ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
51e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
* |
||
|
|
||
|
|
||
|
|
RICHTLIJNEN |
|
|
* |
Richtlijn 2008/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, inzake het op de markt brengen van batterijen en accu's ( 1 ) |
|
|
* |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Raad |
|
|
|
2008/903/EG |
|
|
* |
||
|
|
2008/904/EG |
|
|
* |
||
|
|
2008/905/EG |
|
|
* |
||
|
|
2008/906/EG |
|
|
* |
||
|
|
Commissie |
|
|
|
2008/907/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 3 november 2008 tot vaststelling van gezondheidsgaranties voor het vervoer van paardachtigen van een derde land naar een ander derde land overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6296) ( 1 ) |
|
|
|
2008/908/EG |
|
|
* |
|
|
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag |
|
|
|
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG |
|
|
* |
|
|
||
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1207/2008 VAN DE RAAD
van 28 november 2008
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 639/2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 299, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (2) mag worden afgeweken van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (3). Dat artikel voorziet in een algemene regeling betreffende de toevoegingen aan de vloot en de onttrekkingen aan de vloot. |
(2) |
In artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 639/2004 is de geldigheidsduur vastgesteld van de afwijking van de regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot voor vissersvaartuigen waarvoor overheidssteun voor vernieuwing is ontvangen. Deze geldigheidsduur liep oorspronkelijk af op 31 december 2007, maar werd vervolgens verlengd tot en met 31 december 2008 krachtens de politieke overeenkomst die werd bereikt in de Raad van 19 juni 2006 inzake het Europees Visserijfonds. |
(3) |
Het besluit van de Commissie op grond waarvan de betrokken lidstaten staatssteun mogen verlenen, werd later vastgesteld dan was gepland. Aangezien de capaciteit van de betrokken scheepswerven beperkt is, kan de in de Raad van 19 juni 2006 bereikte politieke overeenkomst niet volledig ten uitvoer worden gelegd tegen 31 december 2008. |
(4) |
De in artikel 2, lid 5, van Verordening (EG) nr. 639/2004 vastgestelde geldigheidsduur van de afwijking moet derhalve met een jaar worden verlengd. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 639/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 693/2004 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 2 wordt lid 5 vervangen door:
|
2. |
Artikel 6 wordt vervangen door: „Artikel 6 Verslaglegging De Commissie brengt uiterlijk op 30 juni 2012 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van deze verordening.”. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 28 november 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
M. BARNIER
(1) Advies van 21 oktober 2008 (nog niet in het Publicatieblad verschenen).
(2) PB L 102 van 7.4.2004, blz. 9.
(3) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 1208/2008 VAN DE COMMISSIE
van 4 december 2008
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 5 december 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 4 december 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
67,0 |
TR |
79,7 |
|
ZZ |
73,4 |
|
0707 00 05 |
JO |
167,2 |
MA |
60,3 |
|
TR |
89,0 |
|
ZZ |
105,5 |
|
0709 90 70 |
JO |
230,6 |
MA |
79,8 |
|
TR |
87,5 |
|
ZZ |
132,6 |
|
0805 10 20 |
BR |
44,6 |
MA |
68,4 |
|
TR |
54,6 |
|
UY |
34,6 |
|
ZA |
43,6 |
|
ZW |
43,5 |
|
ZZ |
48,2 |
|
0805 20 10 |
MA |
64,3 |
TR |
65,0 |
|
ZZ |
64,7 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
AR |
62,9 |
HR |
49,2 |
|
IL |
85,6 |
|
TR |
58,9 |
|
ZZ |
64,2 |
|
0805 50 10 |
MA |
64,0 |
TR |
57,7 |
|
ZA |
79,4 |
|
ZZ |
67,0 |
|
0808 10 80 |
CA |
89,4 |
CL |
67,1 |
|
CN |
80,0 |
|
MK |
34,8 |
|
US |
107,7 |
|
ZA |
113,0 |
|
ZZ |
82,0 |
|
0808 20 50 |
AR |
73,4 |
CL |
48,4 |
|
CN |
41,3 |
|
TR |
110,3 |
|
US |
122,0 |
|
ZZ |
79,1 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „overige oorsprong”.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 1209/2008 VAN DE COMMISSIE
van 4 december 2008
tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 945/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten uit de sector suiker voor het verkoopseizoen 2008/2009
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36, lid 2, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2008/2009 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 945/2008 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1149/2008 van de Commissie (4). |
(2) |
Naar aanleiding van de gegevens waarover de Commissie momenteel beschikt, dienen deze bedragen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 951/2006 te worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 951/2006 voor het verkoopseizoen 2008/2009 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 945/2008 bedoelde producten worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 5 december 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 4 december 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.
(3) PB L 258 van 26.9.2008, blz. 56.
(4) PB L 309 van 20.11.2008, blz. 3.
BIJLAGE
Gewijzigde bedragen van de representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en producten van GN-code 1702 90 95 die gelden met ingang van 5 december 2008
(EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg netto van het betrokken product |
Aanvullend recht per 100 kg netto van het betrokken product |
1701 11 10 (1) |
23,24 |
4,68 |
1701 11 90 (1) |
23,24 |
9,91 |
1701 12 10 (1) |
23,24 |
4,49 |
1701 12 90 (1) |
23,24 |
9,48 |
1701 91 00 (2) |
25,79 |
12,35 |
1701 99 10 (2) |
25,79 |
7,82 |
1701 99 90 (2) |
25,79 |
7,82 |
1702 90 95 (3) |
0,26 |
0,39 |
(1) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(2) Vaststelling voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage IV, punt II, van Verordening (EG) nr. 1234/2007.
(3) Vaststelling per procent sacharose.
RICHTLIJNEN
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/7 |
RICHTLIJN 2008/103/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 november 2008
tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, inzake het op de markt brengen van batterijen en accu's
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2006/66/EG (3) moet worden verduidelijkt om ervoor te zorgen dat batterijen en accu's die voor 26 september 2008 rechtmatig in de Gemeenschap op de markt zijn gebracht maar niet voldoen aan genoemde richtlijn, ook na die datum op de markt mogen blijven. Deze verduidelijking biedt rechtszekerheid met betrekking tot batterijen die in de Gemeenschap op de markt zijn gebracht en waarborgt een goede werking van de interne markt. De voorgestelde verduidelijking is in overeenstemming met het beginsel van afvalreductie en draagt bij aan een daling van de administratieve lasten. |
(2) |
Richtlijn 2006/66/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Richtlijn 2006/66/EG
Artikel 6, lid 2, van Richtlijn 2006/66/EG wordt vervangen door:
„2. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat batterijen en accu's die niet aan de in deze richtlijn vastgestelde bepalingen voldoen, niet meer op de markt worden gebracht na 26 september 2008.
Batterijen en accu's die niet aan de eisen van deze richtlijn voldoen en die na die datum op de markt worden gebracht, worden van de markt genomen.”.
Artikel 2
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 5 januari 2009 aan deze richtlijn te voldoen.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 19 november 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J.-P. JOUYET
(1) Advies uitgebracht op 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) Advies van het Europees Parlement van 9 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 oktober 2008.
(3) PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/9 |
RICHTLIJN 2008/104/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 november 2008
betreffende uitzendarbeid
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en leeft de beginselen na die worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (3). De richtlijn heeft met name tot doel de volledige naleving te waarborgen van artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat bepaalt dat iedere werknemer recht heeft op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden en op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon. |
(2) |
Het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden bepaalt in punt 7 onder meer dat de verwezenlijking van de interne markt moet leiden tot een verbetering van de levensstandaard en de arbeidsvoorwaarden van de werkenden in de Europese Gemeenschap. Dit proces wordt verwezenlijkt door onderlinge opwaartse aanpassing van die voorwaarden, met name betreffende arbeidsvormen zoals arbeid voor een bepaalde duur, deeltijdarbeid, uitzendarbeid en seizoenarbeid. |
(3) |
Op 27 september 1995 heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 138, lid 2, van het Verdrag, op communautair niveau de sociale partners geraadpleegd over de mogelijke strekking van een communautair optreden met betrekking tot de flexibiliteit van de arbeidstijd en de werkzekerheid voor de werknemers. |
(4) |
Na deze raadpleging achtte de Commissie een communautair optreden wenselijk. Ze raadpleegde, overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Verdrag, de sociale partners op 9 april 1996 voorts over de inhoud van het geplande voorstel. |
(5) |
In de preambule van de raamovereenkomst van 18 maart 1999 inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gaven de ondertekenende partijen hun voornemen te kennen de behoefte aan een soortgelijke overeenkomst inzake uitzendarbeid te bestuderen en besloten zij uitzendkrachten niet te behandelen in de richtlijn inzake arbeid voor bepaalde tijd. |
(6) |
De algemene bedrijfstakoverkoepelende organisaties, met name de Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties van Europa (UNICE) (4), het Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven (CEEP) en het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), hebben de Commissie in een gezamenlijke brief van 29 mei 2000 in kennis gesteld van hun wens het in artikel 139 van het Verdrag bedoelde proces in te leiden. In een gezamenlijke brief van 28 februari 2001 verzochten ze de Commissie voorts om de in artikel 138, lid 4, bedoelde termijn met één maand te verlengen. De Commissie heeft dat verzoek ingewilligd en heeft de onderhandelingstermijn tot 15 maart 2001 verlengd. |
(7) |
Op 21 mei 2001 zagen de sociale partners in dat hun onderhandelingen over uitzendwerk geen resultaat hadden opgeleverd. |
(8) |
In maart 2005 heeft de Europese Raad het onontbeerlijk geacht dat een nieuwe impuls aan de strategie van Lissabon wordt gegeven en dat de prioriteiten groei en werkgelegenheid weer centraal komen te staan. De Raad heeft de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2005-2008 goedgekeurd, waarin onder meer wordt gestreefd naar bevordering van flexibiliteit in combinatie met arbeidszekerheid en vermindering van de segmentering van de arbeidsmarkt, met inachtneming van de rol van de sociale partners. |
(9) |
Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de Sociale Agenda voor de periode tot 2010, die door de Europese Raad van maart 2005 verwelkomd is als bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie dankzij versterking van het Europees sociaal model, was de Europese Raad van oordeel dat nieuwe vormen van arbeidsorganisatie en een grotere verscheidenheid aan arbeidscontractuele regelingen die een betere combinatie van flexibiliteit en zekerheid bieden, zouden bijdragen tot het aanpassingsvermogen. Voorts heeft de Europese Raad in december 2007 het akkoord over de gemeenschappelijke beginselen van flexizekerheid onderschreven waarmee een evenwicht wordt geschapen tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en werknemers en werkgevers worden geholpen om de kansen te benutten die de mondialisering biedt. |
(10) |
Er bestaan grote verschillen in het gebruik van uitzendarbeid en in de rechtspositie, het statuut en de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten binnen de Europese Unie. |
(11) |
Uitzendarbeid beantwoordt niet alleen aan de behoeften van de ondernemingen aan flexibiliteit, maar ook aan de behoeften van de werknemers om werk en privéleven te combineren. Aldus draagt het tevens bij tot het scheppen van banen en tot de deelname aan en de inpassing op de arbeidsmarkt. |
(12) |
Deze richtlijn stelt een beschermingskader voor uitzendkrachten vast dat niet-discriminerend, transparant en evenredig is, en de diversiteit van de arbeidsmarkten en de arbeidsverhoudingen eerbiedigt. |
(13) |
Richtlijn 91/383/EEG van de Raad van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeidbetrekkingen (5) stelt de bepalingen vast die van toepassing zijn op uitzendkrachten op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. |
(14) |
De essentiële arbeidsvoorwaarden die voor uitzendkrachten gelden, moeten ten minste dezelfde zijn als die welke voor deze werknemers zouden gelden als zij door de inlenende onderneming voor dezelfde functie in dienst zouden worden genomen. |
(15) |
Arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn de algemene vorm van arbeidsverhouding. Voor werknemers die aan het uitzendbureau gebonden zijn door een overeenkomst voor onbepaalde tijd dient derhalve, gelet op de specifieke bescherming die de aard van hun arbeidsovereenkomst biedt, in de mogelijkheid te worden voorzien om af te wijken van de regels die in de inlenende onderneming gelden. |
(16) |
Teneinde op flexibele wijze om te gaan met de diversiteit van de arbeidsmarkten en de arbeidsverhoudingen, kunnen de lidstaten de sociale partners toestaan de arbeidsvoorwaarden te definiëren, mits het algemene beschermingsniveau voor uitzendkrachten wordt geëerbiedigd. |
(17) |
Voorts moeten de lidstaten in een beperkt aantal omstandigheden, op basis van een op nationaal niveau gesloten akkoord tussen de sociale partners, binnen zekere grenzen kunnen afwijken van het beginsel van gelijke behandeling, mits in een adequaat beschermingsniveau is voorzien. |
(18) |
De verbetering van de minimumbescherming van de uitzendkrachten moet vergezeld gaan van een heroverweging van eventuele beperkingen van of een eventueel verbod op het inzetten van uitzendkrachten. Ze kunnen uitsluitend worden gerechtvaardigd om redenen van algemeen belang, die met name verband houden met de bescherming van de werknemers, de eisen ten aanzien van de gezondheid en veiligheid op het werk en de noodzaak de goede werking van de arbeidsmarkt te garanderen, alsook misbruik te voorkomen. |
(19) |
Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan de autonomie van de sociale partners, noch aan de betrekkingen tussen de sociale partners, waaronder het recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken met inachtneming van het geldende Gemeenschapsrecht. |
(20) |
De bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de beperkingen van of een verbod op het inzetten van uitzendkrachten gelden onverminderd de nationale wetgeving of gebruiken die de vervanging van stakende werknemers door uitzendkrachten verbieden. |
(21) |
De lidstaten moeten zorgen voor administratieve of gerechtelijke procedures om de rechten van uitzendkrachten te beschermen, en voor effectieve, afschrikkende en evenredige straffen op inbreuken op de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien. |
(22) |
Deze richtlijn moet worden toegepast met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag inzake het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging en onverminderd Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (6). |
(23) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk op communautair niveau een geharmoniseerd beschermingskader voor uitzendkrachten te creëren, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt door de invoering van minimumvoorschriften die in de hele Europese Gemeenschap gelden, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau, die ter beschikking worden gesteld van inlenende ondernemingen om onder toezicht en leiding van genoemde ondernemingen tijdelijk te werken.
2. Deze richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die uitzendbureaus of inlenende ondernemingen zijn en een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk.
3. Na raadpleging van de sociale partners kunnen de lidstaten bepalen dat deze richtlijn niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten of arbeidsbetrekkingen die tot stand zijn gekomen in het kader van een specifiek openbaar of door de overheid ondersteund opleidings-, inpassings- of herscholingsprogramma.
Artikel 2
Doel
Deze richtlijn heeft tot doel de bescherming van uitzendkrachten te garanderen en de kwaliteit van het uitzendwerk te verbeteren door de naleving van het in artikel 5 vervatte beginsel van gelijke behandeling ten aanzien van de uitzendkrachten te waarborgen, en uitzendbureaus als werkgever te erkennen, daarbij rekening houdend met de noodzaak om een geschikt kader te creëren voor de gebruikmaking van uitzendwerk teneinde bij te dragen tot de schepping van werkgelegenheid en de ontwikkeling van flexibele arbeidsvormen.
Artikel 3
Definities
1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„werknemer”: iedere persoon die in de betrokken lidstaat krachtens de nationale arbeidswetgeving bescherming geniet als werknemer; |
b) |
„uitzendbureau”: iedere natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig het nationale recht, een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding aangaat met uitzendkrachten teneinde deze ter beschikking te stellen van inlenende ondernemingen om daar onder toezicht en leiding van deze ondernemingen tijdelijk te werken; |
c) |
„uitzendkracht”: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau teneinde ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van laatstgenoemde onderneming tijdelijk te werken; |
d) |
„inlenende onderneming”: iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wie en onder wiens toezicht en leiding een uitzendkracht tijdelijk werkt; |
e) |
„opdracht”: de periode tijdens welke de uitzendkracht ter beschikking wordt gesteld van de inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van die onderneming tijdelijk te werken; |
f) |
„essentiële arbeidsvoorwaarden”: de in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, collectieve arbeidsovereenkomsten en/of andere in de inlenende onderneming vigerende bindende bepalingen van algemene strekking vastgelegde arbeidsvoorwaarden met betrekking tot:
|
2. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het nationale recht wat de definitie van bezoldiging, arbeidsovereenkomst, arbeidsverhouding of werknemer betreft.
De lidstaten kunnen werknemers of arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen niet van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluiten enkel en alleen op de grond dat zij werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of personen met een arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking met een uitzendbureau zijn.
Artikel 4
Heroverweging van verbodsbepalingen en beperkingen
1. Beperkingen van en een verbod op de inzet van uitzendkrachten kunnen uitsluitend worden gerechtvaardigd met redenen van algemeen belang, die met name verband houden met de bescherming van de uitzendkrachten, de eisen ten aanzien van de gezondheid en veiligheid op het werk of de noodzaak de goede werking van de arbeidsmarkt te garanderen, en misbruik te voorkomen.
2. Uiterlijk op 5 december 2011 heroverwegen de lidstaten, na de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten en praktijken te hebben geraadpleegd, de beperkingen van en een verbod op de inzet van uitzendarbeid om na te gaan of zij om de in lid 1 vermelde redenen nog steeds gerechtvaardigd zijn.
3. Indien de beperkingen en verbodsbepalingen in collectieve arbeidsovereenkomsten zijn vervat, mag de in lid 2 bedoelde heroverweging worden verricht door de sociale partners die de betrokken overeenkomst hebben gesloten.
4. De leden 1, 2 en 3 gelden onverminderd de nationale voorschriften inzake de registratie, afgifte van vergunningen, certificering, financiële waarborgen of het toezicht op uitzendbureaus.
5. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 december 2011 in kennis van de resultaten van de in de leden 2 en 3 bedoelde heroverweging.
HOOFDSTUK II
ARBEIDSVOORWAARDEN
Artikel 5
Het beginsel van gelijke behandeling
1. De essentiële arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten zijn, voor de duur van hun opdracht bij een inlenende onderneming, ten minste dezelfde als die welke voor hen zouden gelden als zij rechtstreeks door de genoemde onderneming voor dezelfde functie in dienst waren genomen.
Bij de toepassing van de vorige alinea moeten de in de inlenende onderneming geldende regels betreffende:
a) |
de bescherming van zwangere vrouwen en zogende moeders en van kinderen en jongeren, alsmede |
b) |
de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid |
in acht worden genomen, ongeacht of deze regels bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, collectieve overeenkomsten en/of andere bepalingen van algemene strekking zijn vastgesteld.
2. Ten aanzien van de bezoldiging kunnen de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, bepalen dat van het in lid 1 vastgestelde beginsel kan worden afgeweken wanneer de uitzendkrachten die door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan het uitzendbureau zijn gebonden, ook worden vergoed tijdens de periode tussen de uitvoering van twee opdrachten.
3. De lidstaten kunnen, na raadpleging van de sociale partners, hun de mogelijkheid bieden om op het passende niveau en onverminderd de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden, collectieve overeenkomsten voort te zetten of te sluiten die, met inachtneming van de algemene bescherming van de uitzendkrachten, regelingen inzake de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten bevatten welke kunnen afwijken van de in lid 1 vastgestelde regelingen.
4. Mits aan uitzendkrachten een adequaat niveau van bescherming wordt geboden, kunnen de lidstaten waar geen wettelijk systeem bestaat om collectieve overeenkomsten algemeen toepasselijk te verklaren of geen wettelijk of praktisch systeem voor de uitbreiding van de bepalingen ervan tot alle soortgelijke ondernemingen in een bepaalde sector of in een bepaald geografisch gebied, na raadpleging van de sociale partners op nationaal niveau en op basis van een door hen gesloten overeenkomst, regelgevingen treffen inzake de essentiële arbeidsvoorwaarden die afwijken van het in lid 1 vastgestelde beginsel. Deze regelingen kunnen een periode voor het in aanmerking komen voor gelijke behandeling omvatten.
De in dit lid bedoelde regelingen zijn in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving en zijn in toereikende mate nauwkeurig en toegankelijk om de betrokken sectoren en ondernemingen in de gelegenheid te stellen hun verplichtingen in kaart te brengen en daaraan te voldoen. De lidstaten specificeren overeenkomstig artikel 3, lid 2, met name of de aanvullende ondernemings- en sectorale regelingen op het gebied van de sociale zekerheid, inclusief pensioenen, loondoorbetaling bij ziekte en financiële participatie, opgenomen zijn in de in lid 1 genoemde essentiële arbeidsvoorwaarden. Deze regelingen laten eveneens de overeenkomsten op nationaal, regionaal, plaatselijk of sectoraal niveau die voor de werknemers niet minder gunstig zijn, onverlet.
5. De lidstaten nemen passende maatregelen, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk, met het oog op voorkoming van misbruik bij de toepassing van dit artikel, met name voorkoming van achtereenvolgende opdrachten om de bepalingen van deze richtlijn te omzeilen. Zij stellen de Commissie van dergelijke maatregelen in kennis.
Artikel 6
Toegang tot werk, collectieve voorzieningen en beroepsopleiding
1. De uitzendkrachten worden ingelicht over de vacatures in de inlenende onderneming opdat zij dezelfde kansen op een vaste baan hebben als de overige werknemers van die onderneming. Dergelijke informatie kan worden verstrekt door middel van een algemene aankondiging op een geschikte plaats in de onderneming waarvoor en onder toezicht waarvan de uitzendkrachten tijdelijk werken.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat eventuele bepalingen die het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het tot stand komen van een arbeidsverhouding tussen de inlenende onderneming en de uitzendkracht na afloop van zijn uitzendopdracht verbieden of verhinderen, nietig zijn of nietig kunnen worden verklaard.
Dit lid laat regelingen volgens welke uitzendondernemingen een redelijke vergoeding ontvangen voor aan de inlenende onderneming verleende diensten in verband met de terbeschikkingstelling, aanwerving en opleiding van uitzendkrachten onverlet.
3. De uitzendbureaus rekenen de werknemers geen honoraria aan voor opdrachten in een inlenende onderneming of voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het aangaan van een arbeidsverhouding met de inlenende onderneming na hun uitzendopdracht in de betrokken inlenende onderneming.
4. Onverminderd artikel 5, lid 1, hebben uitzendkrachten toegang tot de bedrijfsvoorzieningen of diensten in de inlenende onderneming, met name kantines, kinderopvang- en vervoerfaciliteiten, onder dezelfde voorwaarden als de werknemers die rechtstreeks door deze onderneming zijn aangesteld, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
5. De lidstaten nemen de nodige maatregelen of bevorderen de dialoog tussen de sociale partners overeenkomstig hun tradities en nationale praktijken, met als doel:
a) |
de toegang van uitzendkrachten tot opleiding in de uitzendbureaus en tot kinderopvangvoorzieningen te verbeteren, ook tijdens de perioden tussen de opdrachten, teneinde hun loopbaan verder te ontwikkelen en hun inzetbaarheid te verbeteren; |
b) |
de toegang van uitzendkrachten tot de opleidingsmogelijkheden voor de werknemers van de inlenende ondernemingen waar ze worden ingezet, te verbeteren. |
Artikel 7
Vertegenwoordiging van de uitzendkrachten
1. In het uitzendbureau worden de uitzendkrachten, onder door de lidstaten vastgestelde voorwaarden, meegeteld bij de berekening van de drempel waarboven de vertegenwoordigingsorganen van de werknemers waarin het Gemeenschaps- en nationaal recht of collectieve overeenkomsten voorzien, moeten worden opgericht.
2. De lidstaten kunnen, onder de voorwaarden die zij vaststellen, bepalen dat deze uitzendkrachten in de inlenende onderneming worden meegeteld voor de berekening van de drempel waarboven de werknemersvertegenwoordigende organisaties waarin het Gemeenschaps- en nationaal recht of collectieve overeenkomsten voorzien, mogen worden opgericht, op dezelfde wijze als werknemers die rechtstreeks door de inlenende onderneming voor dezelfde duur zijn of zouden zijn aangesteld.
3. De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 2 geboden mogelijkheid, zijn niet verplicht de bepalingen van lid 1 toe te passen.
Artikel 8
Informatie van de werknemersvertegenwoordigers
Onverminderd de strengere en/of meer specifieke nationale en communautaire bepalingen inzake informatie en raadpleging en in het bijzonder Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (7) moet de inlenende onderneming, wanneer zij aan de overeenkomstig het Gemeenschaps- en nationaal recht ingestelde vertegenwoordigingsorganen van de werknemers informatie verstrekt over de arbeidssituatie in de onderneming, passende informatie verstrekken over de inzet van uitzendkrachten in de onderneming.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 9
Minimumeisen
1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om voor de werknemers gunstiger wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren of om collectieve overeenkomsten of akkoorden tussen de sociale partners te bevorderen of mogelijk te maken die gunstiger zijn voor de werknemers.
2. De uitvoering van deze richtlijn mag onder geen beding een rechtvaardiging vormen voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan de rechten van de lidstaten en/of de sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen vast te stellen dan die welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn, mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn.
Artikel 10
Sancties
1. De lidstaten treffen passende maatregelen voor het geval deze richtlijn door uitzendbureaus of inlenende ondernemingen niet wordt nageleefd. In het bijzonder zorgen zij ervoor dat er passende administratieve of gerechtelijke procedures voorhanden zijn om de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven.
2. De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 5 december 2011 van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen van deze bepalingen tijdig mee. Zij zien er in het bijzonder op toe dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over gepaste procedures beschikken voor de uitvoering van de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet.
Artikel 11
Uitvoering
1. De lidstaten dienen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om uiterlijk op 5 december 2011 aan deze richtlijn te voldoen, of dragen er zorg voor dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige bepalingen in werking doen treden, waarbij de lidstaten alle nodige maatregelen dienen te treffen opdat de sociale partners te allen tijde voor de op grond van deze richtlijn vereiste resultaten kunnen instaan. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 12
Evaluatie door de Commissie
Uiterlijk op 5 december 2013 onderwerpt de Commissie, in overleg met de lidstaten en de sociale partners op communautair niveau, de toepassing van deze richtlijn aan een evaluatie, teneinde zo nodig de vereiste wijzigingen voor te stellen.
Artikel 13
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 14
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 19 november 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J.-P. JOUYET
(1) PB C 61 van 14.3.2003, blz. 124.
(2) Advies van het Europees Parlement van 21 november 2002 (PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 368), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 september 2008, standpunt van het Europees Parlement van 22 oktober 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) PB C 303 van 14.12.2007, blz. 1.
(4) UNICE heet sinds januari 2007 Businesseurope.
(5) PB L 206 van 29.7.1991, blz. 19.
(6) PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
(7) PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/15 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 27 november 2008
betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis in de Zwitserse Bondsstaat
(2008/903/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis („de Overeenkomst”) (1), op 26 oktober 2004 ondertekend (2) en op 1 maart 2008 in werking getreden (3), en met name op artikel 15, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Volgens artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst zijn de bepalingen van het Schengenacquis in de Zwitserse Bondsstaat slechts van toepassing krachtens een daartoe strekkend besluit, dat de Raad vaststelt nadat is nagegaan of aan de voorwaarden voor toepassing van het acquis is voldaan. |
(2) |
Nadat de Raad had vastgesteld dat de Zwitserse Bondsstaat voldoet aan de nodige voorwaarden voor de toepassing van het gedeelte van het Schengenacquis dat op gegevensbescherming betrekking heeft, heeft hij bij Besluit 2008/421/EG (4) de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem per 14 augustus 2008 van toepassing verklaard op de Zwitserse Bondsstaat. |
(3) |
De Raad heeft, overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures in de versie van het besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 betreffende de oprichting van een permanente Schengencommissie (SCH/Com-ex (98) 26 def.) (5), vastgesteld dat de Zwitserse Bondsstaat op andere terreinen van het Schengenacquis (landgrenzen, politiële samenwerking, het Schengeninformatiesysteem en visa) aan de nodige voorwaarden voldoet. |
(4) |
Op 27 november 2008 heeft de Raad geconcludeerd dat de Zwitserse Bondsstaat op elk van de genoemde gebieden aan de voorwaarden had voldaan. |
(5) |
Met betrekking tot de evaluatie en uitvoering van het Schengenacquis aan de luchtgrenzen, moeten in een later stadium verdere evaluatiebezoeken worden gebracht. |
(6) |
Er kunnen derhalve data worden vastgesteld voor de toepassing van het volledige Schengenacquis; met ingang van die data kan de controle op personen aan de binnengrenzen met de Zwitserse Bondsstaat worden opgeheven. Mochten de latere evaluatiebezoeken aan de luchtgrenzen negatief uitvallen, dan moet de datum die is vastgesteld voor de toepassing van het Schengenacquis dat betrekking heeft op de afschaffing van de controles op personen aan luchtgrenzen, worden heroverwogen. |
(7) |
De beperkingen op het gebruik van het Schengeninformatiesysteem overeenkomstig Besluit 2008/421/EG moeten met ingang van de eerstkomende datum worden opgeheven. |
(8) |
Overeenkomstig artikel 15, lid 4, van de Overeenkomst en artikel 14, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de criteria en de mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (6), moet deze laatste overeenkomst met ingang van 12 december 2008 worden uitgevoerd. |
(9) |
In de Overeenkomst tussen de Zwitserse Bondsstaat en het Koninkrijk Denemarken inzake de totstandbrenging van rechten en verplichtingen tussen Denemarken en Zwitserland betreffende de bepalingen van het Schengenacquis die onder titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vallen, is bepaald dat deze, wat de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenaquis betreft, op dezelfde datum in werking zal treden als de Overeenkomst. |
(10) |
Overeenkomstig artikel 15, lid 1, tweede alinea, van de Overeenkomst en als gevolg van de gedeeltelijke toepassing van het Schengenacquis door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstig Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van delen van het Schengenacquis (2004/926/EG) (7), inzonderheid artikel 1, eerste alinea, dient in de betrekkingen van de Zwitserse Bondsstaat met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland slechts een gedeelte te worden toegepast van het Schengenacquis dat geldt voor de betrekkingen van de Zwitserse Bondsstaat met de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen. |
(11) |
Overeenkomstig artikel 15, lid 1, derde alinea, van de Overeenkomst en als gevolg van de gedeeltelijke toepassing van het Schengenacquis door Cyprus en door Bulgarije en Roemenië, zoals bepaald in respectievelijk artikel 2, lid 3, van de Toetredingsakte van 2003 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005, dient in de betrekkingen van de Zwitserse Bondsstaat met deze lidstaten slechts het gedeelte van het Schengenacquis te worden toegepast dat in deze lidstaten van toepassing is. |
(12) |
In de Overeenkomst tussen de Zwitserse Bondsstaat, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis en betreffende de criteria en mechanismen voor het vaststellen van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een in Zwitserland, IJsland of Noorwegen ingediend asielverzoek, is bepaald dat deze, wat de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenaquis betreft, op dezelfde datum in werking zal treden als de overeenkomst, |
BESLUIT:
Artikel 1
1. Alle in de bijlagen A en B van de Overeenkomst bedoelde bepalingen en elk instrument dat een nadere uitwerking van een of meer van deze bepalingen vormt, is met ingang van 12 december 2008 van toepassing op de Zwitserse Bondsstaat, in zijn betrekkingen met het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.
Voor zover deze bepalingen betrekking hebben op de afschaffing van de controle op personen aan de binnengrenzen, zijn ze per 29 maart 2009 ook van toepassing op de luchtgrenzen. De Raad kan besluiten deze datum uit te stellen, met een gewone meerderheid van de leden van de Raad die de regeringen vertegenwoordigen van de lidstaten waarop de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op de afschaffing van de controles op personen aan de binnengrenzen, van toepassing zijn. In dat geval wordt door de Raad, met eenparigheid van stemmen van die leden, een nieuwe datum vastgesteld.
Alle beperkingen op het gebruik van het Schengeninformatiesysteem door de betrokken lidstaten worden per 8 december 2008 opgeheven.
2. De bepalingen van het Schengenacquis die door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland worden toegepast op basis van artikel 1 van Besluit 2004/926/EG en elk instrument dat een nadere uitwerking van een of meer van deze bepalingen vormt, worden op de Zwitserse Bondsstaat in zijn betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegepast met ingang van 12 december 2008.
3. De bepalingen van het Schengenacquis die van toepassing zijn op Cyprus, en op Bulgarije en Roemenië, op basis van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005, en elk instrument dat een nadere uitwerking van een of meer van deze bepalingen vormt, is van toepassing op de Zwitserse Bondstaat in zijn betrekkingen met Cyprus, Bulgarije en Roemenië met ingang van 12 december 2008.
Artikel 2
In afwijking van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (8), wordt aan Zwitserland toestemming verleend om de visumvrijstelling voor Antigua en Barbuda, de Bahama’s, Barbados en Saint Kitts en Nevis te handhaven met ingang van 12 december 2008 tot de inwerkingtreding van de overeenkomsten inzake de vrijstelling van de visumplicht tussen de Europese Gemeenschap en elk van deze landen.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 27 november 2008.
Voor de Raad
De voorzitster
M. ALLIOT-MARIE
(1) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(2) Besluit 2004/849/EG van de Raad (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26) en Besluit 2004/860/EG van de Raad (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).
(3) Besluit 2008/146/EG van de Raad (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1) en Besluit 2008/149/JBZ van de Raad (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50).
(4) PB L 149 van 7.6.2008, blz. 74.
(5) PB L 239 van 22.9.2000, blz. 138.
(6) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 5.
(7) PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70.
(8) PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/18 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 27 november 2008
houdende benoeming van een Nederlands lid en twee Nederlandse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s
(2008/904/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,
Gezien de voordracht van de Nederlandse regering,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 24 januari 2006 heeft de Raad Besluit 2006/116/EG (1) aangenomen houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010. |
(2) |
In het Comité van de Regio’s is een zetel van een lid vrijgekomen door het aftreden van de heer Nico SCHOOF, is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen door het aftreden van de heer Lodewijk ASSCHER en komt een andere zetel van plaatsvervanger vrij ingevolge de benoeming, bij dit besluit, van de heer Bas VERKERK tot lid, |
BESLUIT:
Artikel 1
In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, die loopt tot en met 25 januari 2010:
a) |
als lid:
en |
b) |
als plaatsvervangers:
|
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.
Gedaan te Brussel, 27 november 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
L. CHATEL
(1) PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/19 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 27 november 2008
tot wijziging van bijlage 13 bij de Gemeenschappelijke visuminstructies wat het invullen van visumstickers betreft
(2008/905/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op Verordening (EG) nr. 789/2001 van de Raad van 24 april 2001 tot verlening van uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad met betrekking tot bepaalde gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor de behandeling van visumaanvragen (1), en met name artikel 1, lid 1,
Gezien het initiatief van Frankrijk,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Nu de Zwitserse Bondsstaat de bepalingen van het Schengenacquis op grond van Beschikking 2008/903/EG (2) volledig toepast, moeten de Gemeenschappelijke visuminstructies worden aangepast. |
(2) |
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is het derhalve niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan. Aangezien deze beschikking voortbouwt op het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, beslist Denemarken, overeenkomstig artikel 5 van genoemd Protocol, binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze beschikking heeft aangenomen, of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten. |
(3) |
Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze beschikking een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis als bedoeld in de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (3). |
(4) |
Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (4). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze beschikking en is hieraan niet gebonden, noch onderworpen aan de toepassing ervan. |
(5) |
Deze beschikking vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (5). Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze beschikking en is hieraan niet gebonden, noch onderworpen aan de toepassing ervan. |
(6) |
Wat Zwitserland betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (6), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (7). |
(7) |
Wat Liechtenstein betreft, houdt deze beschikking een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van de Besluit 2008/261/EG van de Raad (9). |
(8) |
Voor Cyprus vormt deze beschikking een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of daaraan gerelateerd is in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003. |
(9) |
Deze beschikking vormt een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De volgende code wordt toegevoegd aan de lijst van landencodes in bijlage 13, voorbeelden 11 en 14, bij de Gemeenschappelijke visuminstructies:
„Zwitserse Bondsstaat: CH”.
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing vanaf de datum genoemd in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Beschikking 2008/903/EG betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis door de Zwitserse Bondsstaat (10).
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Gedaan te Brussel, 27 november 2008.
Voor de Raad
De voorzitster
M. ALLIOT-MARIE
(1) PB L 116 van 26.4.2001, blz. 2.
(2) Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.
(3) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.
(4) PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.
(5) PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.
(6) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
(7) PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.
(8) Raadsdocument 16462/06; beschikbaar op http://register.consilium.europa.eu
(9) PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.
(10) Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/21 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 27 november 2008
houdende benoeming van twee Deense leden en twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s
(2008/906/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 263,
Gezien de voordracht van de Deense regering,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Raad heeft op 24 januari 2006 Besluit 2006/116/EG (1) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2006 tot en met 25 januari 2010 vastgesteld. |
(2) |
Door het verstrijken van de ambtstermijn van mevrouw Mona HEIBERG en mevrouw Helene LUND zijn in het Comité van de Regio’s twee zetels van lid vrijgekomen. Door het verstrijken van de ambtstermijn van de heer Jens Christian GJESING en mevrouw Tove LARSEN zijn er twee zetels van plaatsvervangers vrijgekomen, |
BESLUIT:
Artikel 1
In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de verdere duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2010:
a) |
benoeming tot lid:
|
b) |
benoeming tot plaatsvervanger:
|
Artikel 2
Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.
Gedaan te Brussel, 27 november 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
L. CHATEL
(1) PB L 56 van 25.2.2006, blz. 75.
Commissie
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/22 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 3 november 2008
tot vaststelling van gezondheidsgaranties voor het vervoer van paardachtigen van een derde land naar een ander derde land overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 6296)
(Voor de EER relevante tekst)
(2008/907/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder c),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Beschikking 94/467/EG van de Commissie van 13 juli 1994 tot vaststelling van gezondheidsgaranties voor het vervoer van paardachtigen van een derde land naar een ander derde land overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze beschikking te worden overgegaan. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 91/496/EEG moeten gezondheidsgaranties voor het vervoer van dieren van een derde land naar een ander derde land worden vastgesteld. Bepaalde problemen zijn gerezen inzake het verkeer van paardachtigen van herkomst uit een derde land naar een ander derde land. |
(3) |
Beschikking 92/260/EEG van de Commissie (4), stelt de veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor tijdelijke toelating van geregistreerde paarden vast. Die voorschriften bieden alle nodige garanties ten aanzien van de gezondheidsstatus van de Gemeenschap. Het is derhalve dienstig voor de gezondheidsgaranties voor het verkeer van paardachtigen uit een derde land naar een ander derde land uit te gaan van de bij Beschikking 92/260/EEG vastgestelde gezondheidsvoorschriften. Krachtens die beschikking moeten de betrokken dieren onder andere sedert enige tijd in het land van verzending hebben verbleven. Het verblijf in een lidstaat of in bepaalde derde landen mag als periode van verblijf in het land van verzending worden meegerekend, op voorwaarde dat aan dezelfde gezondheidseisen wordt voldaan. |
(4) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
1. Paardachtigen van herkomst uit een derde land en met een ander derde land als bestemming, mogen slechts afkomstig zijn uit een in bijlage I bij Beschikking 92/260/EEG vermeld derde land.
2. De in lid 1 bedoelde paardachtigen moeten vergezeld gaan van een certificaat met de titel „Doorvoercertificaat voor het vervoer van paardachtigen van een derde land naar een ander derde land”. In dit certificaat moeten de rubrieken I, II en III met uitzondering van het bepaalde onder e), v), zijn opgenomen in het gezondheidscertificaat dat overeenstemt met het derde land van herkomst als bedoeld in bijlage II bij Beschikking 92/260/EEG. Het moet worden aangevuld met de volgende rubrieken:
„IV. |
Paardachtige van herkomst uit … (land) en met … als bestemming: (land) |
V. |
Handtekening en stempel van de officiële dierenarts: …” |
3. In afwijking van lid 2 en alleen voor geregistreerde paardachtigen wordt de in de modelcertificaten A, B, C, D en E, rubriek III, onder d), derde streepje, van bijlage II bij Beschikking 92/260/EEG vastgestelde lijst van derde landen vervangen door de in de groepen A tot en met E in bijlage I bij die beschikking vastgestelde lijst van derde landen.
Artikel 2
Beschikking 94/467/EG wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 3 november 2008.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.
(2) PB L 190 van 26.7.1994, blz. 28.
(3) Zie bijlage I.
(4) PB L 130 van 15.5.1992, blz. 67.
BIJLAGE I
INGETROKKEN BESCHIKKING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN
Beschikking 94/467/EG van de Commissie |
|
Beschikking 96/81/EG van de Commissie |
uitsluitend artikel 4 |
Beschikking 2001/662/EG van de Commissie |
|
BIJLAGE II
CONCORDANTIETABEL
Beschikking 94/467/EG |
De onderhavige beschikking |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
— |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3 |
— |
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/24 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 28 november 2008
tot machtiging van bepaalde lidstaten om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 7288)
(Slechts de teksten in de Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Spaanse en Zweedse taal zijn authentiek)
(2008/908/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 6, lid 1 ter, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij dieren. Zij bepaalt dat de lidstaten op basis van actief en passief toezicht overeenkomstig bijlage III bij die verordening een jaarlijks programma voor toezicht op TSE’s moeten uitvoeren. |
(2) |
Artikel 6, lid 1 ter, van Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat de lidstaten die op basis van bepaalde, overeenkomstig de in dat artikel bedoelde procedure vast te stellen criteria kunnen aantonen dat de epidemiologische situatie in hun land is verbeterd, een verzoek kunnen indienen om hun jaarlijkse toezichtprogramma te herzien. |
(3) |
In punt 7 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt vastgesteld welke informatie aan de Commissie moet worden verstrekt en aan welke epidemiologische criteria moet worden voldaan door de lidstaten die hun jaarlijkse toezichtprogramma willen herzien. |
(4) |
Op 17 juli 2008 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid twee wetenschappelijke adviezen uitgebracht over de herziening van de regeling voor toezicht op BSE in sommige lidstaten. Die adviezen bevatten een beoordeling van het niveau van het bijkomende risico voor de gezondheid van mens en dier als gevolg van de toepassing van een herziene regeling voor toezicht op BSE in de 15 lidstaten van de Gemeenschap vóór 1 mei 2004 en concluderen dat in die lidstaten jaarlijks minder dan één geval van BSE zou worden gemist, als de leeftijd van de runderen die onder BSE-toezicht staan, werd verhoogd van 24 naar 48 maanden. |
(5) |
Op 17 juli 2008 heeft Italië bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(6) |
Op 7 augustus 2008 heeft Ierland bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(7) |
Op 13 augustus 2008 heeft Oostenrijk bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(8) |
Op 13 augustus 2008 heeft Denemarken bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(9) |
Op 15 augustus 2008 heeft het Verenigd Koninkrijk bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(10) |
Op 20 augustus 2008 heeft Luxemburg bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(11) |
Op 28 augustus 2008 heeft Duitsland bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(12) |
Op 28 augustus 2008 heeft Nederland bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(13) |
Op 29 augustus 2008 heeft Finland bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(14) |
Op 29 augustus 2008 heeft Zweden bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(15) |
Op 4 september 2008 heeft Portugal bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(16) |
Op 8 september 2008 heeft Frankrijk bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(17) |
Op 9 september 2008 heeft Spanje bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(18) |
Op 11 september 2008 heeft België bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(19) |
Op 17 september 2008 heeft Griekenland bij de Commissie een verzoek ingediend om zijn jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. |
(20) |
Op 18 september 2008 zijn de door die 15 lidstaten ingediende verzoeken beoordeeld door een ad-hocwerkgroep van deskundigen die heeft geconcludeerd dat de door de lidstaten ter staving van hun verzoek verstrekte risicoanalyses deugdelijk waren en zouden zorgen voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier. Uit de uitgevoerde controles is ook gebleken dat wordt voldaan aan alle voorschriften, als vastgesteld in artikel 6, lid 1 ter, derde alinea, en alle epidemiologische criteria, als vastgesteld in punt 7 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001, waaraan de lidstaten moeten voldoen om aan te tonen dat hun epidemiologische situatie is verbeterd. |
(21) |
Daarom moeten de 15 lidstaten waarvan de verzoeken gunstig zijn geëvalueerd, worden gemachtigd om hun jaarlijks toezichtprogramma te herzien en om de leeftijdsgrens voor het testen op BSE in die lidstaten op 48 maanden te brengen. |
(22) |
Sommige lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden en reeds in de pretoetredingsjaren met de naleving van de voorschriften zijn begonnen, hebben bij de Commissie ook verzoeken ingediend om hun jaarlijkse programma voor toezicht op BSE te herzien. Er wordt verwacht dat het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) naast de wetenschappelijke beoordeling en om de naleving van de epidemiologische criteria te controleren een inspectie zal uitvoeren in deze lidstaten en ook in die welke een verzoek zullen indienen om hun programma opnieuw te bekijken. De Commissie heeft van Slovenië en Cyprus een verzoek ontvangen om hun programma opnieuw te bekijken. |
(23) |
Om praktische redenen is het dienstig dat de datum van aanvang van de herziene jaarlijkse toezichtprogramma’s samenvalt met het begrotingsjaar van de Gemeenschap. |
(24) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Met ingang van 1 januari 2009 mogen de in de bijlage vermelde lidstaten hun jaarlijkse toezichtprogramma herzien, zoals vastgesteld in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001 („de herziene jaarlijkse toezichtprogramma’s”).
Artikel 2
De herziene jaarlijkse toezichtprogramma’s zijn alleen van toepassing op de nationale runderpopulatie van de betrokken lidstaat en hebben betrekking op ten minste alle runderen ouder dan 48 maanden, behorend tot de volgende subpopulaties:
a) |
dieren als bedoeld in punt 2.2 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001; |
b) |
dieren als bedoeld in punt 2.1 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001; |
c) |
dieren als bedoeld in punt 3.1 van deel I van hoofdstuk A van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001. |
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Gedaan te Brussel, 28 november 2008.
Voor de Commissie
Androulla VASSILIOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.
BIJLAGE
Lijst van de lidstaten
— |
België |
— |
Denemarken |
— |
Duitsland |
— |
Ierland |
— |
Griekenland |
— |
Spanje |
— |
Frankrijk |
— |
Italië |
— |
Luxemburg |
— |
Nederland |
— |
Oostenrijk |
— |
Portugal |
— |
Finland |
— |
Zweden |
— |
Verenigd Koninkrijk |
III Besluiten op grond van het EU-Verdrag
BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/27 |
KADERBESLUIT 2008/909/JBZ VAN DE RAAD
van 27 november 2008
inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a), en artikel 34, lid 2, onder b),
Gezien het initiatief van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft onderstreept dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie dient te worden, zowel in burgerlijke als in strafzaken. |
(2) |
Op 29 november 2000 heeft de Raad, overeenkomstig de conclusies van Tampere, zijn goedkeuring gehecht aan een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (1); hij heeft daarin opgeroepen tot een evaluatie van de behoefte aan modernere mechanismen voor wederzijdse erkenning van onherroepelijke veroordelingen tot een vrijheidsstraf (maatregel 14), en tevens voor uitbreiding van overbrenging van gevonniste personen tot personen die hun verblijfplaats hebben in een lidstaat (maatregel 16) bepleit. |
(3) |
Het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (2) roept de lidstaten op het programma van maatregelen, met name op het gebied van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke vrijheidsstraffen, te completeren. |
(4) |
Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 bekrachtigd. Op grond van dit verdrag kan een gevonniste persoon voor de verdere tenuitvoerlegging van de sanctie alleen worden overgebracht naar de staat waarvan hij onderdaan is, voor zover hijzelf en de betrokken staten daarin toestemmen. Het aanvullend protocol van 18 december 1997 bij dat verdrag, dat onder bepaalde voorwaarden overbrenging zonder toestemming van de gevonniste persoon mogelijk maakt, is niet door alle lidstaten bekrachtigd. Geen van beide instrumenten bevat een verplichting tot overname van gevonniste personen voor de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel. |
(5) |
Procesrechten in strafrechtelijke procedures vormen de sleutel tot het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten bij justitiële samenwerking. Relaties tussen de lidstaten, die worden gekenmerkt door een bijzonder onderling vertrouwen in elkaars rechtsstelsels, maken het voor de tenuitvoerleggingsstaat mogelijk om beslissingen van de autoriteiten van de beslissingsstaat te erkennen. Daarom dient verdere uitbreiding te worden overwogen van de samenwerking waarin is voorzien in de instrumenten van de Raad van Europa betreffende de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, in het bijzonder in het geval van EU-onderdanen die in een andere lidstaat zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. De gevonniste persoon dient over adequate rechtswaarborgen te beschikken, maar zijn rol in de procedure mag niet langer zodanig bepalend zijn dat de toezending van een vonnis aan een andere lidstaat met het oog op de erkenning ervan en de tenuitvoerlegging van de sanctie in alle gevallen afhankelijk is van zijn toestemming. |
(6) |
Dit kaderbesluit moet zodanig worden uitgevoerd en toegepast dat de algemene beginselen van gelijkheid, eerlijkheid en redelijkheid worden geëerbiedigd. |
(7) |
Artikel 4, lid 1, onder c), is een bepaling die de bevoegdheid bevat het certificaat en het vonnis bijvoorbeeld toe te zenden aan de staat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is, in andere gevallen dan die bedoeld in lid 1, onder a) en b), dan wel aan de staat waar de gevonniste persoon woont, sedert ten minste vijf jaar ononderbroken wettig verblijft en het recht op permanent verblijf zal behouden. |
(8) |
In de gevallen bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), dient vóór de toezending van het vonnis en het certificaat aan de tenuitvoerleggingsstaat overleg plaats te vinden tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat, en dient de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat toestemming voor de toezending te verlenen. De bevoegde autoriteiten dienen daarbij rekening te houden met factoren als de duur van het verblijf of andere banden met de tenuitvoerleggingsstaat. In de gevallen waarin de gevonniste persoon krachtens het nationale recht dan wel krachtens internationale regelingen naar een lidstaat of naar een derde land kan worden overgebracht, dienen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat onderling te overleggen of tenuitvoerlegging in de tenuitvoerleggingsstaat niet beter is voor de reclassering van de betrokkene dan tenuitvoerlegging in het derde land. |
(9) |
De tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat dient de reclassering van de gevonniste persoon te bevorderen. Wanneer de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zich ervan vergewist of de tenuitvoerlegging van de sanctie door de tenuitvoerleggingsstaat zal bijdragen aan de reclassering van de betrokkene, dient zij rekening te houden met factoren als zijn verbondenheid met de tenuitvoerleggingsstaat, meer bepaald met de overweging of het voor hem de plaats is waarmee hij familiale, taalkundige, culturele, sociale, economische of andere banden heeft. |
(10) |
De in artikel 6, lid 3, bedoelde mening van de gevonniste persoon kan vooral bij de toepassing van artikel 4, lid 4, nuttig zijn. Met de woorden „met name” worden alle gevallen bedoeld waarin die mening informatie bevat welke nuttig zou kunnen zijn met betrekking tot de gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging. Het bepaalde in de artikelen 4, lid 4, en 6, lid 3, vormt geen weigeringsgrond in verband met reclassering. |
(11) |
Polen heeft, in het bijzonder gezien de toegenomen mobiliteit van Poolse burgers binnen de Europese Unie, meer tijd nodig dan de andere lidstaten om oplossingen te vinden voor de praktische en materiële gevolgen van de overdracht van de Poolse burgers die in andere lidstaten zijn veroordeeld. Daarom dient een in de tijd beperkte afwijking te worden opgenomen met een looptijd van ten hoogste vijf jaar. |
(12) |
Dit kaderbesluit dient overeenkomstig te worden toegepast op de tenuitvoerlegging van sancties in de gevallen, bedoeld in artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (3). Dit betekent onder meer dat, onverminderd dat kaderbesluit, de lidstaat kan nagaan of er gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging in de zin van artikel 9 van dit kaderbesluit voorhanden zijn, en meer bepaald dat hij, indien door hem een verklaring in de zin van artikel 7, lid 4, van dit kaderbesluit is afgelegd, in de gevallen bedoeld in artikel 4, lid 6, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, alvorens het vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen kan onderzoeken of er sprake is van dubbele strafbaarheid, zodat overlevering van de betrokkene of tenuitvoerlegging van de sanctie kan worden overwogen. |
(13) |
Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die worden erkend in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI. Niets in dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat de sanctie aan de betrokkene is opgelegd op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of dat de positie van die persoon op een van deze gronden kan worden aangetast. |
(14) |
Dit kaderbesluit dient de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende een eerlijke rechtsgang, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van drukpers en de vrijheid van meningsuiting in andere media, onverlet te laten. |
(15) |
Dit kaderbesluit dient te worden toegepast in overeenstemming met het recht van de burgers van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, neergelegd in artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. |
(16) |
Dit kaderbesluit dient te worden toegepast in overeenstemming met het geldende Gemeenschapsrecht, in het bijzonder Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (4), Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (5) en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (6). |
(17) |
In dit kaderbesluit wordt met de staat waar de gevonniste persoon „woont”, de staat bedoeld waarmee hij verbonden is uit hoofde van een gewone verblijfplaats en, bijvoorbeeld, familiale, sociale of professionele banden. |
(18) |
Bij de toepassing van artikel 5, lid 1, dient toezending van een vonnis of voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan alsmede het certificaat aan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat mogelijk te zijn in enigerlei vorm, bijvoorbeeld per e-mail of fax, die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd en die de tenuitvoerleggingsstaat in staat stelt de echtheid ervan vast te stellen. |
(19) |
In de gevallen bedoeld in artikel 9, lid 1, onder k), dient de tenuitvoerleggingsstaat, voordat hij de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van een sanctie die een andere sanctie inhoudt dan een vrijheidsstraf weigert, te overwegen of de sanctie niet overeenkomstig dit kaderbesluit kan worden aangepast. |
(20) |
De in artikel 9, lid 1, onder k), vermelde weigeringsgrond kan ook worden toegepast in de gevallen waarin de betrokkene niet schuldig is bevonden aan een strafbaar feit, maar de bevoegde autoriteit een vrijheidsbenemende maatregel, niet zijnde een vrijheidsstraf, heeft toegepast naar aanleiding van een strafbaar feit. |
(21) |
De weigeringsgrond betreffende de territorialiteit dient slechts te worden toegepast in uitzonderlijke gevallen en met het oog op een zo groot mogelijke samenwerking overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, daarbij rekening houdend met het doel. Een besluit om deze weigeringsgrond toe te passen dient te zijn gebaseerd op een beoordeling per individueel geval en overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat. |
(22) |
De in artikel 12, lid 2, bedoelde termijn dient door de lidstaten zo te worden toegepast dat het definitieve besluit, met inbegrip van de beroepsprocedure, in de regel binnen 90 dagen wordt genomen. |
(23) |
In artikel 18, lid 1, wordt bepaald dat, behoudens de in lid 2 genoemde uitzonderingen, de specialiteitsregel alleen van toepassing is als de betrokkene naar de tenuitvoerleggingsstaat is overgebracht. Artikel 18, lid 1, is dus niet van toepassing als de betrokkene niet naar de tenuitvoerleggingsstaat is overgebracht, maar bijvoorbeeld daarheen is gevlucht, |
HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:
a) |
„vonnis”: een door een rechter van de beslissingsstaat gegeven onherroepelijke uitspraak of beschikking waarbij een sanctie aan een natuurlijke persoon wordt opgelegd; |
b) |
„sanctie”: een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel van bepaalde of onbepaalde duur die wegens een strafbaar feit in een strafprocedure is opgelegd; |
c) |
„beslissingsstaat”: de lidstaat waar het vonnis is gewezen; |
d) |
„tenuitvoerleggingsstaat”: de lidstaat waaraan het vonnis is toegezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging ervan. |
Artikel 2
Bevoegde autoriteiten
1. Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke autoriteiten krachtens het nationale recht bevoegd zijn overeenkomstig dit kaderbesluit, in het geval dat die lidstaat de beslissingsstaat dan wel de tenuitvoerleggingsstaat is.
2. Het secretariaat-generaal van de Raad stelt de ontvangen informatie ter beschikking van de lidstaten en van de Commissie.
Artikel 3
Doel en werking
1. Met dit kaderbesluit wordt beoogd de regels vast te stellen volgens welke een lidstaat, ter bevordering van de reclassering van de gevonniste persoon, een vonnis erkent en de sanctie ten uitvoer legt.
2. Dit kaderbesluit is van toepassing indien de gevonniste persoon zich in de beslissingsstaat of in de tenuitvoerleggingsstaat bevindt.
3. Dit kaderbesluit is uitsluitend van toepassing op de erkenning van vonnissen en de tenuitvoerlegging van sancties in de zin van dit kaderbesluit. Het feit dat naast de sanctie ook een geldboete is opgelegd en/of een beslissing tot confiscatie is genomen, die nog niet is betaald of geïnd of nog niet ten uitvoer is gelegd, vormt geen beletsel voor toezending van het vonnis. De erkenning en tenuitvoerlegging van een dergelijke boete of beslissing tot confiscatie in een andere lidstaat berust op de instrumenten die tussen de lidstaten van toepassing zijn, in het bijzonder Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (7) en Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (8).
4. Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die is neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast.
HOOFDSTUK II
ERKENNING VAN VONNISSEN EN TENUITVOERLEGGING VAN SANCTIES
Artikel 4
Criteria voor toezending van het vonnis en een certificaat aan een andere lidstaat
1. Mits de gevonniste persoon zich in de beslissingsstaat of in de tenuitvoerleggingsstaat bevindt en hij zijn toestemming heeft verleend voor zover deze krachtens artikel 6 is vereist, kan het vonnis, vergezeld van het certificaat waarvan het model in bijlage I is opgenomen, aan een van de volgende lidstaten worden toegezonden:
a) |
de lidstaat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is en waar hij zijn woonplaats heeft, of |
b) |
de lidstaat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is, maar waar hij niet zijn woonplaats heeft, en waarheen hij, na zijn invrijheidstelling, zal worden uitgewezen als gevolg van een bevel tot uitzetting of verwijdering dat deel uitmaakt van het vonnis of van een gerechtelijke of bestuurlijke beschikking of een andere ingevolge het vonnis getroffen maatregel, of |
c) |
een andere dan de onder a) of b) bedoelde lidstaten, waarvan de bevoegde autoriteit erin toestemt dat hem het vonnis en het certificaat worden toegezonden. |
2. Het vonnis en het certificaat kunnen worden toegezonden wanneer de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, eventueel na overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat, zich ervan vergewist heeft dat de tenuitvoerlegging van de sanctie door de tenuitvoerleggingsstaat de reclassering van de gevonniste persoon ten goede zal komen.
3. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat kan vóór de toezending van het vonnis en het certificaat via passende kanalen overleg plegen met de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat. In de in lid 1, onder c), bedoelde gevallen is overleg verplicht. In die gevallen brengt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de beslissingsstaat terstond op de hoogte van haar besluit om al dan niet toe te stemmen in de toezending van het vonnis.
4. Tijdens dit overleg kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat bij gemotiveerd advies meedelen, dat de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat niet zal bijdragen tot de reclassering en tot een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de gevonniste persoon.
Indien er geen overleg heeft plaatsgevonden, kan het advies terstond na de toezending van het vonnis en het certificaat worden meegedeeld. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat neemt het advies in overweging en besluit het certificaat al dan niet in te trekken.
5. De tenuitvoerleggingsstaat kan uit eigen beweging de beslissingsstaat verzoeken om toezending van het vonnis, vergezeld van een certificaat. Voorts kan de gevonniste persoon de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat of van de tenuitvoerleggingsstaat verzoeken op grond van dit kaderbesluit een procedure in te stellen voor de toezending van het vonnis en het certificaat. Een verzoek op grond van dit lid, schept voor de beslissingsstaat geen verplichting om het vonnis, vergezeld van het certificaat, toe te zenden.
6. Ter uitvoering van dit kaderbesluit stellen de lidstaten maatregelen vast die in het bijzonder recht doen aan de beoogde bijdrage tot de reclassering van de gevonniste persoon, en op grond waarvan hun bevoegde autoriteiten besluiten al dan niet in te stemmen met de toezending van het vonnis en het certificaat in de in lid 1, onder c), bedoelde gevallen.
7. Elke lidstaat kan, op het tijdstip van aanneming van dit kaderbesluit of op een latere datum, het secretariaat-generaal van de Raad ervan in kennis stellen dat hij, ten aanzien van andere lidstaten die dezelfde kennisgeving hebben verricht, de toezending van het vonnis en het certificaat niet afhankelijk stelt van de in lid 1, onder c), bedoelde toestemming, indien:
a) |
de gevonniste persoon in de tenuitvoerleggingsstaat woont, er sedert ten minste vijf jaar ononderbroken wettig verblijft en er een permanent verblijfsrecht zal verwerven, en/of |
b) |
in de andere dan de in lid 1, onder a) en b), bedoelde gevallen, de gevonniste persoon onderdaan is van de tenuitvoerleggingsstaat. |
In de gevallen bedoeld onder a), wordt onder permanent verblijfsrecht verstaan dat de betrokkene:
— |
het recht van permanent verblijf in de desbetreffende lidstaat heeft, overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van de communautaire wetgeving die op grond van de artikelen 18, 40, 44 en 52 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is aangenomen, of |
— |
voor de desbetreffende lidstaat over een geldige vergunning als permanent of langdurig ingezetene beschikt, overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van de communautaire wetgeving die op grond van artikel 63 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is aangenomen, in de lidstaten waarop die communautaire wetgeving van toepassing is, dan wel overeenkomstig de nationale wetgeving, in de lidstaten waarop die communautaire wetgeving niet van toepassing is. |
Artikel 5
Toezending van het vonnis en het certificaat
1. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt het vonnis of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, vergezeld van het certificaat, rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, in enigerlei vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd en die de tenuitvoerleggingsstaat in staat stelt de echtheid ervan vast te stellen. Het origineel van het vonnis, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, en het origineel van het certificaat worden aan de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle mededelingen worden eveneens rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten uitgewisseld.
2. Het certificaat wordt ondertekend door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, die verklaart dat de inhoud juist is.
3. De beslissingsstaat zendt het vonnis, samen met het certificaat, slechts aan één tenuitvoerleggingsstaat tegelijk toe.
4. Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat niet bekend is bij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, wint deze, onder andere met behulp van de contactpunten van het bij Gemeenschappelijk Optreden 98/428/JBZ van de Raad (9) opgerichte Europees justitieel netwerk, bij de tenuitvoerleggingsstaat de nodige inlichtingen in.
5. De autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat die een vonnis met een certificaat ontvangt en niet bevoegd is dit te erkennen en de voor de tenuitvoerlegging vereiste maatregelen te nemen, zendt het vonnis met het certificaat ambtshalve aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat toe en stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan in kennis.
Artikel 6
Mening van en kennisgeving aan de gevonniste persoon
1. Onverminderd lid 2, kan een vonnis, samen met een certificaat, ter fine van erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie, alleen aan de tenuitvoerleggingsstaat worden toegezonden, voor zover de gevonniste persoon daarmee overeenkomstig het recht van de beslissingsstaat heeft ingestemd.
2. De instemming van de gevonniste persoon is niet vereist indien het vonnis, samen met het certificaat, wordt toegezonden aan:
a) |
de lidstaat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is en waar hij tevens woont; |
b) |
de lidstaat waarnaar de gevonniste persoon, nadat hij in vrijheid is gesteld, zal worden uitgewezen als gevolg van een bevel tot uitzetting of verwijdering dat deel uitmaakt van het vonnis, of van een gerechtelijke of bestuursrechtelijke beschikking of een andere ingevolge het vonnis getroffen maatregel; |
c) |
de lidstaat waarnaar de gevonniste persoon is gevlucht of anderszins is teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in de beslissingsstaat ingestelde strafvervolging of uitgesproken veroordeling. |
3. Indien de gevonniste persoon zich nog in de beslissingsstaat bevindt, wordt hij in de gelegenheid gesteld om zijn mening mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Zijn wettelijke vertegenwoordiger zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld, indien de beslissingsstaat dat in verband met de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van de gevonniste persoon nodig acht.
Wanneer over de toezending van het vonnis en het certificaat wordt besloten, zal rekening worden gehouden met de mening van de gevonniste persoon. Indien hij gebruikmaakt van de in dit lid geboden mogelijkheid, wordt, met name met het oog op artikel 4, lid 4, zijn mening aan de tenuitvoerleggingsstaat meegedeeld. Indien de gevonniste persoon zijn mening mondeling heeft gegeven, draagt de beslissingsstaat er zorg voor dat deze in schriftelijke vorm voor de tenuitvoerleggingsstaat beschikbaar is.
4. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de gevonniste persoon, door middel van het standaardformulier van de kennisgeving zoals opgenomen in bijlage II, in een taal die de gevonniste persoon kent ervan in kennis dat zij heeft besloten om het vonnis, vergezeld van het certificaat, toe te zenden aan de tenuitvoerleggingsstaat. Indien de gevonniste persoon zich op het tijdstip van dat besluit in de tenuitvoerleggingsstaat bevindt, wordt het standaardformulier toegezonden aan de tenuitvoerleggingsstaat, die de betrokkene van het formulier in kennis stelt.
5. In gevallen waarin het vonnis is gewezen vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar na 5 december 2011 behoeft Polen noch als beslissings- noch als tenuitvoerleggingsstaat het bepaalde in lid 2, onder a), toe te passen. Polen kan het secretariaat-generaal van de Raad te allen tijde ervan in kennis stellen dat het van de afwijking geen gebruik meer wenst te maken.
Artikel 7
Dubbele strafbaarheid
1. Tot erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de opgelegde sancties kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de beslissingsstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar, zoals omschreven in het recht van die staat:
— |
deelneming aan een criminele organisatie, |
— |
terrorisme, |
— |
mensenhandel, |
— |
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, |
— |
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, |
— |
illegale handel in wapens, munitie en explosieven, |
— |
corruptie, |
— |
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (10), |
— |
witwassen van opbrengsten van misdrijven, |
— |
valsemunterij, met inbegrip van namaak van de euro, |
— |
informaticacriminaliteit, |
— |
milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten, |
— |
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf, |
— |
moord en doodslag, zware mishandeling, |
— |
illegale handel in menselijke organen en weefsels, |
— |
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling, |
— |
racisme en vreemdelingenhaat, |
— |
georganiseerde of gewapende diefstal, |
— |
illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen, |
— |
oplichting, |
— |
racketeering en afpersing, |
— |
namaak van producten en productpiraterij, |
— |
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten, |
— |
vervalsing van betaalmiddelen, |
— |
illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars, |
— |
illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen, |
— |
handel in gestolen voertuigen, |
— |
verkrachting, |
— |
opzettelijke brandstichting, |
— |
misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen, |
— |
kaping van vliegtuigen/schepen, |
— |
sabotage. |
2. De Raad kan te allen tijde, met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, besluiten andere categorieën van strafbare feiten aan de lijst van lid 1 toe te voegen. De Raad overweegt in het licht van het hem overeenkomstig artikel 28, lid 5, van dit kaderbesluit voorgelegde verslag of de lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd.
3. Ten aanzien van andere dan de in lid 1 genoemde strafbare feiten kan de tenuitvoerleggingsstaat de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de daaraan ten grondslag liggende feiten ook naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.
4. Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of later, in een ter kennis van het secretariaat-generaal van de Raad te brengen verklaring, meedelen dat hij lid 1 niet zal toepassen. De verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken. De verklaring, evenals de intrekking ervan, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
Artikel 8
Erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie
1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat erkent een overeenkomstig artikel 4 en volgens de procedure van artikel 5 toegezonden vonnis en neemt onverwijld de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de sanctie, tenzij zij zich beroept op een van de in artikel 9 genoemde gronden tot weigering van de erkenning en de tenuitvoerlegging.
2. Indien de duur van de sanctie onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat alleen besluiten de sanctie aan te passen voor zover deze zwaarder is dan de maximumsanctie welke naar het recht van die staat op vergelijkbare strafbare feiten is gesteld. De aangepaste sanctie mag niet lager zijn dan de maximumsanctie die krachtens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voor vergelijkbare strafbare feiten geldt.
3. Indien de aard van de sanctie onverenigbaar is met het recht van de tenuitvoerleggingsstaat, kan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de sanctie aanpassen aan de sanctie of maatregel die door het nationale recht voor vergelijkbare strafbare feiten is voorgeschreven. Deze sanctie of maatregel stemt zoveel mogelijk overeen met de in de beslissingsstaat opgelegde sanctie en derhalve wordt de sanctie niet gewijzigd in een geldboete.
4. De aangepaste sanctie houdt, naar aard of duur, geen verzwaring van de in de beslissingsstaat opgelegde sanctie in.
Artikel 9
Gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging
1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie weigeren in de volgende gevallen:
a) |
het in artikel 4 bedoelde certificaat is onvolledig of stemt kennelijk niet overeen met het vonnis en is niet binnen de door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat gestelde redelijke termijn aangevuld of gecorrigeerd; |
b) |
er is niet voldaan aan de in artikel 4, lid 1, vermelde criteria; |
c) |
de tenuitvoerlegging van de sanctie is onverenigbaar met het „ne bis in idem”-beginsel; |
d) |
in het in artikel 7, lid 3, bedoelde geval en, voor zover de tenuitvoerleggingsstaat in het in artikel 7, lid 1, bedoelde geval, een verklaring heeft afgelegd op grond van artikel 7, lid 4, heeft het vonnis betrekking op feiten die naar het recht van de tenuitvoerleggingsstaat niet strafbaar zijn. Ter zake van retributies en belastingen, douanerechten en deviezen evenwel mag de tenuitvoerlegging van een vonnis niet worden geweigerd op grond van het feit dat de tenuitvoerleggingsstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douanerechten en deviezen kent als de beslissingsstaat; |
e) |
de tenuitvoerlegging van de sanctie is volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat verjaard; |
f) |
het recht van de tenuitvoerleggingsstaat voorziet in een immuniteit die tenuitvoerlegging van de sanctie onmogelijk maakt; |
g) |
de sanctie is opgelegd aan een persoon die volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat vanwege zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor de feiten die ten grondslag liggen aan het vonnis; |
h) |
wanneer de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat het vonnis ontvangt, moeten van de sanctie nog minder dan zes maanden worden ondergaan; |
i) |
het vonnis is bij verstek gewezen, tenzij in het certificaat staat vermeld dat de betrokkene persoonlijk was gedagvaard of door toedoen van een volgens het nationale recht van de beslissingsstaat bevoegde vertegenwoordiger in kennis was gesteld van het tijdstip en de plaats van de procedure die tot verstekbeslissing heeft geleid, dan wel dat de betrokkene een bevoegde autoriteit ervan in kennis heeft gesteld dat hij het vonnis niet betwist; |
j) |
de tenuitvoerleggingsstaat heeft, voordat volgens de procedure van artikel 12, lid 1, een beslissing wordt genomen, overeenkomstig artikel 18, lid 3, een verzoek ingediend en de beslissingsstaat heeft er niet, overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder g), in toegestemd dat de betrokkene in de tenuitvoerleggingsstaat wordt vervolgd of berecht of dat hem anderszins de vrijheid wordt benomen wegens een ander vóór de overbrenging gepleegd feit dan dat wat aan de overbrenging ten grondslag ligt; |
k) |
de opgelegde sanctie omvat een maatregel in de sfeer van de psychiatrie of de gezondheidszorg die tot vrijheidsbeneming strekt en die, ondanks artikel 8, lid 3, niet ten uitvoer kan worden gelegd binnen het rechts- of gezondheidszorgsysteem van de tenuitvoerleggingsstaat; |
l) |
het vonnis heeft betrekking op strafbare feiten die volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat volledig, dan wel voor een groot of zeer belangrijk deel op zijn grondgebied of op een daarmee gelijk te stellen plaats, zijn gepleegd. |
2. Het in lid 1, onder l), bedoelde besluit betreffende strafbare feiten die gedeeltelijk op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat of op een daarmee gelijk te stellen plaats zijn gepleegd, wordt door de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat in uitzonderlijke omstandigheden en per individueel geval genomen, waarbij dient te worden gelet op de bijzondere omstandigheden, en met name de vraag of de feiten voor een groot of zeer belangrijk deel in de beslissingsstaat zijn gepleegd.
3. In de in lid 1, onder a), b), c), i), k) en l), bedoelde gevallen pleegt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, voordat zij besluit het vonnis niet te erkennen en de sanctie niet ten uitvoer te leggen, langs passende weg overleg met de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, en verzoekt zij haar in voorkomend geval onverwijld de noodzakelijk geachte aanvullende gegevens te verstrekken.
Artikel 10
Gedeeltelijke erkenning en tenuitvoerlegging
1. Indien de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat kan overwegen het vonnis en de sanctie slechts gedeeltelijk te erkennen, respectievelijk ten uitvoer te leggen, kan zij, alvorens de volledige erkenning en tenuitvoerlegging te weigeren, overleg plegen met de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat, ten einde overeenstemming overeenkomstig lid 2 te bereiken.
2. De bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat kunnen, per geval, een gedeeltelijke erkenning en tenuitvoerlegging van de sanctie overeenkomen, op de door hen vastgestelde voorwaarden, voor zover dit niet leidt tot verlenging van de duur van de sanctie. Bij gebreke van overeenstemming dient het certificaat te worden ingetrokken.
Artikel 11
Uitstel van de erkenning van het vonnis
Indien het in artikel 4 bedoelde certificaat onvolledig is of kennelijk niet overeenstemt met het vonnis, kan de erkenning van het vonnis in de tenuitvoerleggingsstaat worden uitgesteld totdat het formulier, binnen een door de tenuitvoerleggingsstaat vast te stellen redelijke termijn, volledig is aangevuld of is gecorrigeerd.
Artikel 12
Besluit over de tenuitvoerlegging van de sanctie en termijnen
1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat besluit zo spoedig mogelijk of zij het vonnis erkent en de sanctie ten uitvoer legt, en stelt de beslissingsstaat in kennis van haar besluit, en in voorkomend geval van het besluit om de sanctie overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3, aan te passen.
2. Tenzij er een reden tot uitstel is zoals bedoeld in artikel 11 of artikel 23, lid 3, wordt het definitieve besluit betreffende de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie genomen binnen een termijn van 90 dagen na de ontvangst van het vonnis en het certificaat.
3. In het uitzonderlijke geval dat het de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onmogelijk is de in lid 2 genoemde termijn na te leven, stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan onverwijld en op ongeacht welke wijze in kennis, onder opgave van de redenen voor de vertraging en van de tijd die deze nog voor het nemen van een definitief besluit nodig zal hebben.
Artikel 13
Intrekking van het certificaat
De beslissingsstaat kan, zolang geen aanvang is gemaakt met de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat, onder opgave van redenen het certificaat intrekken. Zodra het certificaat is ingetrokken, wordt de tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat gestaakt.
Artikel 14
Voorlopige aanhouding
Indien de gevonniste persoon zich op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat bevindt, kan deze, voordat hij het vonnis en het certificaat heeft ontvangen of voordat tot erkenning van het vonnis en tenuitvoerlegging van de sanctie is besloten, op verzoek van de beslissingsstaat de gevonniste persoon aanhouden of een andere maatregel nemen om ervoor te zorgen dat de betrokkene, in afwachting van het besluit betreffende de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie, het grondgebied niet verlaat. De duur van de sanctie wordt niet verlengd als gevolg van enigerlei vorm van hechtenis die op grond van dit lid werd ondergaan.
Artikel 15
Overbrenging
1. Indien de gevonniste persoon zich in de beslissingsstaat bevindt, wordt hij naar de tenuitvoerleggingsstaat overgebracht op een door de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat onderling vast te stellen tijdstip, maar niet later dan 30 dagen na het definitieve besluit van de tenuitvoerleggingsstaat betreffende de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie.
2. Indien onvoorziene omstandigheden in de weg staan aan een overbrenging binnen de in lid 1 gestelde termijn, nemen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat onmiddellijk contact met elkaar op. De overbrenging vindt plaats zodra die omstandigheden zich niet meer voordoen. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld op de hoogte en stelt met hem een nieuwe datum voor de overbrenging vast. In dat geval vindt de overbrenging vindt plaats binnen tien dagen na de nieuw overeengekomen datum.
Artikel 16
Doortocht
1. Elke lidstaat staat, in overeenstemming met zijn nationale recht, de doortocht over zijn grondgebied toe van een gevonniste persoon die naar de tenuitvoerleggingsstaat wordt overgebracht, indien de beslissingsstaat hem, samen met het verzoek om doortocht, een afschrift van het in artikel 4 bedoelde certificaat heeft doen toekomen. Het verzoek om doortocht en het certificaat kunnen worden toegezonden in een vorm die toelaat dat dit schriftelijk wordt vastgelegd. Op verzoek van de met het oog op doortocht aangezochte lidstaat verstrekt de beslissingsstaat een vertaling van het certificaat in een van de in het verzoek op te geven talen die door de met het oog op doortocht aangezochte lidstaat wordt aanvaard.
2. Na ontvangst van een verzoek om doortocht deelt de met het oog op doortocht aangezochte lidstaat in voorkomend geval de beslissingsstaat mee dat hij niet de verzekering kan geven dat de gevonniste persoon op zijn grondgebied niet zal worden vervolgd, noch, behoudens het bepaalde in het vorige lid, zal worden aangehouden of anderszins aan enige vrijheidsbeperking zal worden onderworpen wegens een strafbaar feit dat is gepleegd of een sanctie die is uitgesproken vóór zijn vertrek uit de beslissingsstaat. In dat geval kan de beslissingsstaat zijn verzoek intrekken.
3. De met het oog op doortocht aangezochte lidstaat geeft op dezelfde wijze kennis van zijn besluit. Hij dient de beslissing bij voorrang en uiterlijk één week na ontvangst van het verzoek te nemen. Indien op grond van lid 1 een vertaling is vereist, kan het besluit worden uitgesteld totdat de vertaling aan de met het oog op doortocht aangezochte lidstaat is toegezonden.
4. De met het oog op de doortocht aangezochte lidstaat kan de gevonniste persoon niet langer in hechtenis houden dan voor de doortocht nodig is.
5. Het verzoek om doortocht is niet vereist indien het vervoer door de lucht plaatsvindt en er geen tussenlanding is voorzien. In geval van een onvoorziene tussenlanding verstrekt de beslissingsstaat evenwel binnen 72 uur de in lid 1 bedoelde gegevens.
Artikel 17
Het op de tenuitvoerlegging toepasselijk recht
1. De tenuitvoerlegging van de sanctie wordt beheerst door het recht van de tenuitvoerleggingsstaat. De autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat zijn, behoudens de leden 2 en 3, bij uitsluiting bevoegd te besluiten omtrent de procedures betreffende de tenuitvoerlegging en zij bepalen alle daarop betrekking hebbende maatregelen, met inbegrip van de gronden tot vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling.
2. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat brengt de termijn van vrijheidsbeneming die al is ondergaan ten gevolge van de sanctie waarop het vonnis betrekking heeft, volledig in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die moet worden ondergaan.
3. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat licht, op verzoek, de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat in over de geldende bepalingen betreffende eventuele vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissingsstaat kan de toepassing van deze bepalingen accepteren of het certificaat intrekken.
4. Een lidstaat kan bepalen dat in de beslissing tot vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling tevens rekening kan worden gehouden met de door de beslissingsstaat aangegeven bepalingen van nationaal recht op grond waarvan de gevonniste persoon op een bepaald tijdstip recht heeft op vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling.
Artikel 18
Specialiteit
1. Een persoon die op grond van dit kaderbesluit naar de tenuitvoerleggingsstaat is overgebracht, kan, behoudens lid 2, niet worden vervolgd of berecht, noch kan hem anderszins de vrijheid worden benomen, wegens een ander vóór de overbrenging gepleegd feit dan dat wat de reden voor de overbrenging is geweest.
2. Lid 1 is niet van toepassing in de volgende gevallen:
a) |
de betrokkene heeft, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat verlaten, of is, na het te hebben verlaten, er teruggekeerd; |
b) |
de feiten worden niet gestraft met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel; |
c) |
de strafvervolging leidt niet tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid beperkt; |
d) |
de betrokkene kan worden onderworpen aan de tenuitvoerlegging van een sanctie of een maatregel die geen vrijheidsbeneming meebrengt, waaronder begrepen een geldboete of een vervangende maatregel, zelfs indien deze geldboete of maatregel kan leiden tot beperking van zijn persoonlijke vrijheid; |
e) |
de betrokkene heeft ingestemd met de overbrenging; |
f) |
de betrokkene heeft, na de overbrenging, ten aanzien van bepaalde, vóór de overbrenging gepleegde feiten uitdrukkelijk afstand gedaan van de bescherming die hij op grond van het specialiteitsbeginsel geniet. De afstand wordt gedaan ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de tenuitvoerleggingsstaat en wordt opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het nationale recht van die staat. De afstand geschiedt onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich ten volle bewust is van de gevolgen. Hij heeft het recht zich te dien einde door een raadsman te laten bijstaan; |
g) |
in andere dan de onder a) tot en met f) bedoelde gevallen, indien de beslissingsstaat daarin overeenkomstig lid 3 toestemt. |
3. Het verzoek tot toestemming wordt bij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat ingediend, bevat de gegevens bedoeld in artikel 8, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ en gaat vergezeld van de in artikel 8, lid 2, van dat kaderbesluit bedoelde vertaling. De toestemming wordt verleend indien er uit hoofde van dat kaderbesluit een verplichting tot overlevering bestaat. De beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen. Voor de in artikel 5 van dat kaderbesluit bedoelde situaties dient de tenuitvoerleggingsstaat de daarin bedoelde garanties te geven.
Artikel 19
Amnestie, gratie en herziening van het vonnis
1. Zowel de beslissingsstaat als de tenuitvoerleggingsstaat kan amnestie of gratie verlenen.
2. Alleen de beslissingsstaat kan beschikken op een verzoek tot herziening van het vonnis waarbij de op grond van dit kaderbesluit ten uitvoer te leggen sanctie is opgelegd.
Artikel 20
Informatie van de beslissingsstaat
1. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld in kennis van iedere beslissing of maatregel waardoor de sanctie onmiddellijk of binnen een bepaalde termijn niet langer ten uitvoer kan worden gelegd.
2. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat beëindigt de tenuitvoerlegging van de sanctie, zodra zij door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat in kennis is gesteld van de in lid 1 bedoelde beslissing of maatregel.
Artikel 21
Informatie van de tenuitvoerleggingsstaat
De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld, schriftelijk of in een vorm die schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van:
a) |
de toezending van het vonnis en het certificaat aan de met de tenuitvoerlegging belaste bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 5, lid 5; |
b) |
het feit dat het in de praktijk onmogelijk is de sanctie ten uitvoer te leggen, omdat, na de toezending van het certificaat en het vonnis aan de tenuitvoerleggingsstaat, de gevonniste persoon niet gevonden kan worden op het grondgebied van de tenuitvoerleggingsstaat, in welk geval de tenuitvoerleggingsstaat niet verplicht is de sanctie ten uitvoer te leggen; |
c) |
het definitieve besluit tot erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie, alsmede de datum van het besluit; |
d) |
het gemotiveerde besluit om, overeenkomstig artikel 9, het vonnis geheel of gedeeltelijk niet te erkennen of de sanctie niet ten uitvoer te leggen; |
e) |
het gemotiveerde besluit tot aanpassing van de sanctie, overeenkomstig artikel 8, lid 2, of artikel 8, lid 3; |
f) |
het gemotiveerde besluit om de sanctie om een van de in artikel 19, lid 1, bedoelde redenen, niet ten uitvoer te leggen; |
g) |
de tijdstippen waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling ingaat en afloopt, voor zover in het certificaat van de beslissingsstaat daarom wordt gevraagd; |
h) |
het feit dat de gevonniste persoon uit hechtenis is gevlucht; |
i) |
de tenuitvoerlegging van de sanctie, zodra deze geheel is voltrokken. |
Artikel 22
Gevolgen van de overbrenging van de gevonniste persoon
1. Behoudens lid 2 gaat de beslissingsstaat niet tot de verdere tenuitvoerlegging van de sanctie over, zodra de tenuitvoerlegging in de tenuitvoerleggingsstaat is ingegaan.
2. Het recht tot tenuitvoerlegging van de sanctie valt opnieuw aan de beslissingsstaat toe, zodra deze van de tenuitvoerleggingsstaat bericht ontvangt dat de sanctie in de zin van artikel 21, onder h), gedeeltelijk niet ten uitvoer is gelegd.
Artikel 23
Talen
1. Het certificaat wordt vertaald in de officiële taal of een der officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat. Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of later, in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring meedelen dat hij een vertaling in één of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Unie aanvaardt.
2. Behoudens lid 3 zal geen vertaling van het vonnis worden verlangd.
3. Bij de aanneming van dit kaderbesluit of op een later tijdstip kan elke lidstaat in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neer te leggen verklaring meedelen dat hij, als tenuitvoerleggingsstaat, indien hij de inhoud van het certificaat ontoereikend acht om een besluit te kunnen nemen over de tenuitvoerlegging van de sanctie, onverwijld na ontvangst van het vonnis en het certificaat kan verlangen dat het vonnis of essentiële onderdelen ervan vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of een van de officiële talen van de tenuitvoerleggingsstaat dan wel in één of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Unie. In voorkomend geval plegen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat, voorafgaand aan dit verzoek, overleg om vast te stellen welke essentiële onderdelen van het vonnis vertaling behoeven.
Het besluit tot de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie kan worden uitgesteld totdat de beslissingstaat de vertaling van het vonnis aan de tenuitvoerleggingsstaat heeft doen toekomen of, indien hij de vertaling op eigen kosten laat maken, totdat deze beschikbaar is.
Artikel 24
Kosten
De kosten die voortvloeien uit de toepassing van dit kaderbesluit worden door de tenuitvoerleggingsstaat gedragen, uitgezonderd de kosten voor de overbrenging van de gevonniste persoon naar de tenuitvoerleggingsstaat en de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de beslissingsstaat zijn gemaakt.
Artikel 25
Tenuitvoerlegging van vonnissen volgend op een Europees aanhoudingsbevel
Onverminderd Kaderbesluit 2002/584/JBZ zijn de bepalingen van het onderhavige kaderbesluit, voor zover verenigbaar met Kaderbesluit 2002/584/JBZ, van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van vonnissen in het geval dat een lidstaat zich op grond van artikel 4, lid 6, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ ertoe verbonden heeft een vonnis ten uitvoer te leggen, dan wel op grond van artikel 5, lid 3, van genoemd kaderbesluit als voorwaarde heeft gesteld dat de betrokkene naar de uitvoerende lidstaat zal worden teruggezonden om er de sanctie te ondergaan, zulks teneinde straffeloosheid te voorkomen.
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 26
Verhouding tot andere overeenkomsten en regelingen
1. Onverminderd de toepassing ervan tussen de lidstaten en derde landen en de voorlopige toepassing ervan overeenkomstig artikel 28, vervangt dit kaderbesluit met ingang van 5 december 2011 de overeenkomstige bepalingen van de volgende verdragen die in de betrekkingen tussen de lidstaten van toepassing zijn:
— |
het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen en het aanvullend protocol van 18 december 1997; |
— |
het Europees Verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen van 28 mei 1970; |
— |
titel III, hoofdstuk 5, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen; |
— |
het Verdrag tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen van 13 november 1991 inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen. |
2. De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op 27 november 2008 van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van dit kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de tenuitvoerlegging van sancties verder te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.
3. De lidstaten mogen na 5 december 2008 bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten die verder reiken dan de voorschriften van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de tenuitvoerlegging van de sancties verder te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.
4. De lidstaten geven de Raad en de Commissie uiterlijk op 5 maart 2009 kennis van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten of regelingen die zij willen blijven toepassen. De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling als bedoeld in lid 3, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.
Artikel 27
Territoriale toepassing
Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.
Artikel 28
Overgangsbepaling
1. Het vóór 5 december 2011 ontvangen verzoek wordt verder volgens de bestaande rechtsinstrumenten betreffende de overbrenging van gevonniste personen behandeld. Het na die datum ontvangen verzoek wordt behandeld volgens de voorschriften die de lidstaten op grond van dit kaderbesluit aannemen.
2. Elke lidstaat kan evenwel op het tijdstip van aanneming van dit kaderbesluit verklaren dat hij, als beslissingsstaat en als tenuitvoerleggingsstaat, in gevallen waarin het onherroepelijke vonnis vóór de door hem bepaalde datum is gegeven, de bestaande, vóór 5 december 2011 toepasselijke, rechtsinstrumenten inzake de overbrenging van gevonniste personen zal blijven toepassen. Indien een dergelijke verklaring is afgelegd, zijn deze instrumenten in die gevallen van toepassing ten aanzien van alle overige lidstaten, ongeacht of zij dezelfde verklaring hebben afgelegd of niet. De bedoelde datum mag niet later vallen dan 5 december 2011. De verklaring wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 29
Uitvoering
1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op 5 december 2011 aan dit kaderbesluit te voldoen.
2. De lidstaten delen aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationale recht omzetten. De Raad gaat op basis van een verslag dat door de Commissie aan de hand van deze gegevens is opgesteld, vóór 5 december 2012 na in hoeverre de lidstaten dit kaderbesluit naleven.
3. Het secretariaat-generaal van de Raad deelt de lidstaten en de Commissie de verklaringen en kennisgevingen in de zin van artikel 4, lid 7, en artikel 23, lid 1 of lid 3, mee.
4. Onverminderd artikel 35, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, stelt een lidstaat die bij de toepassing van artikel 25 van dit kaderbesluit herhaaldelijk moeilijkheden heeft ondervonden die niet door bilateraal overleg zijn opgelost, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. De Commissie stelt aan de hand van deze kennisgeving en van andere informatie waarover zij beschikt, een verslag op, vergezeld van de initiatieven die zij passend acht om deze moeilijkheden op te lossen.
5. Uiterlijk op 5 december 2013 stelt de Commissie aan de hand van de ontvangen informatie een verslag op, vergezeld van de initiatieven die zij passend acht. Op basis van het verslag van de Commissie en van initiatieven zal door de Raad met name artikel 25 worden geëvalueerd, en worden nagegaan of het niet door meer specifieke bepalingen moet worden vervangen.
Artikel 30
Inwerkingtreding
Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 27 november 2008.
Voor de Raad
De voorzitster
M. ALLIOT-MARIE
(1) PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
(2) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(3) PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.
(4) PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.
(5) PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.
(6) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(7) PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16.
(8) PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59.
(9) PB L 191 van 7.7.1998, blz. 4.
(10) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.
BIJLAGE I
BIJLAGE II
KENNISGEVING AAN DE GEVONNISTE PERSOON
U wordt hierbij in kennis gesteld van de beslissing van … (bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat) om het vonnis van … (bevoegde rechtbank van de beslissingsstaat) d.d. … (datum van het vonnis) … (referentienummer, indien bekend) aan … (de tenuitvoerleggingsstaat) toe te zenden met het oog op de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de daarin opgelegde sanctie overeenkomstig het nationale recht tot uitvoering van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
De tenuitvoerlegging van de sanctie wordt beheerst door het recht van … (tenuitvoerleggingsstaat). De autoriteiten van die staat zijn bevoegd om te besluiten over de tenuitvoerlegging en om alle daarmee verband houdende maatregelen, met inbegrip van de gronden voor vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling, vast te stellen.
De bevoegde autoriteit van … (tenuitvoerleggingsstaat) zal de termijn van vrijheidsbeneming die reeds ten gevolge van de sanctie is ondergaan volledig in mindering brengen op de totale duur van de vrijheidsbeneming die moet worden ondergaan. De bevoegde autoriteit van … (tenuitvoerleggingsstaat) kan de sanctie alleen wijzigen indien de duur of de aard ervan onverenigbaar is met het recht van deze staat. De gewijzigde sanctie mag qua aard of duur de in … (beslissingstaat) opgelegde sanctie niet verzwaren.
5.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 327/s3 |
BERICHT AAN DE LEZER
De instellingen hebben besloten in hun teksten niet langer te verwijzen naar de laatste wijziging van de aangehaalde besluiten.
Tenzij anders vermeld, zijn de besluiten waarnaar in de hierin gepubliceerde teksten wordt verwezen, de besluiten zoals die momenteel van kracht zijn.