveelheid die wordt aangeboden binnen het maximum van artikel 13, lid 1, onder c), 90 % van de referentieprijs;

c)

voor mageremelkpoeder is voor de hoeveelheid die wordt aangeboden binnen het maximum van artikel 13, lid 1, onder d), gelijk aan de referentieprijs.

2.   Voor de volgende producten worden de interventieprijs en de interventiehoeveelheden door de Commissie vastgesteld in het kader van openbare inschrijvingen:

a)

zachte tarwe, voor de hoeveelheid die de aangeboden maximumhoeveelheid van 3 miljoen ton voor de bij artikel 11 bis vastgestelde interventieperiode te boven gaat;

b)

voor durumtarwe, gerst, maïs, sorgho en padie, krachtens artikel 13, lid 3;

c)

rund- en kalfsvlees;

d)

boter, voor hoeveelheden die het maximum als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder c), te boven gaan, krachtens artikel 13, lid 3, en

e)

mageremelkpoeder, voor hoeveelheden die het maximum als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder d), te boven gaan, krachtens artikel 13, lid 3.

In bijzondere omstandigheden is het toegestaan om, op basis van genoteerde gemiddelde marktprijzen, de openbare inschrijvingen te beperken tot een lidstaat of een regio van een lidstaat, of de interventieprijzen en interventiehoeveelheden per lidstaat of regio van een lidstaat vast te stellen.

3.   De maximumaankoopprijs die overeenkomstig de inschrijvingsprocedures van lid 2 wordt bepaald, mag niet hoger zijn dan:

a)

voor granen en padie, de desbetreffende referentieprijs;

b)

voor rund- en kalfsvlees, de in een lidstaat of een regio van de lidstaat genoteerde gemiddelde marktprijs, verhoogd met een door de Commissie op basis van objectieve criteria vastgesteld bedrag;

c)

voor boter, 90 % van de referentieprijs;

d)

voor mageremelkpoeder, de referentieprijs.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde interventieprijzen kunnen:

a)

voor granen onderhevig zijn aan prijsstijgingen of -dalingen om reden van kwaliteit, en

b)

voor padie, indien de kwaliteit van de aan het betaalorgaan aangeboden producten afwijkt van de in punt A van bijlage IV genoemde standaardkwaliteit, dienovereenkomstig worden verhoogd of verlaagd. Voorts kan de Commissie interventieprijsverhogingen of -verlagingen vaststellen om ervoor te zorgen dat de productie op bepaalde variëteiten wordt gericht.

5.   De interventieprijs voor suiker is 80 % van de referentieprijs die wordt vastgesteld voor het verkoopseizoen volgende op dat waarin het aanbod is gedaan. Als de kwaliteit van de aan het betaalorgaan aangeboden suiker evenwel afwijkt van de in punt B van bijlage IV gedefinieerde standaardkwaliteit waarvoor de referentieprijs is vastgesteld, wordt de interventieprijs dienovereenkomstig verhoogd of verlaagd.”;

5)

artikel 28, punt b), wordt geschrapt;

6)

artikel 30 wordt geschrapt;

7)

artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt e) geschrapt;

b)

lid 2, tweede alinea, wordt geschrapt;

8)

artikel 36 wordt geschrapt;

9)

artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

de eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de in artikel 10 genoemde producten die voor openbare interventie worden aangekocht en door de in de artikelen 28 en 31 genoemde producten waarvoor steun voor openbare opslag wordt verleend, met name wat betreft kwaliteit, kwaliteitsgroepen, kwaliteitsklassen, categorieën, hoeveelheden, verpakking inclusief etikettering, maximale houdbaarheid, bewaring, het productstadium waarop de interventieprijs betrekking heeft, en de duur van de particuliere opslag;”;

b)

na punt a) wordt het volgende punt ingevoegd:

„a bis)

de eerbiediging van de in artikel 13, lid 1, en artikel 18, lid 1, onder a), bepaalde maximumhoeveelheden en kwantitatieve beperkingen; in dit verband kan de Commissie in de uitvoeringsbepalingen worden gemachtigd tot het beëindigen van aankopen tegen een vastgestelde prijs, het vaststellen van toewijzingscoëfficiënten en, voor zachte tarwe, het omschakelen naar de in artikel 18, lid 2, bedoelde inschrijvingsprocedure, zonder de bijstand van het in artikel 195, lid 1, bedoelde comité.”;

10)

artikel 46, lid 3, wordt geschrapt;

11)

artikel 55 wordt vervangen door:

Artikel 55

Quotastelsels

1.   Voor de volgende producten wordt een quotaregeling toegepast:

a)

melk en andere zuivelproducten als omschreven in artikel 65, onder a) en b);

b)

suiker, isoglucose en inulinestroop;

c)

aardappelzetmeel dat in aanmerking komt voor communautaire steun.

2.   Als een producent met betrekking tot de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel bedoelde quotaregelingen de desbetreffende quota overschrijdt en, wat suiker betreft, geen gebruik maakt van de in artikel 61 bedoelde overtollige hoeveelheden, wordt op die hoeveelheden een overschotheffing gelegd met inachtneming van de in de secties II en III vastgestelde voorwaarden.”;

12)

in artikel 72, lid 2, wordt „70 %” vervangen door „85 %”;

13)

aan artikel 78, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de perioden van twaalf maanden die ingaan op 1 april 2009 en 1 april 2010 wordt de overschotheffing voor hoeveelheden melk die meer dan 106 % bedragen van de nationale leveringsquota die van toepassing zijn tijdens de twaalfmaandelijkse periode die ingaat op 1 april 2008, vastgesteld op 150 % van de in de tweede alinea bedoelde heffing.”;

14)

artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Op nationaal niveau wordt de overschotheffing berekend op basis van de overeenkomstig de eerste alinea gecorrigeerde som van de leveringen.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt;

c)

aan lid 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bij toepassing van artikel 78, lid 1, derde alinea, zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer zij de bijdrage van elke producent in de betaling van het deel van de heffing dat resulteert uit de toepassing van het in die alinea bedoelde hogere percentage vaststellen, aan dit deel evenredig wordt bijgedragen door de producenten die, volgens door de lidstaat vast te stellen objectieve criteria, hiervoor aansprakelijk zijn.”;

15)

in deel II, titel I, hoofdstuk III, wordt de volgende sectie ingevoegd:

„Sectie III bis

Quota voor aardappelzetmeel

Artikel 84 bis

Quota voor aardappelzetmeel

1.   Voor het verkoopseizoen waarin de quotaregeling van toepassing is, worden aan de aardappelzetmeel producerende lidstaten quota toegewezen overeenkomstig artikel 204, lid 5, en bijlage X bis.

2.   Elke in bijlage X bis bedoelde producerende lidstaat verdeelt het hem toegewezen quotum over de aardappelzetmeelfabrikanten, voor gebruik in de betrokken verkoopseizoenen, op basis van het aan elke fabrikant in 2007/2008 toegewezen quotum.

3.   Een aardappelzetmeelfabrikant mag geen teeltcontract met een aardappelteler sluiten voor een hoeveelheid aardappelen die een hoeveelheid zetmeel boven het hem op grond van lid 2 toegewezen quotum zou opleveren.

4.   De boven het in lid 2 bedoelde quotum geproduceerde hoeveelheden aardappelzetmeel worden uiterlijk aan het einde van het kalenderjaar waarin het betrokken verkoopseizoen afloopt, in ongewijzigde staat uit de Gemeenschap uitgevoerd. Voor deze hoeveelheden wordt geen uitvoerrestitutie toegekend.

5.   Niettegenstaande lid 4 kan een aardappelzetmeelfabrikant in ieder verkoopseizoen boven het hem voor dat verkoopseizoen toegewezen quotum gebruik maken van ten hoogste 5 % van zijn quotum voor het volgende verkoopseizoen. In dat geval wordt zijn quotum voor het volgende verkoopseizoen dienovereenkomstig verlaagd.

6.   De in deze sectie vervatte bepalingen gelden niet voor de productie van aardappelzetmeel door fabrikanten die niet onder lid 2 van dit artikel vallen en die aardappelen aankopen waarvoor de telers de in artikel 77 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (24) bedoelde betaling niet hebben ontvangen.

16)

aan artikel 85 wordt het volgende punt toegevoegd:

„d)

in het kader van sectie III bis, aardappelzetmeelfabrikanten die fuseren, van eigenaar veranderen of hun werkzaamheden aanvangen of beëindigen.”;

17)

deel II, titel I, hoofdstuk IV, sectie I, subsectie I, wordt geschrapt;

18)

in artikel 91, lid 1, worden de eerste twee alinea's vervangen door:

„De steun voor de verwerking van stro van lang vezelvlas en het stro van kort vezelvlas en vezelhennep wordt voor de verkoopseizoenen 2009/2010 tot en met 2011/2012 aan de erkende eerste verwerker toegekend op basis van de hoeveelheid vezels die daadwerkelijk is verkregen uit het stro waarvoor met een landbouwer een aankoop-verkoopcontract is gesloten.”;

19)

artikel 92, lid 1, eerste alinea, wordt als volgt gewijzigd:

a)

het tweede streepje van punt a) wordt vervangen door de volgende twee streepjes:

„—

200 EUR per ton voor het verkoopseizoen 2009/2010, en

160 EUR per ton voor de verkoopseizoenen 2010/2011 en 2011/2012.”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

voor korte vlasvezels en voor hennepvezels met maximaal 7,5 % onzuiverheden en scheven: 90 EUR per ton voor de verkoopseizoenen 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012;”;

20)

artikel 94, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Voor lange vlasvezels waarvoor steun kan worden verleend, wordt een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 80 878 ton vastgesteld voor elk van de verkoopseizoenen van 2009/2010 tot en met 2011/2012. Die hoeveelheid wordt overeenkomstig punt A.I van bijlage XI in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden over bepaalde lidstaten verdeeld.”;

21)

artikel 94, lid 1 bis, wordt vervangen door:

„1 bis.   Voor korte vlasvezels en voor hennepvezels waarvoor steun kan worden verleend, wordt voor de verkoopseizoenen 2009/2010 tot en met 2011/2012 een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 147 265 ton vastgesteld. Die hoeveelheid wordt overeenkomstig punt A.II van bijlage XI in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden over bepaalde lidstaten verdeeld.”;

22)

in deel II, titel I, hoofdstuk IV, sectie I, wordt de volgende subsectie ingevoegd:

„Subsectie III

Aardappelzetmeel

Artikel 95 bis

Premie voor aardappelzetmeel

1.   Aan de aardappelzetmeelfabrikanten wordt voor de verkoopseizoenen 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012 een premie van 22,25 EUR per geproduceerde ton zetmeel verleend voor ten hoogste het in artikel 84 bis, lid 2, bedoelde quotum, mits zij de aardappeltelers een minimumprijs hebben betaald voor alle aardappelen die nodig zijn voor de productie van dat quotum aan zetmeel.

2.   De minimumprijs voor aardappelen die bestemd zijn voor de productie van aardappelzetmeel, wordt vastgesteld op 178,31 EUR per ton voor de betrokken verkoopseizoenen.

Die prijs heeft betrekking op de aan de fabrikant geleverde hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel.

De minimumprijs wordt aangepast aan het zetmeelgehalte van de aardappelen.

3.   De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor deze subsectie vast.”;

23)

artikel 96 wordt geschrapt;

24)

de artikelen 99 en 100 worden vervangen door de volgende tekst:

Artikel 99

Steun voor ondermelk en mageremelkpoeder die voor voederdoeleinden worden gebruikt

1.   Wanneer overschotten van zuivelproducten ontstaan of dreigen te ontstaan die de markt ernstig verstoren of dat naar verwachting zullen doen, kan de Commissie overeenkomstig door haar vast te stellen voorwaarden en productnormen besluiten tot het verlenen van steun voor in de Gemeenschap geproduceerde ondermelk en in de Gemeenschap geproduceerd mageremelkpoeder die/dat bestemd is om voor voederdoeleinden te worden gebruikt. De steun kan vooraf of op grond van een openbare inschrijving worden vastgesteld.

Karnemelk en karnemelkpoeder worden eveneens als ondermelk en mageremelkpoeder in de zin van dit artikel beschouwd.

2.   Bij de vaststelling van de steunbedragen houdt de Commissie rekening met de in artikel 8, lid 1, onder e) ii), vastgestelde referentieprijs voor mageremelkpoeder en met de ontwikkeling van de markt voor ondermelk en mageremelkpoeder.

Artikel 100

Steun voor ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt

1.   Wanneer overschotten van zuivelproducten ontstaan of dreigen te ontstaan die de markt ernstig verstoren of dat naar verwachting zullen doen, kan de Commissie overeenkomstig door haar vast te stellen voorwaarden en productnormen voor dit soort melk en de daarmee geproduceerde caseïne en caseïnaten besluiten tot het verlenen van steun voor in de Gemeenschap geproduceerde ondermelk die tot caseïne en caseïnaten wordt verwerkt. De steun kan vooraf of op grond van een openbare inschrijving worden vastgesteld.

2.   Bij de vaststelling van de steunbedragen houdt de Commissie rekening met de ontwikkeling van de markt voor mageremelkpoeder en met de in artikel 8, lid 1, onder e) ii), vastgestelde referentieprijs voor mageremelkpoeder.

De steun kan worden gedifferentieerd naargelang de ondermelk tot caseïne of tot caseïnaten wordt verwerkt en naargelang van de kwaliteit van deze producten.”;

25)

artikel 101 wordt geschrapt;

26)

artikel 102, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten kunnen in aanvulling op de steun van de Gemeenschap nationale steun toekennen voor de uitreiking van de in lid 1 bedoelde producten aan leerlingen in scholen. De lidstaten kunnen hun nationale steun financieren door de zuivelsector een heffing op te leggen of om enige andere bijdrage te vragen.”;

27)

de volgende sectie wordt ingevoegd:

„Sectie III bis

Steun in de sector hop

Artikel 102 bis

Steun voor organisaties van producenten

1.   De Gemeenschap zal betalingen aan in het kader van artikel 122 erkende producentenorganisaties in de hopsector financieren met het oog op de financiering van de in dat artikel vermelde doelstellingen.

2.   De jaarlijkse communautaire financiering voor de betaling aan de producentenorganisaties bedraagt voor Duitsland 2 277 000 EUR.

3.   De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen voor deze sectie vast.”;

28)

in artikel 103:

a)

wordt in lid 1 de inleidende zin vervangen door:

„1.   De Gemeenschap financiert door de in artikel 125 genoemde organisaties van marktdeelnemers op te stellen driejaarlijkse werkprogramma's op een of meer van de volgende gebieden:”;

b)

wordt het volgende lid toegevoegd:

„1 bis.   De jaarlijkse communautaire financiering van de werkprogramma's bedraagt:

a)

11 098 000 EUR voor Griekenland;

b)

576 000 EUR voor Frankrijk; en

c)

35 991 000 EUR voor Italië.”;

29)

artikel 103 sexies, lid 2, wordt geschrapt;

30)

artikel 105, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten kunnen specifieke nationale steun betalen ter bescherming van bedrijven uit de bijenteeltsector die te kampen hebben met ongunstige structurele of natuurlijke omstandigheden of de specifieke nationale steun betalen die wordt verleend in het kader van programma's voor economische ontwikkeling, behalve wanneer het gaat om steun ten behoeve van de productie of de handel. Die steun moet door de lidstaten ter kennis van de Commissie worden gebracht, samen met de toezending van het bijenteeltprogramma overeenkomstig artikel 109.”;

31)

artikel 119 wordt vervangen door:

Artikel 119

Gebruik van caseïne en caseïnaten bij de bereiding van kaas

Wanneer steun wordt betaald op grond van artikel 100, kan de Commissie bepalen dat caseïne en caseïnaten slechts bij de bereiding van kaas mogen worden gebruikt na voorafgaande toestemming, die alleen wordt verleend als dit gebruik een noodzakelijke voorwaarde voor de bereiding van de producten vormt.”;

32)

aan artikel 122 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Organisaties van producenten van een in artikel 1 genoemde sector die niet in lid 1, onder a), wordt genoemd, kunnen door de lidstaten eveneens overeenkomstig de onder b) en c) van dat lid vastgestelde voorwaarden worden erkend.”;

33)

artikel 124, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Artikel 122 en artikel 123, lid 1, zijn van toepassing onverminderd de erkenning door de lidstaten, op basis van nationale wetgeving en in overeenstemming met de communautaire wettelijke bepalingen, van producenten- of brancheorganisaties in een in artikel 1 genoemde sector, met uitzondering van de in artikel 122, eerste alinea, onder a), en artikel 123, lid 1, genoemde sectoren.”;

34)

artikel 180 wordt vervangen door:

Artikel 180

Toepassing van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag

De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1, lid 1, onder a) tot en met k), en onder m) tot en met u), en in artikel 1, lid 3, van deze verordening genoemde producten.

De artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag zijn echter niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig deze verordening in het kader van de artikelen 44, 45, 46, 47, 48, 102, 102 bis, 103, 103 bis, 103 ter, 103 sexies, 103 octies bis, 104, 105 en 182 van deze verordening verrichten.”;

35)

aan artikel 182 wordt het volgende lid toegevoegd:

„7.   Onverminderd de Gemeenschapssteun die overeenkomstig artikel 68, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 73/2009 is toegekend, kunnen de lidstaten tot en met 31 maart 2014 aan landbouwers in de zuivelsector staatssteun voor een jaarlijks totaalbedrag ten belope van ten hoogste 55 % van het in artikel 69, lid 4 en lid 5, van die verordening vastgestelde maximum toekennen. De totale som van de Gemeenschapssteun uit hoofde van de in artikel 68, lid 4, van die verordening bedoelde maatregelen en van de staatssteun mag evenwel in geen geval het in dat artikel 68, lid 4, bedoelde maximum overschrijden.”;

36)

aan artikel 184 wordt het volgende lid toegevoegd:

„6.

Vóór 31 december 2010 en 31 december 2012 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de evolutie van de marktsituatie en de daaruit volgende voorwaarden voor een vlotte, geleidelijke afschaffing van de melkquotaregeling, zo nodig vergezeld van de passende voorstellen. Bovendien zal zij in een verslag bestuderen welke gevolgen dit heeft voor producenten van kaas met een beschermde oorsprongsbenaming overeenkomstig Verordening (EG) nr. 510/2006.”;

37)

aan artikel 204 wordt het volgende lid toegevoegd:

„5.   Wat aardappelzetmeel betreft, is deel II, titel I, hoofdstuk III, sectie III bis van toepassing tot het einde van het verkoopseizoen 2011/2012 voor aardappelzetmeel.”;

38)

bijlage IX, punt 1, wordt vervangen door de tekst van bijlage I bij de onderhavige verordening;

39)

de tekst van bijlage II bij de onderhavige verordening wordt ingevoegd als bijlage X bis;

40)

de tekst van bijlage III bij de onderhavige verordening wordt in bijlage XXII ingevoegd als punt 20 bis.

Artikel 5

Wijziging van Verordening (EG) nr. 3/2008

Artikel 13, lid 6, van Verordening (EG) nr. 3/2008 wordt vervangen door:

„6.   In afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (22) en van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 (23) zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op door de lidstaten verrichte betalingen, met inbegrip van hun financiële bijdragen, noch op de uit parafiscale heffingen of verplichte bijdragen afkomstige financiële bijdragen van de lidstaten of van de indienende organisaties voor programma's die op grond van artikel 36 van het Verdrag in aanmerking komen voor Gemeenschapssteun en door de Commissie zijn geselecteerd overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de onderhavige verordening.

Artikel 6

Wijziging van Verordening (EG) nr. 479/2008

Artikel 127, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 wordt vervangen door:

„2.   Onverminderd de in artikel 8, lid 4, tweede alinea, van deze verordening bedoelde maximumpercentages zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten overeenkomstig deze verordening verrichten in het kader van titel II, van titel V, hoofdstuk III, en van artikel 119 van deze verordening.”.

Artikel 7

Intrekkingen

1.   De Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93 en (EG) nr. 1182/2005 worden ingetrokken.

2.   De Verordeningen (EG) nr. 2596/97 en (EG) nr. 315/2007 worden met ingang van 1 mei 1999 ingetrokken.

3.   Verordening (EG) nr. 1868/94 wordt met ingang van 1 juli 2009 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1234/2007 en worden gelezen volgens de desbetreffende in bijlage XXII bij die verordening opgenomen concordantietabel.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Niettemin geldt het volgende:

a)

de punten 5 tot en met 8, 12 tot en met 14 en 38 van artikel 4 zijn van toepassing met ingang van 1 april 2009;

b)

de punten 11, 15, 16, 18 tot en met 25, 31, 37 en 39 van artikel 4 zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2009;

c)

de punten 1, 3, 4 en 9, onder b), van artikel 4 zijn van toepassing met ingang van:

i)

1 juli 2009 voor durumtarwe;

ii)

1 september 2009 voor de sector rijst;

iii)

1 oktober 2009 voor de sector suiker;

iv)

1 juli 2010 voor zachte tarwe, gerst, maïs en sorgho;

d)

punt 27 van artikel 4 is van toepassing met ingang van 1 januari 2011;

e)

punt 17 van artikel 4 is van toepassing met ingang van 1 april 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GANDALOVIČ


(1)  Advies van 19 november 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 23 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 8 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 735/2007 van de Raad van 11 juni 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1784/2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 6).

(5)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(6)  PB L 76 van 19.3.2008, blz. 6.

(7)  PB L 197 van 30.7.1994, blz. 4.

(8)  Zie bladzijde 16 van dit Publicatieblad.

(9)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(10)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

(11)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42.

(12)  PB L 265 van 26.9.2006, blz. 1.

(13)  PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.

(14)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(15)  PB L 216 van 5.8.1978, blz. 1.

(16)  PB L 126 van 9.5.1989, blz. 1.

(17)  PB L 216 van 27.7.1989, blz. 5.

(18)  PB L 187 van 29.7.1993, blz. 8.

(19)  PB L 190 van 22.7.2005, blz. 1.

(20)  PB L 351 van 23.12.1997, blz. 12.

(21)  PB L 84 van 24.3.2007, blz. 1.

(22)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(23)  Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7).”.

(24)  Zie bladzijde 16 van dit Publicatieblad.”;


BIJLAGE I

„1.   Nationale quota: Hoeveelheden (ton) per tijdvak van twaalf maanden per lidstaat:

Lidstaat

2008/09

2009/10

2010/11

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

België

3 427 288,740

3 461 561,627

3 496 177,244

3 531 139,016

3 566 450,406

3 602 114,910

3 602 114,910

Bulgarije

998 580,000

1 008 565,800

1 018 651,458

1 028 837,973

1 039 126,352

1 049 517,616

1 049 517,616

Tsjechische Republiek

2 792 689,620

2 820 616,516

2 848 822,681

2 877 310,908

2 906 084,017

2 935 144,857

2 935 144,857

Denemarken

4 612 619,520

4 658 745,715

4 705 333,172

4 752 386,504

4 799 910,369

4 847 909,473

4 847 909,473

Duitsland

28 847 420,391

29 135 894,595

29 427 253,541

29 721 526,076

30 018 741,337

30 318 928,750

30 318 928,750

Estland

659 295,360

665 888,314

672 547,197

679 272,669

686 065,395

692 926,049

692 926,049

Ierland

5 503 679,280

5 558 716,073

5 614 303,234

5 670 446,266

5 727 150,729

5 784 422,236

5 784 422,236

Griekenland

836 923,260

845 292,493

853 745,418

862 282,872

870 905,700

879 614,757

879 614,757

Spanje

6 239 289,000

6 301 681,890

6 364 698,709

6 428 345,696

6 492 629,153

6 557 555,445

6 557 555,445

Frankrijk

25 091 321,700

25 342 234,917

25 595 657,266

25 851 613,839

26 110 129,977

26 371 231,277

26 371 231,277

Italië

10 740 661,200

11 288 542,866

11 288 542,866

11 288 542,866

11 288 542,866

11 288 542,866

11 288 542,866

Cyprus

148 104,000

149 585,040

151 080,890

152 591,699

154 117,616

155 658,792

155 658,792

Letland

743 220,960

750 653,170

758 159,701

765 741,298

773 398,711

781 132,698

781 132,698

Litouwen

1 738 935,780

1 756 325,138

1 773 888,389

1 791 627,273

1 809 543,546

1 827 638,981

1 827 638,981

Luxemburg

278 545,680

281 331,137

284 144,448

286 985,893

289 855,752

292 754,310

292 754,310

Hongarije

2 029 861,200

2 050 159,812

2 070 661,410

2 091 368,024

2 112 281,704

2 133 404,521

2 133 404,521

Malta

49 671,960

50 168,680

50 670,366

51 177,070

51 688,841

52 205,729

52 205,729

Nederland

11 465 630,280

11 580 286,583

11 696 089,449

11 813 050,343

11 931 180,847

12 050 492,655

12 050 492,655

Oostenrijk

2 847 478,469

2 875 953,254

2 904 712,786

2 933 759,914

2 963 097,513

2 992 728,488

2 992 728,488

Polen

9 567 745,860

9 663 423,319

9 760 057,552

9 857 658,127

9 956 234,709

10 055 797,056

10 055 797,056

Portugal

1 987 521,000

2 007 396,210

2 027 470,172

2 047 744,874

2 068 222,323

2 088 904,546

2 088 904,546

Roemenië

3 118 140,000

3 149 321,400

3 180 814,614

3 212 622,760

3 244 748,988

3 277 196,478

3 277 196,478

Slovenië

588 170,760

594 052,468

599 992,992

605 992,922

612 052,851

618 173,380

618 173,380

Slowakije

1 061 603,760

1 072 219,798

1 082 941,996

1 093 771,416

1 104 709,130

1 115 756,221

1 115 756,221

Finland

2 491 930,710

2 516 850,017

2 542 018,517

2 567 438,702

2 593 113,089

2 619 044,220

2 619 044,220

Zweden

3 419 595,900

3 453 791,859

3 488 329,778

3 523 213,075

3 558 445,206

3 594 029,658

3 594 029,658

Verenigd Koninkrijk

15 125 168,940

15 276 420,629

15 429 184,836

15 583 476,684

15 739 311,451

15 896 704,566

15 896 704,566”


BIJLAGE II

„BIJLAGE X bis

Quota voor aardappelzetmeel per verkoopseizoen, als bedoeld in artikel 84 bis

Lidstaat

(ton)

Tsjechische Republiek

33 660

Denemarken

168 215

Duitsland

656 298

Estland

250

Spanje

1 943

Frankrijk

265 354

Letland

5 778

Litouwen

1 211

Nederland

507 403

Oostenrijk

47 691

Polen

144 985

Slowakije

729

Finland

53 178

Zweden

62 066

TOTAAL

1 948 761”


BIJLAGE III

„20 bis.   Verordening (EEG) nr. 1868/94

Verordening (EEG) nr. 1868/94

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 55, lid 1, onder c)

Artikel 2, lid 1 en lid 2, eerste alinea

Artikel 84 bis, leden 1 en 2

Artikel 4

Artikel 84 bis, lid 3

Artikel 4 bis

Artikel 95 bis, lid 2

Artikel 5

Artikel 95 bis, lid 1

Artikel 6

Artikel 84 bis, leden 4 en 5

Artikel 7

Artikel 84 bis, lid 6

Artikel 8

Artikel 85, onder d), en artikel 95 bis, lid 3”


31.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/16


VERORDENING (EG) Nr. 73/2009 VAN DE RAAD

van 19 januari 2009

tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gelet op de Akte van toetreding van 1979, en met name op punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2)

Na raadpleging van het Comité van de Regio's (3)

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van bepalingen die zijn opgenomen in de in 2003 en 2004 goedgekeurde hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten de doeltreffendheid van de hervormingen worden onderzocht. De Commissie heeft in dit verband op 20 november 2007 bij het Europees Parlement en de Raad de mededeling „Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming” ingediend. Er moet rekening worden gehouden met deze mededeling, de bespreking van de belangrijkste daarin vervatte elementen in het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en de talrijke bijdragen in het kader van het openbaar overleg.

(2)

Bepaalde elementen van het steunmechanisme moeten worden aangepast, zo blijkt in het bijzonder uit de ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen (4). Met name moeten meer vormen van rechtstreekse steun worden ontkoppeld en dient de werking van de bedrijfstoeslagregeling te worden vereenvoudigd. Bovendien is Verordening (EG) nr. 1782/2003 herhaaldelijk grondig gewijzigd. Om deze redenen en omwille van de duidelijkheid moet zij worden ingetrokken en worden vervangen door de onderhavige verordening.

(3)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt een verlaging of uitsluiting toegepast van de rechtstreekse steun aan landbouwers die niet voldoen aan bepaalde voorschriften op het gebied van volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, milieu en dierenwelzijn. Deze „randvoorwaarden” maken integraal deel uit van de communautaire steunverlening in de vorm van rechtstreekse betalingen en dienen derhalve te worden behouden. Een aantal voorschriften binnen de werkingssfeer van de randvoorwaarden blijkt echter onvoldoende betrekking te hebben op landbouwactiviteiten of landbouwgrond, of gaat veeleer de nationale autoriteiten aan dan de landbouwers. Daarom dient de werkingssfeer van de randvoorwaarden te worden aangepast.

(4)

Om te voorkomen dat landbouwgrond wordt opgegeven en te waarborgen dat deze grond in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, is bovendien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 een communautair kader vastgesteld waarbinnen de lidstaten normen vaststellen met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, inclusief de bodem- en klimaatgesteldheid en de bestaande landbouwsystemen, grondgebruik, vruchtwisseling, landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. Dit kader moet worden gehandhaafd. De ervaring leert echter dat bepaalde normen niet voldoende relevant zijn of niet voldoende positieve effecten hebben om te rechtvaardigen dat zij door alle lidstaten worden toegepast. Dergelijke normen moeten derhalve facultatief zijn voor de lidstaten. Om voor een zo consistent mogelijk kader te zorgen, mag een norm niet facultatief zijn indien de betrokken lidstaat vóór 2009 op basis van de betrokken norm reeds een minimumeis heeft vastgesteld of indien er met betrekking tot deze norm nationale voorschriften zijn.

(5)

De afschaffing van de verplichte braaklegging in het kader van de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig deze verordening kan in bepaalde gevallen nadelige gevolgen hebben voor het milieu, met name voor sommige landschapselementen. Daarom moeten de communautaire bepalingen die tot doel hebben duidelijk omschreven landschapselementen te beschermen, worden aangescherpt. In specifieke situaties moet een lidstaat ook in de vaststelling en/of het behoud van habitats kunnen voorzien.

(6)

In bepaalde gebieden wordt het steeds problematischer de watervoorraden voor landbouwactiviteiten te beschermen en te beheren. Het communautaire kader voor een goede landbouw- en milieuconditie dient daarom ook te worden versterkt teneinde water tegen verontreiniging en afspoeling te beschermen en het watergebruik te beheren.

(7)

In Verordening (EG) nr. 1782/2003 is het positieve effect van blijvend grasland op het milieu erkend. De maatregelen in die verordening ter bevordering van de instandhouding van bestaand blijvend grasland om een massale omzetting in bouwland te voorkomen, dienen te worden gehandhaafd.

(8)

Voor een beter evenwicht tussen de beleidsinstrumenten die op bevordering van duurzame landbouw zijn gericht enerzijds, en die welke bevordering van de plattelandsontwikkeling tot doel hebben anderzijds, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 op verplichte basis een systeem ingevoerd waarbij de rechtstreekse betalingen geleidelijk worden verlaagd („modulatie”). Dit systeem moet worden behouden en moet de vrijstelling van modulatie voor de eerste 5 000 EUR aan rechtstreekse betalingen omvatten.

(9)

De besparingen die voortvloeien uit modulatie worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Sinds de aanneming van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de landbouwsector geconfronteerd met nieuwe, veeleisende uitdagingen, zoals de klimaatverandering en het toenemende belang van bio-energie, alsook de behoefte aan beter waterbeheer en aan een efficiëntere bescherming van de biodiversiteit. Als verdragsluitende partij bij het Protocol van Kyoto (5) is de Europese Gemeenschap ertoe gehouden haar beleid aan te passen in het licht van de klimaatveranderingsproblematiek. Naar aanleiding van ernstige problemen in verband met waterschaarste en droogte oordeelde de Raad bovendien in zijn conclusies „Waterschaarste en droogten” van 30 oktober 2007 dat de waterbeheersvraagstukken in de landbouw nader moeten worden bestudeerd. Voorts heeft de Raad er in zijn conclusies „Het biodiversiteitsverlies uiterlijk in 2010 een halt toeroepen” van 18 december 2006 op gewezen dat de bescherming van de biodiversiteit een zeer belangrijke uitdaging blijft en dat, hoewel belangrijke vorderingen zijn geboekt, extra inspanningen moeten worden geleverd, wil de Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen. Aangezien innovatie met name kan bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés, dient zij de inspanningen om deze uitdagingen aan te pakken te ondersteunen. In 2015 verstrijkt de melkquotaregeling die is ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (6). De zuivelproducenten zullen bijgevolg specifieke inspanningen moeten leveren om zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen, met name in probleemgebieden. Ook deze bijzondere situatie zou dus moeten worden omschreven als een nieuwe uitdaging waaraan de lidstaten het hoofd moeten kunnen bieden om voor een „zachte landing” van de zuivelsector in hun land te zorgen.

(10)

De Gemeenschap erkent de noodzaak om deze nieuwe uitdagingen in het kader van haar beleid aan te pakken. Op het gebied van de landbouw vormen de plattelandsontwikkelingsprogramma's die zijn goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (7), hiertoe een geschikt instrument. Om de lidstaten in staat te stellen hun plattelandsontwikkelingsprogramma's dienovereenkomstig aan te passen zonder hun lopende activiteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling op andere gebieden te beperken, dienen aanvullende financiële middelen ter beschikking te worden gesteld. De financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bieden echter geen ruimte om het plattelandsontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap met de nodige extra financiële middelen toe te rusten. In deze omstandigheden dienen de vereiste financiële middelen grotendeels te worden gehaald uit de opbrengsten van een geleidelijke verhoging van de voor de modulatie geldende verlagingspercentages voor de rechtstreekse betalingen.

(11)

Kenmerkend voor de verdeling van de rechtstreekse inkomenssteun over de landbouwers is dat een groot aantal betalingen worden toegewezen aan een vrij gering aantal grootschalige begunstigden. Het moge duidelijk zijn dat het voor een efficiënte verwezenlijking van het met inkomenssteun beoogde doel niet nodig is dat aan grootschalige begunstigden hetzelfde steunbedrag per eenheid wordt toegekend. Grote begunstigden hebben bovendien een groter aanpassingsvermogen en kunnen bijgevolg gemakkelijker werken met lagere steunbedragen per eenheid. Daarom is het billijk te verwachten dat landbouwers met hoge steunbedragen een bijzondere bijdrage leveren tot de financiering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die op de nieuwe uitdagingen zijn toegespitst. Hiertoe is het passend een mechanisme vast te stellen aan de hand waarvan op de hogere betalingen een forsere verlaging wordt toegepast en moeten de daaruit voortvloeiende opbrengsten moeten worden gebruikt om de nieuwe uitdagingen in het kader van de plattelandsontwikkeling aan te gaan.

(12)

De bijzondere geografische ligging, het insulaire karakter, de geringe oppervlakte, het bergachtige reliëf en het klimaat leggen de landbouw in de ultraperifere gebieden extra lasten op. Om deze lasten en beperkingen te milderen, moeten landbouwers in de ultraperifere gebieden vrijgesteld worden van de verplichte verlaging via de modulatie.

(13)

Lidstaten die voor vrijwillige modulatie hebben geopteerd, moeten de verhoogde percentages voor de verplichte modulatie in aanmerking nemen. Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad van 27 maart 2007 houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers voorziet (8), dient daarom overeenkomstig te worden gewijzigd.

(14)

De bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde verlaging van vijf procentpunten in het kader van de modulatie moeten aan de lidstaten worden toegewezen op basis van dezelfde criteria als die welke in die verordening zijn vastgesteld, dat wil zeggen objectieve criteria waarbij wordt bepaald dat een zeker percentage van de bedragen in de lidstaat blijft waar de bedragen zijn gegenereerd. Met het oog op de structurele aanpassingen ten gevolge van de afschaffing van de interventie voor rogge, dienen de specifieke maatregelen voor bepaalde roggeproducerende regio's, die met een deel van de door de modulatie gegenereerde bedragen moeten worden gefinancierd, te worden gehandhaafd. Tevens moeten de bedragen die afkomstig zijn uit de toepassing van aanvullende verlagingen in het kader van de modulatie ter beschikking worden gesteld van de lidstaten waar deze bedragen zijn gegenereerd.

(15)

Met het oog op een vlottere werking van de modulatie, vooral wat de procedures voor de verlening van rechtstreekse betalingen aan landbouwers en de overdrachten naar de plattelandsontwikkelingsprogramma's betreft, dient voor elke lidstaat een nettomaximum te worden vastgesteld voor de betalingen die na toepassing van de modulatie aan de landbouwers moeten worden verricht. Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de GLB-steun in de ultraperifere gebieden en met het feit dat modulatie niet van toepassing is op rechtstreekse betalingen, mogen in die gebieden de nettomaxima van de betrokken lidstaten niet van toepassing zijn op de rechtstreekse betalingen. Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (9) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

Landbouwers in de nieuwe lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie toetreden worden geleidelijk in het systeem voor rechtstreekse betalingen geïntegreerd aan de hand van een bijzonder mechanisme waarin hun respectieve toetredingsovereenkomsten voorzien. Met het oog op een gepast evenwicht tussen de beleidsinstrumenten ter bevordering van de duurzame landbouw enerzijds, en die ter bevordering van de plattelandontwikkeling anderzijds, dient de modulatieregeling pas op landbouwers in de nieuwe lidstaten van toepassing te worden wanneer het niveau van de rechtstreekse betalingen in die lidstaten gelijk is aan het in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten geldende niveau.

(17)

Toepassing van de modulatie mag er niet toe leiden dat het nettobedrag dat aan een landbouwer in een nieuwe lidstaat wordt betaald, lager ligt dan het aan vergelijkbare landbouwers in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten betaalde bedrag. Zodra de modulatie van toepassing wordt op landbouwers in de nieuwe lidstaten, dient de toe te passen verlaging derhalve te worden beperkt tot het verschil tussen het niveau dat onder het mechanisme voor geleidelijke integratie gold en het niveau dat in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten na toepassing van de modulatie werd bereikt. Bovendien moet de modulatie in aanmerking worden genomen bij de verlening van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de nieuwe lidstaten op wie de modulatie van toepassing is.

(18)

Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het GLB de jaarlijkse maxima van de financiële vooruitzichten niet overschrijden, moet het financieel mechanisme van Verordening (EG) nr. 1782/2003, dat voorziet in aanpassing van de rechtstreekse steun wanneer volgens de vooruitzichten het submaximum van rubriek 2, met een veiligheidsmarge van 300 000 000 EUR, in een bepaald begrotingsjaar zal worden overschreden, worden gehandhaafd. Rekening houdend met de niveaus van de rechtstreekse betalingen die tengevolge van de geleidelijke integratie aan landbouwers in de nieuwe lidstaten worden verricht, mag in het kader van de toepassing van het mechanisme voor geleidelijke integratie op alle in de nieuwe lidstaten verleende rechtstreekse betalingen het instrument voor begrotingsdiscipline in die lidstaten pas in werking treden wanneer het in die lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau dat in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten geldt. Aangezien het eigen middel, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van Besluit 2007/436/EG, Euratom van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (10) in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, in de Gemeenschapsbegroting een bijzonder gewicht heeft, is het passend er bij wijze van uitzondering in te voorzien dat de Raad op voorstel van de Commissie het noodzakelijke besluit ter toepassing van het instrument van financiële discipline vaststelt.

(19)

Om de landbouwers te helpen zich te voegen naar de normen voor een moderne, kwalitatief hoogwaardige landbouw, is het noodzakelijk dat de lidstaten het omvattend systeem van advisering ten behoeve van landbouwbedrijven als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003 voortzetten. Het bedrijfsadviseringssysteem moet de landbouwers helpen zich bewuster te worden van de materiaalstromen en bedrijfsprocessen in relatie tot de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, zonder dat op enigerlei wijze iets wordt afgedaan aan hun verplichting en verantwoordelijkheid om die normen in acht te nemen.

(20)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om zich ervan te vergewissen dat de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden uitgevoerd, en om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen. Hiertoe moeten zij een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor de rechtstreekse betalingen toepassen. Om de Gemeenschapssteun doeltreffender te maken en beter te kunnen controleren moeten de lidstaten toestemming krijgen om het geïntegreerd systeem ook toe te passen op Gemeenschapsregelingen die niet onder deze verordening vallen.

(21)

De voornaamste bestanddelen van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem moeten worden gehandhaafd, met name bepalingen inzake een geautomatiseerde gegevensbank, een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, steunaanvragen van de landbouwers, een geharmoniseerd controlesysteem en, wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten.

(22)

Het beheer van kleine bedragen blijkt omslachtig te zijn voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om buitensporige administratieve lasten te voorkomen dienen de lidstaten als algemene regel af te zien van rechtstreekse betalingen indien het bedrag van de betaling lager zou liggen dan 100 EUR of indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor steun wordt aangevraagd, minder dan één hectare bedraagt. Aangezien de structuurkenmerken van de landbouweconomie van de lidstaten grote verschillen vertonen en aanzienlijk kunnen afwijken van de gemiddelde landbouwbedrijfsstructuur in de Gemeenschap, dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld om de lidstaten de mogelijkheid te bieden minima toe te passen die hun specifieke situatie weerspiegelen. In verband met de zeer specifieke landbouwbedrijfsstructuur in de ultraperifere gebieden en op de eilanden in de Egeïsche Zee, moeten voor deze gebieden geen minima worden toegepast. De lidstaten dienen voorts de mogelijkheid te hebben om, rekening houdend met de structuurkenmerken van hun landbouwsector, te opteren voor de eerste, dan wel de tweede soort minima. Voor de bijzondere toeslagrechten die aan landbouwers met een zogenaamd „bedrijf zonder land” zijn toegewezen, heeft de toepassing van een op het aantal hectaren gebaseerde drempel geen nut. Voor dergelijke landbouwers dient derhalve het aan de gemiddelde steun gerelateerde minimumbedrag te gelden. Om een gelijke behandeling te waarborgen van landbouwers voor wier directe betalingen een geleidelijke integratie van toepassing is, moet het minimum worden gebaseerd op het uiteindelijke bedrag dat aan het einde van het proces van geleidelijke integratie wordt toegekend.

(23)

Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat de ontkoppelde inkomenssteun in sommige gevallen werd toegewezen aan begunstigden wier landbouwactiviteiten slechts een onbeduidend deel van hun totale economische activiteit uitmaakten of wier zakelijk doel niet of nauwelijks gericht was op de uitoefening van een landbouwactiviteit. Om de verlening van landbouwinkomenssteun aan dergelijke begunstigden te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de communautaire steun volledig wordt gebruikt om de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te garanderen, moeten lidstaten waar dergelijke toewijzingen plaatsvinden, de bevoegdheid krijgen om af te zien van de op de onderhavige verordening gebaseerde rechtstreekse betalingen aan dergelijke natuurlijke of rechtspersonen.

(24)

De bevoegde nationale autoriteiten dienen de betalingen waarin de communautaire steunregelingen voorzien, binnen een voorgeschreven termijn volledig aan de begunstigden uit te keren onder voorbehoud van de verlagingen waarin de onderhavige verordening voorziet. Met het oog op een flexibeler beheer van de rechtstreekse betalingen dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen om de rechtstreekse betalingen in maximaal twee tranches per jaar te verrichten.

(25)

De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het GLB voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om iedere verkeerde besteding van communautaire middelen te vermijden, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.

(26)

Om de doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, moeten de communautaire steunregelingen aan veranderende ontwikkelingen kunnen worden aangepast, zo nodig op korte termijn. De begunstigden kunnen er bijgevolg niet op vertrouwen dat de steunvoorwaarden ongewijzigd blijven, en dienen voorbereid te zijn op een mogelijke herziening van de regelingen, met name in het licht van economische ontwikkelingen of de begrotingssituatie.

(27)

Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 is een bedrijfstoeslagregeling ingesteld waarin de verschillende bestaande steunmechanismen in één regeling voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen zijn ondergebracht. Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat een aantal elementen van deze regeling in het belang van de landbouwers en de beheersautoriteiten kan worden vereenvoudigd. Aangezien de bedrijfstoeslagregeling inmiddels ten uitvoer is gelegd door alle lidstaten die dat moesten doen, is een aantal bepalingen over de voorlopige toepassing van deze regeling bovendien achterhaald en aan aanpassing toe. In dit verband werd in een aantal gevallen een aanzienlijke onderbenutting van toeslagrechten geconstateerd. Aangezien dit probleem moet worden vermeden en in aanmerking moet worden genomen dat de landbouwers inmiddels voldoende vertrouwd zijn met de werking van de bedrijfstoeslagregeling, moet de oorspronkelijk vastgestelde periode voor het afstaan van niet-gebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve, worden ingekort tot twee jaar.

(28)

De belangrijkste bestanddelen van de bedrijfstoeslagregeling moeten behouden blijven. De vaststelling van de nationale maxima dient er met name voor te zorgen dat het totale niveau van de steun en de toeslagrechten de bestaande begrotingsbeperkingen niet overschrijdt. De lidstaten dienen ook een nationale reserve te beheren die onder meer kan worden gebruikt om de deelname van landbouwers aan de regeling te bevorderen of om rekening te houden met specifieke behoeften in bepaalde regio's. Er moeten bepalingen voor de overdracht en het gebruik van toeslagrechten worden vastgesteld om speculatieve overdracht en cumulatie van toeslagrechten zonder overeenkomstige agrarische basis te voorkomen.

(29)

Als gevolg van de geleidelijke integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet de definitie van grond die in aanmerking komt voor de toepassing van de regeling of voor de activering van toeslagrechten, worden herzien. Steunverlening voor met groenten en fruit beteelde oppervlakten in lidstaten die ervoor gekozen hebben deze sector later in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, dient echter te worden uitgesloten. Voorts moeten specifieke bepalingen voor hennep worden vastgesteld om te voorkomen dat steun wordt verleend aan illegale teelten.

(30)

De verplichte braaklegging van bouwland had oorspronkelijk tot doel het aanbod te beheersen. Dit instrument is als gevolg van marktontwikkelingen in de sector akkerbouwgewassen en de invoering van ontkoppelde steun echter overbodig geworden en moet worden afgeschaft. De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde braakleggingstoeslagrechten moeten daarom worden geactiveerd voor hectaren die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden die voor elk ander toeslagrecht gelden. De afschaffing van de braakleggingsverplichting kan tot gevolg hebben dat land dat in aanmerking kwam voor het activeren van braakleggingstoeslagrechten, niet langer daarvoor in aanmerking komt. Om ervoor te zorgen dat dergelijk land daarvoor in aanmerking blijft komen, moet worden bepaald dat bepaalde beboste gebieden, met inbegrip van gebieden die worden bebost op grond van nationale regelingen die stroken met de desbetreffende voorschriften van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of gebieden die aan bepaalde milieuafspraken zijn onderworpen, in aanmerking komen voor de bedrijfstoeslagregeling.

(31)

Niet alleen werd voordien gekoppelde marktsteun in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen, maar ook werd het bedrag van de toeslagrechten in lidstaten die kozen voor de uitvoering van het historische model, gebaseerd op het individuele niveau van in het verleden verleende steun. Nu de bedrijfstoeslagregeling reeds geruime tijd van toepassing is en er meer sectoren omvat, wordt het steeds moeilijker om de legitimiteit van aanzienlijke individuele verschillen in het steunniveau, die slechts gebaseerd zijn op in het verleden verleende steun, te rechtvaardigen. Daarom moeten de lidstaten die hebben gekozen voor de toepassing van het historische model, de mogelijkheid krijgen om onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het GLB de toegewezen toeslagrechten in die zin te herzien dat de betrokken eenheidsbedragen dichter bij elkaar komen te liggen. De lidstaten kunnen bij de vaststelling van dichter bij elkaar liggende bedragen rekening houden met de specifieke kenmerken van geografische gebieden. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

(32)

In het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kregen de lidstaten de mogelijkheid de bedrijfstoeslagregeling aan de hand van het historische, dan wel het regionale model ten uitvoer te leggen. De lidstaten hebben inmiddels de gelegenheid gehad om de gevolgen van hun keuze vanuit economisch en administratief standpunt te evalueren. Tegen deze achtergrond dient de lidstaten de kans te worden geboden hun oorspronkelijke keuze in het licht van de opgedane ervaring te herzien. Hiertoe dient, naast de mogelijkheid het bedrag van de toeslagrechten gelijk te trekken, aan de lidstaten die het historische model hebben toegepast, de mogelijkheid te worden geboden over te schakelen naar een geregionaliseerde toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, overeenkomstig de opties waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 reeds voorziet. De lidstaten zouden met name de territoriale spreiding van de directe steun moeten kunnen bijstellen door een geleidelijk herverdeling tussen de regio's. Deze mogelijkheid zou de lidstaten meer flexibiliteit bieden, zodat zij de directe steun op de meest passende wijze kunnen sturen conform de in artikel 33 van het Verdrag neergelegde doelstellingen en op basis van objectieve, niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel en milieuoverwegingen. Lidstaten die hebben geopteerd voor het regionale model, moeten eveneens in de gelegenheid worden gesteld hun besluit onder bepaalde voorwaarden te herzien in de zin dat, met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het GLB, de bedragen van de toeslagrechten volgens vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen dichter bij elkaar komen te liggen. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

(33)

De lidstaten konden in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde bedrijfstoeslagregeling bepaalde betalingen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van die regeling uitsluiten. Die verordening voorzag ook in de evaluatie en, eventueel, herziening van die optie in het licht van markt- en structurele ontwikkelingen. Uit de analyse van de in dit verband opgedane ervaring blijkt dat er inzake te verbouwen producten dankzij de ontkoppeling soepeler keuzes kunnen worden gemaakt, waardoor de producenten hun beslissingen over de productie kunnen afstemmen op rendabiliteit en de signalen van de markt. Dit geldt met name voor de sectoren akkerbouwgewassen en hop, en in bepaalde mate ook voor de sectoren rund- en kalfsvlees en zaaizaad. De gedeeltelijk gekoppelde betalingen voor de sectoren akkerbouwgewassen en hop moeten daarom met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen. Wat hop betreft, mochten de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een deel van de areaalsteun voor hop aan erkende producentenorganisaties verlenen. Teneinde de producentenorganisaties in staat te stellen hun activiteiten te blijven uitoefenen zoals voorheen, wordt in Verordening (EG) nr. 1234/2007 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009 (11) van 19 januari 2009 tot wijziging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, bepaald dat in de betrokken lidstaat voor dezelfde activiteiten gelijke bedragen worden toegepast. Deze bedragen moeten daarom in mindering worden gebracht van de nationale maxima waarin de onderhavige verordening voor die lidstaat voorziet. Om de landbouwers in de sectoren rund- en kalfsvlees en zaaizaad in de gelegenheid te stellen zich aan de nieuwe steunbepalingen aan te passen, dienen de betalingen voor rund- en kalfsvlees alsmede de steun voor zaaizaad uiterlijk in 2012 geïntegreerd te zijn. Aangezien gedeeltelijk gekoppelde betalingen in de sectoren groenten en fruit pas onlangs, en slechts als overgangsmaatregel, werden ingevoerd, moet de mogelijkheid om deze betalingen van de bedrijfstoeslagregeling uit te sluiten, gehandhaafd blijven, terwijl de lidstaten moet worden toegestaan hun besluit te herzien om het ontkoppelingspercentage te verhogen.

(34)

Wat de sector zoogkoeien, schapen- en geitenvlees betreft, kan het echter nog steeds nodig zijn om in het belang van de landbouweconomie in bepaalde regio's, met name waar geen economische alternatieven voor landbouwers voorhanden zijn, een minimaal landbouwproductieniveau te handhaven. Daarom moeten de lidstaten kunnen opteren voor het behoud van gekoppelde steun op het huidige niveau of op een lager niveau. In dat geval moet, met name met het oog op de traceerbaarheid van de dieren, worden bepaald dat de identificatie- en registratievoorschriften van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (12), en van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten (13) in acht moeten worden genomen.

(35)

De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om tot 10 % van hun nationaal maximum voor de bedrijfstoeslagregeling te gebruiken voor de verlening van specifieke steun in duidelijk omschreven gevallen. Deze steun moet de lidstaten in staat stellen milieu- en dierenwelzijnsproblemen aan te pakken en de kwaliteit en de afzet van landbouwproducten te verbeteren. Tevens dient te worden voorzien in specifieke steun om de gevolgen van de geleidelijke afschaffing van de melkquota en de ontkoppeling van de steun in bijzonder kwetsbare sectoren op te vangen. Gezien het toenemende belang van doeltreffend risicobeheer moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen financieel bij te dragen aan door de landbouwers te betalen oogst-, dier- en plantverzekeringspremies en aan de vergoeding van bepaalde economische verliezen ten gevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen. Met het oog op de naleving van de door de Gemeenschap aangegane internationale verbintenissen moeten de middelen die voor gekoppelde steun kunnen worden gebruikt, tot een gepast niveau worden beperkt, terwijl er tegelijk overgangsmaatregelen moeten worden toegestaan voor lidstaten die bijzondere moeilijkheden ondervinden. De voorwaarden voor de financiële bijdrage aan oogst-, dier- en plantverzekeringen en vergoedingen tengevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten die een beroep gedaan hebben op artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een voldoende overgangstermijn krijgen zodat ze vlot kunnen overschakelen op de nieuwe regels voor specifieke steun.

(36)

De ervaring heeft geleerd dat de lidstaten de beschikbare middelen onder de nationale maxima voor de bedrijfstoeslagregeling momenteel niet volledig benutten, met name bij niet-activering van toeslagrechten. Om een efficiëntere benutting van middelen te bevorderen, is het zinvol om de lidstaten toe te staan steun te verlenen boven hun nationale maxima, tot een zodanig bedrag dat zij binnen de marges van onderbesteding ten opzichte van hun nationale maxima blijven. Dat bedrag moet worden berekend op grond van de onderbesteding ten opzichte van de begroting voor het recentste beschikbare jaar en mag de eerbiediging van het totale nettomaximum van de rechtstreekse betalingen per lidstaat niet in het gedrang brengen. Daarom, en om ervoor te zorgen dat de landbouwers niet met onvoorziene verlagingen van de betalingen te maken krijgen, moet de berekening binnen bepaalde veiligheidsmarges plaatsvinden. Deze bedragen moeten worden gebruikt voor de financiering van specifieke steun of worden overgedragen naar het ELFPO.

(37)

De rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling waren gebaseerd op de referentiebedragen van de in het verleden ontvangen rechtstreekse betalingen of op geregionaliseerde bedragen per hectare. De landbouwers in de nieuwe lidstaten kregen geen rechtstreekse betalingen van de Gemeenschap en beschikten niet over historische referenties voor de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002. Daarom werd in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaald dat de bedrijfstoeslagregeling in de nieuwe lidstaten moest worden gebaseerd op geregionaliseerde bedragen per hectare. Nu deze landen reeds enige jaren deel uitmaken van de Gemeenschap, kan het gebruik van referentieperioden echter worden overwogen voor de nieuwe lidstaten die nog niet op de bedrijfstoeslagregeling zijn overgeschakeld. Om de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling te vergemakkelijken en met name om speculatieve aanvragen te voorkomen, dient de nieuwe lidstaten daarom de mogelijkheid te worden geboden om de oppervlakten waarvoor, historisch gezien, steun werd verleend in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling, in aanmerking te nemen voor de berekening van de toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

(38)

In het kader van het regionale model voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling dient de nieuwe lidstaten de mogelijkheid te worden geboden om het bedrag van het toeslagrecht per hectare op basis van objectieve criteria aan te passen, teneinde een gelijke behandeling van alle landbouwers te garanderen en marktverstoringen te voorkomen.

(39)

De nieuwe lidstaten moeten dezelfde mogelijkheden als de andere lidstaten krijgen om de bedrijfstoeslagregeling gedeeltelijk ten uitvoer te leggen.

(40)

De ontkoppeling van de rechtstreekse steun en de invoering van de bedrijfstoeslagregeling waren hoekstenen in de hervorming van het GLB. In 2003 bestond echter een aantal redenen om specifieke steun voor een aantal gewassen te behouden. De ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de ontwikkeling van de marktsituatie wijzen erop dat regelingen die in 2003 van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling werden uitgesloten, inmiddels met het oog op een meer marktgerichte en duurzame landbouw in de regeling kunnen worden opgenomen. Dit geldt met name voor de sector olijfolie, waar slechts een marginale vorm van koppeling werd toegepast, alsmede voor de betalingen in de sectoren durumtarwe, eiwithoudende gewassen, aardappelzetmeel en noten, waar het nut van ontkoppeling wordt bekrachtigd door de afnemende doeltreffendheid van de resterende gekoppelde betaling. Met betrekking tot vlas en hennep, gedroogde voedergewassen en aardappelzetmeel moet de verwerkingssteun eveneens worden ontkoppeld en moeten de betrokken bedragen in de bedrijfstoeslagregeling worden geïntegreerd. Met betrekking tot eiwithoudende gewassen, rijst, aardappelzetmeel, noten, vlas en hennep, is het passend de steun voor die sectoren vanaf 2012 in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, en de lidstaten tegelijkertijd toe te staan te besluiten om deze steun, met uitzondering van de verwerkingssteun bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007, vroeger op te nemen. Wat noten betreft, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen het nationale deel van de steun op een gekoppelde manier te blijven betalen om zo de gevolgen van de ontkoppeling beter te kunnen opvangen.

(41)

Als gevolg van de integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet worden voorzien in de berekening van het nieuwe niveau van individuele inkomenssteun in het kader van die regeling. Met betrekking tot noten, aardappelzetmeel, vlas en hennep en gedroogde voedergewassen, moet deze stijging worden toegekend op basis van de steun die de landbouwers gedurende de laatste jaren hebben ontvangen. Wat de integratie van betalingen betreft die gedeeltelijk van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling waren uitgesloten, moeten de lidstaten echter de mogelijkheid krijgen de oorspronkelijke referentieperioden te gebruiken. Voor aardappelzetmeel moet bij de vaststelling van de voor distributie in Duitsland en Nederland beschikbare hoeveelheden rekening worden gehouden met de grensoverschrijdende levering van in de een van deze lidstaten geproduceerd aardappelzetmeel ten behoeve van verwerking in de andere lidstaat. Teneinde te voorzien in de specifieke behoeften van hun landbouwsectoren en ervoor te zorgen dat de steun die de landbouwers in het verleden hebben ontvangen niet drastisch wordt verminderd, dient de lidstaten te worden toegestaan de in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen middelen binnen bepaalde grenzen te gebruiken om steun te verlenen aan landbouwers die in dezelfde periode in andere sectoren bepaalde landbouwactiviteiten hebben uitgeoefend, zoals het gebruik van grasland of het houden van dieren.

(42)

Om de sector energiegewassen bij zijn ontwikkeling te helpen, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 specifieke steun voor deze gewassen vastgesteld. Vanwege recente ontwikkelingen in de sector bio-energie, en met name de grote vraag naar dergelijke producten op de internationale markten en de invoering van bindende streefdoelen voor het aandeel bio-energie in de totale energiemix tegen 2020, zijn de voornaamste redenen voor het verlenen van specifieke steun voor energiegewassen weggevallen.

(43)

Toen de katoensector in de bedrijfstoeslagregeling is geïntegreerd, werd het noodzakelijk geacht om, ter voorkoming van eventuele productieverstoringen in de katoenproducerende gebieden, de steun gedeeltelijk aan de katoenproductie gekoppeld te houden door middel van een gewasspecifieke betaling per subsidiabele hectare. Deze benadering moet worden aangehouden overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in Protocol nr. 4 inzake katoen bij de Akte van Toetreding van 1979.

(44)

Om de gevolgen van het herstructureringsproces in lidstaten die de in Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap (14) vastgestelde herstructureringssteun hebben verleend, op te vangen, moet de steun gedurende maximaal vijf opeenvolgende jaren, waarin was voorzien voor producenten van suikerbieten en suikerriet, worden gehandhaafd.

(45)

Bij de opneming van de sectoren fruit en groenten in de bedrijfstoeslagregeling is bepaald dat voor aardbeien en frambozen een tijdelijke gekoppelde oppervlaktesteun zou worden toegekend. Het is passend de oorspronkelijk geplande termijn voor de toekenning van deze steun te verlengen en tegelijkertijd deze steun los te koppelen van de productie. Nationale maxima moeten worden aangepast om hiermee rekening te houden.

(46)

Het vereenvoudigd en op areaal gebaseerd steunmechanisme voor rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, is een doeltreffend en eenvoudig systeem gebleken voor de verlening van inkomenssteun aan landbouwers in de nieuwe lidstaten. In het belang van de vereenvoudiging dienen de nieuwe lidstaten die voor de regeling gekozen hebben, toestemming te krijgen om die tot eind 2013 te blijven toepassen.

(47)

Naar aanleiding van de respectieve hervormingen van de sectoren suiker en groenten en fruit en de opname van deze sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moeten de lidstaten die voor toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben geopteerd, toestemming krijgen om inkomenssteun in de vorm van afzonderlijke betalingen te verlenen aan producenten van suikerbieten, suikerriet en cichorei en aan producenten van bepaalde soorten groenten en fruit. Deze lidstaten moeten tevens toestemming krijgen om afzonderlijke specifieke steun te verlenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de andere lidstaten gelden.

(48)

Als gevolg van de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten, werd het nieuwe lidstaten toegestaan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen te doen. De voorwaarden voor dergelijke betalingen moeten worden gehandhaafd.

(49)

Bij de initiële toewijzing van toeslagrechten door de lidstaten is een aantal vergissingen begaan die aan de basis lagen van bijzonder hoge betalingen aan landbouwers. Deze niet-naleving van de voorschriften leidt normaliter tot een financiële correctie totdat corrigerende maatregelen zijn getroffen. Gezien de tijd die verlopen is sedert voor het eerst toeslagrechten zijn toegewezen, zou de vereiste correctie echter voor lidstaten onevenredige juridische en administratieve problemen met zich meebrengen. Omwille van de rechtszekerheid dient de toewijzing van dergelijke betalingen daarom te worden geregulariseerd.

(50)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben Frankrijk, Portugal en Spanje besloten de rechtstreekse betalingen voor respectievelijk de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden buiten de bedrijfstoeslagregeling te laten en deze toe te kennen onder de in titel IV van die verordening vastgestelde voorwaarden. Een deel van de in die titel vastgestelde steun is volledig in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen. Ter wille van de vereenvoudiging en om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, dient deze soort steun te worden beheerd in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie vastgestelde steunprogramma's (15). Hiertoe moeten de betrokken fondsen worden overgeheveld van de nationale maxima voor de rechtstreekse betalingen naar het in die verordening vastgestelde bedrag. Opdat de betrokken lidstaten de steunprogramma's kunnen aanpassen, dienen die overdrachten pas in 2010 plaats te vinden. Inmiddels zullen in de ultraperifere gebieden rechtstreekse betalingen van toepassing zijn, conform het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1782/2003. Verordening (EG) nr. 247/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(51)

Er moet worden vastgesteld dat bepalingen van de onderhavige verordening die aanleiding kunnen geven tot mogelijk als staatssteun te beschouwen nationale maatregelen, tenzij in de onderhavige verordening anders is vastgesteld, worden uitgesloten van de toepassing van de regels inzake staatssteun aangezien in de betrokken bepalingen reeds adequate steunverleningsvoorwaarden ter voorkoming van ongerechtvaardigde concurrentievervalsing zijn vastgesteld of in die bepalingen wordt voorzien in de vaststelling van dergelijke voorwaarden door de Commissie.

(52)

De voor de uitvoering van de onderhavige verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (16).

(53)

Opdat de bij deze verordening ingevoerde vereenvoudingsmechanismen ten bate komen van zowel de lidstaten als de landbouwers, met name vanaf de afschaffing van de braakleggingsverplichting, dient deze verordening per 1 januari 2009 in werking te treden. De bepalingen die tot een vermindering van de rechten van de landbouwers kunnen leiden of nieuwe verplichtingen scheppen, onder andere de randvoorwaarden waaraan de landbouwers het hele jaar moeten voldoen, mogen echter pas vanaf 2010 in werking treden en, wat betreft de norm inzake het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen pas per 1 januari 2012. Voorts moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake een verdere ontkoppeling van rechtstreekse betalingen en inzake de herziening van in het kader van de hervorming van 2003 genomen beslissingen. Daarom moeten de betrokken bepalingen van de onderhavige verordening pas met ingang van 2010 van toepassing worden en moet de ingetrokken Verordening (EG) nr. 1782/2003 in 2009 worden toegepast op de steunregelingen die pas met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)

gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse betalingen;

b)

een inkomenssteunregeling voor landbouwers (hierna de „bedrijfstoeslagregeling” genoemd);

c)

een voorlopige vereenvoudigde inkomenssteunregeling voor landbouwers in de nieuwe lidstaten, als gedefinieerd in artikel 2, punt g) (hierna de „regeling inzake een enkele areaalbetaling” genoemd);

d)

steunregelingen voor landbouwers die rijst, zetmeelaardappelen, eiwithoudende gewassen, noten, zaden, katoen, suiker, groenten en fruit, schapenvlees, geitenvlees, rundvlees of kalfsvlees produceren;

e)

een kader om de nieuwe lidstaten, als gedefinieerd in artikel 2, punt g), in staat te stellen de rechtstreekse betalingen aan te vullen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities:

a)

„landbouwer”: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag en die een landbouwactiviteit uitoefent;

b)

„bedrijf”: het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

c)

„landbouwactiviteit”: landbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden;

d)

„rechtstreekse betaling”: een betaling die rechtstreeks aan landbouwers wordt toegekend op grond van een in bijlage I genoemde steunregeling;

e)

„betalingen in een bepaald kalenderjaar” of „betalingen tijdens de referentieperiode”: de voor het betrokken jaar/de betrokken jaren toegekende of toe te kennen betalingen met inbegrip van alle betalingen voor andere perioden die in dat kalenderjaar/die kalenderjaren beginnen;

f)

„landbouwproducten”: de in bijlage I van het Verdrag genoemde producten, exclusief visserijproducten, alsmede katoen;

g)

„nieuwe lidstaten”: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije;

h)

„landbouwgrond”: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.

Artikel 3

Financiering van rechtstreekse betalingen

De in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde steunregelingen worden gefinancierd overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt c), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

TITEL II

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN

HOOFDSTUK 1

Randvoorwaarden

Artikel 4

Belangrijkste eisen

1.   Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht.

De in de eerste alinea bedoelde verplichting geldt alleen voor de landbouwactiviteit van de landbouwer of de landbouwgrond van het bedrijf.

2.   De bevoegde nationale autoriteit bezorgt de landbouwer, onder meer met gebruikmaking van elektronische hulpmiddelen, de lijst van de in acht te nemen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie.

Artikel 5

Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen

1.   De in bijlage II opgenomen uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen worden vastgesteld in communautaire regelgeving op de volgende gebieden:

a)

volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten,

b)

milieu,

c)

dierenwelzijn.

2.   De in bijlage II genoemde besluiten gelden in de versie waarin zij van kracht zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.

Artikel 6

Goede landbouw- en milieuconditie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwgrond, in het bijzonder grond die niet langer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of op regionaal niveau minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie vast op basis van het in bijlage III vastgestelde kader, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, met inbegrip van de bodem- en de klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het grondgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. De lidstaten mogen geen minimumeisen vaststellen indien daarin in dat kader niet is voorzien.

De in de derde kolom van bijlage III vermelde normen zijn facultatief, tenzij:

a)

een lidstaat vóór 1 januari 2009 een minimumeis inzake goede landbouw- en milieuconditie voor de betrokken norm had vastgesteld, en/of;

b)

in de lidstaat nationale voorschriften inzake de norm worden toegepast.

2.   De andere dan de nieuwe lidstaten zien erop toe dat grond die op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2003 vastgestelde datum blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. De nieuwe lidstaten, behoudens Bulgarije en Roemenië, zien erop toe dat grond die op 1 mei 2004 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd. Bulgarije en Roemenië zien erop toe dat grond die op 1 januari 2007 blijvend grasland was, als blijvend grasland wordt gehandhaafd.

Een lidstaat mag evenwel, in naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, afwijken van het bepaalde in de eerste alinea, mits er maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de totale oppervlakte blijvend grasland aanzienlijk afneemt.

De eerste alinea is niet van toepassing op permanent grasland dat zal worden bebost, indien die bebossing verenigbaar is met het milieu, en met uitsluiting van de aanplant van kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd.

HOOFDSTUK 2

Modulatie en financiële discipline

Artikel 7

Modulatie

1.   Elk in een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer te verlenen bedrag aan rechtstreekse betalingen dat 5 000 EUR overschrijdt, wordt voor elk jaar tot en met 2012 verlaagd met de volgende percentages:

a)

2009: 7 %,

b)

2010: 8 %,

c)

2011: 9 %,

d)

2012: 10 %.

2.   De in lid 1 vastgestelde verlagingspercentages worden met 4 percentpunten verhoogd voor bedragen van meer dan 300 000 EUR.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

Artikel 8

Nettomaxima

1.   Onverminderd artikel 11 mogen de totale nettobedragen van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007, met uitzondering van de rechtstreekse betalingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 247/2006 en Verordening (EG) nr. 1405/2006, in een bepaalde lidstaat in een bepaalde kalenderjaar mogen worden toegekend, niet hoger liggen dat de in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgestelde maxima. Zo nodig passen de lidstaten een lineaire verlaging toe op de bedragen aan rechtstreekse betalingen waarvoor de verlaging bedoeld in de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 378/2007 geldt, om ervoor te zorgen dat de in bijlage IV vastgestelde maxima in acht worden genomen

2.   De Commissie herziet de in bijlage IV van de onderhavige verordening vastgestelde maxima volgens de in artikel 141, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure herzien om rekening te houden met:

a)

wijzigingen van de totale maximumbedragen aan rechtstreekse betalingen die kunnen worden toegekend,

b)

wijzigingen van de vrijwillige modulatieregeling waarin Verordening (EG) nr. 378/2007 voorziet,

c)

structurele wijzigingen van de bedrijven,

d)

overdrachten aan het ELFPO overeenkomstig artikel 136 van deze verordening.

Artikel 9

Uit de modulatie voortvloeiende bedragen

1.   De bedragen die in andere dan de nieuwe lidstaten voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 7 vastgestelde verlagingen zijn overeenkomstig dit artikel beschikbaar als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in het kader van plattelandsontwikkelingsprogramma's die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 worden gefinancierd met middelen uit het ELFPO.

2.   De met een procentpunt overeenkomende bedragen worden toegekend aan de lidstaten waar de desbetreffende bedragen zijn gegenereerd. De uit de toepassing van de verlaging met 4 procentpunten voortvloeiende bedragen worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure aan de betrokken lidstaten toegewezen op basis van de volgende criteria:

a)

landbouwgrond,

b)

werkgelegenheid in de landbouw,

c)

bruto binnenlands product (BBP) per inwoner gecorrigeerd voor koopkracht.

Elke betrokken lidstaat ontvangt evenwel ten minste 80 % van het totaal aan in de eerste alinea bedoelde bedragen die in die lidstaat worden gegenereerd.

3.   Indien het aandeel van rogge in de totale graanproductie van een lidstaat tijdens de periode 2000-2002 gemiddeld meer dan 5 % bedraagt en zijn aandeel in de totale communautaire roggeproductie in dezelfde periode meer dan 50 % bedraagt, wordt minimaal 90 % van de bedragen die in die lidstaat door modulatie worden gegenereerd, in afwijking van lid 2, tweede alinea, tot en met 2013 naar die lidstaat teruggesluisd.

Onverminderd de in artikel 68 geboden mogelijkheden is in dat geval ten minste 10 % van het aan die lidstaat toegekende bedrag beschikbaar voor de in lid 1 bedoelde maatregelen in rogge producerende regio's.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder „graan” verstaan, de in bijlage V opgenomen producten.

4.   Het resterende bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 7, lid 1, en de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7, lid 2, worden volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure toegewezen aan de lidstaat waar de betrokken bedragen zijn gegenereerd. Dit bedrag wordt gebruikt overeenkomstig artikel 69, lid 5 bis, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

Artikel 10

Bijzondere voorschriften voor de modulatie in de nieuwe lidstaten

1.   Artikel 7 is op landbouwers in een nieuwe lidstaat in een bepaald kalenderjaar slechts van toepassing indien het krachtens artikel 121 in die lidstaat en voor dat bepaalde kalenderjaar geldende niveau van de rechtstreekse betalingen minstens even hoog ligt als het niveau in de andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen.

2.   Indien artikel 7 van toepassing is op landbouwers in een nieuwe lidstaat, mag het op grond van artikel 7, lid 1, geldende percentage niet meer bedragen dan het verschil tussen het krachtens artikel 121 voor die lidstaat geldende niveau van de rechtstreekse betalingen en het niveau in de andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met op grond van artikel 7, lid 1, toegepaste verlagingen.

3.   Het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 7, leden 1 en 2, wordt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure toegewezen aan de nieuwe lidstaat waar de overeenkomstige bedragen zijn gegenereerd. Dit bedrag wordt gebruikt overeenkomstig artikel 69, lid 5 bis, van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

Artikel 11

Financiële discipline

1.   Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van de marktuitgaven en de rechtstreekse betalingen in het kader van het GLB, die momenteel onder bijlage I, rubriek 2, van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (17) vallen, de jaarlijkse maxima die zijn vastgesteld in Besluit 2002/929/EG van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 18 november 2002 betreffende de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 24 en 25 oktober 2002 (18) niet overschrijden, wordt een aanpassing van de rechtstreekse betalingen vastgesteld wanneer de voor een gegeven begrotingsjaar geldende ramingen voor de financiering van de bovenbedoelde maatregelen in het kader van rubriek 2, vermeerderd met de in de artikelen 134 en 135 van de onderhavige verordening vastgestelde bedragen en vóór toepassing van de in de artikelen 7 en 10 van de onderhavige verordening en artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 bedoelde modulatie, erop wijzen dat het bovenbedoelde toepasselijk jaarmaximum, behoudens een ondermarge van 300 000 000 EUR, zal worden overschreden.

2.   Op basis van een voorstel dat de Commissie indient uiterlijk op 31 maart van het kalenderjaar waarop de in lid 1 bedoelde aanpassingen van toepassing zijn, stelt de Raad deze aanpassingen vast uiterlijk op 30 juni van het zelfde kalenderjaar.

3.   In het kader van de toepassing van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling op alle in de nieuwe lidstaten toegekende rechtstreekse betalingen, is lid 1 van dit artikel voor de nieuwe lidstaten pas van toepassing vanaf het kalenderjaar waarvoor het in de nieuwe lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau van die betalingen dat dan geldt in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten.

HOOFDSTUK 3

Bedrijfsadviseringssysteem

Artikel 12

Bedrijfsadviseringssysteem

1.   De lidstaten zetten een systeem op voor de advisering van de landbouwers over grond- en bedrijfsbeheer (hierna het „bedrijfsadviseringssysteem” genoemd), dat wordt beheerd door één of meer aangewezen autoriteiten of door particuliere instanties.

2.   Het bedrijfsadviseringssysteem heeft ten minste betrekking op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in hoofdstuk 1.

3.   Landbouwers kunnen op vrijwillige basis aan het bedrijfsadviseringssysteem deelnemen.

De lidstaten kunnen op grond van objectieve criteria bepalen welke categorieën landbouwers, in welke rangorde, toegang tot het bedrijfsadviseringssysteem krijgen.

4.   Uiterlijk op 31 december 2010 dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van het bedrijfsadviseringssysteem, indien nodig vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 13

Verplichtingen van de aangewezen autoriteiten en de particuliere instanties

Onverminderd de nationale wetgeving inzake toegang tot documenten zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikel 12, lid 1, bedoelde aangewezen autoriteiten en particuliere instanties geen bij hun adviseringsactiviteit verkregen persoonlijke of individuele informatie en gegevens meedelen aan andere personen dan de landbouwer die het betrokken bedrijf beheert, met uitzondering van bij hun activiteit geconstateerde onregelmatigheden of inbreuken die vallen onder een in communautair of nationaal recht vastgestelde verplichting om een overheidsorgaan te informeren, in het bijzonder in het geval van strafbare feiten.

HOOFDSTUK 4

Geïntegreerd beheers- en controlesysteem

Artikel 14

Werkingssfeer

Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op (hierna het „geïntegreerd systeem” genoemd).

Het geïntegreerd systeem is van toepassing op de in bijlage I vermelde steunregelingen.

Voor zover nodig, is het ook van toepassing op het beheer en de controle inzake de in de hoofdstukken 1 en 2 vastgestelde voorschriften.

Artikel 15

Onderdelen van het geïntegreerd systeem

1.   Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:

a)

een geautomatiseerde gegevensbank;

b)

een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen;

c)

een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

d)

steunaanvragen;

e)

een geïntegreerd controlesysteem;

f)

één enkel systeem om de identiteit te registreren van elke landbouwer die een steunaanvraag indient.

2.   Wanneer de artikelen 52 en 53 van de onderhavige verordening van toepassing zijn, omvat het geïntegreerd systeem een systeem voor de identificatie en de registratie van dieren dat is opgezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004.

3.   De lidstaten kunnen in het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen een geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt opnemen.

Artikel 16

Geautomatiseerde gegevensbank

1.   In de geautomatiseerde gegevensbank worden voor elk landbouwbedrijf de gegevens uit de steunaanvragen opgenomen.

Deze gegevensbank moet met name de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende de kalenderjaren en/of verkoopseizoenen vanaf 2000 te raadplegen. De gegevensbank moet ook de mogelijkheid bieden om de gegevens betreffende de laatste vier kalenderjaren rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

2.   De lidstaten kunnen gedecentraliseerde gegevensbanken opzetten op voorwaarde dat deze gegevensbanken en de administratieve procedures om de gegevens vast te leggen en te raadplegen, op het hele grondgebied van de lidstaat homogeen van opzet zijn en onderling compatibel zijn om kruiscontroles mogelijk te maken.

Artikel 17

Systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen

Het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen wordt opgezet op basis van kaarten of kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. Daarbij wordt gebruikgemaakt van technieken op basis van een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10000.

Artikel 18

Systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

1.   Er wordt een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten opgezet zodanig dat het verificatie van de toeslagrechten en kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en door vergelijking met het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen mogelijk maakt.

2.   Het in lid 1 bedoelde systeem moet de mogelijkheid bieden om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens betreffende ten minste de laatste vier opeenvolgende kalenderjaren rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

Artikel 19

Steunaanvragen

1.   Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor rechtstreekse betalingen in waarin, voor zover van toepassing, worden vermeld:

a)

alle landbouwpercelen op het bedrijf en, bij toepassing van artikel 15, lid 3, door de lidstaat, het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,

b)

de voor activering aangegeven toeslagrechten,

c)

alle andere bij de onderhavige verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.

2.   De lidstaten verstrekken, onder meer met gebruikmaking van elektronische hulpmiddelen, vooraf opgestelde formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar geconstateerde oppervlakten, en grafisch materiaal dat de ligging van die oppervlakten en, in voorkomend geval, de standplaats van olijfbomen aangeeft. Een lidstaat kan besluiten dat in de steunaanvraag alleen de veranderingen ten opzichte van de in het voorgaande jaar ingediende steunaanvraag hoeven te worden opgegeven.

3.   Een lidstaat kan besluiten dat één en dezelfde steunaanvraag betrekking heeft op verscheidene of alle in bijlage I vermelde steunregelingen of andere steunregelingen.

Artikel 20

Verificatie van de voorwaarden voor subsidiabiliteit

1.   De lidstaten voeren administratieve controles van de steunaanvragen uit om de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de steun te verifiëren.

2.   De administratieve controles worden aangevuld met een op verificatie van de subsidiabiliteit van de steun gericht systeem van controles ter plaatse. Hiertoe stellen de lidstaten een steekproefplan op voor de landbouwbedrijven.

De lidstaten kunnen teledetectietechnieken en GNSS-technieken (Global Navigation Satellite System — wereldwijd satellietnavigatiesysteem) gebruiken als middel om inspecties ter plaatse van landbouwpercelen uit te voeren.

3.   Elke lidstaat wijst een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bij dit hoofdstuk voorgeschreven controles en inspecties.

Wanneer een lidstaat een regeling treft om sommige aspecten van de op grond van dit hoofdstuk te verrichten werkzaamheden op te dragen aan gespecialiseerde instellingen of bedrijven, dient de aangewezen autoriteit de controle over en de verantwoordelijkheid voor de betrokken werkzaamheden te behouden.

Artikel 21

Verlagingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorschriften

1.   Onverminderd elke in artikel 23 bedoelde verlaging en uitsluiting, worden, wanneer een landbouwer niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de toekenning van de steun waarin de onderhavige verordening voorziet, op de toegekende of toe te kennen betaling of het deel daarvan waarvoor aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan, de verlagingen en uitsluitingen toegepast die volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

2.   Het verlagingspercentage staat in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en kan gaan tot volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen voor één of meer kalenderjaren.

Artikel 22

Controles op de naleving van de randvoorwaarden

1.   De lidstaten verrichten inspecties ter plaatse, om na te gaan of een landbouwer de in hoofdstuk 1 bedoelde verplichtingen nakomt.

2.   De lidstaten kunnen gebruik maken van hun bestaande beheers- en controlesystemen om erop toe te zien dat de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie worden nageleefd.

Deze systemen, en met name het overeenkomstig Richtlijn 2008/71/EEG van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (19), Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 opgezette systeem voor de identificatie en de registratie van dieren, moeten compatibel zijn met het in artikel 26, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde geïntegreerd systeem.

Artikel 23

Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

1.   Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het „betrokken kalenderjaar” genoemd) niet worden nageleefd tengevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer worden of moeten worden toegekend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

De eerste alinea is tevens van toepassing wanneer de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de persoon aan wie of door wie de landbouwgrond was overgedragen.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder „overdracht” verstaan enigerlei soort transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de landbouwgrond verliest.

In afwijking van de tweede alinea, wordt vanaf 2010, indien de persoon aan wie het handelen of nalaten rechtstreeks kan worden toegeschreven, een steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, de vermindering of de uitsluiting toegepast op de aan die persoon toegekende of toe te kennen totale bedragen aan rechtstreekse betalingen.

2.   Onverminderd lid 1 en overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgesteld in de in artikel 24, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde uitvoeringsbepalingen, kunnen de lidstaten besluiten geen verlaging of uitsluiting toe te passen, indien die verlaging of uitsluiting ten hoogste 100 EUR per landbouwer en per kalenderjaar bedraagt.

Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea geboden mogelijkheid, neemt de bevoegde autoriteit het volgende jaar de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de landbouwer de betrokken geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van de niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen worden de landbouwer meegedeeld.

Artikel 24

Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

1.   Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen betreffende de in artikel 23 bedoelde verlagingen en uitsluitingen vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde criteria.

2.   Bij nalatigheid bedraagt het verlagingspercentage niet meer dan 5 % en bij herhaalde niet-naleving niet meer dan 15 %.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten dat geen verlaging wordt toegepast wanneer een geval van niet-naleving, gelet op de ernst, de omvang en het permanente karakter ervan, als van gering belang moet worden beschouwd. Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, worden evenwel niet als van gering belang beschouwd.

Tenzij de landbouwer onmiddellijk corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving, treft de bevoegde autoriteit de vereiste maatregelen, welke in voorkomend geval kunnen worden beperkt tot een administratieve controle, om ervoor te zorgen dat de landbouwer de geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van geringe niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen worden de landbouwer meegedeeld.

3.   In geval van opzettelijke niet-naleving mag het verlagingspercentage in principe niet lager zijn 20 % en kan het tot de volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.

4.   Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar kan niet meer belopen dan het totaalbedrag zoals bedoeld in artikel 23, lid 1.

Artikel 25

Uit de toepassing van de randvoorwaarden voortvloeiende bedragen

De bedragen die voortvloeien uit de bij niet-naleving van hoofdstuk 1 toegepaste verlagingen en uitsluitingen worden aan het ELGF gecrediteerd. De lidstaten mogen 25 % van die bedragen behouden.

Artikel 26

Compatibiliteit van steunregelingen met het geïntegreerd systeem

1.   Voor de toepassing van de in bijlage VI vermelde steunregelingen zorgen de lidstaten ervoor dat de voor die regelingen toegepaste beheers- en controleprocedures op de volgende punten compatibel zijn met het geïntegreerd systeem:

a)

de geautomatiseerde gegevensbank,

b)

de systemen voor de identificatie van de landbouwpercelen,

c)

de administratieve controles.

Hiertoe worden de gegevensbank, de systemen en de controles, bedoeld onder a), b) en c) zo opgezet dat zij geschikt zijn om zonder problemen of conflicten samen te functioneren of onderling gegevens uit te wisselen.

2.   Voor de toepassing van andere dan de in bijlage VI opgenomen communautaire of nationale steunregelingen kunnen de lidstaten één of meer onderdelen van het geïntegreerd systeem opnemen in hun beheers- en controleprocedures.

Artikel 27

Informatieverstrekking en controle

1.   De Commissie wordt regelmatig geïnformeerd over de toepassing van het geïntegreerd systeem.

Zij organiseert gedachtewisselingen over dit onderwerp met de lidstaten.

2.   Na de betrokken bevoegde autoriteiten tijdig te hebben geïnformeerd, kunnen door de Commissie aangestelde gemachtigde vertegenwoordigers overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1290/2005:

a)

elk onderzoek of elke controle verrichten met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen om het geïntegreerd systeem op te zetten en uit te voeren;

b)

controles verrichten bij de in artikel 20, lid 3, bedoelde gespecialiseerde instellingen en bedrijven.

3.   Onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de uitvoering en toepassing van het geïntegreerd systeem, kan de Commissie de hulp van gespecialiseerde instanties of personen inroepen om het opzetten van, het toezicht op en het gebruik van het geïntegreerd systeem te vergemakkelijken, en met name om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten desgewenst technische adviezen te verstrekken.

HOOFDSTUK 5

Andere algemene bepalingen

Artikel 28

Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

1.   Met ingang van 2010 kennen de lidstaten in de volgende gevallen geen rechtstreekse betalingen toe aan een landbouwer:

a)

indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van de in de artikelen 21 en 23 vastgestelde verlagingen en uitsluitingen lager is dan 100 EUR, of

b)

indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor rechtstreekse betalingen worden aangevraagd of moeten worden toegekend vóór de in artikel 21 bedoelde verlagingen en uitsluitingen minder dan één hectare bedraagt.

De lidstaten kunnen, om rekening te houden met de structuur van hun landbouweconomie, de in de punten a) en b) bedoelde drempels aanpassen binnen de in bijlage VII vastgestelde limieten.

Voor landbouwers die over de in artikel 44, lid 1, bedoelde bijzondere toeslagrechten beschikken, is alleen de onder a) bedoelde voorwaarde van toepassing.

De betrokken lidstaten kunnen besluiten dit lid niet toe te passen in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

Indien het betaalde bedrag wordt verlaagd ten gevolge van een geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 121 van de onderhavige verordening, bijlage VII, of punt K, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, of bijlage IX, punt C, van de onderhavige verordening wordt het aangevraagde of toe te kennen bedrag berekend op basis van het definitieve bedrag van de door de landbouwer te ontvangen steun.

2.   Met ingang van 2010 kunnen de lidstaten objectieve en niet-discriminerende criteria opstellen om ervoor te zorgen dat er geen rechtstreekse betalingen worden verstrekt aan een natuurlijke of rechtspersoon:

a)

wiens landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van zijn totale economische activiteiten of

b)

wiens voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is.

3.   Toeslagrechten die op grond van lid 1 of lid 2 gedurende twee opeenvolgende jaren geen recht op betalingen geven, worden toegevoegd aan de nationale reserve.

Artikel 29

Betaling

1.   Tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, worden de betalingen op grond van de in bijlage I genoemde steunregelingen volledig aan de begunstigden uitgekeerd.

2.   De betalingen worden in maximaal twee tranches per jaar uitgekeerd binnen de periode van 1 december tot en met 30 juni van het volgende kalenderjaar.

3.   Betalingen op grond van de in bijlage I vermelde steunregelingen worden pas verricht nadat de lidstaat op grond van artikel 20 de subsidiabiliteitsvoorwaarden heeft getoetst.

4.   In afwijking van lid 2 en volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie

a)

voorzien in voorschotten;

b)

de lidstaten machtigen om, onder voorbehoud van de begrotingssituatie, vóór 1 december in regio's waar de landbouwers zich als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden voor ernstige financiële moeilijkheden geplaatst zien, voorschotten uit te betalen:

i)

tot 50 % van de betalingen

of

ii)

tot 80 % van de betalingen indien er reeds is voorzien in voorschotten.

Artikel 30

Misleiding

Onverminderd bijzondere bepalingen in afzonderlijke steunregelingen, wordt niet uitbetaald aan begunstigden van wie vaststaat dat zij de voorwaarden voor de uitbetaling kunstmatig hebben gecreëerd om een voordeel te verkrijgen dat in strijd is met de doelstellingen van de betrokken steunregeling.

Artikel 31

Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

Voor de toepassing van de onderhavige verordening worden overmacht en uitzonderlijke omstandigheden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen als:

a)

het overlijden van de landbouwer;

b)

langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer;

c)

een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast;

d)

het door een ongeluk tenietgaan van veehouderijgebouwen van het bedrijf;

e)

een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.

Artikel 32

Evaluatie

De in bijlage I vermelde steunregelingen zijn van toepassing onverminderd de mogelijkheid deze op elk tijdstip in het licht van de economische ontwikkelingen en de begrotingssituatie te herzien.

TITEL III

BEDRIJFSTOESLAGREGELING

HOOFDSTUK 1

Algemene tenuitvoerlegging

Artikel 33

Toeslagrechten

1.   In het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers die:

a)

beschikken over toeslagrechten die zij overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben verkregen;

b)

op grond van de onderhavige verordening toeslagrechten verwerven:

i)

via overdracht,

ii)

uit de nationale reserve,

iii)

krachtens bijlage IX,

iv)

krachtens artikel 47, lid 2, artikel 59, artikel 64, lid 2, derde alinea, artikel 65 en artikel 68, lid 4, punt c).

2.   Voor de toepassing van artikel 47, lid 2, artikel 57, lid 6, artikel 64, lid 2, en artikel 66 wordt een landbouwer geacht over toeslagrechten te beschikken indien er toeslagrechten aan hem zijn toegewezen of definitief zijn overgedragen.

3.   Voor de overeenkomstig artikel 53, lid 2, artikel 63, lid 2, en artikel 71, punt j), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde braakleggingstoeslagrechten gelden vorige braakleggingsverplichtingen niet.

Artikel 34

Activering van toeslagrechten per subsidiabele hectare

1.   De steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt aan landbouwers toegekend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerd toeslagrecht geeft recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag.

2.   Voor de toepassing van deze titel wordt onder „subsidiabele hectare” verstaan:

a)

om het even welke landbouwgrond van het bedrijf, en grond beplant met hakhout met een korte omlooptijd (GN-code ex 0602 90 41), die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, en

b)

om het even welke grond die in 2008 recht gaf op betalingen uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling en die

i)

niet langer voldoet aan de subsidiabiliteitsdefinitie als gevolg van de uitvoering van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (20) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (21) en van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (22), of

ii)

voor de looptijd van de toepasselijke verbintenis van de individuele landbouwer wordt bebost op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 27 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (23), of artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of een nationale regeling waarvan de voorwaarden stroken met artikel 43, leden 1, 2 en 3 van genoemde verordening.

iii)

voor de looptijd van de toepasselijke verbintenis van de individuele landbouwer braakgelegd is krachtens de artikelen 22 tot en met 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of krachtens artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005.

De Commissie stelt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen vast inzake het gebruik van subsidiabele hectaren voor niet-landbouwactiviteiten.

Behalve in geval van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden moeten de betrokken hectaren op om het even welk moment in een kalenderjaar aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde voldoen.

Artikel 35

Aangifte van subsidiabele hectaren

1.   De landbouwer geeft aan welke percelen overeenstemmen met de subsidiabele hectaren die met een toeslagrecht gepaard gaan. Behalve in gevallen van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden moeten deze percelen ter beschikking van de landbouwer staan op een door de lidstaat vastgesteld tijdstip, maar niet later dan de in die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van de steunaanvraag.

2.   De lidstaten kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de landbouwer toestaan zijn aangifte te wijzigen op voorwaarde dat hij het aantal hectares in acht neemt dat overeenstemt met zijn toeslagrechten en de voorwaarden in acht neemt die worden gesteld aan de betaling voor het betrokken areaal.

Artikel 36

Wijziging van de toeslagrechten

De toeslagrechten per hectare worden niet gewijzigd, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

De Commissie stelt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsbepalingen vast inzake de wijziging, met ingang van 2010, van toeslagrechten en met name delen van toeslagrechten.

Artikel 37

Meervoudige aanvragen

De met het aantal subsidiabele hectaren overeenkomende oppervlakte waarvoor een aanvraag voor een bedrijfstoeslag wordt ingediend, kan het voorwerp zijn van een aanvraag voor enig andere rechtstreekse betaling, alsmede voor iedere andere steun die niet onder de onderhavige verordening valt, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

Artikel 38

Gebruik van grond in het kader van de uitgestelde integratie van de sector groenten en fruit

Wanneer een lidstaat heeft besloten gebruik te makenvan de in artikel 51, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie (hierna „uitgestelde integratie” genoemd), zijn de percelen in de regio's waarop dat besluit van toepassing is, tot uiterlijk 31 december 2010 niet subsidiabel indien deze percelen worden gebruikt voor:

a)

de productie van groenten en fruit,

b)

de productie van consumptieaardappelen, of

c)

kwekerijproducten.

In het kader van de in de eerste alinea bedoelde uitgestelde integratie kunnen de lidstaten besluiten secundaire teelten toe te laten op de subsidiabele hectaren gedurende een periode van ten hoogste drie maanden die elk jaar op 15 augustus begint. Op verzoek van een lidstaat kan deze datum volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure echter worden gewijzigd voor gebieden waar granen gewoonlijk eerder worden geoogst wegens klimaatredenen.

Artikel 39

Gebruik van grond voor de productie van hennep

1.   Voor de productie van hennep gebruikte arealen zijn slechts subsidiabel wanneer het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedraagt. De lidstaten voeren een systeem in voor het controleren van het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de geteelde gewassen op ten minste 30 % van de henneparealen. Indien een lidstaat voor deze teelt een systeem van voorafgaande vergunningen invoert, geldt echter een minimum van 20 %.

2.   Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure wordt het toekennen van betalingen afhankelijk gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde rassen.

Artikel 40

Nationale maxima

1.   De totale waarde van alle toegewezen toeslagrechten en van de overeenkomstig artikel 51, lid 2, en artikel 69, lid 3, van de onderhavige verordening of, voor 2009, overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maxima mag voor elke lidstaat en voor elk jaar niet hoger zijn dan het in bijlage VIII van de onderhavige verordening vastgestelde overeenkomstige nationale maximum.

Indien toeslagrechten worden toegewezen aan wijnbouwers, past de Commissie, rekening houdend met de meest recente gegevens die haar overeenkomstig artikel 9 en artikel 102, lid 6, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (24) door de lidstaten ter beschikking worden gesteld, de in bijlage VIII bij de onderhavige verordening vastgestelde nationale maxima aan volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure. Uiterlijk op 1 december van het jaar dat voorafgaat aan de aanpassing van de nationale maxima, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het regionale gemiddelde van de bedragen van de in bijlage IX, punt B, van de onderhavige verordening bedoelde toeslagrechten.

2.   Zo nodig past de lidstaat een lineaire verlaging op het bedrag van de toeslagrechten toe om de naleving van het in bijlage VIII vastgestelde maximum te garanderen.

Artikel 41

Nationale reserve

1.   Elke lidstaat beheert een nationale reserve waarin het verschil wordt opgenomen tussen:

a)

de in bijlage VIII van de onderhavige verordening vastgestelde nationale maxima; en

b)

het totaalbedrag van alle toegewezen toeslagrechten en de overeenkomstig artikel 51, lid 2, en artikel 69, lid 3, van de onderhavige verordening of, voor 2009, overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maxima.

2.   De lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, bij voorrang toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die met hun landbouwactiviteiten beginnen.

3.   Lidstaten die artikel 68, lid 1, punt c), niet toepassen, kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten vast te stellen voor landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma's lopen om te voorkomen dat het land wordt verlaten en/of om landbouwers te compenseren voor specifieke nadelen in die gebieden.

4.   De nieuwe lidstaten gebruiken de nationale reserve om, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.

5.   In het kader van de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten het eenheidsbedrag van de toeslagrechten en/of het aantal aan landbouwers toegewezen toeslagrechten verhogen.

Artikel 42

Ongebruikte toeslagrechten

Toeslagrechten die gedurende twee jaar niet zijn geactiveerd overeenkomstig artikel 34, worden toegevoegd aan de nationale reserve, behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Voor 2009 worden toeslagrechten die gedurende het tweejarige tijdvak 2007-2008 niet geactiveerd waren echter niet aan de nationale reserve toegevoegd indien zij in 2006 geactiveerd waren; voor 2010 worden toeslagrechten die gedurende het tweejarige tijdvak 2008-2009 niet zijn geactiveerd niet aan de nationale reserve toegevoegd indien zij in 2007 geactiveerd waren.

Artikel 43

Overdracht van toeslagrechten

1.   Toeslagrechten kunnen uitsluitend worden overgedragen aan een landbouwer die in dezelfde lidstaat is gevestigd, behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving.

Zelfs in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving mogen de toeslagrechten evenwel uitsluitend worden gebruikt in de lidstaat waar de toeslagrechten zijn vastgesteld.

Een lidstaat kan besluiten dat toeslagrechten alleen binnen eenzelfde regio mogen worden overgedragen of gebruikt.

2.   Toeslagrechten kunnen worden overgedragen door verkoop of elke andere vorm van definitieve overdracht met of zonder grond. Verhuur of soortgelijke transacties zijn daarentegen slechts toegestaan indien de overdracht van de toeslagrechten gepaard gaat met de overdracht van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren.

3.   Indien toeslagrechten worden verkocht, met of zonder land, kunnen de lidstaten, met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten dat een deel van de verkochte toeslagrechten aan de nationale reserve wordt toegevoegd of dat het eenheidsbedrag van de toeslagrechten wordt verlaagd ten behoeve van de nationale reserve, op basis van door de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

Artikel 44

Voorwaarden voor bijzondere toeslagrechten

1.   Tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, gelden voor toeslagrechten die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk 3, afdeling 2, en artikel 71 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003, en op grond van artikel 60 en artikel 65, vierde alinea, van de onderhavige verordening, hierna „bijzondere toeslagrechten” genoemd, de voorwaarden van de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel.

2.   In afwijking van artikel 34, lid 1, wordt een landbouwer die over bijzondere toeslagrechten beschikt, door de lidstaat gemachtigd om af te wijken van de verplichting zijn toeslagrechten te activeren op basis van een overeenkomstig aantal subsidiabele hectaren, op voorwaarde dat deze landbouwer ten minste:

a)

50 % van de tijdens de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde referentieperiode uitgeoefende en in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteiten behoudt of,

b)

in het geval van de op grond van artikel 60 vastgestelde bijzondere toeslagrechten, 50 % van de vóór de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling uitgeoefende en in grootvee-eenheden (GVE) uitgedrukte landbouwactiviteiten behoudt of,

c)

in het geval van artikel 65, 50 % van de gedurende de toepassing van de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 uitgeoefende landbouwactiviteiten, uitgedrukt in GVE, behoudt.

Een landbouwer die bijzondere toeslagrechten toegewezen heeft gekregen op grond van zowel Verordening (EG) nr. 1782/2003 als de onderhavige verordening, is evenwel verplicht om ten minste 50 % van de hoogste van de in de eerste alinea bedoelde activiteitsgraden te behouden.

De in de eerste alinea vastgestelde voorwaarde is niet van toepassing op Malta.

3.   Bij overdracht van de bijzondere toeslagrechten in 2009, 2010 en 2011 kan de overnemer alleen voor de in lid 2 vastgestelde afwijking in aanmerking komen, indien alle bijzondere toeslagrechten worden overgedragen. Met ingang van 2012 komt de overnemer niet in aanmerking voor de afwijking, tenzij in geval van feitelijke of verwachte vererving.

De eerste alinea is niet van toepassing op Malta.

Artikel 45

Herziening van de toeslagrechten

1.   In gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die de bedrijfstoeslagregeling op grond van titel III, de hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ingevoerd met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten om in of na 2010 de bedragen van de toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen.

Om vanaf 2010 te gelden, moet het besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

2.   Voor de toepassing van de eerste alinea van lid 1 kunnen jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk worden gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. Indien de wijziging een vermindering van de waarde van de toeslagrechten tot gevolg heeft, wordt deze wijziging doorgevoerd in ten minste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen.

In elk van de in de eerste alinea bedoelde jaarlijkse stappen bedraagt de vermindering van de waarde van de toeslagrechten niet meer dan 50 % van het verschil tussen de oorspronkelijke en de uiteindelijke waarde. Indien de waardevermindering minder dan 10 % van de oorspronkelijke waarde bedraagt, mogen de lidstaten minder dan drie stappen toepassen.

3.   De lidstaten kunnen besluiten dit artikel toe te passen:

a)

op het gepaste geografische niveau, dat wordt vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het agrarische potentieel; of

b)

in de regio die is vastgesteld overeenkomstig artikel 46, lid 2, indien artikel 46, lid 4, wordt toegepast.

HOOFDSTUK 2

Regionale en gedeeltelijke uitvoering

Afdeling 1

Regionale uitvoering

Artikel 46

Regionale toewijzing van het in artikel 40 bedoelde maximum

1.   Een lidstaat die de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft ingevoerd, kan besluiten de bedrijfstoeslagregeling in of na 2010 op regionaal niveau toe te passen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden.

Om vanaf 2010 te gelden, moet het besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

2.   De lidstaten stellen de regio's vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en het regionale agrarische potentieel.

Lidstaten kunnen hun gehele grondgebied als één regio beschouwen.

3.   De lidstaten verdelen het in artikel 40 bedoelde nationale maxima op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria over de regio's. De lidstaten kunnen besluiten dat deze regionale maxima jaarlijks geleidelijk worden gewijzigd in ten hoogste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieuoverwegingen.

4.   Indien een lidstaat die de leden 1, 2 en 3 toepast, besluit artikel 47 niet toe te passen, past hij, voor zover nodig om de toepasselijke regionale maxima na te leven, de waarde van de toeslagrechten in elk van zijn regio's aan. Hiertoe wordt de waarde van de toeslagrechten lineair verlaagd of verhoogd. De totale verlaging van de waarde van de toeslagrechten op grond van dit lid is beperkt tot 10 % van hun oorspronkelijke waarde.

5.   Indien een lidstaat besluit zowel artikel 45 als dit artikel toe te passen, wordt met de in lid 4 van het onderhavige artikel bedoelde verlagingen van de waarde van de toeslagrechten rekening gehouden bij de berekening van de in artikel 45, lid 2, vastgestelde grenswaarden.

Artikel 47

Regionalisering van de bedrijftoeslagregeling

1.   In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten niet meer dan 50 % van het op grond van artikel 46 vastgestelde regionale maximum te verdelen over alle landbouwers wier bedrijf in de betrokken regio is gelegen, met inbegrip van landbouwers die niet over toeslagrechten beschikken.

2.   De landbouwers ontvangen toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag wordt berekend door het overeenkomstige deel van het op grond van artikel 46 vastgestelde regionale maximum te delen door het aantal subsidiabele hectaren zoals dat op regionaal niveau is vastgesteld.

Het bedrag van deze toeslagrechten wordt verhoogd wanneer een landbouwer voordat dit artikel van toepassing is over toeslagrechten beschikt. Hiertoe wordt het regionale eenheidsbedrag van elk van de toeslagrechten van de betrokken landbouwer verhoogd met een bedrag dat wordt berekend op basis van het totale bedrag van de toeslagrechten waarover de landbouwer op een door de betrokken lidstaat te bepalen datum beschikt. Deze verhogingen worden berekend binnen de grenzen van het resterende deel van het regionale maximum, na toepassing van lid 1.

3.   Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 34, lid 2, aangeeft in het jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau, bedoeld in artikel 46, lid 1, behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

4.   De toeslagrechten waarover de landbouwer vóór de in de leden 1 en 2 bedoelde verdeling beschikt, worden ingetrokken en vervangen door de nieuwe in lid 3 bedoelde toeslagrechten.

Artikel 48

Herziening van de toeslagrechten

1.   In gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die artikel 47 toepassen in overeenstemming met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht besluiten om in het jaar dat volgt op de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau als bedoeld in artikel 46, lid 1, de bedragen van de op grond van deze afdeling vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen

Om vanaf 2010 te gelden, moet dat besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

Voor de toepassing van de eerste alinea kunnen jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk worden gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. Indien de wijziging een vermindering van de waarde van de toeslagrechten tot gevolg heeft, wordt deze wijziging doorgevoerd in ten minste twee vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen.

2.   In gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten die de bedrijfstoeslagregeling op grond van titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben ingevoerd met inachtneming van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, besluiten om in of na 2010 de bedragen van de toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen.

Om vanaf 2010 te gelden, moet dat besluit uiterlijk op 1 augustus 2009 genomen zijn. In alle andere gevallen moet het uiterlijk op 1 augustus 2010 genomen zijn.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria. Indien de wijziging een vermindering van de waarde van de toeslagrechten tot gevolg heeft, wordt deze wijziging doorgevoerd in ten minste drie vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen.

De eerste alinea geldt onverminderd de door lidstaten genomen besluiten krachtens artikel 63, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Deze lidstaten kunnen afwijken van het in de eerste alinea vastgestelde minimumaantal stappen en van de in lid 3 van dit artikel vastgestelde maxima.

3.   In elk van de in alinea 1 en 2 bedoelde jaarlijkse stappen bedraagt de vermindering van de waarde van de toeslagrechten niet meer dan 50 % van het verschil tussen de oorspronkelijke en de uiteindelijke waarde. Indien de waardevermindering minder dan 10 % van de oorspronkelijke waarde bedraagt, mogen de lidstaten minder dan drie stappen toepassen.

4.   De lidstaten kunnen besluiten de leden 1, 2 en 3 toe te passen op het gepaste geografische niveau, dat wordt vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun institutionele of administratieve structuur en/of het agrarische potentieel.

Artikel 49

Grasland

De lidstaten die artikel 47 toepassen, kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het krachtens artikel 46 vastgestelde regionale maximum of een deel daarvan, verschillende eenheidsbedragen van de toeslagrechten vaststellen voor de aan de in artikel 47, lid 1, bedoelde landbouwers toe te wijzen toeslagrechten:

a)

voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2008 vastgestelde datum als grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel,

b)

voor op de voor de aanvragen van oppervlaktesteun voor 2008 vastgestelde datum als blijvend grasland gebruikte hectaren en voor andere subsidiabele hectaren.

Artikel 50

Voorwaarden voor de krachtens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten

1.   Toeslagrechten die zijn vastgesteld overeenkomstig deze afdeling of titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, mogen slechts worden overgedragen binnen één regio of tussen regio's indien de bedragen van de toeslagrechten per hectare dezelfde zijn en de toeslagrechten in die regio's worden gebruikt.

2.   Behoudens andersluidende bepalingen in deze afdeling, gelden de overige bepalingen van deze titel ook voor deze afdeling.

Afdeling 2

Gedeeltelijke uitvoering

Artikel 51

Algemene bepalingen

1.   De lidstaten die krachtens titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 betalingen in de sectoren schapenvlees en geitenvlees of de betalingen voor rund- en kalfsvlees hebben toegekend, kunnen vóór 1 augustus 2009 besluiten deze betalingen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden verder toe te kennen. Zij kunnen ook besluiten het aandeel van hun nationale maxima dat moet worden gebruikt voor de toekenning van deze betalingen vast te stellen op een lager niveau dan het niveau waartoe is besloten overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Indien een lidstaat dit besluit niet neemt, worden de betalingen met ingang van 2010 overeenkomstig artikel 66 van deze verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

In het geval van de in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde betalingen voor rund- en kalfsvlees kunnen de lidstaten voor 1 augustus 2010 ook besluiten de betalingen niet toe te kennen, maar deze met ingang van 2011 overeenkomstig artikel 66 van deze verordening in de bedrijfstoeslagregeling te integreren.

Lidstaten die op grond van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de betalingen voor groenten en fruit volledig of gedeeltelijk van de bedrijfstoeslagregeling hebben uitgesloten, kunnen:

a)

met ingang van 2010 de betalingen voor groenten en fruit toekennen volgens de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden en in overeenstemming met het op grond van artikel 68 ter, leden 1 en 2, en artikel 143 ter quater, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genomen besluit, of

b)

voor 1 augustus 2009 besluiten de op grond van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de bedrijfstoeslagregeling uitgesloten betalingen voor groenten en fruit overeenkomstig artikel 66 van deze verordening in de bedrijfstoeslagregeling te integreren, of

c)

voor 1 augustus 2009 besluiten de overgangsbetaling voor groenten en fruit onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden toe te kennen op een lager niveau dan het niveau waartoe is besloten overeenkomstig van artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

De nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, kunnen, wanneer zij de bedrijfstoeslagregeling invoeren, besluiten de in de eerste alinea bedoelde betalingen toe te kennen onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden. In het geval van de overgangsbetaling voor groenten en fruit passen de nieuwe lidstaten die artikel 143 ter quater van Verordening (EG) nr. 1782/2003 niet hebben toegepast, artikel 54 van deze verordening niet toe. In het geval van de overgangsbetaling voor groenten en fruit houden nieuwe lidstaten, voor zover van toepassing, rekening met artikel 128, lid 3, van deze verordening.

2.   Al naargelang de door iedere lidstaat gemaakte keuze bepaalt de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure een maximum voor elk van de in de artikelen 52, 53 en 54 genoemde rechtstreekse betalingen.

Dit maximum is gelijk aan het aandeel van elk type rechtstreekse betaling in de in artikel 40 bedoelde nationale maxima, vermenigvuldigd met de verlagingspercentages die de lidstaten overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 toepassen.

Artikel 52

Betalingen voor schapenvlees en geitenvlees

De lidstaten mogen tot 50 % van het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen betalingen in de sectoren schapenvlees en geitenvlees, behouden. In dat geval doen zij jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 10, van de onderhavige verordening en met inachtneming van het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde maximum verleend aan landbouwers die schapen en geiten houden.

Artikel 53

Rund- en kalfsvleesbetalingen

1.   De lidstaten die artikel 68, lid 2, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben toegepast en de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, mogen het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de in bijlage VI van Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen zoogkoeienpremie, geheel of gedeeltelijk behouden. In die gevallen doen zij jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt volgens de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden en met inachtneming van het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde maximum verleend aan landbouwers die zoogkoeien houden.

2.   In 2010 en 2011 mogen de lidstaten die artikel 68, lid 1, artikel 68, lid 2, punt a), ii), of artikel 68, lid 2, punt b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben toegepast en nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast, het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat overeenkomt met de slachtpremie voor kalveren, de slachtpremie voor andere runderen dan kalveren of de speciale premie voor mannelijke runderen, geheel of gedeeltelijk behouden. In die gevallen doen zij jaarlijks een extra betaling aan landbouwers. De extra betalingen worden overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van de onderhavige verordening en binnen het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maximum verleend voor het slachten van kalveren en van andere runderen dan kalveren en voor het houden van mannelijke runderen.

Artikel 54

Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

1.   Tot en met 31 december 2011 mogen de lidstaten tot 50 % van de aandelen van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima die bestemd zijn voor steun voor de productie van tomaten, behouden.

In dit geval doet de betrokken lidstaat jaarlijks binnen het overeenkomstig artikel 51, lid 2, vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt verleend aan landbouwers die tomaten produceren overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van de onderhavige verordening.

2.   De lidstaten mogen:

a)

tot en met 31 december 2010, tot 100 % behouden van het aandeel in de in artikel 40 van de onderhavige verordening genoemde nationale maxima dat bestemd is voor steun voor de productie van bepaalde in de derde alinea bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige die ter verwerking worden geleverd en subsidiabel waren uit hoofde van de steunregelingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 en Verordening (EG) nr. 2202/96; en

b)

van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, tot 75 % behouden van het aandeel in de in artikel 40 van de onderhavige verordening genoemde nationale maxima dat bestemd is voor steun voor de productie van bepaalde in de derde alinea bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige die ter verwerking worden geleverd en subsidiabel waren uit hoofde van de steunregelingen van Verordening (EG) nr. 2201/96 van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector verwerkte produkten op basis van groenten en fruit (25) en Verordening (EG) nr. 2202/96 van de Raad van 28 oktober 1996 tot invoering van een steunregeling voor telers van bepaalde citrussoorten (26).

In dit geval doet de betrokken lidstaat jaarlijks binnen het overeenkomstig artikel 51, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maximum een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt volgens de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, toegekend aan landbouwers die een of meer van de volgende groente- en fruitsoorten produceren, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat:

i)

verse vijgen,

ii)

verse citrusvruchten,

iii)

tafeldruiven,

iv)

peren,

v)

perziken en nectarines, en

vi)

bepaalde soorten pruimen verkregen uit „prunes d'Ente”.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde aandelen van de nationale maxima worden vastgesteld in bijlage X.

HOOFDSTUK 3

Uitvoering in de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

Artikel 55

Invoering van de bedrijfstoeslagregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

1.   Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, is deze titel van toepassing op de nieuwe lidstaten die de in titel V, hoofdstuk 2, bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast.

Artikel 41 en hoofdstuk 2, afdeling 1, zijn niet van toepassing.

2.   Elke nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft toegepast, neemt de in artikel 51, lid 1, en artikel 69, lid 1, bedoelde besluiten uiterlijk op 1 augustus van het jaar vóór het jaar waarin hij de bedrijfstoeslagregeling voor het eerst zal toepassen.

3.   Elke nieuwe lidstaat die de regeling inzake een enkele areaalbetaling heeft toegepast, behalve Bulgarije en Roemenië kan, in aanvulling op de in artikel 34, lid 2, vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden bepalen dat onder „subsidiabele hectare” wordt verstaan, landbouwgrond van het bedrijf die op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerde, ongeacht of die grond op die datum in productie was.

Artikel 56

Steunaanvraag

1.   De landbouwers vragen steun op grond van de bedrijfstoeslagregeling uiterlijk op een door de nieuwe lidstaten vast te stellen datum aan, maar niet later dan 15 mei.

2.   Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden worden alleen toeslagrechten toegekend aan de landbouwers die uiterlijk op 15 mei van het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling een aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling hebben ingediend.

Artikel 57

Nationale reserve

1.   Elke nieuwe lidstaat past op zijn in artikel 40 bedoelde nationale maximum een lineaire procentuele verlaging toe, die een nationale reserve vormt.

2.   De nieuwe lidstaten gebruiken de nationale reserve om, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die zich in een bijzondere, door de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure te omschrijven situatie bevinden.

3.   Gedurende het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling kunnen de nieuwe lidstaten de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen, toeslagrechten toe te kennen aan landbouwers in specifieke sectoren die zich in een bijzondere situatie bevinden als gevolg van de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling.

4.   De nieuwe lidstaten kunnen de nationale reserve gebruiken om, op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten toe te wijzen aan landbouwers die na 1 januari van het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling met hun landbouwactiviteit zijn begonnen en dat jaar geen rechtstreekse betaling hebben ontvangen.

5.   De nieuwe lidstaten die artikel 68, lid 1, punt c), niet toepassen, kunnen de nationale reserve gebruiken om op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, toeslagrechten vast te stellen voor landbouwers in gebieden waar aan een of andere vorm van overheidssteun gekoppelde herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma's lopen om te voorkomen dat het land wordt verlaten en om landbouwers te compenseren voor specifieke nadelen in die gebieden.

6.   Voor de toepassing van de leden 2 tot en met 5, kunnen de lidstaten het eenheidsbedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwer beschikt tot een maximum van 5 000 EUR verhogen of kunnen zij nieuwe toeslagrechten aan de betrokken landbouwer toewijzen.

7.   De nieuwe lidstaten passen een lineaire verlaging op de toeslagrechten toe indien hun nationale reserve ontoereikend is om de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde gevallen te dekken.

Artikel 58

Regionale toewijzing van de nationale maxima, bedoeld in artikel 40

1.   De nieuwe lidstaten kunnen de bedrijfstoeslagregeling op regionaal niveau toepassen.

2.   De nieuwe lidstaten stellen de regio's vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

3.   In voorkomend geval verdelen de nieuwe lidstaten het in artikel 40 bedoelde nationale maximum, na toepassing van de in artikel 57 bedoelde verlaging, over de regio's op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

Artikel 59

Toewijzing van toeslagrechten

1.   Landbouwers ontvangen toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag wordt berekend door het in artikel 40 bedoelde toepasselijke nationale maximum na toepassing van de in artikel 57 bedoelde verlaging te delen door het aantal toeslagrechten dat overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel op nationaal niveau is vastgesteld.

2.   Het aantal toeslagrechten per landbouwer is gelijk aan het aantal hectaren dat de betrokken landbouwer overeenkomstig artikel 35, lid 1, aangeeft in het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling, behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de nieuwe lidstaten besluiten dat het aantal toeslagrechten per landbouwer gelijk is aan het jaarlijkse gemiddelde van alle hectaren die recht gaven op de enkele areaalbetaling gedurende een of meer jaar van een door de betrokken lidstaat vast te stellen representatieve periode die, behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, niet na 2008 mag vallen.

Voor een landbouwer die tijdens de representatieve periode een landbouwactiviteit is begonnen, wordt het gemiddelde aantal hectaren gebaseerd op de betalingen die hem zijn toegekend tijdens het kalenderjaar/de kalenderjaren waarin hij de landbouwactiviteit heeft uitgeoefend.

Artikel 60

Landbouwers die geen subsidiabele hectaren hebben

Een landbouwer die actief was in de sectoren rund- en kalfsvlees, zuivel of schapenvlees en geitenvlees die het recht heeft overeenkomstig artikel 57, lid 3, en artikel 59 toeslagrechten te ontvangen waarvoor hij in het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling geen subsidiabele hectaren heeft, krijgt, tot een maximum van 5 000 EUR per toeslagrecht, bijzondere toeslagrechten als bedoeld in artikel 44 toegewezen.

Artikel 61

Grasland

Nieuwe lidstaten kunnen ook, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en met inachtneming van het krachtens artikel 58 vastgestelde regionale maximum of een deel ervan, voor de in artikel 59, lid 1, bedoelde landbouwers verschillende eenheidsbedragen van de toeslagrechten vaststellen:

a)

voor hectaren grasland zoals geïdentificeerd op 30 juni 2008 en voor andere subsidiabele hectaren, dan wel,

b)

voor hectaren blijvend grasland zoals geïdentificeerd op 30 juni 2008 en voor andere subsidiabele hectaren.

Artikel 62

Voorwaarden voor toeslagrechten

1.   Overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde toeslagrechten mogen slechts worden overgedragen binnen één regio of tussen regio's met dezelfde toeslagrechten per hectare.

2.   Nieuwe lidstaten kunnen, in overeenstemming met het algemene beginsel van het Gemeenschapsrecht, besluiten de bedragen van de overeenkomstig dit hoofdstuk vastgestelde toeslagrechten dichter bij elkaar te brengen. Dit besluit wordt genomen uiterlijk 1 augustus van het jaar vóór het eerste toepassingsjaar van de bedrijfstoeslagregeling.

Voor de toepassing van de eerste alinea worden jaarlijks de toeslagrechten geleidelijk gewijzigd op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en volgens van tevoren bepaalde jaarlijkse stappen.

3.   Behalve in geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan een landbouwer zijn toeslagrechten zonder grond alleen overdragen nadat hij, in de zin van artikel 34, ten minste 80 % van zijn toeslagrechten gedurende ten minste een kalenderjaar heeft geactiveerd, dan wel nadat hij alle toeslagrechten die hij gedurende het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling niet heeft gebruikt, vrijwillig heeft afgestaan aan de nationale reserve.

HOOFDSTUK 4

Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

Artikel 63

Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

1.   Met ingang van 2010 integreren de lidstaten de steun die beschikbaar is in het kader van de in bijlage XI opgenomen regelingen voor gekoppelde steun overeenkomstig de in de artikelen 64, 65, 66 en 67 vastgestelde voorschriften in de bedrijfstoeslagregeling.

2.   In afwijking van lid 1:

a)

mogen de lidstaten die overeenkomstig titel III, hoofdstukken 1 tot en met 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de bedrijfstoeslagregeling hebben ingevoerd, besluiten de in lid 1 bedoelde steun geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor het vaststellen van toeslagrechten of het verhogen van de waarde van toeslagrechten op basis van het soort landbouwactiviteiten die de landbouwers in de periode 2005-2008 gedurende een of meer jaren hebben uitgeoefend, en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieuoverwegingen;

b)

mogen de lidstaten die overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de bedrijfstoeslagregeling hebben ingevoerd of die gebruik maken van de in artikel 47 van deze verordening geboden keuzemogelijkheid, besluiten de in lid 1 bedoelde steun geheel of gedeeltelijk te gebruiken om het bedrag van alle toeslagrechten te verhogen met een extra bedrag dat overeenkomt met de verhoging van het regionale maximum, gedeeld door het totale aantal toeslagrechten.

De lidstaten kunnen de verhoging van het bedrag van de toeslagrechten ook differentiëren door rekening te houden met de in artikel 64, lid 1, bedoelde criteria dan wel op basis van het soort landbouwactiviteiten die de landbouwers in de periode 2005-2008 gedurende een of meer jaren hebben uitgeoefend, en op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel of milieuoverwegingen.

3.   Lidstaten die gebruik maken van de in lid 2, onder a), bedoelde afwijking, nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat landbouwers die de in lid 1 bedoelde steun hebben genoten, niet worden uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling. Zij zien er met name op toe dat de totale steun die de landbouwers na de integratie van de in lid 1 bedoelde regelingen inzake gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling zullen ontvangen, niet minder bedraagt dan 75 % van de gemiddelde jaarlijkse steun die de landbouwers in de toepasselijke referentieperiodes bedoeld in de artikelen 64, 65 en 66 op grond van de rechtstreekse betalingen hebben ontvangen.

Artikel 64

Integratie van gekoppelde steun die is uitgesloten uit de bedrijfstoeslagregeling

1.   De in bijlage XII vermelde bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage XI, punten 1 en 2, vermelde steunregelingen, worden door de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria verdeeld over de landbouwers in de betrokken sectoren met inachtneming van, met name, de steun die deze landbouwers direct of indirect in het kader van de betrokken steunregelingen hebben ontvangen gedurende een of meer jaren van de periode 2005-2008. Voor de in bijlage XI, punten 1 en 2, bedoelde steunregelingen inzake aardappelzetmeel kunnen de lidstaten evenwel de uit hoofde van die regelingen beschikbare bedragen verdelen met inaanmerkingneming van de hoeveelheden aardappelen waarvoor tussen de aardappelproducent en de zetmeelfabrikant een teeltcontract is gesloten, binnen de grenzen van het aan deze laatste toegewezen contingent als bedoeld in artikel 84 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad in een gegeven jaar.

2.   De lidstaten verhogen het bedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwers beschikten op basis van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van lid 1.

De verhoging van het bedrag per toeslagrecht per landbouwer wordt berekend door de in de eerste alinea bedoelde bedragen te delen door het aantal toeslagrechten van elke betrokken landbouwer.

Aan landbouwers in een betrokken sector die niet over toeslagrechten beschikken, worden evenwel toeslagrechten toegewezen waarvan:

a)

het aantal gelijk is aan het aantal hectaren dat hij overeenkomstig artikel 35, lid 1, aangeeft voor het jaar waarin de regeling voor gekoppelde steun wordt geïntegreerd in de bedrijfstoeslagregeling,

b)

het bedrag wordt vastgesteld door het door de toepassing van lid 1 verkregen bedrag te delen door het overeenkomstig het bepaalde onder a) van deze alinea vastgestelde aantal.

3.   Indien het bedrag per steunregeling lager is dan 250 000 EUR, kan de betrokken lidstaat evenwel besluiten de bedragen niet te verdelen, maar deze aan de nationale reserve toe te voegen.

Artikel 65

Integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling

De bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage XI, punt 3, vermelde steunregelingen, worden door de lidstaten over de landbouwers in de betrokken sectoren verdeeld naar evenredigheid van de steun die deze landbouwers in het kader van de betrokken steunregelingen hebben ontvangen gedurende de toepasselijke in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde referentieperioden.

De lidstaten kunnen evenwel een meer recente representatieve periode kiezen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria en, indien een lidstaat de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, afdeling 1, of hoofdstuk 6 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft ingevoerd of gebruik maakt van de in artikel 47 van de onderhavige verordening geboden mogelijkheid, op basis van artikel 63, lid 2, onder b).

De lidstaten verhogen het bedrag van de toeslagrechten van de betrokken landbouwers of wijzen toeslagrechten toe overeenkomstig artikel 64, lid 2.

Indien een landbouwer die krachtens de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 rechtstreekse betalingen ontving, het recht zou hebben overeenkomstig dit artikel toeslagrechten te ontvangen waarvoor hij in het jaar van de integratie van de regeling voor gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling geen subsidiabele hectaren heeft, of indien zijn toeslagrecht per hectare uitkomt op een bedrag dat hoger is dan 5 000 EUR, krijgt hij, tot een maximum van 5 000 EUR per toeslagrecht, bijzondere toeslagrechten als bedoeld in artikel 44 toegewezen.

Artikel 66

Facultatieve integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling

Indien een lidstaat:

a)

het in artikel 51, lid 1, eerste alinea, bedoelde besluit niet neemt;

b)

ter toepassing van artikel 51, lid 1, tweede alinea, besluit de in artikel 53, lid 2, bedoelde betalingen voor rund- en kalfsvlees niet toe te kennen met ingang van 2011; of

c)

ter toepassing van artikel 51, lid 1, derde alinea, besluit de betalingen voor groenten en fruit niet toe te kennen,

worden de bedragen die beschikbaar waren voor gekoppelde steun in het kader van de in bijlage XI, punt 4, vermelde steunregelingen, overeenkomstig artikel 65 in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

Artikel 67

Vervroegde integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

De lidstaten kunnen vóór 1 augustus 2009 besluiten de in titel IV, afdeling 5, bedoelde steun voor zaaizaad en de in bijlage XI, punt 1, bedoelde regelingen, met uitzondering van de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe, in 2010 of 2011 in de bedrijfstoeslagregeling te integreren. In dat geval past de Commissie, overeenkomstig de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure, de in artikel 40 bedoelde nationale maxima aan door de bedragen van bijlage XII voor de betrokken steunregeling toe te voegen.

HOOFDSTUK 5

Specifieke steun

Artikel 68

Algemene voorschriften

1.   De lidstaten kunnen specifieke steun verlenen aan de landbouwers onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden:

a)

voor:

i)

specifieke soorten van landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu,

ii)

de verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten,

iii)

de verbetering van de afzet van landbouwproducten,

iv)

de toepassing van aangescherpte dierenwelzijnsnormen,

v)

specifieke landbouwactiviteiten die meerwaarde voor het landbouwmilieu opleveren;

b)

om de specifieke nadelen te verhelpen waarmee landbouwers in de sectoren zuivel, rund- en kalfsvlees, schapenvlees, geitenvlees en rijst, die actief zijn in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden,worden geconfronteerd, of in dezelfde sectoren, voor economisch kwetsbare soorten landbouw,

c)

in gebieden met herstructurerings- en ontwikkelingsprogramma's om te voorkomen dat het land wordt verlaten en/of om specifieke nadelen voor landbouwers in die gebieden te helpen compenseren,

d)

in de vorm van bijdragen aan oogst-, dier- en plantverzekeringspremies, overeenkomstig de in artikel 70 vastgestelde voorwaarden,

e)

bij wijze van onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen, overeenkomstig de in artikel 71 vastgestelde voorwaarden.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde steun mag slechts worden verleend indien:

a)

met betrekking tot de in lid 1, onder a), punt v), bedoelde specifieke landbouwactiviteiten,

i)

wordt voldaan aan de in artikel 39, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde voorschriften, en alleen om daadwerkelijk gemaakte extra kosten en verbeurde inkomsten te dekken met het oog op het bereiken van de betrokken doelstelling; en

ii)

deze door de Commissie is goedgekeurd.

b)

met betrekking de in lid 1, onder a), punt ii), bedoelde verbetering van de kwaliteit van landbouwproducten, wordt voldaan aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (27), Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (28), Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (29) en deel II, titel II, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007,

c)

met betrekking tot de in lid 1, onder a), punt iii), bedoelde verbetering van de afzet van landbouwproducten, wordt voldaan aan de in de artikelen 2 tot en met 5 van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad van 17 december 2007 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt en in derde landen (30) vastgestelde criteria.

3.   De in lid 1, onder b), bedoelde steun mag slechts worden verleend voor zover dat als stimulans noodzakelijk is om de huidige productie op peil te houden.

Voor de sectoren schapenvlees, geitenvlees, rund- en kalfsvlees, mag, indien die steun en de op grond van de artikelen 52 en 53 verleende steun samen worden toegepast, de totale steun niet hoger zijn dan het totaalbedrag van de steun dat wordt verkregen na toepassing van de maximumpercentages die de lidstaten mogen behouden overeenkomstig de artikelen 67 en 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Voor de rijstsector kan de in lid 1, onder b), bedoelde steun alleen worden verleend vanaf het kalenderjaar waarin de lidstaten de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst integreren in de bedrijfstoeslagregeling.

4.   De steun, bedoeld in:

a)

lid 1, onder a) en d), wordt verleend in de vorm van jaarlijkse extra betalingen,

b)

lid 1, onder b), wordt verleend in de vorm van jaarlijkse extra betalingen, zoals veebetalingen of graslandpremies,

c)

lid 1, onder c), wordt verleend in de vorm van een verhoging van het eenheidsbedrag van de toeslagrechten en/of het aantal toeslagrechten van de landbouwer,

d)

lid 1, onder e), wordt verleend in de vorm van de in artikel 71 bedoelde compensatiebetalingen.

5.   Toeslagrechten waarvan het eenheidsbedrag is verhoogd en extra toeslagrechten, als bedoeld in lid 4, onder c), mogen slechts worden overgedragen indien samen met de toeslagrechten een overeenkomstig aantal hectaren wordt overgedragen.

6.   Steun die uit hoofde van lid 1 wordt verleend, moet in overeenstemming zijn met andere communautaire maatregelen en beleidslijnen.

7.   De Commissie stelt volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure de voorwaarden voor de in lid 2, onder a), ii), bedoelde goedkeuring van de Commissie en de voorwaarden voor de toekenning van de in deze afdeling bedoelde steun vast, met name om de samenhang met andere communautaire maatregelen en ander communautair beleid te garanderen en cumulatie van steun te voorkomen.

8.   Lidstaten die het in artikel 69, lid 1, bedoelde besluit hebben genomen kunnen dat uiterlijk op 1 augustus 2011 herzien en vanaf 2012 besluiten om

a)

de bedragen voor de financiering van de in dit hoofdstuk bedoelde steun wijzigen binnen de limieten van artikel 69; of

b)

specifieke steunverlening op grond van dit hoofdstuk te beëindigen.

Al naargelang het door iedere lidstaat op grond van de eerste alinea genomen besluit, bepaalt de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure het overeenkomstige maximum voor die steun.

Wanneer een lidstaat besluit om de toepassing van dit hoofdstuk te beëindigen of wanneer hij de bedragen voor de financiering ervan vermindert, is artikel 72, lid 2, van toepassing.

Artikel 69

Financiële bepalingen voor specifieke steun

1.   De lidstaten kunnen uiterlijk 1 augustus 2009, 2010 of 2011 besluiten om met ingang van het jaar volgend op dat besluit tot 10 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maxima, of in het geval van Malta, een bedrag van 2 000 000 EUR, te gebruiken voor de in artikel 68, lid 1, bedoelde specifieke steun.

2.   De lidstaten mogen de inhouding van 10 % toepassen op sectorale basis, door 10 % te behouden van het aandeel van hun in artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde nationale maximum voor een in bijlage VI bij die verordening genoemde sector. De ingehouden bedragen mogen alleen worden gebruikt voor de toepassing van de in artikel 68, lid 1, van deze verordening bedoelde steun, in de sectoren waarop de inhouding betrekking heeft.

3.   Al naargelang het door iedere lidstaat op grond van lid 1 genomen besluit betreffende het bedrag van het nationale maximum dat moet worden gebruikt, bepaalt de Commissie volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure het overeenkomstige maximum voor die steun.

Met als enige doel ervoor te zorgen dat aan de nationale maxima bedoeld in artikel 40, lid 2, wordt voldaan, worden de bedragen die worden gebruikt voor de in artikel 68, lid 1, onder c), bedoelde steun van het in artikel 40, lid 1, bedoelde nationale maximum afgetrokken. Zij worden meegeteld als toegewezen toeslagrechten.

4.   Steun als bedoeld in lid 1, onder a), punten i), ii), iii) en iv), en lid 1, onder b) en e), van artikel 68, wordt beperkt tot 3,5 % van de nationale maxima bedoeld in artikel 40, of in het geval van Malta, tot het bedrag van 2 000 000 EUR als bedoeld in artikel 69, lid 1, van deze verordening, en kan met name worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen bedoeld in artikel 68, lid 1, onder b), van deze verordening in de zuivelsector.

De lidstaten kunnen voor elke maatregel een apart maximum vaststellen.

5.   In afwijking van lid 4, wordt tijdens de kalenderjaren 2010 tot en met 2013 in de lidstaten die steun hebben verleend voor zoogkoeien overeenkomstig artikel 69 van Verordening nr. 1782/2003 zonder dat zij de optie van artikel 68, lid 2, onder i) van die verordening hebben toegepast, de in lid 4 opgenomen limiet op 6 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maximum vastgesteld. Voorts wordt in lidstaten waar meer dan 60 % van de melkproductie ten noorden van de 62e breedtegraad plaatsvindt, die limiet op 10 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maximum vastgesteld.

Steun die de 3,5 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maximum vastgesteld overschrijdt, zal echter uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van maatregelen bedoeld in artikel 68, lid 1, onder b,) van deze Verordening in de zuivel- en de rundvleessector.

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2013 verslag aan de Raad uit over de toepassing van dit lid.

6.   De lidstaten zorgen voor de middelen die nodig zijn ter financiering van de steun bedoeld in:

a)

artikel 68, lid 1, waarbij wordt uitgegaan van een bedrag dat door de Commissie wordt berekend op grond van lid 7 en dat wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 141, lid 2, en/of

b)

artikel 68, lid 1, onder a), b), c) en d), door een lineaire verlaging toe te passen op het bedrag van de aan de landbouwers toegewezen toeslagrechten en/of op de rechtstreekse betalingen bedoeld in de artikelen 52 en 53 en/of uit de nationale reserve;

c)

lid 68, lid 1, onder e), door, zo nodig, een lineaire verlaging toe te passen op een of meer van de betalingen die aan de begunstigden van de betrokken betalingen moeten worden gedaan overeenkomstig deze titel en binnen de in de leden 1 en 4 vastgestelde grenzen.

Met als enige doel ervoor te zorgen dat aan de nationale maxima bedoeld in artikel 40, lid 2, wordt voldaan, wordt wanneer een lidstaat gebruik maakt van de in punt a) van de eerste alinea van dit lid opgenomen optie, het betrokken bedrag niet meegeteld bij de berekening van de in lid 3 vastgestelde maxima.

7.   De in lid 6, onder a) bedoelde bedragen zullen gelijk zijn aan het verschil tussen:

a)

de nationale maxima die in bijlage VIII of bijlage VIII bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn vastgesteld voor 2007, na toepassing van artikel 10, lid 1, van die Verordening en artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 en na een verlaging met 0,5 %; en

b)

de uitvoering in het kader van de begroting 2008 van de bedrijfstoeslagregeling en de betalingen bedoeld in titel III, hoofdstuk 5, afdeling 2 en afdeling 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wat betreft de betalingen met betrekking tot het in punt a) van deze alinea bedoelde verlaagde maximum voor 2007.

Dit bedrag is in geen geval hoger dan 4 % van het maximum bedoeld in punt a) van deze alinea.

Voor de nieuwe lidstaten die in 2007 de bedrijfstoeslagregeling toegepast hebben, wordt dit bedrag vermenigvuldigd met 1,75 in 2010, 2 in 2011, 2,25 in 2012 en 2,5 vanaf 2013.

Op verzoek van een lidstaat herziet de Commissie de bedragen volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure en op basis van de gedetailleerde regels die volgens dezelfde procedure worden vastgesteld.

Het gebruik van die bedragen door de lidstaten laat de toepassing van artikel 8 van deze verordening onverlet.

8.   Het in lid 1, in artikel 68, lid 8, en in artikel 131, lid 1, bedoelde besluit bepaalt welke maatregelen zullen worden toegepast en bevat alle nadere uitvoeringsregelingen betreffende de toepassing van dit hoofdstuk, met inbegrip van de beschrijving van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de toe te passen maatregelen, het betrokken bedrag en de financiële middelen die ter beschikking moeten worden gesteld.

9.   De nieuwe lidstaten kunnen besluiten de leden 1, 2, 4, 5 en 6 van dit artikel en lid 1 van artikel 131 toe te passen op basis van hun nationale maxima:

a)

voor het jaar 2016 in het geval van Bulgarije en Roemenië,

b)

voor het jaar 2013 voor de overige nieuwe lidstaten.

In dat geval is artikel 132 niet van toepassing op de maatregelen die overeenkomstig dit artikel worden genomen.

Artikel 70

Oogst-, dier- en plantverzekering

1.   De lidstaten kunnen financieel bijdragen in premies om de oogst, de dieren en de planten te verzekeren tegen door ongunstige weersomstandigheden en dier- of plantenziekten of plagen veroorzaakte economische verliezen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

onder „ongunstige weersomstandigheden” wordt verstaan weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals vorst, hagel, ijs, regen of droogte,

b)

onder „dierziekten” wordt verstaan ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en/of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (31),

c)

„economische verliezen”: aanvullende kosten die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of substantieel productieverlies te verminderen.

2.   Er mag alleen financieel worden bijdragen voor door ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen veroorzaakte verliezen die voor een landbouwer leiden tot een verlies van meer dan 30 % van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend.

3.   De per landbouwer toegekende financiële bijdrage bedraagt maximaal 65 % van de verschuldigde verzekeringspremie.

De lidstaten kunnen het bedrag van de voor de financiële bijdrage in aanmerking komende premie koppelen aan een adequaat maximum.

4.   Er wordt slechts in dekking door de oogst- en/of dier- en/of plantverzekering voorzien indien de ongunstige weersomstandigheden of de uitbraak van een dier- of plantenziekte of plaag officieel als zodanig zijn erkend door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat.

De lidstaten stellen in voorkomend geval vooraf criteria vast op grond waarvan formele erkenning wordt geacht te zijn verleend.

5.   De verzekeringsbetalingen zijn bestemd ter vergoeding van niet meer dan de totale kosten van de vervanging van de in lid 1 bedoelde verliezen en zijn niet gekoppeld aan eisen inzake wat of hoeveel in de toekomst moet worden geproduceerd.

6.   De financiële bijdrage wordt rechtstreeks aan de betrokken landbouwer betaald.

7.   De middelen die de lidstaten aan financiële bijdragen uitgeven, worden door de Gemeenschap met de in artikel 69, lid 1, bedoelde middelen voor 75 % meegefinanceerd.

Het bepaalde in de eerste alinea doet op geen enkele wijze afbreuk aan bevoegdheden van de lidstaten om hun deelname in de financiering van de financiële bijdragen en het deel van de verzekeringspremie dat door de landbouwers wordt gedragen geheel of gedeeltelijk te dekken met behulp van in de betrokken sectoren toegepaste verplichte regelingen voor collectieve aansprakelijkheid. Dit is mogelijk onverminderd de artikelen 125 terdecies en 125 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

8.   De lidstaten dragen er zorg voor dat economische verliezen die gecompenseerd worden op grond van andere communautaire bepalingen waaronder artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en andere gezondheids-, veterinaire of fytosanitaire maatregelen niet extra worden gecompenseerd conform lid 1, eerste alinea.

9.   De financiële bijdrage mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren. De verlening van de financiële bijdrage mag niet worden beperkt tot door één verzekeringsonderneming of één groep ondernemingen aangeboden verzekeringen, noch worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de verzekering moet worden afgesloten bij een in de betrokken lidstaat gevestigde onderneming.

Artikel 71

Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen

1.   De lidstaten kunnen in de vorm van financiële bijdragen aan onderlinge fondsen de landbouwers vergoeden voor economische verliezen als gevolg van de uitbraak van een dier- of een plantenziekte of een milieuongeval.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

„onderling fonds”: een door de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en aan de betrokken landbouwers die als gevolg van de uitbraak van een dier- of plantenziekte of een milieuongeval economische verliezen hebben geleden, compensatiebetalingen te doen;

b)

„economische verliezen”: aanvullende kosten die een landbouwer maakt als gevolg van door hem genomen uitzonderlijke maatregelen om het aanbod op de betrokken markt of substantieel productieverlies te verminderen;

c)

„milieuongeval”: een specifiek voorval van verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu als gevolg van een specifieke gebeurtenis, met een beperkte geografische uitwerking. Hieronder vallen niet algemene milieurisico's die niet het gevolg zijn van een specifieke gebeurtenis, zoals klimaatverandering of zure regen.

3.   Wat dierziekten betreft, wordt alleen financiële compensatie toegekend voor de ziekten die zijn vermeld in de lijst van dierziekten die is opgesteld door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en/of in de lijst van dierziekten die is opgenomen in de bijlage bij Beschikking 90/424/EEG.

4.   De lidstaten dragen er zorg voor dat economische verliezen die financieel gecompenseerd worden op grond van andere communautaire bepalingen waaronder artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en andere gezondheids-, veterinaire of fytosanitaire maatregelen niet extra worden gecompenseerd conform lid 1, eerste alinea.

5.   De uit de onderlinge fondsen gefinancierde vergoeding wordt rechtstreeks aan de aangesloten, door de economische verliezen getroffen landbouwers betaald.

De vergoeding die door de onderlinge fondsen wordt betaald, is afkomstig uit:

a)

door de aangesloten of niet-aangesloten landbouwers, of andere exploitanten in de landbouwketen in het fonds gestort kapitaal of,

b)

door de fondsen afgesloten commerciële leningen, en

c)

de conform lid 11 terugbetaalde bedragen.

Initieel kapitaal wordt niet gefinancierd met openbare middelen.

6.   De in lid 1 bedoelde financiële bijdragen kunnen betrekking hebben op:

a)

de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen, gespreid over maximaal drie jaar,

b)

de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de rente voor commerciële leningen die het onderling fonds heeft afgesloten ter financiering van de voor de landbouwers bestemde vergoeding,

c)

de bedragen die het onderling fonds uit zijn kapitaal betaalt in de vorm van vergoedingen aan de landbouwers.

De minimum- en maximumlooptijd van de commerciële leningen waarvoor een financiële bijdrage kan worden verleend, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

Wanneer het fonds overeenkomstig de eerste alinea, onder c), een vergoeding betaalt, volgt de openbare financiële bijdrage hetzelfde tempo als een commerciële lening met een minimale looptijd.

7.   De financiële bijdrage bedraagt niet meer dan 65 % van de in lid 6 bedoelde kosten. Niet door de financiële bijdragen gedekte kosten komen ten laste van de aangesloten landbouwers.

De lidstaten kunnen de voor een financiële bijdrage in aanmerking komende kosten beperken aan de hand van:

a)

maxima per fonds,

b)

adequate maxima per eenheid.

8.   De middelen die de lidstaten aan financiële bijdragen uitgeven, worden door de Gemeenschap met de in artikel 69, lid 1, bedoelde middelen voor 75 % meegefinancierd.

Het bepaalde in de eerste alinea doet op geen enkele wijze afbreuk aan bevoegdheden van de lidstaten om hun deelname en/of de deelname van aangesloten landbouwers in de financiering van de financiële bijdragen geheel of gedeeltelijk te dekken met behulp van in de betrokken sectoren toegepaste verplichte regelingen inzake collectieve aansprakelijkheid. Dit is mogelijk onverminderd de artikelen 125 terdecies en 125 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

9.   De lidstaten stellen de voorschriften vast voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen, met name met betrekking tot de verlening van compensatiebetalingen aan landbouwers in crisissituaties, of voor het beheer en de controle van de naleving van deze voorschriften.

10.   De lidstaten dienen jaarlijks een verslag over de tenuitvoerlegging van dit artikel in bij de Commissie. De Commissie stelt de vorm, de inhoud, het tijdschema en de termijnen van de verslaglegging vast volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

11.   Wanneer een landbouwer op grond van dit artikel een vergoeding ontvangt uit een onderling fonds, wordt het recht dat de landbouwer in voorkomend geval op grond van het communautair of het nationaal recht heeft om de vergoede economische verliezen op een derde partij te verhalen, volgens een door de betrokken lidstaat vast te stellen regeling overgedragen aan het onderling fonds.

Artikel 72

Overgangsbepalingen

1.   Indien een lidstaat die artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toepaste, worden de krachtens dat artikel 69 ingehouden bedragen overeenkomstig artikel 65 van de onderhavige verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

2.   Indien een lidstaat die artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toepaste, besluit de specifieke steun waarin wordt voorzien bij dit hoofdstuk, toe te passen, kan hij in afwijking van lid 1 de krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingehouden bedragen gebruiken om de in artikel 69, lid 6, van de onderhavige verordening bedoelde financieringsbehoefte te dekken. Indien de in artikel 69, lid 6 bedoelde financieringsbehoefte lager uitvalt dan de krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingehouden bedragen, wordt het verschil overeenkomstig artikel 65 van de onderhavige verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

3.   Indien een lidstaat besluit de specifieke steun waarin wordt voorzien bij dit hoofdstuk toe te passen en tevens krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 maatregelen toepaste die niet verenigbaar zijn met dit hoofdstuk, kan die lidstaat uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten om krachtens artikel 68 van de onderhavige verordening in 2010, 2011 en 2012 de maatregelen met de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften toe te passen die krachtens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn meegedeeld. In afwijking van artikel 69, lid 4, kan de totale steun in het kader van de in artikel 68, lid 1, onder a), b) en e), bedoelde maatregelen worden beperkt tot het plafond dat conform artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor de bedoelde lidstaat is vastgesteld.

In dat geval kunnen de lidstaten ook, uiterlijk op 1 augustus 2009 besluiten om dergelijke maatregelen jaarlijks aan te passen teneinde ze geleidelijk verenigbaar met dit hoofdstuk te maken. Indien een lidstaat besluit de maatregelen niet verenigbaar te maken, worden de betrokken bedragen overeenkomstig artikel 65 van de onderhavige verordening in de bedrijfstoeslagregeling geïntegreerd.

4.   De lidstaten kunnen de in dit hoofdstuk bedoelde steun toekennen vanaf 2009, mits zij in afwijking van artikel 69, lid 6, van deze verordening de in artikel 68, lid 1, bedoelde steun alleen financieren met behulp van de bedragen van de nationale reserve en er nationale bepalingen van kracht zijn op de termijn die de lidstaten hebben vastgesteld voor de indiening van de steunaanvraag.

TITEL IV

ANDERE STEUNREGELINGEN

HOOFDSTUK 1

Communautaire steunregelingen

Afdeling 1

Gewasspecifieke betaling voor rijst

Artikel 73

Werkingssfeer

Voor 2009, 2010 en 2011 wordt aan de landbouwers die rijst van GN-code 1006 10 produceren, steun verleend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden („gewasspecifieke betaling voor rijst”).

Artikel 74

Steunvoorwaarden en steunbedrag

1.   De gewasspecifieke betaling voor rijst wordt verleend per met rijst ingezaaide hectare grond waarop het gewas tot ten minste het begin van de bloei in normale groeiomstandigheden in stand wordt gehouden.

Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het bloeistadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

2.   Op grond van de fysieke opbrengsten in de betrokken lidstaten bedraagt de gewasspecifieke betaling voor rijst:

Lidstaat

EUR/ha

Bulgarije

345,255

Griekenland

561,00

Spanje

476,25

Frankrijk

Europees grondgebied

411,75

Frans-Guyana

563,25

Italië

453,00

Hongarije

232,50

Portugal

453,75

Roemenië

126,075

Artikel 75

Arealen

Hierbij worden voor elke producerende lidstaat de volgende basisarealen vastgesteld:

Lidstaat

EUR/

(ha)

Bulgarije

4 166

Griekenland

20 333

Spanje

104 973

Frankrijk

Europees grondgebied

19 050

uitsluitend voor 2009, Frans-Guyana

4 190

Italië

219 588

Hongarije

3 222

Portugal

24 667

Roemenië

500

Een lidstaat kan zijn basisareaal of zijn basisarealen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria in subbasisarealen onderverdelen.

Artikel 76

Overschrijding van de arealen

1.   Indien in een lidstaat de in een bepaald jaar met rijst beteelde oppervlakte het in artikel 75 vastgestelde basisareaal overschrijdt, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de gewasspecifieke betaling voor rijst is aangevraagd, proportioneel verlaagd.

2.   Indien een lidstaat zijn basisareaal onderverdeelt in subbasisarealen, geldt de verlaging van lid 1 alleen voor landbouwers in subbasisarealen waar de subbasisareaallimiet is overschreden. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de subarealen die de subbasisareaallimiet niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in subarealen waar de subbasisareaallimiet is overschreden.

Afdeling 2

Steun voor zetmeelaardappeltelers

Artikel 77

Werkingssfeer en bedrag van de steun

Voor de verkoopseizoenen 2009/2010, 2010/2011 en 2011/2012 wordt er, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, steun toegekend aan landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren („steun voor zetmeelaardappeltelers”).

De steun bedraagt 66,32 EUR per hoeveelheid aardappelen die nodig is voor de productie van één ton zetmeel.

Het bedrag wordt aangepast op grond van het zetmeelgehalte van de aardappelen.

Artikel 78

Voorwaarden

De steun voor zetmeelaardappeltelers wordt slechts uitbetaald voor de hoeveelheid aardappelen waarvoor tussen de aardappelproducent en de aardappelzetmeelfabrikant een teeltcontract is gesloten, binnen de grenzen van het aan de aardappelzetmeelfabrikant toegewezen contingent overeenkomstig in artikel 84 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad.

Afdeling 3

Premie voor eiwithoudende gewassen

Artikel 79

Werkingssfeer

Voor 2009, 2010 en 2011 wordt aan de eiwithoudende gewassen producerende landbouwers steun verleend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden („premie voor eiwithoudende gewassen”).

Eiwithoudende gewassen omvatten:

a)

erwten van GN-code 0713 10,

b)

tuinbonen, paardenbonen en duivenbonen van GN-code 0713 50,

c)

niet-bittere lupinen van GN-code ex 1209 29 50.

Artikel 80

Bedrag en subsidiabiliteit

De premie voor eiwithoudende gewassen bedraagt 55,57 EUR per hectare na het melkrijpheidsstadium geoogste eiwithoudende gewassen.

Gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het melkrijpheidsstadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaten erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, blijven echter voor de premie voor eiwithoudende gewassen in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

Artikel 81

Areaal

1.   Het gegarandeerde maximumareaal waarvoor de premie voor eiwithoudende gewassen kan worden verleend, bedraagt 1 648 000 ha.

2.   Indien de oppervlakte waarvoor de premie voor eiwithoudende gewassen wordt aangevraagd, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor de premie voor eiwithoudende gewassen wordt aangevraagd, volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure proportioneel verlaagd.

3.   Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 67 besluit de in deze afdeling vastgestelde premie voor eiwithoudende gewassen in de bedrijfstoeslagregeling te integreren, vermindert de Commissie overeenkomstig de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure het in lid 1 bedoelde gegarandeerde maximumareaal naar rato van de in bijlage XII van deze verordening voor de betrokken lidstaten opgenomen bedragen voor eiwithoudende gewassen.

Afdeling 4

Areaalbetaling voor noten

Artikel 82

Communautaire areaalbetaling voor noten

1.   Voor 2009, 2010 en 2011 wordt aan noten producerende landbouwers onder de in deze afdeling (hierna „Areaalbetaling voor noten”) vastgestelde voorwaarden een communautaire steun verleend.

Noten omvatten:

a)

amandelen van de GN-codes 0802 11 en 0802 12,

b)

hazelnoten van de GN-codes 0802 21 en 0802 22,

c)

walnoten van de GN-codes 0802 31 en 0802 32,

d)

pimpernoten (pistaches) van GN-code 0802 50,

e)

sint-jansbrood van GN-code 1212 10 10.

2.   De lidstaten mogen de areaalbetaling voor noten differentiëren naar de producten of door de in artikel 83, lid 3, vastgestelde nationale gegarandeerde arealen (hierna: „NGA's”) te vergroten of te verkleinen. In elke lidstaat mag het totaalbedrag aan in een bepaald jaar toegekende areaalbetalingen voor noten echter niet hoger zijn dan het in artikel 83, lid 4, genoemde maximum.

Artikel 83

Arealen

1.   Een lidstaat kent de communautaire areaalbetaling voor noten toe onder een maximum dat wordt berekend door het aantal in lid 3 vastgestelde hectaren van zijn NGA te vermenigvuldigen met het gemiddelde bedrag van 120,75 EUR.

2.   Het gegarandeerde maximumareaal bedraagt 829 229 ha.

3.   Het in lid 2 vastgestelde gegarandeerde maximumareaal wordt verdeeld in de volgende NGA's:

Nationaal gegarandeerd areaal

NGA

(ha)

België

100

Bulgarije

11 984

Duitsland

1 500

Griekenland

41 100

Spanje

568 200

Frankrijk

17 300

Italië

130 100

Cyprus

5 100

Luxemburg

100

Hongarije

2 900

Nederland

100

Oostenrijk

100

Polen

4 200

Portugal

41 300

Roemenië

1 645

Slovenië

300

Slowakije

3 100

Verenigd Koninkrijk

100

4.   Een lidstaat kan zijn NGA op basis van objectieve criteria onderverdelen in subarealen, met name op regionaal niveau of in relatie tot de productie.

Artikel 84

Overschrijding van de subarealen

Wanneer een lidstaat zijn NGA onderverdeelt in subarealen en één of meer subarealen zijn overschreden, wordt in het betrokken jaar de oppervlakte per landbouwer waarvoor een areaalbetaling voor noten is aangevraagd, voor de landbouwers in de subarealen waar de limieten zijn overschreden, proportioneel verlaagd. Deze verlaging wordt toegepast wanneer in de betrokken lidstaat de oppervlakten in de subarealen die hun limieten niet hebben bereikt, zijn herverdeeld in de subarealen waar deze limieten zijn overschreden.

Artikel 85

Voorwaarden voor subsidiabiliteit

1.   Uitbetaling van de areaalbetaling voor noten is met name afhankelijk van een minimale perceelsgrootte en boomdichtheid.

2.   De lidstaten kunnen aan het toekennen van de areaalbetaling voor noten de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.

3.   Indien lid 2 wordt toegepast, mogen de lidstaten besluiten dat de betaling van de in lid 1 bedoelde areaalbetaling voor noten plaatsvindt aan een producentenorganisatie ten behoeve van haar leden. Het door de telersvereniging ontvangen steunbedrag wordt in dat geval uitbetaald aan haar leden. De lidstaten kunnen een producentenorganisatie evenwel toestaan om het bedrag van de areaalbetaling voor noten met maximaal 2 % te verlagen als vergoeding voor de diensten aan haar leden.

Artikel 86

Nationale steun

1.   De lidstaten kunnen, als aanvulling op de areaalbetaling voor noten, nationale steun tot een maximum van 120,75 EUR per hectare per jaar verlenen.

2.   De nationale steun kan slechts worden uitbetaald voor de oppervlakten waarvoor de areaalbetaling voor noten wordt ontvangen.

3.   De lidstaten kunnen aan het toekennen van de nationale steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.

Afdeling 5

Steun voor zaaizaad

Artikel 87

Steun

1.   Voor 2009, 20101 en 2011 verlenen de lidstaten die artikel 70 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben toegepast en geen gebruik maken van de in artikel 67 bedoelde optie, jaarlijks, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, de in bijlage XIII vastgestelde steun voor de productie van basiszaad of gecertificeerd zaad van een of meer van de in bijlage XIII (hierna „steun voor zaaizaad”) genoemde soorten.

2.   Indien het voor certificering aanvaarde areaal waarvoor de steun voor zaaizaad wordt aangevraagd, ook wordt gebruikt voor het aanvragen van steun uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling, wordt het bedrag van de steun voor zaaizaad, behalve in het geval van zaad van de in bijlage XIII, punten 1 en 2, bedoelde soorten, verlaagd, evenwel niet tot onder de 0, met het bedrag van de steun die uit hoofde van de bedrijfstoeslagregeling in een bepaald jaar voor het betrokken areaal wordt verleend.

3.   Het bedrag van de aangevraagde steun voor zaaizaad overschrijdt niet het maximum dat door de Commissie wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 141, lid 2, en overeenkomt met het aandeel van de steun voor zaaizaad voor de betrokken soorten in het in artikel 40 bedoelde nationale maximum, vastgesteld overeenkomstig artikel 64, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 („maximum voor zaaizaad”). Voor de nieuwe lidstaten komt dit maximum echter overeen met het in bijlage XIV vermelde bedrag.

Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde steun voor zaaizaad het door de Commissie vastgestelde maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

4.   De variëteiten van hennep (Cannabis sativa L) die voor de steun voor zaaizaad krachtens dit artikel in aanmerking komen, worden vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

Afdeling 6

Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 88

Werkingssfeer

Aan landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren, wordt steun toegekend onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden (hierna „gewasspecifieke betaling voor katoen”).

Artikel 89

Subsidiabiliteit

1.   De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Om subsidiabel te zijn moet het areaal bestaan uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, zijn ingezaaid met toegelaten rassen en daadwerkelijk zijn afgeoogst in normale groeiomstandigheden.

De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt betaald voor katoen van eerlijke handelskwaliteit.

2.   De lidstaten verlenen de vergunning, respectievelijk de toelating, voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig uitvoeringsbepalingen en voorwaarden die volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld.

Artikel 90

Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen

1.   De basisarealen zijn de volgende:

Bulgarije: 3 342 ha,

Griekenland: 250 000 ha,

Spanje: 48 000 ha,

Portugal: 360 ha.

2.   De vaste opbrengsten voor de referentieperiode zijn de volgende:

Bulgarije: 1,2 ton/ha,

Griekenland: 3,2 ton/ha,

Spanje: 3,5 ton/ha,

Portugal: 2,2 ton/ha.

3.   Het steunbedrag per subsidiabele hectare wordt bepaald door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

Bulgarije: 671,33 EUR,

Griekenland: 251,75 EUR,

Spanje: 400,00 EUR,

Portugal: 252,73 EUR.

4.   Indien in een bepaald jaar het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde steunbedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.

5.   De nadere voorschriften voor de toepassing van dit artikel worden overeenkomstig de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

Artikel 91

Erkende brancheorganisaties

1.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder „erkende brancheorganisatie” verstaan een rechtspersoon die is samengesteld uit katoenproducerende landbouwers en ten minste één egreneringsbedrijf en onder meer de volgende activiteiten verricht:

a)

het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies,

b)

de opstelling van standaardcontractformulieren die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Gemeenschap,

c)

sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en de vraag van de consument, met name op het gebied van kwaliteit en consumentenbescherming,

d)

de actualisering van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit,

e)

de ontwikkeling van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen.

2.   De lidstaat waar de egreneringsbedrijven zijn gevestigd, erkent de brancheorganisaties die voldoen aan de volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen criteria.

Artikel 92

Betaling van de steun

1.   De gewasspecifieke betaling voor katoen per subsidiabele hectare wordt aan de landbouwers toegekend overeenkomstig artikel 90.

2.   Aan de bij een erkende brancheorganisatie aangesloten landbouwers wordt per subsidiabele hectare die binnen het in artikel 90, lid 1, vastgestelde basisareaal is gelegen, de gewasspecifieke betaling voor katoen toegekend, verhoogd met een bedrag van 2 EUR.

Afdeling 7

Steun voor suikerbieten- en suikerriettelers

Artikel 93

Werkingssfeer

1.   In de lidstaten die de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 320/2006 vastgestelde herstructureringssteun hebben toegekend voor ten minste 50 % van de op 20 februari 2006 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (32) vastgestelde suikerquota, wordt, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, aan suikerbieten- en suikerriettelers steun toegekend.

2.   De steun aan suikerbieten- en suikerriettelers wordt toegekend voor maximaal vijf opeenvolgende jaren vanaf het verkoopseizoen waarin de in lid 1 bedoelde drempel van 50 % is bereikt en loopt uiterlijk tot en met het verkoopseizoen 2013/2014.

Artikel 94

Voorwaarden

De steun aan suikerbieten- en suikerriettelers wordt toegekend voor de hoeveelheden quotumsuiker verkregen uit suikerbieten of suikerriet die zijn geleverd op grond van overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gesloten leveringscontracten.

Artikel 95

Steunbedrag

De in artikel 93 bedoelde steun wordt uitgedrukt per ton witte suiker van standaardkwaliteit. Het bedrag van de steun is gelijk aan de helft van het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van het in bijlage XV van de onderhavige verordening bedoelde maximum voor de betrokken lidstaat in het overeenkomstige jaar, te delen door het totaal van de op 20 februari 2006 in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 318/2006 vastgestelde quota voor suiker en inulinestroop.

Behoudens voor Bulgarije en Roemenië zijn de artikelen 121 en 132 van de onderhavige verordening niet van toepassing op steun voor suikerbieten- en suikerriettelers.

Afdeling 8

Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

Artikel 96

Bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun

1.   Indien artikel 54, lid 1, of artikel 128, lid 1, gedurende de in die bepalingen genoemde periode wordt toegepast, kan onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun worden toegekend aan landbouwers die voor verwerking geleverde tomaten produceren.

2.   Indien artikel 54, lid 2, of artikel 128, lid 2, gedurende de in die bepalingen genoemde periode wordt toegepast, kan onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden een bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun worden toegekend aan landbouwers die een of meer van de in artikel 54, lid 2, derde alinea, vermelde en voor verwerking geleverde groente- en fruitproducten produceren, zoals bepaald door de lidstaten.

Artikel 97

Bedrag van de steun en subsidiabiliteit

1.   De lidstaten stellen de steun per hectare waarop tomaten en de in artikel 54, lid 2, derde alinea, vermelde groente- en fruitproducten worden verbouwd, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria vast.

2.   Het totale bedrag van de in lid 1 bedoelde steun mag het overeenkomstig artikel 51, lid 2, of artikel 128 vastgestelde maximum in geen geval overschrijden.

3.   De in lid 1 voorziene steun wordt slechts toegekend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract voor verwerking tot een van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen producten.

4.   De lidstaten kunnen aan de toekenning van de in lid 1 voorziene steun de voorwaarde verbinden dat aanvullende objectieve en niet-discriminerende criteria worden nageleefd, zoals lidmaatschap van een producentenorganisatie of een producentengroepering die op grond van, respectievelijk, artikel 125 ter of artikel 125 quinquies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is erkend.

Afdeling 9

Overgangsbetaling voor zacht fruit

Artikel 98

Betaling voor zacht fruit

1.   Voor de periode tot en met 31 december 2011 wordt, onder de in deze afdeling neergelegde voorwaarden, bij wijze van overgangsmaatregel oppervlaktesteun verleend aan producenten van aardbeien van GN-code 0810 10 00 en frambozen van GN-code 0810 20 10 die worden geleverd ter verwerking (hierna „de overgangsbetaling voor zacht fruit”).

2.   De overgangsbetaling voor zacht fruit wordt slechts toegekend voor oppervlakten waarvan de productie valt onder een contract voor verwerking tot een van de in artikel 1, lid 1, onder j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 opgenomen producten.

3.   De overgangsbetaling voor zacht fruit bedraagt 230 EUR per hectare.

4.   De lidstaten kunnen, als aanvulling op de overgangsbetaling voor zacht fruit, nationale steun verlenen. De som van de communautaire en de nationale steun mag niet meer bedragen dan 400 EUR per hectare.

5.   De overgangsbetaling voor zacht fruit mag slechts worden toegekend voor maximaal de volgende aan de lidstaten toegekende nationale gegarandeerde arealen:

Lidstaat

Maximaal nationaal gegarandeerd areaal

(in ha)

Bulgarije

2 400

Hongarije

1 700

Letland

400

Litouwen

600

Polen

48 000

Indien het subsidiabele areaal in een lidstaat en in een gegeven jaar het maximale nationale gegarandeerde areaal overschrijdt, wordt de in lid 3 genoemde overgangsbetaling voor zacht fruit verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het maximale nationale gegarandeerde areaal.

6.   De artikelen 121 en 132 zijn niet van toepassing op de overgangsbetaling voor zacht fruit.

Afdeling 10

Premies in de schapen- en geitenvleessectoren

Artikel 99

Werkingssfeer

Indien artikel 52 wordt toegepast, kennen de lidstaten op jaarbasis premies of aanvullende premies toe aan landbouwers die schapen en geiten houden overeenkomstig deze afdeling, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald.

Artikel 100

Definities

In deze afdeling zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„ooi”: elk vrouwelijk schaap dat ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is;

b)

„geit”: elke vrouwelijke geit die ten minste één keer heeft gelammerd of ten minste één jaar oud is.

Artikel 101

Ooien- en geitenpremie

1.   Aan landbouwers die ooien houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van ooien worden verleend (ooienpremie).

2.   Aan landbouwers die geiten houden op hun bedrijf, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van geiten worden toegekend (geitenpremie). Deze premie wordt toegekend aan landbouwers in specifieke gebieden waar de productie aan de volgende twee criteria voldoet:

a)

de geitenhouderij is voornamelijk gericht op de productie van geitenvlees;

b)

de houderijtechnieken zijn vergelijkbaar voor schapen en geiten.

Een lijst van deze gebieden wordt vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

3.   De ooienpremie en de geitenpremie worden toegekend in de vorm van een jaarlijkse betaling per subsidiabel dier, per kalenderjaar en per landbouwer binnen de grenzen van individuele maxima. Het minimumaantal dieren waarvoor een premieaanvraag wordt ingediend, wordt vastgesteld door de lidstaat. Dit minimum bedraagt niet minder dan 10 en niet meer dan 50.

4.   Per ooi bedraagt de premie 21 EUR. Voor landbouwers die melk van ooien of producten op basis van melk van ooien verkopen, bedraagt de premie per ooi evenwel 16,8 EUR.

5.   Per geit bedraagt de premie 16,8 EUR.

Artikel 102

Aanvullende premie

1.   Er wordt een aanvullende premie betaald aan de landbouwers in de gebieden waar de productie van schapen- en geitenvlees een traditionele activiteit is of aanzienlijk bijdraagt aan de plattelandseconomie. De lidstaten stellen deze gebieden vast. In ieder geval wordt de aanvullende premie slechts toegekend aan landbouwers met een bedrijf waarvan de oppervlakte cultuurgrond voor ten minste 50 % ligt in probleemgebieden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1257/1999.

2.   De aanvullende premie wordt eveneens toegekend aan verweidende landbouwers op voorwaarde dat:

a)

ten minste 90 % van de dieren waarvoor de premie wordt aangevraagd, gedurende ten minste 90 opeenvolgende dagen wordt geweid in een in aanmerking komend gebied dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld, en

b)

de vestigingsplaats van het bedrijf ligt in een welomschreven geografisch gebied waarvoor de lidstaat heeft vastgesteld dat het verweiden er van oudsher in de schapen- en/of de geitenhouderij wordt toegepast en dat de betrokken verplaatsingen van dieren noodzakelijk zijn wegens het ontbreken van voldoende voedergewassen gedurende de verweidingsperiode.

3.   Het bedrag van de aanvullende premie wordt vastgesteld op 7 EUR per ooi en per geit. De aanvullende premie wordt verleend op dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de verlening van de ooien- en geitenpremie.

Artikel 103

Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies

1.   De premies worden aan de begunstigde landbouwers betaald op basis van het aantal ooien en/of geiten dat op hun bedrijf is gehouden gedurende een minimumperiode waarvan de duur wordt bepaald volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

2.   Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004, komen in aanmerking voor de premies.

Artikel 104

Individuele maxima

1.   Op 1 januari 2009 is het in artikel 101, lid 3, bedoelde individuele maximum van elke landbouwer gelijk aan het aantal premierechten waarover hij op 31 december 2008 overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften beschikte.

2.   De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 4 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 106 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.

Is na de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 122 werd toegepast, artikel 52 van toepassing, dan geschieden de toewijzing van de individuele maxima aan de producenten en de vorming van de nationale reserve als bedoeld in artikel 106 uiterlijk vóór het einde van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

3.   De premierechten die op grond van de krachtens lid 2, eerste alinea, genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

4.   De volgende nationale maxima zijn van toepassing:

Lidstaat

Nationale maxima

Bulgarije

2 058 483

Tsjechië

66 733

Denemarken

104 000

Estland

48 000

Spanje

19 580 000

Frankrijk

7 842 000

Cyprus

472 401

Letland

18 437

Litouwen

17 304

Hongarije

1 146 000

Polen

335 880

Portugal

2 690 000

Roemenië

5 880 620

Slovenië

84 909

Slowakije

305 756

Finland

80 000

Totaal

40 730 523

Artikel 105

Overdracht van premierechten

1.   Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn premierechten overdragen aan degene die het bedrijf overneemt.

2.   Een landbouwer kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

In geval van een overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf wordt een deel van de overgedragen premierechten dat ten hoogste 15 % bedraagt, zonder enige compensatie aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, afgestaan voor kosteloze herverdeling.

De lidstaten kunnen premierechten verwerven van landbouwers die er vrijwillig mee instemmen hun rechten geheel of gedeeltelijk af te staan. In dat geval kunnen uit de nationale begroting betalingen voor de verwerving van dergelijke rechten aan de betrokken landbouwers worden verricht.

In afwijking van het bepaalde in lid 1 en in naar behoren gemotiveerde omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat de overdracht van rechten in geval van verkoop of andere overdracht van het bedrijf wordt uitgevoerd via de nationale reserve.

3.   De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om te voorkomen dat premierechten door overdracht wegvloeien uit gevoelige zones of regio's waar de productie van schapenvlees van bijzonder belang is voor de plaatselijke economie.

4.   De lidstaten kunnen vóór een door hen vast te stellen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet zal doen gelden.

Artikel 106

Nationale reserve

1.   Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten aan.

2.   Premierechten die op grond van artikel 105, lid 2, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, worden toegevoegd aan de nationale reserve.

3.   De lidstaten kunnen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toewijzen aan de landbouwers. Bij die toewijzing geven zij voorrang aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers of andere prioritaire landbouwers.

Artikel 107

Maxima

De som van de bedragen van alle aangevraagde premies mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 51, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde steun het vastgestelde maximum, dan wordt het steunbedrag per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

Afdeling 11

Rund- en kalfsvleesbetalingen

Artikel 108

Werkingssfeer

Indien artikel 53 wordt toegepast, kennen de lidstaten, tenzij in de onderhavige verordening anders is bepaald, onder de in deze afdeling uiteengezette voorwaarden, de extra betaling of extra betalingen toe die de betrokken lidstaat overeenkomstig dat artikel heeft gekozen.

Artikel 109

Definities

Voor de toepassing van deze sectie wordt verstaan onder:

a)

„regio”: een lidstaat of een gebied in een lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat;

b)

„stier”: een ongecastreerd mannelijk rund;

c)

„os”: een gecastreerd mannelijk rund;

d)

„zoogkoe”: een koe van een vleesras of verkregen door kruising met een vleesras, die behoort tot een beslag dat wordt gebruikt voor het opfokken van kalveren voor de vleesproductie;

e)

„vaars”: een vrouwelijk rund van ten minste acht maanden, dat nog niet heeft gekalfd.

Artikel 110

Speciale premie

1.   Aan landbouwers die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op aanvraag een speciale premie worden toegekend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf binnen de grenzen van de regionale maxima toegekend voor ten hoogste 90 dieren van elke in lid 2 bedoelde leeftijdstranche.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „regionaal maximum” verstaan, het aantal dieren waarvoor in een regio en voor een bepaald kalenderjaar een speciale premie kan worden toegekend.

2.   De speciale premie wordt ten hoogste:

a)

één keer toegekend voor elke stier van ten minste negen maanden oud;

b)

twee keer toegekend voor elke os, namelijk:

i)

de eerste keer als het dier negen maanden oud is,

ii)

de tweede keer nadat het dier 21 maanden oud is geworden.

3.   Om voor de speciale premie in aanmerking te komen:

a)

moet ieder dier waarvoor een aanvraag is ingediend, gedurende een volgens de procedure van artikel 141, lid 2, nader te bepalen periode door de landbouwer worden gemest;

b)

moet ieder dier tot de slacht of de uitvoer vergezeld gaan van een dierenpaspoort als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000, waarop alle relevante gegevens in verband met de premie zijn vermeld, of, als een dergelijk paspoort niet voorhanden is, van een gelijkwaardig administratief document.

4.   Als in een regio het totale aantal stieren van ten minste negen maanden oud en ossen van negen tot 20 maanden oud, waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de speciale premie, het in lid 8 vastgestelde toepasselijke regionale maximum overschrijdt, wordt het totale aantal dieren dat op grond van lid 2, onder a) en b), voor een premie in aanmerking komt, in het betrokken jaar per landbouwer proportioneel verlaagd.

5.   In afwijking van de leden 1 en 4 kunnen de lidstaten op basis van objectieve criteria die deel uitmaken van een plattelandsontwikkelingsbeleid en alleen indien zowel de milieuaspecten als de werkgelegenheidsaspecten in aanmerking worden genomen, het maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en leeftijdstranche wijzigen of niet toepassen. In dat geval kunnen de lidstaten besluiten lid 4 zo toe te passen dat de vereiste vermindering verwezenlijkt wordt om aan het toepasselijke regionale maximum te voldoen, zonder dat er verminderingen opgelegd worden aan kleine landbouwers die voor het betrokken jaar geen speciale premies hebben aangevraagd voor meer dan een minimumaantal dieren dat door de betrokken lidstaat is vastgesteld.

6.   De lidstaten kunnen besluiten de speciale premie toe te kennen bij het slachten van de runderen. In dat geval wordt het in lid 2, onder a), bedoelde leeftijdscriterium voor stieren vervangen door een minimumslachtgewicht van 185 kg.

De premie wordt uitbetaald of doorbetaald aan de landbouwer.

7.   De speciale premie bedraagt:

a)

210 EUR per subsidiabele stier;

b)

150 EUR per subsidiabele os en leeftijdstranche.

8.   De volgende regionale maxima zijn van toepassing:

Lidstaat

Regionaal maximum

Bulgarije

90 343

Tsjechië

244 349

Denemarken

277 110

Duitsland

1 782 700

Estland

18 800

Cyprus

12 000

Letland

70 200

Litouwen

150 000

Polen

926 000

Roemenië

452 000

Slovenië

92 276

Slowakije

78 348

Finland

250 000

Zweden

250 000

Artikel 111

Zoogkoeienpremie

1.   Aan landbouwers die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden toegekend (zoogkoeienpremie). Deze premie wordt toegekend in de vorm van een premie per jaar en per landbouwer, binnen de individuele maxima.

2.   De zoogkoeienpremie wordt toegekend aan alle landbouwers

a)

die geen melk of zuivelproducten leveren in de 12 maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag,

Rechtstreekse levering van melk of zuivelproducten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen beletsel voor de toekenning van de premie;

b)

die melk of zuivelproducten leveren en wier totaal individueel quotum als bedoeld in artikel 67 van Verordening (EEG) nr. 1234/2007 ten hoogste 120 000 kilogram bedraagt.

De lidstaten kunnen evenwel volgens door hen te bepalen objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten deze kwantitatieve beperking te wijzigen of niet toe te passen, op voorwaarde dat de landbouwers gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat niet lager is dan 60 % en een aantal vaarzen dat niet hoger is dan 40 % van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.

Voor de vaststelling van het aantal op grond van de eerste alinea, onder a) en b), subsidiabele dieren wordt op basis van het individuele melkquotum van het bedrijf op 31 maart van het betrokken kalenderjaar, uitgedrukt in ton, en op basis van de gemiddelde melkopbrengst bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.

3.   Het recht van de landbouwers op de premie wordt beperkt door toepassing van het in artikel 112 gedefinieerde individuele maximum.

4.   De premie per subsidiabel dier bedraagt 200 EUR.

5.   Mits er geen discriminatie tussen veehouders in de betrokken lidstaat plaatsvindt, mogen de lidstaten een aanvullende nationale zoogkoeienpremie van maximaal 50 EUR per dier toekennen.

Voor bedrijven die zijn gevestigd in een in de artikelen 5 en 8 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (33) omschreven regio, wordt de eerste schijf van deze aanvullende premie, ten belope van 24,15 EUR per dier, gefinancierd door het ELGF.

Voor bedrijven op het gehele grondgebied van een lidstaat waarvan het koeienbeslag gekenmerkt wordt door een hoog aandeel zoogkoeien dat ten minste 30 % van het totale aantal koeien uitmaakt, en waarvan ten minste 30 % van de geslachte mannelijke runderen tot de vleesklassen S en E behoren, wordt de aanvullende premie geheel door het ELFPO gefinancierd. Overschrijdingen van deze percentages worden vastgesteld op basis van het gemiddelde van de twee jaren voorafgaande aan het jaar waarvoor de premie wordt toegekend.

6.   Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen in aanmerking genomen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras, die deel uitmaken van een beslag van voor de vleesproductie bestemde kalveren.

Artikel 112

Individueel maximum voor zoogkoeien

1.   Aan elke landbouwer die zoogkoeien houdt, wordt steun verleend binnen de individuele maxima die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 126, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

2.   De lidstaten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de som van de premierechten voor hun grondgebied het in lid 5 vastgestelde nationale maximum niet overschrijdt en dat de in artikel 114 bedoelde nationale reserve kan worden gehandhaafd.

Indien, na de periode waarin de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 122 van toepassing was, artikel 53, lid 1, wordt toegepast, geschieden de toewijzing van de individuele maxima aan de producenten en de vorming van de nationale reserve als bedoeld in artikel 114 uiterlijk vóór het einde van het eerste jaar van toepassing van de bedrijfstoeslagregeling.

3.   Als voor de in lid 2 bedoelde aanpassing de individuele maxima van landbouwers moeten worden verlaagd, gebeurt dit zonder compensatiebetaling en op basis van objectieve criteria, met name:

a)

de mate waarin de landbouwers hun individuele maxima hebben gebruikt gedurende de drie referentiejaren die aan 2000 voorafgaan;

b)

de uitvoering van een investerings- of extensiveringsprogramma in de rundvleessector;

c)

specifieke natuurlijke omstandigheden of de toepassing van sancties waardoor de premie gedurende ten minste één referentiejaar niet of slechts gedeeltelijk is betaald;

d)

andere uitzonderlijke omstandigheden waardoor de betalingen voor ten minste één referentiejaar niet stroken met de werkelijke situatie zoals geconstateerd gedurende de voorgaande jaren.

4.   De premierechten die op grond van de overeenkomstig lid 2, eerste alinea, genomen maatregel zijn ingetrokken, worden geannuleerd.

5.   De volgende nationale maxima zijn van toepassing:

Lidstaat

Nationaal maximum

België

394 253

Bulgarije

16 019

Tsjechië

90 300

Estland

13 416

Spanje

1 441 539

Frankrijk

3 779 866

Cyprus

500

Letland

19 368

Litouwen

47 232

Hongarije

117 000

Malta

454

Oostenrijk

375 000

Polen

325 581

Portugal

458 941

Roemenië

150 000

Slovenië

86 384

Slowakije

28 080

Artikel 113

Overdracht van premierechten voor zoogkoeien

1.   Wanneer een landbouwer zijn bedrijf verkoopt of anderszins overdraagt, kan hij al zijn rechten op de zoogkoeienpremie overdragen aan degene die zijn bedrijf overneemt.

2.   De in lid 1 bedoelde landbouwer kan zijn rechten ook geheel of gedeeltelijk aan andere landbouwers overdragen zonder zijn bedrijf over te dragen.

Wanneer premierechten worden overgedragen zonder overdracht van het bedrijf wordt een deel van de overgedragen rechten dat ten hoogste 15 % bedraagt, zonder enige compensatie aan de nationale reserve van de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, afgestaan voor kosteloze herverdeling.

3.   De lidstaten:

a)

nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat premierechten door overdracht terechtkomen buiten gevoelige zones of buiten regio's waar de rundveehouderij voor de plaatselijke economie van groot belang is;

b)

kunnen bepalen dat de overdracht van rechten zonder overdracht van het bedrijf hetzij rechtstreeks tussen landbouwers, hetzij via de nationale reserve plaatsvindt.

4.   De lidstaten kunnen vóór een door hen vast te stellen datum tijdelijke overdrachten toestaan van dat deel van de premierechten dat de landbouwer die erover beschikt, niet zal doen gelden.

Artikel 114

Nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien

1.   Elke lidstaat houdt een nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien aan.

2.   Onverminderd artikel 112, lid 4, worden premierechten die op grond van artikel 113, lid 2, tweede alinea, of andere communautaire bepalingen zijn ingetrokken, aan de nationale reserve toegevoegd.

3.   De lidstaten kennen de premierechten binnen de grenzen van hun nationale reserve toe aan met name nieuwkomers, jonge landbouwers en andere prioritaire landbouwers.

Artikel 115

Vaarzen

1.   In afwijking van artikel 111, lid 3, van de onderhavige verordening kunnen lidstaten waar meer dan 60 % van de zoogkoeien en de vaarzen gehouden worden in berggebieden in de zin van artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, besluiten de toekenning van de zoogkoeienpremie voor vaarzen afzonderlijk te beheren van die voor zoogkoeien, binnen de grenzen van een afzonderlijk nationaal maximum dat door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld.

Dat afzonderlijke nationale maximum mag niet meer bedragen dan 40 % van het nationale maximum van de betrokken lidstaat als bedoeld in artikel 112, lid 5. Dat nationale maximum moet verlaagd worden met de hoeveelheid die gelijk is aan het afzonderlijke nationale maximum. Wanneer in een lidstaat die van de in dit lid geboden mogelijkheid gebruik maakt, het totaal aantal vaarzen waarvoor een premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor de toekenning van de zoogkoeienpremie, het afzonderlijke nationale maximum overschrijdt, moet het aantal subsidiabele vaarzen per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel worden verlaagd.

2.   Voor de toepassing van dit artikel worden alleen vaarzen van een vleesras of voortgekomen uit een kruising met een dergelijk ras in aanmerking genomen.

Artikel 116

Slachtpremie

1.   Een landbouwer die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op aanvraag in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.

Voor de slachtpremie komen in aanmerking:

a)

stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden;

b)

kalveren van meer dan één en minder dan acht maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg.

De in de tweede alinea, onder a) en b), bedoelde dieren komen slechts in aanmerking voor de slachtpremie indien zij gedurende een nader te bepalen periode door de landbouwer zijn gehouden.

2.   De premie bedraagt:

a)

80 EUR per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder a);

b)

50 EUR per subsidiabel dier als omschreven in lid 1, onder b).

3.   De in lid 1 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld per lidstaat en afzonderlijk voor beide groepen dieren als omschreven onder a) en b), van dat lid. Elk maximum is gelijk aan het aantal dieren in elke van deze twee groepen dat in 1995 in de betrokken lidstaat is geslacht. Het aantal vanuit die lidstaat naar een derde land uitgevoerde dieren, volgens de gegevens van Eurostat of andere gepubliceerde officiële statistische gegevens voor dat jaar die door de Commissie zijn geaccepteerd, wordt bij dat maximum opgeteld.

Voor de nieuwe lidstaten zijn de volgende maxima van toepassing:

 

Stieren, ossen, koeien en vaarzen

Kalveren van meer dan 1 en minder dan 8 maanden oud met een slachtgewicht van ten hoogste 185 kg

Bulgarije

22 191

101 542

Tsjechië

483 382

27 380

Estland

107 813

30 000

Cyprus

21 000

Letland

124 320

53 280

Litouwen

367 484

244 200

Hongarije

141 559

94 439

Malta

6 002

17

Polen

1 815 430

839 518

Roemenië

1 148 000

85 000

Slovenië

161 137

35 852

Slowakije

204 062

62 841

4.   Wanneer in een bepaalde lidstaat het totale aantal dieren waarvoor een aanvraag is ingediend met betrekking tot een van de twee in lid 1, onder a) of b), bedoelde groepen dieren en die voldoen aan de voorwaarden voor het toekennen van de slachtpremie, het nationale maximum voor die groep overschrijdt, wordt het totale aantal subsidiabele dieren van die groep per landbouwer voor het betrokken jaar proportioneel verlaagd.

Artikel 117

Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies

Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000, komen in aanmerking voor betalingen op grond van deze afdeling.

Er wordt evenwel van uitgegaan dat een dier waarover de in artikel 7, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 vastgestelde gegevens op de eerste dag van de volgens de procedure van artikel 141, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde aanhoudperiode van het dier aan de bevoegde autoriteit zijn gemeld, eveneens in aanmerking komt voor de betaling.

Artikel 118

Maxima

De som van de bedragen van alle op grond van deze afdeling aangevraagde rechtstreekse betalingen mag het door de Commissie overeenkomstig artikel 51, lid 2, vastgestelde maximum niet overschrijden.

Overschrijdt het totale bedrag van de aangevraagde betalingen het vastgestelde maximum, dan wordt het bedrag van de betalingen per landbouwer dat jaar proportioneel verlaagd.

Artikel 119

Krachtens Richtlijn 96/22/EG verboden stoffen

1.   Wanneer residuen van stoffen die op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten (34) verboden zijn of residuen van stoffen die op grond van die richtlijn zijn toegestaan maar op illegale wijze zijn gebruikt, overeenkomstig de relevante bepalingen van Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan (35) worden aangetroffen bij een dier van het rundveebeslag van een landbouwer, dan wel wanneer een niet-toegestane stof of een niet-toegestaan product, of een op grond van Richtlijn 96/22/EG toegestane stof of toegestaan product die/dat evenwel illegaal voorhanden is, in welke vorm ook op het bedrijf van die landbouwer wordt aangetroffen, wordt de betrokken landbouwer voor het kalenderjaar waarin een en ander is vastgesteld, uitgesloten van de bedragen waarin de bepalingen van deze afdeling voorzien.

In geval van recidive kan de uitsluitingsperiode naar gelang van de ernst van de overtreding verlengd worden tot vijf jaar, te rekenen vanaf het jaar waarin de recidive is geconstateerd.

2.   Als de eigenaar of houder van de dieren zich verzet tegen de uitvoering van de inspecties en monsternemingen die voor de toepassing van de nationale programma's inzake residubewaking nodig zijn, of tegen de uitvoering van de onderzoeken en controles die op grond van Richtlijn 96/23/EG worden verricht, gelden de in lid 1 van dit artikel bedoelde sancties.

HOOFDSTUK 2

Nationale steun

Artikel 120

Nationale steun voor noten

1.   Vanaf 2012, of wanneer ter toepassing van artikel 67 de in afdeling 4 van hoofdstuk 1 van deze titel bedoelde areaalbetaling voor noten in de bedrijfstoeslagregeling is geïntegreerd, kunnen de lidstaten nationale steun ten belope van maximaal 120,75 EUR per hectare per jaar toekennen aan landbouwers die de volgende producten produceren:

a)

amandelen van de GN-codes 0802 11 en 0802 12,

b)

hazelnoten van de GN-codes 0802 21 en 0802 22,

c)

walnoten van de GN-codes 0802 31 en 0802 32,

d)

pimpernoten (pistaches) van GN-code 0802 50,

e)

sint-jansbrood van GN-code 1212 10 10.

2.   De maximumarealen waarvoor nationale steun mag worden betaald, zijn vastgesteld in de onderstaande tabel.

Lidstaat

Maximumareaal

(ha)

België

100

Bulgarije

11 984

Duitsland

1 500

Griekenland

41 100

Spanje

568 200

Frankrijk

17 300

Italië

130 100

Cyprus

5 100

Luxemburg

100

Hongarije

2 900

Nederland

100

Polen

4 200

Portugal

41 300

Roemenië

1 645

Slovenië

300

Slowakije

3 100

Verenigd Koninkrijk

100

3.   De lidstaten kunnen aan het toekennen van de nationale steun de voorwaarde verbinden dat de landbouwers lid zijn van een overeenkomstig artikel 125 ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentenorganisatie.

TITEL V

TENUITVOERLEGGING VAN DE RECHTSTREEKSE BETALINGEN IN DE NIEUWE LIDSTATEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 121

Invoering van rechtstreekse betalingen

In de nieuwe lidstaten, behoudens Bulgarije en Roemenië, worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

60 % in 2009,

70 % in 2010,

80 % in 2011,

90 % in 2012,

100 % vanaf 2013.

In Bulgarije en Roemenië worden de rechtstreekse betalingen ingevoerd overeenkomstig de volgende regeling inzake toename, uitgedrukt als percentage van het dan geldende niveau van deze betalingen in andere dan de nieuwe lidstaten:

35 % in 2009,

40 % in 2010,

50 % in 2011,

60 % in 2012,

70 % in 2013,

80 % in 2014,

90 % in 2015,

100 % vanaf 2016.

HOOFDSTUK 2

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 122

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

1.   De nieuwe lidstaten die hebben besloten de rechtstreekse betalingen, behalve voor 2009, 2010 en 2011, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 9, van deze verordening vastgestelde overgangsbetaling voor zacht fruit, en, voor 2009, de in titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betaling voor energiegewassen, te vervangen door een regeling inzake een enkele areaalbetaling, verlenen steun aan de landbouwers overeenkomstig dit artikel.

2.   De enkele areaalbetaling wordt op jaarbasis toegekend. Zij wordt berekend door het overeenkomstig artikel 123 vastgestelde jaarlijkse totaalbedrag te delen door het overeenkomstig artikel 124 bepaalde landbouwareaal van elke nieuwe lidstaat.

3.   De regeling inzake een enkele areaalbetaling kan worden toegepast tot en met 31 december 2013. De nieuwe lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 augustus van het laatste toepassingsjaar in kennis van hun voornemen om de toepassing te beëindigen.

4.   Na afloop van de toepassingsperiode van de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden de rechtstreekse betalingen toegepast overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH's) die voor elke rechtstreekse betaling in de Toetredingsakten van 2003 en 2005 en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd. De percentages die in artikel 121 voor de betrokken jaren zijn vastgesteld, worden vervolgens toegepast.

Artikel 123

Jaarlijks totaalbedrag

1.   Voor elke nieuwe lidstaat stelt de Commissie een jaarlijks totaalbedrag vast dat overeenkomt met de som van de middelen die voor het betrokken kalenderjaar ter toekenning van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaat beschikbaar zouden zijn.

Het jaarlijkse totaalbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften en op basis van de kwantitatieve parameters zoals basisarealen, maxima voor premies en gegarandeerde maximumhoeveelheden die voor elke rechtstreekse betaling in de Toetredingsakten van 2003 en 2005 en latere communautaire regelgeving zijn gespecificeerd.

Het jaarlijkse totaalbedrag wordt aangepast aan de hand van het desbetreffende, in artikel 121 opgenomen percentage voor de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen, behalve voor de bedragen die beschikbaar zijn overeenkomstig bijlage XV of overeenkomstig het verschil tussen deze bedragen of de bedragen voor de sector groenten en fruit en de bedragen die werkelijk worden toegepast als bedoeld in artikel 130, lid 1.

2.   Indien de enkele areaalbetalingen in een nieuwe lidstaat in een bepaald jaar het jaarlijkse totaalbedrag van die lidstaat zouden overschrijden, wordt het nationale hectarebedrag in die nieuwe lidstaat proportioneel verlaagd door toepassing van een verlagingscoëfficiënt.

Artikel 124

Areaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling

1.   Het landbouwareaal van een nieuwe lidstaat, behoudens Bulgarije en Roemenië, in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling is het deel van zijn oppervlakte cultuurgrond dat op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerde, ongeacht of het op die datum in productie was, zo nodig aangepast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die na goedkeuring door de Commissie door die nieuwe lidstaat worden vastgesteld.

Voor de toepassing van deze titel wordt onder „oppervlakte cultuurgrond” verstaan de totale door bouwland, blijvend grasland, blijvende gewassen en tuinen voor eigen gebruik ingenomen oppervlakte zoals door de Commissie bepaald voor haar statistische doeleinden.

Voor Bulgarije en Roemenië is het landbouwareaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling het deel van hun oppervlakte cultuurgrond dat in goede landbouwconditie verkeert, ongeacht of het in productie is, waar nodig bijgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die na goedkeuring door de Commissie door Bulgarije of Roemenië worden vastgesteld.

2.   Met het oog op de toekenning van betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling komen alle landbouwpercelen die voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria, alsmede landbouwpercelen beplant met hakhout met korte omlooptijd (GN-code ex 0602 90 41), die op 30 juni 2003 in goede landbouwconditie verkeerden, in aanmerking. Voor Bulgarije en Roemenië komen evenwel alle landbouwpercelen die voldoen aan de in lid 1 vastgestelde criteria, alsmede landbouwpercelen beplant met hakhout met korte omlooptijd (GN-code ex 0602 90 41), in aanmerking.

Behalve in geval van overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden zijn de in de eerste alinea bedoelde percelen op de door de lidstaat vastgestelde datum, maar niet later dan de door die lidstaat vastgestelde datum voor wijziging van een steunaanvraag, ter beschikking van de landbouwer.

De minimumgrootte van de in aanmerking komende oppervlakte per bedrijf waarvoor betalingen kunnen worden aangevraagd, is 0,3 ha. Elke nieuwe lidstaat kan echter op basis van objectieve criteria en na goedkeuring door de Commissie besluiten die minimumgrootte tot maximaal 1 ha te verhogen.

3.   Er bestaat geen verplichting om te produceren of om de productiefactoren te gebruiken. De landbouwers kunnen de in lid 4 bedoelde grond echter gebruiken voor om het even welke landbouwdoeleinden. Artikel 39 is van toepassing op de productie van hennep.

4.   Alle grond waarvoor betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling worden toegekend, wordt overeenkomstig artikel 6 in goede landbouw- en milieuconditie gehouden.

5.   Landbouwers die steun in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling ontvangen, moeten aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

a)

de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2009;

b)

de in bijlage II, punt B, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2011;

c)

de in bijlage II, punt C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

6.   Voor Bulgarije en Roemenië is de toepassing van de artikelen 4, 5, 23, 24 en 25 facultatief tot en met 31 december 2011, voor zover deze bepalingen verband houden met uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen. Met ingang van 1 januari 2012 moet een landbouwer die in die lidstaten betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling ontvangt, aan de in bijlage II bedoelde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen voldoen overeenkomstig het volgende tijdschema:

a)

de in bijlage II, punt A, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2012;

b)

de in bijlage II, punt B, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2014;

c)

de in bijlage II, punt C, bedoelde eisen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

7.   De nieuwe lidstaten kunnen ook gebruikmaken van de in de leden 5 en 6 geboden mogelijkheden wanneer zij besluiten de toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling te beëindigen voordat de in artikel 122, lid 3, voorziene toepassingsperiode afloopt.

8.   De toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling doet op geen enkele wijze afbreuk aan de verplichting van een nieuwe lidstaat uitvoering te geven aan de in Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 vastgestelde communautaire regels betreffende de identificatie en de registratie van dieren.

Artikel 125

Communicatie

De nieuwe lidstaten stellen de Commissie gedetailleerd in kennis van de ter uitvoering van dit hoofdstuk genomen maatregelen, en met name van de op grond van artikel 123, lid 2, genomen maatregelen.

HOOFDSTUK 3

Afzonderlijke betalingen en specifieke steun

Artikel 126

Afzonderlijke suikerbetaling

1.   Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, verlenen een afzonderlijke suikerbetaling aan voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komende landbouwers. Deze betaling wordt verleend op basis van de in 2006 en 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria.

2.   De afzonderlijke suikerbetaling wordt verleend binnen de grenzen van de in bijlage XV vastgestelde maxima.

3.   In afwijking van lid 2 kan elke betrokken nieuwe lidstaat uiterlijk op 31 maart van het jaar waarvoor de afzonderlijke suikerbetaling wordt verleend, en op basis van objectieve criteria besluiten om een lager maximum voor de afzonderlijke suikerbetaling toe te passen dan het maximum dat in bijlage XV is opgenomen. Indien het totaal van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde bedragen hoger ligt dan het door de betrokken nieuwe lidstaten bepaalde maximum, wordt het aan de landbouwers te verlenen jaarlijkse bedrag proportioneel verlaagd.

Artikel 127

Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

1.   Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, verlenen een afzonderlijke betaling voor groenten en fruit aan voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komende landbouwers. Deze betaling wordt verleend volgens de in 2007 door de betrokken lidstaten vastgestelde criteria.

2.   De afzonderlijke betaling voor groenten en fruit wordt verleend binnen de grenzen van het aandeel van het in artikel 40 bedoelde nationale maximum dat is bestemd voor groenten en fruit, of, wanneer de nieuwe lidstaten gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter ter, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, met inachtneming van een lager maximum.

Artikel 128

Afzonderlijke overgangsbetaling voor groenten en fruit

1.   Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, mogen tot en met 31 december 2011 ten hoogste 50 % behouden van het aandeel van de in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor tomaten van GN-code 7020 00 00 overeenkomstig het door hen in 2007 genomen besluit.

In dit geval verricht de betrokken lidstaat binnen de grenzen van het volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde maximum jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt verleend aan landbouwers die tomaten produceren overeenkomstig de voorwaarden van titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van de onderhavige verordening.

2.   Nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde optie, mogen overeenkomstig het door hen in 2007 genomen besluit:

a)

tot en met 31 december 2010 ten hoogste 100 % behouden van het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de in artikel 54, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige;

b)

van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 ten hoogste 75 % behouden van het aandeel van de in artikel 40 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maxima dat bestemd is voor in de in artikel 54, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening bedoelde andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige.

In dit geval verricht de betrokken lidstaat binnen de grenzen van het volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde maximum jaarlijks een extra betaling aan landbouwers.

De extra betaling wordt toegekend aan landbouwers die een of meer van de in artikel 54, lid 2, derde alinea, van de onderhavige verordening opgenomen groente- en fruitproducten produceren, zoals vastgesteld door de betrokken lidstaat.

3.   De nieuwe lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 143 ter quater van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde opties, mogen voor 1 augustus 2009 besluiten het in 2007 genomen besluit te herzien met de bedoeling:

a)

deze betalingen volledig of gedeeltelijk te integreren in de regeling inzake een enkele areaalbetaling. In dat geval worden, in afwijking van artikel 130, de betrokken bedragen opgenomen in het in artikel 123, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedrag, of

b)

deze betalingen volledig of gedeeltelijk te integreren in de in artikel 127 bedoelde afzonderlijke betaling voor groenten en fruit. In dat geval wordt de nieuwe betaling toegekend op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals die van bijlage IX, deel A, punt 2, en met betrekking tot een representatieve periode die eindigt in 2008.

Artikel 129

Afzonderlijke betaling voor zacht fruit

1.   In afwijking van artikel 122 kunnen de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, voor 1 augustus 2011 besluiten om met ingang van 2012 een afzonderlijke betaling voor zacht fruit toe te kennen. De toekenning geschiedt aan de hand van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals de betalingen die zijn ontvangen uit hoofde van de overgangsbetaling voor zacht fruit uit hoofde van artikel 98 en met betrekking tot een door de lidstaat vast te stellen referentieperiode, maar niet na 2008.

2.   De afzonderlijke betaling voor zacht fruit wordt toegekend binnen de grenzen van de in bijlage XII voor de betaling voor zacht fruit genoemde bedragen.

3.   In 2012 kunnen de lidstaten die dit artikel toepassen naast de betaling voor zacht fruit ook nationale steun toekennen. Het totale bedrag van de communautaire en de nationale steun mag de volgende maxima niet overschrijden:

Bulgarije: 960 000 EUR

Letland: 160 000 EUR

Litouwen: 240 000 EUR

Hongarije: 680 000 EUR

Polen: 19 200 000 EUR.

Artikel 130

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de afzonderlijke betalingen

1.   De middelen die ter beschikking worden gesteld voor de toekenning van de in de artikelen 126, 127, 128 en 129 bedoelde betaling, worden niet opgenomen in het in artikel 123, lid 1, vermelde jaarlijkse totaalbedrag. Indien artikel 126, lid 3, wordt toegepast, wordt het verschil tussen het in bijlage XV vermelde maximum en het werkelijk toegepaste maximum evenwel opgenomen in het in artikel 123, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedrag.

2.   Artikel 132 is niet van toepassing op de in de artikelen 127, 128 en 129 bedoelde afzonderlijke betalingen. Behoudens voor Bulgarije en Roemenië is artikel 132 niet van toepassing op de in artikel 126 bedoelde afzonderlijke betalingen.

3.   Bij feitelijke of verwachte vererving worden de in artikel 126 bedoelde afzonderlijke betaling voor suiker, de in artikel 127 bedoelde afzonderlijke betaling voor groenten en fruit en de in artikel 129 bedoelde afzonderlijke betaling voor zacht fruit toegekend aan de landbouwer die het bedrijf heeft geërfd, mits deze landbouwer in aanmerking komt voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

Artikel 131

Specifieke steun

1.   De nieuwe lidstaten die de regeling inzake de enkele areaalbetaling toepassen, kunnen uiterlijk op 1 augustus van 2009, 2010 of 2011 besluiten om met ingang van het jaar na die beslissing tot 10 % van hun in artikel 40 bedoelde nationale maxima te gebruiken om de in artikel 68, lid 1, bedoelde steun aan landbouwers toe te kennen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 5, naar gelang van het geval.

2.   In afwijking van artikel 68, lid 4, punt c), wordt de in artikel 68, lid 1, punt c), bedoelde steun toegekend in de vorm van een verhoging van de in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling toegekende bedragen per hectare.

Artikel 68, lid 3, tweede alinea, geldt niet voor de nieuwe lidstaten die de regeling inzake de enkele areaalbetaling toepassen.

3.   In afwijking van artikel 69, lid 6, zorgen de nieuwe lidstaten die de in artikel 122 bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen, voor de middelen die nodig zijn ter financiering van de steun bedoeld in lid 1 van dit artikel door:

a)

het jaarlijkse totaalbedrag bedoeld in artikel 123 te verlagen en/of

b)

een lineaire verlaging toe te passen op de rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

4.   De in lid 1 bedoelde bedragen worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

De bedragen worden afgetrokken van de in artikel 123, lid 1, bedoelde jaarlijkse totaalbedragen van de betrokken nieuwe lidstaten.

HOOFDSTUK 4

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

Artikel 132

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „een met GLB-steun vergelijkbare nationale regeling” verstaan, elke nationale regeling inzake rechtstreekse betalingen die vóór de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten van toepassing was en waarbij aan de landbouwers steun werd verleend voor productie waarop een van de rechtstreekse betalingen betrekking heeft.

2.   Onder voorbehoud van toestemming van de Commissie kunnen de nieuwe lidstaten eventuele rechtstreekse betalingen aanvullen:

a)

tot 30 procentpunten boven het in artikel 121 bedoelde voor het betrokken jaar geldende niveau. Voor Bulgarije en Roemenië geldt het volgende:65 % van het niveau van de rechtstreekse betalingen in de Gemeenschap in haar samenstelling op 30 april 2004 in 2009, en vanaf 2010 tot 50 procentpunten boven het in artikel 121 bedoelde voor het betrokken jaar geldende niveau. Tsjechië kan de rechtstreekse betalingen in de sector aardappelzetmeel echter aanvullen tot 100 % van het niveau dat geldt in andere dan de nieuwe lidstaten. De in titel IV, hoofdstuk 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde rechtstreekse betalingen kunnen door de nieuwe lidstaten evenwel tot 100 % worden aangevuld. Voor Bulgarije en Roemenië zijn de volgende maximumpercentages van toepassing: 95 % in 2009 en 100 % met ingang van 2010;

of

b)

i)

wat de andere rechtstreekse betalingen dan de bedrijfstoeslag betreft, tot het totale niveau van de rechtstreekse steun waarop de landbouwer in de nieuwe lidstaat in het kalenderjaar 2003 per product op grond van een met GLB-steun vergelijkbare nationale regeling recht zou hebben, verhoogd met 10 procentpunten. Voor Litouwen is het referentiejaar evenwel het kalenderjaar 2002.Voor Bulgarije en Roemenië is het referentiejaar het kalenderjaar 2006. Voor Slovenië bedraagt de verhoging 25 procentpunten;

ii)

wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, wordt het totale bedrag van de aanvullende nationale rechtstreekse steun die een nieuwe lidstaat voor een bepaald jaar toekent, beperkt door een specifiek totaalbedrag. Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

het totale bedrag aan met GLB-steun vergelijkbare nationale rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat beschikbaar zou zijn voor het kalenderjaar 2003 of, in het geval van Litouwen, het kalenderjaar 2002, telkens verhoogd met 10 procentpunten. Voor Bulgarije en Roemenië is het referentiejaar evenwel het kalenderjaar 2006. Voor Slovenië geldt een verhoging van 25 procentpunten, en

het in bijlage VIII opgenomen nationale maximum voor deze nieuwe lidstaat, zo nodig aangepast overeenkomstig artikel 51, lid 2.

Bij de berekening van het in het eerste streepje bedoelde totale bedrag worden meegerekend de nationale rechtstreekse betalingen of aandelen daarvan die overeenkomen met de communautaire rechtstreekse betalingen of aandelen daarvan die in aanmerking werden genomen voor de berekening van het feitelijke maximum voor de betrokken nieuwe lidstaat overeenkomstig artikel 40 en artikel 51, lid 2.

Voor elke betrokken rechtstreekse betaling kan een nieuwe lidstaat kiezen voor de toepassing van punt a) of punt b) van de eerste alinea.

Vanaf 2012 is de totale rechtstreekse steun die na de toetreding in de nieuwe lidstaat aan een landbouwer kan worden toegekend uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen, niet hoger dan het niveau van de rechtstreekse steun waarop die landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling die op dat moment geldt voor andere dan de nieuwe lidstaten, rekening houdend met de toepassing van artikel 7, lid 1, juncto artikel 10.

3.   Cyprus kan de rechtstreekse steun die aan een landbouwer wordt betaald uit hoofde van rechtstreekse betalingen in het kader van een in bijlage I opgenomen steunregelingen, aanvullen tot het totale niveau van de steun waarop de landbouwer in 2001 in Cyprus recht zou hebben gehad.

De autoriteiten van Cyprus zorgen ervoor dat de totale rechtstreekse steun die na de toetreding in Cyprus uit hoofde van de betrokken rechtstreekse betaling met inbegrip van alle aanvullende nationale rechtstreekse betalingen aan een landbouwer wordt toegekend, in geen geval hoger is dan de rechtstreekse steun waarop die landbouwer recht zou hebben uit hoofde van de overeenkomstige rechtstreekse betaling in het betrokken jaar in andere dan de nieuwe lidstaten.

De totale bedragen van de aanvullende nationale steun die kan worden verleend, zijn vermeld in bijlage XVI.

De aanvullende nationale steun die kan worden toegekend, wordt onderworpen aan welke aanpassingen ook die eventueel nodig zijn als gevolg van de ontwikkelingen in het GLB.

De leden 2 en 5 zijn niet van toepassing op Cyprus.

4.   Indien een nieuwe lidstaat besluit de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, kan die nieuwe lidstaat onder de in de leden 5 en 8 bepaalde voorwaarden aanvullende nationale rechtstreekse steun verlenen.

5.   Het totale bedrag aan aanvullende nationale steun dat bij toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling in een bepaald jaar wordt toegekend, kan worden beperkt aan de hand van een specifiek totaalbedrag per (sub)sector, op voorwaarde dat dat (sub)sectorspecifieke totaalbedrag slechts betrekking kan hebben op:

a)

de met de bedrijfstoeslagregeling gecombineerde rechtstreekse betalingen en/of

b)

voor 2009 een of meer van de rechtstreekse betalingen die overeenkomstig artikel 70, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de bedrijfstoeslagregeling worden of kunnen worden uitgesloten of waarvoor een gedeeltelijke uitvoering als bedoeld in artikel 64, lid 2, van die verordening mogelijk is.

c)

vanaf 2010, een of meer van de rechtstreekse betalingen waarop de in artikel 51, lid 2, en artikel 68 van die verordening bedoelde gedeeltelijke uitvoering of specifieke steun kan worden toegepast.

Dit totaalbedrag is gelijk aan het verschil tussen:

a)

het totale bedrag van de steun per (sub)sector dat voortvloeit uit de toepassing van lid 2, tweede alinea, punt a) of punt b), naar gelang van het geval, en

b)

het totale bedrag van de rechtstreekse steun dat in de betrokken nieuwe lidstaat in het betrokken jaar voor dezelfde (sub)sector beschikbaar zou zijn op grond van de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

6.   De nieuwe lidstaat kan op basis van objectieve criteria na toestemming van de Commissie beslissen welke bedragen aan aanvullende nationale steun kunnen worden verleend.

7.   De toestemming van de Commissie:

a)

vermeldt de betrokken met GLB-steun vergelijkbare nationale regelingen inzake rechtstreekse betalingen in geval van toepassing van lid 2, eerste alinea, onder b),

b)

bepaalt tot welk niveau de aanvullende nationale steun kan worden betaald, hoe hoog de aanvullende nationale steun is en, in voorkomend geval, welke voorwaarden voor de toekenning van die steun gelden,

c)

wordt verleend onder voorbehoud van welke aanpassingen ook die eventueel nodig zijn als gevolg van ontwikkelingen in het GLB.

8.   De toekenning van aanvullende nationale betalingen of steun is niet mogelijk voor landbouwactiviteiten waarvoor in andere dan de nieuwe lidstaten niet in rechtstreekse betalingen is voorzien.

Artikel 133

Staatssteun op Cyprus

Cyprus kan naast de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen als overgangsmaatregel degressieve nationale steun toekennen tot eind 2012. Deze staatssteun wordt in een soortgelijke vorm als communautaire steun toegekend, zoals ontkoppelde betalingen.

Rekening houdend met de aard en het bedrag van de in 2001 toegekende nationale steun, kan Cyprus aan de in bijlage XVII genoemde (sub)sectoren staatssteun toekennen tot de in die bijlage vermelde bedragen.

De staatssteun wordt toegekend onder voorbehoud van alle aanpassingen die eventueel nodig zijn als gevolg van ontwikkelingen in het GLB. Indien dergelijke aanpassingen noodzakelijk blijken, wordt het bedrag van de steun of worden de voorwaarden voor de toekenning daarvan gewijzigd op grond van een besluit van de Commissie.

Cyprus legt de Commissie jaarlijks een verslag voor over de uitvoering van de maatregelen inzake staatssteun, waarin de steunvormen en -bedragen per (sub)sector worden vermeld.

TITEL VI

FINANCIËLE OVERDRACHTEN

Artikel 134

Financiële overdracht voor herstructurering in de katoenproducerende regio's

Per kalenderjaar wordt in het kader van uit het ELFPO gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma's een bedrag van 22 000 000 EUR ter beschikking gesteld als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in katoenproducerende regio's.

Artikel 135

Financiële overdracht voor herstructurering in de tabakproducerende regio's

Met ingang van het begrotingsjaar 2011 wordt, in het kader van uit het ELFPO gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma's, voor lidstaten waar de tabaksproducenten in 2000, 2001 en 2002 steun ontvingen op grond van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (36), een bedrag van 484 000 000 EUR ter beschikking gesteld als aanvullende communautaire steun voor maatregelen in tabakproducerende regio's.

Artikel 136

Overdracht aan het ELFPO

De lidstaten kunnen uiterlijk 1 augustus 2009 beslissen om vanaf het begrotingsjaar 2011 een conform artikel 69, lid 7, te berekenen bedrag ter beschikking te stellen voor communautaire steun in het kader van programma's en financiering voor plattelandsontwikkeling op grond van het ELFPO in plaats van een beroep te doen op artikel 69, lid 6, onder a).

TITEL VII

UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Uitvoeringsbepalingen

Artikel 137

Bevestiging van toeslagrechten

1.   Toeslagrechten die vóór 1 januari 2009 aan landbouwers worden toegewezen, worden met ingang van 1 januari 2010 als wettelijk en conform beschouwd.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op toeslagrechten die op basis van feitelijk onjuiste aanvragen aan landbouwers zijn toegewezen, tenzij de landbouwer de fout niet redelijkerwijs had kunnen ontdekken.

3.   Het bepaalde in lid 1 doet niet af aan de bevoegdheid van de Commissie om in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde beslissingen te nemen met betrekking tot uitgaven die zijn gedaan voor betalingen betreffende een kalenderjaar tot en met 2009.

Artikel 138

Toepassing op de ultraperifere gebieden

De titels III en IV zijn niet van toepassing op de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira en de Canarische Eilanden.

Artikel 139

Staatssteun

In afwijking van artikel 180 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten (37), zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van de artikelen 41, 57, 64, 68, 69, 70, 71, 82, lid 2, 86, 98, lid 4, 111, lid 5, 120, 129, lid 3, 131, 132 en 133 van de onderhavige verordening verrichten overeenkomstig de onderhavige verordening.

Artikel 140

Verstrekken van informatie aan de Commissie

De lidstaten verstrekken de Commissie uitvoerige informatie over de ter uitvoering van de onderhavige verordening genomen maatregelen, en met name over de maatregelen betreffende de artikelen 6, 12, 28, 41, 45, 46, 47, 48, 51, 57, 58, 68, 69, 70, 71, 72 en 131.

Artikel 141

Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

Artikel 142

Uitvoeringsbepalingen

Volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure worden uitvoeringsbepalingen voor de onderhavige verordening vastgesteld. Het betreft met name:

a)

uitvoeringsbepalingen inzake de vaststelling van een bedrijfsadviseringssysteem;

b)

uitvoeringsbepalingen betreffende de criteria voor de toewijzing van de door de toepassing van de modulatie beschikbaar komende bedragen;

c)

uitvoeringsbepalingen betreffende het verlenen van de steunbedragen waarin de onderhavige verordening voorziet, met inbegrip van de voorwaarden voor subsidiabiliteit, de toepassings- en betalingsdata en de controlebepalingen, alsmede het controleren en vaststellen van het recht op de steunbedragen, met inbegrip van alle nodige uitwisseling van gegevens met de lidstaten, en de vaststelling van de overschrijding van de basisarealen of gegarandeerde maximumarealen, alsmede uitvoeringsbepalingen betreffende de aanhoudperiode en de intrekking en herverdeling van ongebruikte overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 10 en 11, vastgestelde premierechten;

d)

uitvoeringsbepalingen betreffende de bedrijfstoeslagregeling, met name de vorming van de nationale reserve, de overdracht van toeslagrechten, de definitie van blijvende gewassen, blijvend grasland en grasland, de in titel III, hoofdstukken 2 en 3, vastgestelde opties en de integratie van de in titel III, hoofdstuk 4, bedoelde gekoppelde betalingen;

e)

uitvoeringsbepalingen voor titel V;

f)

uitvoeringsbepalingen betreffende de integratie van steun voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten in de bedrijfstoeslagregeling, met inbegrip van de aanvraagprocedure in het eerste uitvoeringsjaar, en betreffende de in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 8 en 9, bedoelde betalingen;

g)

uitvoeringsbepalingen betreffende de integratie van steun voor de wijnsector in de bedrijfstoeslagregeling, met inbegrip van de aanvraagprocedure in het eerste uitvoeringsjaar, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 479/2008;

h)

met betrekking tot hennep, uitvoeringsbepalingen betreffende specifieke controlemaatregelen en methoden voor het bepalen van de gehalten aan tetrahydrocannabinol;

i)

de wijzigingen van bijlage I die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 1;

j)

wijzigingen van de bijlagen V en IX die noodzakelijk kunnen worden in het licht van met name nieuwe communautaire regelgeving;

k)

de basiskenmerken van het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen en de definitie ervan;

l)

de wijzigingen die in de steunaanvraag kunnen worden aangebracht, en vrijstelling van de verplichting om een steunaanvraag in te dienen;

m)

regels inzake de minimale informatie die in de steunaanvragen moet worden opgenomen;

n)

regels inzake de administratieve controles, inspecties ter plaatse en de inspectie door middel van teledetectie;

o)

regels inzake de toepassing van de verlagingen en uitsluitingen van betalingen in geval van niet-nakoming van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4 en 22, met inbegrip van de gevallen waarin geen verlagingen en uitsluitingen worden toegepast;

p)

wijzigingen van bijlage VI die noodzakelijk kunnen worden in het licht van de criteria van artikel 26;

q)

de communicatie tussen de lidstaten en de Commissie;

r)

maatregelen die nodig en naar behoren gerechtvaardigd zijn om in een noodsituatie praktische en specifieke problemen op te lossen, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoering van titel II, hoofdstuk 4, en titel III, hoofdstukken 2 en 3; deze maatregelen kunnen afwijken van sommige delen van de onderhavige verordening, maar slechts zolang en voor zover dat absoluut noodzakelijk is;

s)

met betrekking tot katoen, uitvoeringsbepalingen inzake:

i)

de berekening van de in artikel 90, lid 4, bedoelde verlaging van de steun;

ii)

de erkende brancheorganisaties, in het bijzonder de financiering ervan en een controle- en sanctieregeling.

HOOFDSTUK 2

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 143

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005

Verordening (EG) nr. 1290/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 12, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De Commissie stelt de bedragen vast die overeenkomstig artikel 9, artikel 10, lid 4, artikel 134, artikel 135 en artikel 136 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (38), en overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad van 27 maart 2007 houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet (39) en artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (40) ter beschikking van het ELFPO worden gesteld.

2.

artikel 18, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde nationale maxima, gecorrigeerd aan de hand van de in artikel 11, lid 1, van die verordening bedoelde aanpassingen, worden beschouwd als financiële maxima in euro.”

Artikel 144

Wijziging van Verordening (EG) nr. 247/2006

Verordening (EG) nr. 247/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 23, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De Gemeenschap financiert de maatregelen waarin de titels II en III van de onderhavige verordening voorzien, tot het volgende jaarlijkse maximum:

miljoen euro

 

Begrotingsjaar 2007

Begrotingsjaar 2008

Begrotingsjaar 2009

Begrotingsjaar 2010

Begrotingjaar 2011 en volgende

Franse overzeese departementen

126,6

262,6

269,4

273,0

278,41

Azoren en Madeira

77,9

86,98

87,08

87,18

106,21

Canarische Eilanden

127,3

268,4

268,4

268,4

268,42”

2.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 24 ter

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 1 augustus 2009 bij de Commissie de ontwerp-wijzigingen van het algemeen programma in waarmee de in artikel 23, lid 2, doorgevoerde wijzigingen worden weergegeven die zijn doorgevoerd bij Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (41).

2.   De Commissie evalueert de ingediende wijzigingen en besluit volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure uiterlijk vier maanden na de indiening van de wijzigingsvoorstellen deze al dan niet goed te keuren. De wijzigingen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 145

Wijziging van Verordening (EG) nr. 378/2007

Verordening (EG) nr. 378/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De verlagingen in het kader van de vrijwillige modulatie worden op dezelfde berekeningsgrondslag verricht als die welke geldt voor de modulatie overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (41).

b)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   De modulatiepercentages die op een landbouwer van toepassing zijn als gevolg van de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 73/2009, verminderd met vijf procentpunten, worden afgetrokken van het percentage voor vrijwillige modulatie dat op grond van lid4 van het onderhavige artikel door de lidstaten wordt toegepast. Beide in mindering te brengen percentages en de definitieve vrijwillige modulatie zijn gelijk aan of hoger dan 0.”;

2.

in artikel 3, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

„a)

in afwijking van artikel 1, lid 3, van de onderhavige verordening, de verlaging in het kader van de modulatie toepassen op basis van de berekening die voor de modulatie geldt krachtens artikel7 van Verordening (EG) nr. 73/2009, exclusief de in lid 1 van dat artikel vastgestelde uitsluiting voor bedragen tot en met 5 000 EUR; en/of”.

Artikel 146

Intrekkingen

1.   Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ingetrokken.

De artikelen 20, lid 2, 64, lid 2, 66, 67, 68, 68 bis, 68 ter, 69, 70, lid 1, onder b) en lid 2, en titel IV, hoofdstukken 1 (durumtarwe), 5 (energiegewassen), 7 (melkpremie), 10 (areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen), 10 ter (steun voor olijfgaarden), 10 quater (steun voor de productie van tabak), en 10 quinquies (areaalsteun voor hop) van die verordening blijven evenwel van toepassing in 2009.

2.   De verwijzingen in deze verordening naar verordening (EG) nr. 1782/2003 worden gelezen als verwijzingen naar die Verordening zoals die gold tot de intrekking ervan.

Verwijzingen in andere besluiten naar Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XVIII.

Artikel 147

Overgangsbepalingen

De Commissie kan volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure de maatregelen vaststellen die nodig zijn om de overgang van de in Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde regelingen naar de in de onderhavige verordening vastgestelde regelingen te vergemakkelijken.

Artikel 148

Overgangsbepalingen voor de nieuwe lidstaten

Indien voor de nieuwe lidstaten overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de regeling inzake een enkele areaalbetaling naar de bedrijfstoeslagregeling en andere steunregelingen als bedoeld in de titels III en IV, worden die maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 141, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 149

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.

Maar:

a)

artikel 138 is van toepassing met ingang van 1 januari 2010,

b)

de normen inzake vaststelling en/of behoud van habitats, naleving van vergunningsprocedures voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden en de beschrijving van landschapselementen, als bepaald in bijlage III, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2010,

c)

de norm voor het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen, bepaald in bijlage III, is van toepassing op zijn vroegst vanaf 1 januari 2010 en uiterlijk vanaf 1 januari 2012.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GANDALOVIČ


(1)  Advies van 19 november 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 23 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge niet-verplichte raadpleging.

(3)  Advies van 8 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies uitgebracht ingevolge niet-verplichte raadpleging.

(4)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(5)  Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

(6)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(7)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(8)  PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

(9)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(10)  PB L 63 van 23.6.2007, blz. 17.

(11)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

(12)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(13)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

(14)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42.

(15)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.

(16)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(17)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(18)  PB L 323 van 28.11.2002, blz. 48.

(19)  PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31.

(20)  PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.

(21)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(22)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

(23)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(24)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.

(25)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29.

(26)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 49.

(27)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.

(28)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(29)  PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(30)  PB L 3 van 5.1.2008, blz. 1.

(31)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19.

(32)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(33)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(34)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3.

(35)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

(36)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70.

(37)  PB L 214 van 4.8.2006, blz. 7.

(38)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16.

(39)  PB L 95 van 5.4.2007, blz. 1.

(40)  PB L 148 van 6.6.2008, blz. 1.”;

(41)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16


BIJLAGE I

Lijst van steunregelingen

Sector

Rechtsgrondslag

Noten

Bedrijfstoeslag

Titel III van de onderhavige verordening

Ontkoppelde betaling

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Titel V, hoofdstuk 2, van deze verordening

Ontkoppelde betaling ter vervanging van alle in deze bijlage opgenomen rechtstreekse betalingen, behalve afzonderlijke betalingen

Durumtarwe

Titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

Areaalbetaling

Eiwithoudende gewassen

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 3, van deze verordening

Areaalbetaling

Rijst

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, van deze verordening

Areaalbetaling

Noten

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze verordening

Areaalbetaling

Energiegewassen

Titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

Areaalbetaling

Zetmeelaardappelen

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van deze verordening

Productiesteun voor telers

Zaaizaad

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van deze verordening

Productiesteun

Akkerbouwgewassen

Titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

Areaalbetaling

Schapen- en geitenvlees

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 10, van deze verordening

Ooien- en geitenpremie

Rundvlees

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 11, van deze verordening

Speciale premie, zoogkoeienpremie (ook bij betaling voor vaarzen en inclusief de aanvullende nationale zoogkoeienpremie indien meegefinancierd) en slachtpremie

Specifieke soorten landbouw en kwaliteitsproductie

Artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

 

Specifieke steun

Titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening

 

Olijfgaarden

Titel IV, hoofdstuk 10 ter, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

Areaalsteun

Zijderupsen

Artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1234/2007

Steun ter bevordering van de zijderupsenteelt

Tabak

Titel IV, hoofdstuk 10 quater, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

Productiesteun

Hop

Titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (1)

Areaalsteun

Suikerbieten, suikerriet en cichorei voor de productie van suiker of inulinestroop

Artikel 126, van deze verordening

Ontkoppelde betalingen

Suikerbieten en suikerriet voor de productie van suiker

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 7, van deze verordening

Productiesteun

Voor verwerking geleverde groenten en fruit

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 8, van deze verordening

Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

Voor verwerking geleverde aardbeien en frambozen

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 9, van deze verordening

Overgangsbetaling voor zacht fruit

Groenten en fruit

Artikel 127 van deze verordening

Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

Posei

Titel III van Verordening (EG) nr. 247/2006

Rechtstreekse betaling op grond van in de programma's vastgestelde maatregelen

Eilanden in de Egeïsche Zee

Hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1405/2006

Rechtstreekse betaling op grond van in de programma's vastgestelde maatregelen

Katoen

Titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 6, van deze verordening

Areaalbetaling


(1)  Alleen voor 2009.


BIJLAGE II

Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5

Punt A.

Milieu

1.

Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1)

Artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, punt b), artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 2, artikel 4, lid 4, artikel 5, punten a), b) en d)

2.

Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen (PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43)

Artikelen 4 en 5

3.

Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6)

Artikel 3

4.

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1)

Artikelen 4 en 5

5.

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7)

Artikel 6 en artikel 13, lid 1, punt a)

Volksgezondheid en diergezondheid

Identificatie en registratie van dieren

6.

Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2005, blz. 31)

Artikelen 3, 4 en 5

7.

Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1)

Artikelen 4 en 7

8.

Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8)

Artikelen 3, 4 en 5

Punt B.

Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten

9.

Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1)

Artikel 3

10.

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3)

Artikel 3, onder a), b), d) en e), artikelen 4, 5 en 7

11.

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1)

Artikelen 14, 15, 17, lid 1 (1), 18, 19 en 20

12.

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1)

Artikelen 7, 11, 12, 13 en 15

Kennisgeving van ziekten

13.

Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer (PB L 315 van 26.11.1985, blz. 11)

Artikel 3

14.

Richtlijn 92/119/EEG van 17 december 1992 van de Raad tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte (PB L 62 van 15.3.1993, blz. 69)

Artikel 3

15.

Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74)

Artikel 3

Punt C.

Dierenwelzijn

16.

Richtlijn 91/629/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 28)

Artikelen 4 en 5

17.

Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 340 van 11.12.1991, blz. 33)

Artikel 3 en artikel 4, lid 1

18.

Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23)

Artikel 4


(1)  Zoals uitgevoerd bij met name:

Verordening (EEG) nr. 2377/90: artikelen 2, 4 en 5;

Verordening (EG) nr. 852/2004: artikel 4, lid 1, en bijlage I, deel A (II 4 (g, h, j), 5 (f, h), 6; III 8 (a, b, d, e), 9 (a, c));

Verordening (EG) nr. 853/2004: artikel 3, lid 1, en bijlage III, deel IX, hoofdstuk 1 (I-1 b, c, d, e; I-2 a (i, ii, iii), b (i, ii), c; I-3; I-4; I-5; II-A 1, 2, 3, 4; II-B 1(a, d), 2, 4 (a, b)), bijlage III, deel X, hoofdstuk 1, punt 1);

Verordening (EG) nr. 183/2005: artikel 5, lid 1, en bijlage I, deel A, (I-4 e, g; II-2 a, b, e), artikel 5, lid 5, en bijlage III (1, 2), artikel 5, lid 6;

Verordening (EG) nr. 396/2005: artikel 18.


BIJLAGE III

Goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 6

Aangelegenheid

Bindende normen

Facultatieve normen

Bodemerosie:

De bodem beschermen door middel van passende maatregelen

Minimale bodembedekking

Instandhouding van terrassen

Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse

 

Organische stof in de bodem:

Het gehalte organische stof in de bodem handhaven door passende praktijken

Stoppelbeheer op bouwland

Normen voor vruchtwisseling

Bodemstructuur:

De bodemstructuur in stand houden door passende maatregelen

 

Passend machinegebruik

Minimaal onderhoud:

Zorgen voor een minimaal onderhoud en achteruitgang van habitats voorkomen

Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, en akkerranden

Een minimale veebezetting en/of een passend regime

Vaststelling en/of behoud van habitats

 

Het voorkomen van verstruiking van de landbouwgrond door ongewenste vegetatie

Instelling van een rooiverbod voor olijfbomen

Bescherming van blijvend grasland

Het in een goede groeitoestand houden van olijfgaarden en wijngaarden

Waterbescherming en waterbeheer:

Bescherming van water tegen vervuiling en afspoeling, en beheer van het watergebruik

Het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen (1)

 

Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is


(1)  Noot: De GLMC-bufferstroken moeten zowel binnen als buiten voor verontreiniging kwetsbare zones aangewezen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 91/676/EEG ten minste voldoen aan de eisen in verband met de voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen, genoemd in punt A4 van bijlage II bij Richtlijn 91/676/EEG. Die eisen moeten worden toegepast overeenkomstig de actieprogramma's van de lidstaten die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Richtlijn 91/676/EEG.


BIJLAGE IV

miljoen EUR

Kalenderjaar

2009

2010

2011

2012

België

583,2

575,4

570,8

569,0

Tsjechië

 

 

 

825,9

Denemarken

987,4

977,3

968,9

964,3

Duitsland

5 524,8

5 445,2

5 399,7

5 372,2

Estland

 

 

 

92,0

Ierland

1 283,1

1 272,4

1 263,8

1 255,5

Griekenland

2 561,4

2 365,1

2 358,9

2 343,8

Spanje

5 018,3

5 015,5

4 998,3

5 010,3

Frankrijk

8 064,4

7 943,7

7 876,2

7 846,8

Italië

4 345,9

4 147,9

4 121,0

4 117,9

Cyprus

 

 

 

49,1

Letland

 

 

 

133,9

Litouwen

 

 

 

346,7

Luxemburg

35,6

35,2

35,1

34,7

Hongarije

 

 

 

1 204,5

Malta

 

 

 

5,1

Nederland

836,9

829,1

822,5

830,6

Oostenrijk

727,6

722,4

718,8

715,5

Polen

 

 

 

2 787,1

Portugal

557,7

545,0

545,0

545,0

Slovenië

 

 

 

131,5

Slowakije

 

 

 

357,9

Finland

550,0

544,5

541,4

539,2

Zweden

733,1

726,5

721,1

717,5

Verenigd Koninkrijk

3 373,1

3 345,6

3 339,6

3 336,1


BIJLAGE V

Lijst van in artikel 9, lid 3, bedoelde granen

GN-code

Omschrijving

Granen

 

1001 10 00

Durumtarwe

1001 90

Tarwe en mengkoren andere dan durumtarwe

1002 00 00

Rogge

1003 00

Gerst

1004 00 00

Haver

1005

Maïs

1007 00

Graansorgho

1008

Boekweit, gierst en kanariezaad; andere granen

0709 90 60

Suikermaïs


BIJLAGE VI

Compatibele steunregelingen als bedoeld in artikel 26

Sector

Rechtsgrondslag

Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

Artikel 13, onder a), artikel 14, lid 1 en lid 2, eerste en tweede streepje, artikel 15, de artikelen 17 tot en met 20, artikel 51, lid 3, en artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1257/1999

Maatregelen om een duurzaam gebruik van landbouwgrond te bevorderen door:

betalingen inzake natuurlijke handicaps aan landbouwers in berggebieden,

Artikel 36, onder a) i), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

betalingen aan landbouwers in andere gebieden met handicaps dan berggebieden

Artikel 36, onder a) ii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

Natura 2000-betalingen en betalingen in verband met Richtlijn 2000/60/EG

Artikel 36, onder a) iii), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

agromilieubetalingen

Artikel 36, onder a) iv), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

Maatregelen om een duurzaam gebruik van bosgrond te bevorderen door:

eerste bebossing van landbouwgrond,

Artikel 36, onder b) i), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

Natura 2000-betalingen

Artikel 36, onder b) iv), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

bosmilieubetalingen

Artikel 36, onder b) v), van Verordening (EG) nr. 1698/2005

Wijn

Artikel 117 van Verordening (EG) nr. 479/2008


BIJLAGE VII

Krachtens artikel 28, lid 1, toe te passen coëfficiënten

Lidstaat

Limiet voor de euro-drempel

(artikel 28, lid 1, punt a))

Limiet voor de hectare-drempel

(artikel 28, lid 1, punt b))

België

400

2

Bulgarije

200

0,5

Tsjechië

200

5

Denemarken

300

5

Duitsland

300

4

Estland

100

3

Ierland

200

3

Griekenland

400

0,4

Spanje

300

2

Frankrijk

300

4

Italië

400

0,5

Cyprus

300

0,3

Letland

100

1

Litouwen

100

1

Luxemburg

300

4

Hongarije

200

0,3

Malta

500

0,1

Nederland

500

2

Oostenrijk

200

2

Polen

200

0,5

Portugal

200

0,3

Roemenië

200

0,3

Slovenië

300

0,3

Slowakije

200

2

Finland

200

3

Zweden

200

4

Verenigd Koninkrijk

200

5


BIJLAGE VIII

Nationale maxima bedoeld in artikel 40

Tabel 1

(1000 EUR)

Lidstaat

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

België

614 179

611 805

611 805

614 855

614 855

614 855

614 855

614 855

Denemarken

1 030 478

1 030 478

1 030 478

1 049 002

1 049 002

1 049 002

1 049 002

1 049 002

Duitsland

5 770 254

5 771 977

5 771 977

5 852 908

5 852 908

5 852 908

5 852 908

5 852 908

Griekenland

2 380 713

2 211 683

2 214 683

2 232 533

2 216 533

2 216 533

2 216 533

2 216 533

Spanje

4 858 043

5 091 044

5 108 650

5 282 193

5 139 444

5 139 444

5 139 444

5 139 444

Frankrijk

8 407 555

8 420 822

8 420 822

8 521 236

8 521 236

8 521 236

8 521 236

8 521 236

Ierland

1 342 268

1 340 521

1 340 521

1 340 869

1 340 869

1 340 869

1 340 869

1 340 869

Italië

4 143 175

4 207 177

4 227 177

4 370 024

4 370 024

4 370 024

4 370 024

4 370 024

Luxemburg

37 518

37 536

37 646

37 671

37 084

37 084

37 084

37 084

Nederland

853 090

853 090

853 090

897 751

897 751

897 751

897 751

897 751

Oostenrijk

745 561

745 235

745 235

751 606

751 606

751 606

751 606

751 606

Portugal

608 751

589 499

589 499

605 962

605 962

605 962

605 962

605 962

Finland

566 801

565 520

565 520

570 548

570 548

570 548

570 548

570 548

Zweden

763 082

763 082

763 082

770 906

770 906

770 906

770 906

770 906

Verenigd Koninkrijk

3 985 895

3 975 916

3 975 973

3 988 042

3 987 922

3 987 922

3 987 922

3 987 922


Tabel 2 (1)

Bulgarije

287 399

336 041

416 372

499 327

580 087

660 848

741 606

814 295

Tsjechië

559 622

654 241

739 941

832 144

909 313

909 313

909 313

909 313

Estland

60 500

71 603

81 703

92 042

101 165

101 165

101 165

101 165

Cyprus

31 670

38 928

43 749

49 146

53 499

53 499

53 499

53 499

Letland

90 016

105 368

119 268

133 978

146 479

146 479

146 479

146 479

Litouwen

230 560

271 029

307 729

346 958

380 109

380 109

380 109

380 109

Hongarije

807 366

947 114

1 073 824

1 205 037

1 318 975

1 318 975

1 318 975

1 318 975

Malta

3 752

4 231

4 726

5 137

5 102

5 102

5 102

5 102

Polen

1 877 107

2 192 294

2 477 294

2 788 247

3 044 518

3 044 518

3 044 518

3 044 518

Roemenië

623 399

729 863

907 473

1 086 608

1 264 472

1 442 335

1 620 201

1 780 406

Slovenië

87 942

103 389

117 406

131 537

144 236

144 236

144 236

144 236

Slowakije

240 014

280 364

316 964

355 242

388 176

388 176

388 176

388 176


(1)  De maxima zijn berekend met inachtneming van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling.


BIJLAGE IX

Toeslagrechten als bedoeld in artikel 33, lid 1, onder b) iii)

A.   Groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten

1.

Voor de toepassing van deze bijlage wordt onder „groenten en fruit” verstaan, de in artikel 1, lid 1, onder i) en j), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vermelde producten, en onder „consumptieaardappelen” aardappelen van GN-code 0701 die niet bestemd zijn voor het maken van aardappelzetmeel waarvoor krachtens artikel 77 steun wordt verleend.

Landbouwers ontvangen een toeslagrecht per hectare dat wordt berekend door het in punt 2 bedoelde referentiebedrag te delen door het overeenkomstig punt 3 berekende aantal hectaren.

2.

De lidstaten stellen het in het referentiebedrag van elke landbouwer op te nemen bedrag vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals:

a)

het bedrag van de marktsteun die de landbouwer direct of indirect heeft gekregen voor groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten,

b)

de voor de teelt van groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten gebruikte oppervlakte,

c)

de hoeveelheid geproduceerde groenten en fruit, consumptieaardappelen en kwekerijproducten,

voor een representatieve periode, die per product kan verschillen, van één of meer verkoopseizoenen vanaf het verkoopseizoen dat eindigt in 2001 en, voor de nieuwe lidstaten, vanaf het verkoopseizoen dat eindigt in 2004, tot het verkoopseizoen dat eindigt in 2007.

Afhankelijk van het product kunnen verschillende criteria worden gehanteerd, indien dit naar behoren op een objectieve basis wordt gemotiveerd. Op dezelfde basis kunnen lidstaten besluiten de in het referentiebedrag op te nemen bedragen en de in aanmerking komende hectaren uit hoofde van dit punt pas na een op 31 december 2010 eindigende overgangsperiode van drie jaar vast te stellen.

3.

De lidstaten berekenen de in aanmerking te nemen hectaren op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria zoals de in punt 2, eerste alinea, tweede streepje, bedoelde oppervlakte.

4.

Een landbouwer wiens productie gedurende de in punt 2 bedoelde referentieperiode nadelig werd beïnvloed door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden dat/die zich vóór of gedurende die referentieperiode heeft/hebben voorgedaan, heeft het recht te verzoeken dat het in punt 2 bedoelde referentiebedrag wordt berekend op basis van het kalenderjaar of de kalenderjaren in de referentieperiode dat/die niet is/zijn beïnvloed door het geval van overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden.

5.

Indien de hele referentieperiode door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden werd beïnvloed, berekent de betrokken lidstaat het referentiebedrag op basis van het meest recente verkoopseizoen voorafgaand aan de overeenkomstig punt 3 gekozen representatieve periode. In dergelijke gevallen is punt 1 van overeenkomstige toepassing.

6.

Een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de betrokken landbouwer, samen met relevant bewijsmateriaal ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk ter kennis van de autoriteit gebracht binnen een door elke lidstaat vast te stellen termijn.

B.   Wijn (rooien)

Landbouwers die deelnemen aan de rooiregeling van titel V, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 479/2008, krijgen in het jaar na het rooien toeslagrechten toegewezen gelijk aan het aantal hectaren waarvoor zij een rooipremie hebben ontvangen.

Het eenheidsbedrag van die toeslagrechten is gelijk aan de regionale gemiddelde van de bedragen van de toeslagrechten van de betrokken regio. Het eenheidsbedrag mag echter in geen geval hoger zijn dan 350 euro/ha.

In afwijking van de eerste alinea wordt, indien de hectaren waarvoor een landbouwer een rooipremie heeft ontvangen, reeds in aanmerking waren genomen voor de toewijzing van toeslagrechten, het bedrag van de toeslagrechten waarover de betrokken landbouwer beschikte, verhoogd met het bedrag dat het resultaat vormt van de vermenigvuldiging van het in de eerste alinea bedoelde aantal gerooide hectaren met het in de tweede alinea bedoelde eenheidsbedrag.

C.   Wijn (overheveling uit steunprogramma's)

Lidstaten die besluiten steun te verlenen in overeenstemming met artikel 9 van Verordening (EG) nr. 479/2008, stellen het referentiebedrag voor elke landbouwer en de in aanmerking te nemen hectaren vast:

a)

op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria;

b)

met betrekking tot een representatieve referentieperiode van een of meer wijnoogstjaren vanaf het wijnoogstjaar 2005/2006. De referentiecriteria die gebruikt worden om het referentiebedrag en de in aanmerking te nemen hectaren vast te stellen worden evenwel niet gebaseerd op een referentieperiode die ook latere wijnoogstjaren dan het wijnoogstjaar 2007/2008 omvat wanneer de overheveling in steunprogramma's een vergoeding omvat aan landbouwers die voorheen steun hebben ontvangen voor distillatie tot drinkalcohol of die de economische begunstigden zijn geweest van de steun voor het gebruik van geconcentreerde druivenmost voor het verrijken van wijn in het kader van Verordening (EG) nr. 479/2008;

c)

waarbij het totale voor deze maatregel beschikbare bedrag bedoeld in artikel 6, onder e), van Verordening (EG) nr. 479/2008 niet wordt overschreden.

Landbouwers ontvangen een toeslagrecht per hectare dat wordt berekend door het bedoelde referentiebedrag te delen door het aantal in aanmerking te nemen hectaren.


BIJLAGE X

Aandelen van de nationale maxima bedoeld in artikel 54

1.

Het in artikel 54, lid 1, bedoelde aandeel in de nationale maxima dat bestemd is voor tomaten, is als volgt:

Lidstaat

Bedrag

(miljoen EUR per kalenderjaar)

Bulgarije

5,394

Tsjechië

0,414

Griekenland

35,733

Spanje

56,233

Frankrijk

8,033

Italië

183,967

Cyprus

0,274

Malta

0,932

Hongarije

4,512

Roemenië

1,738

Polen

6,715

Portugal

33,333

Slowakije

1,018

2.

Het in artikel 54, lid 2, bedoelde aandeel in de nationale maxima dat bestemd is voor andere groente- en fruitgewassen dan eenjarige, is als volgt:

Lidstaat

Bedrag

(miljoen EUR per kalenderjaar)

Bulgarije

0,851

Tsjechië

0,063

Griekenland

153,833

Spanje

110,633

Frankrijk

44,033

Italië

131,700

Cyprus

in 2009:

4,856

in 2010:

4,919

in 2011:

4,982

in 2012:

5,045

Hongarije

0,244

Roemenië

0,025

Portugal

2,900

Slowakije

0,007


BIJLAGE XI

Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 63

1.

 

a)

met ingang van 2010, de in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe;

b)

uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 3, van deze verordening bedoelde premie voor eiwithoudende gewassen;

c)

uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, van deze verordening bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst;

d)

uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 4, van deze verordening bedoelde areaalbetaling voor noten;

e)

uiterlijk met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 2, van deze verordening bedoelde productiesteun voor zetmeelaardappeltelers.

2.

 

a)

met ingang van 2012, de in deel II, titel I, hoofdstuk 4, afdeling I, onderafdeling I, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde steun voor de verwerking van gedroogde voedergewassen;

b)

met ingang van 2012, de in deel II, titel I, hoofdstuk 4, afdeling I, onderafdeling II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde steun voor de verwerking van vezelvlas en -hennep;

c)

met ingang van 2012, de in artikel 95 bis van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde premie voor aardappelzetmeel;

d)

met ingang van 2012, de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 9, van deze verordening bedoelde overgangsbetaling voor zacht fruit.

3.

 

Met ingang van 2010, indien de lidstaat is overgegaan tot toekenning van:

a)

de in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen;

b)

de in titel IV, hoofdstuk 10 ter, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor olijfgaarden;

c)

de in titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalsteun voor hop.

Uiterlijk met ingang van 2012, indien de lidstaat is overgegaan tot toekenning van:

a)

de in titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 5, van deze verordening bedoelde steun voor zaaizaad;

b)

de rundvleesbetalingen, met uitzondering van de in artikel 53 van deze verordening bedoelde zoogkoeienpremie.

4.

 

Met ingang van 2010, indien de lidstaat krachtens artikel 51, lid 1, van deze verordening niet langer de volgende betalingen toekent of besluit deze op een lager niveau toe te kennen:

a)

de in artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betalingen voor schapen en geiten;

b)

de in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde rundvleesbetalingen, in geval van toepassing van de tweede alinea van artikel 51, lid 1, van deze verordening;

c)

de in artikel 68 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde overgangsbetalingen voor groenten en fruit.


BIJLAGE XII

Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 64

Gedroogde voedergewassen (Verordening (EG) nr. 1234/2007)

(duizend EUR)

Lidstaat

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Denemarken

2 779

2 779

2 779

2 779

2 779

Duitsland

8 475

8 475

8 475

8 475

8 475

Ierland

132

132

132

132

132

Griekenland

1 238

1238

1 238

1 238

1 238

Spanje

43 725

43 725

43 725

43 725

43 725

Frankrijk

35 752

35 752

35 752

35 752

35 752

Italië

22 605

22 605

22 605

22 605

22 605

Nederland

5 202

5 202

5 202

5 202

5 202

Oostenrijk

64

64

64

64

64

Portugal

69

69

69

69

69

Finland

10

10

10

10

10

Zweden

180

180

180

180

180

Verenigd Koninkrijk

1 478

1 478

1 478

1 478

1 478

Tsjechië

922

922

922

922

922

Litouwen

21

21

21

21

21

Hongarije

1 421

1 421

1 421

1 421

1 421

Polen

147

147

147

147

147

Slowakije

91

91

91

91

91


Kwaliteitspremie voor durumtarwe

(duizend EUR)

Lidstaat

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Griekenland

20 301

20 301

20 301

20 301

20 301

20 301

20 301

Spanje

22 372

22 372

22 372

22 372

22 372

22 372

22 372

Frankrijk

8 320

8 320

8 320

8 320

8 320

8 320

8 320

Italië

42 457

42 457

42 457

42 457

42 457

42 457

42 457

Oostenrijk

280

280

280

280

280

280

280

Portugal

80

80

80

80

80

80

80

Bulgarije

349

436

523

610

698

785

872

Cyprus

173

198

223

247

247

247

247

Hongarije

70

80

90

100

100

100

100


Premie voor eiwithoudende gewassen

(duizend EUR)

Lidstaat

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

België

84

84

84

84

84

84

84

Denemarken

843

843

843

843

843

843

843

Duitsland

7 231

7 231

7 231

7 231

7 231

7 231

7 231

Ierland

216

216

216

216

216

216

216

Griekenland

242

242

242

242

242

242

242

Spanje

10 905

10 905

10 905

10 905

10 905

10 905

10 905

Frankrijk

17 635

17 635

17 635

17 635

17 635

17 635

17 635

Italië

5 009

5 009

5 009

5 009

5 009

5 009

5 009

Luxemburg

21

21

21

21

21

21

21

Nederland

67

67

67

67

67

67

67

Oostenrijk

2 051

2 051

2 051

2 051

2 051

2 051

2 051

Portugal

214

214

214

214

214

214

214

Finland

303

303

303

303

303

303

303

Zweden

2 147

2 147

2 147

2 147

2 147

2 147

2 147

Verenigd Koninkrijk

10 500

10 500

10 500

10 500

10 500

10 500

10 500

Bulgarije

160

201

241

281

321

361

401

Tsjechië

1 858

2 123

2 389

2 654

2 654

2 654

2 654

Estland

169

194

218

242

242

242

242

Cyprus

17

19

22

24

24

24

24

Letland

109

124

140

155

155

155

155

Litouwen

1 486

1 698

1 911

2 123

2 123

2 123

2 123

Hongarije

1 369

1 565

1 760

1 956

1 956

1 956

1 956

Polen

1 723

1 970

2 216

2 462

2 462

2 462

2 462

Roemenië

911

1 139

1 367

1 595

1 822

2 050

2 278

Slovenië

63

72

81

90

90

90

90

Slowakije

1 003

1 146

1 290

1 433

1 433

1 433

1 433


Gewasspecifieke betaling voor rijst

(duizend EUR)

Lidstaat

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Griekenland

11 407

11 407

11 407

11 407

11 407

11 407

11 407

Spanje

49 993

49 993

49 993

49 993

49 993

49 993

49 993

Frankrijk

7 844

7 844

7 844

7 844

7 844

7 844

7 844

Italië

99 473

99 473

99 473

99 473

99 473

99 473

99 473

Portugal

11 193

11 193

11 193

11 193

11 193

11 193

11 193

Bulgarije

575

719

863

1007

1 151

1 294

1 438

Hongarije

524

599

674

749

749

749

749

Roemenië

25

32

38

44

50

57

63


Areaalbetaling voor noten

(duizend EUR)

Lidstaat

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

België

12

12

12

12

12

12

12

Duitsland

181

181

181

181

181

181

181

Griekenland

4 963

4 963

4 963

4 963

4 963

4 963

4 963

Spanje

68 610

68 610

68 610

68 610

68 610

68 610

68 610

Frankrijk

2 089

2 089

2 089

2 089

2 089

2 089

2 089

Italië

15 710

15 710

15 710

15 710

15 710

15 710

15 710

Luxemburg

12

12

12

12

12

12

12

Nederland

12

12

12

12

12

12

12

Oostenrijk

12

12

12

12

12

12

12

Portugal

4 987

4 987

4 987

4 987

4 987

4 987

4 987

Verenigd Koninkrijk

12

12

12

12

12

12

12

Bulgarije

579

724

868

1 013

1 158

1 302

1 447

Cyprus

431

493

554

616

616

616

616

Hongarije

245

280

315

350

350

350

350

Polen

355

406

456

507

507

507

507

Roemenië

79

99

119

139

159

179

199

Slovenië

25

29

33

36

36

36

36

Slowakije

262

299

337

374

374

374

374


Vezelvlas en -hennep (Verordening (EG) nr. 1234/2007)

(duizend EUR)

Lidstaat

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

België

2 954

2 954

2 954

2 954

2 954

Denemarken

3

3

3

3

3

Duitsland

244

244

244

244

244

Spanje

138

138

138

138

138

Frankrijk

13 592

13 592

13 592

13 592

13 592

Italië

50

50

50

50

50

Nederland

1 111

1 111

1 111

1 111

1 111

Oostenrijk

20

20

20

20

20

Finland

5

5

5

5

5

Verenigd Koninkrijk

83

83

83

83

83

Tsjechië

534

534

534

534

534

Letland

104

104

104

104

104

Litouwen

360

360

360

360

360

Hongarije

42

42

42

42

42

Polen

114

114

114

114

114


Aardappelzetmeelpremie (artikel 95 bis van Verordening (EG) nr. 1234/07)

(duizend EUR)

Lidstaat

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Denemarken

3 743

3 743

3 743

3 743

3 743

Duitsland

16 279

16 279

16 279

16 279

16 279

Spanje

43

43

43

43

43

Frankrijk

5 904

5 904

5 904

5 904

5 904

Nederland

9 614

9 614

9 614

9 614

9 614

Oostenrijk

1 061

1 061

1 061

1 061

1 061

Finland

1 183

1 183

1 183

1 183

1 183

Zweden

1 381

1 381

1 381

1 381

1 381

Tsjechië

749

749

749

749

749

Estland

6

6

6

6

6

Letland

129

129

129

129

129

Litouwen

27

27

27

27

27

Polen

3 226

3 226

3 226

3 226

3 226

Slowakije

16

16

16

16

16


Steun voor zetmeelaardappeltelers

(duizend EUR)

Lidstaat

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Denemarken

11 156

11 156

11 156

11 156

11 156

11 156

11 156

Duitsland

48 521

48 521

48 521

48 521

48 521

48 521

48 521

Spanje

129

129

129

129

129

129

129

Frankrijk

17 598

17 598

17 598

17 598

17 598

17 598

17 598

Nederland

28 655

28 655

28 655

28 655

28 655

28 655

28 655

Oostenrijk

3 163

3 163

3 163

3 163

3 163

3 163

3 163

Finland

3 527

3 527

3 527

3 527

3 527

3 527

3 527

Zweden

4 116

4 116

4 116

4 116

4 116

4 116

4 116

Tsjechië

1 563

1 786

2 009

2 232

2 232

2 232

2 232

Estland

12

13

15

17

17

17

17

Letland

268

307

345

383

383

383

383

Litouwen

56

64

72

80

80

80

80

Polen

6 731

7 692

8 654

9 615

9 615

9 615

9 615

Slowakije

34

39

44

48

48

48

48


Steun voor olijfgaarden

(duizend EUR)

Lidstaat

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Spanje

103 140

103 140

103 140

103 140

103 140

103 140

103 140

Cyprus

2 051

2 344

2 637

2 930

2 930

2 930

2 930


Betaling voor zacht fruit

(duizend EUR)

Lidstaat

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

Bulgarije

552

552

552

552

552

Letland

92

92

92

92

92

Litouwen

138

138

138

138

138

Hongarije

391

391

391

391

391

Polen

11 040

11 040

11 040

11 040

11 040


BIJLAGE XIII

Lijst van de in artikel 87 bedoelde zaadsoorten

GN-code

Omschrijving

Steunbedrag

(EUR/100 kg)

 

1.

Ceres

 

1001 90 10

Triticum spelta L.

14,37

1006 10 10

Oryza sativa L. (1)

 

langkorrelige rassen waarbij de lengte van de korrel groter is dan 6,0 millimeter en de verhouding tussen de lengte en de breedte van de korrel ten minste gelijk is aan 3,

17,27

andere rassen waarbij de lengte van de korrel groter dan wel kleiner is dan wel gelijk is aan 6,0 millimeter en de verhouding tussen de lengte en de breedte van de korrel kleiner is dan 3.

14,85

 

2.

Oleagineae

 

ex 1204 00 10

Linum usitatissimum L. (vezelvlas)

28,38

ex 1204 00 10

Linum usitatissimum L. (olievlas)

22,46

ex 1207 99 10

Cannabis sativa L. (2) (rassen met een tetrahydrocannabinolgehalte van ten hoogste 0,2 %)

20,53

 

3.

Gramineae

 

ex 1209 29 10

Agrostis canina L.

75,95

ex 1209 29 10

Agrostis gigantea Roth.

75,95

ex 1209 29 10

Agrostis stolonifera L.

75,95

ex 1209 29 10

Agrostis capillaris L.

75,95

ex 1209 29 80

Arrhenatherum elatius (L.) P. Beauv. ex J.S. en K.B. Prest.

67,14

ex 1209 29 10

Dactylis glomerata L.

52,77

ex 1209 23 80

Festuca arundinacea Schreb.

58,93

ex 1209 23 80

Festuca ovina L.

43,59

1209 23 11

Festuca pratensis Huds.

43,59

1209 23 15

Festuca rubra L.

36,83

ex 1209 29 80

Festulolium

32,36

1209 25 10

Lolium multiflorum Lam.

21,13

1209 25 90

Lolium perenne L.

30,99

ex 1209 29 80

Lolium x boucheanum Kunth

21,13

ex 1209 29 80

Phleum Bertolinii (DC)

50,96

1209 26 00

Phleum pratense L.

83,56

ex 1209 29 80

Poa nemoralis L.

38,88

1209 24 00

Poa pratensis L.

38,52

ex 1209 29 10

Poa palustris and Poa trivialis L.

38,88

 

4.

Leguminosae

 

ex 1209 29 80

Hedysarum coronarium L.

36,47

ex 1209 29 80

Medicago lupulina L.

31,88

ex 1209 21 00

Medicago sativa L. (ecotypes)

22,10

ex 1209 21 00

Medicago sativa L. (rassen)

36,59

ex 1209 29 80

Onobrichis viciifolia Scop.

20,04

ex 0713 10 10

Pisum sativum L. (partim) (voedererwten)

0

ex 1209 22 80

Trifolium alexandrinum L.

45,76

ex 1209 22 80

Trifolium hybridum L.

45,89

ex 1209 22 80

Trifolium incarnatum L.

45,76

1209 22 10

Trifolium pratense L.

53,49

ex 1209 22 80

Trifolium repens L.

75,11

ex 1209 22 80

Trifolium repens L. var. giganteum

70,76

ex 1209 22 80

Trifolium resupinatum L.

45,76

ex 0713 50 10

Vicia faba L. (partim) (paarden- en duivenbonen)

0

ex 1209 29 10

Vicia sativa L.

30,67

ex 1209 29 10

Vicia villosa Roth.

24,03


(1)  Voor het meten van de rijstkorrels wordt volwitte rijst gebruikt; de meting gebeurt als volgt:

a)

uit de partij wordt een representatief monster getrokken;

b)

het monster wordt gesorteerd zodat uitsluitend met volledige korrels, waaronder onrijpe korrels, wordt gewerkt;

c)

er worden twee metingen met telkens 100 korrels verricht en daarvan wordt het gemiddelde berekend;

d)

het resultaat wordt uitgedrukt in millimeter, afgerond tot op 1 decimaal.

(2)  Het tetrahydrocannabinolgehalte (THC) van een ras wordt bepaald via analyse van een monster dat op constant gewicht is gebracht. Het gewicht aan THC mag voor het verlenen van de steun ten hoogste 0,2 % van het gewicht van het monster uitmaken. Dit monster bestaat uit het bovenste derde van een representatief aantal planten dat willekeurig is geplukt aan het einde van hun bloeiperiode en waarvan de stengels en de korrels zijn verwijderd.


BIJLAGE XIV

Maxima voor de steun voor zaaizaad in de nieuwe lidstaten als bedoeld in artikel 87, lid 3

(miljoen EUR)

Kalenderjaar

Bulgarije

Tsjechië

Estland

Cyprus

Letland

Litouwen

Hongarije

Malta

Polen

Roemenië

Slovenië

Slowakije

2009

0,15

1,75

0,07

0,06

0,21

0,21

1,55

0,06

1,11

0,26

0,17

0,07

2010

0,17

2,04

0,08

0,07

0,24

0,24

1,81

0,07

1,30

0,30

0,19

0,08

2011

0,22

2,33

0,10

0,08

0,28

0,28

2,07

0,08

1,48

0,38

0,22

0,09

2012

0,26

2,62

0,11

0,09

0,31

0,31

2,33

0,09

1,67

0,45

0,25

0,11

2013

0,30

2,91

0,12

0,10

0,35

0,35

2,59

0,10

1,85

0,53

0,28

0,12

2014

0,34

2,91

0,12

0,10

0,35

0,35

2,59

0,10

1,85

0,60

0,28

0,12

2015

0,39

2,91

0,12

0,10

0,35

0,35

2,59

0,10

1,85

0,68

0,28

0,12

2016

0,43

2,91

0,12

0,10

0,35

0,35

2,59

0,10

1,85

0,75

0,28

0,12

Volgende jaren

0,43

2,91

0,12

0,10

0,35

0,35

2,59

0,10

1,85

0,75

0,28

0,12


BIJLAGE XV

Maxima voor de berekening van het steunbedrag bedoeld in artikel 95 (suiker)

(1000 EUR)

Lidstaat

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016 en volgende jaren

België

81 752

81 752

81 752

81 752

81 752

81 752

81 752

81 752

Bulgarije (1)

154

176

220

264

308

352

396

440

Tsjechië

44 245

44 245

44 245

44 245

44 245

44 245

44 245

44 245

Denemarken

34 478

34 478

34 478

34 478

34 478

34 478

34 478

34 478

Duitsland

278 254

278 254

278 254

278 254

278 254

278 254

278 254

278 254

Griekenland

29 384

29 384

29 384

29 384

29 384

29 384

29 384

29 384

Spanje

96 203

96 203

96 203

96 203

96 203

96 203

96 203

96 203

Frankrijk

272 259

272 259

272 259

272 259

272 259

272 259

272 259

272 259

Ierland

18 441

18 441

18 441

18 441

18 441

18 441

18 441

18 441

Italië

135 994

135 994

135 994

135 994

135 994

135 994

135 994

135 994

Letland

6 616

6 616

6 616

6 616

6 616

6 616

6 616

6 616

Litouwen

10 260

10 260

10 260

10 260

10 260

10 260

10 260

10 260

Hongarije

41 010

41 010

41 010

41 010

41 010

41 010

41 010

41 010

Nederland

73 504

73 504

73 504

73 504

73 504

73 504

73 504

73 504

Oostenrijk

32 955

32 955

32 955

32 955

32 955

32 955

32 955

32 955

Polen

159 392

159 392

159 392

159 392

159 392

159 392

159 392

159 392

Portugal

6 452

6 452

6 452

6 452

6 452

6 452

6 452

6 452

Roemenië (1)

3 536

4 041

5 051

6 062

7 072

8 082

9 093

10 103

Slovenië

3 740

3 740

3 740

3 740

3 740

3 740

3 740

3 740

Slowakije

19 289

19 289

19 289

19 289

19 289

19 289

19 289

19 289

Finland

13 520

13 520

13 520

13 520

13 520

13 520

13 520

13 520

Zweden

34 082

34 082

34 082

34 082

34 082

34 082

34 082

34 082

Verenigd Koninkrijk

105 376

105 376

105 376

105 376

105 376

105 376

105 376

105 376


(1)  De maxima zijn berekend met inachtneming van de in artikel 121 vastgestelde toenameregeling.


BIJLAGE XVI

Tabel 1

Cyprus: Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bij toepassing van de gewone regelingen voor de rechtstreekse betalingen

(EUR)

Toenameregeling

60 %

70 %

80 %

90 %

Sector

2009

2010

2011

2012

Akkerbouwgewassen (exclusief durumtarwe)

4 220 705

3 165 529

2 110 353

1 055 176

Durumtarwe

1 162 157

871 618

581 078

290 539

Zaaddragende leguminosen

16 362

12 272

8 181

4 091

Melk en zuivelproducten

1 422 379

1 066 784

711 190

355 595

Rundvlees

1 843 578

1 382 684

921 789

460 895

Schapen en geiten

4 409 113

3 306 835

2 204 556

1 102 278

Olijfolie

3 174 000

2 380 500

1 587 000

793 500

Tabak

417 340

313 005

208 670

104 335

Bananen

1 755 000

1 316 250

877 500

0

Rozijnen en krenten

0

0

0

0

Amandelen

0

0

0

0

Totaal

1 842 0634

13 815 476

9 210 317

4 166 409

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling:

Het totale bedrag aan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen dat in het kader van de bedrijfstoeslagregeling kan worden toegekend, is gelijk aan de som van de in deze tabel vastgestelde sectorale maxima voor de onder de bedrijfstoeslagregeling vallende sectoren voor zover de steun in die sectoren is ontkoppeld.

Tabel 2

Cyprus: Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen bij toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling voor de rechtstreekse betalingen

(EUR)

Sector

2009

2010

2011

2012

Akkerbouwgewassen (exclusief durumtarwe)

0

0

0

0

Durumtarwe

1 795 543

1 572 955

1 350 367

1 127 779

Zaaddragende leguminosen

0

0

0

0

Melk en zuivelproducten

3 456 448

3 438 488

3 420 448

3 402 448

Rundvlees

4 608 945

4 608 945

4 608 945

4 608 945

Schapen en geiten

10 724 282

10 670 282

10 616 282

10 562 282

Olijfolie

5 547 000

5 115 000

4 683 000

4 251 000

Rozijnen en krenten

156 332

149 600

142 868

136 136

Bananen

4 323 820

4 312 300

4 300 780

4 289 260

Tabak

1 038 575

1 035 875

1 033 175

1 030 475

Totaal

31 650 945

30 903 405

30 155 865

29 408 325


BIJLAGE XVII

STAATSSTEUN IN CYPRUS

(EUR)

Sector

2009

2010

2011

2012

Granen (exclusief durumtarwe)

2 263 018

1 131 509

565 755

282 877

Melk en zuivelproducten

562 189

281 094

140 547

70 274

Rundvlees

64 887

0

0

0

Schapen en geiten

1 027 917

513 958

256 979

128 490

Varkenssector

2 732 606

1 366 303

683 152

341 576

Pluimvee en eieren

1 142 374

571 187

285 594

142 797

Wijn

4 307 990

2 153 995

1 076 998

538 499

Olijfolie

2 088 857

1 044 429

522 215

261 107

Tafeldruiven

1 058 897

529 448

264 724

132 362

Verwerkte tomaten

117 458

58 729

29 365

14 682

Bananen

127 286

63 643

31 822

15 911

Hardfruit inclusief steenvruchten

2 774 230

1 387 115

693 558

346 779

Totaal

18 267 707

9 101 410

4 552 716

2 277 365


BIJLAGE XVIII

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1782/2003

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 23

Artikel 7

Artikel 24

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 25

Artikel 10, lid 1

Artikel 7

Artikel 10, lid 2

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, lid 3

Artikel 9, lid 2

Artikel 10, lid 4

Artikel 9, lid 3

Artikel 9, lid 4

Artikel 11

Artikel 11, leden 1 en 2

Artikel 12

Artikel 8

Artikel 12 bis, lid 1

Artikel 10

Artikel 12 bis, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 12

Artikel 17

Artikel 14

Artikel 18

Artikel 15

Artikel 19

Artikel 16

Artikel 20

Artikel 17

Artikel 21

Artikel 18

Artikel 22

Artikel 19

Artikel 23

Artikel 20

Artikel 24

Artikel 21

Artikel 25

Artikel 22

Artikel 26

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 30

Artikel 32

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 3

Artikel 33

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 37

Artikel 36

Artikel 37

Bijlage IX

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40, leden 1, 2 en 3

Bijlage IX, punt A, 4, 5 en 6

Artikel 40, lid 4

Artikel 31

Artikel 40, lid 5

Artikel 41

Artikel 40

Artikel 42

Artikel 41

Artikel 43

Bijlage IX

Artikel 44, leden 1 en 2

Artikel 34

Artikel 44, leden 3 en 4

Artikel 35

Artikel 45

Artikel 42

Artikel 46

Artikel 43

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 44

Artikel 50

Artikel 51, eerste alinea

Artikel 51, tweede alinea

Artikel 38

Artikel 52

Artikel 39

Artikel 53

Artikel 54

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57

Artikel 45

Artikel 58

Artikel 46

Artikel 59

Artikel 47

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 49

Artikel 62

Artikel 63, lid 1

Artikel 51, lid 1

Artikel 63, lid 2

Artikel 63, lid 3

Artikel 48

Artikel 63, lid 4

Artikel 50, lid 2

Artikel 64

Artikel 51

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 67

Artikel 52

Artikel 68

Artikel 53

Artikel 68 bis

Artikel 68 ter

Artikel 54

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 71 bis

Artikel 55

Artikel 71 ter

Artikel 56

Artikel 71 quater

Artikel 71 quinquies

Artikel 57

Artikel 71 sexies

Artikel 58

Artikel 71 septies

Artikel 59

Artikel 71 octies

Artikel 71 nonies

Artikel 61

Artikel 71 decies

Artikel 71 undecies

Artikel 71 duodecies

Artikel 62

Artikel 71 terdecies

Artikel 71 quaterdecies

Artikel 60

Artikel 63

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 68

Artikel 70

Artikel 69

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 79

Artikel 77

Artikel 80

Artikel 78

Artikel 81

Artikel 79

Artikel 73

Artikel 80

Artikel 74

Artikel 81

Artikel 75

Artikel 82

Artikel 76

Artikel 83

Artikel 82

Artikel 84

Artikel 83

Artikel 85

Artikel 84

Artikel 86, leden 1, 2 en 4

Artikel 85, leden 1, 2 en 3

Artikel 86, lid 3

Artikel 87

Artikel 120

Artikel 88

Artikel 89

Artikel 90

Artikel 91

Artikel 92

Artikel 93

Artikel 77

Artikel 94

Artikel 78

Artikel 95

Artikel 96

Artikel 97

Artikel 98

Artikel 99

Artikel 87

Artikel 100

Artikel 101

Artikel 102

Artikel 103

Artikel 104

Artikel 105

Artikel 106

Artikel 107

Artikel 108

Artikel 109

Artikel 110

Artikel 110 bis

Artikel 88

Artikel 110 ter

Artikel 89

Artikel 110 quater

Artikel 90

Artikel 110 quinquies

Artikel 91

Artikel 110 sexies

Artikel 92

Artikel 110 septies

Artikel 110 octies

Artikel 110 nonies

Artikel 110 decies

Artikel 110 undecies

Artikel 110 duodecies

Artikel 110 terdecies

Artikel 110 quaterdecies

Artikel 110 quindecies

Artikel 110 sexdecies

Artikel 110 septdecies

Artikel 110 octodecies

Artikel 93

Artikel 110 novodecies

Artikel 94

Artikel 110 vicies

Artikel 95

Artikel 110 unvicies

Artikel 96

Artikel 110 duovicies

Artikel 97

Artikel 110 tervicies

Artikel 98

Artikel 111

Artikel 99

Artikel 112

Artikel 100

Artikel 113

Artikel 101

Artikel 114

Artikel 102

Artikel 115

Artikel 103

Artikel 116

Artikel 104

Artikel 117

Artikel 105

Artikel 118

Artikel 106

Artikel 119

Artikel 120

Artikel 107

Artikel 121

Artikel 108

Artikel 122

Artikel 109

Artikel 123

Artikel 110

Artikel 124

Artikel 125

Artikel 111

Artikel 126

Artikel 112

Artikel 127

Artikel 113

Artikel 128

Artikel 114

Artikel 129

Artikel 115

Artikel 130

Artikel 116

Artikel 131

Artikel 132

Artikel 133

Artikel 134

Artikel 135

Artikel 136

Artikel 136 bis

Artikel 137

Artikel 138

Artikel 117

Artikel 139

Artikel 118

Artikel 140

Artikel 119

Artikel 141

Artikel 142

Artikel 143

Artikel 143 bis

Artikel 121

Artikel 143 ter, leden 1, 2, 9 en 10

Artikel 122

Artikel 143 ter, leden 3 en 7

Artikel 123

Artikel 143 ter, leden 4, 5 en 6

Artikel 124

Artikel 143 ter, lid 13

Artikel 125

Artikel 143 ter bis, leden 1, 2 en 3

Artikel 126

Artikel 143 ter bis, lid 3 bis

Artikel 143 ter bis, leden 4, 5 en 6

Artikel 130

Artikel 143 ter ter, leden 1 en 2

Artikel 127

Artikel 143 ter ter, lid 3

Artikel 143 ter ter, leden 4, 5 en 6

Artikel 130

Artikel 143 ter quater, leden 1 en 2

Artikel 128

Artikel 129

Artikel 143 ter quater, leden 3 en 4

Artikel 130, leden 1 en 2

Artikel 131

Artikel 143 quater, leden 1 t/m 8

Artikel 132

Artikel 143 quater, lid 9

Artikel 133

Artikel 143 quater, lid 10

Artikel 143 quinquies

Artikel 134

Artikel 143 sexies

Artikel 135

Artikel 136

Artikel 137

Artikel 138

Artikel 139

Artikel 144

Artikel 141

Artikel 145

Artikel 142

Artikel 146

Artikel 140

Artikel 147

Artikel 148

Artikel 149

Artikel 150

Artikel 151

Artikel 152

Artikel 143

Artikel 144

Artikel 145

Artikel 153

Artikel 146

Artikel 154

Artikel 154 bis

Artikel 148

Artikel 155

Artikel 147

Artikel 155 bis

Artikel 156

Artikel 149


31.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/100


VERORDENING (EG) Nr. 74/2009 VAN DE RAAD

van 19 januari 2009

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de in 2003 ingevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) werden klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer, biodiversiteit en herstructurering van de zuivelsector aangemerkt als cruciale nieuwe uitdagingen voor de Europese landbouw.

(2)

In dit verband heeft de Commissie op 20 november 2007 aan het Europees Parlement en de Raad de mededeling „Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming” overgelegd. Er moet rekening worden gehouden met deze mededeling, de bespreking van de belangrijkste daarin vervatte elementen in het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en de talrijke bijdragen in het kader van de openbare raadpleging.

(3)

De Gemeenschap wordt er als verdragsluitende partij bij het Protocol van Kyoto (4) toe opgeroepen om overeenkomstig de nationale omstandigheden gedetailleerde beleidslijnen en maatregelen ten uitvoer te leggen en/of uit te werken, onder meer ter bevordering van duurzame vormen van landbouw in het licht van de klimaatverandering. Bovendien verplicht het Protocol van Kyoto de partijen tot het opstellen, uitvoeren, bekendmaken en bijwerken van nationale en, in voorkomend geval, regionale programma's met maatregelen ter beperking van de klimaatverandering en ter vergemakkelijking van een adequate aanpassing aan de klimaatverandering. Dergelijke programma's dienen onder meer betrekking te hebben op landbouw en bosbouw. De rol van plattelandsontwikkelingssteun dient tegen deze achtergrond te worden versterkt. Overtuigend wetenschappelijk bewijs onderstreept de urgente behoefte aan ingrijpen. De Gemeenschap wordt er tevens toe opgeroepen alle mogelijke manieren te onderzoeken om broeikasgasemissies te verminderen. De landbouwsector in de EU heeft weliswaar meer dan andere sectoren bijgedragen tot de beperking van de uitstoot van broeikasgassen, maar zal in het kader van de algemene klimaatveranderingsstrategie van de EU zijn inspanningen op dit gebied nog verder dienen op te voeren.

(4)

Ingevolge ernstige problemen op het gebied van waterschaarste en droogten heeft de Raad in zijn conclusies over „Waterschaarste en Droogten” van 30 oktober 2007 benadrukt dat de waterbeheerproblematiek, onder meer op het gebied van waterkwaliteit, diepgaander moet worden behandeld in de betrokken GLB-instrumenten. Met het oog op een efficiënter watergebruik in de landbouw en een betere bescherming van de waterkwaliteit is duurzaam waterbeheer van het grootste belang voor de Europese landbouw. Als gevolg van de verwachte klimaatveranderingen zal droogte niet alleen vaker toeslaan, maar ook steeds uitgestrektere gebieden teisteren.

(5)

Bovendien heeft de Raad in zijn conclusies over „Het biodiversiteitsverlies tot staan brengen” van 18 december 2006 benadrukt dat de bescherming van biodiversiteit des te prangender wordt door de klimaatverandering en de toenemende vraag naar water en dat, de aanzienlijke verwezenlijkingen niet te na gesproken, extra inspanningen moeten worden geleverd, wil de Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen. De Europese landbouw speelt een sleutelrol in de bescherming van de biodiversiteit.

(6)

Het is belangrijk dat concrete acties die in verband met deze communautaire prioriteiten worden ondernomen, nog worden versterkt in de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma's (5).

(7)

Innovatie kan in het bijzonder bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés en zo de inspanningen ondersteunen om de klimaatverandering, de hernieuwbare energie, het waterbeheer en de biodiversiteit aan te pakken. Er dient specifieke innovatiesteun te worden verleend voor deze uitdagingen, om de doelmatigheid van de desbetreffende concrete acties te vergroten.

(8)

Het einde van de melkquotaregeling ingevolge Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (6) zal de melkveehouders ertoe nopen, in het bijzonder in probleemgebieden, specifieke inspanningen te leveren om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden. Deze bijzondere situatie moet derhalve eveneens worden beschouwd als een nieuwe uitdaging waarbij de lidstaten hun melksector geleidelijk moeten kunnen afbouwen.

(9)

Het belang van die prioriteiten rechtvaardigt dat de lidstaten ertoe worden verplicht om in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's concrete acties op te nemen in verband met de nieuwe uitdagingen die overeenkomstig deze verordening zijn goedgekeurd.

(10)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1698/2005 kunnen de bij Besluit 2006/144/EG (7) van de Raad vastgestelde communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) worden herzien om rekening te houden met ingrijpende veranderingen van de communautaire prioriteiten. Daarom dienen de lidstaten die extra middelen krijgen ertoe te worden verplicht om naar aanleiding van de herziening van de communautaire strategische richtsnoeren hun nationale strategische plannen te herzien, teneinde een kader vast te stellen waarbinnen de programma's kunnen worden gewijzigd. Deze verplichting dient enkel te gelden voor lidstaten die met ingang van 2010 extra bedragen ontvangen welke voortvloeien uit de verplichte modulatie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 (8) alsmede, met ingang van 2011, de beschikbare middelen onder de nationale maxima voor de bedrijfstoeslagregeling van die verordening, die zij besluiten over te dragen naar het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).

(11)

Er moet een uiterste datum worden bepaald voor de opneming van de concrete acties in verband met de nieuwe uitdagingen in de plattelandsontwikkelingsprogramma's, en de indiening van de herziene plattelandsontwikkelingsprogramma's bij de Commissie zodat de lidstaten een redelijke tijdspanne wordt gegund om hun plattelandsontwikkelingsprogramma's aan de herziene communautaire strategische richtsnoeren en nationale strategische plannen aan te passen.

(12)

Aangezien in de Akten van Toetreding van 2003 en 2005 is bepaald dat de landbouwers in de nieuwe lidstaten, met uitzondering van Bulgarije en Roemenië, na toepassing van een mechanisme voor geleidelijke invoering rechtstreekse betalingen zullen ontvangen, en dat de voorschriften voor modulatie pas vanaf 2012 van toepassing zijn voor deze landbouwers, dienen de nieuwe lidstaten hun nationale strategische plannen niet te herzien. De termijnen voor de herziening en indiening van de plattelandsontwikkelingsprogramma's door de nieuwe lidstaten dienen dienovereenkomstig te worden aangepast. Aangezien, om dezelfde reden, de voorschriften voor modulatie niet vroeger dan in 2013 van toepassing zijn voor Bulgarije en Roemenië, mogen deze nieuwe lidstaten niet verplicht worden om hun nationale strategische plannen en plattelandsontwikkelingsprogramma's te herzien.

(13)

De voorschriften inzake de inhoud van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten op de nieuwe verplichtingen worden afgestemd. Een niet-exhaustieve lijst van soorten concrete acties en hun mogelijke gevolgen moet worden opgesteld als hulpmiddel voor de lidstaten bij het kiezen van de concrete acties in verband met de nieuwe uitdagingen binnen het rechtskader voor plattelandsontwikkeling.

(14)

Om de begunstigden te stimuleren tot het uitvoeren van de concrete acties in verband met de nieuwe prioriteiten, moet de mogelijkheid bestaan om voor die concrete acties hogere steunbedragen en -percentages vast te stellen.

(15)

Ten einde de samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector te intensiveren, dient meer flexibiliteit bij de keuze van de projectpartners te worden geboden.

(16)

De landbouwers van wie de rechtstreekse betalingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (9), aanzienlijk verlaagd zijn, dienen met ingang van het begrotingsjaar 2011 een tijdelijke, degressieve en niet-discriminerend herstructureringssteun te krijgen. Deze steun dient via het plattelandsontwikkelingsprogramma te worden verleend ten einde de betrokken landbouwers te helpen om zich, door middel van de herstructurering van hun agrarische en niet-agrarische economische bedrijvigheid, aan te passen aan de veranderende omstandigheden.

(17)

Ten einde meer flexibiliteit te bieden voor het verlenen van steun met positieve milieueffecten, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om agromilieuverbintenissen op te zeggen en gelijkwaardige steun uit hoofde van de eerste pijler te verlenen, mits zij de economische belangen en de legitieme verwachtingen van de betrokkenen in acht nemen en het totale milieuvoordeel gelijk blijft.

(18)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt een verlaging of uitsluiting toegepast van de rechtstreekse steun aan landbouwers die niet voldoen aan bepaalde voorschriften op het gebied van volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, milieu en dierenwelzijn. Verordening (EG) nr. 1698/2005 past hetzelfde beginsel toe voor bepaalde maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling. Deze „randvoorwaarden” maken integraal deel uit van de communautaire steunverlening in de vorm van rechtstreekse betalingen en plattelandsontwikkeling. Er zijn echter verschillen tussen de twee toepassingsgebieden aangezien een aantal voorschriften inzake cross-compliance die voor de rechtstreekse betalingen moeten worden nageleefd niet gelden voor de cross-compliance met betrekking tot plattelandsontwikkeling. Met het oog op de samenhang dienen de voorschriften inzake cross-compliance voor plattelandsontwikkeling te worden afgestemd op die voor de rechtstreekse betalingen, in het bijzonder wat betreft de aansprakelijkheid bij de overdracht van grond, de minimumdrempels voor verlagingen en uitsluitingen, geringe gevallen van niet-naleving, specifieke criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen en nieuwe toepassingsdata voor de voorschriften inzake dierwelzijn in de nieuwe lidstaten.

(19)

Krachtens Verordening (EG) nr. 73/2009, moeten financiële middelen die voortvloeien uit de toepassing van de verplichte modulatie overeenkomstig die verordening alsmede, met ingang van 2011, de beschikbare middelen onder de nationale maxima voor de bedrijfstoeslagregeling van die verordening, die de lidstaten besluiten over te dragen naar het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), worden gebruikt voor de verlening van steun voor plattelandsontwikkeling. Een met die financiële middelen overeenstemmend bedrag dient te worden uitgetrokken voor concrete acties in verband met de nieuwe uitdagingen.

(20)

Aangezien de met die financiële middelen overeenstemmende bedragen een aanvullend en verbindend karakter hebben en voor een specifiek doel moeten worden gebruikt, blijft het vastgestelde evenwicht tussen de doelstellingen van de steun voor plattelandsontwikkeling ongewijzigd.

(21)

De nieuwe uitdagingen op het niveau van de Gemeenschap zijn zo belangrijk en zij dienen zo dringend aangepakt te worden dat de ELFPO-bijdrage moet worden verhoogd om de uitvoering van concrete acties ter zake te vergemakkelijken.

(22)

De rol en de taken van het toezichtcomité met betrekking tot wijzigingen van de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten met het oog op een efficiëntere werking van dit comité worden gewijzigd.

(23)

Omwille van de rechtszekerheid en de eenvoud moeten de bepalingen inzake de niet-toepassing van de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag op betalingen die de lidstaten op grond van en overeenkomstig deze verordening verrichten, worden verduidelijkt en geharmoniseerd.

(24)

Ten einde de eerste vestiging van jonge landbouwers en de daaropvolgende structurele aanpassing van hun bedrijf verder te vergemakkelijken, dient het maximumbedrag van de steun te worden verhoogd.

(25)

Ten einde ervoor te zorgen dat het nieuw kader voor de implementatie van de herziene nationale strategische plannen en plattelandsontwikkelingsprogramma's tijdig beschikbaar is, in het bijzonder wat de bedragen die voortvloeien uit de modulatie betreft, dient deze verordening, samen met Verordening (EG) nr. 73/2009, met ingang van 1 januari 2009 van toepassing te zijn. Deze retroactieve toepassing mag het beginsel van rechtszekerheid van de betrokkenen niet schenden. Op grond van hetzelfde beginsel dienen de gewijzigde bepalingen betreffende de toepassing van de cross-compliance echter met ingang van 1 januari 2010 van toepassing te zijn.

(26)

Verordening (EG) nr. 1698/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 11, lid 3, wordt punt d) vervangen door:

„d)

een lijst van de programma's voor plattelandsontwikkeling om het nationale strategische plan uit te voeren, de indicatieve toewijzing uit het ELFPO per programma, inclusief de bedragen als bedoeld in artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005, en de afzonderlijke bedragen als bedoeld in artikel 69, lid 5 bis, van de onderhavige verordening.”;

2)

aan hoofdstuk II wordt het volgende artikel toegevoegd:

„Artikel 12 bis

Herziening

1.   Elke lidstaat die met ingang van 2010 extra bedragen ontvangt welke voortvloeien uit de verplichte modulatie die overeenkomstig artikel 9, lid 4, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (10) is toegepast, alsmede, met ingang van 2011, bedragen die voortvloeien uit artikel 136 van die verordening, herziet naar aanleiding van de in artikel 10 van deze verordening bedoelde herziening van de communautaire strategische richtsnoeren zijn nationaal strategisch plan volgens de in artikel 12, lid 1, van deze verordening bedoelde procedure.

2.   Het herziene nationaal strategisch plan als bedoeld in lid 1 wordt uiterlijk op 30 juni 2009 aan de Commissie toegezonden.

3)

het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 16 bis

Specifieke concrete acties in verband met bepaalde prioriteiten

1.   Met ingang van 1 januari 2010 nemen de lidstaten, overeenkomstig hun eigen behoeften, in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's soorten concrete acties op die verband houden met de volgende prioriteiten, als beschreven in de communautaire strategische richtsnoeren en nader uitgewerkt in de nationale strategische plannen:

a)

klimaatverandering,

b)

hernieuwbare energie,

c)

waterbeheer,

d)

biodiversiteit,

e)

begeleidende maatregelen voor de herstructurering van de zuivelsector,

f)

innovatie met betrekking tot de onder a), b), c) en d), genoemde prioriteiten.

De soorten concrete acties die met de in de eerste alinea vermelde prioriteiten verband houden, zijn gericht op het bereiken van effecten zoals de potentiële effecten die in bijlage II zijn vermeld. Een indicatieve lijst van soorten concrete acties en hun potentiële effecten is opgenomen in genoemde bijlage.

De herziene plattelandsontwikkelingsprogramma's in verband met de concrete acties als bedoeld in dit lid, worden uiterlijk op 30 juni 2009 bij de Commissie ingediend.

2.   Met ingang van 1 januari 2010 kan voor de in lid 1 bedoelde soorten concrete acties de in bijlage I vastgestelde steunintensiteit met 10 procentpunten worden verhoogd.

3.   Met ingang van 1 januari 2010 dient elk programma voor plattelandsontwikkeling tevens de volgende elementen te bevatten:

a)

de lijst van soorten concrete acties en de in artikel 16, onder c), bedoelde gegevens betreffende de in lid 1 bedoelde specifieke soorten concrete acties;

b)

een tabel met, voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013, de totale bijdrage van de Gemeenschap voor de in lid 1 bedoelde soorten concrete acties.

4.   Voor nieuwe lidstaten, als omschreven in artikel 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden de aanvangsdata bedoeld in de inleidende zinnen van de leden 1 en 3 „1 januari 2013”, de in lid 1 bedoelde datum voor de indiening van de herziene ontwikkelingsprogramma's voor de landbouw wordt „30 juni 2012” en de in lid 3, onder b) bedoelde periode wordt „van 1 januari 2013 tot en met december 2013”.

5.   De leden 1, 3 en 4 zijn niet van toepassing op Bulgarije en Roemenië.”;

4)

aan artikel 17 wordt het volgende lid toegevoegd:

„3.   De bedragen die overeenstemmen met de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 69, lid 5 bis, bedoelde verplichte modulatie, worden niet meegerekend in de totale ELFPO-bijdrage op basis waarvan de minimale financiële bijdrage van de Gemeenschap per as wordt berekend overeenkomstig de leden 1 en 2.”;

5)

artikel 20, lid 1, punt d), wordt vervangen door:

„d)

overgangsmaatregelen:

i)

steun aan semi-zelfvoorzieningsbedrijven die worden geherstructureerd (voor Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije);

ii)

steun voor de oprichting van producentengroeperingen (voor Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije);

iii)

steun aan bedrijven die ten gevolge van de hervorming van een gemeenschappelijke marktordening worden geherstructureerd, inclusief de diversificatie naar niet-agrarische activiteiten.”;

6)

aan artikel 29, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Bij deze samenwerking zijn ten minste twee marktdeelnemers betrokken, waarvan ten minste één een primaire producent is of tot de verwerkende industrie behoort.”;

7)

het volgende artikel 35 bis wordt ingevoegd als laatste artikel van Onderafdeling 4 „Voorwaarden voor de overgangsmaatregelen”:

„Artikel 35 bis

Bedrijven die ten gevolge van de hervorming van een gemeenschappelijke marktordening worden geherstructureerd

1.   De in artikel 20, onder d), iii), bedoelde steun aan bedrijven die ten gevolge van de hervorming van een gemeenschappelijke marktordening worden geherstructureerd, niet-agrarische diversificatie daaronder begrepen, wordt verleend aan landbouwers van wie de rechtstreekse betalingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003 met ingang van 2010 met meer dan 25 % worden verlaagd ten opzichte van 2009, en die een bedrijfsplan indienen.

2.   Na 12 maanden wordt nagegaan hoeveel vooruitgang er met de uitvoering van het in lid 1 bedoelde bedrijfsplan is geboekt.

3.   De steun wordt in de vorm van een degressief forfaitair bedrag en alleen in 2011, 2012 en 2013 betaald. De steun beperkt zich tot de in bijlage I vastgestelde maxima en bedraagt in ieder geval niet meer dan 50 % van de verlaging van de rechtstreekse betalingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad ten opzichte van 2009.”;

8)

in artikel 39, lid 3, wordt de volgende alinea ingevoegd:

„De lidstaten kunnen dergelijke verbintenissen beëindigen zonder dat de betrokkene de reeds ontvangen steun moet terugbetalen mits

a)

de steun uit hoofde van Verordening (EG) nr. 73/2009, voor het eerst beschikbaar wordt gesteld in het kader van een regeling die globaal bezien dezelfde milieueffecten heeft als de beëindigde agromilieumaatregel;

b)

de steun voor de betrokkene financieel niet ongunstiger is;

c)

de betrokkene bij het aangaan van de verbintenis op deze mogelijkheid wordt gewezen.”;

9)

het volgende artikel wordt ingevoegd als Onderafdeling 4 „Naleving van normen”:

„Artikel 50bis

Voornaamste eisen

1.   Begunstigden die betalingen als bedoeld in artikel 36, onder a), i) tot en met v), en onder b), i), iv) en v), ontvangen, voldoen op het hele bedrijf aan de voorgeschreven beheerseisen en de goede landbouw- en milieucondities als bepaald in de artikelen 5 en 6 en de bijlagen II en III van Verordening (EG) nr. 73/2009.

De in de voorgaande alinea bedoelde verplichting om te voldoen aan de voorgeschreven beheerseisen en de goede landbouw- en milieucondities, geldt niet voor niet-agrarische activiteiten in een bedrijf en niet-agrarische gebieden waarvoor geen steun overeenkomstig artikel 36, onder b), i), iv) en v), van deze verordening is aangevraagd.

2.   De bevoegde nationale autoriteit bezorgt de begunstigde, onder meer langs elektronische weg, de lijst van de na te leven voorgeschreven beheerseisen en goede landbouw- en milieucondities.”;

10)

artikel 51, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Indien de voorgeschreven beheerseisen of de goede landbouw- en milieucondities op enigerlei tijdstip in een bepaald kalenderjaar (hierna het „betrokken kalenderjaar” genoemd) niet worden nageleefd en de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde die de steunaanvraag als bedoeld in artikel 36, onder a), i) tot en met v), en onder b), i), iv) en v), in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de betalingen die aan die begunstigde voor dat kalenderjaar zijn of moeten worden toegekend, verlaagd of geannuleerd overeenkomstig de volgens lid 4 vastgestelde gedetailleerde bepalingen.

De in de voorgaande alinea bedoelde verlaging of annulering is ook van toepassing indien, op enigerlei tijdstip in het betrokken kalenderjaar, de minimumeisen inzake het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 39, lid 3, niet worden nageleefd en de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde die de steunaanvraag als bedoeld in artikel 36, onder a), iv), heeft ingediend.

De eerste en de tweede alinea zijn tevens van toepassing wanneer de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de overnemer of de cedent van de landbouwgrond.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder „overdracht” verstaan een transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de grond verliest.

Indien de persoon aan wie het handelen of nalaten rechtstreeks kan worden toegeschreven, in het betrokken kalenderjaar een steunaanvraag heeft ingediend, wordt, in afwijking van de derde alinea, de verlaging of de annulering toegepast op het totaal van de aan die persoon toegekende of toe te kennen bedragen.”;

11)

artikel 51, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Op normen waarvoor overeenkomstig artikel 26, lid 1, een extra termijn is toegekend, wordt tijdens de extra termijn geen verlaging of uitsluiting van betalingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel toegepast.

Onverminderd lid 1 en overeenkomstig de voorwaarden van de in lid 4 bedoelde uitvoeringsbepalingen kunnen de lidstaten beslissen geen verlaging of uitsluiting toe te passen, indien die verlaging of uitsluiting ten hoogste 100 EUR per begunstigde en per kalenderjaar bedraagt.

Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de tweede alinea geboden mogelijkheid, neemt de bevoegde autoriteit het volgende jaar de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de begunstigde de betrokken geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van de niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen worden de begunstigde meegedeeld.”;

12)

artikel 51, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

a)

in de tweede alinea onder c), wordt „1 januari 2011” vervangen door „1 januari 2013”;

b)

in de derde alinea, onder c), wordt „1 januari 2014” vervangen door „1 januari 2016”;

13)

artikel 51, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   De gedetailleerde bepalingen voor de verlagingen en uitsluitingen worden vastgesteld volgens de in artikel 90, lid 2, bedoelde procedure. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de niet-naleving, alsook met de volgende criteria:

a)

In het geval van nalatigheid bedraagt het verlagingspercentage ten hoogste 5 % en bij herhaalde niet-naleving ten hoogste 15 %.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten besluiten dat geen verlaging wordt toegepast wanneer een geval van niet-naleving, gelet op de ernst, de omvang en het permanente karakter ervan, als van gering belang moet worden beschouwd. Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, worden evenwel niet als van gering belang beschouwd.

Tenzij de begunstigde onmiddellijk een corrigerende actie heeft ondernomen waarmee een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde niet-naleving, treft de bevoegde autoriteit de vereiste maatregelen, welke in voorkomend geval kunnen worden beperkt tot een administratieve controle, om ervoor te zorgen dat de begunstigde de geconstateerde niet-naleving corrigeert. De constatering van geringe niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen worden de begunstigde meegedeeld.

b)

In het geval van opzettelijke niet-naleving bedraagt het verlagingspercentage in principe ten minste 20 % en kan het tot volledige uitsluiting van één of meer steunregelingen gaan en voor één of meer kalenderjaren gelden.

c)

Het totale bedrag van verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar kan niet meer belopen dan het totaalbedrag bedoeld in artikel 51, lid 1.”;

14)

in artikel 69 worden de volgende leden ingevoegd:

„5 bis)   In het tijdvak 1 januari 2010-31 december 2015 besteden de lidstaten een bedrag dat overeenstemt met de bedragen die voortvloeien uit de verplichte modulatie die overeenkomstig artikel 9, lid 4, en artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 73/2009 is toegepast, alsmede, met ingang van 2011, de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van artikel 136 van die verordening, exclusief als communautaire steun in het kader van de bestaande plattelandsontwikkelingsprogramma's voor concrete acties als bedoeld in artikel 16 bis van de onderhavige verordening.

Voor nieuwe lidstaten, zoals omschreven in artikel 2, punt g) van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt de datum „1 januari 2010” in de eerste alinea vervangen door „1 januari 2013”.

De eerste en de tweede alinea zijn niet van toepassing op Bulgarije en Roemenië.

5 ter)   Indien aan het einde van de looptijd van het programma blijkt dat het werkelijke bedrag aan bijdragen van de Gemeenschap dat is besteed aan de in lid 5 bis bedoelde concrete acties, lager ligt dan het in lid 5 bis bedoelde bedrag, stort de lidstaat een deel van het resterende bedrag, dat ten hoogste overeenkomt met het bedrag waarmee de beschikbare toewijzingen voor andere dan in artikel 16 bis bedoelde concrete acties zijn overschreden, terug in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

5 quater)   De in lid 5 bis bedoelde bedragen worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1290/2005.”;

15)

in artikel 70, lid 4, wordt de volgende alinea ingevoegd:

In afwijking van de in lid 3 vastgestelde maxima kan de procentuele bijdrage uit het ELFPO worden verhoogd met 90 % voor convergentieregio's en met 75 % voor niet-convergentieregio's voor de in artikel 16 bis genoemde maatregelen tot het bedrag die voortvloeien uit de verplichte modulatie overeenkomstig artikel 9, lid 4, en artikel 10, lid 3, alsmede, met ingang van 2011, de bedragen die voortvloeien uit artikel 136 van Verordening (EG) nr. 73/2009;

16)

in artikel 78 wordt punt f vervangen door:

„f)

worden voorstellen inzake substantiële wijzigingen van de plattelandsontwikkelingsprogramma's door het toezichtcomité onderzocht en goedgekeurd.”;

17)

in artikel 88, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„Onverminderd artikel 89 van deze verordening, zijn de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag evenwel niet van toepassing op betalingen die de lidstaten in het kader van artikel 36 van het Verdrag verrichten op grond van en overeenkomstig deze verordening.”;

18)

in de titel van de bijlage en in de volgende artikelen wordt „de bijlage”vervangen door „bijlage I”: artikel 22, lid 2, artikel 23, lid 6, artikel 24, lid 2, artikel 26, lid 2, artikel 27, lid 3, artikel 28, lid 2, artikel 31, lid 2, artikel 32, lid 2, artikel 33, artikel 34, lid 3, artikel 35, lid 2, artikel 37, lid 3, artikel 38, lid 2, artikel 39, lid 4, artikel 40, lid 3, artikel 43, lid 4, artikel 44, lid 4, artikel 45, lid 3, artikel 46, artikel 47, lid 2, artikel 88, lid 2, lid 4 en lid 6;

19)

de bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

Het in de eerste rij, derde kolom vermelde bedrag in euro voor de „vestigingssteun” overeenkomstig artikel 22, lid 2, wordt vervangen door:

„70 000”;

b)

De onderstaande rij wordt ingevoegd na de elfde rij betreffende steun aan producentengroeperingen als bedoeld in artikel 35, lid 2:

„3

Maximumbedrag van de steun aan bedrijven die ten gevolge van de hervorming van een gemeenschappelijke marktordening worden geherstructureerd

 

Per bedrijf

4 500

3 000

1 500

in 2011

in 2012

in 2013”;

c)

De eindnoot „*” wordt vervangen door:

„(*)

Vestigingssteun mag worden gegeven in de vorm van eenmalige premie van ten hoogste 40 000 EUR, of in de vorm van een rentesubsidie waarvan de gekapitaliseerde waarde ten hoogste 40 000 EUR bedraagt. Beide vormen van steun mogen niet meer bedragen dan 70 000 EUR.”;

d)

De eindnoot „****” wordt vervangen door:

„****

Deze bedragen kunnen worden verhoogd voor de in artikel 16 bis bedoelde soorten van concrete acties, en in andere uitzonderlijke gevallen op grond van specifieke omstandigheden die in de programma's voor plattelandsontwikkeling moeten worden aangetoond.”;

20)

er wordt een bijlage toegevoegd, waarvan de tekst is weergegeven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008, behalve artikel 1, punten 10, 11 en 13, die van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GANDALOVIČ


(1)  Advies uitgebracht op 19 november 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies uitgebracht op 23 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(3)  Advies uitgebracht op 8 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Advies ingevolge een niet-verplichte raadpleging.

(4)  Aangenomen bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).

(5)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(6)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(7)  PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20.

(8)  Zie blz. 16 van dit Publicatieblad.

(9)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(10)  PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16”;


BIJLAGE

„BIJLAGE II

Indicatieve lijst van soorten concrete acties en van potentiële effecten voor de in artikel 16 bis bedoelde prioriteiten

Prioriteit: Aanpassing aan en mitigatie van klimaatverandering

Soorten van concrete acties

Artikelen en maatregelen

Potentiële effecten

Doeltreffender gebruik van meststoffen op basis van stikstof (bijv. verminderd gebruik, materiaal, precisielandbouw), betere meststofopslag

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Artikel 39: agromilieubetalingen

Vermindering van de uitstoot van methaan (CH4) en stikstofoxide (N2O)

Verbetering van de energie-efficiëntie (bijv. gebruik van bouwmaterialen die warmteverlies tegengaan)

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Artikel 28: verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën

Vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide (CO2) dankzij energiebesparing

Preventiemechanismen tegen de schadelijke gevolgen van klimaatgerelateerde extreme situaties (bijv. plaatsen van netten tegen hagel)

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Verminderen van negatieve gevolgen van extreme weersomstandigheden voor het agrarisch productiepotentieel

Methoden voor bodembeheer (bijv. teeltmethoden, tussenteelten, diversificatie van de vruchtwisseling)

Artikel 39: agromilieubetalingen

Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O); koolstofvastlegging;

aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering voor de bodem

Veranderend bodemgebruik (bijv. omschakeling van bouwland naar weidegrond, permanente braaklegging)

Artikel 39: agromilieubetalingen

Artikel 41: niet-productieve investeringen

Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O); koolstofvastlegging

Extensivering van de veehouderij (bijv. lagere veebezetting) en graslandbeheer

Artikel 39: agromilieubetalingen

Vermindering van de uitstoot van methaan (CH4) en stikstofoxide (N2O)

Bebossing, instelling van boslandbouwsystemen

Artikelen 43 en 45: eerste bebossing van landbouwgrond en van andere dan landbouwgrond

Artikel 44: eerste totstandbrenging van boslandbouwsystemen op landbouwgrond

Vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O); koolstofvastlegging

Preventie van overstromingen en beheersmaatregelen (bijv. projecten in verband met bescherming van de kust en van het binnenland tegen overstromingen

Artikel 20: herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve maatregelen

Verminderen van negatieve gevolgen van extreme weersomstandigheden die verband houden met klimaatverandering voor het agrarisch productiepotentieel

Opleiding en gebruik van bedrijfsadviesdiensten in verband met klimaatverandering

Artikel 21: acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting

Artikel 24: gebruik van adviesdiensten

Artikel 58: opleiding en voorlichting

Verstrekken van opleiding en advies aan landbouwers met het oog op de vermindering van broeikasgassen en op de aanpassing aan de klimaatverandering

Preventieve maatregelen tegen bosbrand en klimaatgerelateerde natuurrampen

Artikel 48: herstel van bosbouwpotentieel en het treffen van preventieve maatregelen

Koolstofvastlegging in bossen en voorkoming van uitstoot van koolstofdioxide (CO2); vermindering van de negatieve gevolgen van klimaatverandering voor bossen

Omschakeling naar meer resistente soorten bosaanplant

Artikel 47: bosmilieubetalingen

Artikel 49: niet-productieve investeringen

Vermindering van de negatieve gevolgen van klimaatverandering voor bossen

Prioriteit: Hernieuwbare energie

Soorten van concrete acties

Artikelen en maatregelen

Potentiële effecten

Productie van biogas met gebruikmaking van organisch afval (productie op het bedrijf en lokale productie)

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Artikel 53: diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

Substitutie van fossiele brandstoffen; verlaging van de uitstoot van methaan (CH4)

Meerjarige energieteelten (hakhout met korte omlooptijd en grassen)

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Substitutie van fossiele brandstoffen; koolstofvastlegging; vermindering van de uitstoot van stikstofoxide (N2O)

Verwerking van uit de landbouw/bosbouw afkomstige biomassa voor de opwekking van hernieuwbare energie

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Artikel 28: verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en de bosbouwsector

Artikel 53: diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

Artikel 54: steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

Substitutie van fossiele brandstoffen

Installaties/infrastructuur voor hernieuwbare energie op basis van biomassa en andere hernieuwbare energiebronnen (zonne- en windenergie, geothermische energie)

Artikel 53: diversificatie naar niet-agrarische activiteiten

Artikel 54: steun voor de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen

Artikel 56: basisvoorzieningen voor de plattelandseconomie en -bevolking

Artikel 30: infrastructuur voor de ontwikkeling en aanpassing van de land- en de bosbouw

Substitutie van fossiele brandstoffen

Voorlichting en verspreiding van kennis over hernieuwbare energiebronnen

Artikel 21: acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting

Artikel 58: opleiding en voorlichting

Vergroten van het bewustzijn en de kennis, en aldus, indirect, van de doeltreffendheid van andere acties in verband met hernieuwbare energiebronnen

Prioriteit: Waterbeheer

Soorten van concrete acties

Artikelen en maatregelen

Potentiële effecten

Waterbesparende technologieën (bijv. efficiënte irrigatiesystemen)

Wateropslag (inclusief wateroverloopgebieden)

Waterbesparende teeltmethoden (bijv. aangepaste teeltpatronen)

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Artikel 30: infrastructuur

Artikel 28: verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

Artikel 39: agromilieubetalingen

Verbeteren van de capaciteit voor efficiënter watergebruik en verbeteren van de wateropslagcapaciteit

Herstel van wetlands

Omzetting van bouwland in moeras

Artikel 41: niet-productieve investeringen

Artikel 39: agromilieubetalingen

Artikel 38: Natura 2000-betalingen

Instandhouding van hoogwaardige waterlichamen; bescherming en verbetering van de waterkwaliteit

Omschakeling van bouwland naar bosbouw-/boslandbouwsystemen

Artikelen 43 en 45: eerste bebossing van landbouwgrond en van andere dan landbouwgrond

Bescherming en verbetering van de waterkwaliteit

Installaties voor de behandeling van afvalwater op landbouwbedrijven en bij de verwerking en afzet

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Artikel 28: verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

Verbetering van de capaciteit voor efficiënter watergebruik

Ontwikkeling van halfnatuurlijke waterlichamen

Creëren van natuurlijke oevers

Meanderende rivieren

Artikel 39: agromilieubetalingen

Artikel 57: instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed

Instandhouding van hoogwaardige waterlichamen; bescherming en verbetering van de waterkwaliteit

Bodembeheermethoden (bijv. aan de hand van tussenteelten, biologische landbouw, omschakeling van bouwland naar blijvend grasland)

Artikel 39: agromilieubetalingen

Bijdrage tot verminderde doorsijpeling van verschillende stoffen, inclusief fosfor, in het water

Voorlichting en verspreiding van kennis over waterbeheer

Artikel 21: acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting

Artikel 58: opleiding en voorlichting

Vergroten van het bewustzijn en de kennis, en aldus, indirect, van de doeltreffendheid van acties in verband met waterbeheer

Prioriteit: Biodiversiteit

Soorten van concrete acties

Artikelen en maatregelen

Potentiële effecten

Geen gebruik van meststoffen en pesticiden op bouwland met een hoge natuurwaarde

Extensieve vormen van veehouderij

Geïntegreerde en biologische productie

Artikel 39: agromilieubetalingen

Instandhouding van soortenrijke vegetatietypen, bescherming en instandhouding van grasland

Blijvende akker- en oeverboorden en biobeds

Opstellen van beheersplannen voor Natura 2000

Aanleg/beheer van biotopen/habitats binnen en buiten Natura 2000-gebieden

Verandering van grondgebruik (extensief graslandbeheer, omschakeling van bouwland naar blijvend grasland, langetermijnbraaklegging)

Beheer van blijvende meerjarige gewassen met een hoge natuurwaarde

Creëren en instandhouden van weideboomgaarden

Artikelen 38 en 46: Natura 2000-betalingen

Artikel 39: agromilieubetalingen

Artikel 41: niet-productieve investeringen

Artikel 47: bosmilieubetalingen

Artikel 57: instandhouding en opwaardering van het landelijke erfgoed

Beschermde vogels en andere flora en fauna, verbetering van het biotopennetwerk; verminderde insleep van schadelijke stoffen in aangrenzende habitats; instandhouding van beschermde fauna en flora

Instandhouding van de genetische diversiteit

Artikel 39: agromilieubetalingen

Behoud van de genetische diversiteit

Voorlichting en verspreiding van kennis over biodiversiteit

Artikel 21: acties op het gebied van beroepsopleiding en voorlichting

Artikel 58: opleiding en voorlichting

Vergroten van het bewustzijn en de kennis, en aldus, indirect, van de doeltreffendheid van acties in verband met biodiversiteit

Prioriteit: Begeleidende maatregelen voor de herstructurering van de zuivelsector

Soorten van concrete acties

Artikelen en maatregelen

Potentiële effecten

Investeringssteun met betrekking tot de zuivelproductie

Artikel 26: modernisering van landbouwbedrijven

Verbetering van de concurrentiekracht van de zuivelsector

Verbetering van de verwerking en afzet van zuivelproducten

Artikel 28: verhoging van de toegevoegde waarde van land- en bosbouwproducten

Verbetering van de concurrentiekracht van de zuivelsector

Innovatie in de zuivelsector

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën

Verbetering van de concurrentiekracht van de zuivelsector

Graslandpremies en extensieve veehouderij, biologische zuivelproductie, premie voor blijvend grasland in probleemgebieden, graaspremies

Artikel 39: agromilieubetalingen

Verbetering van de positieve milieueffecten van de zuivelsector

Prioriteit: Innovatieve aanpak met betrekking tot de prioriteiten van artikel 16 bis, lid 1, onder a) tot en met d)

Innoverende concrete acties ter beperking van klimaatverandering en aanpassingsmaatregelen

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën

Beperking van broeikasgasemissies en aanpassing van de landbouw aan de klimaatverandering

Innoverende concrete acties ter ondersteuning van hernieuwbare energieën

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën

Vervanging van fossiele brandstoffen en beperking van de emissie van broeikasgassen

Innoverende concrete acties ter verbetering van het waterbeheer

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën

Verbeteren van de capaciteit voor efficiënter watergebruik en voor verbetering van de waterkwaliteit

Innoverende concrete acties ter ondersteuning van de instandhouding van de biodiversiteit

Artikel 29: samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën

Tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

31.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/112


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 januari 2009

tot wijziging van Besluit 2006/144/EG inzake de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

(2009/61/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2006/144/EG (2) heeft de Raad de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013), hierna „de communautaire strategische richtsnoeren”, vastgesteld.

(2)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (3) kunnen de communautaire strategische richtsnoeren worden herzien om rekening te houden met ingrijpende veranderingen van de communautaire prioriteiten.

(3)

Bij de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de in 2003 ingevoerde hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid werden klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer, biodiversiteit en herstructurering van de zuivelsector aangemerkt als cruciale nieuwe uitdagingen voor de Europese landbouw. De doelstellingen die verband houden met deze prioriteiten, moeten worden versterkt in de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1698/2005 goedgekeurde plattelandsontwikkelingsprogramma's.

(4)

In de communautaire strategische richtsnoeren moet worden vastgesteld welke gebieden belangrijk zijn voor de uitvoering van de herziene prioriteiten van de Gemeenschap met betrekking tot klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer, biodiversiteit en herstructurering van de zuivelsector.

(5)

De activiteiten in verband met de prioriteiten met betrekking tot klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer en biodiversiteit moeten door middel van innovatie effectiever worden gemaakt. In dit verband kan ondersteuning van innovatie in het bijzonder bijdragen aan die doelstellingen, via de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés.

(6)

Elke lidstaat moet op basis van de herziene communautaire strategische richtsnoeren zijn nationaal strategisch plan aanpassen, dat als referentiekader voor de herziening van de plattelandsontwikkelingsprogramma's dient.

(7)

Besluit 2006/144/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

BESLUIT:

Enig artikel

Besluit 2006/144/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Gedaan te Brussel, 19 januari 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

P. GANDALOVIČ


(1)  Advies van 19 november 2008 (nog niet in het PB bekendgemaakt).

(2)  PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20.

(3)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.


BIJLAGE

De in de bijlage bij Besluit 2006/144/EG opgenomen communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) worden als volgt gewijzigd:

1)

aan deel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

„2.5.   De nieuwe uitdagingen aangaan

In het kader van de beoordeling van de in 2003 ingevoerde hervormingen is ook het evenwicht tussen uitgaven voor rechtstreekse betalingen binnen de eerste pijler van het GLB en de financiering van het plattelandsontwikkelingsbeleid geëvalueerd. Aangezien de totale GLB-begroting tot 2013 aan een reeds vastgesteld maximum is gebonden, biedt een verhoging van de verplichte modulatie de enige mogelijkheid om extra middelen voor plattelandsontwikkeling vrij te maken. Dit extra geld is nodig om meer werk te kunnen maken van de prioriteiten van de Gemeenschap op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer, biodiversiteit (met inbegrip van daarmee verband houdende steun voor innovatie) en herstructurering van de zuivelsector.

i)

Klimaat en energie zijn prioriteiten geworden nu de EU het voortouw neemt bij de verwezenlijking van een mondiale koolstofarme economie. In maart 2007 hechtte de Europese Raad zijn goedkeuring aan conclusies (1) om voor 2020 de broeikasgasemissies met ten minste 20 % te verminderen in vergelijking met 1990 (30 % indien mondiale streefcijfers worden afgesproken) en om voor 2020 een verplicht streefcijfer van 20 % vast te stellen voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (inclusief de doelstelling om in voor vervoer bestemde benzine en diesel 10 % biobrandstoffen op te nemen). De landbouw- en de bosbouwsector kunnen in dit verband een belangrijke rol spelen: als leverancier van de grondstoffen voor de productie van bio-energie, bij de opslag van koolstof en bij de verdere vermindering van de broeikasgasemissies.

ii)

De doelstellingen van de EU op het gebied van waterbeleid zijn vastgesteld in Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (2), waarvan de volledige tenuitvoerlegging in de periode 2010-2012 haar beslag zal beginnen te krijgen. Als grote gebruikers van water en waterreserves hebben de landbouw- en de bosbouwsector een belangrijke rol te spelen in een zowel kwantitatief als kwalitatief duurzaam waterbeheer. Waterbeheer zal een steeds voornamere plaats innemen in de aanpassingsstrategie om de reeds onvermijdelijke klimaatverandering aan te pakken.

iii)

De lidstaten hebben toegezegd de achteruitgang van de biodiversiteit uiterlijk 2010 een halt toe te roepen, maar het lijkt steeds onwaarschijnlijker dat deze doelstelling zal worden gehaald. Aangezien de biodiversiteit in Europa voor een groot deel afhangt van de landbouw en de bosbouw, zullen de inspanningen ter bescherming van die diversiteit moeten worden opgevoerd, met name gezien de verwachte negatieve gevolgen van de klimaatverandering en de toenemende behoefte aan water.

iv)

Zuivelproducenten leveren een aanzienlijke bijdrage tot de instandhouding van het platteland via duurzame landbouw, vooral in achterstandsgebieden. Gezien hun hoge productiekosten en de structurele veranderingen die hen wachten ten gevolge van de geleidelijke afschaffing van het melkquotastelsel, moeten er begeleidende steunmaatregelen voor zuivelproducenten komen, zodat zij zich aan de nieuwe marktomstandigheden kunnen aanpassen.

v)

Maatregelen voor plattelandsontwikkeling kunnen met name worden benut om innovatie op het gebied van waterbeheer, productie en gebruik van hernieuwbare energie, bescherming van biodiversiteit aan te moedigen, alsmede bij de beperking van en de aanpassing aan klimaatverandering, en om oplossingen te bevorderen die zowel het concurrentievermogen als het milieu ten goede komen. Om te stimuleren dat innovatie ten volle wordt benut, moet specifieke steun worden verleend voor innovatieve acties in verband met de nieuwe uitdagingen.”;

2)

in deel 3 wordt het volgende punt ingevoegd:

„3.4 bis.   Nieuwe uitdagingen

Communautair strategisch richtsnoer

De klimaatverandering, de behoefte aan hernieuwbare energie, het waterbeheer, de biodiversiteit (inclusief bijbehorende steun voor innovatie) en herstructurering van de zuivelsector plaatsen de Europese plattelandsgebieden, landbouw en bosbouw voor cruciale uitdagingen. In het kader van de algemene communautaire klimaatveranderingsstrategie zullen van de landbouw- en de bosbouwsector meer inspanningen worden gevergd op het gebied van verlaging van broeikasgasemissies en verhoging van de koolstofopslag. Een hogere productie van hernieuwbare energie uit door de landbouw en de bosbouw geleverde biomassa moet er eveneens toe bijdragen dat de nieuwe EU-streefcijfers voor het totale brandstof- en energieverbruik tegen 2020 worden gehaald. Duurzamer methoden voor waterbeheer in de landbouw worden van essentieel belang om de voorziening met voldoende en kwalitatief goed water in de toekomst te garanderen en om de verwachte effecten van de klimaatverandering op de watervoorraden op te vangen. Voorts blijft het stopzetten van de achteruitgang van de biodiversiteit een zeer belangrijke uitdaging. Steun voor innovatie met betrekking tot bovengenoemde nieuwe uitdagingen kan de uitvoering van deze prioriteiten vergemakkelijken. Omdat het melkquotastelsel afloopt, zal er meer geherstructureerd moeten worden in de landbouw. Maatregelen voor plattelandsontwikkeling zullen daarbij van belang zijn ter begeleiding van de hervormingen in de zuivelsector. De extra middelen die met ingang van 2010 vrijkomen als gevolg van de verhoging van de verplichte modulatie, moeten worden ingezet ter versterking van de communautaire prioriteiten op het gebied van klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer biodiversiteit en hervormingen in de zuivelsector.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernactiviteiten. Dergelijke kernactiviteiten kunnen de volgende soorten concrete acties omvatten:

i)

Met name investeringssteun in het kader van as 1 kan worden gebruikt voor machines en materieel die energie, water en andere grondstoffen besparen, en voor de productie van hernieuwbare energie voor gebruik in het landbouwbedrijf. In de sectoren landbouw, voeding en bosbouw dient de investeringssteun te worden gericht op de ontwikkeling van meer innoverende en meer duurzame methoden voor de verwerking van biobrandstoffen.

ii)

In het kader van as 2 kunnen de milieumaatregelen in de landbouw en bosbouwmaatregelen met name worden gebruikt voor de verbetering van de biodiversiteit door de instandhouding van soortenrijke vegetatietypen, de bescherming en het behoud van grasland en het gebruik van extensieve landbouwproductiemethoden. Gerichte acties in het kader van as 2, zoals milieumaatregelen in de landbouw of bebossing, kunnen tevens bijdragen tot de capaciteit om het beheer van de watervoorraden beter op de beschikbare hoeveelheden af te stemmen en de kwaliteit ervan te beschermen. Voorts helpen bepaalde milieuacties in de landbouw en bosbouwacties om de uitstoot van stikstofoxide (N2O) en methaan (CH4) te verminderen en koolstofopslag te bevorderen.

iii)

In het kader van de assen 3 en 4 kan steun worden verleend voor lokale projecten en lokale samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie en voor de productie van bio-energie door landbouwers die besluiten hun productie zo te diversifiëren. De instandhouding van het natuurlijke erfgoed kan bijdragen tot de bescherming van habitats met een hoge natuurwaarde en van hoogwaardige waterlichamen.

iv)

Aangezien alle plattelandsgebieden worden geconfronteerd met de problematiek van klimaatverandering en hernieuwbare energie, kunnen de lidstaten lokale actiegroepen in het kader van de as 4 (Leader) ertoe aanzetten deze onderwerpen als horizontale aandachtspunten op te nemen in hun plaatselijke ontwikkelingsstrategieën. Deze groepen zijn heel geschikt om bij te dragen tot de aanpassing aan de klimaatverandering en om oplossingen op het gebied van hernieuwbare energie aan te dragen die zijn toegesneden op de plaatselijke situatie.

v)

Innovatie biedt de mogelijkheid om zeer positieve resultaten te bereiken bij het aangaan van de nieuwe uitdagingen van klimaatverandering, productie van hernieuwbare energie, duurzamer waterbeheer en tegengaan van biodiversiteitsverlies. Innovatie op deze gebieden kan worden gesteund door de ontwikkeling, marktpenetratie en toepassing van nieuwe technologieën, producten en procédés aan te moedigen.

vi)

In de regel moet de steun worden gericht op soorten van concrete acties die overeenstemmen met de doelstellingen en bepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 en die bevorderlijk zijn voor het ontstaan van potentiële positieve effecten met betrekking tot de in bijlage II bij die verordening vermelde nieuwe uitdagingen.”.


(1)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (8 en 9 maart 2007).

(2)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.


31.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.