ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 9

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

52e jaargang
14 januari 2009


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 18/2009 van de Commissie van 13 januari 2009 tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 19/2009 van de Commissie van 13 januari 2009 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 453/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwartaalstatistieken van vacatures in de Gemeenschap, wat de definitie van een vacature, de peildata voor de gegevensverzameling, de specificaties voor de indiening van de gegevens en haalbaarheidsstudies betreft ( 1 )

3

 

*

Verordening (EG) nr. 20/2009 van de Commissie van 13 januari 2009 tot vaststelling van de specificaties voor de speciale module 2010 over de combinatie van werk en gezin, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad ( 1 )

7

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG

12

 

*

Richtlijn 2009/1/EG van de Commissie van 7 januari 2009 tot wijziging van Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang ( 1 )

31

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2009/20/EG

 

*

Besluit nr. 1/2008 van de Associatieraad EU-Jordanië van 10 november 2008 betreffende de opstelling van een tijdschema voor de afschaffing van de tarieven voor de producten in bijlage IV bij de Associatieovereenkomst

33

 

 

2009/21/EG

 

*

Besluit nr. 1/2008 van de Associatieraad EU-Marokko van 26 november 2008 houdende instelling van een comité Douanesamenwerking en aanneming van het reglement van orde van de groep economische dialoog en tot wijziging van het reglement van orde van bepaalde subcomités van het Associatiecomité

43

 

 

2009/22/EG

 

*

Besluit van de Raad van 8 december 2008 houdende benoeming van de voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie

51

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

Commissie

 

 

2009/23/EG

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 19 december 2008 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 8625)

52

 

 

 

*

Bericht aan de lezer (zie bladzijde 3 van de omslag)

s3

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/1


VERORDENING (EG) Nr. 18/2009 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2009

tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 januari 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2009.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

147,8

MA

46,6

TN

134,4

TR

114,9

ZZ

110,9

0707 00 05

JO

155,5

MA

110,0

TR

138,7

ZZ

134,7

0709 90 70

MA

110,2

TR

139,4

ZZ

124,8

0805 10 20

EG

53,5

IL

54,9

MA

65,0

TN

47,4

TR

64,9

ZZ

57,1

0805 20 10

MA

74,2

TR

58,0

ZZ

66,1

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

59,6

EG

91,8

IL

69,9

TR

57,2

ZZ

69,6

0805 50 10

EG

47,1

MA

57,3

TR

65,2

ZZ

56,5

0808 10 80

CA

87,4

CN

64,4

MK

28,8

US

114,9

ZZ

73,9

0808 20 50

CN

54,2

US

114,1

ZZ

84,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.


14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/3


VERORDENING (EG) Nr. 19/2009 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2009

tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 453/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwartaalstatistieken van vacatures in de Gemeenschap, wat de definitie van een vacature, de peildata voor de gegevensverzameling, de specificaties voor de indiening van de gegevens en haalbaarheidsstudies betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 453/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kwartaalstatistieken van vacatures in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 2, punt 1, tweede alinea, artikel 3, lid 1, artikel 5, lid 1, en artikel 7, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 453/2008 is een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van kwartaalstatistieken van vacatures in de Gemeenschap vastgesteld.

(2)

Er zijn uitvoeringsmaatregelen nodig voor de vaststelling van de te verschaffen informatie en van de peildata waarvoor de informatie zal worden verzameld.

(3)

Ook moeten het formaat, de termijnen voor indiening van de vereiste gegevens en het eerste referentiekwartaal waarvoor gegevens moeten worden ingediend worden gespecificeerd.

(4)

Ingevolge artikel 7 van Verordening (EG) nr. 453/2008 moet het passende kader worden vastgesteld voor een reeks haalbaarheidsstudies die moeten worden uitgevoerd door de lidstaten die problemen hebben met het verstrekken van gegevens over kleine eenheden en bepaalde activiteiten.

(5)

De Europese Centrale Bank is geraadpleegd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities met betrekking tot het begrip vacature

Voor de toepassing van artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 453/2008:

a)

omvat „daadwerkelijke stappen ondernemen om een geschikte kandidaat te vinden”:

i)

aanmelden van de vacature bij de openbare diensten voor arbeidsvoorziening;

ii)

contact opnemen met een particulier arbeidsbemiddelingsbureau/headhunter;

iii)

bekendmaken van een vacature in de media (bv. internet, kranten, tijdschriften);

iv)

bekendmaken van een vacature op een openbaar mededelingenbord;

v)

rechtstreeks benaderen, interviewen of selecteren van mogelijke kandidaten;

vi)

benaderen van werknemers en/of persoonlijke contacten;

vii)

een beroep doen op stagiairs.

b)

heeft „bepaalde termijn” betrekking op de maximale tijd dat de vacature openstaat en het de bedoeling is deze te vullen. Deze termijn is onbeperkt; alle vacatures waarvoor op de peildatum nog daadwerkelijke stappen worden ondernomen, moeten worden gemeld.

Artikel 2

Peildata

De lidstaten verschaffen gegevens over het aantal vacatures en het aantal bezette arbeidsplaatsen, zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 453/2008, die als representatief voor het referentiekwartaal kunnen worden beschouwd. Bij voorkeur geschiedt dit door voortdurend gegevens te verzamelen of door berekening van een representatief gemiddelde van voor specifieke peildata verzamelde gegevens.

Artikel 3

Indiening van gegevens

1.   De lidstaten dienen de overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 453/2008 ingedeelde gegevens, alsmede de desbetreffende metagegevens binnen 70 dagen na het einde van het referentiekwartaal in.

Lidstaten waarvan het aantal werknemers meer dan 3 % van het totale aantal werknemers in de Europese Gemeenschap bedraagt, dienen de gegevens over het totale aantal vacatures en bezette arbeidsplaatsen, alsmede de desbetreffende metagegevens binnen 45 dagen na het einde van het referentiekwartaal in.

Het aandeel van elke lidstaat in het totale aantal werknemers in de EG wordt om de vijf jaar berekend aan de hand van het gemiddelde van de vier kwartalen van het voorgaande kalenderjaar. Bij de toetreding van nieuwe lidstaten worden ad-hocberekeningen uitgevoerd. De eerste berekening heeft betrekking op het kalenderjaar vóór het jaar waarin deze verordening wordt vastgesteld. De gegevens over de werknemers worden ontleend aan de arbeidskrachtenenquête in de Europese Unie, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (2). De gegevens hebben betrekking op bedrijfseenheden die vallen onder artikel 1 van Verordening (EG) nr. 453/2008.

Wijzigingen van de indieningstermijn voor landen die de drempel van 3 % voor het eerst overschrijden, zijn van toepassing vanaf het eerste referentiekwartaal van het jaar volgende op de berekening.

2.   De desbetreffende metagegevens hebben in het bijzonder betrekking op informatie over methodologische of technische gebeurtenissen in het kwartaal, die nodig zijn om de resultaten te kunnen interpreteren, alsmede op informatie over gegevenscellen die onvoldoende betrouwbaar worden geacht of die niet mogen worden bekendgemaakt.

3.   De lidstaten zenden de kwartaalgegevens en de desbetreffende metagegevens in elektronische vorm naar de Commissie (Eurostat). De indiening van de gegevens geschiedt in overeenstemming met voor de uitwisseling van deze gegevens geschikte, door het Comité statistisch programma goedgekeurde normen. De Commissie (Eurostat) stelt een uitvoerige documentatie over de goedgekeurde normen beschikbaar en geeft richtsnoeren over de wijze waarop ze moeten worden toegepast.

4.   De eerste ingediende gegevens hebben betrekking op het eerste kwartaal van het jaar volgende op dat van de inwerkingtreding van deze verordening.

De reeksen worden als volgt ingediend:

a)

niet-gecorrigeerd;

b)

gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, in overeenstemming met de verordening van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 453/2008, wat de correctieprocedures voor seizoensinvloeden en de kwaliteitsverslagen betreft;

c)

op vrijwillige basis, in de vorm van trendcyclusreeksen.

Artikel 4

Haalbaarheidsstudies

De bijlage bevat het kader voor de in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 453/2008 bedoelde haalbaarheidsstudies.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2009.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 145 van 4.6.2008, blz. 234.

(2)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3.


BIJLAGE

Haalbaarheidsstudie om te beoordelen hoe kwartaalstatistieken van de vacatures kunnen worden verkregen voor de secties O, P, Q, R en/of S van de NACE Rev. 2

De haalbaarheidsstudie van een lidstaat heeft met name betrekking op:

1.

de bijdrage van elk van deze economische activiteiten aan de nationale economie, uitgedrukt in aantal ondernemingen en aandeel in het aantal werknemers of in een geschikte alternatieve maat;

2.

een beschrijving van de overeenkomsten en verschillen tussen de structuur en ontwikkeling van de vacatures voor deze economische activiteiten en die voor de secties B tot en met N van de NACE Rev. 2.

Opties

De verschillende opties voor de vaststelling van het aantal vacatures en het aantal bezette arbeidsplaatsen voor de secties O, P, Q, R en/of S van de NACE Rev. 2 moeten worden beoordeeld. De volgende mogelijke bronnen moeten in aanmerking worden genomen:

a)

bestaande gegevensverzamelingen;

b)

administratieve bronnen;

c)

statistische schattingsprocedures;

d)

nieuwe gegevensverzamelingen.

Voor elke optie moet de beoordeling betrekking hebben op de technische en juridische aspecten, waaronder: het tijdschema voor de tenuitvoerlegging; de verwachte statistische kwaliteit van de resultaten; de verwachte kosten voor het opstarten en uitvoeren van de gegevensverzameling, uitgedrukt in euro's en in aantal werknemers in voltijdequivalenten; de kosten per geënquêteerde eenheid; schattingen van de eventuele extra belasting voor het bedrijfsleven; risico's of onzekerheden; bijzondere voor- of nadelen. De kosten en de kwaliteit moeten met die van de bestaande gegevensverzameling voor de secties B tot en met N worden vergeleken.

Aanbeveling

Op basis van de beoordeling van de verschillende opties moet een aanbeveling voor de meest geschikte aanpak worden voorgesteld.

Uitvoering

Er worden gegevens over het voorgestelde uitvoeringsplan, met inbegrip van de begin- en einddatum van elke fase, verstrekt.

Lidstaten die haalbaarheidsstudies uitvoeren

De volgende lidstaten voeren een haalbaarheidsstudie uit om vast te stellen hoe de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 453/2008 bedoelde kwartaalcijfers over de vacatures voor de secties O, P, Q, R en/of S van NACE Rev. 2 kunnen worden verkregen:

Denemarken

Duitsland

Spanje

Frankrijk

Italië

Malta

Oostenrijk.

Haalbaarheidsstudie om te beoordelen hoe kwartaalstatistieken van de vacatures kunnen worden verkregen voor bedrijfseenheden met minder dan 10 werknemers

De haalbaarheidsstudie van een lidstaat heeft met name betrekking op:

1.

de bijdrage van elke grootteklasse van bedrijven aan de nationale economie, uitgedrukt in aantal ondernemingen en aandeel in het aantal werknemers of in een geschikte alternatieve maat;

2.

een beschrijving van de overeenkomsten en verschillen tussen de structuur en ontwikkeling van de vacatures voor deze grootteklassen van bedrijven en die voor bedrijven met 10 of meer werknemers.

Opties

De verschillende opties voor de vaststelling van het aantal vacatures en het aantal bezette arbeidsplaatsen voor bedrijven met minder dan 10 werknemers moeten worden beoordeeld. De volgende mogelijke bronnen moeten in aanmerking worden genomen:

a)

bestaande gegevensverzamelingen;

b)

administratieve bronnen;

c)

statistische schattingsprocedures;

d)

nieuwe gegevensverzamelingen.

Voor elke optie moet de beoordeling betrekking hebben op de technische en juridische aspecten, waaronder het tijdschema voor tenuitvoerlegging; de verwachte statistische kwaliteit van de resultaten; de verwachte kosten voor het opstarten en uitvoeren van de gegevensverzameling, uitgedrukt in euro's en in aantal werknemers in voltijdequivalenten; de kosten per geënquêteerde eenheid; schattingen van de eventuele extra belasting voor het bedrijfsleven; risico's of onzekerheden; bijzondere voor- of nadelen. De kosten en de kwaliteit moeten met die van de bestaande gegevensverzameling voor bedrijven met 10 of meer werknemers worden vergeleken.

Aanbeveling

Op basis van de beoordeling van de verschillende opties moet een aanbeveling voor de meest geschikte aanpak worden voorgesteld.

Uitvoering

Er worden gegevens over het voorgestelde uitvoeringsplan, met inbegrip van de begin- en einddatum van elke fase, verstrekt.

Lidstaten die haalbaarheidsstudies uitvoeren

De volgende lidstaten voeren een haalbaarheidsstudie uit om vast te stellen hoe de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 453/2008 bedoelde kwartaalcijfers over de vacatures voor bedrijven met minder dan 10 werknemers kunnen worden verkregen:

Denemarken

Frankrijk

Italië

Malta.


14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/7


VERORDENING (EG) Nr. 20/2009 VAN DE COMMISSIE

van 13 januari 2009

tot vaststelling van de specificaties voor de speciale module 2010 over de combinatie van werk en gezin, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 365/2008 van de Commissie van 23 april 2008 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2010, 2011 en 2012 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (2) omvat een speciale module over de combinatie van werk en gezin.

(2)

Beschikking 2008/618/EG van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (3), de routekaart van de Europese Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (4) en het Europees pact voor gendergelijkheid (5) moedigen de lidstaten aan maatregelen te nemen om een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor allen te bevorderen op het stuk van kinderopvang, opvangvoorzieningen voor andere afhankelijke personen en de bevordering van ouderschapsverlof voor mannen en vrouwen. Daarom is een uitgebreide verzameling van vergelijkbare gegevens over de combinatie van werk en gezin vereist om de vorderingen bij de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie te kunnen volgen en het effect van recent beleid op dit gebied te kunnen meten.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedetailleerde lijst van informatie die in 2010 in het kader van de speciale module over de combinatie van werk en gezin moet worden verzameld, is in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 januari 2009.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3.

(2)  PB L 112 van 24.4.2008, blz. 22.

(3)  PB L 198 van 26.7.2008, blz. 47.

(4)  COM(2006) 92 definitief.

(5)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 23 en 24 maart 2006.


BIJLAGE

ARBEIDSKRACHTENENQUÊTE

Specificatie van de speciale module 2010 over de combinatie van werk en gezin

1.

Betrokken lidstaten en regio’s: alle.

2.

De variabelen zullen als volgt worden gecodeerd:

De labels voor de variabelen van de arbeidskrachtenenquête in de kolom „Betreft” verwijzen naar bijlage III bij Verordening (EG) nr. 377/2008 van de Commissie van 25 april 2008 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap, wat de codering voor de indiening van de gegevens vanaf 2009, het gebruik van een substeekproef voor de verzameling van gegevens over structurele variabelen en de vaststelling van de referentiekwartalen betreft (1).

Naam

Kolom

Code

Omschrijving

Betreft

REGCARE

197

 

De betrokkene zorgt regelmatig voor andere kinderen tot 14 jaar (met uitzondering van in het huishouden wonende eigen kinderen/stiefkinderen) of voor zorgbehoevende zieke, gehandicapte, oudere familieleden/vrienden van 15 jaar of ouder

iedereen van 15 tot en met 64 jaar

1

Ja, voor andere kinderen tot 14 jaar

2

Ja, voor zorgbehoevende familieleden/vrienden van 15 jaar of ouder

3

Ja, voor andere kinderen tot 14 jaar en voor zorgbehoevende familieleden/vrienden van 15 jaar of ouder

4

Neen

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

CHILDCAR

198

 

Gebruik van kinderopvang per week voor het jongste in het huishouden wonende kind (inclusief betaalde opvangouders en peuter- en kleuteronderwijs; met uitzondering van verplicht onderwijs)

iedereen van 15 tot en met 64 jaar met ten minste één eigen kind of stiefkind tot 14 jaar dat in het huishouden woont

 

Kinderopvang gedurende … per week

1

hoogstens 10 uur

2

meer dan 10 uur en hoogstens 20 uur

3

meer dan 20 uur en hoogstens 30 uur

4

meer dan 30 uur en hoogstens 40 uur

5

meer dan 40 uur

6

Geen kinderopvang

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

IMPFACIL

199

 

Effect van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van opvangfaciliteiten op het feit dat niet of slechts in deeltijd gewerkt wordt

iedereen van 15 tot en met 64 jaar en (FTPTREAS ≠ 3 en SEEKREAS ≠ 3 en (REGCARE = 1 – 3 of met ten minste één eigen kind of stiefkind tot 14 jaar dat in het huishouden woont)) en FTPT ≠ 1

1

Geschikte kinderopvang niet beschikbaar of te duur

2

Geschikte zorg voor zieken, gehandicapten of ouderen niet beschikbaar of te duur

3

Geschikte kinderopvang en geschikte zorg voor zieken, gehandicapten of ouderen niet beschikbaar of te duur

4

Opvangfaciliteiten niet van invloed op beslissing inzake arbeidsmarktparticipatie

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

NOWRECHI

200

 

Voornaamste reden (verband houdend met de kinderopvang) om niet of slechts in deeltijd te werken

iedereen van 15 tot en met 64 jaar en (NEEDCARE = 1,3 of IMPFACIL = 1,3)

1

Geen kinderopvang beschikbaar

2

Beschikbare kinderopvang te duur

3

Beschikbare kinderopvang van onvoldoende kwaliteit

4

Andere redenen die verband houden met het gebrek aan geschikte kinderopvangmogelijkheden

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

NOWRECAR

201

 

Voornaamste reden (verband houdend met de zorg voor andere afhankelijke personen) om niet of slechts in deeltijd te werken

iedereen van 15 tot en met 64 jaar en (NEEDCARE = 2,3 of IMPFACIL = 2,3)

1

Geen zorg beschikbaar

2

Beschikbare zorg te duur

3

Beschikbare zorg van onvoldoende kwaliteit

4

Andere redenen die verband houden met het gebrek aan geschikte zorg

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

VARHOURS

202

 

Flexibele werktijden

iedereen van 15 tot en met 64 jaar en STAPRO = 3

1

Werkdag met vaste werktijden of door de werkgever vastgestelde flexibele werktijden

 

Werkrooster naar keuze van de werknemer binnen een van de volgende schema’s:

2

Flexibele werktijden / Opsparing van gewerkte uren

3

Vast aantal dagelijkse uren, maar enige flexibiliteit binnen de dag

4

Bepaalt werktijden zelf (geen formele regeling)

5

Andere

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

POSSTEND

203

 

Mogelijkheid om begin en/of einde van de werkdag om gezinsredenen aan te passen (met ten minste één uur)

VARHOURS = 1,3,5,blanco

1

Doorgaans mogelijk

2

Zelden mogelijk

3

Niet mogelijk

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

POSORGWT

204

 

Mogelijkheid om de werktijd zo te organiseren dat men om gezinsredenen hele dagen vrij kan nemen (zonder gebruik te maken van vakantiedagen)

iedereen van 15 tot en met 64 jaar en STAPRO = 3

1

Doorgaans mogelijk

2

Zelden mogelijk

3

Niet mogelijk

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

REDWORK

205

 

Kortere arbeidstijden om minstens een maand lang voor het jongste kind in het huishouden te zorgen (exclusief moederschapsverlof)

iedereen van 15 tot en met 64 jaar met ten minste één eigen kind of stiefkind tot 8 jaar dat in het huishouden woont en (WSTATOR = 1,2 of (EXISTPR = 1 en REFYEAR-YEARPR <= leeftijd van het jongste kind + 1))

1

Ja

2

Neen

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

STOPWORK

206

 

Gestopt met werken om minstens een maand lang voor het jongste kind in het huishouden te zorgen (exclusief moederschapsverlof)

iedereen van 15 tot en met 64 jaar met ten minste één eigen kind of stiefkind tot 8 jaar dat in het huishouden woont en (WSTATOR = 1,2 of (EXISTPR = 1 en REFYEAR-YEARPR <= leeftijd van het jongste kind + 1))

1

Neen

 

Ja, gestopt met werken gedurende in totaal

2

hoogstens 3 maanden

3

meer dan 3 maanden en hoogstens 6 maanden

4

meer dan 6 maanden en hoogstens 1 jaar

5

meer dan 1 jaar

6

Heeft het werk nog niet hervat

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

PARLEAVE

207

 

Voltijds ouderschapsverlof van minstens één maand om voor het jongste kind in het huishouden te zorgen (exclusief moederschapsverlof)

iedereen van 15 tot en met 64 jaar met ten minste één eigen kind of stiefkind tot 8 jaar dat in het huishouden woont

1

Neen, heeft geen voltijds ouderschapsverlof van minstens één maand genomen

 

Ja, heeft voltijds ouderschapsverlof genomen voor in totaal

2

hoogstens 3 maanden

3

meer dan 3 maanden en hoogstens 6 maanden

4

meer dan 6 maanden en hoogstens 1 jaar

5

meer dan 1 jaar

6

Verlof loopt nog

9

Niet van toepassing (niet in filter inbegrepen)

blanco

Geen antwoord

 

210/215

 

Wegingscoëfficiënt voor de speciale module 2010 (facultatief)

iedereen van 15 tot en met 64 jaar

0000-9999

De kolommen 210-213 bevatten gehele getallen

00-99

De kolommen 214-215 bevatten decimalen


(1)  PB L 114 van 26.4.2008, blz. 57.


RICHTLIJNEN

14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/12


RICHTLIJN 2008/118/EG VAN DE RAAD

van 16 december 2008

houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (3), is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen noodzakelijk zijn, moet deze richtlijn duidelijkheidshalve worden vervangen.

(2)

Ter wille van de goede werking van de interne markt moeten de voorwaarden waaronder accijns wordt geheven op de goederen die onder Richtlijn 92/12/EEG vallen, hierna „accijnsgoederen” genoemd, geharmoniseerd blijven.

(3)

Het is passend de accijnsgoederen waarop deze richtlijn van toepassing is, nader te bepalen en te dien einde te verwijzen naar Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten (4), Richtlijn 92/80/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op andere tabaksfabrikaten dan sigaretten (5), Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (6), Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken (7), Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (8), en Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (9).

(4)

Accijnsgoederen mogen voor specifieke doeleinden aan andere indirecte belastingen worden onderworpen. In dergelijke gevallen dienen de lidstaten evenwel enkele essentiële elementen van de communautaire voorschriften betreffende indirecte belastingen in acht te nemen, teneinde geen afbreuk te doen aan het nut ervan.

(5)

Teneinde het vrije verkeer te garanderen, mag de belasting van andere goederen dan accijnsgoederen geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van grenzen.

(6)

Er moet in formaliteiten worden voorzien wanneer accijnsgoederen worden overgebracht van gebieden die worden geacht deel uit te maken van het douanegebied van de Gemeenschap maar niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, naar gebieden die ook als zodanig zijn omschreven maar wel onder de richtlijn vallen.

(7)

Aangezien de schorsingsregelingen van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (10) passend toezicht garanderen zolang accijnsgoederen onder de bepalingen van die verordening vallen, hoeft voor de accijns geen afzonderlijk toezichtsysteem te worden toegepast gedurende de tijd dat accijnsgoederen onder een communautaire douaneschorsingsregeling staan.

(8)

Aangezien het voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk blijft dat het concept „accijns” en de omstandigheden waarin deze verschuldigd wordt, in alle lidstaten dezelfde zijn, moet op communautair niveau worden verduidelijkt wanneer accijnsgoederen tot verbruik worden uitgeslagen en wie de tot voldoening van de accijns gehouden persoon is.

(9)

Aangezien de accijns een belasting op het verbruik van bepaalde goederen is, mag geen accijns worden geheven op accijnsgoederen die in bepaalde omstandigheden vernietigd zijn of onherstelbaar verloren zijn gegaan.

(10)

Regelingen voor de heffing en de teruggaaf van accijns hebben gevolgen voor de goede werking van de interne markt en moeten daarom op niet-discriminerende criteria gebaseerd zijn.

(11)

In geval van een onregelmatigheid dient de accijns verschuldigd te worden in de lidstaat waar de in de uitslag tot verbruik resulterende onregelmatigheid heeft plaatsgevonden of, indien niet is vast te stellen waar de onregelmatigheid plaatsvond, in de lidstaat waar zij is geconstateerd. Indien de accijnsgoederen niet op hun plaats van bestemming zijn aangekomen en er geen onregelmatigheid is geconstateerd, dient ervan te worden uitgegaan dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in de lidstaat waar de accijnsgoederen zijn verzonden.

(12)

Naast de gevallen van teruggaaf waarin bij deze richtlijn wordt voorzien, moeten de lidstaten ook de mogelijkheid hebben de accijns die is voldaan over tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen, terug te geven wanneer dit strookt met het doel van deze richtlijn.

(13)

De regels en voorwaarden voor de leveringen die van de betaling van accijns zijn vrijgesteld, moeten geharmoniseerd blijven. Voor de vrijgestelde leveringen aan organisaties in andere lidstaten dient gebruik te worden gemaakt van een certificaat van vrijstelling.

(14)

Om misbruik en fraude te voorkomen, moet duidelijk worden vastgesteld in welke gevallen goederen taxfree mogen worden verkocht aan reizigers die het grondgebied van de Gemeenschap verlaten. Aangezien reizigers zich veelvuldiger en vrijer over land verplaatsen dan per vliegtuig of per schip, is bij reizigersverkeer over land het risico groter dat de regels voor accijns- en belastingvrijstelling niet worden nageleefd, waardoor ook de controlelast voor de douaneautoriteiten aanzienlijker hoger uitvalt. Het is dan ook passend dat accijnsvrije verkoop aan landgrenzen niet toegestaan is, wat in de meeste lidstaten reeds geldt. Er dient evenwel te worden voorzien in een overgangsperiode gedurende welke de lidstaten vrijstelling van de betaling van accijns kunnen blijven verlenen voor de accijnsgoederen die zijn geleverd door aan de landgrens met een derdeland gelegen taxfreeshops.

(15)

Aangezien controles moeten worden verricht in productie- en opslagfaciliteiten om de inning van de belastingschuld te garanderen, moet een systeem van door de bevoegde autoriteiten erkende entrepots worden gehandhaafd teneinde deze controles te vergemakkelijken.

(16)

Het is ook nodig de voorschriften vast te stellen die erkende entrepothouders en bedrijven zonder erkenning als entrepothouder in acht moeten nemen.

(17)

Accijnsgoederen moeten, voordat zij tot verbruik worden uitgeslagen, in de Gemeenschap onder schorsing van accijns kunnen worden overgebracht en die overbrenging moet kunnen geschieden van een belastingentrepot naar verschillende bestemmingen, met name naar andere belastingentrepots maar ook naar plaatsen die voor de toepassing van deze richtlijn daarmee gelijkgesteld zijn.

(18)

Ook moet worden toegestaan dat accijnsgoederen onder schorsing van accijns worden overgebracht van de plaats van invoer naar voornoemde bestemmingen, en er moeten dan ook bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de status van de persoon die toestemming heeft gekregen om de goederen vanaf die plaats van invoer te verzenden maar de goederen niet voorhanden mag hebben.

(19)

Teneinde de betaling van accijns te garanderen wanneer de overbrenging van accijnsgoederen niet wordt gezuiverd, dienen de lidstaten zekerheid te verlangen, die dient te worden gesteld door de erkende entrepothouder van verzending of de geregistreerde afzender, of, indien de lidstaat van verzending dat toestaat, een van andere betrokkenen bij de overbrenging, onder de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden.

(20)

Met het oog op de inning van de belasting tegen de door de lidstaten vastgestelde tarieven dienen de bevoegde autoriteiten de overbrenging van accijnsgoederen te kunnen volgen en er moet dus worden voorzien in een systeem voor de uitoefening van toezicht op accijnsgoederen.

(21)

Het is passend daarvoor het geautomatiseerde systeem te gebruiken dat is opgezet bij Beschikking nr. 1152/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 betreffende geautomatiseerde verwerking van gegevens inzake het verkeer van en de controle op accijnsgoederen (11). In vergelijking met een op papier gebaseerd systeem, wordt door dat systeem de afhandeling van de vereiste formaliteiten bespoedigd en het toezicht op de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns vergemakkelijkt.

(22)

Er moet een procedure worden vastgelegd voor de kennisgeving van de verzending of de ontvangst van accijnsgoederen door bedrijven aan de belastingautoriteiten van de lidstaten. Daarbij moet passend rekening worden gehouden met het feit dat sommige geadresseerden niet verbonden zijn met het geautomatiseerde systeem maar toch accijnsgoederen ontvangen die onder schorsing van accijns worden overgebracht.

(23)

Met het oog op de goede werking van de regels betreffende de overbrenging onder schorsing van accijns moeten de voorwaarden voor de aanvang en de beëindiging van de overbrenging en de zuivering van de verantwoordelijkheden worden verduidelijkt.

(24)

De in geval van niet-beschikbaarheid van het geautomatiseerde systeem te volgen procedures moeten worden vastgesteld.

(25)

Eenvoudigheidshalve moet het de lidstaten worden toegestaan om een bijzondere regeling vast te stellen voor overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns die uitsluitend over hun grondgebied verlopen, of om met andere lidstaten een bilaterale regeling te treffen.

(26)

De heffings- en procedureregels betreffende de overbrenging van goederen waarover de accijns reeds in een lidstaat is voldaan, moeten worden verduidelijkt, al moet de algemene opzet van die regels ongemoeid worden gelaten.

(27)

De accijns ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf naar een andere lidstaat vervoerde accijnsgoederen moet volgens het voor de interne markt geldende beginsel uitsluitend worden geheven in de lidstaat van verkrijging.

(28)

Indien in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden, moet worden vastgesteld of in die tweede lidstaat accijns verschuldigd is. Te dien einde moet in het bijzonder worden bepaald wat onder „commerciële doeleinden” moet worden verstaan.

(29)

Wanneer accijnsgoederen door een andere persoon dan een erkende entrepothouder, een geregistreerde geadresseerde of een zelfstandig bedrijf worden verkregen en door de verkoper of voor diens rekening rechtstreeks of onrechtstreeks naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd, dient de accijns te worden voldaan in de lidstaat van bestemming; er moet een door de verkoper te volgen procedure worden vastgesteld.

(30)

Om belangenconflicten tussen lidstaten en dubbele belastingheffing te voorkomen wanneer in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar elders in de Gemeenschap worden overgebracht, moeten bepalingen worden vastgesteld voor situaties waarin zich onregelmatigheden voordoen ter zake van tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen.

(31)

De lidstaten moeten kunnen verlangen dat tot verbruik uitgeslagen goederen zijn voorzien van fiscale merktekens of nationale herkenningstekens. Het gebruik van deze tekens mag het intracommunautaire handelsverkeer geenszins belemmeren.

Aangezien het gebruik van deze tekens niet tot dubbele belastingdruk mag leiden, moet worden gepreciseerd dat elk bedrag dat werd betaald of als zekerheid werd gesteld om deze tekens te verkrijgen, moet worden teruggegeven of vrijgegeven door de lidstaat die de tekens heeft afgegeven, als de accijns in een andere lidstaat verschuldigd is geworden en daar ook werd geïnd.

Niettemin moet de lidstaat die de merktekens of herkenningstekens heeft afgegeven, het teruggeven, kwijtschelden of vrijgeven van het betaalde of zekergestelde bedrag afhankelijk kunnen stellen van de voorwaarde dat de verwijdering of vernietiging van de tekens wordt aangetoond.

(32)

De toepassing van de normale voorschriften betreffende de overbrenging van en het toezicht op accijnsgoederen kan voor kleine wijnproducenten onevenredige administratieve lasten veroorzaken. Daarom moeten de lidstaten deze producenten van bepaalde voorschriften kunnen ontheffen.

(33)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat ter zake van accijnsgoederen voor de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen vooralsnog geen geschikte communautaire aanpak is gevonden.

(34)

Voor accijnsgoederen die worden gebruikt voor de bouw en het onderhoud van grensoverschrijdende bruggen tussen lidstaten, moeten de betrokken lidstaten maatregelen kunnen nemen die afwijken van de normale regels en procedures voor het verkeer van accijnsgoederen tussen lidstaten, teneinde de administratieve lasten te verlichten.

(35)

De maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(36)

Teneinde te voorzien in een periode van aanpassing aan het elektronische systeem van toezicht op de overbrenging van goederen onder schorsing van accijns, moet aan de lidstaten een overgangsperiode worden toegestaan gedurende welke dergelijke overbrengingen nog volgens de in Richtlijn 92/12/EEG vastgestelde formaliteiten mogen worden verricht.

(37)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijke regeling ter zake van bepaalde aspecten van de accijns, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1.   Bij deze richtlijn wordt de algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van de volgende goederen, hierna „accijnsgoederen” genoemd:

a)

energieproducten en elektriciteit vallende onder Richtlijn 2003/96/EG;

b)

alcohol en alcoholhoudende dranken vallende onder de Richtlijnen 92/83/EEG en 92/84/EEG;

c)

tabaksfabrikaten vallende onder de Richtlijnen 95/59/EG, 92/79/EEG en 92/80/EEG.

2.   De lidstaten kunnen op accijnsgoederen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden heffen, mits daarbij de communautaire belastingvoorschriften inzake de accijns of de btw in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting, met dien verstande dat de bepalingen betreffende vrijstellingen niet tot die belastingvoorschriften behoren.

3.   De lidstaten kunnen belastingen heffen op:

a)

andere producten dan accijnsgoederen;

b)

diensten, daaronder begrepen diensten die betrekking hebben op accijnsgoederen, mits die belastingen niet het karakter van een omzetbelasting hebben.

De heffing van dergelijke belastingen mag in het handelsverkeer tussen de lidstaten evenwel geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

Artikel 2

Accijnsgoederen worden aan de accijns onderworpen op het tijdstip van:

a)

hun productie, daaronder begrepen hun winning, indien van toepassing, op het grondgebied van de Gemeenschap;

b)

hun invoer in het grondgebied van de Gemeenschap.

Artikel 3

1.   De in de communautaire douanevoorschriften vastgestelde formaliteiten ter zake van de binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Gemeenschap zijn van overeenkomstige toepassing op het binnenbrengen van accijnsgoederen in de Gemeenschap vanuit een in artikel 5, lid 2, bedoeld gebied.

2.   De in de communautaire douanevoorschriften vastgestelde formaliteiten ter zake van de uitgang van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap zijn van overeenkomstige toepassing op de uitgang van accijnsgoederen uit de Gemeenschap naar een in artikel 5, lid 2, bedoeld gebied.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 wordt Finland gemachtigd om bij de overbrenging van accijnsgoederen tussen zijn grondgebied in de zin van artikel 4, punt 2, en de in artikel 5, lid 2, onder c), bedoelde gebieden dezelfde procedures toe te passen als bij overbrenging op zijn grondgebied in de zin van artikel 4, punt 2.

4.   De hoofdstukken III en IV zijn niet van toepassing op accijnsgoederen die onder een douaneschorsingsregeling zijn geplaatst.

Artikel 4

In deze richtlijn en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen wordt verstaan onder:

1.

„erkend entrepothouder”: de natuurlijke of rechtspersoon die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat gemachtigd is om bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in een belastingentrepot te produceren, te verwerken, voorhanden te hebben, te ontvangen en te verzenden;

2.

„lidstaat” en „grondgebied van een lidstaat”: het grondgebied van iedere lidstaat van de Gemeenschap waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 299 van toepassing is, met uitzondering van derdelandsgebieden;

3.

„Gemeenschap” en „grondgebied van de Gemeenschap”: het geheel van de grondgebieden van de lidstaten in de zin van punt 6;

4.

„derdelandsgebieden”: de gebieden die in artikel 5, leden 2 en 3, worden genoemd;

5.

„derde land”: elke staat of elk grondgebied waarop het Verdrag niet van toepassing is;

6.

„douaneschorsingsregeling”: iedere in Verordening (EEG) nr. 2913/92 vastgestelde bijzondere procedure inzake douanetoezicht ter zake van niet-communautaire goederen die het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, tijdelijke opslag, vrije zones of vrije entrepots, en iedere in artikel 84, lid 1, onder a), van die verordening bedoelde regeling;

7.

„accijnsschorsingsregeling”: belastingregeling die geldt voor het onder schorsing van accijns produceren, verwerken, voorhanden hebben en overbrengen van niet onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen;

8.

„invoer van accijnsgoederen”: het in het grondgebied van de Gemeenschap binnenbrengen van accijnsgoederen die bij hun binnenkomst in de Gemeenschap niet onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, alsmede het vrijgeven van onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen;

9.

„geregistreerde geadresseerde”: een natuurlijke of rechtspersoon die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming, onder de door die autoriteiten vastgestelde voorwaarden, gemachtigd is om bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen in ontvangst te nemen die vanuit een andere lidstaat onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht;

10.

„geregistreerde afzender”: een natuurlijke of rechtspersoon die van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van invoer, alleen toestemming heeft gekregen om, onder de door die autoriteiten vastgestelde voorwaarden, bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling te verzenden wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het vrije verkeer worden gebracht;

11.

„belastingentrepot”: iedere plaats waar de erkende entrepothouder bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling produceert, verwerkt, voorhanden heeft, ontvangt of verzendt, zulks onder bepaalde voorwaarden die zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar dit belastingentrepot gelegen is;

Artikel 5

1.   Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn van toepassing op het grondgebied van de Gemeenschap.

2.   Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn niet van toepassing op de volgende gebieden die deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap:

a)

de Canarische Eilanden;

b)

de Franse overzeese departementen;

c)

de Ålandseilanden;

d)

de Kanaaleilanden.

3.   Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn niet van toepassing op de onder artikel 299, lid 4, van het Verdrag vallende grondgebieden noch op de volgende andere gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap:

a)

het eiland Helgoland;

b)

het gebied Büsingen;

c)

Ceuta;

d)

Melilla;

e)

Livigno;

f)

Campione d'Italia;

g)

de Italiaanse wateren van het meer van Lugano.

4.   Spanje kan er door een verklaring kennis van geven dat deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van een dergelijke verklaring van toepassing zijn op de Canarische Eilanden — onder voorbehoud van maatregelen inzake aanpassing aan de ultraperifere ligging van deze gebieden — ter zake van alle of sommige van de in artikel 1 genoemde accijnsgoederen.

5.   Frankrijk kan er door een verklaring kennis van geven dat deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de neerlegging van een dergelijke verklaring van toepassing zijn op de Franse overzeese departementen — onder voorbehoud van maatregelen inzake aanpassing aan de ultraperifere ligging van deze gebieden — ter zake van alle of sommige van de in artikel 1 genoemde accijnsgoederen.

6.   De bepalingen van deze richtlijn vormen geen beletsel om in Griekenland het aan de berg Athos verleende bijzondere statuut, zoals gewaarborgd bij artikel 105 van de Griekse grondwet, te handhaven.

Artikel 6

1.   Het Vorstendom Monaco, het eiland Man, San Marino en de zones die te Akrotiri en Dhekelia onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, worden, gezien de overeenkomsten en verdragen die zij met respectievelijk Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Cyprus hebben gesloten, voor de toepassing van deze richtlijn niet als derde landen beschouwd.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de overbrenging van accijnsgoederen met als herkomst of bestemming:

a)

het Vorstendom Monaco als overbrenging met als herkomst of bestemming Frankrijk wordt behandeld;

b)

San Marino als overbrenging met als herkomst of bestemming Italië wordt behandeld;

c)

de zones die te Akrotiri en Dhekelia onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, als overbrenging met als herkomst of bestemming Cyprus wordt behandeld;

d)

het eiland Man als overbrenging met als herkomst of bestemming het Verenigd Koninkrijk wordt behandeld.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de overbrenging van accijnsgoederen met als herkomst of bestemming Jungholz en Mittelberg (Kleines Walsertal) als overbrenging met als herkomst of bestemming Duitsland wordt behandeld.

HOOFDSTUK II

VERSCHULDIGDHEID, TERUGGAAF, VRIJSTELLING VAN ACCIJNS

AFDELING 1

Tijdstip en plaats van verschuldigdheid

Artikel 7

1.   De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:

a)

het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;

b)

het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving;

c)

de productie, met inbegrip van onregelmatige productie, van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling;

d)

de invoer, met inbegrip van onregelmatige invoer, van accijnsgoederen die niet onmiddellijk bij invoer onder een accijnsschorsingsregeling worden geplaatst.

3.   Onder het tijdstip van de uitslag tot verbruik wordt verstaan:

a)

in de in artikel 17, lid 1, onder a) ii), bedoelde situaties, het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen door de geregistreerde geadresseerde;

b)

in de in artikel 17, lid 1, onder a) iv), bedoelde situaties, het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen door de geadresseerde;

c)

in de in artikel 17, lid 2, bedoelde situaties, het tijdstip van ontvangst van de accijnsgoederen op de plaats van rechtstreekse aflevering.

4.   De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten, wordt niet aangemerkt als uitslag tot verbruik.

Voor de toepassing van deze richtlijn worden goederen geacht totaal vernietigd of onherstelbaar verloren te zijn wanneer zij als accijnsgoed onbruikbaar zijn geworden.

De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen in kwestie wordt aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan of, indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan, van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

5.   Elke lidstaat bepaalt zijn regels en voorwaarden voor het vaststellen van de in lid 4 bedoelde verliezen.

Artikel 8

1.   De tot voldoening van de verschuldigd geworden accijns gehouden persoon is:

a)

met betrekking tot het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a):

i)

de erkende entrepothouder, de geregistreerde geadresseerde of enig andere persoon die de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling onttrekt of voor wiens rekening de accijnsgoederen aan de accijnsschorsingsregeling worden onttrokken of, in geval van onregelmatige onttrekking aan het belastingentrepot, enig andere persoon die bij die onttrekking betrokken is geweest;

ii)

in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in de zin van artikel 10, leden 1, 2 en 4: de erkende entrepothouder, de geregistreerde afzender of enig andere persoon die de in artikel 18, leden 1 en 2, bedoelde zekerheid heeft gesteld en alle personen die bij de onregelmatige onttrekking betrokken zijn geweest terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat het onttrekken op onregelmatige wijze geschiedde;

b)

met betrekking tot het voorhanden hebben van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder b): de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;

c)

met betrekking tot de productie van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder c): de persoon die de accijnsgoederen produceert of, in geval van onregelmatige productie, enig andere persoon die bij de productie ervan betrokken is geweest;

d)

met betrekking tot de invoer van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder d): de persoon die de accijnsgoederen bij invoer aangeeft of voor wiens rekening de goederen bij invoer worden aangegeven of, in geval van onregelmatige invoer, enig andere persoon die bij de invoer betrokken is geweest.

2.   Indien er voor eenzelfde accijnsschuld verscheidene schuldenaren zijn, zijn zij hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden.

Artikel 9

De voorwaarden voor de verschuldigdheid van de accijns en het toe te passen tarief zijn die welke van kracht zijn op het tijdstip van het verschuldigd worden in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik plaatsvindt.

De accijns wordt geheven en geïnd alsmede in voorkomend geval teruggegeven of kwijtgescholden overeenkomstig de door iedere lidstaat vastgestelde procedure. De lidstaten passen voor binnenlandse goederen en goederen van andere lidstaten dezelfde procedures toe.

Artikel 10

1.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), vindt de uitslag tot verbruik plaats in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

2.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling een onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat waar en op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd.

3.   In de in lid 1 en lid 2 bedoelde situaties informeren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen of worden geacht tot verbruik te zijn uitgeslagen, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

4.   Indien onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van de accijnsgoederen als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in de lidstaat van verzending en op het tijdstip van aanvang van de overbrenging, tenzij binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending wordt aangetoond dat de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond.

Indien de persoon die de in artikel 18 bedoelde zekerheid heeft gesteld, niet op de hoogte was of mogelijk niet op de hoogte was van het feit dat de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen, wordt hem een termijn van een maand, te rekenen vanaf het tijdstip van de verstrekking van die informatie door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending, gegund om het eindigen van de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, of de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, aan te tonen.

5.   Indien evenwel in de in lid 2 en lid 4 bedoelde situaties binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 1, is aangevangen, wordt vastgesteld in welke lidstaat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is lid 1 van toepassing.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, informeren in die situaties de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de accijns is geheven, die overgaan tot teruggaaf of kwijtschelding van de accijns zodra is aangetoond dat de accijns door de andere lidstaat is geheven.

6.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onregelmatigheid” verstaan, een andere dan de in artikel 7, lid 4, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd.

AFDELING 2

Terugbetaling en kwijtschelding

Artikel 11

De accijns op tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen kan in de in artikel 33, lid 6, artikel 36, lid 5, en artikel 38, lid 3, bedoelde gevallen, in de gevallen als bepaald in de in artikel 1 genoemde richtlijnen, alsmede op verzoek van een betrokken persoon worden teruggegeven of kwijtgescholden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, in de situaties en onder de voorwaarden die elke lidstaat bepaalt om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.

Deze teruggaaf of kwijtschelding geeft geen aanleiding tot andere vrijstellingen dan die waarin wordt voorzien bij artikel 12 en bij de in artikel 1 genoemde richtlijnen.

AFDELING 3

Vrijstellingen

Artikel 12

1.   Accijnsgoederen zijn vrijgesteld van de betaling van accijns wanneer zij bestemd zijn om te worden gebruikt:

a)

in het kader van diplomatieke of consulaire betrekkingen;

b)

door internationale instellingen die als dusdanig door de overheid van de gastlidstaat zijn erkend, alsmede door de leden van deze instellingen, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of bij de vestigingsovereenkomsten;

c)

door de strijdkrachten van alle staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, met uitzondering van de lidstaat waarin de accijns verschuldigd is, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines;

d)

door de strijdkrachten van het Verenigd Koninkrijk die op Cyprus zijn gestationeerd overeenkomstig het Verdrag betreffende de oprichting van de Republiek Cyprus van 16 augustus 1960, ten behoeve van deze strijdkrachten of het hen begeleidende burgerpersoneel of voor de bevoorrading van hun messes of kantines;

e)

voor verbruik in het kader van een met derde landen of internationale instellingen gesloten overeenkomst voor zover een dergelijke overeenkomst wordt aanvaard of toegestaan op het gebied van vrijstelling van btw.

2.   De vrijstellingen zijn afhankelijk van de voorwaarden en beperkingen die door de gastlidstaat worden vastgesteld. De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen door middel van teruggaaf van de accijns.

Artikel 13

1.   Onverminderd artikel 21, lid 1, gaan accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling naar een in artikel 12, lid 1, bedoelde geadresseerde worden overgebracht, vergezeld van een certificaat van vrijstelling.

2.   De Commissie stelt volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde procedure de vorm en de inhoud van het certificaat van vrijstelling vast.

3.   De procedures van de artikelen 21 tot en met 27 gelden niet voor overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voor de in artikel 12, lid 1, onder c) bedoelde strijdkrachten indien zij onder een rechtstreeks op het Noord-Atlantisch Verdrag gebaseerde procedure vallen.

De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat voor dergelijke overbrengingen de procedure van de artikelen 21 tot en met 27 van toepassing is indien de overbrengingen uitsluitend over hun grondgebied verlopen of, indien aldus door de betrokken lidstaten is overeengekomen, tussen de grondgebieden van lidstaten verlopen.

Artikel 14

1.   De lidstaten kunnen vrijstelling van de betaling van accijns verlenen voor de accijnsgoederen die door taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich door de lucht of over zee naar een derdelandsgebied of een derde land begeven.

2.   Goederen die aan boord van een luchtvaartuig of schip worden geleverd tijdens een vlucht of overtocht naar een derdelandsgebied of een derde land, worden gelijkgesteld met goederen die door taxfreeshops worden geleverd.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de in de leden 1 en 2 genoemde vrijstellingen zodanig worden toegepast dat elke vorm van fraude, ontwijking of misbruik wordt voorkomen.

4.   De lidstaten die op 1 juli 2008 beschikken over taxfreeshops welke op andere plaatsen dan een luchthaven of haventerrein gelegen zijn, kunnen tot 1 januari 2017 vrijstelling van de betaling van accijns blijven verlenen voor de accijnsgoederen welke door deze taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich naar een derdelandsgebied of een derde land begeven.

5.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

„taxfreeshop”: elke in een luchthaven of haven gelegen inrichting die aan de door de bevoegde instanties van de lidstaten gestelde voorwaarden voldoet, met name bij toepassing van lid 3;

b)

„reiziger die zich naar een derdelandsgebied of derde land begeeft”: iedere passagier die in het bezit is van een bewijs van vervoer door de lucht of over zee, waarop als definitieve bestemming een in een derdelandsgebied of derde land gelegen luchthaven of haven is vermeld.

HOOFDSTUK III

PRODUCTIE, VERWERKING EN VOORHANDEN HEBBEN

Artikel 15

1.   Elke lidstaat stelt, met inachtneming van deze richtlijn, zijn voorschriften inzake de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen vast.

2.   De productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling vinden plaats in een belastingentrepot.

Artikel 16

1.   Voor de opening en het beheer van een belastingentrepot door een erkende entrepothouder is een vergunning vereist van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het belastingentrepot gelegen is.

De vergunning wordt verleend onder de voorwaarden die de autoriteiten van rechtswege mogen stellen om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.

2.   De erkend entrepothouder moet:

a)

een zekerheid stellen, indien nodig, om het risico te dekken dat verbonden is aan de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen;

b)

de voorschriften in acht nemen die zijn vastgesteld door de lidstaat op wiens grondgebied het belastingentrepot gelegen is;

c)

voor ieder belastingentrepot een administratie van de voorraden en overbrengingen van accijnsgoederen bijhouden;

d)

alle accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht, zodra de overbrenging is geëindigd in zijn belastingentrepot plaatsen en in zijn administratie noteren, tenzij artikel 17, lid 2, van toepassing is;

e)

controle en inventarisatie toelaten.

De voorwaarden betreffende de onder a) genoemde zekerheid worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het belastingentrepot is erkend.

HOOFDSTUK IV

OVERBRENGING VAN ACCIJNSGOEDEREN ONDER SCHORSING VAN ACCIJNS

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 17

1.   Accijnsgoederen kunnen, ook indien zij via een derdeland of een derdelandsgebied worden overgebracht, binnen het grondgebied van de Gemeenschap onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht:

a)

van een belastingentrepot naar:

i)

een ander belastingentrepot;

ii)

een geregistreerde geadresseerde;

iii)

een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten, als bedoeld in artikel 25, lid 1;

iv)

een in artikel 12, lid 1, bedoelde geadresseerde, wanneer de goederen vanuit een andere lidstaat worden verzonden;

b)

van de plaats van invoer naar een van de bestemmingen bedoeld onder a), wanneer zij worden verzonden door een geregistreerde afzender.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „plaats van invoer” verstaan de plaats waar de goederen zich bevinden wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het vrije verkeer worden gebracht.

2.   In afwijking van lid 1, onder a), punten i) en ii), en onder b), van dit artikel en met uitzondering van de in artikel 19, lid 3, bedoelde situatie, kan de lidstaat van bestemming onder de door hem gestelde voorwaarden toestaan dat accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht naar een plaats van rechtstreekse aflevering op zijn grondgebied, wanneer die plaats is aangewezen door de erkende entrepothouder in de lidstaat van bestemming of door de geregistreerde geadresseerde.

Deze erkend entrepothouder of deze geregistreerde geadresseerde blijft verantwoordelijk voor de indiening van het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst.

3.   De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op de overbrenging van niet tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen waarvoor een nultarief geldt.

Artikel 18

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending eisen onder de door hen gestelde voorwaarden dat de risico's die verbonden zijn aan het overbrengen onder schorsing van accijns, worden gedekt door een zekerheid die door de erkende entrepothouder van verzending of de geregistreerde afzender wordt gesteld.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending onder de door hen gestelde voorwaarden toestaan dat de in lid 1 bedoelde zekerheid wordt gesteld door de vervoerder, de eigenaar van de accijnsgoederen, de geadresseerde, of gezamenlijk door twee of meer van deze personen en de in lid 1 bedoelde personen.

3.   De zekerheid is geldig in de gehele Gemeenschap. De nadere regels betreffende de zekerheid worden door de lidstaten vastgesteld.

4.   De lidstaat van verzending kan afzien van de verplichting tot zekerheidstelling voor de volgende overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling:

a)

overbrengingen die uitsluitend over hun grondgebied verlopen;

b)

overbrengingen van energieproducten binnen de Gemeenschap over zee of via vaste pijpleidingen, indien de andere betrokken lidstaten daarmee instemmen.

Artikel 19

1.   Een geregistreerde geadresseerde mag accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling niet voorhanden hebben, noch verzenden.

2.   Een geregistreerde geadresseerde moet:

a)

voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen zekerheid stellen voor de betaling van de accijns onder de voorwaarden die de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming hebben gesteld;

b)

de accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling worden ontvangen, zodra de overbrenging is geëindigd in zijn administratie noteren;

c)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming toelaten controle te verrichten zodat zij zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de goederen.

3.   Voor een geregistreerde geadresseerde die slechts incidenteel accijnsgoederen ontvangt, wordt de in artikel 4, punt 9, bedoelde machtiging beperkt tot een welomschreven hoeveelheid accijnsgoederen, één afzender en een welomschreven tijdvak. De lidstaten kunnen de machtiging beperken tot één overbrenging.

Artikel 20

1.   De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling vangt aan, in de in artikel 17, lid 1, onder a), van deze richtlijn bedoelde gevallen, wanneer de accijnsgoederen het belastingentrepot van verzending verlaten en, in de in artikel 17, lid 1, onder b), bedoelde gevallen, wanneer zij overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 in het vrije verkeer worden gebracht.

2.   De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt, in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), en b), bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen, en, in de in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde gevallen, op het tijdstip waarop de goederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.

AFDELING 2

Procedure voor overbrengingen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns

Artikel 21

1.   Accijnsgoederen worden uitsluitend als overgebracht onder een accijnsschorsingsregeling aangemerkt indien de overbrenging geschiedt onder dekking van een elektronisch administratief document dat is opgesteld overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel dient de afzender een voorlopig elektronisch administratief document in bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending met behulp van het in Beschikking nr. 1152/2003/EG, artikel 1, bedoelde geautomatiseerd systeem (hierna „het geautomatiseerde systeem” genoemd).

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verzending verrichten een elektronische controle van de gegevens in het voorlopig elektronisch administratief document.

Indien de gegevens niet in orde zijn bevonden, wordt de afzender daarvan onverwijld in kennis gesteld.

Indien de gegevens in orde zijn bevonden, kennen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending aan het document een unieke administratieve referentiecode toe en verstrekken zij deze aan de afzender.

4.   In de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), en b), en lid 2 bedoelde gevallen zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van verzending het elektronische administratieve document onverwijld toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming, die het doorzenden naar de geadresseerde indien deze een erkende entrepothouder of een geregistreerde geadresseerde is.

Indien de accijnsgoederen bestemd zijn voor een erkende entrepothouder in de lidstaat van verzending, zenden de bevoegde autoriteiten van die lidstaat het elektronische administratieve document rechtstreeks aan hem toe.

5.   In het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), van deze richtlijn bedoelde geval zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending het elektronische administratieve document toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aangifte ten uitvoer is ingediend overeenkomstig artikel 161, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2913/92 (hierna de „lidstaat van uitvoer” genoemd), indien dit een andere lidstaat dan de lidstaat van verzending is.

6.   De afzender verstrekt de persoon die de accijnsgoederen vergezelt een gedrukt exemplaar van het elektronisch administratief document of een ander handelsdocument waarop de unieke administratieve referentiecode duidelijk herkenbaar is vermeld. Dit document moet op ieder moment van de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aan de bevoegde autoriteiten kunnen worden getoond.

7.   De afzender mag het elektronische administratieve document annuleren zolang de overbrenging nog niet is aangevangen overeenkomstig artikel 20, lid 1.

8.   Tijdens de overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling kan de afzender de accijnsgoederen via het geautomatiseerde systeem een nieuwe bestemming geven, die een van de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) of iii), of, indien van toepassing, lid 2 bedoelde bestemmingen moet zijn.

Artikel 22

1.   Indien de geadresseerde van energieproducten die onder een accijnsschorsingsregeling over zee of via binnenwaterwegen worden overgebracht, nog niet definitief vaststaat wanneer de afzender het in artikel 21, lid 2, bedoelde voorlopig elektronisch administratief document indient, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending toestaan dat de afzender de gegevens van de geadresseerde niet invult.

2.   Zodra de gegevens van de gedresseerde bekend zijn maar uiterlijk bij het eindigen van de overbrenging zendt de afzender ze volgens de in artikel 21, lid 8, bedoelde procedure toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

Artikel 23

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending kunnen onder de door die lidstaat vastgestelde voorwaarden toestaan dat de afzender een overbrenging van energieproducten onder schorsing van accijns splitst in twee of meer deeltransporten, mits:

1.

de totale hoeveelheid accijnsgoederen ongewijzigd blijft;

2.

de splitsing wordt verricht op het grondgebied van een lidstaat die deze procedure toestaat;

3.

de bevoegde autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat in kennis worden gesteld van de plaats waar de splitsing geschiedt.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het feit dat en de voorwaarden waaronder zij het splitsen van zendingen op hun grondgebied toestaan. De Commissie doet deze informatie aan de overige lidstaten toekomen.

Artikel 24

1.   Bij ontvangst van accijnsgoederen op een van de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv), of lid 2 bedoelde bestemmingen zendt de geadresseerde, behoudens in ten genoegen van de bevoegde autoriteiten naar behoren gerechtvaardigde gevallen, onverwijld en uiterlijk binnen vijf dagen na het eindigen van de overbrenging een bericht betreffende de ontvangst van de goederen, hierna „bericht van ontvangst” genoemd, met behulp van het geautomatiseerde systeem.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming bepalen de procedure voor het indienen van het bericht van ontvangst van accijnsgoederen door de in artikel 12, lid 1, bedoelde geadresseerden.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van bestemming verrichten een elektronische controle van de gegevens in het bericht van ontvangst.

Indien de gegevens niet in orde zijn bevonden, wordt de geadresseerde daarvan onverwijld in kennis gesteld.

Indien de gegevens in orde zijn bevonden, bevestigen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming de geadresseerde dat het bericht van ontvangst geregistreerd is en zenden zij het door naar de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

4.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending zenden het bericht van ontvangst door naar de afzender. Indien de plaats van verzending en de plaats van bestemming zich in dezelfde lidstaat bevinden, zenden de bevoegde autoriteiten van die lidstaat het bericht van ontvangst rechtstreeks toe aan de afzender.

Artikel 25

1.   In het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), en, in voorkomend geval, onder b), van deze richtlijn bedoelde geval wordt een bericht opgesteld (hierna het „bericht van uitvoer” genoemd), door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van uitvoer op basis van de aftekening door het douanekantoor van uitgang als bedoeld in artikel 793, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (13) of van het kantoor waar de in artikel 3, lid 2, van deze richtlijn bedoelde formaliteiten zijn vervuld, ter bevestiging dat de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending verrichten een elektronische controle van de gegevens die afkomstig zijn uit de in lid 1 bedoelde aftekening. Na controle van de gegevens en indien de lidstaat van verzending een andere lidstaat dan de lidstaat van uitvoer is, zenden de bevoegde autoriteiten van laatstgenoemde lidstaat het bericht van uitvoer toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending.

3.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending zenden het bericht van uitvoer door naar de afzender.

Artikel 26

1.   In afwijking van artikel 21, lid 1, kan de afzender, wanneer het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is in de lidstaat van verzending, een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aanvangen op voorwaarde dat:

a)

de goederen vergezeld gaan van een papieren document met dezelfde gegevens als het in artikel 21, lid 2, bedoelde voorlopige elektronische administratieve document;

b)

hij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending informeert voordat de overbrenging aanvangt.

De lidstaat van verzending kan ook verlangen dat vóór de aanvang van de overbrenging een kopie van het onder a) bedoelde document wordt ingediend, dat de in de kopie vermelde gegevens worden geverifieerd en dat, indien het systeem niet beschikbaar was om aan de verzender toe te schrijven redenen, die redenen afdoend worden vermeld.

2.   Wanneer het geautomatiseerde systeem opnieuw beschikbaar komt, dient de afzender een voorlopig elektronisch administratief document in overeenkomstig artikel 21, lid 2.

Zodra de gegevens in het elektronische administratieve document overeenkomstig artikel 21, lid 3, in orde bevonden zijn, vervangt dit document het in lid 1, onder a), bedoelde papieren document. Artikel 21, leden 4 en 5, en de artikelen 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

3.   Zolang de gegevens in het elektronische administratieve document niet in orde zijn bevonden, wordt de overbrenging geacht plaats te vinden onder een accijnsschorsingsregeling onder dekking van het in lid 1, onder a), bedoelde papieren document.

4.   Een kopie van het in lid 1, onder a), bedoelde papieren document moet door de afzender ter staving van zijn administratie worden bewaard.

5.   Indien het geautomatiseerde systeem niet beschikbaar is in de lidstaat van verzending, verstrekt de afzender de in artikel 21, lid 8, of in artikel 23 bedoelde informatie met behulp van andere communicatiemiddelen. Hij informeert daartoe de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending voordat de bestemming van de overbrenging wordt gewijzigd of de overbrenging in deeltransporten wordt gesplitst. De leden 2 tot en met 4 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

1.   Indien, in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv) en b), en lid 2 bedoelde gevallen, het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst bij het eindigen van de overbrenging niet binnen de in dat artikel vastgestelde termijn kan worden ingediend, hetzij omdat het geautomatiseerd systeem niet beschikbaar is in de lidstaat van bestemming, hetzij omdat, in de in artikel 26, lid 1, bedoelde situatie, de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures nog niet afgerond zijn, dient de geadresseerde, behoudens in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming een papieren document in dat dezelfde gegevens bevat als het bericht van ontvangst en waarin wordt verklaard dat de overbrenging is geëindigd.

Behoudens indien het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst binnen afzienbare termijn door de geadresseerde via het geautomatiseerd systeem kan worden ingediend of in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming een kopie van het in de eerste alinea bedoelde papieren document toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending, die een exemplaar naar de afzender doorzenden of te diens beschikking houden.

Zodra het geautomatiseerde systeem in de lidstaat van bestemming weer beschikbaar komt of de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures afgerond zijn, dient de geadresseerde een bericht van ontvangst in overeenkomstig artikel 24, lid 1. De leden 2 en 3 van artikel 24 zijn van overeenkomstige toepassing.

2.   Indien, in het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde geval, het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van uitvoer aan het einde van een overbrenging van accijnsgoederen niet kan worden opgesteld, hetzij omdat het geautomatiseerd systeem niet beschikbaar was in de lidstaat van uitvoer, hetzij omdat, in de in artikel 26, lid 1, bedoelde situatie, de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures nog niet afgerond zijn, zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van uitvoer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending een papieren document toe dat dezelfde gegevens bevat als het bericht van uitvoer en waarin wordt verklaard dat de overbrenging is geëindigd, behoudens indien het in artikel 25, lid 1, bedoelde bericht van uitvoer binnen afzienbare termijn via het geautomatiseerd systeem kan worden opgesteld of in naar behoren gerechtvaardigde gevallen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending zenden een kopie van het in de eerste alinea bedoelde papieren document door naar de afzender of houden een exemplaar te diens beschikking.

Zodra het geautomatiseerde systeem in de lidstaat van uitvoer weer beschikbaar komt of de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedures afgerond zijn, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van uitvoer een bericht van uitvoer op overeenkomstig artikel 25, lid 1. De leden 2 en 3 van artikel 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

1.   Niettegenstaande artikel 27 vormt het in artikel 24, lid 1, bedoelde bericht van ontvangst of het in artikel 25, lid 1, bedoelde bericht van uitvoer het bewijs dat een overbrenging overeenkomstig artikel 20, lid 2, is geëindigd.

2.   In afwijking van lid 1 kan, bij gebreke van een bericht van ontvangst of een bericht van uitvoer om andere dan de in artikel 27 vermelde redenen, het eindigen van de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in de in artikel 17, lid 1, onder a) i), ii) en iv) en b), en lid 2, bedoelde gevallen ook worden aangetoond met een op basis van afdoend bewijs opgestelde aftekening van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming dat de verzonden accijnsgoederen de opgegeven bestemming hebben bereikt of, in het in artikel 17, lid 1, onder a) iii), bedoelde geval, met een aftekening van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het douanekantoor van uitgang is gelegen, ter bevestiging dat de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten.

Voor de toepassing van de eerste alinea geldt een document dat door de geadresseerde wordt ingediend en dezelfde gegevens als het bericht van ontvangst of het bericht van uitvoer bevat, als afdoend bewijs.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verzending de documenten als afdoend bewijs hebben aanvaard, wordt de overbrenging in het geautomatiseerde systeem geëindigd.

Artikel 29

1.   De Commissie neemt volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde procedure maatregelen voor de vaststelling van:

a)

de structuur en de inhoud van de berichten die ten behoeve van de artikelen 21 tot en met 25 bij een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling tussen de betrokken personen en de bevoegde autoriteiten alsook tussen de bevoegde autoriteiten onderling moeten worden uitgewisseld;

b)

de voorschriften en procedures voor de uitwisseling van de in onder a) bedoelde berichten;

c)

de structuur van de in de artikelen 26 en 27 bedoelde papieren documenten.

2.   Voor de toepassing van en overeenkomstig de artikelen 26 en 27 bepaalt elke lidstaat in welke situaties het geautomatiseerd systeem als niet beschikbaar is te beschouwen en welke voorschriften en procedures in die situaties gelden.

AFDELING 3

Vereenvoudigde procedures

Artikel 30

De lidstaten kunnen vereenvoudigde procedures vaststellen voor overbrengingen onder een accijnsschorsingsregeling die uitsluitend over hun grondgebied verlopen, inclusief de mogelijkheid op dergelijke overbrengingen geen elektronische controle toe te passen.

Artikel 31

In overleg en onder de door alle betrokken lidstaten te bepalen voorwaarden kunnen vereenvoudigde procedures worden vastgesteld met het oog op veelvuldige en regelmatige overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling die op de grondgebieden van twee of meer lidstaten plaatsvinden.

Deze bepaling geldt onder meer voor overbrengingen via vaste pijpleidingen.

HOOFDSTUK V

OVERBRENGING VAN ACCIJNSGOEDEREN EN ACCIJNSHEFFING NA UITSLAG TOT VERBRUIK

AFDELING 1

Verkrijging door particulieren

Artikel 32

1.   De accijns ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf naar een andere lidstaat vervoerde accijnsgoederen wordt uitsluitend geheven in de lidstaat van verkrijging.

2.   Om vast te stellen of de in lid 1 bedoelde accijnsgoederen voor eigen behoeften van particulieren bestemd zijn, houden de lidstaten rekening met ten minste de volgende elementen:

a)

de commerciële status en de beweegredenen van degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft;

b)

de plaats waar de accijnsgoederen zich bevinden of, in voorkomend geval, de gebruikte wijze van vervoer;

c)

elk document betreffende de accijnsgoederen;

d)

de aard van de accijnsgoederen;

e)

de hoeveelheid accijnsgoederen.

3.   Voor de toepassing van lid 2, onder e), kunnen de lidstaten, uitsluitend als bewijselement, indicatieve niveaus vaststellen. Deze indicatieve niveaus mogen niet lager zijn dan:

a)

voor tabaksproducten:

sigaretten: 800 stuks

cigarillo's (sigaren met een maximumgewicht van 3 g/stuk): 400 stuks

sigaren: 200 stuks

rooktabak: 1,0 kg;

b)

voor alcoholhoudende dranken:

gedistilleerde dranken: 10 l

tussenproducten: 20 l

wijn: 90 l (waarvan maximaal 60 l mousserende wijn)

bier: 110 l.

4.   De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de accijns in de lidstaat van verbruik verschuldigd wordt bij de verkrijging van minerale oliën die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen, indien deze producten op een atypische wijze worden vervoerd door particulieren of voor hun rekening.

Voor de toepassing van deze alinea wordt onder atypisch vervoer verstaan het vervoer van brandstof anders dan in de tank van voertuigen of in een passend reserveblik, alsmede het vervoer van vloeibare verwarmingsproducten anders dan in tankwagens die voor rekening van bedrijven worden gebruikt.

AFDELING 2

Voorhanden hebben in een andere lidstaat

Artikel 33

1.   Onverminderd artikel 36, lid 1, zijn accijnsgoederen die, nadat zij reeds in een lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen, voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden in een andere lidstaat om er te worden geleverd of gebruikt, aan accijns onderworpen en wordt de accijns verschuldigd in die andere lidstaat.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „voor commerciële doeleinden voorhanden hebben” verstaan het voorhanden hebben van accijnsgoederen door anderen dan particulieren of het voorhanden hebben door een particulier anders dan voor eigen behoeften van door hem vervoerde accijnsgoederen, overeenkomstig artikel 32.

2.   De voorwaarden voor verschuldigdheid en het toe te passen accijnstarief zijn die welke op het tijdstip van verschuldigd worden, van kracht zijn in die andere lidstaat.

3.   De tot voldoening van de verschuldigd geworden accijns gehouden persoon is, naar gelang de in lid 1 bedoelde gevallen, de persoon die de levering verricht, die de voor levering bestemde goederen voorhanden heeft of aan wie de goederen worden geleverd in de andere lidstaat.

4.   Onverminderd artikel 38 worden in een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen die binnen de Gemeenschap voor commerciële doeleinden worden overgebracht, niet geacht voor die doeleinden voorhanden te worden gehouden totdat zij de lidstaat van bestemming hebben bereikt, op voorwaarde dat de overbrenging geschiedt overeenkomstig de formaliteiten van artikel 34.

5.   Accijnsgoederen die aan boord van een schip of een vliegtuig dat een verbinding tussen twee lidstaten verzorgt, voorhanden worden gehouden maar die niet beschikbaar zijn voor de verkoop wanneer dit schip of vliegtuig zich op het grondgebied van een lidstaat bevindt, worden niet geacht in die lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden te worden gehouden.

6.   De accijns wordt op verzoek teruggegeven of kwijtgescholden in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik heeft plaatsgevonden wanneer de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat vaststellen dat de accijns in die lidstaat verschuldigd is geworden en geïnd is.

Artikel 34

1.   In de in artikel 33, lid 1, bedoelde situaties vinden overbrengingen van accijnsgoederen tussen de grondgebieden van de verschillende lidstaten plaats onder dekking van een geleidedocument, waarin de voornaamste punten van het in artikel 21, lid 1, bedoelde document vermeld staan.

De Commissie neemt volgens de in artikel 43, lid 2, bedoelde procedure maatregelen aan tot vaststelling van de vorm en de inhoud van het geleidedocument.

2.   De in artikel 33, lid 3, bedoelde personen moeten:

a)

voorafgaand aan de verzending van de goederen aangifte doen bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming en zekerheid stellen voor de betaling van de accijns;

b)

de accijns in de lidstaat van bestemming voldoen volgens de procedure die door deze lidstaat is vastgesteld;

c)

elke controle toelaten waardoor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de accijnsgoederen en van de betaling van de accijns waartoe deze aanleiding geven.

De lidstaat van bestemming kan, in de situaties en onder de voorwaarden die hij vaststelt, de voorschriften als bedoeld onder a) vereenvoudigen of een afwijking van die voorschriften toestaan. In dat geval informeert hij de Commissie, die de overige lidstaten informeert.

Artikel 35

1.   Wanneer in een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen naar een in die lidstaat gelegen bestemming worden overgebracht via het grondgebied van een andere lidstaat, gelden de volgende voorschriften:

a)

de overbrenging vindt plaats onder dekking van het in artikel 34, lid 1, bedoelde geleidedocument en volgt een passend traject;

b)

voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen doet de afzender aangifte bij de bevoegde autoriteiten van de plaats van vertrek;

c)

de geadresseerde bevestigt de ontvangst van de goederen volgens de voorschriften van de bevoegde autoriteiten van de plaats van bestemming;

d)

de afzender en de geadresseerde laten elke controle toe waardoor hun respectieve bevoegde autoriteiten zich kunnen vergewissen van de daadwerkelijke ontvangst van de goederen.

2.   In geval van veelvuldige en regelmatige overbrengingen van accijnsgoederen onder de in lid 1 genoemde voorwaarden kunnen de betrokken lidstaten, in overleg en onder door hen te stellen voorwaarden, de voorschriften van lid 1 vereenvoudigen.

AFDELING 3

Afstandsverkopen

Artikel 36

1.   In een lidstaat reeds tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen die door een in een andere lidstaat gevestigde persoon, anders dan een erkend entrepothouder, een geregistreerde geadresseerde of een zelfstandig bedrijf, worden gekocht en door de verkoper of voor diens rekening rechtstreeks of onrechtstreeks naar een andere lidstaat worden verzonden of vervoerd, worden aan de accijns onderworpen in de lidstaat van bestemming.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „lidstaat van bestemming” verstaan de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer.

2.   In het in lid 1 bedoelde geval wordt de accijns in de lidstaat van bestemming verschuldigd op het tijdstip van levering van de accijnsgoederen. De voorwaarden voor verschuldigdheid en het toe te passen accijnstarief zijn die welke op het tijdstip van verschuldigd worden van kracht zijn.

De accijns wordt betaald volgens de procedure die door de lidstaat van bestemming is vastgesteld.

3.   De verkoper is de tot voldoening van de accijns in de lidstaat van bestemming gehouden persoon.

De lidstaat van bestemming kan evenwel bepalen dat een in die lidstaat gevestigde en door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat erkende fiscaal vertegenwoordiger of, indien de verkoper zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in lid 4, onder a), de geadresseerde van de accijnsgoederen de tot voldoening van de accijns gehouden persoon is.

4.   De verkoper of de fiscaal vertegenwoordiger houdt zich aan de volgende voorschriften:

a)

voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen bij één enkel, door de lidstaat van bestemming speciaal voor afstandsverkopen aangewezen loket en onder de door deze lidstaat vast te stellen voorwaarden, zijn identiteit bekend maken en zekerheid stellen voor de betaling van de accijns;

b)

bij de aankomst van de accijnsgoederen de accijns voldoen aan het onder a) bedoelde loket;

c)

een administratie voeren van de leveringen van de goederen.

De betrokken lidstaten kunnen, onder door hen vast te stellen voorwaarden, deze voorschriften op basis van bilaterale regelingen vereenvoudigen.

5.   In het in lid 1 bedoelde geval wordt de in de eerste lidstaat geheven accijns teruggegeven of kwijtgescholden op verzoek van de verkoper, mits deze of zijn fiscaal vertegenwoordiger zich aan de voorschriften van lid 4 heeft gehouden.

6.   De lidstaten kunnen specifieke voorschriften ter uitvoering van de leden 1 tot en met 5 vaststellen voor accijnsgoederen die onder een bijzondere nationale distributieregeling vallen.

AFDELING 4

Vernietiging en verlies

Artikel 37

1.   Indien, in de in artikel 33, lid 1, en artikel 36, lid 1, bedoelde situaties, de accijnsgoederen tijdens het vervoer in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, algeheel vernietigd of onherstelbaar verloren gegaan zijn door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door niet te voorziene omstandigheden of overmacht, of ingevolge instructies van de bevoegde autoriteiten van die lidstaat, is de accijns niet verschuldigd in die lidstaat.

De algehele vernietiging of het onherstelbare verlies van de accijnsgoederen in kwestie wordt aangetoond ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies zich heeft voorgedaan of, indien niet is vast te stellen waar het verlies zich heeft voorgedaan, van de lidstaat waar het verlies is geconstateerd.

De uit hoofde van artikel 34, lid 2, onder a), of artikel 36, lid 4, onder a), gestelde zekerheid wordt vrijgegeven.

2   Elke lidstaat bepaalt zijn regels en voorwaarden voor het vaststellen van de in lid 1 bedoelde verliezen.

AFDELING 5

Onregelmatigheden tijdens de overbrenging van accijnsgoederen

Artikel 38

1.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, worden zij aan de accijns onderworpen en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

2.   Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, een onregelmatigheid is geconstateerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar die goederen tot verbruik zijn uitgeslagen, en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden en wordt de accijns verschuldigd in de lidstaat waar de onregelmatigheid werd geconstateerd.

Indien evenwel binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de accijnsgoederen zijn verkregen, wordt vastgesteld in welke lidstaat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is lid 1 van toepassing.

3.   De accijns moet worden voldaan door de persoon die overeenkomstig artikel 34, lid 2, onder a), of artikel 36, lid 4, onder a), zekerheid voor de betaling heeft gesteld en door eenieder die bij de onregelmatigheid betrokken is geweest.

De accijns wordt op verzoek teruggegeven of kwijtgescholden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de accijnsgoederen tot verbruik zijn uitgeslagen, wanneer de accijns is geheven in de lidstaat waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden of geconstateerd is. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming geven de uit hoofde van artikel 34, lid 2, onder a), of artikel 36, lid 4, onder a), gestelde zekerheid vrij.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „onregelmatigheid” verstaan een niet onder artikel 37 vallende situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen overeenkomstig artikel 33, lid 1, of artikel 36, lid 1, voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet op regelmatige wijze is geëindigd.

HOOFDSTUK VI

DIVERSEN

AFDELING 1

Merktekens

Artikel 39

1.   Onverminderd artikel 7, lid 1, kunnen de lidstaten bepalen dat accijnsgoederen voorzien moeten zijn van fiscale merktekens of nationale herkenningstekens die voor belastingdoeleinden worden gebruikt, wanneer deze goederen op hun grondgebied tot verbruik worden uitgeslagen of wanneer deze goederen, in de in artikel 33, lid 1, eerste alinea, en artikel 36, lid 1, bedoelde gevallen, hun grondgebied binnenkomen.

2.   Elke lidstaat die het gebruik van de in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of nationale herkenningstekens voorschrijft, moet deze ter beschikking stellen van de erkende entrepothouders van de andere lidstaten. Elke lidstaat kan evenwel bepalen dat deze merktekens of herkenningstekens ter beschikking worden gesteld van een door zijn belastingautoriteiten erkende fiscaal vertegenwoordiger.

3.   Onverminderd de bepalingen die zij kunnen vaststellen om de correcte toepassing van dit artikel te garanderen en elke vorm van fraude, ontduiking of misbruik te voorkomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of nationale herkenningstekens geen belemmeringen voor het vrije verkeer van accijnsgoederen doen ontstaan.

Wanneer deze tekens op accijnsgoederen zijn aangebracht, moet de lidstaat die ze heeft afgegeven, alle voor het verkrijgen van deze tekens betaalde of als zekerheid gestelde bedragen, met uitzondering van de kosten in verband met de afgifte, teruggeven of vrijgeven, wanneer de accijns in een andere lidstaat verschuldigd geworden en geïnd is.

De lidstaat die de merktekens of herkenningstekens heeft afgegeven, kan het teruggeven, kwijtschelden of vrijgeven van het betaalde of zekergestelde bedrag niettemin afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verwijdering of vernietiging van de tekens ten genoegen van hun bevoegde autoriteiten wordt aangetoond.

4.   De in lid 1 bedoelde fiscale merktekens of herkenningstekens zijn uitsluitend geldig in de lidstaat die ze heeft afgegeven. De lidstaten kunnen echter overgaan tot wederzijdse erkenning van deze tekens.

AFDELING 2

Kleine wijnproducenten

Artikel 40

1.   De lidstaten kunnen kleine wijnproducenten ontheffen van de in de hoofdstukken III en IV vastgestelde voorschriften en van de overige voorschriften in verband met overbrenging en controle. Wanneer deze kleine producenten zelf intracommunautaire handelingen verrichten, stellen zij hun bevoegde autoriteiten daarvan in kennis en leven zij de bij Verordening (EG) nr. 884/2001 van de Commissie Verordening (EG) nr. 884/2001 van de Commissie van 24 april 2001 houdende uitvoeringsbepalingen betreffende de begeleidende documenten voor het vervoer van wijnbouwproducten en de in de wijnsector bij te houden registers (14) vastgestelde voorschriften na.

2.   Wanneer kleine wijnproducenten ontheffing hebben gekregen van de in lid 1 bedoelde voorschriften, stelt de geadresseerde de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming door middel van het bij Verordening (EG) nr. 884/2001 voorgeschreven document, of een verwijzing daarnaar, in kennis van de door hem ontvangen wijnleveringen.

3.   Onder kleine wijnproducenten wordt verstaan personen die gemiddeld minder dan 1 000 hl wijn per jaar produceren.

AFDELING 3

Bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen

Artikel 41

Totdat de Raad communautaire bepalingen betreffende de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen aanneemt, kunnen de lidstaten hun nationale voorschriften betreffende vrijstellingen voor die bevoorrading handhaven.

AFDELING 4

Bijzondere regelingen

Artikel 42

De lidstaten die een overeenkomst hebben gesloten betreffende de verantwoordelijkheid voor de bouw en het onderhoud van een grensoverschrijdende brug, kunnen maatregelen nemen die afwijken van de bepalingen van deze richtlijn, teneinde de inningsprocedure voor de accijnzen die op voor de bouw en het onderhoud van die brug gebruikte accijnsgoederen worden geheven, te vergemakkelijken.

Voor de toepassing van die maatregelen worden de in de overeenkomst vermelde brug en bouwlocatie geacht deel uit te maken van het grondgebied van de lidstaat die overeenkomstig de overeenkomst verantwoordelijk is voor de bouw of het onderhoud van de brug.

De betrokken lidstaten delen deze maatregelen mee aan de Commissie, die de overige lidstaten informeert.

HOOFDSTUK VII

ACCIJNSCOMITÉ

Artikel 43

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, het „Accijnscomité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 44

Naast de uitoefening van de in artikel 43 bedoelde taken is het Accijnscomité ook belast met het onderzoek van de kwesties die door de voorzitter worden voorgelegd op diens eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordiger van een lidstaat, en die betrekking hebben op de toepassing van de communautaire accijnsbepalingen.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

1.   De Commissie dient uiterlijk op 1 april 2013 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van het geautomatiseerde systeem en in het bijzonder over de in artikel 21, lid 6, bedoelde verplichtingen en over de bij het niet beschikbaar zijn van het systeem geldende procedures.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 1 april 2015 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de werking van deze richtlijn.

3.   De in lid 1 en lid 2 bedoelde verslagen worden hoofdzakelijk opgesteld aan de hand van de door de lidstaten verstrekte informatie.

Artikel 46

1.   Tot 31 december 2010 kunnen de lidstaten van verzending blijven toestaan dat overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling aanvangen onder dekking van de in artikel 15, lid 6, en artikel 18 van Richtlijn 92/12/EEG vastgestelde formaliteiten.

Ter zake van dergelijke overbrengingen en de zuivering ervan gelden de in de eerste alinea bedoelde bepalingen alsook artikel 15, leden 4 en 5, en artikel 19 van Richtlijn 92/12/EEG. Artikel 15, lid 4, van die richtlijn is van toepassing op alle overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van de onderhavige richtlijn aangewezen zekerheidstellers.

De artikelen 21 tot en met 27 van deze richtlijn zijn niet van toepassing op die overbrengingen.

2.   Overbrengingen van accijnsgoederen die vóór 1 april 2010 zijn aangevangen, worden verricht en gezuiverd overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 92/12/EEG.

De onderhavige richtlijn is niet van toepassing op die overbrengingen.

Artikel 47

1.   Richtlijn 92/12/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 april 2010.

De richtlijn blijft evenwel van toepassing binnen de grenzen en voor de doeleinden als bepaald in artikel 46.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 48

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 2010 aan deze richtlijn te voldoen.

Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van deze wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 49

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 50

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitster

R. BACHELOT-NARQUIN


(1)  Advies van 18 november 2008 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(2)  Advies van 22 oktober 2008 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).

(3)  PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1.

(4)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 8.

(5)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 10.

(6)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21.

(7)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 29.

(8)  PB L 291 van 6.12.1995, blz. 40.

(9)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(10)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.

(11)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 5.

(12)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.

(14)  PB L 128 van 10.5.2001, blz. 32.


14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/31


RICHTLIJN 2009/1/EG VAN DE COMMISSIE

van 7 januari 2009

tot wijziging van Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, met het oog op de aanpassing aan de technische vooruitgang

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2005/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen inzake herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 6, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2005/64/EG is een van de bijzondere richtlijnen in de context van de EG-typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (2).

(2)

Er moeten gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld om in het kader van de voorafgaande beoordeling van de fabrikant, als bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2005/64/EG, te kunnen nagaan of de materialen die worden gebruikt voor de fabricage van een voertuigtype voldoen aan de bepalingen van artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (3).

(3)

Er moet met name voor worden gezorgd dat de bevoegde autoriteiten in staat zijn om in verband met de herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing na te gaan of er contractuele regelingen tussen de betrokken fabrikant van het voertuig en zijn leveranciers bestaan en dat de in dergelijke regelingen vervatte voorschriften naar behoren worden meegedeeld.

(4)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zij in overeenstemming met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang — motorvoertuigen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Richtlijn 2005/64/EG wordt gewijzigd door invoeging van een nieuw lid 4:

„4.1.

Voor de voorafgaande beoordeling uit hoofde van artikel 6 van Richtlijn 2005/64/EG moet de fabrikant van het voertuig aantonen dat via contractuele regelingen met zijn leveranciers wordt gezorgd voor de naleving van artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 2000/53/EG.

4.2.

Voor de voorafgaande beoordeling uit hoofde van artikel 6 van Richtlijn 2005/64/EG moet de fabrikant van het voertuig procedures vaststellen om in staat te zijn:

a)

de geldende voorschriften aan zijn personeel en al zijn leveranciers mee te delen;

b)

erop toe te zien en ervoor te zorgen dat de leveranciers handelen overeenkomstig die voorschriften;

c)

de relevante gegevens in de gehele leveringsketen te verzamelen;

d)

de van de leveranciers ontvangen informatie te controleren en te verifiëren;

e)

op passende wijze te reageren wanneer uit de van de leveranciers ontvangen gegevens blijkt dat de voorschriften uit hoofde van artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 2000/53/EG niet worden nageleefd.

4.3.

Voor de uitvoering van de leden 4.1 en 4.2 moet de fabrikant van het voertuig in overeenstemming met het bevoegde orgaan gebruikmaken van ISO 9000/14000 of een ander gestandaardiseerd kwaliteitsborgingsprogramma.”.

Artikel 2

Als aan de voorschriften van Richtlijn 2005/64/EG, als gewijzigd bij deze richtlijn, niet wordt voldaan, weigeren de lidstaten met ingang van 1 januari 2012 om redenen in verband met de herbruikbaarheid, recycleerbaarheid en mogelijke nuttige toepassing van motorvoertuigen EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring voor nieuwe voertuigtypen te verlenen.

Artikel 3

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 3 februari 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 4 februari 2010.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 januari 2009.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 310 van 25.11.2005, blz. 10.

(2)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1.

(3)  PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/33


BESLUIT Nr. 1/2008 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-JORDANIË

van 10 november 2008

betreffende de opstelling van een tijdschema voor de afschaffing van de tarieven voor de producten in bijlage IV bij de Associatieovereenkomst

(2009/20/EG)

DE ASSOCIATIERAAD,

Gelet op de op 24 november 1997 in Brussel ondertekende en op 1 mei 2002 in werking getreden Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (1) (hierna „de Associatieovereenkomst” genoemd), en met name op artikel 6 en artikel 11, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit hoofde van de Associatieovereenkomst moeten de Gemeenschap en Jordanië in de loop van een overgangsperiode van ten hoogste twaalf jaar, te beginnen bij de inwerkingtreding van de Associatieovereenkomst, geleidelijk een vrijhandelszone tot stand brengen, overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst en in overeenstemming met de bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994.

(2)

Overeenkomstig de Associatieovereenkomst moet de Associatieraad vier jaar na de inwerkingtreding onderzoeken welke regelingen moeten worden toegepast ten aanzien van de producten in bijlage IV bij de overeenkomst, die een lijst van industriële producten van oorsprong uit de Gemeenschap omvat, en bij dat onderzoek een tijdschema voor de afschaffing van de tarieven voor die producten opstellen.

(3)

Over het tijdschema voor de afschaffing van de tarieven voor de producten in bijlage IV bij de Associatieovereenkomst is door de Commissie en Jordanië onderhandeld,

BESLUIT:

Artikel 1

Het in artikel 2 van dit besluit beschreven tijdschema voor de afschaffing van de tarieven is van toepassing op de invoer in Jordanië van de in bijlage IV bij de Associatieovereenkomst vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap. Het tijdschema is van toepassing met ingang van 1 mei 2008.

Artikel 2

1.   De douanerechten die van toepassing zijn bij de invoer in Jordanië van de in lijst 1 van de bijlage bij dit besluit vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden over twee jaar gespreid, te beginnen op 1 mei 2008, afgeschaft, en deze producten zijn met ingang van 1 mei 2009 vrij van rechten. De geleidelijke afschaffing van de douanerechten verloopt volgens het volgende tijdschema:

a)

op 1 mei 2008 worden alle rechten verminderd tot 3 % van het basisrecht;

b)

op 1 mei 2009 worden de resterende rechten geheel afgeschaft.

2.   De douanerechten die van toepassing zijn bij de invoer in Jordanië van de in lijst 2 van de bijlage bij dit besluit vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden over zeven jaar gespreid, te beginnen op 1 mei 2008, afgeschaft, en deze producten zijn met ingang van 1 mei 2014 vrij van rechten. De geleidelijke afschaffing van de douanerechten verloopt volgens het volgende tijdschema:

a)

op 1 mei 2008 worden alle rechten verminderd tot 90 % van het basisrecht;

b)

op 1 mei 2009 worden alle rechten verminderd tot 80 % van het basisrecht;

c)

op 1 mei 2010 worden alle rechten verminderd tot 70 % van het basisrecht;

d)

op 1 mei 2011 worden alle rechten verminderd tot 60 % van het basisrecht;

e)

op 1 mei 2012 worden alle rechten verminderd tot 50 % van het basisrecht;

f)

op 1 mei 2013 worden alle rechten verminderd tot 40 % van het basisrecht;

g)

op 1 mei 2014 worden de resterende rechten geheel afgeschaft.

3.   De douanerechten die van toepassing zijn bij de invoer in Jordanië van de in lijst 3 van de bijlage bij dit besluit vermelde producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden niet afgeschaft. De Jordaanse autoriteiten en de Commissie zien in het subcomité Industrie, handel en diensten gezamenlijk toe op de ontwikkeling van de invoer van bier (GS 2203) en vermout (GS 2205) uit de Gemeenschap in Jordanië teneinde te beoordelen of de invoer uit de Gemeenschap aanmerkelijk afneemt door de preferentiële behandeling van andere handelspartners. Wanneer wordt aangetoond dat de invoer uit de Gemeenschap aanmerkelijk afneemt, herzien de Jordaanse autoriteiten en de Commissie de toepasselijke douanerechten op deze twee producten en herstellen zij het verstoorde evenwicht.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum van goedkeuring door de Associatieraad.

Gedaan te Brussel, 10 november 2008.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

J.-P. JOUYET


(1)  PB L 129 van 15.5.2002, blz. 3.


BIJLAGE

Lijst 1

GS-code

Omschrijving

ex ex 8703 10 000 (1)

– voertuigen, speciaal ontworpen voor het zich verplaatsen op sneeuw; speciale voertuigen voor het vervoer van personen op golfvelden en dergelijke voertuigen

ex ex 8703 21 300 (1)

– – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 21 400 (1)

– – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 21 900 (1)

– – – andere

ex ex 8703 22 300 (1)

– – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 22 400 (1)

– – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 22 900 (1)

– – – andere

ex ex 8703 23 130 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 23 140 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 23 190 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 23 210 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 23 220 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 23 290 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 23 310 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 23 320 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 23 390 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 24 100 (1)

– – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 24 200 (1)

– – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 24 900 (1)

– – – andere

ex ex 8703 31 300 (1)

– – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 31 400 (1)

– – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 31 900 (1)

– – – andere

ex ex 8703 32 130 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 32 140 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 32 190 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 32 210 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 32 220 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 32 290 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 33 110 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 33 120 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 33 190 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 33 210 (1)

– – – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 33 220 (1)

– – – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 33 290 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 90 300 (1)

– – – voertuigen, speciaal ontworpen als ambulances en lijkwagens

ex ex 8703 90 400 (1)

– – – gemeubileerde voertuigen, ingericht voor picknicks (kampeerauto’s)

ex ex 8703 90 590 (1)

– – – – andere

ex ex 8703 90 600 (1)

– – – – andere, met een cilinderinhoud van meer dan 2 000 cc doch niet meer dan 2 500 cc

ex ex 8703 90 700 (1)

– – – – andere, met een cilinderinhoud van meer dan 2 500 cc

ex ex 8703 90 900 (1)

– – – andere


Lijst 2

GS-code

Omschrijving

5701 10 000

– van wol of van fijn haar

5701 90 000

– van andere textielstoffen

5702 10 000

– Kelim, Sumak, Karamanie en dergelijke handgeweven tapijten

5702 20 000

– tapijten van kokosvezel

5702 31 000

– – van wol of van fijn haar

5702 39 000

– – van andere textielstoffen

5702 41 000

– – van wol of van fijn haar

5702 49 000

– – van andere textielstoffen

5702 51 000

– – van wol of van fijn haar

5702 59 000

– – van andere textielstoffen

5702 91 000

– – van wol of van fijn haar

5702 99 000

– – van andere textielstoffen

5703 10 000

– van wol of van fijn haar

5703 90 000

– van andere textielstoffen

5704 10 000

– tegels met een oppervlakte van niet meer dan 0,3 m2

5705 00 000

Andere tapijten, ook indien geconfectioneerd

6101 10 000

– van wol of van fijn haar

6101 90 000

– van andere textielstoffen

6102 10 000

– van wol of van fijn haar

6102 30 000

– van synthetische of kunstmatige vezels

6102 90 000

– van andere textielstoffen

6103 12 000

– – van synthetische vezels

6103 19 000

– – van andere textielstoffen

6103 21 000

– – van wol of van fijn haar

6103 22 000

– – van katoen

6103 23 000

– – van synthetische vezels

6103 29 000

– – van andere textielstoffen

6103 39 000

– – van andere textielstoffen

6103 49 000

– – van andere textielstoffen

6104 12 000

– – van katoen

6104 13 000

– – van synthetische vezels

6104 23 000

– – van synthetische vezels

6104 29 000

– – van andere textielstoffen

6104 31 000

– – van wol of van fijn haar

6104 39 000

– – van andere textielstoffen

6104 44 000

– – van kunstmatige vezels

6104 49 000

– – van andere textielstoffen

6104 59 000

– – van andere textielstoffen

6104 61 000

– – van wol of van fijn haar

6104 69 000

– – van andere textielstoffen

6106 10 000

– van katoen

6108 11 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6108 19 000

– – van andere textielstoffen

6108 29 000

– – van andere textielstoffen

6108 32 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6108 39 000

– – van andere textielstoffen

6108 99 000

– – van andere textielstoffen

6110 90 000

– van andere textielstoffen

6111 90 000

– van andere textielstoffen

6112 20 000

– skipakken

6112 31 000

– – van synthetische vezels

6112 39 000

– – van andere textielstoffen

6112 41 000

– – van synthetische vezels

6112 49 000

– – van andere textielstoffen

6113 00 000

Kleding vervaardigd van brei- of haakwerk bedoeld bij post 5903, 5906 of 5907

6114 10 000

– van wol of van fijn haar

6114 90 000

– van andere textielstoffen

6115 99 900

– – – andere

6116 10 000

– geïmpregneerd, bekleed of bedekt met kunststof of met rubber

6116 91 000

– – van wol of van fijn haar

6116 92 000

– – van katoen

6116 93 000

– – van synthetische vezels

6116 99 000

– – van andere textielstoffen

6117 10 000

– sjaals, sjerpen, hoofddoeken en halsdoeken, mantilles, sluiers, voiles en dergelijke artikelen

6117 20 000

– dassen, strikjes en sjaaldassen

6117 80 000

– ander toebehoren

6117 90 900

– – – andere

6201 13 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6201 19 000

– – van andere textielstoffen

6201 99 000

– – van andere textielstoffen

6202 19 000

– – van andere textielstoffen

6202 91 000

– – van wol of van fijn haar

6202 99 000

– – van andere textielstoffen

6205 90 000

– van andere textielstoffen

6206 10 000

– van zijde of van afval van zijde

6206 40 000

– van synthetische of kunstmatige vezels

6206 90 000

– van andere textielstoffen

6207 11 000

– – van katoen

6207 19 000

– – van andere textielstoffen

6207 22 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6207 29 000

– – van andere textielstoffen

6207 92 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6207 99 000

– – van andere textielstoffen

6208 11 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6208 19 000

– – van andere textielstoffen

6208 21 000

– – van katoen

6208 22 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6208 29 000

– – van andere textielstoffen

6208 91 000

– – van katoen

6208 92 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6208 99 000

– – van andere textielstoffen

6209 10 000

– van wol of van fijn haar

6209 90 000

– van andere textielstoffen

6210 10 000

– van producten bedoeld bij post 5602 of 5603

6210 40 000

– andere kleding, voor heren of voor jongens

6210 50 000

– andere kleding, voor dames of voor meisjes

6211 11 000

– – voor heren of voor jongens

6211 12 000

– – voor dames of voor meisjes

6211 20 000

– skipakken

6211 31 000

– – van wol of van fijn haar

6211 33 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6211 39 000

– – van andere textielstoffen

6211 41 000

– – van wol of van fijn haar

6211 43 000

– – van synthetische of kunstmatige vezels

6211 49 000

– – van andere textielstoffen

6212 20 000

– gaines (step-ins) en gainebroeken (panty’s)

6212 30 000

– corseletten

6212 90 000

– andere

6213 10 000

– van zijde of van afval van zijde

6213 20 000

– van katoen

6213 90 000

– van andere textielstoffen

6216 00 000

Handschoenen (met of zonder vingers) en wanten

6217 10 000

– Kledingtoebehoren

6217 90 900

– – – andere

6309 00 100

– – – schoeisel

6309 00 900

– – – andere

6401 10 000

– schoeisel met beschermende metalen neus

6401 91 000

– – de knie bedekkend

6401 92 000

– – de enkel bedekkend, doch niet de knie

6401 99 000

– – andere

6402 12 000

– – skischoenen en zogenaamde snowboardschoenen

6402 19 000

– – andere

6402 20 000

– schoeisel waarvan het bovendeel uit riempjes bestaat die met pluggen aan de zool zijn bevestigd

6402 30 000

– ander schoeisel met beschermende metalen neus

6402 91 000

– – de enkel bedekkend

6402 99 000

– – andere

6405 10 000

– met bovendeel van leder of van kunstleder

6405 20 000

– met bovendeel van textiel

6405 90 000

– andere

6406 10 000

– bovendelen en delen daarvan, andere dan contreforts en stijve toppen

6406 20 000

– buitenzolen en hakken, van rubber of van kunststof

6406 91 000

– – van hout

6406 99 000

– – van andere stoffen

9401 20 000

– zitmeubelen van de soort gebruikt in automobielen

9401 30 000

– draaistoelen, in de hoogte verstelbaar

9401 40 000

– zitmeubelen, andere dan tuin- of campingmeubelen, die tot bed kunnen worden omgevormd

9401 50 000

– zitmeubelen van teen, van rotting, van bamboe of van dergelijke stoffen

9401 61 000

– – opgevuld

9401 69 000

– – andere

9401 71 000

– – opgevuld

9401 79 000

– – andere

9401 80 900

– – – andere

9401 90 000

– delen

9402 10 100

– – – kappersstoelen

9403 10 000

– meubelen van metaal, van de soort gebruikt in kantoren

9403 20 000

– andere meubelen van metaal

9403 30 000

– meubelen van hout, van de soort gebruikt in kantoren

9403 40 000

– meubelen van hout, van de soort gebruikt in keukens

9403 50 000

– meubelen van hout, van de soort gebruikt in slaapkamers

9403 60 000

– andere meubelen van hout

9403 70 000

– meubelen van kunststof

9403 80 000

– meubelen van andere stoffen, teen, rotting en bamboe daaronder begrepen

9403 90 000

– delen

9404 10 000

– springbakken, spiraalmatrassen en dergelijke in een lijst of in een raam gevatte matrassen

9404 21 000

– – van rubber of van kunststof, met celstructuur, ook indien overtrokken

9404 29 000

– – van andere stoffen

9404 30 000

– slaapzakken

9404 90 000

– andere

9405 10 000

– luchters en andere elektrische plafond- en wandlampen, andere dan die voor de verlichting van de openbare weg en van andere openbare plaatsen

9405 20 000

– elektrische tafel-, bed- en bureaulampen, alsmede elektrische staande lampen

9405 30 000

– elektrische guirlandes van de soort gebruikt voor kerstboomverlichting

9405 40 900

– – – andere

9405 50 900

– – – andere

9405 60 000

– lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen

9405 91 900

– – – andere

9405 92 900

– – – andere

9405 99 900

– – – andere

9406 00 900

– – – andere


Lijst 3

GS-code

Omschrijving

2203 00 000

Bier van mout

2205 10 000

– vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 l

2205 90 000

– vermout en andere wijn van verse druiven, bereid met aromatische planten of met aromatische stoffen: andere

2402 10 000

– sigaren en cigarillo’s, tabak bevattend

2402 20 000

– sigaretten, tabak bevattend

2402 90 100

– – – sigaren

2402 90 200

– – – sigaretten

2403 99 900

– – – andere


(1)  Gebruikte voertuigen in de zin van voertuigen die langer dan zes maanden zijn ingeschreven en die ten minste 6 000 km hebben afgelegd.


14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/43


BESLUIT Nr. 1/2008 VAN DE ASSOCIATIERAAD EU-MAROKKO

van 26 november 2008

houdende instelling van een comité Douanesamenwerking en aanneming van het reglement van orde van de groep economische dialoog en tot wijziging van het reglement van orde van bepaalde subcomités van het Associatiecomité

(2009/21/EG)

DE ASSOCIATIERAAD,

Gelet op de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (1), hierna „de associatieovereenkomst” genoemd,

Gelet op Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad EU-Marokko van 24 februari 2003 houdende oprichting van subcomités van het Associatiecomité (2), en met name op zijn enig artikel, vierde alinea,

Gelet op Aanbeveling nr. 1/2005 van de Associatieraad EU-Marokko van 24 oktober 2005 voor de tenuitvoerlegging van het actieplan EU-Marokko (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De betrekkingen van de EU met Marokko worden steeds complexer; dit is een gevolg van de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst en het actieplan EU-Marokko, dat is goedgekeurd in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid.

(2)

Beide partijen zijn vastberaden hun betrekkingen verder te versterken en nieuwe perspectieven te bieden.

(3)

De tenuitvoerlegging van de prioriteiten van het partnerschap en de harmonisatie van wetgeving moeten nauwgezet worden gevolgd. De bevoegdheden van de EU bieden een kader waarin de betrekkingen en de samenwerking met de landen in het Middellandse Zeegebied verder kunnen worden ontwikkeld, rekening houdende met de coherentie en het algemene evenwicht van het proces van Barcelona.

(4)

Bij Besluit nr. 2/2005 van de Associatieraad EU-Marokko van 18 november 2005 tot wijziging van protocol nr. 4 bij de Euro-Mediterrane Overeenkomst betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en methoden voor administratieve samenwerking (4), is de verwijzing naar het comité Douanesamenwerking geschrapt. Derhalve moet een nieuwe rechtsgrond worden gecreëerd voor het comité Douanesamenwerking.

(5)

Artikel 84 van de associatieovereenkomst voorziet in de instelling van werkgroepen of organen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.

(6)

Bij artikel 44, onder a), van de associatieovereenkomst is een groep economische dialoog ingesteld tussen de EU en Marokko. Het reglement van orde van dit orgaan moet worden vastgesteld.

(7)

Naar aanleiding van het akkoord over het actieplan EU-Marokko zijn nieuwe terreinen voor dialoog en samenwerking opgekomen. Deze terreinen vallen niet alle onder de subcomités die zijn opgericht bij Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad EU-Marokko.

(8)

Derhalve moet erop worden toegezien dat alle onderwerpen van de associatieovereenkomst en het actieplan EU-Marokko door de bevoegde subcomités worden gevolgd,

BESLUIT:

Artikel 1

Er wordt een comité Douanesamenwerking EU-Marokko ingesteld, dat ressorteert onder het Associatiecomité. Dit comité zal zich bezighouden met onderzoek naar de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst en het actieplan EU-Marokko, zoals dat is overeengekomen in het kader van het nabuurschapsbeleid, met de zorg voor de administratieve samenwerking inzake de toepassing van het protocol nr. 4 bij de associatieovereenkomst en andere taken op douanegebied die aan het comité worden toevertrouwd.

Het reglement van orde van het comité Douanesamenwerking is opgenomen in bijlage I.

Het comité Douanesamenwerking ressorteert onder het Associatiecomité, waaraan het na elke vergadering verslag uitbrengt. Het comité Douanesamenwerking is niet bevoegd om besluiten te nemen. Het kan evenwel aanbevelingen doen om de uitvoering van de associatieovereenkomst te vergemakkelijken en ook voorstellen doen aan het Associatiecomité. Deze aanbevelingen en voorstellen worden in onderlinge overeenstemming goedgekeurd.

Het Associatiecomité neemt alle andere maatregelen die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren en stelt de Associatieraad daarvan in kennis.

Artikel 2

Het in bijlage II opgenomen reglement van orde van de groep economische dialoog, die is ingesteld bij artikel 44, onder a), van de associatieovereenkomst, wordt goedgekeurd.

De groep Economische dialoog ressorteert onder het Associatiecomité, waaraan het na elke vergadering verslag uitbrengt. De groep is niet bevoegd om besluiten te nemen. De groep kan evenwel voorstellen doen aan het Associatiecomité.

Het Associatiecomité neemt alle andere maatregelen die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren en stelt de Associatieraad daarvan in kennis.

Artikel 3

De lijsten met thema's die kunnen worden behandeld door de subcomités nr. 1 „Interne markt”, nr. 2 „Industrie, handel en diensten”, nr. 3 „Vervoer, milieu en energie”, nr. 5 „Landbouw en visserij” en nr. 6 „Justitie en veiligheid”, van het Associatiecomité, zoals bedoeld in bijlage II, punt 3, van de reglementen van orde van de subcomités die zijn goedgekeurd bij Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad, worden gewijzigd overeenkomstig bijlage III van onderhavig besluit.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt goedgekeurd.

Gedaan te Brussel, 26 november 2008.

Voor de Associatieraad

De voorzitter

M. NICOLAIDIS


(1)  PB L 70 van 18.3.2000, blz. 2.

(2)  PB L 79 van 26.3.2003, blz. 14.

(3)  PB L 285 van 28.10.2005, blz. 49.

(4)  PB L 336 van 21.12.2005, blz. 1.


BIJLAGE I

REGLEMENT VAN ORDE COMITÉ DOUANESAMENWERKING EU-MAROKKO

1.   Samenstelling en voorzitterschap

Het comité Douanesamenwerking EU-Marokko (hierna „het comité” genoemd) is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, bijgestaan door deskundigen op douanegebied uit de lidstaten en uit vertegenwoordigers op douanegebied (en/of andere deskundigen van de regering) van Marokko. Het voorzitterschap van het comité wordt bij toerbeurt vervuld door een vertegenwoordiger op douanegebied van Marokko en een vertegenwoordiger van de Europese Gemeenschap.

2.   Taak

Het comité ressorteert onder het Associatiecomité, waaraan het na elke vergadering verslag uitbrengt. Het comité is niet bevoegd om besluiten te nemen. Het kan wel voorstellen doen aan het Associatiecomité.

3.   Thema's

Het comité houdt zich bezig met onderzoek naar de tenuitvoerlegging van de associatie-overeenkomst en het actieplan EU-Marokko, zoals dat is overeengekomen in het kader van het nabuurschapsbeleid, voor wat betreft douanevraagstukken. In het bijzonder beoordeelt het de vooruitgang die geboekt is op het gebied van de harmonisatie, tenuitvoerlegging en toepassing van wetgeving. Ook kan de onderlinge samenwerking op overheidsgebied worden onderzocht. Het comité onderzoekt alle problemen die zich kunnen voordoen op douanegebied (met name met betrekking tot de oorsprongsregels, algemene douaneprocedures, douanenomenclatuur, douane-waarde, tariefregelingen, douanesamenwerking) en stelt eventueel te nemen maatregelen voor. Op verzoek van het Associatiecomité kan het comité ook andere thema's, bijvoorbeeld van horizontale aard, onderzoeken.

Tijdens de vergaderingen van het comité kunnen meerdere of alle douanevraagstukken worden besproken.

4.   Secretariaat

Een ambtenaar van de Europese Commissie en een ambtenaar van de Marokkaanse regering treden gezamenlijk op als permanente secretarissen van het comité.

Alle mededelingen betreffende het comité worden naar de secretarissen van het comité gezonden.

5.   Vergaderingen

Het comité komt bijeen wanneer de omstandigheden zulks vereisen, maar ten minste eenmaal per jaar. Er kan een vergadering worden belegd op verzoek van een van de partijen, dat via de bevoegde secretaris aan de andere partij wordt doorgegeven. Na ontvangst van het verzoek antwoordt de secretaris van de andere partij binnen 15 werkdagen.

In bijzonder spoedeisende gevallen kan het comité met goedkeuring van beide partijen op kortere termijn bijeengeroepen worden. Alle verzoeken om vergaderingen te beleggen moeten schriftelijk worden gedaan.

Elke vergadering van het comité wordt gehouden op een door beide partijen overeengekomen tijd en plaats.

De vergaderingen worden voor elke partij met instemming van de voorzitter door de bevoegde secretaris bijeengeroepen. Vóór elke vergadering wordt de voorzitter in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegatie van elke partij.

Met instemming van beide partijen kan het comité voor de bespreking van horizontale vraagstukken op zijn vergaderingen andere vertegenwoordigers uitnodigen van technische instanties van een der partijen die direct betrokken zijn of deskundigen voor het geven van specifieke informatie.

6.   Agenda van de vergaderingen

Alle verzoeken om punten op de agenda van het comité te plaatsen worden aan de secretarissen van het comité gezonden.

Voor elke vergadering wordt door de voorzitter een voorlopige agenda opgesteld. Deze wordt uiterlijk tien dagen vóór het begin van de vergadering door de secretaris van het comité aan de andere partij gezonden.

De voorlopige agenda omvat de punten waarvoor de secretarissen uiterlijk 15 dagen vóór het begin van de zitting een verzoek tot opname op de agenda hebben ontvangen. Referentiedocumenten en bewijsstukken moeten uiterlijk zeven dagen vóór de vergadering door beide partijen zijn ontvangen. In bijzondere of urgente gevallen kunnen deze termijnen met instemming van beide partijen worden verkort.

De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door het comité vastgesteld.

7.   Notulen

Notulen worden opgesteld en na elke vergadering door beide secretarissen goedgekeurd. Een exemplaar van de notulen, inclusief de voorstellen van het comité, wordt door de secretarissen van het comité aan de secretarissen en de voorzitter van het Associatiecomité gezonden.

8.   Openbaarheid

De vergaderingen van het comité zijn niet openbaar, tenzij anders wordt beslist.


BIJLAGE II

REGLEMENT VAN ORDE GROEP ECONOMISCHE DIALOOG EU-MAROKKO

1.   Samenstelling en voorzitterschap

De groep economische dialoog (hierna „de groep” genoemd) is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en vertegenwoordigers van de regering van Marokko, en wordt bij toerbeurt voorgezeten door de twee partijen. De lidstaten worden op de hoogte gehouden van de vergaderingen van het comité en daarvoor uitgenodigd.

2.   Taak

De groep is een forum voor discussie, overleg en follow-up. De groep ressorteert onder het Associatiecomité, waaraan na elke vergadering verslag wordt uitgebracht. De groep is niet bevoegd om besluiten te nemen. De groep kan wel voorstellen doen aan het Associatiecomité.

3.   Thema's

De groep is een forum voor discussie over macro-economische vraagstukken. De groep onderzoekt tevens de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst en het actieplan EU-Marokko, zoals dat is overeengekomen in het kader van het nabuurschapsbeleid, met name wat de hieronder genoemde sectoren en de vooruitgang op het gebied van de harmonisatie, tenuitvoerlegging en toepassing van wetgeving betreft. Ook kan de onderlinge samenwerking op overheidsgebied worden onderzocht. De groep onderzoekt alle problemen die zich op de hieronder genoemde gebieden kunnen voordoen en doet voorstellen voor te nemen maatregelen.

a)

Macro-economisch kader

b)

Structurele hervormingen

c)

Financiële sector en kapitaalmarkten (macro-economische aspecten)

d)

Kapitaalverkeer en lopende betalingen

e)

Beheer en controle van de overheidsfinanciën

f)

Belastingen

g)

Statistiek

Deze lijst is niet volledig; het Associatiecomité kan andere thema's, bijvoorbeeld van horizontale aard, toevoegen.

Tijdens de vergaderingen van de groep kunnen meerdere of alle hierboven genoemde sectoren worden besproken.

4.   Secretariaat

Een ambtenaar van de Europese Commissie en een ambtenaar van de Marokkaanse regering treden gezamenlijk op als permanente secretarissen van de groep.

Alle mededelingen betreffende de groep worden naar de secretarissen van de groep gezonden.

5.   Vergaderingen

De groep komt bijeen wanneer de omstandigheden zulks vereisen, maar ten minste eenmaal per jaar. Er kan een vergadering worden belegd op verzoek van een van de partijen, dat via de bevoegde secretaris aan de andere partij wordt doorgegeven. Na ontvangst van het verzoek antwoordt de secretaris van de andere partij binnen 15 werkdagen.

In bijzonder spoedeisende gevallen kan de groep met goedkeuring van beide partijen op kortere termijn bijeengeroepen worden. Alle verzoeken om vergaderingen te beleggen moeten schriftelijk worden gedaan.

Vergaderingen van de groep vinden bij toerbeurt plaats in Brussel en Rabat op de door beide partijen overeengekomen tijd.

De vergaderingen worden voor elke partij met instemming van de voorzitter door de bevoegde secretaris bijeengeroepen. Vóór elke vergadering wordt de voorzitter in kennis gesteld van de voorgenomen samenstelling van de delegatie van elke partij.

Met instemming van beide partijen kan de groep deskundigen uitnodigen voor het geven van specifieke informatie.

6.   Agenda van de vergaderingen

Alle verzoeken om punten op de agenda van de groep te plaatsen worden aan de secretarissen van de groep gezonden.

Voor elke vergadering wordt door de medevoorzitter bij toerbeurt een voorlopige agenda opgesteld. Deze wordt uiterlijk tien dagen vóór het begin van de vergadering door de secretaris van de groep aan de andere partij gezonden.

De voorlopige agenda omvat de punten waarvoor de secretarissen uiterlijk 15 dagen vóór het begin van de zitting een verzoek tot opname op de agenda hebben ontvangen. Bewijsstukken moeten uiterlijk zeven dagen vóór de vergadering door beide partijen zijn ontvangen. In bijzondere of urgente gevallen kunnen deze termijnen met instemming van beide partijen worden verkort.

De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door de groep vastgesteld.

7.   Notulen

Notulen worden opgesteld en na elke vergadering door beide secretarissen goedgekeurd. Een exemplaar van de notulen, inclusief de voorstellen van de groep, wordt door de secretarissen van de groep aan de secretarissen en de voorzitter van het Associatiecomité gezonden.

8.   Openbaarheid

De vergaderingen van de groep zijn niet openbaar, tenzij anders wordt beslist.


BIJLAGE III

A.   REGLEMENT VAN ORDE EU-MAROKKO SUBCOMITÉ NR. 1 „INTERNE MARKT”

In Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad wordt de in bijlage II, punt 3, onder „thema's” opgenomen lijst van sectoren die het subcomité behandelt, vervangen door het volgende:

„a)

Normalisatie, certificering, conformiteitsbeoordeling en markttoezicht (aspecten die geen verband houden met de handelsovereenkomsten op deze gebieden)

b)

Mededinging en staatssteun

c)

Intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten

d)

Overheidsopdrachten

e)

Consumentenbescherming

f)

Diensten (reglementaire vraagstukken), inclusief financiële diensten en posterijen

g)

Vennootschapsrecht en recht van vestiging.”

B.   REGLEMENT VAN ORDE EU-MAROKKO SUBCOMITÉ NR. 2 „INDUSTRIE, HANDEL EN DIENSTEN”

In Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad wordt de in bijlage II, punt 3, onder „thema's” opgenomen lijst van sectoren die het subcomité behandelt, vervangen door het volgende:

„a)

Industriële samenwerking en ondernemingsbeleid

b)

Handelsvraagstukken

c)

Diensten en recht van vestiging

d)

Toerisme en ambachtelijke productie

e)

Voorbereiding van handelsovereenkomsten inzake technische regelingen, normalisatie en conformiteitsbeoordeling

f)

Gegevensbescherming

g)

Handelsstatistiek.”

C.   REGLEMENT VAN ORDE EU-MAROKKO SUBCOMITÉ NR. 3 „VERVOER, MILIEU EN ENERGIE”

In Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad wordt de in bijlage II, punt 3, onder „thema's” opgenomen lijst van sectoren die het subcomité behandelt, vervangen door het volgende:

„a)

Vervoer: met name de modernisering en ontwikkeling van de infrastructuur, de versterking van de veiligheid en beveiliging voor alle vervoerswijzen, de controle en het beheer van havens en luchthavens, de verbetering van het multimodale systeem, met inachtneming van de interoperabiliteit.

b)

Milieu: met name capaciteitsopbouw op het gebied van milieubeheer, zowel op institutioneel als juridisch vlak, de bestrijding van verschillende vormen van verontreiniging; ondersteuning van de integratie van de milieudimensie in de prioritaire sectoren van het Europees-mediterrane partnerschap met het oog op duurzame ontwikkeling; de tenuitvoerlegging van nationale programma's voor milieubescherming, met name op het gebied van waterzuivering en het beheer van vast afval; de versterking van de regionale en internationale samenwerking, met name wat betreft het gebied van klimaatverandering.

c)

Energie: met name modernisering en ontwikkeling van de infrastructuur, veiligheid en beveiliging van energie-infrastructuur en -transport, het beheer van de vraag, bevordering van duurzame energie, onderzoek en samenwerking bij de uitwisseling van gegevens.”

D.   REGLEMENT VAN ORDE EU-MAROKKO SUBCOMITÉ NR. 5 „LANDBOUW EN VISSERIJ”

In Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad wordt de in bijlage II, punt 3, onder „thema's” opgenomen lijst van sectoren die het subcomité behandelt, vervangen door het volgende:

„a)

Landbouw- en visserijproducten

b)

Samenwerking op landbouwgebied en plattelandsontwikkeling

c)

Verwerkte landbouwproducten

d)

Veterinaire en fytosanitaire kwesties

e)

Wetgeving van toepassing op de handel in deze producten.”

E.   REGLEMENT VAN ORDE EU-MAROKKO SUBCOMITÉ NR. 6 „JUSTITIE EN VEILIGHEID”

In Besluit nr. 1/2003 van de Associatieraad wordt de in bijlage II, punt 3, onder „thema's” opgenomen lijst van sectoren die het subcomité behandelt, vervangen door het volgende:

„a)

Samenwerking op het gebied van justitie

b)

Justitiële samenwerking op civielrechtelijk en strafrechtelijk gebied

c)

Samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde misdaad, waaronder mensensmokkel en -handel, drugs, terrorisme, corruptie en witwaspraktijken

d)

Samenwerking op politiegebied.”


14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/51


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 december 2008

houdende benoeming van de voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie

(2009/22/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 28, lid 1,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 207,

Herinnerend aan Besluit 2001/79/GBVB van 22 januari 2001 houdende instelling van het Militair Comité van de Europese Unie (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3 van Besluit 2001/79/GBVB wordt de voorzitter van het Militair Comité benoemd door de Raad op aanbeveling van het comité dat vergadert op het niveau van de Chefs Defensiestaf.

(2)

In de vergadering van 29 oktober 2008 heeft het comité op het niveau van de Chefs Defensiestaf aanbevolen generaal Håkan SYRÉN te benoemen tot voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie,

BESLUIT:

Artikel 1

Generaal Håkan SYRÉN wordt met ingang van 6 november 2009 voor een periode van drie jaar benoemd tot voorzitter van het Militair Comité van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

B. KOUCHNER


(1)  PB L 27 van 30.1.2001, blz. 4.


AANBEVELINGEN

Commissie

14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/52


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2008

betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde en de uitgifte van voor circulatie bestemde euromuntstukken

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 8625)

(Slechts de teksten in de Spaanse, de Duitse, de Griekse, de Engelse, de Franse, de Italiaanse, de Maltese, de Nederlandse, de Portugese, de Sloveense, de Finse en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2009/23/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 106, lid 2, van het Verdrag kunnen de lidstaten munten uitgeven onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Centrale Bank met betrekking tot de omvang van de uitgifte.

(2)

Overeenkomstig artikel 106, lid 2, tweede zin, van het Verdrag heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 975/98 van 3 mei 1998 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken (1) harmonisatiemaatregelen op dit gebied genomen.

(3)

Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (2) zijn in euro of in cent luidende muntstukken die aan de nominale waarden en technische specificaties voldoen de enige muntstukken die in alle „deelnemende” lidstaten, zoals gedefinieerd in die verordening, de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben.

(4)

Overeenkomstig de gebruikelijke praktijk in de deelnemende lidstaten dienen voor circulatie bestemde euromuntstukken, met inbegrip van voor circulatie bestemde herdenkingsmunten, tegen nominale waarde in omloop te worden gebracht. Dit sluit echter niet uit dat een aantal muntstukken dat een gering percentage van de totale waarde van de uitgegeven muntstukken vertegenwoordigt, tegen een hogere prijs wordt verkocht indien deze muntstukken met een speciaal kenmerk zijn geproduceerd of in een speciale verpakking worden gepresenteerd.

(5)

Euromuntstukken circuleren niet alleen in de lidstaat van uitgifte maar in het gehele eurogebied en zelfs daarbuiten. Tegen deze achtergrond is het raadzaam op de nationale zijde van het euromuntstuk een duidelijke vermelding van de lidstaat van uitgifte aan te brengen zodat geïnteresseerde muntgebruikers gemakkelijk kunnen achterhalen welke de lidstaat van uitgifte is.

(6)

Euromunten hebben een gemeenschappelijke Europese zijde en een kenmerkende nationale zijde. Op de gemeenschappelijke Europese zijde van de euromuntstukken is zowel de naam van de eenheidsmunt als de denominatie van het muntstuk weergegeven. Op de nationale zijde zou noch de naam van de eenheidsmunt, noch de denominatie van het muntstuk mogen worden herhaald.

(7)

Het ontwerp voor de nationale zijde van de euromuntstukken wordt door de deelnemende lidstaten gekozen, maar dient volledig omringd te zijn door de twaalf sterren van de Europese vlag.

(8)

Voor wijzigingen van de nationale zijde van de euromuntstukken dienen de deelnemende lidstaten gemeenschappelijke regels te volgen. De ontwerpen die voor de nationale zijden van normale voor circulatie bestemde euromuntstukken worden gebruikt, mogen in principe niet worden gewijzigd, tenzij het staatshoofd naar wie op een muntstuk wordt verwezen, verandert.

(9)

Herdenkingsmunten zijn specifieke, voor circulatie bestemde munten waarbij het normale nationale ontwerp is vervangen door een ander nationaal ontwerp om een bepaald onderwerp te herdenken. Het muntstuk van 2 euro is voor dit doel het meest geschikt, vooral wegens zijn grote diameter en zijn technische kenmerken, die een adequate bescherming tegen vervalsing bieden.

(10)

Uitgiften van voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten zouden alleen onderwerpen van groot nationaal of Europees belang mogen herdenken, aangezien dergelijke munten bestemd zijn om in het gehele eurogebied te circuleren. Aan minder belangrijke onderwerpen zou eerder aandacht moeten worden besteed door de uitgifte van euroverzamelmunten, die niet voor circulatie bestemd zijn en die gemakkelijk van voor circulatie bestemde euromunten te onderscheiden moeten zijn. Herdenkingsmunten die gezamenlijk door alle deelnemende lidstaten worden uitgegeven, dienen voor uiterst belangrijke Europese onderwerpen te worden voorbehouden.

(11)

De uitgiftebeperking van één voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunt per lidstaat van uitgifte per jaar heeft goed gefunctioneerd en dient te worden gehandhaafd, samen met de extra mogelijkheid van een gezamenlijke uitgifte door alle deelnemende lidstaten van een voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunt. Daarnaast mogen lidstaten een voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunt uitgeven ingeval de functie van staatshoofd tijdelijk vacant is of voorlopig wordt waargenomen.

(12)

Voor voor circulatie bestemde herdenkingsmunten dienen bepaalde oplagebeperkingen te worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat dergelijke munten een klein percentage van het totale aantal in omloop zijnde muntstukken van 2 euro blijven vormen. Tegelijkertijd moeten deze oplagebeperkingen de uitgifte van een voldoende hoeveelheid munten mogelijk maken opdat herdenkingsmunten werkelijk in omloop kunnen komen.

(13)

Aangezien de euromuntstukken in het gehele eurogebied circuleren, vormen de kenmerken van het nationale ontwerp ervan een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. De lidstaten van uitgifte dienen elkaar geruime tijd voor de geplande datum van uitgifte van nieuwe nationale zijden in kennis te stellen. Te dien einde dienen de lidstaten van uitgifte hun voorontwerpen van euromuntstukken toe te zenden aan de Commissie, die zal verifiëren of deze voorontwerpen met deze aanbeveling in overeenstemming zijn.

(14)

De lidstaten zijn over de in deze aanbeveling uiteengezette richtsnoeren geraadpleegd, zodat rekening kon worden gehouden met hun diverse nationale werkwijzen en voorkeuren op dit gebied.

(15)

De Gemeenschap heeft monetaire overeenkomsten gesloten met het Vorstendom Monaco, de Republiek San Marino en Vaticaanstad volgens welke deze een bepaalde hoeveelheid euromuntstukken mogen uitgeven. De gemeenschappelijke richtsnoeren dienen ook van toepassing te zijn op de voor circulatie bestemde muntstukken die door deze staten worden uitgegeven.

(16)

Vóór eind 2015 dient een evaluatie van deze aanbeveling te worden uitgevoerd om na te gaan of de richtsnoeren dienen te worden gewijzigd.

(17)

Deze aanbeveling dient in de plaats te komen van de aanbeveling van de Commissie van 29 september 2003 inzake een gemeenschappelijke werkwijze voor wijziging van het ontwerp van de nationale voorzijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken (3) en de aanbeveling van de Commissie van 3 juni 2005 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de nationale zijde van voor circulatie bestemde euromuntstukken (4),

BEVEELT AAN:

1.   In omloop brengen van euromuntstukken

Voor circulatie bestemde euromuntstukken worden tegen nominale waarde in omloop gebracht. Dit sluit niet uit dat een gering percentage van de uitgegeven euromuntstukken tegen een hogere prijs wordt verkocht indien dit gerechtvaardigd is door redenen zoals een speciaal kenmerk of een speciale verpakking.

2.   Identificatie van de lidstaat van uitgifte

Op de nationale zijde van alle denominaties van de voor circulatie bestemde euromuntstukken wordt aangegeven welke de lidstaat van uitgifte is. Dit geschiedt door middel van de vermelding van hetzij de naam van de betrokken lidstaat, hetzij een afkorting daarvan.

3.   Geen vermelding van de naam van de munteenheid en van de denominatie van het muntstuk

1.

Op de nationale zijde van de voor circulatie bestemde euromuntstukken mag noch de denominatie, noch enigerlei deel van de denominatie van het muntstuk worden herhaald. Op deze zijde mag evenmin de naam van de eenheidsmunt of van de onderverdeling ervan worden herhaald, tenzij een dergelijke vermelding het gevolg is van het gebruik van een ander alfabet.

2.

Het randschrift van het muntstuk van 2 euro kan melding maken van de denominatie, mits alleen het cijfer „2” of de term „euro” of beide worden gebruikt.

4.   Ontwerp van de nationale zijden

Op de nationale zijde van de voor circulatie bestemde euromuntstukken zijn de 12 Europese sterren afgebeeld. Deze sterren omringen volledig het nationale ontwerp met het jaartal en de vermelding van de lidstaat van uitgifte. De Europese sterren worden op dezelfde wijze afgebeeld als op de Europese vlag.

5.   Wijziging van de nationale zijde van normale voor circulatie bestemde euromuntstukken

Onverminderd punt 6 mogen de ontwerpen die voor de nationale zijden van de voor circulatie bestemde, in euro of in cent luidende muntstukken worden gebruikt, niet worden gewijzigd, tenzij het staatshoofd naar wie op een muntstuk wordt verwezen, verandert. Het is de lidstaten van uitgifte evenwel toegestaan het ontwerp van euromuntstukken waarop het staatshoofd is afgebeeld om de vijftien jaar aan te passen teneinde met een verandering in het voorkomen van het staatshoofd rekening te houden. Het is lidstaten van uitgifte eveneens toegestaan hun nationale ontwerpen van euromuntstukken aan te passen om deze geheel met deze aanbeveling in overeenstemming te brengen.

Het feit dat de functie van staatshoofd tijdelijk vacant is of voorlopig wordt waargenomen, geeft niet het recht de nationale zijden van de normale voor circulatie bestemde euromuntstukken te wijzigen.

6.   Uitgifte van voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten

1.

Uitgiften van voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten met een nationaal ontwerp dat verschilt van dat van de normale voor circulatie bestemde euromuntstukken mogen alleen onderwerpen van groot nationaal of Europees belang herdenken. Voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten die gezamenlijk worden uitgegeven door alle deelnemende lidstaten, als omschreven in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 974/98 (hierna de „deelnemende lidstaten” genoemd), mogen alleen uiterst belangrijke Europese onderwerpen herdenken. De uitgifte van dergelijke euroherdenkingsmunten moet worden goedgekeurd door de Raad.

2.

De uitgifte van voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten voldoet aan de volgende regels:

a)

het aantal uitgiften is beperkt tot één per lidstaat van uitgifte per jaar, behalve in de volgende gevallen:

i)

alle deelnemende lidstaten geven gezamenlijk voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten uit;

ii)

ter gelegenheid van het feit dat de functie van staatshoofd tijdelijk vacant is of voorlopig wordt waargenomen, kan een voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunt worden uitgegeven;

b)

voor dergelijke uitgiften wordt uitsluitend het muntstuk van 2 euro gebruikt;

c)

het totale aantal per uitgifte in omloop gebrachte munten mag niet groter zijn dan het grootste van de volgende twee maxima:

i)

0,1 % van het totale aantal muntstukken van 2 euro dat tot het begin van het jaar vóór het jaar van uitgifte van de herdenkingsmunt door alle deelnemende lidstaten in omloop is gebracht; dit maximum mag worden verhoogd tot 2,0 % van het totale aantal door alle deelnemende lidstaten in omloop gebrachte muntstukken van 2 euro indien een zeer symbolische gebeurtenis van echt mondiale betekenis wordt herdacht; in dat geval geeft de lidstaat van uitgifte de volgende vier jaar geen andere euroherdenkingsmunten met gebruikmaking van het verhoogde maximum uit en geeft hij de redenen voor de keuze van het verhoogde maximum wanneer hij de in punt 7 bedoelde informatie verstrekt;

ii)

5,0 % van het totale aantal muntstukken van 2 euro dat tot het begin van het jaar vóór het jaar van uitgifte van de herdenkingsmunt door de betrokken lidstaat van uitgifte in omloop is gebracht;

d)

het randschrift van voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten is hetzelfde als dat van normale voor circulatie bestemde euromuntstukken.

7.   Informatieprocedure en bekendmaking van toekomstige veranderingen

De lidstaten stellen elkaar in kennis van de nieuwe voorontwerpen van nationale zijden van euromuntstukken, met inbegrip van het randschrift, en van de omvang van de uitgifte voordat zij deze ontwerpen officieel goedkeuren. Te dien einde worden nieuwe voorontwerpen van euromuntstukken in de regel ten minste zes maanden vóór de geplande datum van uitgifte door de lidstaat van uitgifte aan de Commissie toegezonden. De Commissie verifieert of de richtsnoeren van deze aanbeveling in acht zijn genomen en stelt de andere lidstaten onverwijld daarvan in kennis via het bevoegde subcomité van het Economisch en Financieel Comité. Indien en wanneer de Commissie van oordeel is dat de richtsnoeren van deze aanbeveling niet in acht zijn genomen, beslist het bevoegde subcomité van het Economisch en Financieel Comité of het ontwerp wordt goedgekeurd.

Het bevoegde subcomité van het Economisch en Financieel Comité dient zijn goedkeuring te hechten aan de ontwerpen van voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten die gezamenlijk door alle deelnemende lidstaten worden uitgegeven.

Alle relevante informatie over nieuwe ontwerpen van nationale zijden van euromuntstukken wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   Toepassingsgebied van de aanbevolen werkwijzen

Deze aanbeveling is van toepassing op de nationale zijden en randschriften van zowel normale voor circulatie bestemde euromuntstukken als voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten. Zij is niet van toepassing op de nationale zijden en randschriften van zowel normale voor circulatie bestemde euromuntstukken als voor circulatie bestemde euroherdenkingsmunten die voor het eerst zijn uitgegeven of goedgekeurd volgens de vóór de aanneming van deze aanbeveling overeengekomen informatieprocedure.

9.   Intrekking van eerdere aanbevelingen

De Aanbevelingen 2003/734/EG en 2005/491/EG worden ingetrokken.

10.   Adressaten

Deze aanbeveling is gericht tot alle deelnemende lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 december 2008.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 6.

(2)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1.

(3)  PB L 264 van 15.10.2003, blz. 38.

(4)  PB L 186 van 18.7.2005, blz. 1.


14.1.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 9/s3


BERICHT AAN DE LEZER

De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.

Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.