ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Raad en Commissie |
|
|
|
2009/50/EG, Euratom |
|
|
* |
||
|
|
Commissie |
|
|
|
2009/51/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/52/EG |
|
|
* |
||
|
|
Europese Centrale Bank |
|
|
|
2009/53/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/54/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/55/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/56/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/57/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/58/EG |
|
|
* |
||
|
|
2009/59/EG |
|
|
* |
||
|
|
AANBEVELINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2009/60/EG |
|
|
* |
Aanbeveling van de Commissie van 23 januari 2009 inzake richtsnoeren voor de beste handhavingspraktijken op het gebied van controles van het controleapparaat tijdens wegcontroles en in gemachtigde werkplaatsen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 108) ( 1 ) |
|
|
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 67/2009 VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 24 januari 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
IL |
138,6 |
JO |
78,3 |
|
MA |
47,6 |
|
TN |
139,0 |
|
TR |
95,7 |
|
ZZ |
99,8 |
|
0707 00 05 |
JO |
155,5 |
MA |
106,1 |
|
TR |
158,1 |
|
ZZ |
139,9 |
|
0709 90 70 |
MA |
172,9 |
TR |
154,7 |
|
ZZ |
163,8 |
|
0709 90 80 |
EG |
88,5 |
ZZ |
88,5 |
|
0805 10 20 |
EG |
47,3 |
IL |
56,2 |
|
MA |
63,9 |
|
TN |
61,5 |
|
TR |
68,6 |
|
ZZ |
59,5 |
|
0805 20 10 |
MA |
90,3 |
TR |
54,0 |
|
ZZ |
72,2 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
CN |
62,7 |
EG |
88,5 |
|
IL |
78,9 |
|
JM |
52,8 |
|
PK |
44,1 |
|
TR |
76,8 |
|
ZZ |
67,3 |
|
0805 50 10 |
EG |
52,5 |
MA |
67,1 |
|
TR |
63,6 |
|
ZZ |
61,1 |
|
0808 10 80 |
CN |
81,4 |
MK |
32,6 |
|
US |
106,2 |
|
ZZ |
73,4 |
|
0808 20 50 |
CN |
52,5 |
TR |
99,0 |
|
US |
104,9 |
|
ZZ |
85,5 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 68/2009 VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
betreffende de negende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (1), en met name op artikel 17, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage I B van Verordening (EEG) nr. 3821/85 bevat de technische specificaties voor de constructie, beproeving, installatie en controle van het controleapparaat in het wegvervoer. |
(2) |
Om het mogelijk te maken controleapparaten die in overeenstemming zijn met bijlage 1 B van Verordening (EEG) nr. 3821/85 te installeren in voertuigen van het type M1 en N1, moeten aan die bijlage bepaalde technische specificaties worden toegevoegd, met bijzondere aandacht voor de algemene veiligheid van het systeem en de toepassing ervan op voertuigen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 3821/85 vallen. |
(3) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage 1 B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In hoofdstuk I wordt de volgende definitie ingevoegd:
Gezien uit het standpunt van een voertuigeenheid is het gedrag van de adaptor hetzelfde als dat van een bewegingssensor die voldoet aan de voorschriften van deze bijlagen en van aanhangsels 1 tot en met 11 en die wordt aangesloten op de voertuigeenheid. Het gebruik van een dergelijke adaptor in de bovenvermelde voertuigen maakt het mogelijk een voertuigeenheid te installeren en te gebruiken die voldoet aan alle voorschriften van deze bijlage. Voor die voertuigen bestaat het controleapparaat uit kabels, een adaptor en een voertuigeenheid.” |
2. |
In hoofdstuk V, deel 2, wordt voorschrift 250 vervangen door:
|
3. |
Aan hoofdstuk V, punt 2, wordt het volgende voorschrift toegevoegd:
|
4. |
Na aanhangsel 11 wordt een aanhangsel 12 toegevoegd, zoals uiteengezet in de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij wordt van toepassing 6 maanden na de datum van haar bekendmaking.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
BIJLAGE
Aanhangsel 12
ADAPTOR VOOR VOERTUIGEN VAN DE CATEGORIEËN M1 EN N1
INHOUDSOPGAVE
1. |
Afkortingen en referentiedocumenten |
1.1. |
Afkortingen |
1.2. |
Referentienormen |
2. |
Algemene kenmerken en functies van de adaptor |
2.1. |
Algemene beschrijving van de adaptor |
2.2. |
Functies |
2.3. |
Beveiliging |
3. |
Eisen voor het controleapparaat wanneer een adaptor is geïnstalleerd |
4. |
Fabricage en functionele vereisten van de adaptor |
4.1. |
Totstandbrenging van interfaces en aanpassing van inkomende snelheidsimpulsen |
4.2. |
Invoering van de inkomende impulsen in de ingebouwde bewegingssensor |
4.3. |
Ingebouwde bewegingssensor |
4.4. |
Beveiligingsvoorschriften |
4.5. |
Prestatiekenmerken |
4.6. |
Materiaal |
4.7. |
Opschriften |
5. |
Installatie van het controleapparaat wanneer een adaptor wordt gebruikt |
5.1. |
Installatie |
5.2. |
Verzegeling |
6. |
Controles, inspecties en herstellingen |
6.1. |
Periodieke inspecties |
7. |
Typegoedkeuring van het controleapparaat wanneer een adaptor wordt gebruikt |
7.1. |
Algemeen |
7.2. |
Functioneel certificaat |
1. AFKORTINGEN EN REFERENTIEDOCUMENTEN
1.1. Afkortingen
TBD |
Nog vast te stellen |
VU |
Voertuigeenheid |
1.2. Referentienormen
ISO16844-3 Road vehicles – Tachograph systems – Part 3: Motion sensor interface
2. ALGEMENE KENMERKEN EN FUNCTIES VAN DE ADAPTOR
2.1. Algemene beschrijving van de adaptor
ADA_001 |
De adaptor levert beveiligde bewegingsgegevens die permanent representatief zijn voor de snelheid en afgelegde afstand van het voertuig aan de aangesloten VU. De adaptor is alleen bestemd voor voertuigen die overeenkomstig deze verordening met het controleapparaat moeten worden uitgerust. De adaptor wordt alleen geïnstalleerd en gebruikt in de onder (rr) gedefinieerde voertuigtypen, wanneer het mechanisch niet mogelijk is een ander bestaand type bewegingssensor te installeren die verenigbaar is met de bepalingen van deze bijlage en met aanhangsels 1 tot en met 11 daarbij. De adaptor mag geen mechanische interface met een bewegend deel van het voertuig omvatten, zoals vereist bij aanhangsel 10 bij deze bijlage (punt 3.1), maar moet aangesloten zijn op de snelheids-/afstandsimpulsen die worden voortgebracht door geïntegreerde sensoren of alternatieve interfaces. |
ADA_002 |
Een bewegingssensor waarvoor typegoedkeuring is verleend (volgens de voorschriften van deze bijlage, punt VIII — Typegoedkeuring van controleapparaten en tachograafkaarten) wordt gemonteerd in de adaptorbehuizing, die eveneens een impulsomvormer omvat welke de inkomende impulsen invoert in de ingebouwde bewegingssensor. De ingebouwde bewegingssensor zelf wordt aangesloten op de voertuigeenheid, zodat de interface tussen de voertuigeenheid en de adaptor voldoet aan de eisen van ISO16844-3. |
2.2. Functies
ADA_003 |
De adaptor heeft de volgende functies:
|
2.3. Beveiliging
ADA_004 |
Er hoeft geen veiligheidscertificering van de adaptor te worden uitgevoerd overeenkomstig de in aanhangsel 10 bij deze bijlage vastgestelde algemene beveiligingsdoelstelling voor de bewegingssensor. In plaats daarvan zijn de in punt 4.4 van dit aanhangsel gespecificeerde veiligheidseisen van toepassing. |
3. EISEN VOOR HET CONTROLEAPPARAAT WANNEER EEN ADAPTOR IS GEÏNSTALLEERD
Uit de in dit en de volgende hoofdstukken vermelde eisen blijkt hoe de voorschriften van deze bijlage moeten worden verstaan wanneer een adaptor wordt gebruikt. Tussen haakjes is het nummer van het voorschrift vermeld.
ADA_005 |
Het controleapparaat van een voertuig dat met een adaptor is uitgerust, moet voldoen aan alle voorschriften van deze bijlage, tenzij anders gespecificeerd in dit aanhangsel. |
||||||||||
ADA_006 |
Wanneer een adaptor is geïnstalleerd, omvat het controleapparaat kabels, de adaptor (in plaats van een bewegingssensor) en een voertuigeenheid (001). |
||||||||||
ADA_007 |
De functie voor het detecteren van voorvallen en/of fouten van het controleapparaat wordt als volgt gewijzigd:
|
||||||||||
ADA_008 |
De fouten van de adaptor die door het controleapparaat kunnen worden vastgesteld, zijn die welke verband houden met de ingebouwde bewegingssensor (071). |
||||||||||
ADA_009 |
De kalibreringsmodus van de voertuigeenheid moet het mogelijk maken de ingebouwde bewegingssensor automatisch te koppelen aan de voertuigeenheid (154, 155). |
||||||||||
ADA_010 |
De termen „bewegingssensor” of „sensor” in de in aanhangsel 10 bij deze bijlage vastgestelde beveiligingsdoelstelling voor de voertuigeenheid hebben betrekking op de ingebouwde bewegingssensor. |
4. FABRICAGE EN FUNCTIONELE VEREISTEN VAN DE ADAPTOR
4.1. Totstandbrenging van interfaces en aanpassing van inkomende snelheidsimpulsen
ADA_011 |
De inputinterface van de adaptor aanvaardt frequentie-impulsen die representatief zijn voor de snelheid van het voertuig en de afgelegde afstand. De elektrische kenmerken van de inkomende impulsen zijn: nader vast te stellen door de fabrikant. Aanpassingen die alleen kunnen worden uitgevoerd door de fabrikant van de adaptor en de goedgekeurde werkplaats die de adaptor heeft geïnstalleerd, maken de correcte interface tussen de adaptorinput en het voertuig mogelijk, voor zover van toepassing. |
ADA_012 |
De inputinterface van de adaptor moet, voor zover van toepassing, in staat zijn de frequentie-impulsen van de inkomende snelheidsimpulsen te vermenigvuldigen met of te delen door een vaste factor, teneinde het signaal te herleiden tot een waarde in het in deze bijlage gedefinieerde bereik van de k-factor (4 000 tot 25 000 impulsen/km). Deze vaste factor mag alleen worden geprogrammeerd door de fabrikant van de adaptor en door de goedgekeurde werkplaats die de adaptor heeft geïnstalleerd. |
4.2. Invoering van de inkomende impulsen in de ingebouwde bewegingssensor
ADA_013 |
De inkomende impulsen, eventueel aangepast zoals hierboven uiteengezet, worden zodanig in de ingebouwde bewegingssensor ingevoerd dat elke inkomende impuls door de bewegingssensor wordt gedetecteerd. |
4.3. Ingebouwde bewegingssensor
ADA_014 |
De ingebouwde bewegingssensor wordt gestimuleerd door de ingevoerde impulsen, waardoor hij bewegingsgegevens kan voortbrengen die accuraat de beweging van het voertuig weergeven, alsof er een mechanische interface bestond tussen de sensor en een bewegend deel van het voertuig. |
ADA_015 |
De identificatiegegevens van de ingebouwde bewegingssensor worden door de voertuigeenheid gebruikt om de adaptor te identificeren (077). |
ADA_016 |
De in de ingebouwde bewegingssensor opgeslagen installatiegegevens worden geacht de installatiegegevens van de adaptor te vertegenwoordigen (099). |
4.4. Beveiligingsvoorschriften
ADA_017 |
De behuizing van de adaptor wordt zodanig ontworpen dat ze niet kan worden geopend. Ze wordt verzegeld, zodat pogingen om ermee te knoeien gemakkelijk kunnen worden vastgesteld (bijv. door een visuele inspectie, zie ADA_035). |
ADA_018 |
Het mag niet mogelijk zijn de ingebouwde bewegingssensor los te maken van de adaptor zonder het zegel/de zegels van de adaptorbehuizing of het zegel tussen de sensor en de adaptorbehuizing te breken (zie ADA_035). |
ADA_019 |
De adaptor moet ervoor zorgen dat bewegingsgegevens uitsluitend kunnen worden verwerkt en afgeleid van de adaptorinput. |
4.5. Prestatiekenmerken
ADA_020 |
De adaptor moet volledig operationeel zijn binnen het temperatuurbereik (nader vast te stellen door de fabrikant, afhankelijk van de installatiepositie) (159). |
ADA_021 |
De adaptor moet volledig operationeel zijn binnen het vochtigheidsbereik van 10 % tot 90 % (160). |
ADA_022 |
De adaptor moet tegen overspanning, polariteitomkering en kortsluiting worden beveiligd (161). |
ADA_023 |
De adaptor moet voldoen aan Richtlijn 2006/28/EG van de Commissie (1) tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 72/245/EEG van de Raad met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit en moet tegen elektrostatische ontladingen en stootspanning worden beveiligd (162). |
4.6. Materiaal
ADA_024 |
De adaptor moet voldoen aan beschermingsklasse (nader vast te stellen door de fabrikanten, afhankelijk van de installatiepositie) (164, 165). |
ADA_025 |
De kleur van de adaptorbehuizing moet geel zijn. |
4.7. Opschriften
ADA_026 |
Op de adaptor moet een opschriftenplaatje worden bevestigd waarop de volgende bijzonderheden zijn vermeld (169):
|
||||||||||
ADA_027 |
Op het opschriftenplaatje moeten ook de volgende bijzonderheden worden vermeld (indien niet direct leesbaar aan de buitenzijde van de ingebouwde bewegingssensor):
|
5. INSTALLATIE VAN HET CONTROLEAPPARAAT WANNEER EEN ADAPTOR WORDT GEBRUIKT
5.1. Installatie
ADA_028 |
Adaptors voor installatie in voertuigen worden alleen aan voertuigfabrikanten geleverd of aan werkplaatsen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat zijn goedgekeurd en de toelating hebben om digitale tachografen te installeren, te activeren en te kalibreren. |
ADA_029 |
Een dergelijke goedgekeurde werkplaats die een adaptor installeert, stelt de inputinterface in en selecteert de verdeelverhouding van het inputsignaal (indien van toepassing). |
ADA_030 |
Een dergelijke goedgekeurde werkplaats die een adaptor installeert, verzegelt de adaptorbehuizing. |
ADA_031 |
De adaptor wordt zo dicht mogelijk geïnstalleerd bij het deel van het voertuig dat de inkomende impulsen levert. |
ADA_032 |
De kabels voor de stroomvoorziening van de adaptor zijn rood (positief) en zwart (aarding). |
5.2. Verzegeling
ADA_033 |
De volgende verzegelingseisen zijn van toepassing:
|
6. CONTROLES, INSPECTIES EN HERSTELLINGEN
6.1. Periodieke inspecties
ADA_034 |
Wanneer een adaptor wordt gebruikt, moet bij elke periodieke inspectie (overeenkomstig voorschrift 256 tot en met 258 van hoofdstuk VI van bijlage 1B) van het controleapparaat worden gecontroleerd (257):
|
7. TYPEGOEDKEURING VAN HET CONTROLEAPPARAAT WANNEER EEN ADAPTOR WORDT GEBRUIKT
7.1. Algemeen
ADA_035 |
Het volledige controleapparaat, met de adaptor, wordt ter typegoedkeuring ingediend (269). |
ADA_036 |
Een adaptor kan met het oog op de typegoedkeuring van de adaptor zelf, of met het oog op de typegoedkeuring als onderdeel van een controleapparaat worden ingediend. |
ADA_037 |
Een dergelijke typegoedkeuring moet functionele tests van de adaptor omvatten. Positieve testresultaten worden op een relevant certificaat vermeld (270). |
7.2. Functioneel certificaat
ADA_038 |
Alleen als de adaptor met succes de onderstaande tests heeft doorstaan, wordt een functioneel certificaat voor de adaptor of voor het controleapparaat dat de adaptor omvat afgegeven aan de fabrikant van de adaptor.
|
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/10 |
VERORDENING (EG) Nr. 69/2009 VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad als gevolg van wijzigingen in International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 en International Accounting Standard (IAS) 27
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd. |
(2) |
In mei 2008 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) wijzigingen gepubliceerd in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en in IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening - Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming. Krachtens de wijziging in IFRS 1 mag een eerste toepasser in zijn enkelvoudige jaarrekening als de veronderstelde kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming, ofwel de reële waarde van de investering op de datum waarop de entiteit naar de IFRSs overgaat, ofwel de op basis van de voorheen toegepaste GAAP bepaalde boekwaarde van de investering op die datum hanteren. In IAS 27 wordt de definitie van „kostprijsmethode” geschrapt. Een investeerder dient voortaan alle dividenden van een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming in haar enkelvoudige jaarrekening als baten op te nemen, ook al worden de dividenden uitgekeerd uit reserves die dateren van vóór de verwerving. Met de wijzigingen in IAS 27 wordt ook duidelijkheid verschaft over de wijze waarop de kostprijs van een investering overeenkomstig IAS 27 moet worden bepaald wanneer een moedermaatschappij de structuur van haar groep reorganiseert door oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij en deze nieuwe moedermaatschappij de zeggenschap over de oorspronkelijke moedermaatschappij verkrijgt door eigen-vermogensinstrumenten uit te geven in ruil voor bestaande eigen-vermogensinstrumenten van de oorspronkelijke moedermaatschappij. |
(3) |
Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat de wijzigingen in IFRS 1 en IAS 27 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. In overeenstemming met Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3) heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden het goedkeuringsadvies van EFRAG bestudeerd en in haar advies aan de Commissie verklaard dat het EFRAG-advies evenwichtig en objectief is. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 1126/2008 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
International Financial Reporting Standard (IFRS) 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening; |
2. |
International Accounting Standard (IAS 27) De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening — Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening; |
3. |
IAS 18, IAS 21 en IAS 36 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 27. |
Artikel 2
Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen wijzigingen in IFRS 1 en IAS 27 toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2008 van start gaat.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Charlie McCREEVY
Lid van de Commissie
(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.
(3) PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.
BIJLAGE
INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARDS
IFRS 1 en IAS 27 |
Wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en in IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening - Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming |
Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org
Wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening
KOSTPRIJS VAN EEN INVESTERING IN EEN DOCHTERONDERNEMING, EEN ENTITEIT WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND OF EEN GEASSOCIEERDE DEELNEMING
Wijzigingen in IFRS 1
Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards
Na alinea 13(e) wordt alinea 13(ea) toegevoegd. Na alinea 23 worden een kopje en de alinea's 23A en 23B toegevoegd. De alinea's 25A en 34C worden gewijzigd. Na alinea 44 worden een kopje en alinea 44A toegevoegd. Na alinea 47J wordt alinea 47K toegevoegd.
OPNAME EN WAARDERING
Vrijstellingen van andere IFRSs
13 |
Een entiteit kan een beroep doen op een of meer van de volgende vrijstellingen:
|
Investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen
23A |
Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, schrijft IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening voor dat zij investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen administratief verwerkt:
|
23B |
Indien een eerste toepasser een dergelijke investering in overeenstemming met alinea 23A(a) tegen kostprijs waardeert, moet hij de betrokken investering in zijn enkelvoudige IFRS-openingsbalans waarderen tegen:
|
Aanwijzing van voorheen opgenomen financiële instrumenten
25A |
IAS 39 staat toe … |
Uitzonderingen op de retroactieve toepassing van andere IFRSs
Minderheidsbelangen
34C |
Een eerste toepasser moet de volgende vereisten van IAS 27 (herziene versie van 2008) … |
PRESENTATIE EN INFORMATIEVERSCHAFFING
Gebruik van veronderstelde kostprijs voor investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen
44A |
Zo ook als een entiteit in haar IFRS-openingsbalans voor een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming in haar enkelvoudige jaarrekening (zie alinea 23B) van een veronderstelde kostprijs gebruikmaakt, dan moet in de eerste enkelvoudige IFRS-jaarrekening van de entiteit het volgende worden vermeld:
|
INGANGSDATUM
47K |
Bij Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 en IAS 27), uitgegeven in mei 2008, zijn de alinea's 13(ea), 23A, 23B en 44A toegevoegd. Een entiteit moet deze alinea's toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de alinea's op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijzigingen in IAS 27
De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening (als gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs van mei 2008)
In alinea 4 wordt de verwijzing naar de „kostprijsmethode” verwijderd. Na alinea 38 worden de alinea's 38A, 38B en 38C toegevoegd. Na alinea 45A worden de alinea's 45B en 45C toegevoegd.
DEFINITIES
[De verwijzing naar de „kostprijsmethode” is verwijderd.]
ADMINISTRATIEVE VERWERKING VAN INVESTERINGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN, ENTITEITEN WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING
38A |
Een entiteit moet een dividend van een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming in haar enkelvoudige jaarrekening in winst of verlies opnemen wanneer haar recht om het dividend te ontvangen vaststaat. |
38B |
Wanneer een moedermaatschappij de structuur van haar groep reorganiseert door oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de volgende criteria voldoet:
en de nieuwe moedermaatschappij verwerkt haar investering in de oorspronkelijke moedermaatschappij overeenkomstig alinea 38(a) in haar enkelvoudige jaarrekening, dan moet de nieuwe moedermaatschappij de kostprijs bepalen op basis van de boekwaarde van haar aandeel in de eigen-vermogensposten vermeld in de enkelvoudige jaarrekening van de oorspronkelijke moedermaatschappij op de datum van de reorganisatie. |
38C |
Ook een entiteit die geen moedermaatschappij is, kan overgaan tot oprichting van een nieuwe entiteit als haar moedermaatschappij op een wijze die aan de criteria in alinea 38B voldoet. De vereisten in alinea 38B zijn eveneens op dergelijke reorganisaties van toepassing. In zulke gevallen moeten de verwijzingen naar „oorspronkelijke moedermaatschappij” en „oorspronkelijke groep” worden gelezen als verwijzingen naar de „oorspronkelijke entiteit”. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
45B |
Bij Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 en IAS 27), uitgegeven in mei 2008, is de definitie van kostprijsmethode uit alinea 4 verwijderd en is alinea 38A toegevoegd. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de gerelateerde wijzigingen in IAS 18, IAS 21 en IAS 36 toepassen. |
45C |
Bij Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 en IAS 27), uitgegeven in mei 2008, zijn de alinea's 38B en 38C toegevoegd. Een entiteit moet deze alinea's prospectief toepassen op reorganisaties die plaatsvinden in jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Daarnaast kan een entiteit ervoor opteren de alinea's 38B en 38C retroactief toe te passen op in het verleden doorgevoerde reorganisaties die onder het toepassingsgebied van deze alinea's vallen. Als een entiteit een reorganisatie evenwel dusdanig aanpast dat ze in overeenstemming is met alinea 38B of 38C, dan moet zij ook overgaan tot aanpassing van alle latere reorganisaties die onder het toepassingsgebied van deze alinea's vallen. Als een entiteit alinea 38B of 38C op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Bijlage
Wijzigingen in andere IFRSs
Entiteiten moeten de volgende wijzigingen in IAS 18, IAS 21 en IAS 36 toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in de alinea's 4 en 38A van IAS 27 toepassen.
IAS 18 Opbrengsten
A1 IAS 18 wordt gewijzigd zoals hierna beschreven.
Alinea 32 wordt gewijzigd zoals hierna beschreven en de onderstaande alinea 38 wordt toegevoegd.
32 Indien vóór de verwerving van een rentedragende belegging sprake is van lopende rente, wordt de daaropvolgende ontvangst van rente toegerekend aan de periode vóór de verwerving en de periode na de verwerving. Alleen de rente die wordt toegerekend aan de periode na de verwerving wordt als opbrengst opgenomen.
38 Bij Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening), uitgegeven in mei 2008, is alinea 32 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit de gerelateerde wijzigingen in de alinea's 4 en 38A van IAS 27 op een eerdere periode toepast, moet zij tegelijkertijd de wijziging in alinea 32 toepassen.
IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen
A2 In IAS 21 wordt alinea 49 gewijzigd zoals hierna beschreven.
49 |
Een entiteit kan haar belang in een buitenlandse activiteit geheel of gedeeltelijk afstoten via verkoop, liquidatie en terugbetaling van aandelenkapitaal, of door die buitenlandse activiteit geheel of gedeeltelijk op te geven. Een waardevermindering op de boekwaarde van een buitenlandse activiteit, hetzij wegens haar eigen verliezen, hetzij wegens een door de investeerder opgenomen bijzondere waardevermindering, is geen gedeeltelijke afstoting. Bijgevolg wordt op het moment van een waardevermindering geen deel van de winst of het verlies uit wisselkoersverschillen opgenomen in de niet-gerealiseerde resultaten geherclassificeerd naar de winst of het verlies. |
IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa
A3 In IAS 36 worden na alinea 12(g) een kopje en alinea 12(h) toegevoegd. Na alinea 140C wordt alinea 140D toegevoegd.
12 Bij de beoordeling of er indicaties zijn die wijzen op een mogelijke bijzondere waardevermindering van een actief, moet een entiteit ten minste de volgende indicaties in aanmerking nemen:
…
Dividend van een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming
(h) |
voor een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming neemt de investeerder een dividend van de investering op en zijn er duidelijke aanwijzingen dat:
|
140D Bij Kostprijs van een investering in een dochteronderneming, een entiteit waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend of een geassocieerde deelneming (wijzigingen in IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards en IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening), uitgegeven in mei 2008, is alinea 12(h) toegevoegd. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit de gerelateerde wijzigingen in de alinea's 4 en 38A van IAS 27 op een eerdere periode toepast, moet zij tegelijkertijd de wijziging in alinea 12(h) toepassen.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/16 |
VERORDENING (EG) Nr. 70/2009 VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot verbeteringen in International Financial Reporting Standards (IFRSs)
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) werd een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd. |
(2) |
In mei 2008 is de International Accounting Standards Board (IASB) in het kader van zijn jaarlijkse verbeteringsproces dat erop gericht is de internationale standaarden voor jaarrekeningen te stroomlijnen en te verduidelijken, overgegaan tot de publicatie van Verbeteringen in International Financial Reporting Standards, hierna „de verbeteringen” genoemd. De verbeteringen omvatten 35 wijzigingen in de bestaande internationale standaarden voor jaarrekeningen. Deze wijzigingen zijn in twee delen onderverdeeld: deel I behelst wijzigingen die resulteren in aanpassingen in de financiële verslaggeving op het gebied van presentatie, opname en waardering, terwijl deel II betrekking heeft op wijzigingen van terminologische of redactionele aard. |
(3) |
Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat de verbeteringen beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria. In overeenstemming met Besluit 2006/505/EG van de Commissie van 14 juli 2006 tot oprichting van een werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden om de Commissie van advies te dienen over de objectiviteit en neutraliteit van de adviezen van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) (3) heeft de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden het goedkeuringsadvies van EFRAG bestudeerd en in haar advies aan de Commissie verklaard dat het EFRAG-advies evenwichtig en objectief is. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 1126/2008 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
International Financial Reporting Standard (IFRS) 5 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening; |
2. |
International Accounting Standard (IAS) 1, IAS 8, IAS 10, IAS 16, IAS 19, IAS 20, IAS 23, IAS 27, IAS 28, IAS 29, IAS 31, IAS 34, IAS 36, IAS 38, IAS 39, IAS 40 en IAS 41 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening; |
3. |
IFRS 1 wordt gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IFRS 5; |
4. |
IAS 7 wordt gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 16; |
5. |
IFRS 7 en IAS 32 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 28 en IAS 31; |
6. |
IAS 16 wordt gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 40; |
7. |
IAS 41 wordt gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 20; |
8. |
IFRS 5, IAS 2 en IAS 36 worden gewijzigd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening vervatte wijzigingen in IAS 41. |
Artikel 2
Elke onderneming past de in artikel 1, punt 2. en punten 4. tot en met 8., bedoelde wijzigingen in de standaarden toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 31 december 2008 van start gaat.
Elke onderneming past de in artikel 1, punten 1. en 3., bedoelde wijzigingen in de standaarden toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat na 30 juni 2009 van start gaat.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Charlie McCREEVY
Lid van de Commissie
(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1.
(3) PB L 199 van 21.7.2006, blz. 33.
BIJLAGE
INTERNATIONAL ACCOUNTING STANDARDS
|
Verbeteringen in International Financial Reporting Standards |
Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org
VERBETERINGEN IN IFRSs
DEEL I
Wijzigingen in International Financial Reporting Standard 5
Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten
De alinea's 8A, 36A en 44C worden toegevoegd.
CLASSIFICATIE VAN VASTE ACTIVA (OF GROEPEN ACTIVA DIE WORDEN AFGESTOTEN) ALS AANGEHOUDEN VOOR VERKOOP
8A |
Een entiteit die zich heeft verbonden tot een plan tot verkoop van een dochteronderneming waarbij sprake zal zijn van verlies van zeggenschap, moet alle activa en verplichtingen van de betrokken dochteronderneming classificeren als aangehouden voor verkoop wanneer aan de in de alinea's 6, 7 en 8 vermelde criteria wordt voldaan, ook als de entiteit na de verkoop een minderheidsbelang in haar voormalige dochteronderneming behoudt. |
Presentatie van beëindigde bedrijfsactiviteiten
36A |
Een entiteit die zich heeft verbonden tot een plan tot verkoop van een dochteronderneming waarbij sprake zal zijn van verlies van zeggenschap, moet de overeenkomstig de alinea's 33 tot en met 36 te verschaffen informatie vermelden wanneer de dochteronderneming voldoet aan de definitie van een groep activa die wordt afgestoten en die voldoet aan de in alinea 32 vervatte definitie van een beëindigde bedrijfsactiviteit. |
INGANGSDATUM
44C |
De alinea's 8A en 36A zijn toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Een entiteit mag de wijzigingen echter niet toepassen op jaarperioden die vóór 1 juli 2009 aanvangen, tenzij zij ook IAS 27 (herziene versie van mei 2008) toepast. Als een entiteit de wijzigingen vóór 1 juli 2009 toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet de wijzigingen prospectief toepassen vanaf de datum waarop zij voor het eerst IFRS 5 toepaste, met inachtneming van de overgangsbepalingen van alinea 45 van IAS 27 (herziene versie van mei 2008). |
Bijlage bij Wijzigingen in IFRS 5
Wijzigingen in IFRS 1
Entiteiten moeten deze wijzigingen in IFRS 1 toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in IFRS 5 toepassen.
IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards
Alinea 34C(c) wordt gewijzigd en alinea 47L wordt toegevoegd.
OPNAME EN WAARDERING
Uitzonderingen op de retroactieve toepassing van andere IFRSs
Minderheidsbelangen
34C |
Een eerste toepasser moet de volgende vereisten van IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening (herziene versie van 2008) prospectief toepassen vanaf de datum van de overgang naar de IFRSs:
… |
INGANGSDATUM
47L |
Alinea 34C is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2009 aanvangen. Indien een entiteit IAS 27 (herziene versie van 2008) op een eerdere periode toepast, moeten ook de wijzigingen op die eerdere periode worden toegepast. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 1
Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007)
De alinea's 68 en 71 worden gewijzigd. Alinea 139C wordt toegevoegd.
Balans
Vlottende activa
68 |
De exploitatiecyclus van een entiteit is de tijdspanne tussen de verwerving van activa voor verwerking en het moment waarop zij in geldmiddelen of kasequivalenten worden gerealiseerd. Als de normale exploitatiecyclus van een entiteit niet duidelijk identificeerbaar is, wordt deze geacht twaalf maanden te duren. Vlottende activa omvatten activa (zoals voorraden en handelsvorderingen) die in de normale exploitatiecyclus worden verkocht, verbruikt of gerealiseerd, zelfs indien niet verwacht wordt dat ze binnen twaalf maanden na de verslagperiode zullen worden gerealiseerd. Vlottende activa omvatten ook activa die voornamelijk worden aangehouden om te worden verhandeld (voorbeelden zijn sommige financiële activa geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden overeenkomstig IAS 39) en het kortlopende gedeelte van financiële vaste activa. |
Kortlopende verplichtingen
71 |
Andere kortlopende verplichtingen worden niet afgewikkeld in de normale exploitatiecyclus, maar moeten binnen twaalf maanden na de verslagperiode worden afgewikkeld of worden voornamelijk voor handelsdoeleinden aangehouden. Voorbeelden zijn sommige financiële verplichtingen geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden overeenkomstig IAS 39, voorschotten in rekening-courant en het kortlopende gedeelte van langlopende financiële verplichtingen, uit te keren dividenden, winstbelastingen en andere schulden die geen handelsschulden zijn. Financiële verplichtingen die voor financiering op lange termijn zorgen (dat wil zeggen dat ze geen deel uitmaken van het werkkapitaal dat in de normale exploitatiecyclus van de entiteit wordt gebruikt) en die niet binnen twaalf maanden na de verslagperiode moeten worden afgewikkeld, zijn langlopende verplichtingen en zijn onderworpen aan de bepalingen in de alinea's 74 en 75. |
OVERGANG EN INGANGSDATUM
139C |
De alinea's 68 en 71 zijn gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 16
Materiële vaste activa
De alinea's 6 en 69 worden gewijzigd. De alinea's 68A en 81D worden toegevoegd.
DEFINITIES
6 |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis: … De realiseerbare waarde is de hoogste waarde van de reële waarde minus verkoopkosten van een actief en de bedrijfswaarde van een actief. … |
NIET LANGER OPNEMEN IN DE BALANS
68A |
Een entiteit die in het kader van haar normale bedrijfsactiviteiten stelselmatig overgaat tot de verkoop van materiële vaste activa die zij heeft aangehouden voor verhuur aan derden, moet dergelijke activa evenwel tegen hun boekwaarde naar voorraden overboeken wanneer deze activa niet meer worden verhuurd maar voor verkoop worden aangehouden. De opbrengsten van de verkoop van dergelijke activa moeten overeenkomstig IAS 18 Opbrengsten als opbrengsten worden opgenomen. IFRS 5 is niet van toepassing wanneer activa die in het kader van de normale bedrijfsactiviteiten voor verkoop worden aangehouden, naar voorraden worden overgeboekt. |
69 |
De vervreemding van een materieel vast actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het afsluiten van een financiële lease of via donatie). Bij de bepaling van het moment van vervreemding van een actief past de entiteit de criteria in IAS 18 toe voor de opname van opbrengsten uit de verkoop van goederen. IAS 17 is van toepassing op vervreemding via „sale and leaseback”. |
INGANGSDATUM
81D |
De alinea's 6 en 69 zijn gewijzigd en alinea 68A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de gerelateerde wijzigingen in IAS 7 Het kasstroomoverzicht toepassen. |
Bijlage bij Wijzigingen in IAS 16
Wijzigingen in IAS 7
Entiteiten moeten deze wijzigingen in IAS 7 toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in IAS 16 toepassen.
IAS 7 Het kasstroomoverzicht
Alinea 14 wordt gewijzigd. Alinea 55 wordt toegevoegd.
14 |
Kasstromen … … Sommige transacties, zoals de verkoop van een fabrieksonderdeel, kunnen leiden tot een winst die of verlies dat wordt opgenomen in de bepaling van de winst of het verlies. De kasstromen die verband houden met dergelijke transacties zijn kasstromen uit investeringsactiviteiten. Contante betalingen voor de vervaardiging of verwerving van activa die voor verhuur aan derden worden aangehouden en later voor verkoop worden aangehouden als beschreven in alinea 68A van IAS 16 Materiële vaste activa zijn echter kasstromen uit operationele activiteiten. De contante ontvangsten uit de verhuur en latere verkoop van dergelijke activa zijn eveneens kasstromen uit operationele activiteiten. |
INGANGSDATUM
55 |
Alinea 14 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en alinea 68A van IAS 16 toepassen. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 19
Personeelsbeloningen
De alinea's 7, 8(b), 32B, 97, 98, 111 en 160 worden gewijzigd. De alinea's 111A en 159D worden toegevoegd.
DEFINITIES
7 |
… Kortetermijnpersoneelsbeloningen zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van ontslagvergoedingen) die betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten. … Andere langetermijnpersoneelsbeloningen zijn personeelsbeloningen (met uitzondering van vergoedingen na uitdiensttreding en ontslagvergoedingen) die niet betaalbaar zijn binnen twaalf maanden na het einde van de periode waarin de werknemers de gerelateerde prestaties verrichten. … Het rendement op fondsbeleggingen verwijst naar rente, dividenden en andere opbrengsten die van de fondsbeleggingen afkomstig zijn, samen met de gerealiseerde en niet-gerealiseerde winsten of verliezen op de fondsbeleggingen, en verminderd met enige beheerskosten van het fonds (met uitzondering van de beheerskosten die zijn opgenomen in de actuariële veronderstellingen die zijn gehanteerd voor de waardering van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten) en eventuele belastingen die door het fonds zelf zijn verschuldigd. … Pensioenkosten van verstreken diensttijd verwijst naar de toename van de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten voor prestaties die in voorgaande perioden door werknemers zijn verricht, en die in de lopende periode resulteren uit de introductie van of wijzigingen in vergoedingen na uitdiensttreding of andere langetermijnpersoneelsbeloningen. Pensioenkosten van verstreken diensttijd kunnen zowel positief (als beloningen worden geïntroduceerd of zodanig worden gewijzigd dat de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten toeneemt) als negatief (als bestaande personeelsbeloningen zodanig worden gewijzigd dat de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten afneemt) zijn. |
KORTETERMIJNPERSONEELSBELONINGEN
8 |
Kortetermijnpersoneelsbeloningen omvatten onder meer:
|
VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: ONDERSCHEID TUSSEN TOEGEZEGDE-BIJDRAGENREGELINGEN EN TOEGEZEGD-PENSIOENREGELINGEN
Collectieve regelingen van meer werkgevers
32B |
IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa vereist dat een entiteit informatie over bepaalde voorwaardelijke verplichtingen verstrekt. In de context van een collectieve regeling van meer werkgevers kan een voorwaardelijke verplichting bijvoorbeeld ontstaan uit:
|
VERGOEDINGEN NA UITDIENSTTREDING: TOEGEZEGD-PENSIOENREGELINGEN
Pensioenkosten van verstreken diensttijd
97 |
Pensioenkosten van verstreken diensttijd ontstaan wanneer een entiteit een toegezegd-pensioenregeling introduceert die vergoedingen toerekent aan prestaties die in het verleden zijn verricht, of veranderingen aanbrengt aan de vergoedingen die uit hoofde van een bestaande toegezegd-pensioenregeling verschuldigd zijn voor prestaties die in het verleden zijn verricht. Dergelijke wijzigingen worden aangebracht in ruil voor prestaties van werknemers over de periode tot de desbetreffende vergoedingen onvoorwaardelijk worden toegezegd. Bijgevolg neemt de entiteit pensioenkosten van verstreken diensttijd over die periode op, ongeacht of de kosten betrekking hebben op prestaties van werknemers in voorgaande perioden. De entiteit waardeert pensioenkosten van verstreken diensttijd als de wijziging in de verplichting die uit de aanpassing voortvloeit (zie alinea 64). Negatieve pensioenkosten van verstreken diensttijd ontstaan wanneer een entiteit veranderingen aanbrengt aan de aan prestaties in het verleden toe te rekenen vergoedingen waardoor de contante waarde van de brutoverplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten afneemt. |
98 |
Pensioenkosten van verstreken diensttijd omvatten niet:
|
Inperkingen en afwikkelingen
111 |
Een inperking vindt plaats indien een entiteit ofwel:
Een inperking kan het gevolg zijn van een op zichzelf staande gebeurtenis, zoals de sluiting van een fabriek, de beëindiging van een activiteit, de beëindiging of opschorting van een regeling, dan wel een vermindering van de mate waarin toekomstige loonsverhogingen verbonden zijn aan de vergoedingen die verschuldigd zijn voor prestaties die in het verleden zijn verricht. Inperkingen gaan vaak gepaard met een reorganisatie. Wanneer dit het geval is, verwerkt een entiteit een inperking op hetzelfde moment als de gerelateerde reorganisatie. |
111A |
Wanneer wijzigingen aan een regeling vergoedingen verlagen, is alleen het gevolg van de verlaging voor toekomstige prestaties een inperking. Een verlaging voor prestaties in het verleden heeft negatieve pensioenkosten van verstreken diensttijd tot gevolg. |
INGANGSDATUM
159D |
De alinea's 7, 8(b), 32B, 97, 98 en 111 zijn gewijzigd en alinea 111A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet de wijzigingen in de alinea's 7, 8(b) en 32B toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. Een entiteit moet de wijzigingen in de alinea's 97, 98, 111 en 111A toepassen op wijzigingen van vergoedingen die op of na 1 januari 2009 plaatsvinden. |
160 |
Wanneer een entiteit haar grondslagen voor financiële verslaggeving wijzigt om de in alinea's 159 tot en met 159D vermelde wijzigingen te weerspiegelen, geldt IAS 8. Bij de retroactieve toepassing van deze wijzigingen behandelt de entiteit, zoals voorgeschreven op grond van IAS 8, deze wijzigingen alsof ze op hetzelfde moment als de rest van deze standaard waren toegepast. De uitzondering is dat een entiteit de op grond van alinea 120A(p), vereiste bedragen mag vermelden aangezien de bedragen voor iedere jaarperiode prospectief worden bepaald vanaf de eerste jaarperiode die wordt gepresenteerd in de jaarrekening waarin de entiteit de wijzigingen in alinea 120A voor het eerst toepast. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 20
Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun
Alinea 37 wordt verwijderd. De alinea's 10A en 43 worden toegevoegd.
OVERHEIDSSUBSIDIES
10A |
Het voordeel dat verbonden is aan een overheidslening die tegen een lagere rentevoet dan de marktrente wordt verstrekt, wordt als een overheidssubsidie behandeld. De lening moet worden opgenomen en gewaardeerd in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. De waarde van het voordeel dat voortvloeit uit het feit dat de rentevoet lager is dan de marktrente, moet worden bepaald als het verschil tussen de in overeenstemming met IAS 39 bepaalde initiële boekwaarde van de lening en de ontvangen opbrengsten. Het voordeel wordt administratief verwerkt in overeenstemming met deze standaard. De entiteit moet de voorwaarden en verplichtingen die zijn of moeten worden vervuld in aanmerking nemen wanneer zij de kosten identificeert die het aan de lening verbonden voordeel beoogt te compenseren. |
OVERHEIDSSTEUN
37 |
[verwijderd] |
INGANGSDATUM
43 |
Alinea 37 is verwijderd en alinea 10A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op overheidsleningen ontvangen in perioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijziging in International Accounting Standard 23
Financieringskosten (herziene versie van 2007)
Alinea 6 wordt gewijzigd. Alinea 29A wordt toegevoegd.
DEFINITIES
6 |
Financieringskosten kunnen het volgende omvatten:
|
INGANGSDATUM
29A |
Alinea 6 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijziging in International Accounting Standard 27
De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening (herziene versie van januari 2008)
Alinea 37 wordt gewijzigd. Alinea 43A wordt toegevoegd.
ADMINISTRATIEVE VERWERKING VAN INVESTERINGEN IN DOCHTERONDERNEMINGEN, ENTITEITEN WAAROVER GEZAMENLIJK DE ZEGGENSCHAP WORDT UITGEOEFEND EN GEASSOCIEERDE DEELNEMINGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING
37 |
Wanneer een entiteit een enkelvoudige jaarrekening opstelt, moet zij investeringen in dochterondernemingen, entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend en geassocieerde deelnemingen administratief verwerken:
De entiteit moet op elke categorie investeringen dezelfde administratieve verwerking toepassen. Investeringen die administratief zijn verwerkt tegen kostprijs, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wanneer zij overeenkomstig IFRS 5 als aangehouden voor verkoop zijn geclassificeerd (of zijn opgenomen in een groep activa die wordt afgestoten en die als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd). In dergelijke omstandigheden blijft de waardering van in overeenstemming met IAS 39 administratief verwerkte investeringen ongewijzigd. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
43A |
Alinea 37 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen vanaf de datum waarop zij voor het eerst IFRS 5 heeft toegepast. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 28
Investeringen in geassocieerde deelnemingen
De alinea's 1 en 33 en het kopje boven alinea 41 worden gewijzigd. Alinea 41C wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
1 |
Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van investeringen in geassocieerde deelnemingen. Deze standaard is echter niet van toepassing op investeringen in geassocieerde deelnemingen die gehouden worden door:
die bij eerste opname worden aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, of die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden en administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Dergelijke investeringen moeten volgens IAS 39 tegen reële waarde worden gewaardeerd, waarbij veranderingen in deze waarde in winst of verlies worden opgenomen in de periode waarin de verandering plaatsvindt. Een entiteit die een dergelijke investering houdt, moet de in alinea 37(f) bedoelde informatie verstrekken. |
TOEPASSING VAN DE „EQUITY”-METHODE
Bijzondere waardeverminderingsverliezen
33 |
Aangezien goodwill die deel uitmaakt van de boekwaarde van een investering in een geassocieerde deelneming niet gescheiden wordt opgenomen, wordt goodwill niet afzonderlijk op bijzondere waardevermindering getoetst onder toepassing van de vereisten voor het toetsen van goodwill op bijzondere waardevermindering in IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa. In plaats daarvan wordt de totale boekwaarde van de investering als één enkel actief getoetst op bijzondere waardevermindering op grond van IAS 36, door haar realiseerbare waarde (de hoogste waarde van de bedrijfswaarde en de reële waarde minus verkoopkosten) met haar boekwaarde te vergelijken, wanneer bij toepassing van de vereisten in IAS 39 blijkt dat de investering mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Een in die omstandigheden opgenomen waardeverminderingsverlies wordt niet toegerekend aan een actief, inclusief goodwill, dat deel uitmaakt van de boekwaarde van de investering in de geassocieerde deelneming. Evenzo wordt een terugboeking van dat bijzonder waardeverminderingsverlies opgenomen in overeenstemming met IAS 36 indien de realiseerbare waarde van de investering later toeneemt. Bij de bepaling van de bedrijfswaarde van de investering schat een entiteit:
|
INGANGSDATUM EN OVERGANG
41C |
De alinea's 1 en 33 zijn gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en op de eerdere periode ook de wijzigingen in alinea 3 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing, alinea 1 van IAS 31 en alinea 4 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie, uitgegeven in mei 2008, toepassen. Een entiteit mag de wijzigingen prospectief toepassen. |
Wijziging in International Accounting Standard 31
Belangen in joint ventures
Alinea 1 en het kopje boven alinea 58 worden gewijzigd. Alinea 58B wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
1 |
Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van belangen in joint ventures en de verslaggeving van activa, verplichtingen, baten en lasten van een joint venture in de jaarrekening van deelnemers in een joint venture en investeerders, ongeacht de structuur of vorm waarin de bedrijfsactiviteiten van de joint venture plaatsvinden. Deze standaard is echter niet van toepassing op belangen van deelnemers in een joint venture in entiteiten waarover gezamenlijk de zeggenschap wordt uitgeoefend, die gehouden worden door:
die bij eerste opname worden aangemerkt als gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, of die worden geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden en administratief worden verwerkt in overeenstemming met IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. Dergelijke investeringen moeten volgens IAS 39 tegen reële waarde worden gewaardeerd, waarbij veranderingen in deze waarde in winst of verlies worden opgenomen in de periode waarin de verandering plaatsvindt. Een deelnemer in een joint venture die een dergelijke investering houdt, moet de in alinea 55 en 56 bedoelde informatie verstrekken. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
58B |
Alinea 1 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en op de eerdere periode ook de wijzigingen in alinea 3 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing, alinea 1 van IAS 28 en alinea 4 van IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie, uitgegeven in mei 2008, toepassen. Een entiteit mag de wijziging prospectief toepassen. |
Bijlage bij Wijzigingen in IAS 28 en IAS 31
Wijzigingen in andere IFRSs
Entiteiten moeten de in deze bijlage opgenomen wijzigingen in IFRS 7 en IAS 32 toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in IAS 28 en IAS 31 toepassen.
IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing
Alinea 3(a) wordt gewijzigd. Alinea 44D wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
3 |
Deze IFRS moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:
|
INGANGSDATUM EN OVERGANG
44D |
Alinea 3(a) is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en op de eerdere periode ook de wijzigingen in alinea 1 van IAS 28, alinea 1 van IAS 31 en alinea 4 van IAS 32, uitgegeven in mei 2008, toepassen. Een entiteit mag de wijziging prospectief toepassen. |
IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie
Alinea 4(a) en het kopje boven alinea 96 worden gewijzigd. Alinea 97D wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
4 |
Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:
|
INGANGSDATUM EN OVERGANG
97D |
Alinea 4 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en op de eerdere periode ook de wijzigingen in alinea 3 van IFRS 7, alinea 1 van IAS 28 en alinea 1 van IAS 31, uitgegeven in mei 2008, toepassen. Een entiteit mag de wijziging prospectief toepassen. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 29
Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie
De alinea's 6, 15 en 19 worden gewijzigd. Deze wijzigingen moeten worden toegepast op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.
DE AANPASSING VAN DE JAARREKENING
6 |
Entiteiten die jaarrekeningen opstellen op basis van de historische kostprijs doen dit zonder rekening te houden met wijzigingen van het algemene prijsniveau of prijsstijgingen van specifieke opgenomen activa of verplichtingen. De uitzonderingen hierop worden gevormd door de activa en de verplichtingen die de entiteit verplicht is of verkiest tegen reële waarde te waarderen. Zo kunnen materiële vaste activa en investeringen worden geherwaardeerd tegen reële waarde en moeten biologische activa doorgaans worden gewaardeerd tegen reële waarde. Sommige entiteiten presenteren echter jaarrekeningen die zijn gebaseerd op een actuele-waardebenadering die de gevolgen van wijzigingen in de specifieke prijzen van aangehouden activa weerspiegelt. |
15 |
De meeste niet-monetaire posten worden geboekt tegen kostprijs of tegen de kostprijs na aftrek van afschrijvingen. Bijgevolg worden deze posten uitgedrukt in de bedragen die gelden op hun overnamedatum. De aangepaste kostprijs, of kostprijs na aftrek van afschrijvingen, van elke post wordt bepaald door de wijziging in een algemene prijsindex tussen de verwervingsdatum en het einde van de verslagperiode toe te passen op de historische kostprijs en geaccumuleerde afschrijvingen van die post. Zo worden materiële vaste activa, voorraden van grondstoffen en handelswaren, goodwill, octrooien, handelsmerken en gelijkaardige activa aangepast vanaf hun aankoopdata. Voorraden van halffabricaten en gereed product worden aangepast vanaf de data waarop de aankoopkosten en de conversiekosten werden gemaakt. |
19 |
In overeenstemming met de desbetreffende IFRSs wordt het aangepaste bedrag van een niet-monetaire post verlaagd als het groter is dan de realiseerbare waarde van de post. Zo worden de aangepaste bedragen van materiële vaste activa, goodwill, octrooien en handelsmerken verlaagd tot hun realiseerbare waarde en worden aangepaste bedragen van voorraden verlaagd tot hun opbrengstwaarde. |
Wijziging in International Accounting Standard 36
Bijzondere waardevermindering van activa
Alinea 134(e) wordt gewijzigd. Alinea 140C wordt toegevoegd.
INFORMATIEVERSCHAFFING
Gehanteerde schattingen om de realiseerbare waarde te bepalen van kasstroomgenererende eenheden waarin goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur zijn opgenomen
134 |
Een entiteit moet de onder (a) tot en met (f) vereiste informatie vermelden voor elke kasstroom-genererende eenheid (groep eenheden) waarvoor de boekwaarde van de aan die eenheid (groep eenheden) toegerekende goodwill of immateriële activa met een onbeperkte gebruiksduur significant is in vergelijking met de totale boekwaarde van goodwill of immateriële activa met onbeperkte gebruiksduur van de entiteit:
|
OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM
140C |
Alinea 134(e) is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 38
Immateriële activa
De alinea's 69, 70 en 98 worden gewijzigd. De alinea's 69A en 130D worden toegevoegd.
OPNAME VAN EEN LAST
69 |
In sommige gevallen worden uitgaven gedaan om toekomstige economische voordelen te behalen voor een entiteit, terwijl geen immaterieel actief of ander actief wordt verworven of gecreëerd dat kan worden opgenomen. Bij een levering van goederen neemt de entiteit dergelijke uitgaven op als last wanneer zij een recht van toegang tot de goederen heeft. Bij een levering van diensten neemt de entiteit de uitgaven op als last wanneer zij de diensten ontvangt. Uitgaven voor onderzoek worden bijvoorbeeld als last opgenomen op het moment dat ze gedaan worden (zie alinea 54), behalve wanneer ze deel uitmaken van een bedrijfscombinatie. Andere voorbeelden van uitgaven die worden opgenomen als last wanneer ze worden gedaan, zijn:
|
69A |
Een entiteit heeft een recht van toegang tot goederen wanneer zij er eigenaar van is. Evenzo heeft zij een recht van toegang tot goederen wanneer deze zijn vervaardigd door een leverancier volgens de voorwaarden van een leveringsovereenkomst en de entiteit de levering ervan kan eisen tegen betaling. Diensten worden ontvangen wanneer zij worden verricht door een leverancier in overeenstemming met een overeenkomst voor de levering ervan aan de entiteit en niet wanneer de entiteit er gebruik van maakt voor de levering van een andere dienst, zoals het bezorgen van reclame aan klanten. |
70 |
Alinea 68 sluit niet uit dat een entiteit een vooruitbetaling als een actief opneemt indien de betaling voor de goederen is verricht voordat de entiteit een recht van toegang tot deze goederen heeft verkregen. Evenzo sluit alinea 68 niet uit dat een entiteit een vooruitbetaling als een actief opneemt indien de betaling voor de diensten is verricht voordat de entiteit deze diensten heeft ontvangen. |
IMMATERIËLE ACTIVA MET EEN BEPERKTE GEBRUIKSDUUR
Afschrijvingsperiode en afschrijvingsmethode
98 |
Er kunnen diverse afschrijvingsmethoden worden gehanteerd om het af te schrijven bedrag van een actief stelselmatig te spreiden over zijn gebruiksduur. Deze methoden omvatten de lineaire afschrijvingsmethode, de degressieve afschrijvingsmethode en de afschrijvingsmethode op basis van verbruikte werkeenheden. De toegepaste methode wordt gekozen op basis van het verwachte patroon volgens welk de verwachte toekomstige economische voordelen die het actief in zich bergt verbruikt zullen worden. Deze methode wordt in elke periode consistent toegepast, tenzij het verwachte verbruikspatroon van deze toekomstige economische voordelen verandert. |
OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM
130D |
De alinea's 69, 70 en 98 zijn gewijzigd en alinea 69A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 39
Financiële instrumenten: opname en waardering
De alinea's 9, 73 en TL8 worden gewijzigd. De alinea's 50A en 108C worden toegevoegd.
DEFINITIES
9 |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis: … |
Definities van vier categorieën van financiële instrumenten
Een financieel actief of financiële verplichting tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening is een financieel actief dat, of een financiële verplichting die, aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
(a) |
het financiële actief of de financiële verplichting wordt geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden. Een financieel actief of een financiële verplichting wordt geclassificeerd als aangehouden voor handelsdoeleinden indien:
|
(b) |
… |
WAARDERING
Herclassificaties
50A |
De volgende veranderingen in omstandigheden zijn geen herclassificaties in de zin van alinea 50:
|
AFDEKKING
Afdekkingsinstrumenten
In aanmerking komende instrumenten
73 |
Ten behoeve van hedge accounting kunnen alleen instrumenten als afdekkingsinstrument worden aangemerkt waarbij een partij buiten de verslaggevende entiteit (dat wil zeggen buiten de groep of de individuele entiteit waarover wordt gerapporteerd) is betrokken. Hoewel individuele entiteiten binnen een geconsolideerde groep, of divisies binnen een entiteit, individueel afdekkingstransacties kunnen sluiten met andere entiteiten binnen de groep, of andere divisies binnen de entiteit, worden eventuele winsten en verliezen op dergelijke transacties binnen een groep bij consolidatie geëlimineerd. Dergelijke afdekkingstransacties komen derhalve niet in aanmerking voor hedge accounting in de geconsolideerde jaarrekening van de groep. Zij kunnen echter wel voor hedge accounting in aanmerking komen in de individuele of enkelvoudige jaarrekening van individuele entiteiten binnen de groep, mits deze transacties partijen betreffen buiten de individuele entiteit waarover wordt gerapporteerd. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
108C |
De alinea's 9, 73 en TL8 zijn gewijzigd en alinea 50A is toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Een entiteit moet de wijzigingen in de alinea's 9 en 50A toepassen vanaf dezelfde datum en op dezelfde wijze als de in 2005 aangebrachte wijzigingen die in alinea 105A worden beschreven. Eerdere toepassing van alle wijzigingen is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijziging in de toepassingsleidraad bij IAS 39
Financiële instrumenten: opname en waardering
DEFINITIES (ALINEA'S 8 EN 9)
Effectieve rentevoet
TL8 |
Herziet een entiteit haar schattingen van betalingen of ontvangsten, dan moet zij de boekwaarde van het financieel actief of de financiële verplichting (of groep financiële instrumenten) aanpassen teneinde rekening te houden met de werkelijke en herziene geschatte kasstromen. De entiteit herberekent de boekwaarde door de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen te berekenen tegen de oorspronkelijke effectieve rentevoet of, in voorkomend geval, de overeenkomstig alinea 92 berekende herziene effectieve rentevoet. De aanpassing wordt als bate of last in de winst-en-verliesrekening opgenomen. Indien een financieel actief overeenkomstig alinea 50B, 50D of 50E wordt geherclassificeerd en de entiteit vervolgens haar schattingen van toekomstige kasontvangsten verhoogt als gevolg van de toegenomen realiseerbaarheid van deze kasontvangsten, wordt het effect van die verhoging vanaf de datum van de schattingswijziging als een aanpassing van de effectieve rentevoet opgenomen in plaats van als een aanpassing van de boekwaarde van het actief op de datum van de schattingswijziging. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 40
Vastgoedbeleggingen
De alinea's 8, 9, 48, 53, 54 en 57 worden gewijzigd. Alinea 22 wordt verwijderd en de alinea's 53A, 53B en 85B worden toegevoegd.
DEFINITIES
8 |
Voorbeelden van vastgoedbeleggingen zijn:
|
9 |
De volgende lijst bevat voorbeelden van zaken die niet worden beschouwd als vastgoedbeleggingen en die derhalve buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen:
|
WAARDERING BIJ EERSTE OPNAME
22 |
[Verwijderd] |
Reële-waardemodel
48 |
Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging in het gebruik), zijn er in uitzonderlijke gevallen duidelijke indicaties dat de variabiliteit in de redelijke schattingen van de reële waarde dermate groot zal zijn, en de waarschijnlijkheid van de verschillende resultaten zo moeilijk te beoordelen is, dat één enkele schatting van de reële waarde geen nut heeft. Dit kan erop wijzen dat de reële waarde van de onroerende zaak nu en in de toekomst niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 53). |
Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te bepalen
53 |
Er is een weerlegbaar vermoeden dat een entiteit de reële waarde van een vastgoedbelegging nu en in de toekomst op betrouwbare wijze kan bepalen. In uitzonderlijke gevallen zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat bij eerste verwerving door een entiteit van een vastgoedbelegging (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging in het gebruik) het niet mogelijk is de reële waarde van de vastgoedbelegging op dat moment en in de toekomst betrouwbaar te bepalen. Dit is het geval als en alleen als vergelijkbare markttransacties niet frequent voorkomen en alternatieve betrouwbare schattingen van de reële waarde (bijvoorbeeld op basis van ramingen van de gedisconteerde kasstromen) niet beschikbaar zijn. Indien een entiteit vaststelt dat het niet mogelijk is de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw betrouwbaar te bepalen, maar verwacht dat de reële waarde van het vastgoed op betrouwbare wijze zal kunnen worden bepaald wanneer de bouw daarvan is voltooid, moet zij de vastgoedbelegging in aanbouw tegen kostprijs waarderen totdat de reële waarde daarvan op betrouwbare wijze kan worden bepaald of, indien dit vroeger is, de bouw is voltooid. Indien een entiteit vaststelt dat het niet mogelijk is de reële waarde van een vastgoedbelegging (die geen vastgoedbelegging in aanbouw is) nu en in de toekomst betrouwbaar te bepalen, moet de entiteit die vastgoedbelegging waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16. Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van de vastgoedbelegging gelijk is aan nul. De entiteit moet IAS 16 toepassen tot de vastgoedbelegging wordt vervreemd. |
53A |
Zodra een entiteit in staat is de reële waarde van een voorheen tegen kostprijs gewaardeerde vastgoedbelegging in aanbouw op betrouwbare wijze te bepalen, moet zij het vastgoed tegen reële waarde waarderen. Als de bouw van dat vastgoed is voltooid, wordt aangenomen dat het mogelijk is de reële waarde ervan betrouwbaar te bepalen. Indien dit niet het geval is, moet het vastgoed in overeenstemming met alinea 53 met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 administratief worden verwerkt. |
53B |
Het vermoeden dat de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw op betrouwbare wijze kan worden bepaald, kan alleen bij eerste opname worden weerlegd. Een entiteit die een vastgoedbelegging in aanbouw tegen reële waarde heeft gewaardeerd, mag niet concluderen dat het niet mogelijk is de reële waarde van de voltooide vastgoedbelegging betrouwbaar te bepalen. |
54 |
In de uitzonderlijke gevallen dat een entiteit verplicht is, om de reden die in alinea 53 is vermeld, om een vastgoedbelegging te waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16, waardeert de entiteit al haar andere vastgoedbeleggingen, inclusief vastgoedbeleggingen in aanbouw, tegen reële waarde. In deze gevallen moet de entiteit elk van de overige vastgoedbeleggingen blijven verwerken met behulp van het reële-waardemodel, ook al mag een entiteit voor één vastgoedbelegging het kostprijsmodel toepassen. |
HERCLASSIFICATIE
57 |
Herclassificatie van of naar een vastgoedbelegging moet plaatsvinden als en alleen als er sprake is van een wijziging van het gebruik die blijkt uit:
|
INGANGSDATUM
85B |
De alinea's 8, 9, 48, 53, 54 en 57 zijn gewijzigd, alinea 22 is verwijderd en de alinea's 53A en 53B zijn toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Een entiteit mag de wijzigingen die op vastgoedbeleggingen in aanbouw betrekking hebben vanaf eerdere data dan 1 januari 2009 toepassen, mits de reële waarden van vastgoedbeleggingen in aanbouw op die data zijn bepaald. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de wijzigingen in de alinea's 5 en 81E van IAS 16 Materiële vaste activa toepassen. |
Bijlage bij Wijzigingen in IAS 40
Wijziging in IAS 16
Entiteiten moeten de in deze bijlage vervatte wijziging in IAS 16 toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in IAS 40 toepassen.
IAS 16 Materiële vaste activa
Alinea 5 wordt gewijzigd. Alinea 81E wordt toegevoegd.
5 |
Een entiteit die overeenkomstig IAS 40 Vastgoedbeleggingen het kostprijsmodel voor vastgoedbeleggingen hanteert, moet het kostprijsmodel in deze standaard gebruiken. |
INGANGSDATUM
81E |
Alinea 5 is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan indien een entiteit tegelijkertijd ook de wijzigingen in de alinea's 8, 9, 22, 48, 53, 53A, 53B, 54, 57 en 85B van IAS 40 toepast. Als een entiteit de wijziging op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 41
Landbouw
De alinea's 5, 6, 17, 20 en 21 worden gewijzigd. Alinea 60 wordt toegevoegd.
DEFINITIES
Definities in verband met landbouw
5 |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis: Agrarische activiteit is het beheer door een entiteit van de biologische transformatie en oogst van biologische activa voor verkoop of voor conversie in agrarische producten of in additionele biologische activa. … |
6 |
Agrarische activiteiten bestrijken een gevarieerde reeks van activiteiten, bijvoorbeeld veeteelt, bosbouw, jaarlijkse of herhalende oogsten, de cultuur van boomgaarden en plantages, bloementeelt en hydrocultuur (met inbegrip van viskweek). Binnen deze diversiteit bestaan bepaalde gemeenschappelijke kenmerken:
|
OPNAME EN WAARDERING
17 |
Indien voor een biologisch actief of een agrarisch product in zijn huidige locatie en toestand een actieve markt bestaat, is de genoteerde prijs op deze markt de geëigende basis voor het bepalen van de reële waarde van dat actief. Indien een entiteit toegang heeft tot verschillende actieve markten, gebruikt een entiteit de meest relevante. Indien een entiteit bijvoorbeeld toegang heeft tot twee actieve markten, zou zij de prijs gebruiken die bestaat in de markt die zij verwacht te gebruiken. |
20 |
In sommige omstandigheden kunnen voor een biologisch actief in zijn huidige toestand geen door de markt bepaalde prijzen of waarden beschikbaar zijn. In deze omstandigheden gebruikt een entiteit bij de bepaling van de reële waarde de contante waarde van verwachte nettokasstromen uit het actief, gedisconteerd tegen een door de huidige markt bepaald tarief. |
21 |
Het doel van een berekening van de contante waarde van verwachte nettokasstromen is het bepalen van de reële waarde van een biologisch actief in zijn huidige locatie en toestand. Een entiteit neemt dit in beschouwing bij het bepalen van een gepaste disconteringsvoet die moet worden gebruikt en bij het schatten van verwachte nettokasstromen. Bij de bepaling van de contante waarde van verwachte nettokasstromen houdt een entiteit rekening met de nettokasstromen die het actief volgens marktdeelnemers op de meest relevante markt zou genereren. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
60 |
De alinea's 5, 6, 17, 20 en 21 zijn gewijzigd en alinea 14 is verwijderd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
DEEL II
De wijzigingen in deel II moeten worden toegepast op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan.
Wijzigingen in International Accounting Standard 8
Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten
De alinea's 7, 9 en 11 worden gewijzigd.
GRONDSLAGEN VOOR DE FINANCIËLE VERSLAGGEVING
Keuze en toepassing van grondslagen voor financiële verslaggeving
7 |
Wanneer een IFRS specifiek van toepassing is op een transactie of op een andere gebeurtenis of omstandigheid, moet(en) de grondslag(en) voor financiële verslaggeving die op die post wordt (worden) toegepast, worden vastgesteld door toepassing van de IFRS. |
9 |
IFRSs gaan vergezeld van leidraden om entiteiten te helpen bij de toepassing van de vereisten in de IFRSs. In al die leidraden wordt vermeld of deze integraal deel uitmaken van de IFRSs. Leidraden die integraal deel uitmaken van de IFRSs zijn dwingend. Leidraden die geen integraal deel uitmaken van de IFRSs bevatten geen vereisten voor de jaarrekening. |
11 |
Bij de oordeelsvorming zoals die in alinea 10 is beschreven, moet het management gebruikmaken, en de toepasbaarheid beoordelen, van de volgende bronnen (in afnemende volgorde van betekenis):
|
Wijziging in International Accounting Standard 10
Gebeurtenissen na de verslagperiode
Alinea 13 wordt gewijzigd.
13 |
Als dividenden worden gedeclareerd (dat wil zeggen dividenden die op de juiste wijze zijn goedgekeurd en waarover de entiteit niet langer beschikt) na de verslagperiode maar vóór de datum waarop de jaarrekening wordt goedgekeurd voor publicatie, worden de dividenden niet als een verplichting aan het einde van de verslagperiode opgenomen omdat er op dat moment geen verplichting bestaat. Deze dividenden worden vermeld in de toelichting in overeenstemming met IAS 1 Presentatie van de jaarrekening. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 20
Administratieve verwerking van overheidssubsidies en informatieverschaffing over overheidssteun
Aan de titel van de standaard wordt boven alinea 1 een voetnoot toegevoegd en de alinea's 2(b), 12–18, 20–22, 26, 27 en 32 worden gewijzigd.
Voetnoot bij de titel
* |
In het kader van Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008, heeft de Board de in deze standaard gehanteerde terminologie als volgt gewijzigd zodat deze in overeenstemming is met die in andere IFRSs:
|
TOEPASSINGSGEBIED
2 |
Deze standaard behandelt niet:
|
OVERHEIDSSUBSIDIES
12 |
Overheidssubsidies moeten systematisch in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waarin de entiteit de gerelateerde kosten die de subsidies beogen te compenseren als lasten opneemt. |
13 |
Er bestaan twee ruime benaderingen voor de administratieve verwerking van overheidssubsidies: de vermogensbenadering, volgens welke een subsidie niet in winst of verlies wordt opgenomen, en de batenbenadering, volgens welke een subsidie over een of meer perioden in winst of verlies wordt opgenomen. |
14 |
Zij die de vermogensbenadering bepleiten, hanteren de volgende argumenten:
|
15 |
Zij die de batenbenadering bepleiten, hanteren de volgende argumenten:
|
16 |
Het is fundamenteel voor de batenbenadering dat overheidssubsidies systematisch in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waarin de entiteit de gerelateerde kosten die de subsidies beogen te compenseren als lasten opneemt. De opname van overheidssubsidies in winst of verlies naarmate ze worden ontvangen is niet in overeenstemming met het toerekeningsbeginsel (zie IAS 1 Presentatie van de jaarrekening) en zou enkel aanvaardbaar zijn als er geen basis bestond voor de toerekening van een subsidie aan andere perioden dan de periode waarin ze werd ontvangen. |
17 |
In de meeste gevallen kunnen de perioden waarover een entiteit de kosten of lasten met betrekking tot een overheidssubsidie opneemt gemakkelijk worden bepaald. Bijgevolg worden subsidies voor specifieke lasten in winst of verlies opgenomen in dezelfde periode als de desbetreffende lasten. Zo ook worden subsidies met betrekking tot af te schrijven activa gewoonlijk in winst of verlies opgenomen over de perioden en in de verhoudingen waarin de afschrijvingskosten van deze activa worden opgenomen. |
18 |
Subsidies met betrekking tot niet af te schrijven activa kunnen ook de vervulling van bepaalde verplichtingen vereisen, en zouden dan in winst of verlies worden opgenomen over de perioden waaraan de kosten voor het vervullen van de verplichtingen worden toegerekend. Een toekenning van grond bijvoorbeeld kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat er op die locatie een gebouw wordt opgericht, en het kan geëigend zijn om deze toekenning over de gebruiksduur van het gebouw in winst of verlies op te nemen. |
20 |
Een overheidssubsidie die kan worden ontvangen als compensatie voor reeds opgelopen lasten of verliezen of met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan de entiteit zonder toekomstige gerelateerde kosten, moet in winst of verlies worden opgenomen in de periode waarin ze te ontvangen is. |
21 |
In sommige gevallen kan een overheidssubsidie worden toegekend met het oog op het verlenen van onmiddellijke financiële steun aan een entiteit in plaats van als een stimulans om specifieke uitgaven te doen. Dergelijke subsidies kunnen beperkt zijn tot een individuele entiteit en zijn mogelijk niet beschikbaar voor een hele categorie van begunstigden. Deze omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een subsidie in winst of verlies wordt opgenomen in de periode waarin de entiteit in aanmerking komt voor het ontvangen van de subsidie, met informatieverschaffing om ervoor te zorgen dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen. |
22 |
Een entiteit kan in aanmerking komen voor het ontvangen van een overheidssubsidie als compensatie voor lasten of verliezen die werden opgelopen in een voorgaande verslagperiode. Een dergelijke subsidie wordt in winst of verlies opgenomen in de periode waarin deze invorderbaar is, met informatieverschaffing om ervoor te zorgen dat het effect ervan duidelijk wordt begrepen. |
Presentatie van investeringssubsidies
26 |
De ene methode beschouwt de subsidie als uitgestelde bate die systematisch in winst of verlies wordt opgenomen over de gebruiksduur van het actief. |
27 |
De andere methode brengt de subsidie in mindering bij de berekening van de boekwaarde van het actief. De subsidie wordt als verlaagde afschrijvingskosten in winst of verlies opgenomen over de gebruiksduur van een af te schrijven actief. |
Terugbetaling van overheidssubsidies
32 |
Een overheidssubsidie die terugbetaalbaar wordt, moet worden verwerkt als een schattingswijziging (zie IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten). De terugbetaling van een exploitatiesubsidie moet eerst worden verrekend met elke nog niet-afgeschreven uitgestelde bate die met betrekking tot de subsidie is opgenomen. In zoverre de terugbetaling groter is dan een dergelijke uitgestelde bate, of indien er geen uitgestelde bate bestaat, moet de terugbetaling onmiddellijk in winst of verlies worden opgenomen. De terugbetaling van een investeringssubsidie moet worden opgenomen door de boekwaarde van het actief te verhogen of door het terug te betalen bedrag in mindering te brengen van het saldo van de uitgestelde baten. De cumulatieve aanvullende afschrijving die tot dan toe in winst of verlies zou zijn opgenomen indien er geen subsidie zou zijn, moet onmiddellijk in winst of verlies worden opgenomen. |
Bijlage bij Wijzigingen in IAS 20
Wijzigingen in IAS 41
Entiteiten moeten de in deze bijlage vervatte wijzigingen in IAS 41 toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in de in IAS 20 gehanteerde terminologie toepassen.
IAS 41 Landbouw
De alinea's 34, 35 en 36 worden gewijzigd.
OVERHEIDSSUBSIDIES
34 |
Een onvoorwaardelijke overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief gewaardeerd tegen zijn reële waarde minus verkoopkosten moet in winst of verlies worden opgenomen als en alleen als de overheidssubsidie opeisbaar wordt. |
35 |
Indien een overheidssubsidie met betrekking tot een biologisch actief gewaardeerd tegen zijn reële waarde minus verkoopkosten voorwaardelijk is, of indien een overheidssubsidie vereist dat een entiteit zich niet aan een bepaalde agrarische activiteit wijdt, moet een entiteit de overheidssubsidie in winst of verlies opnemen als en alleen als de aan de overheidssubsidie verbonden voorwaarden zijn vervuld. |
36 |
De algemene bepalingen van overheidssubsidies variëren. Zo kan een subsidie vereisen dat een entiteit gedurende vijf jaar op een bepaalde locatie agrarische activiteiten uitoefent en dat de entiteit de subsidie volledig terugbetaalt indien zij gedurende een periode van minder dan vijf jaar agrarische activiteiten uitoefent. In dit geval wordt de subsidie niet in winst of verlies opgenomen tot de vijf jaar zijn verstreken. Indien de bepalingen van de subsidie echter toestaan dat een deel van de subsidie wordt behouden in verhouding tot de tijd die is verstreken, neemt de entiteit het desbetreffende deel op in winst of verlies telkens wanneer het behoud ervan wordt toegestaan. |
Wijzigingen in International Accounting Standard 29
Financiële verslaggeving in economieën met hyperinflatie
Aan de titel van de standaard wordt boven alinea 1 een voetnoot toegevoegd en de alinea's 8, 14, 20, 28 en 34 worden gewijzigd.
Voetnoot bij de titel
* |
In het kader van Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008, heeft de Board de in IAS 29 gehanteerde terminologie als volgt gewijzigd zodat deze in overeenstemming is met die in andere IFRSs: (a) „marktwaarde” is gewijzigd in „reële waarde”, en (b) „bedrijfsresultaten” en „nettoresultaat” zijn gewijzigd in „winst of verlies”. |
DE AANPASSING VAN DE JAARREKENING
8 |
De jaarrekening van een entiteit waarvan de functionele valuta de valuta is van een economie met hyperinflatie, of ze nu is gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, moet worden gepresenteerd in termen van de maateenheid die aan het einde van de verslagperiode wordt gebruikt. De overeenkomstige cijfers voor de voorgaande periode vereist door IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) en alle informatie met betrekking tot vroegere perioden moeten ook worden gepresenteerd in termen van de maateenheid die aan het einde van de verslagperiode wordt gebruikt. Voor de presentatie van vergelijkende bedragen in een andere presentatievaluta zijn de alinea's 42(b) en 43 van IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen van toepassing. |
Jaarrekeningen gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering
Balans
14 |
Alle andere activa en verplichtingen zijn niet-monetair. Sommige niet-monetaire posten worden geboekt tegen de bedragen die gelden aan het einde van de verslagperiode, zoals de opbrengstwaarde en reële waarde, en worden dus niet aangepast. Alle andere niet-monetaire activa en verplichtingen worden aangepast. |
20 |
Een deelneming die administratief wordt verwerkt volgens de „equity”-methode mag rapporteren in de valuta van een economie met hyperinflatie. De balans en het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten van een dergelijke deelneming worden in overeenstemming met deze standaard aangepast om het aandeel van de investeerder in de nettoactiva en de winst of het verlies van deze deelneming te berekenen. Indien de aangepaste jaarrekening van de deelneming wordt uitgedrukt in een vreemde valuta, wordt de jaarrekening omgerekend tegen de slotkoersen. |
Winst of verlies op de netto monetaire positie
28 |
De winst of het verlies uit de netto monetaire positie wordt in winst of verlies opgenomen. De overeenkomstig alinea 13 uitgevoerde aanpassing aan de activa en verplichtingen die op basis van een overeenkomst zijn gekoppeld aan prijswijzigingen, wordt gesaldeerd met de winst of het verlies uit de netto monetaire positie. Andere baten en lasten, zoals rentebaten en -lasten en wisselkoersverschillen met betrekking tot geïnvesteerde of geleende middelen, houden ook verband met de netto monetaire positie. Hoewel dergelijke posten afzonderlijk worden vermeld, kan het nuttig zijn om ze samen met de winst of het verlies uit de netto monetaire positie te presenteren in het overzicht van gerealiseerde en niet-gerealiseerde resultaten. |
Overeenkomstige cijfers
34 |
Overeenkomstige cijfers voor de voorgaande verslagperiode, of ze nu waren gebaseerd op de historische-kostprijsbenadering of de actuele-waardebenadering, worden aangepast door een algemene prijsindex toe te passen zodat de vergelijkende jaarrekening wordt gepresenteerd in termen van de maateenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Informatie die wordt vermeld met betrekking tot vroegere perioden wordt eveneens uitgedrukt in termen van de maateenheid die geldt aan het einde van de verslagperiode. Voor de presentatie van vergelijkende bedragen in een verschillende presentatievaluta zijn de alinea's 42(b) en 43 van IAS 21 van toepassing. |
Wijziging in International Accounting Standard 34
Tussentijdse financiële verslaggeving
Alinea 11 wordt gewijzigd en een voetnoot wordt toegevoegd.
VORM EN INHOUD VAN TUSSENTIJDSE FINANCIËLE OVERZICHTEN
11 |
In het overzicht waarin de componenten van winst of verlies voor een tussentijdse periode worden gepresenteerd, moet een entiteit de gewone en verwaterde winst per aandeel voor de betrokken periode presenteren wanneer zij onder het toepassingsgebied van IAS 33 Winst per aandeel valt (1). |
Wijzigingen in International Accounting Standard 40
Vastgoedbeleggingen
De alinea's 31 en 50 worden gewijzigd.
WAARDERING NA OPNAME
Grondslag voor financiële verslaggeving
31 |
In IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten wordt vermeld dat een vrijwillige wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving alleen mag worden doorgevoerd indien de wijziging leidt tot een jaarrekening die betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie, financiële prestatie of kasstromen van de entiteit. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een overstap van het reële-waardemodel naar het kostprijsmodel zal resulteren in een meer relevante presentatie. |
Reële-waardemodel
50 |
Bij het bepalen van de boekwaarde van vastgoedbeleggingen volgens het reële-waardemodel vermijdt een entiteit dubbeltellingen van activa of verplichtingen die als afzonderlijke activa of verplichtingen op de balans zijn opgenomen. Bijvoorbeeld:
|
Wijzigingen in International Accounting Standard 41
Landbouw
De alinea's 4 en 5 worden gewijzigd en alinea 14 wordt verwijderd. De termen „geschatte kosten van het verkooppunt” en „kosten van het verkooppunt” worden vervangen door „verkoopkosten” op de volgende plaatsen waar zij voorkomen:
— |
de standaard (alinea's 12, 13, 26–28, 30–32, 34, 35, 38, 40, 48, 50 en 51) |
TOEPASSINGSGEBIED
4 |
De onderstaande tabel geeft voorbeelden van biologische activa, agrarische producten en producten die het resultaat zijn van verwerking na de oogst:
|
DEFINITIES
Definities in verband met landbouw
5 |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis: … Verkoopkosten zijn de marginale kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de vervreemding van een actief, met uitzondering van financieringskosten en winstbelastingen. |
OPNAME EN WAARDERING
14 |
[Verwijderd] |
Bijlage bij Wijzigingen in IAS 41
Wijzigingen in andere IFRSs
Entiteiten moeten deze wijzigingen in IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, IAS 2 Voorraden en IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toepassen wanneer zij de gerelateerde wijzigingen in IAS 41 toepassen.
IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten
Alinea 5 wordt gewijzigd.
TOEPASSINGSGEBIED
5 |
De bepalingen van deze IFRS ten aanzien van de waardering (2) zijn niet van toepassing op de volgende activa, die worden behandeld in de vermelde IFRSs, hetzij als individuele activa, hetzij als onderdeel van een groep activa die wordt afgestoten:
|
IAS 2 Voorraden
Alinea 20 wordt gewijzigd.
20 |
In overeenstemming met IAS 41 Landbouw worden voorraden die agrarische producten omvatten die een entiteit heeft geoogst van haar biologische activa, bij de eerste opname gewaardeerd tegen hun reële waarde minus verkoopkosten op het ogenblik waarop ze worden geoogst. Dit is voor toepassing van deze standaard de kostprijs van de voorraden op die datum. |
IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa
De alinea's 2 en 5 worden gewijzigd.
TOEPASSINGSGEBIED
2 |
Deze standaard moet worden toegepast bij de administratieve verwerking van alle activa die een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan, met uitzondering van:
|
5 |
Deze standaard is niet van toepassing op financiële activa die binnen het toepassingsgebied van IAS 39 vallen, noch op vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen reële waarde overeenkomstig IAS 40 en evenmin op met een agrarische activiteit verband houdende biologische activa die overeenkomstig IAS 41 worden gewaardeerd tegen reële waarde minus verkoopkosten. Deze standaard is echter van toepassing op activa die tegen het geherwaardeerde bedrag (dat wil zeggen de reële waarde) worden geboekt overeenkomstig andere IFRSs, zoals het herwaarderingsmodel in IAS 16 Materiële vaste activa. De bepaling of een geherwaardeerd actief mogelijk een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, is afhankelijk van de grondslag die werd gehanteerd om de reële waarde te bepalen:
|
(1) Deze alinea is gewijzigd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008, met de bedoeling het toepassingsgebied van IAS 34 te verduidelijken.
(2) Behalve de alinea's 18 en 19, die vereisen dat de desbetreffende activa worden gewaardeerd in overeenstemming met andere van toepassing zijnde IFRSs.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/38 |
VERORDENING (EG) Nr. 71/2009 VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
tot vaststelling van de voor fase 2 van het verkoopseizoen 2008/2009 voor interventie beschikbare hoeveelheid maïs
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 687/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot vaststelling van de procedures voor de overneming van granen door de interventiebureaus, en tot vaststelling van de analysemethodes voor de bepaling van de kwaliteit (2), en met name op artikel 3, lid 2, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 687/2008 zijn de regels voor de toewijzing van de voor interventie in aanmerking komende hoeveelheden maïs voor het verkoopseizoen 2008/2009 vastgesteld. De toewijzing gebeurt in twee fasen, „fase 1” en „fase 2” genoemd. |
(2) |
De totale hoeveelheid maïs die in fase 1 (van 1 augustus tot en met 31 december 2008) voor interventie is aangeboden, ligt niet hoger dan het in artikel 11, lid 1, tweede alinea, onder a), van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde maximum. Daarom dient de hoeveelheid maïs te worden bekendgemaakt die tijdens fase 2 van het verkoopseizoen 2008/2009 voor interventie kan worden aangeboden. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 687/2008 begint fase 2 op de dag volgende op de dag waarop de Commissie de hoeveelheid die voor deze fase voor interventie beschikbaar blijft, in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft bekendgemaakt. Deze dag is in alle lidstaten de eerste dag voor de indiening van de aanbiedingen en deze fase loopt in Griekenland, Spanje, Italië en Portugal uiterlijk tot 30 april, in Zweden uiterlijk tot 30 juni en in de overige lidstaten uiterlijk tot 31 mei. Derhalve moet worden bepaald dat de onderhavige verordening op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treedt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De hoeveelheid maïs die tijdens fase 2 van het verkoopseizoen 2008/2009 overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 687/2008 voor interventie kan worden aangeboden, bedraagt 172 377 ton.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 192 van 19.7.2008, blz. 20.
RICHTLIJNEN
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/39 |
RICHTLIJN 2009/4/EG VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van manipulatie van tachograafgegevens, tot wijziging van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (1), met name op artikel 15,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2006/22/EG moeten wijzigingen van de bijlagen bij die richtlijn, die nodig zijn om ze aan te passen aan de ontwikkeling van de beste praktijken op het gebied van handhaving en controles van rij- en rusttijden, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde procedure. |
(2) |
Naar aanleiding van de invoering van de digitale tachograaf is een nieuw risico, namelijk de installatie van toestellen waarmee kan worden gefraudeerd met tachograafgegevens en derhalve de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van de voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer kan worden ondermijnd, onder de aandacht van de Commissie gebracht. |
(3) |
Daarom moeten de lidstaten erop toezien dat tijdens wegcontroles en controles in de ondernemingen ook specifiek wordt gecontroleerd op dergelijke toestellen. |
(4) |
Om de doeltreffendheid van dergelijke controles te garanderen, moet ook de standaardapparatuur die ter beschikking van het handhavingspersoneel wordt gesteld, verder worden gedefinieerd. |
(5) |
Bijlagen I en II bij Richtlijn 2006/22/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad (2) opgerichte comité, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2006/22/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Aan bijlage I, deel A, wordt het volgende punt 5 toegevoegd:
|
2. |
Aan bijlage II wordt het volgende punt 3 toegevoegd:
|
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een concordantietabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35.
(2) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad en Commissie
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/41 |
BESLUIT VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE
van 18 december 2008
betreffende de sluiting van het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie
(2009/50/EG, Euratom)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 2, artikel 47, lid 2, laatste volzin, artikel 55, artikel 57, lid 2, artikel 71, artikel 80, lid 2, en de artikelen 93, 94, 133 en 181 A, in samenhang met de tweede volzin van artikel 300, lid 2, en de eerste alinea van artikel 300, lid 3,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 101, tweede alinea,
Gelet op de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 6, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien de goedkeuring van de Raad overeenkomstig artikel 101 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, is op 20 mei 2008 ondertekend namens de Gemeenschap en de lidstaten, overeenkomstig Besluit 2008/792/EG van de Raad (2). |
(2) |
In afwachting van zijn inwerkingtreding wordt het protocol met ingang van 1 januari 2007 op voorlopige basis toegepast. |
(3) |
Het protocol dient te worden gesloten, |
BESLUITEN:
Artikel 1
Het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie wordt goedgekeurd namens de Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de lidstaten.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad verricht namens de Gemeenschap en haar lidstaten de in artikel 3 van het protocol bedoelde kennisgeving. De voorzitter van de Commissie verricht tegelijkertijd de bedoelde kennisgeving namens de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Gedaan te Brussel, 18 december 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
M. BARNIER
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) Advies uitgebracht op 2 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB L 272 van 14.10.2008, blz. 5.
Commissie
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/43 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2008
betreffende de toewijzing van invoerquota voor gereguleerde stoffen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 krachtens Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 8100)
(Slechts de teksten in de Duitse, de Engelse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense en de Spaanse taal zijn authentiek)
(2009/51/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1), en met name op artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De kwantitatieve beperkingen voor het in de Gemeenschap in de handel brengen van gereguleerde stoffen worden vermeld in artikel 4 en bijlage III bij Verordening (EG) nr. 2037/2000. |
(2) |
In artikel 4, lid 3, punt i), onder f), van Verordening (EG) nr. 2037/2000 wordt de totale berekende hoeveelheid chloorfluorkoolwaterstoffen vermeld die producenten en importeurs in de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 op de markt mogen brengen of voor eigen rekening mogen gebruiken. |
(3) |
De Commissie heeft een kennisgeving gepubliceerd aan de importeurs in de Gemeenschap van gereguleerde stoffen die de ozonlaag afbreken (2) en naar aanleiding daarvan verklaringen ontvangen met betrekking tot voorgenomen invoer in 2009. |
(4) |
Voor chloorfluorkoolwaterstoffen gebeurt de toewijzing van quota aan producenten en importeurs overeenkomstig de bepalingen van Beschikking 2007/195/EG van de Commissie van 27 maart 2007 tot vaststelling van een regeling voor de toewijzing van quota aan producenten en importeurs van chloorfluorkoolwaterstoffen voor de jaren 2003 tot en met 2009 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(5) |
Teneinde te garanderen dat de betrokken bedrijven en exploitanten tijdig gebruik kunnen maken van de toegewezen invoerquota en zodoende de nodige continuïteit bij hun activiteiten te waarborgen dient deze beschikking vanaf 1 januari 2009 van toepassing te zijn. |
(6) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
1. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep I (chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115) en groep II (andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 11 227 000,00 ODP-kg (ozone depleting potential).
2. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep III (halonen) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 11 231 300,00 ODP-kg.
3. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep IV (tetrachloorkoolstof) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 16 500 330,00 ODP-kg.
4. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep V (1,1,1-trichloorethaan) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 400 060,00 ODP-kg.
5. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep VI (methylbromide) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 1 441 891,20 ODP-kg.
6. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep VII (broomfluorkoolwaterstoffen) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 120 292,00 ODP-kg.
7. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep VIII (chloorfluorkoolwaterstoffen) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 10 115 600,440 ODP-kg.
8. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep IX (broomchloormethaan) die in 2009 uit derde landen in de Gemeenschap mag worden ingevoerd om in het vrije verkeer te worden gebracht, wordt vastgesteld op 176 252,00 ODP-kg.
Artikel 2
1. In bijlage I is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor de chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115 en andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen zijn toegewezen.
2. In bijlage II is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor halonen zijn toegewezen.
3. In bijlage III is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor tetrachloorkoolstof zijn toegewezen.
4. In bijlage IV is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor 1,1,1-trichloorethaan zijn toegewezen.
5. In bijlage V is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor methylbromide zijn toegewezen.
6. In bijlage VI is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor broomfluorkoolwaterstoffen zijn toegewezen.
7. In bijlage VII is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor chloorfluorkoolwaterstoffen zijn toegewezen.
8. In bijlage VIII is aangegeven voor welke doeleinden en aan welke ondernemingen voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 invoerquota voor broomchloormethaan zijn toegewezen.
9. De invoerquota voor de chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, methylbromide, broomfluorkoolwaterstoffen, chloorfluorkoolwaterstoffen en broomchloormethaan voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 worden in bijlage IX vermeld.
Artikel 3
Deze beschikking is van toepassing van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
Artikel 4
Deze beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gedaan te Brussel, 15 december 2008.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1.
(2) PB C 114 van 9.5.2008, blz. 15.
(3) PB L 88 van 29.3.2007, blz. 51.
BIJLAGE I
GROEPEN I EN II
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor de chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115 en andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen voor gebruik als grondstof, voor gebruik als technische hulpstof en ter vernietiging gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Avantec SA (FR) |
|
Ineos Fluor Ltd (UK) |
|
Honeywell Fluorine Products Europe (NL) |
|
Meridian Technical Services (UK) |
|
Solvay Fluor (DE) |
|
Solvay Solexis SpA (IT) |
|
Syngenta Crop Protection (UK) |
|
Tazzetti Fluids Srl (IT) |
|
Trédi Séché global solutions (FR) |
|
Unitor Servicios Navales (ES) |
|
Unitor Trading France (FR) |
|
Veolia Environmental Services (UK) |
|
Wilhelmsen Ships Services (NL) |
BIJLAGE II
GROEP III
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor halonen voor gebruik als grondstof, ter vernietiging en voor kritische toepassingen gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Avantec SA (FR) |
|
BASF Agri Production (FR) |
|
ERAS Labo (FR) |
|
Meridian Technical Services (UK) |
|
Trédi Séché global solutions (FR) |
|
Unitor Servicios Navales (ES) |
|
Unitor Trading France (FR) |
|
Poż-Pliszka (PL) |
|
Savi Technologie (PL) |
|
Total Feuerschutz (DE) |
|
Veolia Environmental Services (UK) |
|
Wilhelmsen Ships Services (NL) |
BIJLAGE III
GROEP IV
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor tetrachloorkoolstof voor gebruik als grondstof gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Dow Deutschland (DE) |
|
Fenner Dunlop (NL) |
BIJLAGE IV
GROEP V
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor 1,1,1-trichloorethaan voor gebruik als grondstof gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Arkema SA (FR) |
|
Fujifilm Electronic Materials Europe (BE) |
BIJLAGE V
GROEP VI
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor methylbromide voor gebruik als grondstof, voor quarantainedoeleinden of toepassingen ter voorbereiding van het vervoer en ter vernietiging gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Albemarle Chemicals (FR) |
|
Albemarle Europe (BE) |
|
Alfa Agricultural (EL) |
|
Bang & Bonsomer (LV) |
|
Bromotirrena S.r.l. (IT) |
|
ICL-IP Europe (ex-Eurobrom) (NL) |
|
Mebrom nv (BE) |
|
PUPH SOLFUM (PL) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
|
Veolia Environmental Services (UK) |
|
Zephyr Kereskedelmi és Szolgáltató Kft. (HU) |
BIJLAGE VI
GROEP VII
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor broomfluorkoolwaterstoffen voor gebruik als grondstof en ter vernietiging gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Chemosyntha NV (BE) |
|
Hovione Farmaciencia (PT) |
|
Veolia Environmental Services (UK) |
BIJLAGE VII
GROEP VIII
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 en Beschikking 2007/195/EG voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009 aan producenten en importeurs toegewezen invoerquota voor chloorfluorkoolwaterstoffen voor gebruik als grondstof, ter vernietiging, voor laboratoriumtoepassingen en voor andere krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2037/2000 toegestane toepassingen en aan producenten toegewezen invoerquota voor niet nieuw geproduceerde chloorfluorkoolwaterstoffen voor regeneratiedoeleinden of voor krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2037/2000 toegestane toepassingen.
Producent
|
Arkema SA (FR) |
|
Arkema Quimica (SA) |
|
DuPont de Nemours (Nederland) bv (NL) |
|
Honeywell Fluorine Products Europe bv (NL) |
|
Ineos Fluor Ltd (UK) |
|
Solvay Fluor GmbH (DE) |
|
Solvay Organics GmbH (DE) |
|
Solvay Solexis SpA (IT) |
Importeur
|
Alcobre SA (ES) |
|
Avantec SA (FR) |
|
Bay Systems Iberia (ES) |
|
Blye Engineering Co Ltd (MT) |
|
Calorie Fluor SA (FR) |
|
Dyneon (DE) |
|
Empor d.o.o. (SI) |
|
Etis d.o.o. (SI) |
|
Freolitus (LT) |
|
Galco SA (BE) |
|
G.AL. Cycle Air Ltd (CY) |
|
Harp International Ltd (UK) |
|
Linde Gaz Polska Sp. Z o.o. (PL) |
|
Kay y Sol (ES) |
|
Matero Ltd (CY) |
|
Mebrom NV (BE) |
|
Refrigerant Products Ltd (UK) |
|
SJB Energy Trading bv (NL) |
|
Sigma Aldrich Company (UK) |
|
Solquimia Iberia, S.L. (ES) |
|
Tazzetti Fluids S.r.l. (IT) |
|
Unitor Servicios Navales (ES) |
|
Unitor Trading France (FR) |
|
Veolia Environmental Services (UK) |
|
Vrec-Co Export-Import Kft. (HU) |
|
Wigmors (PL) |
|
Wilhelmsen Ships Services (NL) |
|
Zakłady Azotowe (PL) |
BIJLAGE VIII
GROEP IX
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2037/2000 aan importeurs toegewezen invoerquota voor broomchloormethaan voor gebruik als grondstof en ter vernietiging gedurende de periode van 1 januari tot en met 31 december 2009.
Onderneming
|
Albemarle Europe (BE) |
|
Chemosyntha NV (BE) |
|
ICL-IP Europe (ex-Eurobrom) (NL) |
|
Laboratorios Miret SA (LAMIRSA) (ES) |
|
Sigma Aldrich Logistik GmbH (DE) |
|
Trédi Séché global solutions (FR) |
|
Veolia Environmental Services (UK) |
BIJLAGE IX
Deze bijlage wordt niet gepubliceerd omdat zij vertrouwelijke commerciële informatie bevat.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/53 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2008
betreffende de toewijzing van de hoeveelheden gereguleerde stoffen waarvan het gebruik in de Gemeenschap in 2009 voor essentiële toepassingen is toegestaan krachtens Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 8398)
(Slechts de teksten in de Duitse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Sloveense en de Spaanse taal zijn authentiek)
(2009/52/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (1), en met name op artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Gemeenschap is reeds overgegaan tot de geleidelijke stopzetting van de productie en het verbruik van chloorfluorkoolstoffen, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, halonen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, broomfluorkoolwaterstoffen en broomchloormethaan. |
(2) |
Ieder jaar dient de Commissie te bepalen wat de essentiële toepassingen van deze gereguleerde stoffen zijn, welke hoeveelheden mogen worden gebruikt en welke bedrijven ze mogen gebruiken. |
(3) |
Besluit IV/25 van de partijen bij het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, hierna „het Protocol van Montreal” genoemd, bepaalt de criteria die door de Commissie bij de vaststelling van de essentiële toepassingen worden gehanteerd en geeft toestemming voor de productie en het verbruik van de hoeveelheden gereguleerde stoffen die nodig zijn om te voorzien in essentiële toepassingen van die stoffen in elke partij. |
(4) |
De partijen bij het Protocol van Montreal hebben toestemming gegeven voor de productie in de Europese Gemeenschap van 22 t chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) in 2009 voor de vervaardiging en het gebruik van dosisinhalatoren (MDI’s), die als essentiële toepassingen van CFK’s in de zin van Besluit IV/25 worden aangemerkt. |
(5) |
Besluit XIX/18 van de partijen bij het Protocol van Montreal staat de productie en het verbruik toe van de hoeveelheden in de bijlagen A, B en C (stoffen van de groepen II en III) van het Protocol van Montreal opgenomen gereguleerde stoffen die nodig zijn om te voorzien in essentiële toepassingen van die stoffen in het kader van analytische en laboratoriumtoepassingen zoals opgesomd in bijlage IV bij het verslag over de zevende vergadering der partijen, zulks onder de in bijlage II bij het verslag over de zesde vergadering der partijen en in de Besluiten VII/11, XI/15 en XV/5 van de partijen bij het Protocol van Montreal omschreven voorwaarden. Besluit XVII/10 van de partijen bij het Protocol van Montreal staat de productie en het verbruik toe van de hoeveelheden van de in bijlage E van het Protocol van Montreal opgenomen gereguleerde stof die nodig zijn om te voorzien in de kritische analytische en laboratoriumtoepassingen van methylbromide. |
(6) |
Overeenkomstig punt 3 van Besluit XII/2 van de partijen bij het Protocol van Montreal betreffende maatregelen om de overgang naar MDI’s zonder chloorfluorkoolstoffen te vergemakkelijken, hebben alle lidstaten het UNEP (Milieuprogramma van de Verenigde Naties) in kennis gesteld van de werkzame bestanddelen waarvoor chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) niet langer essentieel zijn ter vervaardiging van MDI’s die in de Europese Gemeenschap op de markt worden gebracht. |
(7) |
Krachtens artikel 4, lid 4, punt i), onder b), van Verordening (EG) nr. 2037/2000 mogen CFK’s niet worden gebruikt en niet op de markt worden gebracht, tenzij ze onder de in artikel 3, lid 1, van die verordening beschreven voorwaarden als essentieel worden beschouwd. Doordat is vastgesteld dat CFK’s in een aantal gevallen niet essentieel zijn, is de vraag naar CFK’s die worden gebruikt in MDI’s die in de Europese Gemeenschap op de markt worden gebracht, afgenomen. Bovendien wordt in artikel 4, lid 6, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 bepaald dat CFK-MDI’s niet mogen worden ingevoerd of op de markt mogen worden gebracht, tenzij de CFK’s in deze producten onder de in artikel 3, lid 1, beschreven voorwaarden als essentieel worden beschouwd. |
(8) |
De Commissie heeft een kennisgeving (2) gepubliceerd die gericht was tot de in de lidstaten gevestigde bedrijven die van de Commissie toestemming wensen te krijgen voor het gebruik van gereguleerde stoffen voor essentiële toepassingen in de Gemeenschap in 2009, en heeft verklaringen ontvangen met betrekking tot geplande essentiële toepassingen van gereguleerde stoffen in 2009. |
(9) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 ingestelde beheerscomité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
1. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep I (chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële medische toepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 21 360,00 ozonafbrekend vermogen (ODP)-kg.
2. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep I (chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115) en groep II (andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 60 280,8 ODP-kg.
3. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep III (halonen) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 115,7 ODP-kg.
4. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep IV (tetrachloorkoolstof) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 129 390,8 ODP-kg.
5. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep V (1,1,1-trichloorethaan) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 355,65 ODP-kg.
6. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep VI (methylbromide) die in 2009 in de Gemeenschap voor kritische analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 36,3 ODP-kg.
7. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep VII (broomfluorkoolwaterstoffen) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 57,96 ODP-kg.
8. De hoeveelheid onder Verordening (EG) nr. 2037/2000 vallende gereguleerde stoffen van groep IX (broomchloormethaan) die in 2009 in de Gemeenschap voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen mag worden gebruikt, wordt vastgesteld op 11,088 ODP-kg.
Artikel 2
De in bijlage I vermelde chloorfluorkoolstofhoudende dosisinhalatoren mogen niet op de markt worden gebracht wanneer de bevoegde instantie heeft bepaald dat chloorfluorkoolstoffen voor dosisinhalatoren op de betrokken markt niet essentieel zijn.
Artikel 3
Gedurende het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2009 gelden de volgende bepalingen:
1. |
De quota voor essentiële medische toepassingen van de chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115 worden toegewezen aan de in bijlage II vermelde ondernemingen. |
2. |
De quota voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen van de chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115 en andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen worden toegewezen aan de in bijlage III vermelde ondernemingen. |
3. |
De quota voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen van halonen worden toegewezen aan de in bijlage IV vermelde ondernemingen. |
4. |
De quota voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen van tetrachloorkoolstof worden toegewezen aan de in bijlage V vermelde ondernemingen. |
5. |
De quota voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen van 1,1,1-trichloorethaan worden toegewezen aan de in bijlage VI vermelde ondernemingen. |
6. |
De quota voor kritische analytische en laboratoriumtoepassingen van methylbromide worden toegewezen aan de in bijlage VII vermelde ondernemingen. |
7. |
De quota voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen van broomfluorkoolwaterstoffen worden toegewezen aan de in bijlage VIII vermelde ondernemingen. |
8. |
De quota voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen van broomchloormethaan worden toegewezen aan de in bijlage IX vermelde ondernemingen. |
9. |
De quota voor essentiële toepassingen van de chloorfluorkoolstoffen 11, 12, 113, 114 en 115, andere volledig gehalogeneerde chloorfluorkoolstoffen, tetrachloorkoolstof, 1,1,1-trichloorethaan, broomfluorkoolwaterstoffen en broomchloormethaan en de quota voor kritische analytische en laboratoriumtoepassingen van methylbromide worden gespecificeerd in bijlage X. |
Artikel 4
Deze beschikking is van toepassing van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
Artikel 5
Deze beschikking is gericht tot de volgende ondernemingen:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gedaan te Brussel, 18 december 2008.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1.
(2) PB C 114 van 9.5.2008, blz. 27.
BIJLAGE I
Overeenkomstig punt 3 van Besluit XII/2 van de twaalfde vergadering der partijen bij het Protocol van Montreal betreffende maatregelen om de overgang naar dosisinhalatoren (MDI’s) zonder chloorfluorkoolstoffen te vergemakkelijken, hebben de volgende landen bepaald dat CFK’s, vanwege de beschikbaarheid van geschikte MDI’s zonder CFK’s, in combinatie met de volgende werkzame bestanddelen in het kader van het Protocol niet langer als essentieel kunnen worden aangemerkt:
LIJST VAN NIET-ESSENTIËLE STOFFEN
Bron: www.unep.org/ozone/Information_for_the_Parties/3Bi_dec12-2-3.asp
Tabel 1
Kort werkende bronchodilatoire beta-agonisten
Land |
Salbutamol |
Terbutaline |
Fenoterol |
Orciprenaline |
Reproterol |
Carbuterol |
Hexoprenaline |
Pirbuterol |
Clenbuterol |
Bitolterol |
Procaterol |
België |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Bulgarije |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Cyprus |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Denemarken |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Duitsland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Estland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Finland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Frankrijk |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Griekenland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Hongarije |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Ierland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Italië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Letland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Litouwen |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Luxemburg |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Malta |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Nederland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Oostenrijk |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Polen |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Portugal |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Roemenië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Slovenië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Slowakije |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Spanje |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Tsjechië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Verenigd Koninkrijk |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Zweden |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Tabel 2
Inhalatiesteroïden
Land |
Beclomethason |
Dexamethason |
Flunisolide |
Fluticason |
Budesonide |
Triamcinolon |
België |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Bulgarije |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Cyprus |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Denemarken |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Duitsland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Estland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Finland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Frankrijk |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Griekenland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Hongarije |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Ierland |
X |
|
|
X |
|
|
Italië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Letland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Litouwen |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Luxemburg |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Malta |
|
|
|
X |
X |
|
Nederland |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Oostenrijk |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Polen |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Portugal |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Roemenië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Slovenië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Slowakije |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Spanje |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Tsjechië |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Verenigd Koninkrijk |
|
|
|
X |
|
|
Zweden |
X |
X |
X |
X |
X |
X |
Tabel 3
Niet-steroïdale ontstekingsremmers
Land |
Cromoglicinezuur |
Nedocromil |
België |
X |
X |
Bulgarije |
X |
X |
Cyprus |
X |
X |
Denemarken |
X |
X |
Duitsland |
X |
X |
Estland |
X |
X |
Finland |
X |
X |
Frankrijk |
X |
X |
Griekenland |
X |
X |
Hongarije |
X |
|
Ierland |
|
|
Italië |
X |
X |
Letland |
X |
X |
Litouwen |
X |
X |
Luxemburg |
X |
|
Malta |
|
X |
Nederland |
X |
X |
Oostenrijk |
X |
X |
Polen |
X |
X |
Portugal |
X |
|
Roemenië |
X |
X |
Slovenië |
X |
X |
Slowakije |
X |
X |
Spanje |
X |
X |
Tsjechië |
X |
X |
Verenigd Koninkrijk |
X |
X |
Zweden |
X |
X |
Tabel 4
Anticholinerge bronchodilatoren
Land |
Ipratropiumbromide |
Oxitropiumbromide |
België |
X |
X |
Bulgarije |
X |
X |
Cyprus |
X |
X |
Denemarken |
X |
X |
Duitsland |
X |
X |
Estland |
X |
X |
Finland |
X |
X |
Frankrijk |
X |
X |
Griekenland |
X |
X |
Hongarije |
X |
X |
Ierland |
X |
X |
Italië |
|
X |
Letland |
X |
X |
Litouwen |
X |
X |
Luxemburg |
X |
X |
Malta |
X |
X |
Nederland |
X |
X |
Oostenrijk |
X |
X |
Polen |
X |
X |
Portugal |
X |
|
Roemenië |
X |
X |
Slowakije |
X |
X |
Slovenië |
X |
X |
Spanje |
X |
X |
Tsjechië |
X |
X |
Verenigd Koninkrijk |
X |
X |
Zweden |
X |
X |
Tabel 5
Lang werkende bronchodilatoire beta-agonisten
Land |
Formoterol |
Salmeterol |
België |
X |
X |
Bulgarije |
X |
X |
Cyprus |
X |
X |
Denemarken |
X |
X |
Duitsland |
X |
X |
Estland |
X |
X |
Finland |
X |
X |
Frankrijk |
X |
X |
Griekenland |
X |
X |
Hongarije |
X |
X |
Ierland |
X |
X |
Italië |
X |
X |
Letland |
X |
X |
Litouwen |
X |
X |
Luxemburg |
X |
X |
Malta |
X |
X |
Nederland |
X |
X |
Oostenrijk |
X |
X |
Polen |
X |
X |
Portugal |
X |
X |
Roemenië |
X |
X |
Slovenië |
X |
X |
Slowakije |
X |
X |
Spanje |
X |
X |
Tsjechië |
X |
X |
Verenigd Koninkrijk |
X |
X |
Zweden |
X |
X |
Tabel 6
Combinaties van werkzame bestanddelen in één MDI
Land |
|
|
België |
X Alle producten |
|
Bulgarije |
X Alle producten |
|
Cyprus |
|
|
Denemarken |
X Alle producten |
|
Duitsland |
X Alle producten |
|
Estland |
|
|
Finland |
X Alle producten |
|
Frankrijk |
X Alle producten |
|
Griekenland |
|
|
Hongarije |
X Alle producten |
|
Ierland |
|
|
Italië |
Budesonide + Fenoterol |
Fluticason + Salmeterol |
Letland |
X Alle producten |
|
Litouwen |
X Alle producten |
|
Luxemburg |
X Alle producten |
|
Malta |
X Alle producten |
|
Nederland |
X Alle producten |
|
Oostenrijk |
X Alle producten |
|
Polen |
X Alle producten |
|
Portugal |
X Alle producten |
|
Roemenië |
X Alle producten |
|
Slovenië |
X Alle producten |
|
Slowakije |
X Alle producten |
|
Spanje |
|
|
Tsjechië |
X Alle producten |
|
Verenigd Koninkrijk |
|
|
Zweden |
X Alle producten |
|
BIJLAGE II
ESSENTIËLE MEDISCHE TOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep I die mogen worden gebruikt bij de productie van dosisinhalatoren (MDI’s) voor de behandeling van astma en andere chronische obstructieve longaandoeningen (COPD), worden toegewezen aan:
|
Chiesi Farmaceutici SpA (IT) |
|
Valeas SpA Pharmaceuticals (IT) |
|
(VARI) SpA — LINDAL Group Italia (IT) |
BIJLAGE III
ESSENTIËLE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van de groepen I en II die mogen worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Carlo Erba Réactifs-SDS (FR) |
|
CNRS — Groupe de physique des solides (FR) |
|
Harp International (UK) |
|
Honeywell Specialty Chemicals (DE) |
|
Ineos Fluor (UK) |
|
LGC Standards (DE) |
|
Mallinckrodt Baker (NL) |
|
Merck KGaA (DE) |
|
Mikro + Polo (SI) |
|
Panreac Química (ES) |
|
Sigma Aldrich Chimie (FR) |
|
Sigma Aldrich Company (UK) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
|
Tazzetti Fluids (IT) |
BIJLAGE IV
ESSENTIËLE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep III die mogen worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Airbus France (FR) |
|
Ineos Fluor (UK) |
|
Ministerie van Defensie (NL) |
BIJLAGE V
ESSENTIËLE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep IV die mogen worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Acros Organics (BE) |
|
Carlo Erba Réactifs-SDS (FR) |
|
Honeywell Specialty Chemicals (DE) |
|
Institut Scientifique du Service Publique (BE) |
|
Mallinckrodt Baker (NL) |
|
Merck KGaA (DE) |
|
Mikro + Polo (SI) |
|
Panreac Quimica (ES) |
|
Sigma Aldrich Chimie (FR) |
|
Sigma Aldrich Company (UK) |
|
Sigma Aldrich Laborchemikalien (DE) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
|
VWR ISAS (FR) |
BIJLAGE VI
ESSENTIËLE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep V die mogen worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Acros Organics (BE) |
|
Merck KGaA (DE) |
|
Mikro + Polo (SI) |
|
Panreac Quimica (ES) |
|
Sigma Aldrich Chimie (FR) |
|
Sigma Aldrich Company (UK) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
BIJLAGE VII
KRITISCHE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep VI die mogen worden gebruikt voor kritische analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Sigma Aldrich Chimie (FR) |
|
Sigma Aldrich Company (UK) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
BIJLAGE VIII
ESSENTIËLE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep VII die mogen worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Ineos Fluor (UK) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
|
Solvay Organics (DE) |
BIJLAGE IX
ESSENTIËLE ANALYTISCHE EN LABORATORIUMTOEPASSINGEN
Quota gereguleerde stoffen van groep IX die mogen worden gebruikt voor essentiële analytische en laboratoriumtoepassingen, worden toegewezen aan:
|
Ineos Fluor (UK) |
|
Sigma Aldrich Chimie (FR) |
|
Sigma Aldrich Company (UK) |
|
Sigma Aldrich Logistik (DE) |
BIJLAGE X
Deze bijlage wordt niet gepubliceerd omdat zij vertrouwelijke commerciële informatie bevat.
Europese Centrale Bank
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/66 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 12 december 2008
inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank
(ECB/2008/23)
(2009/53/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 29.3 en op artikel 29.4,
Gelet op de bijdrage van de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB), overeenkomstig artikel 47.2, vierde streepje van de ESCB-statuten,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2006/21 van 15 december 2006 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (1), bepaalde met ingang van 1 januari 2007 de wegingen in de verdeelsleutel voor inschrijving op het kapitaal van de ECB (hierna „wegingen in de kapitaalverdeelsleutel”, respectievelijk „kapitaalverdeelsleutel” te noemen) die werden toegekend aan de nationale centrale banken (NCB’s) die op 1 januari 2007 deel uitmaakten van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB). |
(2) |
Artikel 29.3 van de ESCB-Statuten vereist dat de wegingen in de kapitaalverdeelsleutel na de oprichting van het ESCB naar analogie van de bepalingen van artikel 29.1 van de statuten om de vijf jaar worden aangepast. De aangepaste kapitaalverdeelsleutel geldt met ingang van de eerste dag van het jaar volgende op de aanpassing. |
(3) |
De laatste aanpassing van de weging in de kapitaalverdeelsleutel overeenkomstig artikel 29.3 van de ESCB-statuten werd gemaakt in 2003 met ingang van 1 januari 2004 (2). De latere uitbreidingen van de kapitaalverdeelsleutel van de ECB overeenkomstig artikel 49.3 van de ESCB-statuten werden gemaakt met het oog op de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie (3). |
(4) |
Overeenkomstig Besluit (EG) nr. 2003/517 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de statistische gegevens die moeten worden gebruikt voor de aanpassing van de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (4), verstrekte de Commissie de ECB de te gebruiken statistische gegevens voor de vaststelling van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Afronding
Indien de Commissie gewijzigde statistische gegevens verstrekt die moeten worden gebruikt voor de aanpassing van de kapitaalverdeelsleutel en het totaal van de cijfers niet 100 % is, wordt het verschil weggewerkt door: i) als het totaal minder is dan 100 % het kleinste aandeel met 0,0001 procentpunt te verhogen, eventueel gevolgd door eenzelfde verhoging van het op een na kleinste aandeel, enz. tot het totaal precies 100 % bedraagt, of ii) als het totaal meer dan 100 % bedraagt, het grootste aandeel met 0,0001 procentpunt te verlagen, eventueel gevolgd door eenzelfde verlaging van het op een na grootste aandeel, enz. tot het totaal precies 100 % bedraagt.
Artikel 2
Wegingen in de kapitaalverdeelsleutel
Met ingang van 1 januari 2009 geldt de volgende aan elke NCB toegekende weging in de kapitaalverdeelsleutel, zoals vastgelegd in artikel 29 van de ESCB-statuten:
— |
Nationale Bank van België/Banque Nationale de Belgique |
2,4256 % |
— |
Българска народна банка (Nationale Bank van Bulgarije) |
0,8686 % |
— |
Česká národní banka |
1,4472 % |
— |
Danmarks Nationalbank |
1,4835 % |
— |
Deutsche Bundesbank |
18,9373 % |
— |
Eesti Pank |
0,1790 % |
— |
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland |
1,1107 % |
— |
Bank of Greece |
1,9649 % |
— |
Banco de España |
8,3040 % |
— |
Banque de France |
14,2212 % |
— |
Banca d’Italia |
12,4966 % |
— |
Central Bank of Cyprus |
0,1369 % |
— |
Latvijas Banka |
0,2837 % |
— |
Lietuvos bankas |
0,4256 % |
— |
Banque centrale du Luxembourg |
0,1747 % |
— |
Magyar Nemzeti Bank |
1,3856 % |
— |
Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta |
0,0632 % |
— |
De Nederlandsche Bank |
3,9882 % |
— |
Oesterreichische Nationalbank |
1,9417 % |
— |
Narodowy Bank Polski |
4,8954 % |
— |
Banco de Portugal |
1,7504 % |
— |
Banca Națională a României |
2,4645 % |
— |
Banka Slovenije |
0,3288 % |
— |
Národná banka Slovenska |
0,6934 % |
— |
Suomen Pankki |
1,2539 % |
— |
Sveriges Riksbank |
2,2582 % |
— |
Bank of England |
14,5172 % |
Artikel 3
Slot- en overgangsbepalingen
1. Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
2. Bij dezen wordt Besluit ECB/2006/21 met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
3. Verwijzingen naar Besluit ECB/2006/21 gelden als verwijzingen naar dit besluit.
Gedaan te Frankfurt am Main, 12 december 2008.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 1.
(2) Besluit ECB/2003/17 van 18 december 2003 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (PB L 9 van 15.1.2004, blz. 27).
(3) Besluit ECB/2004/5 van 22 april 2004 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (PB L 205 van 9.6.2004, blz. 5) en Besluit ECB/2006/21.
(4) PB L 181 van 19.7.2003, blz. 43.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/69 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 12 december 2008
betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van deelnemende lidstaten
(ECB/2008/24)
(2009/54/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 28.3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2006/22 van 15 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van deelnemende lidstaten (1), bepaalde in welke vorm en in hoeverre de nationale centrale banken (NCB’s) van de lidstaten die de euro hebben aangenomen (hierna de „NCB’s van deelnemende lidstaten” te noemen), op 1 januari 2007 het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) dienden te storten. |
(2) |
Besluit ECB/2008/23 van 12 december 2008 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (2), voorziet met ingang van 1 januari 2009 in de aanpassing van de sleutel voor inschrijving op het kapitaal van de ECB (hierna de „kapitaalverdeelsleutel” te noemen) overeenkomstig artikel 29.3 van de ESCB-statuten en stelt met ingang van 1 januari 2009 de aan elke NCB toegewezen weging van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel vast (hierna de „weging in de kapitaalverdeelsleutel” te noemen). |
(3) |
Het geplaatste kapitaal van de ECB bedraagt EUR 5 760 652 402,58. |
(4) |
De aangepaste kapitaalverdeelsleutel van de ECB vereist de vaststelling van een nieuw ECB-besluit dat Besluit ECB/2006/22 met ingang van 1 januari 2009 intrekt en bepaalt in welke vorm en in hoeverre de NCB’s van deelnemende lidstaten op 1 januari 2009 het kapitaal van de ECB dienen te volstorten. |
(5) |
Ingevolge artikel 1 van Beschikking 2008/608/EG van de Raad van 8 juli 2008, overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009 (3), voldoet Slowakije aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro en worden de in artikel 4 van het Toetredingsverdrag (4) van 2003 bedoelde derogaties van Slowakije met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken. |
(6) |
Overeenkomstig Besluit ECB/2008/33 van 31 december 2008 inzake de storting van kapitaal, de overdracht van externe reserves en de bijdrage aan de reserves en voorzieningen van de Europese Centrale Bank door Národná banka Slovenska (5) is Národná banka Slovenska gehouden met ingang van 1 januari 2009 het resterende aandeel van haar inschrijving op het kapitaal van de ECB te storten, waarbij rekening wordt gehouden met de aangepaste verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Mate en vorm van het gestorte kapitaal
Elke deelnemende NCB stort op 1 januari 2009 haar inschrijving op het kapitaal van de ECB volledig. Rekening houdend met de wegingen in de kapitaalverdeelsleutel zoals vastgelegd in artikel 2 van Besluit ECB/2008/23, stort elke deelnemende NCB op 1 januari 2009 het naast haar naam in de volgende tabel vermelde bedrag:
Deelnemende NCB |
(EUR) |
Nationale Bank van België/Banque Nationale de Belgique |
139 730 384,68 |
Deutsche Bundesbank |
1 090 912 027,43 |
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland |
63 983 566,24 |
Bank of Greece |
113 191 059,06 |
Banco de España |
478 364 575,51 |
Banque de France |
819 233 899,48 |
Banca d’Italia |
719 885 688,14 |
Central Bank of Cyprus |
7 886 333,14 |
Banque centrale du Luxembourg |
10 063 859,75 |
Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta |
3 640 732,32 |
De Nederlandsche Bank |
229 746 339,12 |
Oesterreichische Nationalbank |
111 854 587,70 |
Banco de Portugal |
100 834 459,65 |
Banka Slovenije |
18 941 025,10 |
Národná banka Slovenska |
39 944 363,76 |
Suomen Pankki |
72 232 820,48 |
Artikel 2
Aanpassing van het gestorte kapitaal
1. Gezien elke deelnemende NCB, met uitzondering van Národná banka Slovenska, reeds haar aandeel in het geplaatste kapitaal van de ECB volledig gestort heeft zoals van toepassing tot en met 31 december 2008 op grond van Besluit ECB/2006/22, zullen al deze centrale banken, met uitzondering van Národná banka Slovenska, hetzij een additioneel bedrag aan de ECB overmaken, of een bedrag terugkrijgen van de ECB, al naargelang de situatie, om uit te komen op de in de tabel in artikel 1 genoemde bedragen. De storting van kapitaal door Národná banka Slovenska is geregeld in Besluit ECB/2008/33.
2. Alle overschrijvingen uit hoofde van dit artikel geschieden overeenkomstig Besluit ECB/2008/25 van 12 december 2008 betreffende de modaliteiten en voorwaarden voor de overdracht van aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank tussen de nationale centrale banken en de aanpassing van het gestorte kapitaal (6).
Artikel 3
Slotbepalingen
1. Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
2. Bij dezen wordt Besluit ECB/2006/22 met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
3. Verwijzingen naar Besluit ECB/2006/22 gelden als verwijzingen naar dit besluit.
Gedaan te Frankfurt am Main, 12 december 2008.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 3.
(2) Zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad.
(3) PB L 195 van 24.7.2008, blz. 24.
(4) Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33).
(5) Zie bladzijde 83 van het Publicatieblad.
(6) Zie bladzijde 71 van dit Publicatieblad.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/71 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 12 december 2008
betreffende de modaliteiten en de voorwaarden voor de overdracht van aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank tussen de nationale centrale banken en de aanpassing van het gestorte kapitaal
(ECB/2008/25)
(2009/55/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op artikel 28.5,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2008/23 van 12 december 2008 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (1), voorziet met ingang van 1 januari 2004 in een aanpassing van de aan de nationale centrale banken (NCB’s) toegekende wegingen in de sleutel voor inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) (hierna „wegingen in de kapitaalverdeelsleutel”, respectievelijk „kapitaalverdeelsleutel” te noemen). Voor deze aanpassing moet de Raad van bestuur de voorwaarden bepalen voor overdrachten van aandelen in het kapitaal tussen de NCB’s die leden zijn van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) op 31 december 2008 ter garantie dat de verdeling van deze aandelen overeenkomt met de uitgevoerde aanpassingen. Bijgevolg is de vaststelling van een nieuw ECB-besluit vereist dat Besluit ECB/2006/23 van 15 december 2006 betreffende de modaliteiten en voorwaarden voor de overdracht van aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank tussen de nationale centrale banken en de aanpassing van het gestorte kapitaal (2) met ingang van 1 januari 2009 intrekt. |
(2) |
Besluit ECB/2008/24 van 12 december 2008 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van deelnemende lidstaten (3), bepaalt in welke vorm en in hoeverre de NCB’s van de lidstaten die de euro hebben aangenomen (hierna de „NCB’s van deelnemende lidstaten” te noemen), het kapitaal van de ECB op grond van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel dienen te storten. Besluit ECB/2008/28 van 15 december 2008 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van de niet-deelnemende lidstaten (4), bepaalt het percentage dat de NCB’s van de lidstaten die de euro op 1 januari 2009 niet hebben aangenomen (hierna de „niet-NCB’s van deelnemende lidstaten” te noemen) op grond van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel op 1 januari 2009 dienen te storten. |
(3) |
De NCB’s van deelnemende lidstaten, met uitzondering van Národná banka Slovenska, hebben hun aandelen in het geplaatste kapitaal van de ECB reeds gestort, zoals vereist uit hoofde van Besluit ECB/2006/22 van 15 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van deelnemende lidstaten (5). Gezien dit feit stipuleert artikel 2, lid 1, van Besluit ECB/2008/24 dat een deelnemende NCB hetzij een additioneel bedrag dient over te maken aan de ECB, dan wel van de ECB een bedrag dient terug te krijgen, al naargelang de situatie, teneinde uit te komen op de in de tabel in artikel 1 van Besluit ECB/2008/24 genoemde bedragen. |
(4) |
Voorts bepalen artikel 2, leden 1 en 2, van Besluit ECB/2008/33 van 31 december 2008 inzake de storting van kapitaal, de overdracht van externe reserves en de bijdrage aan de reserves en voorzieningen van de Europese Centrale Bank (6) door Národná banka Slovenska, dat Národná banka Slovenska die vanaf 1 januari 2009 een deelnemende NCB zal zijn, gehouden is om het resterende deel van haar inschrijving op het kapitaal van de ECB te storten om uit te komen op het bedrag dat naast haar naam staat vermeld in de tabel in artikel 1 van Besluit ECB/2008/24, rekening houdend met de uitgebreide kapitaalverdeelsleutel. |
(5) |
Evenzo hebben de NCB’s van niet-deelnemende lidstaten hun aandelen in het geplaatste kapitaal van de ECB reeds gestort, zoals vereist uit hoofde van Besluit ECB/2006/26 van 18 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van niet-deelnemende lidstaten (7). Gezien dit feit stipuleert artikel 2, lid 1, van Besluit ECB/2008/28 dat elke van hen hetzij een additioneel bedrag dienen over te maken aan de ECB, dan wel van de ECB een bedrag dienen te ontvangen, al naargelang de situatie, teneinde uit te komen op de in de tabel in artikel 1 van Besluit ECB/2008/28 genoemde bedragen. |
(6) |
Besluit ECB/2003/20 van 18 december 2003 betreffende de modaliteiten en de voorwaarden voor de overdracht van aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank tussen de nationale centrale banken en de aanpassing van het gestorte kapitaal (8), werd stilzwijgend ingetrokken door Besluit ECB/2004/7 van 22 april 2004 betreffende de modaliteiten en de voorwaarden voor de overdracht van aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank tussen de nationale centrale banken en de aanpassing van het gestorte kapitaal (9). Voor de duidelijkheid zou Besluit ECB/2003/20 uitdrukkelijk met terugwerkende kracht moeten ingetrokken worden, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Overdracht van aandelen in het kapitaal
Gezien het aandeel in het kapitaal van de ECB waarop elke NCB op 31 december 2008 zal hebben ingeschreven en het aandeel in het kapitaal van de ECB waarop elke NCB met ingang van 1 januari 2009 zal inschrijven als gevolg van de aanpassing van de wegingen in de kapitaalverdeelsleutel zoals vastgelegd in artikel 2 van Besluit ECB/2008/23, dragen de NCB’s onderling aandelen in het kapitaal over door middel van overdrachten naar en zijdens de ECB, teneinde te verzekeren dat de verdeling van de aandelen in het kapitaal met ingang van 1 januari 2009 overeenkomt met de aangepaste wegingen. Ingevolge dit artikel en zonder dat zulks enige verdere formaliteit of handeling vereist, draagt elke NCB te dien einde met ingang van 1 januari 2009 het naast haar naam in de vierde kolom van de in de tabel in bijlage I bij dit besluit vermelde aandeel in het geplaatste kapitaal van de ECB over, dan wel ontvangt zij dat aandeel, waarbij „+” verwijst naar een aandeel in het kapitaal dat de ECB aan de NCB overdraagt en „–” verwijst naar een aandeel in het kapitaal dat de NCB aan de ECB overdraagt.
Artikel 2
Aanpassing van het gestorte kapitaal
1. Gezien het door elke NCB gestorte kapitaal van de ECB en het kapitaal van de ECB dat elke NCB op 1 januari 2009 stort krachtens artikel 1 van Besluit ECB/2008/24 voor de NCB’s van deelnemende lidstaten, respectievelijk krachtens artikel 1 van Besluit ECB/2008/28 voor de NCB’s van niet-deelnemende lidstaten, zal elke NCB op de eerste transactiedag van het Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer system (TARGET2) na 1 januari 2009 ofwel het naast haar naam in de vierde kolom van de tabel in bijlage II bij dit besluit vermelde nettobedrag overdragen, dan wel zal ze dat bedrag ontvangen, waarbij „+” verwijst naar een bedrag dat de NCB aan de ECB overmaakt en „–” verwijst naar een bedrag dat de ECB aan die NCB overmaakt.
2. Op de eerste TARGET2 openingsdag na 1 januari 2009 zullen de ECB en de NCB’s die een bedrag moeten overdragen krachtens paragraaf 1 elk apart de rente op de respectievelijke bedragen, verschuldigd over de periode van 1 januari 2009 tot de datum van de overdracht, overmaken. De partijen die deze interest overmaken dan wel ontvangen, zijn dezelfde partijen die de bedragen waarop de interest verschuldigd is, overmaken dan wel ontvangen.
Artikel 3
Algemene bepalingen
1. De overdrachten beschreven in artikel 2 zullen gebeuren via TARGET2.
2. Indien een NCB geen toegang heeft tot TARGET2, worden de bedragen omschreven in artikel 2 overgedragen door de creditering van een bankrekening die de ECB of NCB te zijner tijd bekend zullen maken.
3. Eventuele lopende interest ingevolge artikel 2, lid 2, wordt dagelijks berekend middels het werkelijk aantal dagen/360-dagtellingsconventie tegen een percentage dat gelijk is aan de marginale rentevoet die het Eurosysteem voor diens meest recente basis-herfinancieringstransactie hanteerde.
4. De ECB en de NCB’s die ingevolge artikel 2 gehouden zijn een overschrijving uit te voeren, geven te zijner tijd de noodzakelijke instructies voor het naar behoren en tijdig uitvoeren van een dergelijke overschrijving.
Artikel 4
Slotbepaling
1. Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
2. Bij dezen wordt Besluit ECB/2006/23 met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
3. Verwijzingen naar Besluit ECB/2006/23 gelden als verwijzingen naar dit besluit.
4. Bij dezen wordt Besluit ECB/2003/20 met ingang van 23 april 2004 ingetrokken.
Gedaan te Frankfurt am Main, 12 december 2008.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) Zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad.
(2) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 5.
(3) Zie bladzijde 69 van dit Publicatieblad.
(4) Zie bladzijde 81 van dit Publicatieblad.
(5) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 3.
(6) Zie bladzijde 75 van dit Publicatieblad.
(7) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 15.
(8) PB L 9 van 15.1.2004, blz. 32.
(9) PB L 205 van 9.6.2004, blz. 9.
BIJLAGE I
GEPLAATST KAPITAAL VAN DE NCB’S
|
Aandeel waarop op 31 december 2008 is ingeschreven (EUR) |
Aandeel waarop met ingang van 1 januari 2009 is ingeschreven (EUR) |
Over te dragen aandeel (EUR) |
NCB van een deelnemende lidstaat |
|||
Nationale Bank van België/Banque nationale de Belgique |
142 334 199,56 |
139 730 384,68 |
–2 603 814,88 |
Deutsche Bundesbank |
1 182 149 240,19 |
1 090 912 027,43 |
–91 237 212,76 |
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland |
51 183 396,60 |
63 983 566,24 |
+12 800 169,64 |
Bank of Greece |
104 659 532,85 |
113 191 059,06 |
+8 531 526,21 |
Banco de España |
434 917 735,09 |
478 364 575,51 |
+43 446 840,42 |
Banque de France |
828 813 864,42 |
819 233 899,48 |
–9 579 964,94 |
Banca d’Italia |
721 792 464,09 |
719 885 688,14 |
–1 906 775,95 |
Central Bank of Cyprus |
7 195 054,85 |
7 886 333,14 |
+ 691 278,29 |
Banque centrale du Luxembourg |
9 073 027,53 |
10 063 859,75 |
+ 990 832,22 |
Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta |
3 583 125,79 |
3 640 732,32 |
+57 606,53 |
De Nederlandsche Bank |
224 302 522,60 |
229 746 339,12 |
+5 443 816,52 |
Oesterreichische Nationalbank |
116 128 991,78 |
111 854 587,70 |
–4 274 404,08 |
Banco de Portugal |
98 720 300,22 |
100 834 459,65 |
+2 114 159,43 |
Banka Slovenije |
18 399 523,77 |
18 941 025,10 |
+ 541 501,33 |
Národná banka Slovenska |
38 970 813,50 |
39 944 363,76 |
+ 973 550,26 |
Suomen Pankki |
71 708 601,11 |
72 232 820,48 |
+ 524 219,37 |
NCB van een niet-deelnemende lidstaat |
|||
Българска народна банка (Nationale Bank van Bulgarije) |
50 883 842,67 |
50 037 026,77 |
– 846 815,90 |
Česká národní banka |
79 957 855,35 |
83 368 161,57 |
+3 410 306,22 |
Danmarks Nationalbank |
87 204 756,07 |
85 459 278,39 |
–1 745 477,68 |
Eesti Pank |
9 810 391,04 |
10 311 567,80 |
+ 501 176,76 |
Latvijas Banka |
16 204 715,21 |
16 342 970,87 |
+ 138 255,66 |
Lietuvos bankas |
24 068 005,74 |
24 517 336,63 |
+ 449 330,89 |
Magyar Nemzeti Bank |
75 700 733,22 |
79 819 599,69 |
+4 118 866,47 |
Narodowy Bank Polski |
280 820 283,32 |
282 006 977,72 |
+1 186 694,40 |
Banca Națională a României |
145 099 312,72 |
141 971 278,46 |
–3 128 034,26 |
Sveriges Riksbank |
134 298 089,46 |
130 087 052,56 |
–4 211 036,90 |
Bank of England |
802 672 023,82 |
836 285 430,59 |
+33 613 406,77 |
Totaal (1) |
5 760 652 402,58 |
5 760 652 402,58 |
0 |
(1) Vanwege afronding kan er een verschil optreden tussen de totalen en de som van alle vermelde cijfers.
BIJLAGE II
GESTORT KAPITAAL VAN DE NCB’S
|
Op 31 december 2008 gestort aandeel (EUR) |
Met ingang van 1 januari 2009 gestort aandeel (EUR) |
Bedrag van overschrijving (EUR) |
Deelnemende NCB |
|||
Nationale Bank van België/Banque nationale de Belgique |
142 334 199,56 |
139 730 384,68 |
–2 603 814,88 |
Deutsche Bundesbank |
1 182 149 240,19 |
1 090 912 027,43 |
–91 237 212,76 |
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland |
51 183 396,60 |
63 983 566,24 |
+12 800 169,64 |
Bank of Greece |
104 659 532,85 |
113 191 059,06 |
+8 531 526,21 |
Banco de España |
434 917 735,09 |
478 364 575,51 |
+43 446 840,42 |
Banque de France |
828 813 864,42 |
819 233 899,48 |
–9 579 964,94 |
Banca d’Italia |
721 792 464,09 |
719 885 688,14 |
–1 906 775,95 |
Central Bank of Cyprus |
7 195 054,85 |
7 886 333,14 |
+ 691 278,29 |
Banque centrale du Luxembourg |
9 073 027,53 |
10 063 859,75 |
+ 990 832,22 |
Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta |
3 583 125,79 |
3 640 732,32 |
+57 606,53 |
De Nederlandsche Bank |
224 302 522,60 |
229 746 339,12 |
+5 443 816,52 |
Oesterreichische Nationalbank |
116 128 991,78 |
111 854 587,70 |
–4 274 404,08 |
Banco de Portugal |
98 720 300,22 |
100 834 459,65 |
+2 114 159,43 |
Banka Slovenije |
18 399 523,77 |
18 941 025,10 |
+ 541 501,33 |
Národná banka Slovenska |
2 727 956,95 |
39 944 363,76 |
+37 216 406,81 |
Suomen Pankki |
71 708 601,11 |
72 232 820,48 |
+ 524 219,37 |
NCB van een niet-deelnemende lidstaat |
|||
Българска народна банка (Bulgarian National Bank) |
3 561 868,99 |
3 502 591,87 |
–59 277,12 |
Česká národní banka |
5 597 049,87 |
5 835 771,31 |
+ 238 721,44 |
Danmarks Nationalbank |
6 104 332,92 |
5 982 149,49 |
– 122 183,43 |
Eesti Pank |
686 727,37 |
721 809,75 |
+35 082,38 |
Latvijas Banka |
1 134 330,06 |
1 144 007,96 |
+9 677,90 |
Lietuvos bankas |
1 684 760,40 |
1 716 213,56 |
+31 453,16 |
Magyar Nemzeti Bank |
5 299 051,33 |
5 587 371,98 |
+ 288 320,65 |
Narodowy Bank Polski |
19 657 419,83 |
19 740 488,44 |
+83 068,61 |
Banca Națională a României |
10 156 951,89 |
9 937 989,49 |
– 218 962,40 |
Sveriges Riksbank |
9 400 866,26 |
9 106 093,68 |
– 294 772,58 |
Bank of England |
56 187 041,67 |
58 539 980,14 |
+2 352 938,47 |
Totaal (1) |
4 137 159 937,99 |
4 142 260 189,23 |
+5 100 251,24 |
(1) Vanwege afronding kan er een verschil optreden tussen de totalen en de som van alle vermelde cijfers.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/75 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 12 december 2008
houdende wijziging van Besluit ECB/2001/15 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten
(ECB/2008/26)
(2009/56/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENRALE BANK,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 106, lid 1,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 16,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2008/23 van 12 december 2008 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (1), voorziet met ingang van 1 januari 2009 in de aanpassing van de sleutel voor inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) (hierna de „kapitaalverdeelsleutel” te noemen) overeenkomstig artikel 29.3 van de ESCB-statuten en stelt met ingang van 1 januari 2009 de aan elke nationale centrale bank (NCB) toegewezen nieuwe weging van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel vast (hierna de „weging in de kapitaalverdeelsleutel” te noemen). |
(2) |
Ingevolge artikel 1 van het Besluit 2008/608/EG van de Raad van 8 juli 2008, overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009 (2), voldoet Slowakije aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro en worden de in artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 (3) bedoelde derogaties van Slowakije met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken, |
(3) |
Artikel 1, onder d), van Besluit ECB/2001/15 van 6 december 2001 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (4) definieert de „verdeelsleutel voor de toedeling van bankbiljetten” onder verwijzing naar de bijlage bij dat besluit houdende de specificatie van de verdeelsleutel zoals die vanaf 1 januari 2008 van toepassing is. Aangezien nieuwe wegingen in de kapitaalverdeelsleutel zullen gelden vanaf 1 januari 2009 en aangezien Slowakije op deze datum de euro zal aannemen, dient Besluit ECB/2001/15 te worden gewijzigd, teneinde de met ingang van 1 januari 2009 van toepassing zijnde verdeelsleutel voor de toedeling van bankbiljetten te bepalen, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Besluit ECB/2001/15
Besluit ECB/2001/15 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
De laatste zin van artikel 1, onder d), wordt als volgt vervangen: „De bijlage bij dit besluit legt de met ingang van 1 januari 2009 toepasselijke verdeelsleutel voor de toedeling van bankbiljetten vast.”. |
2. |
De bijlage bij Besluit ECB/2001/15 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit. |
Artikel 2
Slotbepaling
Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 12 december 2008.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) Zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad.
(2) PB L 195 van 24.7.2008, blz. 24.
(3) Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33).
(4) PB L 337 van 20.12.2001, blz. 52.
BIJLAGE
VERDEELSLEUTEL VOOR TOEDELING VAN BANKBILJETTEN VANAF 1 JANUARI 2009
Europese Centrale Bank |
8,0000 % |
Nationale Bank van België/Banque Nationale de Belgique |
3,1975 % |
Deutsche Bundesbank |
24,9630 % |
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland |
1,4640 % |
Bank of Greece |
2,5900 % |
Banco de España |
10,9465 % |
Banque de France |
18,7465 % |
Banca d’Italia |
16,4730 % |
Central Bank of Cyprus |
0,1805 % |
Banque centrale du Luxembourg |
0,2305 % |
Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta |
0,0835 % |
De Nederlandsche Bank |
5,2575 % |
Oesterreichische Nationalbank |
2,5595 % |
Banco de Portugal |
2,3075 % |
Banka Slovenije |
0,4335 % |
Národná banka Slovenska |
0,9140 % |
Suomen Pankki |
1,6530 % |
Totaal |
100,0000 % |
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/77 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 12 december 2008
betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de bijdrage aan het geaccumuleerde eigen vermogen van de Europese Centrale Bank en voor de aanpassing van de vorderingen van de nationale centrale banken ter grootte van de overgedragen externe reserves
(ECB/2008/27)
(2009/57/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 30,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2008/23 van 12 december 2008 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) (1), voorziet met ingang van 1 januari 2009 in de aanpassing van de sleutel voor inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) (hierna de „kapitaalverdeelsleutel” te noemen) overeenkomstig artikel 29.3 van de ESCB-Statuten en stelt met ingang van 1 januari 2009 de aan elke nationale centrale bank (NCB) toegewezen nieuwe weging van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel vast (hierna de „weging in de kapitaalverdeelsleutel” te noemen). |
(2) |
De aanpassingen aan de wegingen in de kapitaalverdeelsleutel en de resulterende wijzigingen in de aandelen van de NCB's in het geplaatste kapitaal van de ECB nopen tot een aanpassing van de vorderingen die de ECB ingevolge artikel 30.3 van de ESCB-statuten aan de deelnemende lidstaten die de euro aangenomen hebben (verder de „NCB’s van deelnemende lidstaten”) heeft toegekend ter grootte van de bijdrage van de NCB’s van deelnemende lidstaten tot de externe reserves van de ECB (hierna de „vorderingen” te noemen). |
(3) |
Die NCB’s van deelnemende lidstaten, wier procentuele aandeel in de aangepaste kapitaalverdeelsleutel vanwege de aanpassing stijgt, dienen derhalve ter compensatie een overschrijving aan de ECB uit te voeren, terwijl de ECB ter compensatie een overschrijving dient uit te voeren aan die NCB’s van deelnemende lidstaten wier procentuele aandeel in de aangepaste kapitaalverdeelsleutel daalt. |
(4) |
Overeenkomstig de aan de ESCB-statuten ten grondslag liggende algemene beginselen van billijkheid, gelijke behandeling en de bescherming van gewettigd vertrouwen, dienen die NCB’s van deelnemende lidstaten wier relatieve aandeel in het geaccumuleerde eigen vermogen van de ECB stijgt ten gevolge van de voornoemde aanpassingen, eveneens ter compensatie een overschrijving uit te voeren aan die NCB’s van deelnemende lidstaten wier relatieve aandeel daalt. |
(5) |
Ter berekening van de aanpassing van de waarde van het aandeel van elke NCB van een deelnemende lidstaat in het geaccumuleerde eigen vermogen van de ECB, dienen de respectieve wegingen in de kapitaalverdeelsleutel van elke NCB van een deelnemende lidstaat tot en met 31 december 2008 en met ingang van 1 januari 2009 te worden uitgedrukt als een percentage van het totale kapitaal van de ECB waarmee alle NCB’s van deelnemende lidstaten hebben ingeschreven. |
(6) |
Bijgevolg is de vaststelling van een nieuw ECB-besluit vereist ter intrekking van Besluit ECB/2006/24 van 15 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de bijdrage aan het geaccumuleerde eigen vermogen van de Europese Centrale Bank en ter bepaling van de aanpassing van de vorderingen van de nationale centrale banken ter grootte van de overgedragen externe reserves (2). |
(7) |
Ingevolge artikel 1 van Beschikking 2008/608/EG van de Raad van 8 juli 2008, overeenkomstig artikel 122, lid 2 van het Verdrag, betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009 (3), wordt de in artikel 4 van het Toetredingsverdrag van 2003 (4) bedoelde derogatie van Slowakije met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
In dit besluit wordt bedoeld met:
a) |
„geaccumuleerd eigen vermogen”: het totaal van de reserves, herwaarderingsrekeningen en voorzieningen ter grootte van de reserves van de ECB, zoals door de ECB berekend op 31 december 2008. De reserves van de ECB en haar met reserves gelijkgestelde voorzieningen omvatten, zonder afbreuk te doen aan het algemene karakter van het „geaccumuleerd vermogen”, het Algemeen Reservefonds en de met reserves gelijkgestelde voorziening voor wisselkoers-, rente- en goudprijsrisico’s; |
b) |
„overschrijvingsdatum”: de tweede werkdag volgende op de goedkeuring van de jaarrekening van de ECB door de Raad van bestuur voor het boekjaar 2008. |
Artikel 2
Bijdrage aan de reserves en voorzieningen van de ECB
1. Indien het aandeel van een NCB van een deelnemende lidstaat in het geaccumuleerde eigen vermogen stijgt vanwege de stijging van haar weging in de kapitaalverdeelsleutel met ingang van 1 januari 2009, maakt die NCB op de overschrijvingsdatum het overeenkomstig lid 3 vastgestelde bedrag over aan de ECB.
2. Indien het aandeel van een NCB van een deelnemende lidstaat in het geaccumuleerde eigen vermogen daalt vanwege de daling van haar weging in de kapitaalverdeelsleutel met ingang van 1 januari 2009, ontvangt die NCB op de overschrijvingsdatum het overeenkomstig lid 3 vastgestelde bedrag van de ECB.
3. Op of voor de dag waarop de Raad van bestuur de jaarrekening van de ECB voor het boekjaar 2008 goedkeurt, berekent de ECB, en bevestigt zulks aan elke NCB van een deelnemende lidstaat, hetzij het bedrag dat die NCB aan de ECB dient over te maken, ingeval lid 1 van toepassing is, dan wel het bedrag dat die NCB van de ECB dient te ontvangen, ingeval lid 2 van toepassing is. Behoudens afronding, wordt elk over te maken of te ontvangen bedrag berekend door de waarde van het geaccumuleerde eigen vermogen te vermenigvuldigen met het absolute verschil tussen de weging in de kapitaalverdeelsleutel van elke NCB van een deelnemende lidstaat op 31 december 2008 en haar weging in de kapitaalverdeelsleutel met ingang van 1 januari 2009 en de uitkomst te delen door 100.
4. Elk in lid 3 genoemd bedrag is op 1 januari 2009 in euro verschuldigd, maar wordt effectief overgemaakt op de overschrijvingsdatum.
5. Indien zij ingevolge lid 1 of lid 2 gehouden is tot overmaking van een bedrag, maakt een NCB van een deelnemende lidstaat, dan wel de ECB, op de overschrijvingsdatum daarnaast eveneens over de periode van 1 januari 2009 tot en met de overschrijvingsdatum lopende interest over op de bedragen, die respectievelijk door die NCB van een deelnemende lidstaat, dan wel door de ECB verschuldigd zijn. De partijen die deze interest overmaken dan wel ontvangen, zijn dezelfde partijen die de bedragen waarop de interest verschuldigd is, overmaken dan wel ontvangen.
6. Indien het geaccumuleerde eigen vermogen minder dan nul bedraagt, geschiedt de verrekening van de ingevolge lid 3 en lid 5 over te maken of te ontvangen bedragen in de tegengestelde richting van de in lid 3 en lid 5 vastgestelde bedragen.
Artikel 3
Aanpassing van de vorderingen ter grootte van de overgedragen externe reserves
1. Aangezien de aanpassing van de vorderingen ter grootte van de overgedragen externe reserves voor Národná banka Slovenska gereguleerd zal worden door Besluit ECB/2008/33 van 31 december 2008 inzake de storting van kapitaal, de overdracht van externe reserves en de bijdrage aan de reserves en voorzieningen van de Europese Centrale Bank door Národná banka Slovenska (5), regelt dit artikel de aanpassing van de vorderingen ter grootte van de door de andere NCB’s van deelnemende lidstaten overgedragen externe reserves.
2. De vorderingen van de NCB’s van deelnemende lidstaten worden met ingang van 1 januari 2009 aangepast, zulks overeenkomstig hun aangepaste wegingen in de kapitaalverdeelsleutel. De waarde van de vorderingen van de NCB’s van deelnemende lidstaten met ingang van 1 januari 2009 is vastgelegd in de derde kolom van de tabel in de bijlage bij dit Besluit.
3. Zonder enige verdere formaliteit of handeling wordt elke NCB van een deelnemende lidstaat ingevolge deze bepaling verondersteld op 1 januari 2009 de absolute waarde van de naast haar naam in de vierde kolom van de tabel in de bijlage bij dit besluit vermelde (in euro luidende) vordering overgemaakt, dan wel ontvangen te hebben, waarbij „—” verwijst naar een vordering die de betreffende NCB aan de ECB overdraagt en „+” verwijst naar een vordering die de ECB aan de betreffende NCB overdraagt.
4. Op de eerste transactiedag van het Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer system (TARGET2) na 1 januari 2009 maakt elke NCB van een deelnemende lidstaat de absolute waarde van het naast haar naam in de vierde kolom van de tabel in de bijlage bij dit besluit vermelde (in euro luidende) bedrag over, dan wel ontvangt ze dat bedrag, waarbij „+” verwijst naar een bedrag dat de NCB van een deelnemende lidstaat aan de ECB overmaakt en „—” verwijst naar een bedrag dat de ECB aan de NCB van een deelnemende lidstaat overmaakt.
5. Op de eerste openingsdag van TARGET2 na 1 januari 2009 zullen de ECB en de NCB’s van deelnemende lidstaten die ingevolge lid 4 gehouden zijn tot het overmaken van bedragen ook afzonderlijk de eventuele interest over de periode van 1 januari 2009 tot op de datum van deze overdracht op de respectievelijke bedragen verschuldigd door de ECB of dergelijke NCB’s van deelnemende lidstaten overmaken. De partijen die deze interest overmaken dan wel ontvangen, zijn dezelfde partijen die de bedragen waarop de interest verschuldigd is, overmaken dan wel ontvangen.
Artikel 4
Algemene bepalingen
1. De lopende interest ingevolge artikel 2, lid 5 en artikel 3, lid 5 wordt dagelijks berekend middels de werkelijk aantal dagen/360-dagtellingsconventie tegen een percentage dat gelijk is aan de marginale rentevoet die het Eurosysteem voor diens meest recente basis-herfinancieringstransactie hanteerde.
2. Elke cessie krachtens artikel 2, lid 1, lid 2 en lid 5 en artikel 3, lid 4 en 5 zullen separaat gebeuren via TARGET2.
3. De ECB en de NCB’s van deelnemende lidstaten die gehouden zijn overschrijvingen uit te voeren zoals bedoeld in lid 2, geven te zijner tijd de noodzakelijke instructies voor het naar behoren en tijdig uitvoeren van dergelijke overschrijvingen.
Artikel 5
Slotbepalingen
1. Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
2. Bij dezen wordt Besluit ECB/2006/24 met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
3. Verwijzingen naar Besluit ECB/2006/24 gelden als verwijzingen naar dit besluit.
Gedaan te Frankfurt am Main, 12 december 2008.
De President van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) Zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad.
(2) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 9.
(3) PB L 195 van 24.7.2008, blz. 24.
(4) Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33).
(5) Zie bladzijde 83 van dit Publicatieblad.
BIJLAGE
VORDERINGEN TER GROOTTE VAN DE AAN DE ECB OVERGEDRAGEN EXTERNE RESERVES
NCB van een deelnemende lidstaat |
Vordering ter grootte van de aan de ECB overgedragen externe reserves, op 31 december 2008 (EUR) |
Vordering ter grootte van de aan de ECB overgedragen externe reserves, met ingang van 1 januari 2009 (EUR) |
Bedrag van overschrijving (EUR) |
Nationale Bank van België/Banque Nationale de Belgique |
1 423 341 995,63 |
1 397 303 846,77 |
–26 038 148,86 |
Deutsche Bundesbank |
11 821 492 401,85 |
10 909 120 274,33 |
– 912 372 127,52 |
Central Bank and Financial Services Authority of Ireland |
511 833 965,97 |
639 835 662,35 |
+ 128 001 696,38 |
Bank of Greece |
1 046 595 328,50 |
1 131 910 590,58 |
+85 315 262,08 |
Banco de España |
4 349 177 350,90 |
4 783 645 755,10 |
+ 434 468 404,20 |
Banque de France |
8 288 138 644,21 |
8 192 338 994,75 |
–95 799 649,46 |
Banca d’Italia |
7 217 924 640,86 |
7 198 856 881,40 |
–19 067 759,46 |
Central Bank of Cyprus |
71 950 548,51 |
78 863 331,39 |
+6 912 782,88 |
Banque centrale du Luxembourg |
90 730 275,34 |
100 638 597,47 |
+9 908 322,13 |
Bank Ċentrali ta' Malta/Central Bank of Malta |
35 831 257,94 |
36 407 323,18 |
+ 576 065,24 |
De Nederlandsche Bank |
2 243 025 225,99 |
2 297 463 391,20 |
+54 438 165,21 |
Oesterreichische Nationalbank |
1 161 289 917,84 |
1 118 545 877,01 |
–42 744 040,83 |
Banco de Portugal |
987 203 002,23 |
1 008 344 596,55 |
+21 141 594,32 |
Banka Slovenije |
183 995 237,74 |
189 410 251,00 |
+5 415 013,26 |
Národná banka Slovenska |
0 |
399 443 637,59 (1) |
+ 399 443 637,59 |
Suomen Pankki |
717 086 011,07 |
722 328 204,76 |
+5 242 193,69 |
Totaal (2): |
40 149 615 804,58 |
40 204 457 215,43 |
54 841 410,85 |
(1) Over te maken met ingang van de in Besluit ECB/2008/33 vastgelegde datum.
(2) Vanwege afronding kan er een verschil optreden tussen de totalen en de som van alle vermelde cijfers.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/81 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 15 december 2008
betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van de niet-deelnemende lidstaten
(ECB/2008/28)
(2009/58/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de „ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 48,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Besluit ECB/2006/26 van 18 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van de niet-deelnemende lidstaten (1), bepaalde het percentage van de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) dat de nationale centrale banken van de lidstaten die niet voornemens waren op 1 januari 2007 de euro aan te nemen, gehouden waren op 1 januari 2007 te storten als bijdrage aan de operationele kosten van de ECB. |
(2) |
Besluit ECB/2008/23 van 12 december 2008 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (2), voorziet met ingang van 1 januari 2009 in de aanpassing van de sleutel voor inschrijving op het kapitaal van de ECB (hierna de „kapitaalverdeelsleutel” te noemen) overeenkomstig artikel 29.3 van de ESCB-Statuten en stelt met ingang van 1 januari 2009 de aan elke NCB toegewezen weging van de aangepaste kapitaalverdeelsleutel vast (hierna de „weging in de kapitaalverdeelsleutel” te noemen). |
(3) |
Het geplaatste kapitaal van de ECB bedraagt 5 760 652 402,58 EUR. |
(4) |
De aangepaste kapitaalverdeelsleutel vereist de vaststelling van een nieuw ECB-besluit ter intrekking van Besluit ECB/2006/26 met ingang van 1 januari 2009 intrekt en ter bepaling van het percentage van de inschrijving op het kapitaal van de ECB dat de NCB’s van de lidstaten die per 1 januari 2009 de euro niet zullen hebben aangenomen (hierna de „NCB’s van de niet-deelnemende lidstaten” te noemen), op 1 januari 2009 dienen te storten, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Mate en vorm van het gestorte kapitaal
Elke niet-deelnemende NCB stort met ingang van 1 januari 2009 7 % van haar inschrijving op het kapitaal van de ECB. Rekening houdend met de wegingen in de kapitaalverdeelsleutel zoals vastgelegd in artikel 2 van Besluit ECB/2008/23, stort elke niet-deelnemende NCB met ingang van 1 januari 2009 het naast haar naam in de volgende tabel vermelde bedrag:
NCB van een niet-deelnemende lidstaat |
(EUR) |
Българска народна банка (the Bulgarian National Bank) |
3 502 591,87 |
Česká národní banka |
5 835 771,31 |
Danmarks Nationalbank |
5 982 149,49 |
Eesti Pank |
721 809,75 |
Latvijas Banka |
1 144 007,96 |
Lietuvos bankas |
1 716 213,56 |
Magyar Nemzeti Bank |
5 587 371,98 |
Narodowy Bank Polski |
19 740 488,44 |
Banca Națională a României |
9 937 989,49 |
Sveriges Riksbank |
9 106 093,68 |
Bank of England |
58 539 980,14 |
Artikel 2
Aanpassing van het gestorte kapitaal
1. Gezien elke NCB van een niet-deelnemende lidstaat reeds 7 % van zijn aandeel in het uit hoofde van Besluit ECB/2006/26 tot en met 31 december 2008 van toepassing zijnde geplaatste kapitaal van de ECB gestort heeft, maakt ieder van hen hetzij een additioneel bedrag over aan de ECB, dan wel krijgt zij van de ECB een bedrag terug, al naar gelang de situatie, teneinde uit te komen op de in de tabel in artikel 1 genoemde bedragen.
2. Alle overdrachten uit hoofde van dit artikel geschieden overeenkomstig Besluit ECB/2008/25 van 12 december 2008 betreffende de modaliteiten en voorwaarden voor de overdracht van aandelen in het kapitaal van de Europese Centrale Bank tussen de nationale centrale banken en de aanpassing van het gestorte kapitaal (3).
Artikel 3
Slotbepalingen
1. Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
2. Bij dezen wordt Besluit ECB/2006/26 met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
3. Verwijzingen naar Besluit ECB/2006/26 gelden als verwijzingen naar dit besluit.
Gedaan te Frankfurt am Main, 15 december 2008.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 15.
(2) Zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad.
(3) Zie bladzijde 71 van dit Publicatieblad.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/83 |
BESLUIT VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
van 31 december 2008
inzake de storting van kapitaal, de overdracht van externe reserves en de bijdrage aan de reserves en voorzieningen van de Europese Centrale Bank door Národná banka Slovenska
(ECB/2008/33)
(2009/59/EG)
DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,
Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, (hierna „de ESCB-statuten”), inzonderheid op artikel 30.1, artikel 30.3, artikel 49.1 en artikel 49.2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Ingevolge artikel 1 van Besluit 2008/608/EG van de Raad van 8 juli 2008, overeenkomstig artikel 122, lid 2 van het Verdrag betreffende de aanneming van de eenheidsmunt door Slowakije op 1 januari 2009 (1), voldoet Slowakije aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro en worden de in artikel 4 van het Toetredingsverdrag (2) van 2003 bedoelde derogaties van Slowakije met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken. |
(2) |
Artikel 49.1 van de ESCB-statuten bepaalt dat de nationale centrale bank (NCB) van een lidstaat waarvan de derogatie is ingetrokken, haar aandeel in het kapitaal van de Europese Centrale Bank (ECB) stort ten belope van hetzelfde percentage als de NCB’s van andere deelnemende lidstaten. De NCB’s van de deelnemende lidstaten hebben hun aandelen in het geplaatste kapitaal van de ECB volledig gestort (3). De weging van Národná banka Slovenska in de kapitaalverdeelsleutel van de ECB is 0,6934 % krachtens artikel 2 van Besluit ECB/2008/23 van 12 december 2008 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (4). Národná banka Slovenska heeft al een deel van haar inschrijving op het kapitaal van de ECB gestort krachtens artikel 1 van Besluit ECB/2006/26 van 18 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van de niet-deelnemende lidstaten (5). Het uitstaande bedrag bedraagt derhalve 37 216 406,81 EUR, elk bedrag resulteert uit het vermenigvuldigen van het geplaatste kapitaal van de ECB (5 760 652 402,58 EUR) met de wegingen in de kapitaalverdeelsleutel van Národná banka Slovenska (0,6934 %), waarop hun reeds gestorte aandeel in het geplaatste kapitaal van de ECB in mindering wordt gebracht. |
(3) |
Artikel 49.1 in samenhang met artikel 30.1 van de ESCB-statuten, bepaalt dat de NCB van een lidstaat waarvan de derogatie is ingetrokken ook externe reserves aan de ECB moet overdragen. Ingevolge artikel 49.1 van de ESCB-statuten wordt het over te dragen bedrag bepaald door de eurowaarde tegen huidige wisselkoersen van de reeds overeenkomstig artikel 30.1 van de ESCB-statuten aan de ECB overgedragen externe reserves te vermenigvuldigen met de ratio tussen het aantal aandelen waarop de betrokken NCB heeft ingeschreven en het aantal aandelen dat de NCB’s van de andere deelnemende lidstaten al hebben volgestort. Bij de vaststelling van de „reeds overeenkomstig artikel 30.1 van de ESCB-statuten aan de ECB overgedragen externe reserves” dient gepast rekening te worden gehouden met de vorige aanpassing van de kapitaalverdeelsleutel (6) ingevolge artikel 29.3 van de ESCB-statuten en de kapitaaluitbreidingen ingevolge artikel 49.3 van de ESCB-statuten (7). Ingevolge Besluit ECB/2008/27 van 12 december 2008 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de bijdrage aan het geaccumuleerde eigen vermogen van de Europese Centrale Bank en voor de aanpassing van de vorderingen van de nationale centrale banken ter grootte van de overgedragen externe reserves (8), bedraagt dientengevolge de waarde van externe reserves in euro die al aan de ECB zijn overgedragen krachtens artikel 30.1 van de statuten 44 154 040 257,26 EUR. |
(4) |
De externe reserves die moeten overgedragen worden door Národná banka Slovenska zijn of luiden in Amerikaanse dollars en goud. |
(5) |
Artikel 30.3 van de ESCB-statuten bepaalt dat de ECB aan elke NCB van een deelnemende lidstaat een vordering toekent ter grootte van de externe reserves die zij aan de ECB heeft overgedragen. De bepalingen betreffende de denominatie en rentevergoeding van de vorderingen die al aan de NCB’s van de bestaande deelnemende lidstaten gecrediteerd werden (9) dienen ook te gelden voor de denominatie en rentevergoeding van de vordering van Národná banka Slovenska. |
(6) |
Artikel 49.2 van de ESCB-statuten bepaalt dat de NCB van een lidstaat wiens derogatie is ingetrokken, bijdraagt tot de reserves van de ECB, tot de voorzieningen die met reserves zijn gelijkgesteld en tot het bedrag dat nog moet worden toegerekend aan de reserves en voorzieningen overeenkomstig het saldo van de winst-en-verliesrekening per 31 december van het jaar voorafgaand aan de intrekking van de derogatie. Deze bijdrage wordt in overeenstemming met artikel 49.2 van de ESCB-statuten bepaald. |
(7) |
Analoog met artikel 3.5 van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (10), had de president van Národná banka Slovenska de kans opmerkingen te maken op dit Besluit voor de aanneming ervan, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Definities
In dit besluit wordt bedoeld met:
— |
„deelnemende lidstaat”: een lidstaat die de euro heeft aangenomen; |
— |
„externe reserves”: effecten, goud of liquiditeiten; |
— |
„goud”: troy ounces: fijn goud in de vorm van London Good Delivery bars, zoals gespecificeerd door de London Bullion Market Association; |
— |
„Eurosysteem”: de ECB en de NCB’s van deelnemende lidstaten; |
— |
„effecten”: alle door de ECB gespecificeerde effecten of financiële instrumenten; |
— |
„liquiditeiten”: het wettige betaalmiddel van de Verenigde Staten (Amerikaanse dollar). |
Artikel 2
Kapitaalstorting
1. Met ingang van 1 januari 2009 stort Národná banka Slovenska het resterende deel van haar aandeel in het geplaatste kapitaal van de ECB overeenkomend met 37 216 406,81 EUR.
2. Národná banka Slovenska betaalt op 2 januari 2009 het te harer aanzien in lid 1 vastgelegde bedrag aan de ECB middels een aparte overdracht via het geautomatiseerde trans-Europese „real-time” bruto-vereveningssysteem (TARGET2).
3. Národná banka Slovenska betaalt op 2 januari 2009 middels een aparte overdracht via TARGET2 de lopende rente op 1 januari 2009 op het krachtens lid 2 verschuldigde bedrag.
4. Eventuele lopende rente ingevolge artikel 3 wordt dagelijks berekend middels de werkelijk aantal dagen/360-dagtellingsconventie tegen een percentage dat gelijk is aan de marginale rentevoet die het Eurosysteem voor diens meest recente basis-herfinancieringstransactie hanteerde.
Artikel 3
Overdracht van externe reserves
1. Met ingang van 1 januari 2009 en overeenkomstig dit artikel en de regelingen die op grond van dit artikel zijn getroffen, draagt Národná banka Slovenska aan de ECB een bedrag externe reserves luidende in Amerikaanse dollars en goud ten belope van 443 086 155,98 EUR, over, en wel als volgt:
Bedrag Amerikaanse dollars in euro effecten en contant geld |
Bedrag aan goud in euro |
Totaalbedrag in euro |
376 623 232,58 |
66 462 923,40 |
443 086 155,98 |
2. Het in euro uitgedrukte bedrag aan externe reserves dat overgedragen moet worden door Národná banka Slovenska op grond van lid 1 wordt berekend op basis van de wisselkoers tussen de euro en de Amerikaanse dollar, zoals vastgelegd in de dagelijkse schriftelijke overlegprocedure op 31 december 2008 tussen het Eurosysteem en Národná banka Slovenska en, in het geval van goud, op basis van de prijs in Amerikaanse dollar per troy ounce fijn goud, vastgesteld bij de London gold fixing op 31 december 2008, 10.30 uur a.m., Londense tijd.
3. De ECB zal zo snel mogelijk aan Národná banka Slovenska het bedrag bevestigen dat berekend werd overeenkomstig lid 2.
4. Národná banka Slovenska draagt aan de ECB een portefeuille effecten luidende in Amerikaanse dollar en contant geld over waarvan de relatieve Value at Risk (VaR) jegens het tactische beleggingskader van de ECB op het ogenblik van de overdracht niet de grens overschrijdt die geldt voor de handelsportefeuilles jegens het tactische beleggingskader zoals vastgelegd door de ECB. De portefeuille van in Amerikaanse dollar luidende effecten en contant geld moet ook conform zijn aan de door de ECB vastgelegde kredietlimieten.
5. De overdracht van het contant geld geschiedt naar de door de ECB vastgelegde rekeningen. De afwikkelingsdatum voor het contant geld dat aan de ECB moeten worden overgedragen, is 2 januari 2009. Národná banka Slovenska geeft opdracht tot de overdracht van het contant geld aan de ECB.
6. De waarde van het door Národná banka Slovenska aan de ECB overgedragen goud overeenkomstig lid 1 sluit zo dicht mogelijk aan bij 66 462 923,40 EUR, zonder dit bedrag te boven te gaan.
7. Národná banka Slovenska draagt het goud waarnaar wordt verwezen in lid 1 in niet-geïnvesteerde vorm over aan de bankrekeningen en de plaatsen die de ECB bepaalt. De afwikkelingsdatum voor het aan de ECB over te dragen goud is 5 januari 2009. Národná banka Slovenska geeft opdracht tot de overdracht aan de ECB.
8. Als Národná banka Slovenska goud aan de ECB overdraagt met een waarde onder de in lid 1 bedoelde waarde, zal zij op 5 januari 2009 een bedrag Amerikaanse dollar contant geld overdragen dat overeenstemt met het tekort op een door de ECB te bepalen bankrekening van de ECB. Dergelijk contant geld in Amerikaanse dollar maakt geen deel uit van de externe reserves luidende in Amerikaanse dollar die Národná banka Slovenska aan de ECB overdraagt overeenkomstig lid 1.
9. Národná banka Slovenska draagt effecten over aan de ECB op door de ECB aangewezen bankrekeningen. De afwikkelingsdatum voor de effecten die aan de ECB moeten worden overgedragen, is 2 januari 2009. Op de afwikkelingsdatum geeft Národná banka Slovenska opdracht tot de eigendomsoverdracht van de effecten aan de ECB. De waarde van al dergelijke effecten wordt berekend op basis van de door de ECB aangeduide koersen.
10. De waarde in euro van de som van de waarde van alle aan de ECB overgedragen effecten en het contant geld is gelijk aan het in lid 1 bepaalde bedrag.
11. Een eventueel verschil tussen het totaalbedrag in euro vermeld in lid 1 en het bedrag vermeld in artikel 4, lid 1, wordt verevend overeenkomstig de Overeenkomst van 31 december 2008 tussen de Europese Centrale Bank en Národná banka Slovenska betreffende de vordering toegekend aan Národná banka Slovenska door de Europese Centrale Bank krachtens artikel 30.3 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (11).
Artikel 4
Denominatie, rentevergoeding en vervaldatum van vorderingen ter grootte van de bijdragen
1. Met ingang van 1 januari 2009 en met inachtneming van de specificaties in artikel 3 betreffende de afwikkelingsdata van de overdracht van externe reserves, crediteert de ECB Národná banka Slovenska met een in euro luidende vordering gelijk aan het totaalbedrag in euro van haar bijdrage aan externe reserves. Deze vordering bedraagt 399 443 637,59 EUR.
2. Op de vordering waarmee de ECB Národná banka Slovenska crediteert, wordt rente vergoed vanaf de afwikkelingsdatum. De lopende interest wordt dagelijks berekend middels de werkelijk aantal dagen/360-dagtellingsconventie tegen een percentage dat gelijk is aan 85 % van de marginale rentevoet die het ESCB voor diens meest recente basis-herfinancieringstransactie heeft gehanteerd.
3. De rentevergoeding op de vorderingen vindt aan het einde van ieder boekjaar plaats. De ECB zal Národná banka Slovenska elk kwartaal op de hoogte brengen van het cumulatieve bedrag.
4. De vordering is niet aflosbaar.
Artikel 5
Bijdragen aan de reserves en de voorzieningen van de ECB
1. Met ingang van 1 januari 2009 en overeenkomstig artikel 3, de leden 5 en 6, draagt Národná banka Slovenska bij tot de reserves van de ECB, tot de voorzieningen die met reserves zijn gelijkgesteld, en tot het bedrag dat nog moet worden toegerekend aan de reserves en voorzieningen overeenkomstig het saldo van de winst-en-verliesrekening per 31 december 2008.
2. Het bedrag dat Národná banka Slovenska moet bijdragen, wordt overeenkomstig artikel 49.2 van de ESCB-statuten bepaald. De verwijzingen in artikel 49.2 naar „het aantal aandelen waarop de betrokken centrale bank heeft ingeschreven” en „het aantal aandelen dat de andere centrale banken al hebben volgestort” verwijzen naar de weging van Národná banka Slovenska, respectievelijk de NCB’s van de bestaande deelnemende lidstaten, in de kapitaalverdeelsleutel van de ECB, krachtens Besluit ECB/2008/23.
3. Voor de toepassing van lid 1 omvatten de „reserves van de ECB” en de „voorzieningen die met reserves zijn gelijkgesteld”, het algemeen reservefonds van de ECB, tegoeden op herwaarderingsrekeningen en voorzieningen voor wisselkoers-, marktkoers- en goudprijsrisico’s.
4. Ten laatste op de eerste werkdag na de goedkeuring door de Raad van bestuur van de jaarrekening van de ECB voor 2008, berekent de ECB het bedrag dat door Národná banka Slovenska moet worden bijgedragen krachtens lid 1 en bevestigt dit aan Národná banka Slovenska.
5. Op de tweede werkdag na de goedkeuring door de Raad van bestuur van de jaarrekening van de ECB voor 2008 betaalt Národná banka Slovenska via TARGET2 aan de ECB.
a) |
het aan de ECB krachtens lid 4 verschuldigde bedrag, en |
b) |
de lopende rente over de periode van 1 januari 2009 tot die betalingsdatum op het aan de ECB krachtens lid 4 verschuldigde bedrag. |
6. Eventuele lopende interest ingevolge artikel 5, onder b) wordt dagelijks berekend middels de werkelijk aantal dagen/360-dagtellingsconventie tegen een percentage dat gelijk is aan de marginale rentevoet die het Eurosysteem voor diens meest recente basis-herfinancieringstransactie hanteerde.
Artikel 6
Bevoegdheden
1. Voor zover nodig zal de ECB-directie instructies geven aan Národná banka Slovenska voor de verdere specificatie en de toepassing van de bepalingen van dit besluit en om voor passende middelen te zorgen om eventuele problemen op te lossen.
2. Eventuele door de Directie uitgevaardigde instructies krachtens lid 1 worden onmiddellijk meegedeeld aan de Raad van bestuur en de ECB-directie zal de besluiten va de Raad van bestuur dienaangaande naleven.
Artikel 7
Slotbepaling
Dit besluit treedt op 1 januari 2009 in werking.
Gedaan te Frankfurt am Main, 31 december 2008.
De president van de ECB
Jean-Claude TRICHET
(1) PB L 195 van 24.7.2008, blz. 24.
(2) Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33).
(3) Besluit ECB/2006/22 van 15 december 2006 betreffende de maatregelen die nodig zijn voor de volstorting van het kapitaal van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken van de deelnemende lidstaten (PB L 24 van 31.1.2007, blz. 3).
(4) Zie bladzijde 66 van dit Publicatieblad.
(5) PB L 24 van 31.1.2007, blz. 15.
(6) Besluit ECB/2003/17 van 18 december 2003 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (PB L 9 van 15.1.2004, blz. 27) en Besluit ECB/2008/2008/23.
(7) Besluit ECB/2004/5 van 22 april 2004 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (PB L 205 van 9.6.2004, blz. 5) en Besluit ECB/2006/21 van 15 december 2006 inzake het procentuele aandeel van de nationale centrale banken in de verdeelsleutel voor de inschrijving op het kapitaal van de Europese Centrale Bank (PB L 24 van 31.1.2007, blz. 1).
(8) Zie bladzijde 77 van dit Publicatieblad.
(9) Ingevolge Richtsnoer ECB/2000/15 van 3 november 1998, gewijzigd bij het Richtsnoer van 16 november 2000 inzake de samenstelling, waardering en modaliteiten betreffende de eerste overdracht van externe reserves, alsmede de denominatie en rentevergoeding van vorderingen ter grootte van de eigen bijdrage (PB L 336 van 30.12.2000, blz. 114).
(10) Aangenomen bij Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33).
(11) PB C 18 van 24.1.2009, blz. 3.
AANBEVELINGEN
Commissie
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/87 |
AANBEVELING VAN DE COMMISSIE
van 23 januari 2009
inzake richtsnoeren voor de beste handhavingspraktijken op het gebied van controles van het controleapparaat tijdens wegcontroles en in gemachtigde werkplaatsen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 108)
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/60/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG (1) van de Raad, met name op artikel 11, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2006/22/EG, richtsnoeren moet vaststellen voor de beste handhavingspraktijken op het gebied van de controles van voertuigen die door met controle belaste ambtenaren moeten worden uitgevoerd tijdens wegcontroles of controles ter plaatse bij ondernemingen, of door gemachtigde werkplaatsen en installateurs. |
(2) |
Het controleapparaat in het wegvervoer is nodig om de rij- en rusttijden van de bestuurders te registreren en om de bevoegde nationale controleorganen in staat te stellen effectieve controles van de sociale wetgeving in het wegvervoer uit te voeren. |
(3) |
Om te garanderen dat het controleapparaat correct en betrouwbaar functioneert en dat de gegevens worden geregistreerd en opgeslagen, is het nodig na de installatie van het controleapparaat periodieke controles en inspecties uit te voeren. |
(4) |
Blijkbaar is de frequentie van de periodieke controles en inspecties echter niet hoog genoeg om bestuurders en exploitanten ervan te weerhouden het systeem te misbruiken door gebruik te maken van manipulatievoorzieningen of soortgelijke middelen. |
(5) |
Uit onderzoek door deskundigen is gebleken dat pogingen tot fraude met het tachograafsysteem schering en inslag zijn in voertuigen die met analoge tachografen zijn uitgerust; nu worden echter ook pogingen ondernomen om te frauderen met het systeem van digitale tachografen. |
(6) |
Uit het eerder vermelde onderzoek is ook gebleken dat een aantal manipulaties mogelijk zijn en dat in de wegvervoerssector al pogingen zijn ondernomen om fraude te plegen met de digitale tachograaf. |
(7) |
Dergelijke pogingen vormen een ernstige bedreiging voor de verkeersveiligheid en kunnen ook een ontoelaatbaar negatief effect hebben op de eerlijke concurrentie en op de sociale omstandigheden van bestuurders in het wegvervoer. |
(8) |
Doordat de digitale tachograaf beter beveiligd is dan de analoge kunnen pogingen tot fraude gemakkelijker worden ontdekt; de pakkans voor bestuurders en exploitanten die fraude willen plegen is dus groter geworden, en dit heeft ongetwijfeld een afschrikkend effect. |
(9) |
Het doel van deze aanbeveling is lidstaten aan te moedigen om, op basis van onderzoek en technische deskundigheid uit de sector, procedures en methodes vast te stellen die de kans om pogingen tot fraude te voorkomen en te ontdekken, aanzienlijk doen toenemen. |
(10) |
In deze aanbeveling worden met name beste handhavingspraktijken vastgesteld, die naar voren zijn gekomen in onderzoek dat door het Gemeenschappelijk centrum voor onderzoek is uitgevoerd. |
(11) |
Samen met het voorstel voor een richtlijn inzake aanvullende wegcontroles vormt deze aanbeveling een pakket handhavingsmaatregelen die tot doel hebben de opsporing en preventie van toestellen om fraude te plegen met de digitale tachograaf aanzienlijk te verbeteren. |
(12) |
De in deze aanbeveling vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3821/85 (2) opgerichte comité, |
BEVEELT AAN:
1. |
De in de bijlage bij de aanbeveling uiteengezette richtsnoeren voor beste praktijken op het gebied van controles van voertuigen die door met controle belaste ambtenaren langs de weg of ter plaatse bij ondernemingen moeten worden uitgevoerd, of door installateurs en technici in werkplaatsen die door de bevoegde autoriteit van de lidstaat zijn goedgekeurd teneinde het gebruik van manipulatievoorzieningen in het controleapparaat voor het wegvervoer te voorkomen en te detecteren, vast te stellen en toe te passen. |
2. |
Deze richtsnoeren toe te passen, waar mogelijk in het kader van de in artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG vermelde nationale handhavingsstrategieën. |
Gedaan te Brussel, 23 januari 2009.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35.
(2) PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8.
BIJLAGE
AANBEVELINGEN VOOR DOOR DE LIDSTATEN VAST TE STELLEN MAATREGELEN VOOR DE DETECTIE EN PREVENTIE VAN HET GEBRUIK VAN MANIPULATIEVOORZIENINGEN
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1: |
INLEIDING |
HOOFDSTUK 2: |
DOELTREFFENDE WEGCONTROLES |
A |
Organisatie en apparatuur |
B |
Methode met dubbel controlepunt, met analyse van de werkelijke snelheid van het voertuig en de afgelegde afstand |
C |
Methode met één controlepunt, gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de gedownloade gegevens |
D |
Methode met één controlepunt, gebaseerd op een technische controle van de zegels |
E |
Het voertuig doorverwijzen naar een werkplaats |
F |
Het controleren van voertuigen of gegevens ter plaatse in een onderneming |
HOOFDSTUK 3: |
OPLEIDING, UITRUSTING EN BESTE PRAKTIJKEN |
HOOFDSTUK 4: |
INSPECTIES IN WERKPLAATSEN |
A |
Rechtsgrondslag |
B |
Verbroken of verwijderde zegels |
C |
Analyse van geregistreerde gegevens |
D |
Controle van de koppeling tussen de bewegingsopnemer en de voertuigunit |
E |
Bijzondere procedures ten gevolge van wegcontroles |
HOOFDSTUK 5: |
VERSLAG EN AUDIT VAN WERKPLAATSEN |
HOOFDSTUK 6: |
SLOTBEPALINGEN |
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 In deze aanbeveling van de Commissie wordt beschreven tot welke maatregelen de lidstaten kunnen worden aangemoedigd om de bedreiging van het gebruik van manipulatievoorzieningen in tachografen af te wenden en om tegelijk preventieve maatregelen ter voorkoming van dergelijke bedreigingen te nemen.
1.2 De aanwezigheid van manipulatievoorzieningen in voertuigen, met de bedoeling de correcte werking en functies van de digitale tachograaf te verstoren, is een van de meest ernstige bedreigingen voor de veiligheid van het systeem. Het gebruik van dergelijke voorzieningen of het voornemen ze te gebruiken, verstoort de eerlijke concurrentie omdat het weinig scrupuleuze exploitanten en bestuurders een oneerlijk commercieel voordeel verleent en leidt tot onaanvaardbare sociale gevolgen voor bestuurders omdat zij de mogelijkheid krijgen of verplicht worden om gedurende langere periodes te rijden dan wettelijk is toegestaan. Dit kan de verkeersveiligheid voor alle verkeersgebruikers ondermijnen, terwijl de Commissie zich er net toe verbonden heeft de verkeersveiligheid in de komende jaren te verbeteren.
1.3 Exploitanten en bestuurders die de wet respecteren, moeten de digitale tachograaf kunnen vertrouwen, en nationale controleorganen in de hele Gemeenschap moeten kunnen vertrouwen op de authenticiteit en integriteit van de gegevens die door de apparatuur worden geregistreerd en opgeslagen, ongeacht of deze gegevens uit de voertuigunit of van op de bestuurderskaart worden gedownload en geanalyseerd. Om de correcte werking van de apparatuur en dus ook de betrouwbaarheid van de gegevens te garanderen, moet de apparatuur regelmatig worden gecontroleerd en geïnspecteerd.
1.4 Op lange termijn is de totale veiligheid van het systeem en de onderdelen ervan van essentieel belang om de integriteit en authenticiteit van de geregistreerde gegevens te garanderen. Om de meest voorkomende vormen van misbruik en pogingen tot fraude te doen ophouden, zal de Commissie bij de herziening van Verordening (EEG) nr. 3821/85 en bijlagen op passende wijze nagaan of het mogelijk is meer gedetailleerde wetgevende maatregelen vast te stellen.
1.5 Op korte termijn kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten echter al passende en effectieve maatregelen opstellen om manipulatievoorzieningen gemakkelijker opspoorbaar te maken en dus het risico te beperken dat dergelijke toestellen door exploitanten en bestuurders zouden worden gebruikt.
1.6 Het is de juridische verantwoordelijkheid van de lidstaten te eisen dat controles en inspecties zodanig worden uitgevoerd dat de effectieve tenuitvoerlegging van de communautaire sociale wetgeving in het wegvervoer gegarandeerd is, maar deze periodieke controles garanderen niet dat na de controles geen manipulatievoorzieningen worden geïnstalleerd en gebruikt. Uit ervaring is gebleken dat dergelijke toestellen veel vaker worden aangetroffen tijdens wegcontroles, wanneer het voertuig grondiger kan worden onderzocht. De frequentie van dergelijke controles door de lidstaten moet worden verhoogd; wanneer het risico op detectie van manipulatievoorzieningen groter wordt, zal er ook een groter afschrikkend effect uitgaan van de controles.
1.7 In appendix 10 (Algemene beveiligingsdoelstellingen) van bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 is uiteengezet welk toepassingsgebied beveiligingsfuncties moeten hebben om de integriteit van de digitale tachograaf te garanderen. De beveiligingsdoelstellingen van het volledige systeem moeten worden gegarandeerd door een combinatie van technische oplossingen met ITSEC-goedkeuring en fysieke, personele en procedurele middelen; de toepassing daarvan valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten en de tachograaffabrikanten. In deze mededeling worden aan de lidstaten voorstellen voor de meeste efficiënte procedures gedaan, gebaseerd op onderzoek en beste bekende praktijken, teneinde die procedurele en personele middelen te ondersteunen.
1.8 Deze aanbeveling van de Commissie vervangt echter niet de technische oplossingen van ITSEC (1); idealiter moet ze in combinatie met en ter ondersteuning van die oplossingen worden gebruikt.
1.9 In het verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (2) wordt een overzicht gegeven van de soorten bekende en mogelijke inbreuken op de beveiliging van de digitale tachograaf. De lidstaten kunnen dat verslag gebruiken als uitgangspunt voor het nemen van de nodige stappen en maatregelen om te garanderen dat passende informatie en begeleiding wordt gegeven aan de nationale met controle belaste ambtenaren voor het uitvoeren van wegcontroles en –inspecties van voertuigen. Soortgelijke informatie en begeleiding kan ook worden gegeven aan installateurs en werkplaatsen die wettelijk voorgeschreven installaties, inspecties, controles en herstellingen van het controleapparaat in het wegvervoer uitvoeren. De begeleiding moet ruim genoeg worden opgevat om te garanderen dat deze personen de in deze bijlage beschreven controles volledig en op bekwame wijze kunnen uitvoeren en dat de lidstaten in staat zijn om vervolging in te stellen tegen diegenen die het systeem misbruiken of trachten te misbruiken.
1.10 De lijst van onderstaande richtsnoeren en aanbevelingen is niet volledig, en er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin de toepassing van deze aanbevelingen niet het gewenste resultaat oplevert (bijvoorbeeld wanneer de referentiekabel niet op de bewegingsopnemer kan worden aangesloten). De lidstaten worden aangemoedigd om voor dergelijke gevallen efficiënte alternatieve methoden te ontwikkelen. Dergelijke alternatieve maatregelen moeten ruimer worden verspreid in de handhavingsgemeenschap.
1.11 Hoewel deze aanbeveling van de Commissie betrekking heeft op beide in Verordening (EEG) nr. 3821/85 en bijlagen gedefinieerde types tachografen, is het mogelijk dat de lidstaten al procedures en richtsnoeren hebben vastgesteld voor het controleren van analoge tachografen en het opsporen van manipulatievoorzieningen. Deze aanbeveling van de Commissie doet geen afbreuk aan de reeds vastgestelde maatregelen of vervangt deze niet, maar moet worden beschouwd als een verdere ondersteuning van die maatregelen, met name wat de digitale tachograaf betreft; de methode voor het controleren van de digitale tachograaf kan verschillend zijn, maar het doel blijft hetzelfde. Indien er reeds maatregelen bestaan voor het controleren van analoge tachografen wordt aanbevolen, voor zover van toepassing, deze uit te breiden tot digitale tachografen (bijvoorbeeld situaties met betrekking tot de betaling van gemachtigde werkplaatsen voor het uitvoeren van specifieke taken op voertuigen die naar hen zijn doorverwezen door met controle belaste ambtenaren, zoals beschreven in deel F).
1.12 De lidstaten moeten de nodige steun krijgen zodat zij in hun nationale handhavingsstrategieën met vertrouwen methoden en processen kunnen opnemen voor het bestrijden van de ontluikende bedreigingen voor het tachograafsysteem. Dergelijke goede praktijken moeten met andere lidstaten worden gedeeld.
Hoofdstuk 2: Doeltreffende wegcontroles
A Organisatie en apparatuur
2.1 Met controle belaste ambtenaren moeten volledig zijn uitgerust en voldoende zijn opgeleid om volledige en doeltreffende controles uit te voeren. Zij moeten minstens in het bezit zijn van controlekaarten en van de relevante instrumenten om gegevensbestanden van de voertuigunit en de bestuurderskaart te downloaden en moeten in staat zijn dergelijke gegevensbestanden en print-outs van controleapparaten van het in bijlage IB beschreven type te analyseren, in combinatie met kaarten of bladen van de in bijlage 1 beschreven types. Met controle belaste ambtenaren moeten ook worden uitgerust met software waarmee zij dergelijke gegevens snel en met zo weinig mogelijk ongemak kunnen analyseren; gezien de lengte en inhoud van sommige print-outs kunnen deze immers moeilijk bij wegcontroles worden geanalyseerd.
2.2 Wanneer met controle belaste ambtenaren langs de weg of ter plaatse in een onderneming controles uitvoeren, hetzij controles van de naleving van de rij- en rusttijden, hetzij technische controles, hetzij andere controles, moeten zij van de gelegenheid gebruik maken om de correcte werking en het correcte gebruik van de tachograaf te controleren en in staat zijn om op basis van die controles eventuele manipulatievoorzieningen op te sporen.
2.3 Daarom wordt aanbevolen dat de lidstaten de controles op manipulatievoorzieningen samen met andere controles (zoals technische controles, controles van de naleving van de rij- en rusttijden enz.) trachten te organiseren en dat, als indicatie, minstens 10 % van het totale gecontroleerde aantal voertuigen ook wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van manipulatievoorzieningen. De lidstaten moeten zelf de geschikte methodes en omstandigheden voor het uitvoeren van dergelijke aanvullende controles vaststellen, maar de inhoud ervan kan worden opgenomen in hun algemene nationale handhavingsstrategie.
2.4 Voor het uitvoeren van doeltreffende controles kunnen bijvoorbeeld de volgende methodes worden toegepast:
|
dubbele controlepunten, met een analyse van de snelheid of afstand (zie B); |
|
één controlepunt, met gedetailleerde analyse van de gegevens (zie C); |
|
één controlepunt, gebaseerd op technische controle (zie D). |
2.5 Als een met controle belaste ambtenaar genoeg bewijsmateriaal denkt te hebben verzameld, kan hij het voertuig doorverwijzen naar een werkplaats om aanvullende controles te verrichten (zie E).
2.6 De lidstaten mogen natuurlijk altijd alternatieve methodes voor het controleren van voertuigen toepassen.
B Methode met dubbel controlepunt, met analyse van de werkelijke snelheid van het voertuig en de afgelegde afstand
2.7 Snelheidscontrole op een specifiek tijdstip: de met controle belaste ambtenaren meten de werkelijke snelheid van het voertuig met behulp van vaste of mobiele camera's of speedguns alvorens het voertuig tegen te houden voor een wegcontrole op een specifiek tijdstip. Ze downloaden dan de 24-Hour Detailed Speed File van de voertuigunit (VU) en vergelijken de snelheid die op dat specifieke tijdstip is geregistreerd met de snelheid die enkele kilometers eerder is gemeten. Dit betekent dat op het punt van de wegcontrole slechts twee cijfers met elkaar moeten worden vergeleken.
2.8 Controle van de vaste afstand op een specifiek tijdstip: het punt van controle wordt gekozen op een bekende afstand van een specifieke locatie waar de met controle belaste ambtenaren over de middelen beschikken om vast te stellen op welk tijdstip een geïdentificeerd voertuig gestopt is of op dit specifieke punt is voorbijgekomen (toltickets, cameragegevens, verslagen van grenscontroles enz.). Op het punt van de wegcontrole downloaden de met controle belaste ambtenaren de 24-Hour detailed Speed File van de voertuigunit van het voertuig en vergelijken snel de geregistreerde gemiddelde snelheid tussen het punt van controle en de specifieke locatie met de snelheid die berekend is op basis van de tijd die nodig was om de bekende afstand tot het punt van controle af te leggen.
2.9 Ongeacht welke van beide methodes wordt gebruikt, de ambtenaren die de wegcontrole uitvoeren hoeven slechts twee cijfers te vergelijken na de 24-Hour Detailed Speed File te hebben gedownload en de werkelijke gemiddelde snelheid te hebben gemeten of berekend. Aanzienlijke verschillen kunnen aanleiding geven tot vermoedens dat een manipulatievoorziening is gebruikt. De met controle belaste ambtenaar hoeft niet noodzakelijk aanvullende controles ter plaatse uit te voeren, maar kan de bestuurder doorverwijzen naar een werkplaats.
2.10 Wat gegevens van de in bijlage IB vermelde tachograaftypes betreft, moeten alle bestanden die uit of via het controleapparaat worden gedownload, vergezeld gaan van de passende digitale handtekening die oorspronkelijk door de voertuigunit of de bestuurderskaart is gegenereerd teneinde de authenticiteit en integriteit van de gegevens te kunnen controleren; de met controle belaste ambtenaren mogen eveneens controleren of deze informatie mee is gedownload.
C Methode met één controlepunt, gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de gedownloade gegevens
2.11 Wanneer een manipulatievoorziening in gebruik is op het ogenblik dat een wegcontrole wordt uitgevoerd of tot kort vóór die controle in gebruik was, kunnen via een aantal eenvoudige procedures aanwijzingen van manipulatie worden gevonden.
2.12 Om na te gaan of er een manipulatievoorziening aanwezig zou kunnen zijn, wat de met controle belaste ambtenaren het recht zou geven alle maatregelen te nemen die zij nodig achten, kunnen de met controle belaste ambtenaren:
— |
de van de kaart en de voertuigunit gedownloade gegevens betreffende de activiteiten van de bestuurder vergelijken met andere papieren in het voertuig en met de verklaringen van de bestuurder. Inconsistentie tussen deze gegevens kunnen aanleiding geven tot een vermoeden van fraude. In dat geval kan de met controle belaste ambtenaar verdere onderzoeken uitvoeren; |
— |
de in de voertuigunit opgeslagen Events & Faults File onderzoeken, met name voor de laatste 10 dagen:
Als de bestuurder de redenen van de voorvallen of fouten niet kan verklaren en rechtvaardigen, kan de met controle belaste ambtenaar verdere onderzoeken uitvoeren; |
— |
de in de voertuigunit opgeslagen Technical Data Files onderzoeken, met name:
|
— |
de latere gegevens zijn nuttig om na te gaan of er te veel kalibreringen zijn uitgevoerd, wat erop kan wijzen dat ze zijn uitgevoerd met een gestolen werkplaatskaart (of een werkplaatskaart die als verloren is opgegeven). Met controle belaste ambtenaren wordt aanbevolen bij de autoriteit die de kaarten afgeeft (3) na te gaan wat de status van de betreffende werkplaatskaarten is en of ze geldig waren op het ogenblik dat ze werden gebruikt om de voertuigunit te kalibreren. |
2.13 Indien de met controle belaste ambtenaar, na het controleren van alle in de punten 2.14 tot en met 2.19 vermelde gegevens, nog steeds van mening is dat er iets niet klopt, kan hij de 24-Hour Detailed Speed File downloaden en met behulp van zijn software controleren of er onrealistische acceleratietoenames of –afnames van het voertuig hebben plaatsgevonden en, voor zover van toepassing, of het profiel van de reis overeenstemt met de andere documenten in het voertuig en met de verklaringen van de bestuurder (aantal stops, snelheid in bergachtige gebieden of in de stad enz.). In combinatie met het eerder vermelde bewijsmateriaal kan dit de vermoedens rechtvaardigen dat een manipulatievoorziening in het voertuig aanwezig is.
2.14 Om deze methode te kunnen toepassen, is op het punt van controle passende software nodig waarmee een leesbare weergave van het tijdsprofiel van de snelheid kan worden gegenereerd teneinde ongewone variaties in versnellingen of vertragingen vast te kunnen stellen, en die een automatisch signaal weergeeft bij:
— |
onrealistische toenames of afnames in de acceleratie van het voertuig; |
— |
verdachte kalibreringen van de voertuigunit; |
— |
onderbrekingen van de stroomvoorziening. |
D Methode met één controlepunt, gebaseerd op een technische controle van de zegels
2.15 Indien mogelijk mag de met controle belaste ambtenaar de zegels controleren, voor zover dit zonder gevaar is. Indien de zegels verwijderd, verbroken of beschadigd zijn, moet de bestuurder worden verzocht deze situatie te rechtvaardigen.
2.16 Indien de bestuurder een schriftelijke verklaring kan afleggen waarin hij de redenen daarvoor vermeldt, zoals voorzien in bijlage 1, hoofdstuk V, deel 4, of in vereiste 253 van bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, kan de met controle belaste ambtenaar de bestuurder verplichten naar een werkplaats te gaan om het systeem opnieuw te laten verzegelen en het controleapparaat opnieuw te laten kalibreren.
2.17 Zoniet kan dit als een inbreuk worden beschouwd en verdient het aanbeveling de bestuurder, met zijn voertuig, onmiddellijk naar een gemachtigde werkplaats door te verwijzen, in gezelschap van de met controle belaste ambtenaar, voor een controle van het apparaat, zoals bepaald in hoofdstuk 3.
E Het voertuig doorverwijzen naar een werkplaats
2.18 Indien er na een wegcontrole waarbij de hierboven uiteengezette methoden zijn toegepast, nog steeds een redelijk vermoeden heerst dat het voertuig met een manipulatievoorziening is uitgerust, kan de met controle belaste ambtenaar het voertuig doorverwijzen naar een gemachtigde werkplaats. De met controle belaste ambtenaren of de passende nationale autoriteit kunnen de bevoegdheid krijgen om de gemachtigde werkplaatsen de opdracht te geven specifieke tests uit te voeren die ontworpen zijn om na te gaan of er manipulatievoorzieningen aanwezig zijn in het voertuig.
2.19 Deze specifieke tests maken het in de meeste gevallen mogelijk een foute koppeling tussen de bewegingsopnemer en de voertuigunit te detecteren, wat kan wijzen op de aanwezigheid van een manipulatievoorziening. Deze tests omvatten (zie beschrijving in hoofdstuk 3):
— |
een inspectie van de zegels en de installatieplaatjes; |
— |
een test met een referentiekabel; |
— |
een analyse van de gedownloade gegevensbestanden. |
2.20 Indien wordt vastgesteld dat er manipulatievoorzieningen aanwezig zijn, ongeacht of ze door de bestuurder zijn gebruikt, kan de apparatuur (het toestel zelf, de voertuigunit of de onderdelen daarvan en de bestuurderskaart) uit het voertuig worden verwijderd en als bewijsmateriaal worden gebruikt.
2.21 Bovendien kunnen gemachtigde werkplaatsen worden verzocht na te gaan of: a) het controleapparaat correct werkt; b) het controleapparaat de gegevens correct registreert en opslaat; en c) de kalibreringsparameters correct zijn.
2.22 Voor voertuigen die met een controleapparaat van het in bijlage IB vermelde type zijn uitgerust, verdient het aanbeveling om, na alle gegevensbestanden (met intacte digitale handtekeningen) te hebben gedownload en te hebben geanalyseerd en na te hebben gecontroleerd of er een manipulatievoorziening aanwezig is, het controleapparaat volledig opnieuw te kalibreren en een nieuw installatieplaatje aan te brengen. Bovendien wordt aanbevolen dat de gemachtigde werkplaats het systeem alleen onder toezicht van het controleorgaan opnieuw verzegelt.
2.23 Wat controleapparaten die beantwoorden aan bijlage 1 betreft, kan de correcte werking van het apparaat worden gecontroleerd na eventuele manipulatievoorzieningen te hebben verwijderd, en kan het volledig opnieuw worden gekalibreerd en een nieuw installatieplaatje worden aangebracht. Bovendien wordt aanbevolen dat de gemachtigde werkplaats het systeem alleen onder toezicht van het controleorgaan opnieuw verzegelt.
F Het controleren van voertuigen of gegevens ter plaatse in een onderneming
2.24 Het verdient aanbeveling dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gebruik maken van de mogelijkheid om bij een controle in een onderneming de voertuigen (en voertuigunits) en bestuurders (en bestuurderskaarten) die ter plaatse aanwezig zijn, te controleren.
2.25 De onderneming moet de gegevens die zij beheert minstens één jaar bijhouden en op verzoek van een met controle belaste ambtenaar beschikbaar stellen voor controle. Daarom behoort het tot de standaardcontroleprocedure dat met controle belaste ambtenaren elk voertuig mogen controleren dat zij ter plaatse in de onderneming aantreffen en alle tests of activiteiten mogen uitvoeren die zij nodig achten, voor zover zij de vertragingen voor bestuurders en voertuigen tot een minimum beperken.
2.26 Bij dergelijke controles in ondernemingen moet ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat er een mix aan voertuigen en registers, die op controleapparaten van bijlage I of bijlage 1B betrekking hebben, aanwezig is; met controle belaste ambtenaren moeten op dergelijke situaties zijn voorbereid en voldoende zijn uitgerust.
SAMENVATTING
HET VOORKOMEN VAN FRAUDE MET DIGITALE TACHOGRAFEN WEGCONTROLES OF CONTROLES IN ONDERNEMINGEN
Er kunnen nationale handhavingsstrategieën worden opgesteld ter bevordering van efficiënte handhavingscontroles en –inspecties van voertuigen (zowel wegcontroles als controles in ondernemingen) die mogelijk zijn uitgerust met manipulatievoorzieningen.
Goed opgeleide en uitgeruste met controle belaste ambtenaren moeten de gegevens de van de voertuigunits snel kunnen raadplegen, downloaden en analyseren en onmiddellijk controles uitvoeren; zij moeten in staat zijn vergelijkbare analyses uit te voeren van elektronisch opgeslagen gegevens, eventueel in combinatie met bladen, kaarten en print-outs.
De lidstaten kunnen strategieën ontwikkelen om te garanderen dat voertuigen, wanneer zij worden gecontroleerd op de aanwezigheid van manipulatievoorzieningen, tegen 2010 volgens een van de volgende methoden worden gecontroleerd:
— |
de methode met dubbele controlepunten, met analyse van de werkelijke snelheid en de afgelegde afstand; |
— |
de methode met één controlepunt, met gedetailleerde analyse van de gedownloade gegevens; |
— |
de methode met één controlepunt, gebaseerd op een technische controle van de zegels. |
Ter indicatie: 10 % van de gecontroleerde voertuigen (technische controles, controles van de rij- en rusttijden of andere controles) kunnen ook worden gecontroleerd op de aanwezigheid van manipulatievoorzieningen; het blijft evenwel de taak van de lidstaten om de meest efficiënte controlemiddelen te ontwikkelen en in hun strategieën vast te leggen.
Indien met controle belaste ambtenaren genoeg bewijzen hebben verzameld die aanleiding geven tot redelijke vermoedens, kunnen zij het voertuig voor verdere tests doorverwijzen naar een gemachtigde werkplaats.
Indien manipulatievoorzieningen worden ontdekt, ongeacht of ze door de bestuurder zijn gebruikt of niet, verdient het aanbeveling het controleapparaat uit het voertuig te verwijderen en als bewijsmateriaal te gebruiken, overeenkomstig de nationale procedureregels voor het behandelen van dergelijk bewijsmateriaal. Wanneer met controle belaste ambtenaren vaststellen dat manipulatievoorzieningen zijn gebruikt, mogen zij de passende procedures toepassen en sancties opleggen. Dit is immers een zeer ernstige inbreuk.
Hoofdstuk 3: Opleiding, uitrusting en beste praktijken
3.1 De lidstaten moeten erop toezien dat de met controle belaste ambtenaren voldoende worden opgeleid voor het uitvoeren van hun taken, maar er kan ook worden voorzien in opleiding voor alle andere relevante partijen; het zou voordelig en uiterst wenselijk zijn gezamenlijke bezoeken en coördinatieactiviteiten voor met controle belaste ambtenaren uit verschillende lidstaten te organiseren teneinde beste praktijken te harmoniseren en praktijkervaringen uit te wisselen.
3.2 De met controle belaste ambtenaren moeten voldoende worden uitgerust om de reeks controles van de digitale tachograaf te kunnen uitvoeren. Dit betekent dat zij over passende instrumenten moeten beschikken om de gegevens van dergelijke controleapparaten te kunnen lezen, printen en downloaden. De lidstaten moeten inspanningen leveren om ervoor te zorgen dat een voldoende aantal met controle belaste ambtenaren aldus wordt uitgerust.
3.3 Beste praktijken op het gebied van detectie en preventie, zowel tijdens wegcontroles als tijdens controles in ondernemingen (zoals het gebruik van een referentiekabel, de „vaste afstand”-techniek, de detectie van abnormale snelheidssporen of afstandsprofielen, stroomonderbrekingen, verbroken zegels) moeten worden verspreid en aangemoedigd in de handhavingsgemeenschap.
Hoofdstuk 4: Inspecties in werkplaatsen
Werkplaatsen en installateurs vormen een cruciale schakel in de beveiliging van het tachograafsysteem, ongeacht of het om analoge of digitale tachografen gaat. De goedkeuring en machtiging van deze werkplaatsen en installateurs moet worden gebaseerd op een duidelijke reeks nationale criteria die de betrouwbaarheid ervan garanderen. Daartoe wordt aanbevolen dat de lidstaten erop toezien dat werkplaatsen die gemachtigd zijn om controleapparaten te installeren, te activeren, te kalibreren, te inspecteren en te herstellen, worden goedgekeurd, regelmatig worden gecontroleerd, worden gecertificeerd en tijdige, relevante updates en informatie krijgen. Voorts wordt ook aanbevolen dat de bevoegde autoriteiten de installateurs en werkplaatsen duidelijke instructies en richtsnoeren geven omtrent hun taken en verantwoordelijkheden, met name wat het bewustzijn van hun rol in de algemene beveiliging van het systeem betreft. Het verdient ook aanbeveling dat de autoriteiten die werkplaatsen en installateurs goedkeuren, via de Commissie aan alle andere lidstaten accurate en regelmatig bijgewerkte informatie verstrekken over de markeringen van de zegels en bijzonderheden en de status van alle werkplaatsen op hun grondgebied.
A Rechtsgrondslag
4.1 Normaal moeten voertuigen voor inspectie naar een werkplaats gaan wanneer:
a) |
de tachograaf moet worden geïnspecteerd overeenkomstig de bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 3821/85; |
b) |
het voertuig de jaarlijkse technische keuring ondergaat overeenkomstig de bepalingen van bijlage II bij Richtlijn 96/96/EG; |
c) |
met controle belaste ambtenaren het voertuig naar een werkplaats sturen om het controleapparaat grondiger te laten inspecteren; |
d) |
het controleapparaat moet worden hersteld of vervangen. |
4.2 In al deze gevallen moeten werkplaatsen of installateurs de instructie krijgen visueel en fysiek te controleren of het controleapparaat verzegeld is en of zowel het identificatieplaatje als het installatieplaatje van de fabrikant aanwezig zijn.
4.3 Werkplaatsen moeten er door de bevoegde autoriteit van hun lidstaat regelmatig aan worden herinnerd dat zij, wanneer zij de tachograaf inspecteren en opnieuw verzegelen en daarna een installatieplaatje aanbrengen, bevestigen dat het systeem veilig is, correct functioneert, correct gegevens registreert en dat er geen manipulatievoorzieningen aanwezig zijn.
4.4 Werkplaatsen moeten eraan worden herinnerd dat zij een ernstige overtreding begaan wanneer ze opzettelijk een tachograaf opnieuw verzegelen zonder eerst de gedetecteerde manipulatievoorzieningen te verwijderen of te vragen ze te verwijderen. Wanneer achteraf wordt vastgesteld dat een manipulatievoorziening aanwezig is, ongeacht het feit of ze gebruikt is of niet, en dat de werkplaats het systeem toch opnieuw heeft verzegeld en een installatieplaatje heeft aangebracht, kan de werkplaats of de installateur aansprakelijk worden gesteld.
4.5 Gezien de belangrijke rol van werkplaatsen en installateurs in de beveiliging van het systeem, wordt aanbevolen dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overwegen passende sancties vast te stellen indien een werkplaats niet meer betrouwbaar is; dit kan zelfs gaan tot het intrekken van de machtiging om werk uit te voeren aan tachografen.
4.6 Omgekeerd moeten de lidstaten de werkplaatsen er ook aan herinneren dat zij het recht hebben te weigeren verdere inspecties of kalibreringen van een voertuig uit te voeren als zij vermoeden of weten dat in dat voertuig een manipulatievoorziening aanwezig is. De werkplaatsen moeten de steun krijgen van de bevoegde autoriteit wanneer zij erop aandringen dat de manipulatievoorzienig eerst wordt verwijderd alvorens de inspectie voort te zetten. De werkplaats mag altijd weigeren de interfaceconnecties opnieuw te verzegelen of een installatieplaatje aan te brengen zolang de manipulatievoorziening niet is verwijderd.
4.7 Lidstaten die dit nodig achten, mogen gemachtigde werkplaatsen verzoeken verslagen in te dienen van de in de punten 4.4 tot en met 4.6 beschreven feiten.
4.8 Lidstaten die dit niet nodig achten, mogen de werkplaatsen de opdracht geven dergelijke verslagen gedurende een bepaalde periode bij te houden en op verzoek ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteit. Deze periode moet minstens 24 maanden bedragen, wat overeenstemt met de minimumperiode tussen inspecties van een apparaat.
4.9 Werkplaatsen moeten er ook aan worden herinnerd dat het eenvoudig verwijderen van een manipulatievoorziening uit een voertuig niet volstaat om de exploitant of bestuurder te zuiveren van inbreuken, aangezien het zeer waarschijnlijk is dat de eerder in de voertuigunit en op de individuele bestuurderskaarten geregistreerde en opgeslagen gegevens al zijn gemanipuleerd. Door dergelijke voorvallen niet te melden, zijn werkplaatsen zelf medeplichtig aan overtredingen die door exploitanten en bestuurders worden begaan, en mogen zij dezelfde sancties verwachten als ze worden betrapt.
4.10 Werkplaatsen en installateurs moeten het gebruik of de aanwezigheid van manipulatievoorzieningen melden aan hun bevoegde autoriteit, die op haar beurt bijvoorbeeld een stimulerings- of beloningsregeling kan opzetten om werkplaatsen aan te moedigen informatie te verstrekken die nuttig is voor de detectie of preventie van manipulatievoorzieningen of andere soorten fraude met tachografen.
4.11 De lijst van onderstaande richtsnoeren en aanbevelingen is niet volledig, en er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin de toepassing van deze aanbevelingen niet het gewenste resultaat oplevert (bijvoorbeeld wanneer de referentiekabel (punt 1.23) niet op de bewegingsopnemer kan worden aangesloten). In dergelijke gevallen moeten de lidstaten alternatieve methoden ontwikkelen, die even doeltreffend zijn. Dergelijke alternatieve maatregelen moeten ruimer worden verspreid in de handhavingsgemeenschap.
4.12 Aangezien deze richtsnoeren betrekking hebben op beide types tachografen zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 3821/85 en bijlagen, is het bovendien mogelijk dat de lidstaten al procedures en richtsnoeren hebben vastgesteld voor het controleren van analoge tachografen en het opsporen van manipulatietoestellen. De richtsnoeren in deze aanbeveling van de Commissie doen geen afbreuk aan de reeds vastgestelde maatregelen of vervangen deze niet, maar moeten worden beschouwd als een verdere ondersteuning van die maatregelen, met name wat de digitale tachograaf betreft; de methode voor het controleren van de digitale tachograaf kan verschillend zijn, maar het doel blijft hetzelfde. Indien er reeds maatregelen bestaan voor het controleren van analoge tachografen wordt aanbevolen, voor zover van toepassing, deze uit te breiden tot digitale tachografen (bijvoorbeeld situaties met betrekking tot de betaling van gemachtigde werkplaatsen voor het uitvoeren van specifieke taken op voertuigen die naar hen zijn doorverwezen door met controle belaste ambtenaren).
B Verbroken of verwijderde zegels
4.13 Werkplaatsen moeten steeds controleren of de zegels verwijderd, verbroken of beschadigd zijn.
4.14 Het voertuig mag onder geen enkele voorwaarde opnieuw worden verzegeld of voorzien van een installatieplaatje zolang het systeem niet opnieuw aan de voorschriften van de verordening voldoet.
4.15 Werkplaatsen moeten ontbrekende zegels vermelden in het inspectieverslag en verdere controles en inspecties uitvoeren (zoals een controle met een referentiekabel) om na te gaan of er een manipulatievoorziening aanwezig is in het voertuig.
4.16 Indien, zoals bepaald in hoofdstuk V (4) van bijlage I en voorschrift 252 van bijlage IB bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, de zegels zijn verwijderd in noodgevallen of om een snelheidsbeperkende voorziening te installeren of te herstellen, moet telkens wanneer een zegel wordt verbroken, schriftelijk worden verklaard waarom dit is gebeurd en moet deze verklaring aan de bevoegde autoriteit worden voorgelegd.
4.17 Zoniet moet de werkplaats een volledige controle uitvoeren volgens de hierna uiteengezette aanbevolen methoden, en aan de bevoegde autoriteit meedelen wat er precies is gedaan en vastgesteld.
C Analyse van geregistreerde gegevens
4.18 In het geval van digitale tachografen moeten de gegevens die, waar mogelijk samen met de digitale handtekening, in een werkplaats worden gedownload en in het auditverslag worden vermeld, voldoen aan de eisen van de punten 4.4 (Beveiligingsdoelstellingen voor de bewegingsopnemer) en 4.4 (Beveiligingsdoelstellingen voor de voertuigunit) van appendix 10 van bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85. Aanhangsel 1 bevat de volledige lijst van informatie die in het auditverslag moet worden opgenomen.
4.19 De werkplaats kan ook de in de voertuigunit opgeslagen Events & Faults Data File downloaden en analyseren. Dit bestand bevat onder meer de volgende voorvallen en gebeurtenissen (zie aanhangsel 2 voor de volledige lijst):
— |
poging tot inbreuk op de beveiliging; |
— |
authenticatiefout van de bewegingsopnemer; |
— |
niet-geautoriseerde wijziging van de bewegingsopnemer; |
— |
niet-geautoriseerde opening van de behuizing; |
— |
onderbreking in de stroomvoorziening; |
— |
fout in de opnemer. |
4.20 Achteraf valt moeilijk vast te stellen of een manipulatievoorziening is gebruikt en vervolgens weer is verwijderd. Een controle van de Events & Faults Data File kan echter onverklaarbare stroomonderbrekingen aan het licht brengen. Een studie van het gedetailleerde snelheidsspoor kan dan weer abnormale afwijkingen van het snelheidssignaal aan het licht brengen. Onrealistische vertragingen of versnellingen kunnen wijzen op het aan- of uitschakelen van een manipulatievoorziening.
4.21 De werkplaatsen moeten in alle omstandigheden de print-out bij het inspectieverslag of register voegen (zie hoofdstuk 4) en, waar nodig, verwijzen naar gegevens die zijn gedownload met behulp van de werkplaatskaart.
4.22 De werkplaatsen moeten in alle omstandigheden de print-out bij het inspectieverslag of register voegen (zie hoofdstuk 4) en, waar nodig, verwijzen naar gegevens die zijn gedownload met behulp van de werkplaatskaart.
4.23 Het verdient ook aanbeveling dat bestuurders het eventueel door een werkplaats afgegeven certificaat van niet downloadbaarheid bij zich houden voor het geval ze later worden gecontroleerd wanneer ze gebruik maken van een voertuig met een slecht werkende digitale tachograaf. Wanneer de bestuurder van voertuig verandert, verdient het voorts aanbeveling dat deze certificaten bij het voertuig blijven tot het ogenblik waarop de vervoersonderneming het certificaat in ontvangst kan nemen in het kader van hun algemene registratieverplichtingen en het apparaat kan laten herstellen.
D Controle van de koppeling tussen de bewegingsopnemer en de voertuigunit
4.24 Als wordt vastgesteld dat de in het vorige punt beschreven gegevens zich sinds de laatste inspectie hebben voorgedaan, moet de werkplaats een vergelijking maken tussen de identificatiegegevens van de op de versnellingsbak aangesloten bewegingsopnemer en de in de voertuigunit opgeslagen gegevens van de gekoppelde bewegingsopnemer.
4.25 Door gebruik te maken van een referentiekabel kan op doeltreffende wijze worden gecontroleerd op bepaalde types manipulatievoorzieningen in het voertuig zijn geïnstalleerd. De referentiekabel wordt langs de ene zijde op de achterkant van de voertuigunit aangesloten en langs de andere zijde op de bewegingsopnemer. Als de bewegingsopnemer in de versnellingsbak niet op de voertuigunit is aangesloten, geeft dit aanleiding tot een „fout in de bewegingsgegevens” of fout in de opnemer. Dit wijst erop dat een manipulatievoorziening in het voertuig is geïnstalleerd. In dat geval moet het voertuig worden gecontroleerd op verborgen voorzieningen.
4.26 Bij wijze van alternatief kan tijdens een controle de bewegingsopnemer worden losgekoppeld en verwijderd. Wanneer niet met de digitale tachograaf is geknoeid, zal een foutmelding verschijnen (geen bewegingsopnemer). Wanneer deze foutmelding niet verschijnt, wijst dit erop dat een andere, verborgen bewegingsopnemer of andere elektronische manipulatievoorziening in het voertuig aanwezig is.
4.27 Er zij op gewezen dat, alvorens de techniek van de referentiekabel toe te passen, technici (of met controle belaste ambtenaren) in de werkplaats hun werkplaatskaart (of controlekaart) in de tachograaf moeten invoeren om een verklaring te krijgen van de reden waarom de „onderbreking van de stroomvoorziening” zich heeft voorgedaan en is geregistreerd in de Events & Faults file van de voertuigunit. Wanneer zij dit niet doen, kan dit bij een latere inspectie vermoedens doen rijzen dat de bestuurder of exploitant geprobeerd heeft de beveiliging van de bewegingsopnemer te kraken.
4.28 Bij wijze van alternatief – maar dit is niet altijd mogelijk – kunnen de markeringen op de bewegingsopnemer van de versnellingsbak worden vergeleken met de identificatiegegevens van de aan de voertuigunit gekoppelde bewegingsopnemer. Daartoe moeten werkplaatsen de volgende acties ondernemen:
— |
een vergelijking van de informatie op het installatieplaatje met de in de voertuigunit opgeslagen informatie. Wanneer wordt vastgesteld dat deze informatie niet overeenstemt, worden de handhavingsautoriteiten van de lidstaat op de hoogte gebracht en wordt het incident vermeld in het inspectieverslag en in het inspectieregister; |
— |
een vergelijking van het identificatienummer van de bewegingsopnemer, dat op de behuizing van de opnemer is gedrukt, en de informatie die in de voertuigunit is opgeslagen. Indien nodig kan een elektronisch hulpmiddel worden gebruikt om de elektronische identificatie van de bewegingsopnemer te controleren. Als de identificatienummers niet overeenstemmen, mag worden aangenomen dat het voertuig is uitgerust met een manipulatievoorziening. De handhavingsautoriteiten van de lidstaat worden dan op de hoogte gebracht en het incident wordt vermeld in het inspectieverslag en het inspectieregister. |
E Bijzondere procedures ten gevolge van wegcontroles
4.29 Met controle belaste ambtenaren kunnen een verdacht voertuig doorverwijzen naar een werkplaats. In dat geval moeten de met controle belaste ambtenaren de werkplaatsen en installateurs de opdracht geven eerst alle gegevensbestanden van de voertuigunit te downloaden. Dit omvat de Overview File, de Detailed Speed File, de Technical File en de Events & Faults File. Deze bestanden moeten vergezeld gaan van de passende digitale handtekening.
4.30 De geregistreerde gegevens moeten volledig worden gecontroleerd, ook met technische middelen (referentiekabel, controle van de zegels enz.).
4.31 Wanneer ernstige inconsistenties worden vastgesteld, zonder dat een manipulatievoorziening wordt ontdekt, mag daaruit worden besloten dat een manipulatievoorziening is gebruikt en daarna is verwijderd. In dat geval moet de met controle belaste ambtenaar dit melden aan het orgaan voor de coördinatie van handhavingsacties, overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 2006/22/EG, en/of, wanneer het voertuig in een andere lidstaat is geregistreerd, het orgaan voor intracommunautaire contacten, overeenkomstig artikel 7 van die zelfde richtlijn. Dit kan aanleiding geven tot verdere controles van het voertuig of de onderneming.
Hoofdstuk 5: Verslag en audit van werkplaatsen
5.1 Werkplaatsen moeten een inspectieverslag opstellen van elke inspectie van een afzonderlijk voertuig met een te inspecteren controleapparaat aan boord, ongeacht of het om een periodieke inspectie gaat om een inspectie die op specifiek verzoek van de nationale bevoegde autoriteit is uitgevoerd. Ze moeten ook een register van alle inspectieverslagen bijhouden.
5.2 Het inspectieverslag moet gedurende minstens twee jaar na het opstellen ervan in de werkplaats worden bewaard en op verzoek van de nationale bevoegde autoriteit moet de werkplaats alle inspectie- en kalibreringsverslagen voor die periode ter beschikking stellen.
5.3 Bevindingen van gemachtigde werkplaatsen (verbroken, beschadigde of ontbrekende zegels; ontbrekende plaatjes; onvolledige informatie of niet-overeenstemming tussen de in de voertuigunit en de in de bewegingsopnemer opgeslagen informatie; het ontdekken van manipulatievoorzieningen; kopieën van print-outs van de Events & Faults File en alle andere relevante print-outs) moeten worden opgenomen in de regelmatige verslaggeving. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden aangemoedigd erop toe te zien dat dit inderdaad gebeurt.
5.4 Wanneer werkplaatsen geen volledige inspectieverslagen opstellen, wordt dit door de lidstaten beschouwd als een inbreuk op de regels en kan dit aanleiding geven tot het intrekken van de machtiging van de desbetreffende werkplaatsen.
5.5 De lidstaten moeten minstens om de twee jaar een audit van de inspectieverslagen en registers van de werkplaatsen uitvoeren. Dergelijke audits kunnen bestaan uit een willekeurige controle van verslagen van inspecties en kalibreringen van digitale tachografen. Ook de werkplaatskaarten kunnen worden gecontroleerd en kunnen regelmatig worden gedownload om te vermijden dat gegevens verloren gaan of worden overschreven.
SAMENVATTING
HET VOORKOMEN VAN FRAUDE MET DIGITALE TACHOGRAFEN TIJDENS DE INSPECTIE IN EEN WERKPLAATS
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het personeel dat regelmatige controles van werkplaatsen uitvoert, goed is opgeleid en toegang heeft tot alle apparatuur die nodig is om gegevens te downloaden en bepaalde specifieke tests uit te voeren.
Wanneer een manipulatievoorziening is ontdekt, moeten de bevoegde autoriteiten hun werkplaatsen de opdracht geven een digitale tachograaf niet opnieuw te verzegelen zolang die voorziening niet is verwijderd en de tachograaf volledig opnieuw is gekalibreerd, zodat hij correct gegevens registreert. De werkplaatsen moeten ook de opdracht krijgen van hun bevoegde autoriteit om het installatieplaatje te verwijderen.
De inspecties door werkplaatsen kunnen het volgende omvatten:
— |
fysieke controles van de zegels, de installatie en de fabrikantenplaatjes; |
— |
een analyse van de gedownloade gegevensbestanden, met name de Events & Faults File; |
— |
voor zover van toepassing: een test met de techniek van de referentiekabel. |
De werkplaatsen moeten in hun inspectieverslagen melding maken van ontbrekende of beschadigde zegels en print-outs van de gedownloade bestanden bij het verslag voegen. De inspectieverslagen moeten gedurende twee jaar ter beschikking van de nationale autoriteiten worden gesteld.
De regelmatige controles van werkplaatsen door lidstaten moeten een audit van de inspectieprocedures omvatten, inclusief een willekeurige controle van inspectieverslagen.
De lidstaten moeten erop toezien dat de werkplaatsen de bevoegde autoriteit in kennis stellen van ontdekte manipulatievoorzieningen of inconsistenties die erop wijzen dat een manipulatievoorziening is gebruikt en vervolgens is verwijderd.
Wanneer het voertuig in een andere lidstaat is geregistreerd, moeten de lidstaten dit melden aan het orgaan voor de coördinatie van handhavingsacties met het oog op verder onderzoek van het voertuig of de onderneming.
Hoofdstuk 6: Slotbepalingen
6.1 Het opsporen en voorkomen van het gebruik van toestellen om fraude te plegen met het tachograafsysteem is een continu proces dat constante waakzaamheid vereist. Naarmate de technologie evolueert, evolueren ook de methoden om fraude te plegen. Om dit te voorkomen moet iedereen die bij de beveiliging van het tachograafsysteem is betrokken, namelijk met controle belaste ambtenaren, gemachtigde werkplaatsen en installateurs of legitieme exploitanten die de wet respecteren, hun rol spelen.
6.2 Op nationaal niveau moeten de lidstaten worden aangemoedigd om zoveel mogelijk informatie te verzamelen, om hun eigen strategieën te ontwikkelen om bedreigingen af te wenden, en om dergelijke informatie te delen. Nieuwe of alternatieve manieren om fraude te plegen met het systeem moeten onder de aandacht van de Commissie worden gebracht.
6.3 Op het niveau van de Gemeenschap zal de Commissie de situatie blijven volgen, de regels blijven toepassen en de steun en medewerking van alle lidstaten en belanghebbenden uit de sector blijven nastreven.
(1) ITSEC – Information Technology Security Evaluation Criteria (veiligheidsbeoordelingscriteria voor informatietechnologie), 1991, versie 1.2.
(2) JRC Technical Notes. „Report on the attacks to security of the digital tachograph and on the risk associated with the introduction of adaptors to be fitted into light vehicles”. Beperkte verspreiding onder nationale risicobeheerders (29 november 2007)
(3) Om een verzoek te richten aan een andere autoriteit die kaarten afgeeft, dient TACHONET te worden gebruikt.
24.1.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 21/s3 |
BERICHT AAN DE LEZER
De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.
Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.