ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 163

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
24 juni 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 587/2008 van de Raad van 16 juni 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 866/2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 van de Toetredingsakte met voorschriften ten aanzien van goederen, diensten en personen die de lijn in Cyprus overschrijden

1

 

 

Verordening (EG) nr. 588/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

4

 

*

Verordening (EG) nr. 589/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren

6

 

*

Verordening (EG) nr. 590/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit, en houdende afwijking van die verordening

24

 

*

Verordening (EG) nr. 591/2008 van de Commissie van 23 juni 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 712/2007 met betrekking tot de opening van permanente openbare inschrijvingen voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten

28

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/475/EG

 

*

Besluit van de Raad van 23 juni 2008 houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran

29

 

 

Commissie

 

 

2008/476/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 6 juni 2008 tot wijziging van Beschikking 2008/185/EG teneinde de Franse departementen Côtes-d'Armor, Finistère, Ille-et-Vilaine, Morbihan en Nord, op te nemen in de lijst van regio's die vrij zijn van de ziekte van Aujeszky (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2387)  ( 1 )

34

 

 

2008/477/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 juni 2008 betreffende de harmonisering van de 2500-2690 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2625)  ( 1 )

37

 

 

2008/478/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 17 juni 2008 tot wijziging van Beschikking 1999/217/EG wat het repertorium van in levensmiddelen gebruikte aromastoffen betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2336)  ( 1 )

42

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/479/GBVB van de Raad van 23 juni 2008 tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

43

 

*

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/480/GBVB van de Raad van 23 juni 2008 houdende wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX

50

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2008/481/GBVB van de Raad van 23 juni 2008 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/131/GBVB houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan

51

 

*

Besluit van de Raad 2008/482/GBVB van 23 juni 2008 tot wijziging van Besluit 2008/134/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden

52

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2008/269/EG van de Commissie van 19 maart 2008 tot wijziging van Beschikking 2001/618/EG teneinde de departementen Côtes-d’Armor, Finistère, Ille-et-Vilaine, Morbihan en Nord, Frankrijk, op te nemen in de lijst van regio’s die vrij zijn van de ziekte van Aujeszky (PB L 85 van 27.3.2008)

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/1


VERORDENING (EG) Nr. 587/2008 VAN DE RAAD

van 16 juni 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 866/2004 inzake een regeling op grond van artikel 2 van Protocol nr. 10 van de Toetredingsakte met voorschriften ten aanzien van goederen, diensten en personen die de lijn in Cyprus overschrijden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Protocol nr. 10 over Cyprus bij de Toetredingsakte van 2003 (1), en met name op artikel 2,

Gelet op Protocol nr. 3 bij de Toetredingsakte van 2003 betreffende de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen (2), en met name op artikel 6,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 866/2004 van de Raad (3) zijn speciale voorschriften vastgesteld voor goederen, diensten en personen die de lijn overschrijden tussen de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, en de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus wel feitelijk het gezag uitoefent.

(2)

Gelet op de ervaringen die zijn opgedaan sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 866/2004 moeten de handel en het economische verkeer op het eiland worden versterkt.

(3)

Te dien einde moet worden voorzien in de algehele opheffing van de rechten op landbouwproducten die van oorsprong zijn uit de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent. Dit is slechts mogelijk indien de vrijstellingsregeling van Verordening (EG) nr. 866/2004 wordt uitgebreid.

(4)

Er moet een regeling worden getroffen voor het tijdelijk binnenbrengen van goederen vanuit de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, in de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus wel feitelijk het gezag uitoefent, teneinde bedrijven die zijn gevestigd in de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, te stimuleren om diensten te verrichten aan de andere kant van de lijn en deze bedrijven gemakkelijker te laten deelnemen aan handelsbeurzen of vergelijkbare evenementen in de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus feitelijk het gezag uitoefent. Voorts moeten goederen die zijn bestemd om te worden gerepareerd in de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus feitelijk het gezag uitoefent, de lijn kunnen overschrijden.

(5)

Er moet redelijkerwijs worden bewezen dat dergelijke goederen op tijdelijke basis worden binnengebracht. De douaneautoriteiten van de Republiek Cyprus of de autoriteiten van de oostelijke Sovereign Base Area mogen zekerheidstelling verlangen voor eventuele douane- of belastingschulden indien tijdelijk binnengebrachte goederen niet terugkeren naar de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.

(6)

Met betrekking tot personen die de lijn overschrijden vanuit de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, naar de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus wel feitelijk het gezag uitoefent, dient te worden verduidelijkt dat hun persoonlijke bezittingen worden geacht te zijn aangegeven tot tijdelijk binnenbrengen. Hetzelfde geldt voor vervoermiddelen.

(7)

De totale waarde van goederen die zich bevinden in de persoonlijke bagage van personen die de lijn overschrijden vanuit de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, naar de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus wel feitelijk het gezag uitoefent, dient fors te worden opgetrokken, teneinde de economische ontwikkeling in de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, te bevorderen.

(8)

Verordening (EG) nr. 866/2004 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 866/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 4, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De in lid 1 bedoelde goederen hoeven niet te worden aangegeven bij de douane. Zij zijn niet onderworpen aan douanerechten of heffingen van gelijke werking. Om effectieve controle mogelijk te maken, worden de hoeveelheden die de lijn overschrijden, geregistreerd.”;

2.

Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Tijdelijk binnenbrengen van goederen

1.   Met uitzondering van goederen die aan veterinaire en fytosanitaire voorschriften zijn onderworpen, mogen de volgende goederen tijdelijk worden binnengebracht vanuit de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, in de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus wel feitelijk het gezag uitoefent:

a)

persoonlijke bezittingen, die voor de reis redelijkerwijs benodigd zijn, van personen die de lijn overschrijden, en goederen voor sportdoeleinden,

b)

vervoermiddelen,

c)

beroepsuitrusting,

d)

goederen bestemd voor reparatie,

e)

goederen bestemd om te worden tentoongesteld of gebruikt op een publiek evenement.

2.   De in lid 1 bedoelde goederen mogen voor maximaal zes maanden worden binnengebracht.

3.   De in lid 1 bedoelde goederen hoeven niet te voldoen aan de in artikel 4, lid 1, gestelde voorwaarden.

4.   Wanneer de in lid 1 bedoelde goederen bij het verstrijken van de in lid 2 vastgestelde termijn voor het tijdelijk binnenbrengen niet terugkeren naar de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent, worden zij in beslag genomen door de douaneautoriteiten van de Republiek Cyprus.

5.   Voor het tijdelijk binnenbrengen van de in lid 1, onder a) en b), van dit artikel bedoelde goederen zijn de artikelen 229, 232, 579 en 581 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (4) van overeenkomstige toepassing.

Voor het tijdelijk binnenbrengen van de in lid 1, onder c), d) en e), bedoelde goederen wordt de volgende procedure gevolgd:

a)

de goederen dienen vergezeld te gaan van een verklaring van de persoon die ze binnenbrengt, met opgave van de reden voor het tijdelijk binnenbrengen, en van de nodige stukken, naar gelang van het geval, die redelijkerwijs bewijzen dat de goederen onder een van de drie in lid 1, onder c), d) en e), genoemde categorieën vallen;

b)

de goederen worden geregistreerd door de douaneautoriteiten van de Republiek Cyprus of de autoriteiten van de oostelijke Sovereign Base Area wanneer zij de gebieden van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus feitelijk het gezag uitoefent dan wel de oostelijke Sovereign Base Area binnenkomen en verlaten;

c)

de douaneautoriteiten van de Republiek Cyprus en de autoriteiten van de oostelijke Sovereign Base Area mogen voor het tijdelijk binnenbrengen van de goederen zekerheidstelling verlangen om de betaling van douane- of belastingschulden die ter zake van die goederen kunnen ontstaan, te garanderen.

6.   De Commissie kan specifieke voorschriften vaststellen overeenkomstig de in artikel 4, lid 12, bedoelde procedure.

3.

In artikel 6 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   Richtlijn 69/169/EEG van de Raad van 28 mei 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de vrijstellingen van omzetbelastingen en accijnzen die bij invoer worden geheven in het internationale reizigersverkeer (5) en Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (6) zijn niet van toepassing, maar goederen die zich bevinden in de persoonlijke bagage van personen die de lijn overschrijden, zijn vrijgesteld van omzetbelasting en accijns alsook van invoerrechten mits zij geen commercieel karakter dragen en hun totale waarde niet meer dan 260 EUR per persoon bedraagt.

2.   De kwantitatieve maxima voor vrijstellingen van omzetbelasting en accijns alsook van invoerrechten bedragen 40 sigaretten en 1 l gedistilleerde drank voor persoonlijk gebruik.

4.

In artikel 11, lid 4, wordt de tweede zin vervangen door:

„In andere noodgevallen, met name die welke het gevolg zijn van onregelmatigheden, handelsverstoringen of fraude, of in gevallen waarin zich andere uitzonderlijke omstandigheden voordoen en onmiddellijk optreden vereist is, kan de Commissie, in overleg met de regering van de Republiek Cyprus, onverwijld die maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn om de situatie te verhelpen.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

D. RUPEL


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 955.

(2)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 940.

(3)  PB L 161 van 30.4.2004, blz. 128. Verordening gerectificeerd in PB L 206 van 9.6.2004, blz. 51 en laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1283/2005 van de Commissie (PB L 203 van 4.8.2005, blz. 8).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).”.

(5)  PB L 133 van 4.6.1969, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/74/EG (PB L 346 van 29.12.2007, blz. 6).

(6)  PB L 105 van 23.4.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 274/2008 (PB L 85 van 27.3.2008, blz. 1).”.


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/4


VERORDENING (EG) Nr. 588/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 juni 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 23 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

41,8

MK

34,1

TR

53,4

ZZ

43,1

0707 00 05

JO

151,2

MK

22,9

TR

104,5

ZZ

92,9

0709 90 70

TR

89,8

ZZ

89,8

0805 50 10

AR

104,9

EG

120,2

TR

135,6

US

93,5

ZA

108,3

ZZ

112,5

0808 10 80

AR

93,6

BR

89,4

CL

102,5

CN

87,2

NZ

115,8

US

103,6

UY

58,3

ZA

93,7

ZZ

93,0

0809 10 00

IL

89,8

TR

192,3

US

236,6

ZZ

172,9

0809 20 95

TR

372,0

US

368,8

ZZ

370,4

0809 30 10, 0809 30 90

US

245,1

ZZ

245,1

0809 40 05

IL

121,3

TR

131,9

ZZ

126,6


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/6


VERORDENING (EG) Nr. 589/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2008

tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat betreft de handelsnormen voor eieren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 121, onder d), juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met ingang van 1 juli 2008 wordt Verordening (EG) nr. 1028/2006 van de Raad van 19 juni 2006 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (2) ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(2)

Een aantal bij Verordening (EG) nr. 1028/2006 vastgestelde bepalingen en verplichtingen zijn niet overgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(3)

Om de continuïteit en de goede werking van de gemeenschappelijke marktordening, met name op het gebied van de handelsnormen, te garanderen, moeten deze bepalingen en verplichtingen daarom worden vastgesteld in het kader van een verordening ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn de basiseisen vastgesteld waaraan eieren moeten voldoen om in de Gemeenschap in de handel te worden gebracht. Ter wille van de duidelijkheid dienen nieuwe uitvoeringsbepalingen voor deze eisen te worden vastgesteld. Daarom moet Verordening (EG) nr. 557/2007 van de Commissie (3) waarbij de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1028/2006 zijn vastgesteld, worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuwe verordening.

(5)

Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (4) en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (5) zijn van toepassing op eieren. Derhalve dient voor zover mogelijk te worden verwezen naar deze horizontale verordeningen.

(6)

Voor eieren van klasse A dienen kwaliteitskenmerken te worden vastgesteld om de hoge kwaliteit van rechtstreeks aan de eindverbruiker geleverde eieren te garanderen en criteria vast te stellen die door de inspectiediensten kunnen worden gecontroleerd. Deze kwaliteitskenmerken moeten gebaseerd zijn op norm nr. 42 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende de handel in en de controle op de handelskwaliteit van eieren in de schaal in het internationale handelsverkeer tussen en naar lidstaten van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE).

(7)

Bij gekoelde eieren die op kamertemperatuur worden bewaard, kan condensatie ontstaan wat de groei van bacteriën op de schaal en de penetratie daarvan in het ei in de hand kan werken. Het is derhalve dienstig dat eieren bij een constante temperatuur worden opgeslagen en vervoerd en normaliter vóór de verkoop aan de eindverbruiker niet worden gekoeld.

(8)

In beginsel verdient het aanbeveling eieren niet te wassen of te reinigen omdat dit schade kan veroorzaken aan de schaal, die dankzij haar antibacteriële eigenschappen een efficiënte barrière vormt tegen penetratie van bacteriën. Sommige procedés, zoals de behandeling van eieren met ultravioletstralen, dienen niet als reinigingsproces te worden beschouwd. Voorts is het dienstig eieren van klasse A niet te wassen omdat tijdens of na het wassen fysieke barrières zoals de cuticula kunnen worden beschadigd. Deze beschadiging kan leiden tot besmetting met bacteriën door de schaal heen en tot vochtverlies, wat het risico voor de consument verhoogt, met name wanneer de droog- en opslagcondities niet optimaal zijn.

(9)

In een aantal lidstaten levert het gebruik van vooraf goedgekeurde en streng gecontroleerde systemen voor het wassen van eieren evenwel goede resultaten op. Volgens het advies van het wetenschappelijk panel voor biologische gevaren van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid inzake de microbiologische gevaren van het wassen van tafeleieren, dat op verzoek van de Commissie is uitgebracht en is goedgekeurd op 7 september 2005 (6), leveren de in bepaalde pakstations gebruikte methoden voor het wassen van eieren geen hygiëneproblemen op en mogen deze vanuit dat oogpunt verder worden toegepast mits met name een praktijkcode voor dergelijke methoden wordt opgesteld.

(10)

De eieren van klasse A moeten op basis van hun gewicht worden ingedeeld. In dit verband moet een beperkt aantal gewichtsklassen met bijbehorende nauwkeurige minimale etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld, wat verdere vrijwillige etikettering evenwel niet uitsluit mits wordt voldaan aan de eisen van Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (7).

(11)

Er dient te worden bepaald dat alleen bedrijven met bedrijfsruimten en technische installaties die overeenstemmen met de soort en de omvang van hun activiteiten, en die de eieren derhalve onder bevredigende omstandigheden kunnen behandelen, worden erkend als pakstations die eieren naar kwaliteit en gewicht mogen sorteren.

(12)

Voor het sorteren, het merken en het verpakken van de eieren, en voor het merken van de verpakkingen moeten minimumtermijnen worden vastgesteld.

(13)

Naast de algemene verplichting om de traceerbaarheid van levensmiddelen, diervoeders, voedselproducerende dieren en alle andere stoffen die bestemd zijn om in een levensmiddel of diervoeder te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin worden verwerkt, in alle stadia van de productie, verwerking en distributie te garanderen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (8), dienen met het oog op de uitvoering van controles de gegevens te worden vastgesteld die moeten voorkomen op transportverpakkingen met eieren en in de begeleidende documenten.

(14)

De schaal van eieren die in een andere lidstaat worden geleverd, moeten op de productieplaats worden voorzien van de producentencode. Verduidelijkt moet worden dat, indien de kwaliteitsklasse niet onomstotelijk blijkt uit de producentencode alleen, met name eieren van klasse B met een andere vermelding moeten worden gemerkt.

(15)

De samenstelling van de in bijlage XIV, deel A, punt III.1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde producentencode moet worden vastgesteld. Voorts dient te worden gepreciseerd dat een vrijstelling van de verplichting tot merken met de producentencode wordt toegestaan wanneer het merken van gebarsten of bevuilde eieren met de beschikbare technische installaties niet mogelijk is.

(16)

De kenmerken van de andere mogelijke vermeldingen voor het merken van eieren van klasse B overeenkomstig bijlage XIV, deel A, punt III.1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 moeten worden vastgesteld.

(17)

Wanneer de eieren rechtstreeks voor verwerking worden geleverd aan bedrijven uit de levensmiddelenindustrie en er voldoende garanties betreffende hun eindbestemming bestaan, mogen de lidstaten vrijstelling van de eis inzake het merken toestaan op verzoek van de betrokken marktdeelnemer.

(18)

Bij Richtlijn 2000/13/EG zijn algemene voorschriften voor alle op de markt gebrachte levensmiddelen vastgesteld. Er dient evenwel te worden voorzien in een aantal specifieke eisen voor het merken van verpakkingen.

(19)

Overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2000/13/EG is de datum van minimale houdbaarheid van een levensmiddel de datum tot waarop dit levensmiddel zijn specifieke eigenschappen behoudt, mits het op passende wijze wordt bewaard. Ter wille van de duidelijkheid dient deze datum op maximaal 28 dagen na de legdatum te worden vastgesteld.

(20)

Eieren mogen worden verkocht met een vermelding waarin de bijzondere versheid van het ei wordt aangegeven. Voor het gebruik van dergelijke vermeldingen dient een maximumtermijn te worden vastgesteld.

(21)

Eieren mogen worden verkocht met een vermelding waarin de bijzondere voedergift van de leghennen wordt aangegeven. Voor dergelijke vermeldingen dienen minimumeisen te worden vastgesteld.

(22)

Wanneer eieren los worden verkocht, moet bepaalde informatie die normaliter op de verpakking wordt aangebracht, toegankelijk zijn voor de consument.

(23)

Naast de algemene hygiëne-eisen voor de onmiddellijke en de eindverpakking van voedingsmiddelen dient een aantal aanvullende eisen te worden vastgesteld om het risico van kwaliteitsverlies of verontreiniging van eieren tijdens de opslag en het transport te beperken. Deze normen moeten gebaseerd zijn op VN/ECE-norm nr. 42.

(24)

Industriële eieren zijn niet geschikt voor menselijke consumptie. Derhalve dient te worden voorzien in speciale banderollen of etiketten om verpakkingen van deze eieren gemakkelijk te kunnen identificeren.

(25)

Alleen pakstations beschikken over bedrijfsruimten en technische installaties die geschikt zijn om eieren om te pakken. Ompakkingsactiviteiten mogen derhalve uitsluitend in pakstations worden uitgevoerd.

(26)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn exploitanten van levensmiddelenbedrijven verplicht traceerbaarheid te garanderen. Producenten, verzamelaars en pakstations moeten worden verplicht specifieke aanvullende registers bij te houden zodat de inspectiediensten de naleving van de handelsnormen kunnen controleren.

(27)

Het is dienstig de methoden en criteria voor controles vast te stellen.

(28)

Het is dienstig de naleving van de handelsnormen voor de gehele partij te controleren, en het in de handel brengen van een partij die niet conform is geacht, te verbieden, tenzij de conformiteit kan worden aangetoond.

(29)

Bij de controle op de naleving van de handelsnormen dienen bepaalde toleranties te worden toegestaan. Het is dienstig deze toleranties te differentiëren naar gelang van de diverse eisen en handelsstadia.

(30)

De eisen in derde landen kunnen verschillen van die welke in de Gemeenschap voor de afzet van eieren gelden. Om de uitvoer te vergemakkelijken, moeten verpakte eieren die voor uitvoer zijn bestemd, aan deze eisen kunnen voldoen.

(31)

Het is dienstig bepalingen vast te stellen voor de beoordeling door de Commissie op verzoek van derde landen van de gelijkwaardigheid van de handelsnormen van derde landen met de communautaire regelgeving. Voor uit derde landen ingevoerde eieren dienen bepaalde merk- en etiketteringsvoorschriften te worden vastgesteld.

(32)

Het is dienstig dat de Commissie over gegevens betreffende het aantal geregistreerde leghenplaatsen beschikt.

(33)

De lidstaten moeten ernstige inbreuken op de handelsnormen melden zodat andere eventueel betrokken lidstaten op passende wijze kunnen worden gewaarschuwd.

(34)

De levering van eieren voor detailverkoop in de Franse overzeese departementen is ten dele afhankelijk van de levering van eieren vanuit het Europese vasteland. Gezien de duur van het vervoer en de weersomstandigheden dienen voor de bewaring van naar de Franse overzeese departementen vervoerde eieren specifieke voorzieningsregelingen te worden getroffen, waaronder de mogelijkheid om de eieren gekoeld te verzenden. Deze bijzondere regelingen kunnen worden gerechtvaardigd door het huidige gebrek aan voldoende plaatselijke capaciteit voor de productie van eieren. Deze uitzonderlijke regelingen dienen voor een redelijke periode te worden verlengd totdat voldoende plaatselijke productiecapaciteit is opgebouwd.

(35)

Op grond van bijlage XIV, deel A, punt I.2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 kunnen de lidstaten bepaalde vormen van rechtstreekse verkoop van eieren door de producent aan de eindverbruiker van de toepassing van deze verordening uitsluiten. Om rekening te houden met de specifieke voorwaarden voor de afzet van eieren in bepaalde regio's in Finland, dient de verkoop door producenten aan de detailhandel in die regio's te worden vrijgesteld van de toepassing van de eisen van de onderhavige verordening en van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

(36)

De lidstaten zien erop toe dat het houden van kippen in niet-aangepaste kooien wordt verboden met ingang van 1 januari 2012, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (9). De Commissie dient derhalve de toepassing van de facultatieve merkingsvoorschriften met betrekking tot aangepaste kooien vóór die datum te evalueren, teneinde na te gaan of deze merking verplicht moet worden gemaakt.

(37)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

De definities in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en de punten 5 en 7.3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn in voorkomend geval van toepassing.

Daarnaast gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities:

a)

„verpakking”: een onmiddellijke verpakking voor eieren van klasse A of B, met uitzondering van transportverpakkingen en houders voor industriële eieren;

b)

„losse verkoop”: detailverkoop van eieren aan de eindverbruiker, andere dan die in verpakkingen;

c)

„verzamelaar”: iedere inrichting die is geregistreerd overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004 om eieren van een producent op te halen teneinde deze te leveren aan een pakstation, aan een markt die uitsluitend verkoopt aan groothandelaren wier bedrijven als pakstation zijn erkend, of aan levensmiddelenbedrijven en niet-levensmiddelenbedrijven;

d)

„uiterste verkoopdatum”: de maximumtermijn voor de levering van eieren aan de eindverbruiker overeenkomstig bijlage III, sectie X, hoofdstuk I, punt 3, van Verordening (EG) nr. 853/2004;

e)

„levensmiddelenindustrie”: iedere inrichting die eiproducten voor menselijke consumptie produceert, met uitzondering van grootkeukens;

f)

„niet-levensmiddelenindustrie”: ieder bedrijf dat eiproducten produceert die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

g)

„grootkeuken”: een instelling als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2000/13/EG;

h)

„industriële eieren”: eieren die niet voor menselijke consumptie zijn bestemd;

i)

„partij”: eieren in verpakkingen of los, van éénzelfde, op één plaats gelegen productie-inrichting of pakstation, met éénzelfde legdatum of datum van minimale houdbaarheid of verpakkingsdatum, dezelfde houderijmethoden, en in het geval van gesorteerde eieren, dezelfde kwaliteits- en gewichtsklasse;

j)

„ompakken”: het fysiek overbrengen van eieren in een andere verpakking of het opnieuw merken van een verpakking met eieren;

k)

„eieren”: eieren in de schaal — met uitzondering van gebroken eieren, bebroede eieren en gekookte eieren — die zijn gelegd door kippen van de soort Gallus gallus en die geschikt zijn voor directe menselijke consumptie of voor de bereiding van eiproducten;

l)

„gebroken eieren”: eieren waarvan zowel de schaal als de eivliezen breuken vertonen waardoor de ei-inhoud in aanraking komt met de lucht;

m)

„bebroede eieren”: eieren, vanaf het moment dat zij in de broedmachine zijn gelegd;

n)

„in de handel brengen”: het in voorraad hebben van eieren met het oog op de verkoop, met inbegrip van het te koop aanbieden, opslaan, verpakken, etiketteren, leveren of enige andere vorm van overdracht, al dan niet kosteloos;

o)

„marktdeelnemer”: een producent en iedere andere natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van eieren;

p)

„productie-inrichting”: een overeenkomstig Richtlijn 2002/4/EG van de Commissie (10) geregistreerde inrichting waar leghennen worden gehouden;

q)

„pakstation”: een pakstation in de zin van Verordening (EG) nr. 853/2004 waaraan overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de onderhavige verordening een vergunning is verleend en waar eieren naar kwaliteit en gewicht worden gesorteerd;

r)

„eindverbruiker”: de laatste verbruiker van een levensmiddel die het niet als deel van een levensmiddelenexploitatie of -activiteit zal gebruiken;

s)

„producentencode”: het registratienummer van de productie-inrichting overeenkomstig punt 2 van de bijlage bij Richtlijn 2002/4/EG.

Artikel 2

Kwaliteitskenmerken van eieren

1.   Eieren van klasse A moeten de volgende kwaliteitskenmerken hebben:

a)

schaal en cuticula: normale vorm, schoon en onbeschadigd;

b)

luchtkamer: hoogte niet meer dan 6 mm, onbeweeglijk; voor eieren die met de vermelding „extra” in de handel worden gebracht, mag deze hoogte evenwel niet meer dan 4 mm bedragen;

c)

dooier: bij schouwing slechts vaag zichtbaar, zonder duidelijke omtrek, bij draaien van het ei licht beweeglijk en opnieuw een centrale positie innemend;

d)

eiwit: helder, doorschijnend;

e)

kiem: niet zichtbaar ontwikkeld;

f)

vreemde stoffen: niet toegestaan;

g)

vreemde geur: niet toegestaan.

2.   Eieren van klasse A mogen vóór of na sortering niet worden gewassen of gereinigd, behalve in de in artikel 3 genoemde gevallen.

3.   Eieren van klasse A mogen geen verduurzamingsbehandeling ondergaan en niet worden gekoeld in ruimten of inrichtingen waar de temperatuur kunstmatig lager dan + 5 °C wordt gehouden. Eieren die tijdens een transport van minder dan 24 uur, dan wel in de detailhandel gedurende minder dan 72 uur, bij een temperatuur van minder dan + 5 °C zijn bewaard, worden evenwel niet als gekoelde eieren aangemerkt.

4.   Eieren die niet de in lid 1 vermelde kwaliteitskenmerken vertonen, worden in klasse B ingedeeld. Eieren van klasse A die niet langer deze kenmerken vertonen, kunnen worden heringedeeld in klasse B.

Artikel 3

Gewassen eieren

1.   Lidstaten die op 1 juni 2003 pakstations toestonden eieren te wassen, kunnen dit verder toestaan mits deze pakstations opereren in overeenstemming met de nationale gidsen voor systemen voor het wassen van eieren. Gewassen eieren mogen slechts in de handel worden gebracht in lidstaten waar het wassen is toegestaan.

2.   De in lid 1 bedoelde lidstaten bevorderen de opstelling, overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 852/2004, van nationale gidsen voor systemen voor het wassen van eieren door exploitanten van levensmiddelenbedrijven.

Artikel 4

Indeling van eieren van klasse A in gewichtsklassen

1.   Eieren van klasse A worden als volgt in gewichtsklassen ingedeeld:

a)

XL — zeer groot: gewicht ≥ 73 g;

b)

L — groot: gewicht ≥ 63 g en < 73 g;

c)

M — gemiddeld: gewicht ≥ 53 g en < 63 g;

d)

S — klein: gewicht < 53 g.

2.   De gewichtsklasse wordt aangegeven met de in lid 1 vermelde letters en/of vermeldingen, eventueel aangevuld met het betrokken gewichtsinterval. Andere aanvullende vermeldingen mogen worden gebruikt mits zij geen aanleiding geven tot verwarring met de in lid 1 vastgestelde letters of vermeldingen en zij in overeenstemming zijn met Richtlijn 2000/13/EG.

3.   Aan de buitenzijde van verpakkingen waarin eieren van klasse A zijn verpakt die niet tot dezelfde gewichtsklasse behoren, moeten in afwijking van het bepaalde in lid 1 het minimumnettogewicht in gram en de vermelding „eieren van verschillend formaat” of een gelijkwaardige vermelding voorkomen.

Artikel 5

Pakstations

1.   Alleen de pakstations sorteren en verpakken eieren en etiketteren de verpakkingen ervan.

Slechts de bedrijven die aan de in dit artikel vastgestelde voorwaarden voldoen, worden als pakstation erkend.

2.   De bevoegde autoriteit verleent aan pakstations een vergunning om eieren te sorteren en kent een code toe aan elke marktdeelnemer die beschikt over voor het naar kwaliteit en gewicht sorteren van eieren geschikte ruimten en technische installaties. Van pakstations die uitsluitend werken voor de levensmiddelen- en de niet-levensmiddelenindustrie worden geen technische installaties voor het sorteren van eieren naar gewicht geëist.

De bevoegde autoriteit kent aan het pakstation een code toe die begint met de code voor de betrokken lidstaat zoals vermeld in punt 2.2 van de bijlage bij Richtlijn 2002/4/EG.

3.   Pakstations beschikken over de nodige technische installaties om eieren onder bevredigende omstandigheden te kunnen behandelen. Die omvatten, naargelang van het geval:

a)

een adequate schouwinrichting, automatisch of gedurende de hele bedrijfstijd bezet, waarmee de kwaliteit van elk ei afzonderlijk kan worden onderzocht, of een andere geschikte uitrusting;

b)

een apparaat voor het meten van de hoogte van de luchtkamer;

c)

uitrusting voor het sorteren van eieren naar gewicht;

d)

een of meer geijkte weegtoestellen voor het wegen van eieren;

e)

uitrusting voor het merken van eieren.

4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde vergunning kan te allen tijde worden ingetrokken wanneer niet langer wordt voldaan aan de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

Artikel 6

Termijnen voor het sorteren, het merken en het verpakken van eieren en het merken van verpakkingen

1.   Eieren worden binnen tien dagen na het leggen gesorteerd, gemerkt en verpakt.

2.   Overeenkomstig artikel 14 in de handel gebrachte eieren worden binnen vier dagen na het leggen gesorteerd, gemerkt en verpakt.

3.   De in artikel 12, lid 1, onder d), bedoelde datum van minimale houdbaarheid wordt bij het verpakken aangebracht overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2000/13/EG.

Artikel 7

Op transportverpakkingen aangebrachte gegevens

1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002 worden op elke transportverpakking met eieren, in de productie-inrichting door de producent de volgende gegevens aangebracht:

a)

naam en adres van de producent;

b)

producentencode;

c)

aantal eieren en/of gewicht;

d)

legdatum of legperiode;

e)

datum van verzending.

Wanneer pakstations onverpakte eieren betrekken uit eigen, op hetzelfde terrein als de pakstations gevestigde productie-eenheden, mogen de identificatiegegevens in het pakstation op de transportverpakking worden aangebracht.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens komen voor op de transportverpakkingen en in de begeleidende documenten. Een kopie van deze documenten wordt bewaard door de marktdeelnemer aan wie de eieren worden geleverd. Het origineel van de begeleidende documenten wordt bewaard door het pakstation dat de eieren sorteert.

Wanneer door een verzamelaar ontvangen partijen worden opgesplitst voor levering aan meer dan één marktdeelnemer, mogen de begeleidende documenten worden vervangen door passende etiketten op transporthouders, mits deze etiketten de in lid 1 bedoelde gegevens bevatten.

3.   De in lid 1 bedoelde gegevens op de transportverpakking mogen niet worden gewijzigd en mogen pas worden verwijderd wanneer de eieren eruit worden gehaald om te worden gesorteerd, te worden gemerkt, een onmiddellijke verpakking te krijgen of verder te worden verwerkt.

Artikel 8

Merken van eieren voor grensoverschrijdende levering

1.   Eieren die door een productie-inrichting aan een verzamelaar, een pakstation of een niet-levensmiddelenbedrijf in een andere lidstaat worden geleverd, worden gemerkt met de producentencode voordat zij de productie-inrichting verlaten.

2.   Een lidstaat op het grondgebied waarvan de productie-inrichting is gevestigd, kan een vrijstelling van de eis in lid 1 toestaan wanneer een producent een leveringscontract heeft ondertekend met een pakstation in een andere lidstaat waar een merkplicht overeenkomstig deze verordening geldt. Een dergelijke vrijstelling kan slechts worden toegestaan op verzoek van beide betrokken marktdeelnemers en na voorafgaande goedkeuring van de lidstaat waar het pakstation is gevestigd. In dergelijke gevallen moet de verzending vergezeld gaan van een kopie van het leveringscontract.

3.   De minimumlooptijd van in lid 2 bedoelde leveringscontracten bedraagt één maand.

4.   De in artikel 24 bedoelde inspectiediensten van de betrokken lidstaten en van eventuele transitlidstaten worden op de hoogte gebracht voordat een vrijstelling in de zin van lid 2 van dit artikel wordt toegestaan.

5.   Eieren van klasse B die in een andere lidstaat in de handel worden gebracht, worden gemerkt overeenkomstig bijlage XIV, deel A, punt III.1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1234/2007, en dragen, in voorkomend geval, een vermelding overeenkomstig artikel 10 van de onderhavige verordening zodat zij gemakkelijk kunnen worden onderscheiden van eieren van klasse A.

Artikel 9

Producentencode

1.   De producentencode bestaat uit de in punt 2 van de bijlage bij Richtlijn 2002/4/EG vastgestelde codes en letters. Zij is goed zichtbaar en duidelijk leesbaar en heeft een hoogte van ten minste 2 mm.

2.   Onverminderd bijlage XIV, deel A, punt III.1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 is het merken met de producentencode niet verplicht wanneer het om technische redenen niet mogelijk is gebarste of bevuilde eieren te merken.

Artikel 10

Vermeldingen op eieren van klasse B

De in bijlage XIV, deel A, punt III.1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde vermelding is een cirkel met een diameter van ten minste 12 mm rond een letter „B” van ten minste 5 mm hoog, of een goed zichtbare gekleurde punt met een diameter van ten minste 5 mm.

Artikel 11

Het merken van rechtstreeks aan de levensmiddelenindustrie geleverde eieren

De lidstaten mogen elke marktdeelnemer die daarom verzoekt, vrijstellen van de in bijlage XIV, deel A, punt III.1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde merkplicht, voor zover de eieren van de productie-inrichting rechtstreeks aan de levensmiddelenindustrie worden geleverd.

Artikel 12

Het merken van verpakkingen

1.   Verpakkingen met eieren van klasse A moeten aan de buitenzijde goed zichtbaar en duidelijk leesbaar de volgende vermeldingen dragen:

a)

de code van het pakstation;

b)

de kwaliteitsklasse; de woorden „klasse A” of de letter „A”, al dan niet samen met het woord „vers”;

c)

de gewichtsklasse overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening;

d)

de datum van minimale houdbaarheid overeenkomstig artikel 13 van deze verordening;

e)

de woorden „gewassen eieren” voor overeenkomstig artikel 3 van deze verordening gewassen eieren;

f)

als bijzonder bewaarvoorschrift overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2000/13/EG, het advies aan consumenten om de eieren na aankoop gekoeld te bewaren.

2.   Bovenop de eisen van lid 1 geldt voor verpakkingen met eieren van klasse A dat aan de buitenzijde goed zichtbaar en duidelijk leesbaar de houderijmethode moet zijn vermeld.

Voor de identificatie van de houderijmethode mogen alleen de volgende vermeldingen worden gebruikt:

a)

de in bijlage I, deel A, vastgestelde vermeldingen, voor de conventionele houderijmethode en alleen wanneer de voorwaarden van bijlage II zijn vervuld;

b)

de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad (11) vastgestelde vermeldingen, voor de biologische productiemethode.

De producentencode wordt toegelicht op of binnenin de verpakking.

Wanneer leghennen worden gehouden met gebruikmaking van een houderijmethode overeenkomstig de in hoofdstuk III van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad vastgestelde bepalingen, mag de vermelding van de houderijmethode worden aangevuld met een van de in deel B van bijlage I bij de onderhavige verordening opgenomen vermeldingen.

3.   Het bepaalde in lid 2 geldt onverminderd nationale technische maatregelen die verder reiken dan de in bijlage II vastgestelde minimumeisen en enkel van toepassing zijn voor producenten van de betrokken lidstaat, voor zover de betrokken maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht.

4.   Verpakkingen met eieren van klasse B dragen op de buitenzijde goed zichtbaar en duidelijk leesbaar de volgende vermeldingen:

a)

de code van het pakstation;

b)

de kwaliteitsklasse; de verpakkingen worden geïdentificeerd aan de hand van de woorden „klasse B” of de letter „B”;

c)

de verpakkingsdatum.

5.   De lidstaten kunnen eisen dat de etiketten op verpakkingen van op hun grondgebied geproduceerde eieren zo worden aangebracht dat ze scheuren bij opening van de verpakking.

Artikel 13

Vermelding van de datum van minimale houdbaarheid

De in artikel 3, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2000/13/EG bedoelde datum van minimale houdbaarheid wordt op maximaal 28 dagen na de legdatum vastgesteld. Bij vermelding van de legperiode wordt de eerste dag van die periode als grondslag genomen voor de berekening van de datum van minimale houdbaarheid.

Artikel 14

Verpakkingen met de vermelding „extra”

1.   De woorden „extra” en „extra vers” mogen tot en met de negende dag na het leggen worden gebruikt als aanvullende kwaliteitsvermelding op verpakkingen met eieren van klasse A.

2.   Wanneer in lid 1 bedoelde vermeldingen worden gebruikt, worden de legdatum en de termijn van 9 dagen goed zichtbaar en duidelijk leesbaar op de verpakking aangebracht.

Artikel 15

Vermelding van de voedingswijze van de leghennen

Bij vermelding van de voedingswijze van de leghennen gelden de volgende minimumeisen:

a)

het vermelden van granen als voederbestanddeel is slechts toegestaan wanneer deze 60 gewichtspercenten van de voedergift uitmaken, waarvan niet meer dan 15 gewichtspercenten uit graanbijproducten mag bestaan;

b)

onverminderd het onder a) genoemde minimum van 60 gewichtspercenten moet, wanneer een specifieke graansoort wordt vermeld, deze soort ten minste 30 gewichtspercenten van de voedergift uitmaken. Worden meerdere granen vermeld, dan moet elk van hen ten minste 5 gewichtspercenten van de voedergift uitmaken.

Artikel 16

Bij losse verkoop te vermelden gegevens

Bij verkoop van losse eieren worden de volgende gegevens op een voor de consument goed zichtbare en duidelijk leesbare wijze aangegeven:

a)

de kwaliteitsklasse;

b)

de gewichtsklasse overeenkomstig artikel 4;

c)

een vermelding van de houderijmethode, op een wijze die gelijkwaardig is met de in artikel 12, lid 2, bedoelde wijze;

d)

een toelichting over de producentencode;

e)

de datum van minimale houdbaarheid.

Artikel 17

Kwaliteit van verpakkingen

Onverminderd de eisen van hoofdstuk X van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 852/2004 moeten verpakkingen schokbestendig, droog, schoon en onbeschadigd zijn, alsmede vervaardigd van zodanig materiaal dat de eieren geen vreemde geur kunnen opnemen en dat de kwaliteit ervan niet ongunstig kan worden beïnvloed.

Artikel 18

Industriële eieren

Industriële eieren worden in de handel gebracht in houders met een rode banderol of een rood etiket.

Op deze banderollen en etiketten worden de volgende gegevens vermeld:

a)

naam en adres van de marktdeelnemer voor wie de eieren zijn bestemd;

b)

naam en adres van de marktdeelnemer die de eieren heeft verzonden;

c)

de woorden „industriële eieren” in hoofdletters met een hoogte van 2 cm, en de woorden „niet geschikt voor menselijke consumptie” in letters met een hoogte van ten minste 8 mm.

Artikel 19

Ompakken

Verpakte eieren van klasse A mogen alleen door pakstations worden omgepakt. Elke verpakking mag slechts eieren van één partij bevatten.

Artikel 20

Door de producenten bij te houden registers

1.   De producenten registreren de gegevens over de houderijmethoden, waarbij per methode het volgende wordt gespecificeerd:

a)

het aantal leghennen, de datum waarop zij zijn opgezet en hun leeftijd op het tijdstip waarop zij zijn opgezet;

b)

het aantal verwijderde leghennen en de datum van verwijdering;

c)

de dagelijkse eiproductie;

d)

het aantal verkochte of langs andere weg geleverde eieren per dag en/of het gewicht daarvan;

e)

de naam en het adres van de kopers.

2.   Wanneer de voedingswijze is aangegeven overeenkomstig artikel 15 van de onderhavige verordening, registreren de producenten, onverminderd de eisen van deel A.III van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 852/2004, de volgende gegevens, waarbij per voedingswijze het volgende wordt gespecificeerd:

a)

de hoeveelheid en soort geleverd en/of ter plaatse bereid voeder;

b)

de datum van levering van het voeder.

3.   Wanneer een producent gebruik maakt van verschillende houderijmethoden in één enkele productie-inrichting, worden de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens uitgesplitst per hok.

4.   Voor de toepassing van dit artikel mogen de producenten in plaats van verkoop- en leveringsregisters de facturen en leveringsbonnen bewaren wanneer daarop de in de leden 1 en 2 bedoelde vermeldingen zijn aangebracht.

Artikel 21

Door de verzamelaars bij te houden registers

1.   De verzamelaars registreren per houderijmethode en per dag:

a)

de hoeveelheid verzamelde eieren per producent, met vermelding van de naam, het adres en de producentencode, alsmede de legdatum of legperiode;

b)

de hoeveelheid aan de betrokken pakstations geleverde eieren, uitgesplitst naar producent, met vermelding van de naam, het adres, de code van het pakstation en de legdatum of legperiode.

2.   Voor de toepassing van dit artikel mogen de verzamelaars in plaats van verkoop- en leveringsregisters de facturen en leveringsbonnen bewaren wanneer daarop de in de lid 1 bedoelde vermeldingen zijn aangebracht.

Artikel 22

Door de pakstations bij te houden registers

1.   De pakstations registreren per houderijmethode en per dag:

a)

de hoeveelheid niet-gesorteerde eieren die bij hen binnenkomen, per producent, met vermelding van de naam, het adres en de producentencode, alsmede de legdatum of legperiode;

b)

na sortering van de eieren, de naar kwaliteits- en gewichtsklasse opgesplitste hoeveelheden;

c)

de hoeveelheid gesorteerde eieren die afkomstig zijn van andere pakstations, met vermelding van de code van die pakstations en de datum van minimale houdbaarheid;

d)

de hoeveelheden niet-gesorteerde eieren die aan andere pakstations worden geleverd, per producent, met vermelding van de code van die pakstations en de legdatum of legperiode;

e)

het aantal geleverde eieren en/of het gewicht daarvan, per kwaliteits- en gewichtsklasse, per verpakkingsdatum voor eieren van klasse B of datum van minimale houdbaarheid voor eieren van klasse A, en per koper, met vermelding van de naam en het adres van elke koper.

De pakstations voeren een voorraadboekhouding die wekelijks wordt bijgewerkt.

2.   Wanneer op eieren van klasse A en verpakkingen daarvan een vermelding van de voedingswijze overeenkomstig artikel 15 is aangebracht, houden pakstations die dergelijke vermeldingen gebruiken, afzonderlijke registers bij overeenkomstig lid 1.

3.   Voor de toepassing van dit artikel mogen de pakstations in plaats van verkoop- en leveringsregisters de facturen en de leveringsbonnen bewaren wanneer daarop de in de leden 1 en 2 bedoelde vermeldingen zijn aangebracht.

Artikel 23

Termijnen voor het bewaren van de registers

De in artikel 7, lid 2, en de artikelen 20, 21 en 22 bedoelde registers en andere bewijsstukken worden gedurende ten minste twaalf maanden na de opstelling ervan bewaard.

Artikel 24

Controles

1.   De lidstaten wijzen inspectiediensten aan die de naleving van deze verordening moeten controleren.

2.   De in lid 1 bedoelde inspectiediensten controleren de onder deze verordening vallende producten in alle stadia van het in de handel brengen. Afgezien van aselecte bemonstering, worden de controles verricht op basis van een risicoanalyse, waarbij rekening wordt gehouden met het type en de omzet van de betrokken inrichting, alsmede met de voor de betrokken marktdeelnemer bestaande gegevens inzake naleving van de handelsnormen voor eieren.

3.   Voor uit derde landen ingevoerde eieren van klasse A worden de in lid 2 bedoelde controles verricht bij inklaring en voordat de eieren in het vrije verkeer worden gebracht.

Uit derde landen ingevoerde eieren van klasse B worden alleen in het vrije verkeer gebracht nadat op basis van een controle bij het inklaren is geconstateerd dat de eieren uiteindelijk bestemd zijn voor de verwerkende industrie.

4.   Los van steekproefcontroles worden marktdeelnemers met een door de inspectiediensten op basis van een in lid 2 bedoelde risicoanalyse te bepalen frequentie gecontroleerd, waarbij met name de volgende factoren in aanmerking worden genomen:

a)

de resultaten van eerdere controles;

b)

de complexiteit van de door de eieren doorlopen afzetkanalen;

c)

het belang van de segmentering in de productie- of de verpakkingsinrichting;

d)

de hoeveelheid geproduceerde of verpakte eieren;

e)

substantiële wijzigingen ten opzichte van de vorige jaren in de aard van de geproduceerde of behandelde eieren of in de afzetmethode.

5.   De controles vinden regelmatig en onaangekondigd plaats. De in de artikelen 20, 21 en 22 bedoelde registers worden op verzoek onverwijld ter beschikking gesteld van de controlediensten.

Artikel 25

Besluiten inzake niet-naleving

1.   Wanneer de controlediensten bij controles in de zin van artikel 24 vaststellen dat de onderhavige verordening niet is nageleefd, is elk op grond daarvan genomen besluit van toepassing op de gehele gecontroleerde partij.

2.   Wanneer de gecontroleerde partij wordt geacht niet in overeenstemming te zijn met deze verordening, verbiedt de controledienst het in de handel brengen van deze partij of, ingeval de partij afkomstig is uit een derde land, de invoer ervan, zolang en voor zover niet wordt bewezen dat de partij met deze verordening in overeenstemming is gebracht.

3.   De controledienst die de controle heeft verricht, vergewist zich ervan of de afgekeurde partij met deze verordening in overeenstemming wordt of is gebracht.

Artikel 26

Tolerantie inzake kwaliteitsgebreken

1.   Bij controle van een partij eieren van klasse A worden de volgende toleranties toegestaan:

a)

in het pakstation, vlak voor verzending: 5 % eieren met kwaliteitsgebreken;

b)

in de andere handelsstadia: 7 % eieren met kwaliteitsgebreken.

2.   Voor eieren die met de vermeldingen „extra” of „extra vers” in de handel worden gebracht, wordt tijdens het verpakken of de invoer geen enkele tolerantie toegestaan ten aanzien van de hoogte van de luchtkamer.

3.   Wanneer de gecontroleerde partij minder dan 180 eieren bevat, worden de in de lid 1 genoemde percentages verdubbeld.

Artikel 27

Tolerantie inzake het gewicht van de eieren

1.   Behalve in het in artikel 4, lid 3, bedoelde geval, is voor een partij eieren van klasse A bij controle een tolerantie toegestaan wat het stukgewicht van de eieren betreft. Een dergelijke partij mag niet meer dan 10 % eieren bevatten die behoren tot de onmiddellijk lagere of hogere gewichtsklasse dan de op de verpakking vermelde klasse, doch niet meer dan 5 % eieren die behoren tot de onmiddellijk lagere gewichtsklasse.

2.   Wanneer de gecontroleerde partij minder dan 180 eieren bevat, worden de in de lid 1 genoemde percentages verdubbeld.

Artikel 28

Tolerantie inzake het merken van de eieren

Voor eieren met onleesbare merktekens wordt bij de controle van partijen en verpakkingen een tolerantie van 20 % toegestaan.

Artikel 29

Eieren voor uitvoer naar derde landen

Verpakte eieren die voor uitvoer zijn bestemd, kunnen in overeenstemming worden gebracht met andere dan de in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in de onderhavige verordening vastgestelde eisen inzake kwaliteit, merking en etikettering, of met aanvullende eisen.

Artikel 30

Ingevoerde eieren

1.   Iedere evaluatie van de in bijlage XIV, deel A, punt IV.1, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde gelijkwaardigheid houdt in dat wordt nagegaan of de marktdeelnemers in het betrokken derde land de in de onderhavige verordening vervatte eisen daadwerkelijk vervullen. Zij moet regelmatig worden bijgewerkt.

De Commissie publiceert het resultaat van de evaluatie in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Uit derde landen ingevoerde eieren worden duidelijk en leesbaar gemerkt in het land van oorsprong overeenkomstig de ISO 3166 landencode.

3.   Op de buitenzijde van verpakkingen met eieren die uit derde landen zijn ingevoerd en die niet voldoende garanties bieden ten aanzien van de in bijlage XIV, deel A, punt IV.3, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde gelijkwaardigheid van de voorschriften, worden goed zichtbaar en duidelijk leesbaar de volgende gegevens aangebracht:

a)

het land van oorsprong;

b)

de houderijmethode („niet conform de EG-normen”).

Artikel 31

Verslaglegging

Vóór 1 april van elk jaar stellen de lidstaten de Commissie langs elektronische weg in kennis van het aantal productie-inrichtingen, uitgesplitst naar houderijmethode en met vermelding van de maximumcapaciteit van de inrichting (aantal gelijktijdig aanwezige vogels).

Artikel 32

Kennisgeving van inbreuken

De lidstaten stellen de Commissie binnen vijf werkdagen langs elektronische weg in kennis van iedere door de controlediensten geconstateerde inbreuk, of een ernstig vermoeden daarvan, die het intracommunautaire handelsverkeer van eieren ongunstig kan beïnvloeden. Het intracommunautaire handelsverkeer wordt met name geacht ongunstig te worden beïnvloed in geval van ernstige inbreuken door marktdeelnemers die eieren voor verkoop in een andere lidstaat produceren of in de handel brengen.

Artikel 33

Uitzonderingen voor de Franse overzeese departementen

1.   In afwijking van artikel 2, lid 3, mogen eieren die bestemd zijn voor detailverkoop in de Franse overzeese departementen, gekoeld naar deze departementen worden verzonden. In dat geval mag de uiterste verkoopdatum op 33 dagen worden gebracht.

2.   In het in lid 1 van dit artikel bedoelde geval geldt, onverminderd de in de artikelen 12 en 16 vastgestelde eisen, de verplichting om de vermelding „gekoelde eieren” en met name gegevens over de koeling op de buitenzijde van de verpakking aan te brengen.

Het merkteken voor „gekoelde eieren” is een driehoek met gelijke zijden van ten minste 10 mm.

Artikel 34

Uitzonderingen voor bepaalde regio's in Finland

Eieren die rechtstreeks door de producent aan de detailhandel in de in bijlage III vermelde regio's worden verkocht, worden vrijgesteld van de eisen van bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en van die van de onderhavige verordening. De houderijmethode moet evenwel naar behoren worden aangegeven overeenkomstig artikel 12, lid 2, en artikel 16, onder c), van de onderhavige verordening.

Artikel 35

Evaluatie van de toepassing van facultatieve merking

Uiterlijk op 31 december 2009 evalueert de Commissie de toepassing van de facultatieve merkingsvoorschriften overeenkomstig artikel 12, lid 2, laatste alinea, teneinde na te gaan of het merken verplicht moet worden gemaakt.

Artikel 36

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die gelden bij overtreding van het bepaalde in deze verordening en zij treffen de nodige maatregelen om toe te zien op de tenuitvoerlegging daarvan. De aldus vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en ontradend.

Artikel 37

Onderlinge communicatie

De lidstaten en de Commissie verstrekken elkaar de voor de toepassing van deze verordening benodigde gegevens.

Artikel 38

Intrekking

Verordening (EG) nr. 557/2007 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2008.

De verwijzingen naar de ingetrokken verordening en naar Verordening (EG) nr. 1028/2006 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en moeten worden gelezen overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 39

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2008.

Artikel 33 is van toepassing tot en met 30 juni 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 186 van 7.7.2006, blz. 1.

(3)  PB L 132 van 24.5.2007, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1336/2007 (PB L 298 van 16.11.2007, blz. 3).

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.

(5)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 van de Commissie (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).

(6)  The EFSA Journal (2005) 269, blz. 1.

(7)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/68/EG van de Commissie (PB L 310 van 28.11.2007, blz. 11).

(8)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 202/2008 van de Commissie (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 17).

(9)  PB L 203 van 3.8.1999, blz. 53. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(10)  PB L 30 van 31.1.2002, blz. 44.

(11)  PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.


BIJLAGE I

DEEL A

In artikel 12, lid 2, tweede alinea, onder a), bedoelde vermeldingen

Code talen

1

2

3

BG

„Яйца от кокошки – свободно отглеждане на открито”

„Яйца от кокошки – подово отглеждане”

„Яйца от кокошки – клетъчно отглеждане”

ES

„Huevos de gallinas camperas”

„Huevos de gallinas criadas en el suelo”

„Huevos de gallinas criadas en jaula”

CS

„Vejce nosnic ve volném výběhu”

„Vejce nosnic v halách”

„Vejce nosnic v klecích”

DA

„Frilandsæg”

„Skrabeæg”

„Buræg”

DE

„Eier aus Freilandhaltung”

„Eier aus Bodenhaltung”

„Eier aus Käfighaltung”

ET

„Vabalt peetavate kanade munad”

„Õrrekanade munad”

„Puuris peetavate kanade munad”

EL

„Αυγά ελεύθερης βοσκής”

„Αυγά αχυρώνα ή αυγά στρωμνής”

„Αυγά κλωβοστοιχίας”

EN

„Free range eggs”

„Barn eggs”

„Eggs from caged hens”

FR

„Œufs de poules élevées en plein air”

„Œufs de poules élevées au sol”

„Œufs de poules élevées en cage”

GA

„Uibheacha saor-raoin”

„Uibheacha sciobóil”

„Uibheacha ó chearca chúbarnaí”

IT

„Uova da allevamento all'aperto”

„Uova da allevamento a terra”

„Uova da allevamento in gabbie”

LV

„Brīvās turēšanas apstākļos dētās olas”

„Kūtī dētas olas”

„Sprostos dētas olas”

LT

„Laisvai laikomų vištų kiaušiniai”

„Ant kraiko laikomų vištų kiaušiniai”

„Narvuose laikomų vištų kiaušiniai”

HU

„Szabad tartásban termelt tojás”

„Alternatív tartásban termelt tojás”

„Ketreces tartásból származó tojás”

MT

„Bajd tat-tiġieg imrobbija barra”

„Bajd tat-tiġieġ imrobbija ma’ l-art”

„Bajd tat-tiġieġ imrobbija fil-ġaġeġ”

NL

„Eieren van hennen met vrije uitloop”

„Scharreleieren”

„Kooieieren”

PL

„Jaja z chowu na wolnym wybiegu”

„Jaja z chowu ściółkowego”

„Jaja z chowu klatkowego”

PT

„Ovos de galinhas criadas ao ar livre”

„Ovos de galinhas criadas no solo”

„Ovos de galinhas criadas em gaiolas”

RO

„Ouă de găini crescute în aer liber”

„Ouă de găini crescute în hale la sol”

„Ouă de găini crescute în baterii”

SK

„Vajcia z chovu na voľnom výbehu”

„Vajcia z podostieľkového chovu”

„Vajcia z klietkového chovu”

SL

„Jajca iz proste reje”

„Jajca iz hlevske reje”

„Jajca iz baterijske reje”

FI

„Ulkokanojen munia”

„Lattiakanojen munia”

„Häkkikanojen munia”

SV

„Ägg från utehöns”

„Ägg från frigående höns inomhus”

„Ägg från burhöns”


DEEL B

In artikel 12, lid 2, vierde alinea, bedoelde vermeldingen

Code talen

 

BG

„Уголемени клетки”

ES

„Jaulas acondicionadas”

CS

„Obohacené klece”

DA

„Stimulusberigede bure”

DE

„ausgestalteter Käfig”

ET

„Täiustatud puurid”

EL

„Αναβαθμισμένοι/Διευθετημένοι κλωβοί”

EN

„Enriched cages”

FR

„Cages aménagées”

GA

„Cásanna Saibhrithe”

IT

„Gabbie attrezzate”

LV

„Uzlaboti būri”

LT

„Pagerinti narveliai”

HU

„Feljavított ketrecek”

MT

„Gaġeg arrikkiti”

NL

„Aangepaste kooi” of „Verrijkte kooi”

PL

„Klatki ulepszone”

PT

„Gaiolas melhoradas”

RO

„Cuști îmbunătățite”

SK

„Obohatené klietky”

SL

„Obogatene kletke”

FI

„Varustellut häkit”

SV

„Inredd bur”


BIJLAGE II

Minimumeisen waaraan de productie-inrichtingen voor de verschillende methoden voor het aanduiden van het houderijsysteem van leghennen moeten voldoen

1.

„Eieren van hennen met vrije uitloop” moeten afkomstig zijn van inrichtingen die ten minste aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad voldoen.

Met name de volgende voorwaarden moeten worden vervuld:

a)

de hennen moeten de hele dag door over vrije uitloop in de openlucht beschikken; dit belet evenwel niet dat een producent de toegang tijdens de ochtenduren voor een bepaalde tijd kan beperken in overeenstemming met de goede landbouwmethoden, inclusief goede dierhouderijmethoden;

in het geval van andere beperkingen, waaronder veterinaire beperkingen in het kader van het Gemeenschapsrecht ter bescherming van de gezondheid van mens en dier, die een beperking van de toegang van hennen tot de uitloop tot gevolg hebben, kunnen eieren toch als „eieren van hennen met vrije uitloop” in de handel worden gebracht zolang de beperking van toepassing is, doch in geen geval gedurende meer dan twaalf weken;

b)

de voor de hennen toegankelijke uitloop in de openlucht is grotendeels begroeid en wordt niet gebruikt voor andere doeleinden, behalve als boomgaard, bosterrein en grasland, voor zover dit laatste gebruik door de bevoegde autoriteiten is toegestaan;

c)

de maximale bezetting van de uitloop bedraagt niet meer dan 2 500 hennen per hectare terrein dat voor de hennen toegankelijk is, d.w.z. nooit meer dan één hen per 4 m2; indien echter per hen 10 m2 beschikbaar is en een rotatiesysteem wordt toegepast, en alle dieren tijdens de gehele levensduur van het bestand in gelijke mate toegang hebben tot de gehele uitloopruimte, mag de bezetting per uitloopruimte op geen enkel moment meer dan één hen per 2,5 m2 bedragen;

d)

de uitloop in de openlucht mag zich niet verder uitstrekken dan 150 m van de dichtstbijgelegen uitgang van het gebouw; de uitloop mag zich evenwel tot 350 m van de dichtstbijgelegen uitgang van het gebouw uitstrekken, wanneer voldoende schuilplaatsen als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 3, onder b), ii), van Richtlijn 1999/74/EG gelijkmatig over de uitloopruimte verdeeld zijn, met een minimum van vier schuilplaatsen per hectare.

2.

„Scharreleieren” moeten afkomstig zijn van inrichtingen die ten minste aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG voldoen.

3.

„Kooi-eieren” moeten afkomstig zijn van bedrijven die ten minste:

a)

tot en met 31 december 2011 voldoen aan de voorschriften van artikel 5 van Richtlijn 1999/74/EG; of

b)

voldoen aan de voorschriften van artikel 6 van Richtlijn 1999/74/EG.

4.

De lidstaten mogen afwijkingen toestaan ten aanzien van de punten 1 en 2 van deze bijlage voor bedrijven met minder dan 350 legkippen of voor vermeerderingsbedrijven van legkippen, wat betreft de verplichtingen als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 1, onder d), tweede zin, artikel 4, lid 1, punt 1, onder e), artikel 4, lid 1, punt 2, artikel 4, lid 1, punt 3, onder a), i), en artikel 4, lid 1, punt 3, onder b), i), van Richtlijn 1999/74/EG.


BIJLAGE III

Regio's in Finland als bedoeld in artikel 34

De provincies:

Lappi,

Oulu,

de regio's Noord-Karelië en Noord-Savo van de provincie Oost-Finland,

Åland.


BIJLAGE IV

Concordantietabel als bedoeld in artikel 38

Verordening (EG) nr. 1028/2006

Verordening (EG) nr. 557/2007

Onderhavige verordening

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 1, tweede alinea, inleidende zin

Artikel 1, tweede alinea, inleidende zin

Artikel 1, tweede alinea, onder a) t/m j)

Artikel 1, tweede alinea,onder a) t/m j)

Artikel 2, onder 1) t/m 9)

Artikel 1, tweede alinea, onder k) t/m s)

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1, eerste alinea

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1, tweede alinea

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 2, eerste alinea

Artikel 5, lid 2

Artikel 5, lid 2, tweede alinea

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 3

Artikel 5, lid 4

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11, lid 2

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 7

Artikel 24, leden 1, 2 en 3

Artikel 24

Artikel 24, leden 4 en 5

Artikel 25

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 35

Artikel 8

Artikel 36

Artikel 9

Artikel 37

Artikel 36

Artikel 38

Artikel 37

Artikel 39

BIJLAGE I

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE IV

BIJLAGE V


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/24


VERORDENING (EG) Nr. 590/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2008

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1580/2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit, en houdende afwijking van die verordening

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1182/2007 van de Raad van 26 september 2007 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit, tot wijziging van de Richtlijnen 2001/112/EG en 2001/113/EG en de Verordeningen (EEG) nr. 827/68, (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96, (EG) nr. 2826/2000, (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 318/2006 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2202/96 (1), en met name op artikel 42, onder b), f), en j),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1182/2007 is bepaald dat in regio’s van de lidstaten waar de telers bijzonder zwak georganiseerd zijn, aan telersverenigingen (nu „producentenorganisaties” genoemd) nationale financiële steun mag worden toegekend. Die steun komt bovenop die uit het actiefonds. Het operationele programma moet zo nodig worden gewijzigd om de producentenorganisatie in staat te stellen de extra steun in dat programma op te nemen. In dat geval moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen het in artikel 67, lid 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie (2) vastgestelde maximumpercentage, waarmee het oorspronkelijk in het actiefonds goedgekeurde bedrag kan worden verhoogd, te verhogen.

(2)

In artikel 82, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 1580/2007 is bepaald dat de vervoerskosten voor gratis uitreiking worden betaald tegen overlegging van bewijsstukken van de werkelijk gemaakte vervoerskosten. De vervoerskosten in verband met gratis uitreiking worden echter vergoed op basis van een in bijlage XI bij die verordening vastgesteld forfaitair bedrag, zodat die informatie niet nodig is, maar wel is informatie vereist over de afstand die wordt gebruikt als basis voor de berekening van dat forfaitaire bedrag.

(3)

De in artikel 94, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1580/2007 vastgestelde datum waarop de lidstaten bij de Commissie toestemming vragen om nationale financiele steun te verlenen aan producentenorganisaties, moet worden gewijzigd in 31 januari, om rekening te houden met de bestaande mogelijkheid voor de lidstaten om de goedkeuring van operationele programma's en actiefondsen tot 20 januari uit te stellen.

(4)

In artikel 97, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1580/2007 is bepaald dat de lidstaten de Gemeenschap vóór 1 maart van het jaar na de jaarlijkse uitvoering van de operationele programma's verzoeken om vergoeding van de goedgekeurde nationale financiële steun die daadwerkelijk aan de producentenorganisaties is betaald. Aangezien de lidstaten de producentenorganisaties uiterlijk op 15 oktober van het jaar volgende op de uitvoering van het programma betalen, moet de uiterste datum waarop de lidstaten de Commissie om terugbetaling vragen, worden verschoven naar 1 januari van het tweede jaar volgende op de uitvoering van het programma.

(5)

In artikel 116, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1580/2007 is bepaald dat de lidstaten zo nodig ná de in artikel 71 van die verordening vastgestelde uiterste datum betalingen mogen verrichten. Om redenen van goed financieel beheer moet echter wel een uiterste datum voor dergelijke betalingen worden vastgesteld. Om dezelfde redenen moeten aan artikel 116, lid 3, van die verordening vergelijkbare bepalingen worden toegevoegd.

(6)

In artikel 122, eerste alinea, onder b), van Verordening (EG) nr. 1580/2007 is bepaald dat producentenorganisaties de bijdrage van de Gemeenschap moeten terugbetalen wanneer ontvangers van uit de markt genomen producten de waarde van de door hen ontvangen producten en de betrokken sorteer-, verpakkings- en vervoerskosten moeten vergoeden vanwege geconstateerde onregelmatigheden. Deze eis moet echter worden geschrapt, omdat producentenorganisaties niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor onregelmatigheden die zijn toe te schrijven aan de ontvangers van uit de markt genomen producten.

(7)

In het belang van de rechtszekerheid en de gelijke behandeling van de lidstaten moet worden verduidelijkt dat voor de in 2007 uitgevoerde operationele programma's bepalingen moeten blijven gelden die gelijk zijn aan die van Verordening (EG) nr. 544/2001 van 20 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat betreft extra financiële steun voor actiefondsen (3).

(8)

In artikel 47, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1580/2007 is bepaald dat steunaanvragen voor halfjaarperioden slechts kunnen worden ingediend wanneer het erkenningsprogramma is opgesplitst in halfjaarperioden. Dergelijke aanvragen kunnen echter worden gedaan voor programma's die vóór 2008 zijn goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (4). Er moet een overgangsmaatregel worden vastgesteld om in die gevallen dergelijke aanvragen te kunnen doen.

(9)

In het belang van de rechtszekerheid, en om te zorgen voor een soepele overgang van de regeling in het kader van Verordening (EG) nr. 2200/96 naar die in het kader van Verordening (EG) nr. 1182/2007, moet worden verduidelijkt dat de steunpercentages ongewijzigd moeten blijven voor erkenningsprogramma's die op grond van Verordening (EG) nr. 2200/96 zijn aanvaard en die op grond van artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 aanvaard blijven voor producentengroeperingen in andere lidstaten dan die welke op of na 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, en die zich niet bevinden in de ultraperifere regio's van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag of op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van 18 september 2006 houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (5), alsmede voor producentengroeperingen waarvoor artikel 14, lid 7, van Verordening (EG) nr. 2200/96 van toepassing was.

(10)

In het belang van de rechtszekerheid en om verworven rechten te beschermen, moet worden verduidelijkt dat betalingen van de communautaire ophoudvergoeding en de daarmee samenhangende controles, die betrekking hebben op in 2007 uit de markt genomen goederen maar op 31 december 2007 nog niet waren verricht, niettemin na die datum mogen worden verricht overeenkomstig de regels die op die datum golden.

(11)

In het belang van de rechtszekerheid en ter bescherming van de rechtmatige verwachtingen, moet worden verduidelijkt dat, voor steunaanvragen in het kader van in 2007 ten uitvoer gelegde operationele programma's, in verband met handelingen of nalatigheden in die periode geen sancties mogen worden toegepast die strenger zijn dan die op grond van de destijds geldende wetgeving.

(12)

Verordening (EG) nr. 1580/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

Met het oog op de moeilijkheden die de lidstaten ondervinden om zich voor in 2007 en 2008 uitgevoerde operationele programma's aan te passen aan de bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 vastgestelde nieuwe regels inzake nationale financiële steun, moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld om af te kunnen wijken van de in artikel 94 van die verordening vastgestelde datums.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1580/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 67, lid 2, onder c), wordt vervangen door:

„c)

het bedrag van het actiefonds met ten hoogste 25 % van het oorspronkelijk goedgekeurde bedrag te verhogen of met een door de lidstaten vast te stellen percentage te verlagen, op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan de algemene doelen van het operationele programma. In het geval van fusies van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 31, lid 1, alsmede ingeval van toepassing van artikel 94 bis, kunnen de lidstaten dit percentage verhogen.”.

2.

Artikel 82, lid 2, onder d), wordt vervangen door:

„d)

de afstand tussen de plaats waar de producten uit de markt zijn genomen, en de plaats van levering.”.

3.

Artikel 94, lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:

„Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar vragen de lidstaten toestemming aan de Commissie om op grond van artikel 11, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 nationale financiële steun te verlenen voor tijdens dat kalenderjaar uit te voeren operationele programma's.”.

4.

Na artikel 94 wordt het volgende artikel 94 bis ingevoegd:

„Artikel 94 bis

Wijziging van het operationele programma

Een producentenorganisatie die nationale financiële steun wil aanvragen moet zo nodig zijn operationele programma wijzigen overeenkomstig artikel 67.”.

5.

In artikel 97, wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Vóór 1 januari van het tweede jaar na het jaar van uitvoering van het operationele programma verzoeken de lidstaten de Gemeenschap om vergoeding van de goedgekeurde nationale financiële steun die daadwerkelijk aan de producentenorganisaties is betaald.

Dit verzoek gaat vergezeld van bewijsstukken waaruit blijkt dat tijdens drie van de voorafgaande vier jaren aan de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 vastgestelde voorwaarden is voldaan, alsmede van gegevens over de betrokken producentenorganisaties, het daadwerkelijk betaalde steunbedrag en een beschrijving van het actiefonds, met aparte vermelding van het totale bedrag en van de bijdragen van de Gemeenschap, de lidstaat (nationale financiële steun) en de producentenorganisaties en hun leden.”.

6.

Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt de vierde alinea vervangen door:

„De lidstaten mogen na de in artikel 71 vastgestelde termijn betalingen verrichten, indien dat voor de toepassing van dit lid noodzakelijk is. Deze latere betalingen mogen echter in geen geval plaatsvinden ná 15 oktober van het tweede jaar volgende op het jaar van uitvoering van het programma.”.

b)

in lid 3 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

„De lidstaten mogen na de in artikel 71 vastgestelde termijn betalingen verrichten, indien dat voor de toepassing van dit lid noodzakelijk is. Deze latere betalingen mogen echter in geen geval plaatsvinden ná 15 oktober van het tweede jaar volgende op het jaar van uitvoering van het programma.”.

7.

Artikel 122, onder b), tweede alinea, tweede volzin, wordt geschrapt.

8.

Aan artikel 152 worden de volgende leden toegevoegd:

„4.   In afwijking van artikel 47, lid 2, van deze verordening mogen producentengroeperingen die erkenningsprogramma's uitvoeren waarop artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 van toepassing is en die niet in halfjaarperioden zijn onderverdeeld, steunaanvragen indienen voor halfjaarperioden. Dergelijke aanvragen mogen alleen halfjaarperioden betreffen die overeenkomen met delen van het jaar die vóór 2008 zijn begonnen.

5.   In afwijking van artikel 96 wordt, voor in 2007 uitgevoerde operationele programma's, aanvullende financiële steun aan de actiefondsen gefinancierd door het ELGF voor 50 % van de financiële steun die aan de producentenorganisatie wordt verleend.

6.   Erkenningsprogramma's die op grond van Verordening (EG) nr. 2200/96 zijn aanvaard en die op grond van artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 aanvaard blijven voor producentengroeperingen in andere lidstaten dan die welke op of na 1 mei 2004 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, en die zich niet bevinden in de ultraperifere regio's van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag of op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1405/2006, worden gefinancierd met de in artikel 7, lid 5, onder b), van Verordening (EG) nr. 1182/2007 vastgestelde percentages.

Erkenningsprogramma's die op grond van Verordening (EG) nr. 2200/96 zijn aanvaard, waarvoor artikel 14, lid 7, van die verordening van toepassing was en die op grond van artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1182/2007 aanvaard blijven, worden gefinancierd met de in artikel 7, lid 5, onder a), van Verordening (EG) nr. 1182/2007 vastgestelde percentages.

7.   Betalingen van de communautaire ophoudvergoeding en de daarmee samenhangende controles, die betrekking hebben op 2007 uit de markt genomen goederen maar die op 31 december 2007 nog niet waren verricht, mogen niettemin na die datum worden verricht overeenkomstig het bepaalde in titel IV van Verordening (EG) nr. 2200/96, in de op die datum geldende versie.

8.   Wanneer, voor steunaanvragen in het kader van in 2007 of daarvóór ten uitvoer gelegde operationele programma's en in verband met handelingen of nalatigheden in die periode, op grond van titel III, hoofdstuk V, afdeling 3, een sanctie moet worden toegepast, maar op grond van de destijds geldende wetgeving een minder strenge of helemaal geen sanctie van toepassing zou zijn geweest, dan is de minst strenge sanctie, of eventueel zelfs geen sanctie, van toepassing.”.

Artikel 2

In afwijking van artikel 94 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 vragen de lidstaten voor de in 2007 en 2008 uitgevoerde operationele programma's vóór 1 juli 2008 toestemming aan de Commissie om nationale financiële steun te verlenen op grond van artikel 11, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1182/2007.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 273 van 17.10.2007, blz. 1.

(2)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 498/2008 (PB L 146 van 5.6.2008, blz. 7).

(3)  PB L 81 van 21.3.2001, blz. 20.

(4)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(5)  PB L 265 van 26.9.2006, blz. 1.


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/28


VERORDENING (EG) Nr. 591/2008 VAN DE COMMISSIE

van 23 juni 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 712/2007 met betrekking tot de opening van permanente openbare inschrijvingen voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 43 juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 712/2007 van de Commissie (2) zijn permanente openbare inschrijvingen geopend voor de verkoop op de markt van de Gemeenschap van graan dat in het bezit is van de interventiebureaus van de lidstaten. De uiterste datum voor de indiening van de biedingen voor de laatste deelinschrijving is vastgesteld op 25 juni 2008.

(2)

Om erop toe te zien dat zowel de veehouders als de diervoederindustrie zich bij het begin van het verkoopseizoen 2008/2009 tegen concurrerende prijzen kunnen bevoorraden, moeten de granen uit de voorraden van het Hongaarse interventiebureau, het enige dat op dit ogenblik nog voorraden heeft, verder beschikbaar blijven op de graanmarkt en moet, met inachtneming van de geplande vergaderingen van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, worden bepaald op welke dagen en data de biedingen door de marktdeelnemers kunnen worden ingediend.

(3)

Verordening (EG) nr. 712/2007 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 712/2007 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In de periode na 1 juli 2008 verstrijkt de termijn voor het indienen van biedingen voor de deelinschrijvingen telkens op woensdag om 13.00 uur (plaatselijke tijd Brussel), en wel op 9 juli 2008, 23 juli 2008, 6 augustus 2008, 27 augustus 2008 en 10 september 2008.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 61).

(2)  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 58/2008 (PB L 22 van 25.1.2008, blz. 3).


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/29


BESLUIT VAN DE RAAD

van 23 juni 2008

houdende uitvoering van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 423/2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran

(2008/475/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 423/2007 van de Raad van 19 april 2007 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (1), en met name op artikel 15, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 19 april 2007 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 423/2007 aangenomen betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran. Artikel 15, lid 2, van die verordening bepaalt dat de Raad de in artikel 7, lid 2, van die verordening bedoelde lijst van personen, groepen en entiteiten vaststelt, evalueert en wijzigt.

(2)

De Raad heeft bepaald dat bepaalde andere personen, groepen en entiteiten aan de in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 423/2007 gestelde voorwaarden voldoen en dat zij derhalve op de genoemde individuele en specifieke gronden moeten worden opgenomen in bijlage V van die verordening,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage V van Verordening (EG) nr. 423/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 103 van 20.4.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 219/2008 (PB L 68 van 12.3.2008, blz. 5).


BIJLAGE

„BIJLAGE V

A.   Natuurlijke personen

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

Reza AGHAZADEH

Geboren: 15.3.1949 Paspoortnr.: S4409483 geldig 26.4.2000 – 27.4.2010 Plaats van afgifte: Teheran, Nr. diplomatiek paspoort: D9001950, afgegeven op 22.1.2008, geldig t/m 21.1.2013, Geboren te Khoy

Directeur Atomic Energy Organisation of Iran (AEOI). AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

24.4.2007

2.

IRGC-Brigadegeneraal Javad DARVISH-VAND

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor Inspectie. Verantwoordelijk voor alle MODAFL-faciliteiten en installaties

24.6.2008

3.

IRGC-Brigadegeneraal Seyyed Mahdi FARAHI

 

Directeur Defence Industries Organisation (DIO), die wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

24.6.2008

4.

Dr. Hoseyn (Hossein) FAQIHIAN

Address van NFPC: AEOI-NFPD, P.O.Box: 11365-8486, Teheran, Iran

Plaatsvervangend Directeur-Generaal Nuclear Fuel Production and Procurement Company (NFPC), onderdeel van AEOI. AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006). NFPC is betrokken bij verrijkingsgerelateerde activiteiten die Iran op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad moet opschorten.

24.4.2007

5.

Ingenieur Mojtaba HAERI

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor industrie. Supervisie over AIO en DIO

24.6.2008

6.

IRGC-Brigadegeneraal Ali HOSEYNITASH

 

Directeur Algemene Afdeling van de Hoge Nationale Veiligheidsraad en betrokken bij beleidsontwikkeling inzake het nucleaire vraagstuk

24.6.2008

7.

Mohammad Ali JAFARI, IRGC

 

Bekleedt een commandopost in de IRGC

24.6.2008

8.

Mahmood JANNATIAN

 

Plaatsvervangend Directeur van de Atomic Energy Organisation of Iran

24.6.2008

9.

Said Esmail KHALILIPOUR

Geboren op 24.11.1945 te Langroud

Plaatsvervangend Directeur AEOI. AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

24.4.2007

10.

Ali Reza KHANCHI

Adres van NRC: AEOI-NRC P.O.Box: 11365-8486 Teheran, Iran; Fax: (+9821) 8021412

Directeur Teheran Nuclear Research Center van AEOI. IAEA wil opheldering van Iran over plutoniumscheidingsexperimenten in TNRC, incl. over de aanwezigheid van deeltjes hoogverrijkt uranium in het milieu, aangetroffen in monsters genomen op de Karaj Waste Storage Facility, waar zich containers bevinden met verarmde uraniumdoelen die gebruikt zijn bij dergelijke experimenten. AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

24.4.2007

11.

MAHMUDZADEH

 

Directeur Iran Electronic Industries

24.6.2008

12.

Brigadegeneraal Beik MOHAMMADLU

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor Bevoorrading en Logistiek

24.6.2008

13.

Anis NACCACHE

 

Bestuurder Barzagani Tejarat Tavanmad Saccal Companies; deze onderneming heeft getracht gevoelige goederen te verwerven ten gunste van entiteiten die in Resolutie 1737 worden vermeld

24.6.2008

14.

Brigadegeneraal Mohammad NADERI

 

Directeur Aerospace Industries Organisation (AIO), AIO is betrokken bij gevoelige programma's van Iran

24.6.2008

15.

IRGC-Brigadegeneraal Mostafa Mohammad NAJJAR

 

Minister van MODAFL, belast met alle militaire programma's, incl. programma's voor ballistische raketten.

24.6.2008

16.

Dr. Javad RAHIQI

Geboren op 21.4.1954 te Mashad

Directeur Nuclear Technology Centre van AEOI in Isfahan; dit superviseert de uraniumconversiefaciliteit van Isfahan. Iran moet alle verrijkingsgerelateerde activiteiten op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad opschorten, incl. uraniumconversiewerkzaamheden. AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

24.4.2007

17.

Mohammad SHAF Viceadmiraal I’I RUDSARI

 

Plaatsvervangend minister van MODAFL voor coördinatie

24.6.2008

18.

IRGC-Brigadegeneraal Ali SHAMSHIRI

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor contra-inlichtingen, belast met beveiliging MODAFL-personeel en -installaties

24.6.2008

19.

Abdollah SOLAT SANA

 

Directeur Uranium Conversion Facility (UCF) in Isfahan. Deze faciliteit produceert het uitgangsmateriaal (UF6) voor de verrijkingsfaciliteiten in Natanz. Op 27 augustus 2006 heeft Solat Sana van President Ahmadinejad een speciale onderscheiding voor zijn rol gekregen.

24.4.2007

20.

IRGC-Brigadegeneraal Ahmad VAHIDI

 

Plaatsvervangend Directeur MODAFL

24.6.2008


B.   Rechtspersonen, entiteiten en lichamen

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

Aerospace Industries Organisation, AIO

AIO, 28 Shian 5, Lavizan, Teheran

AIO superviseert Irans productie van raketten, incl. Shahid Hemmat Industrial Group, Shahid Bagheri Industrial Group en Fajr Industrial Group, alle drie vermeld in UNSCR 1737 (2006). De Directeur van AIO en twee andere hoge functionarissen worden ook vermeld in UNSCR 1737 (2006)

24.4.2007

2.

Armament Industries

Pasdaran Av., P.O. Box 19585/777, Teheran

Filiaal van DIO (Defence Industries Organisation).

24.4.2007

3.

Armed Forces Geographical Organisation

 

Verstrekt vermoedelijk geospatiale gegevens ten behoeve van het programma voor ballistische raketten

24.6.2008

4.

Bank Melli, Melli Bank Iran en alle dochterondernemingen en filialen, waaronder:

Ferdowsi Avenue, P.O. Box 11365-171, Teheran

Verleent financiële ondersteuning (of tracht die te verlenen) aan ondernemingen die betrokken zijn bij, of goederen aankopen voor, Irans nucleaire programma's en raketprogramma's (AIO, SHIG, SBIG, AEOI, Novin Energy Company, Mesbah Energy Company, Kalaye Electric Company en DIO). Bank Melli vervult een faciliterende rol bij de gevoelige activiteiten van Iran. Zij heeft tal van aankopen van gevoelige materialen voor de Iraanse nucleaire en raketprogramma's gefaciliteerd. Zij heeft verscheidende financiële diensten verricht namens entiteiten die bij Irans nucleaire en raketindustrieën zijn betrokken, waaronder het openen van kredietbrieven en het aanhouden van rekeningen. Veel van bovengenoemde ondernemingen worden vermeld in de UNSC-Resoluties 1737 en 1747.

24.6.2008

a)

Melli Bank plc

London Wall, 11th floor, London EC2Y 5EA, Verenigd Koninkrijk

b)

Bank Melli Iran Zao

Nr. 9/1, Ulitsa Masjkova, Moskou, 130064, Rusland

5.

Defence Technology and Science Research Centre (DTSRC) – ook bekend als Educational Research Institute / Moassese Amozeh Va Tahgiaghati (ERI/MAVT Co.)

Pasdaran Av., P.O. Box 19585/777, Teheran

Belast met O&Q Filiaal van DIO. DTSRC doet groot deel van aankopen voor DIO.

24.4.2007

6.

Iran Electronic Industries

P.O. Box 18575-365, Teheran, Iran

Dochteronderneming, volledig in eigendom van MODAFL (en bijgevolg zusterorganisatie van AIO, AvIO en DIO). Vervaardigt elektronische componenten voor Iraanse wapensystemen.

24.6.2008

7.

IRGC-luchtmacht

 

Beheert Irans waaier van raketten voor de korte- en de middellange afstand. Directeur van de IRGC-luchtmacht, wordt vermeld in UNSCR 1737.

24.6.2008

8.

Khatem-ol Anbiya Organisatie van de bouwsector

Nummer 221, North Falamak-Zarafshan Intersection, 4th Phase, Shahkrak-E-Ghods, Teheran 14678, Iran

Bedrijvengroep van de IRGC. Gebruikt middelen van de IRGC in de bouwsector; treedt op als belangrijkste aannemer in grote projecten, waaronder tunnelbouw; steunt vermoedelijk het Iraanse programma voor ballistische raketten en het nucleaire programma.

24.6.2008

9.

Malek Ashtar University

 

Verbonden aan het ministerie van Defensie, heeft in 2003, in nauwe samenwerking met de AIO, een opleiding betreffende raketten opgezet.

24.6.2008

10.

Marine Industries

Pasdaran Av., PO Box 19585/777, Teheran

Filiaal van DIO.

24.4.2007

11.

Mechanic Industries Group

 

Heeft deelgenomen aan de productie van onderdelen voor het ballistisch programma.

24.6.2008

12.

Ministry of Defence and Armed Forces Logistics (MODAFL)

West side of Dabestan Street, Abbas Abad District, Teheran

Verantwoordelijk voor defensieonderzoek en de ontwikkelings- en productieprogramma's in Iran, waaronder ondersteuning van raket- en nucleaire programma's.

24.6.2008

13.

Ministry of Defence Logistics Export (MODLEX)

P. O. Box 16315-189, Teheran, Iran

Uitvoerafdeling van MODAFL, en het agentschap dat gebruikt wordt voor de uitvoer van afgewerkte wapens bij interstatelijke transacties. Krachtens VN-resolutie 1747 (2007) mag MODLEX geen handel drijven.

24.6.2008

14.

3M Mizan Machinery Manufacturing

 

Dekmantelbedrijf van AIO, dat deelneemt aan aankopen op ballistisch gebied.

24.6.2008

15.

Nuclear Fuel Production and Procurement Company (NFPC)

AEOI-NFPD, P.O.Box: 11365-8486, Teheran / Iran

Nuclear Fuel Production Division (NFPD) van AEOI doet onderzoek en ontwikkeling i.v.m. de nucleaire brandstofcyclus, incl. uraniumexploratie, winning, fijnmalen, conversie en kernafvalbeheer. NFPC is opvolger van NFPD, dochtervennootschap onder AEOI die leiding heeft bij onderzoek en ontwikkeling i.v.m. nucleaire brandstofcyclus, waaronder conversie en verrijking.

24.4.2007

16.

Parchin Chemical Industries

 

Heeft voor het ballistisch programma van Iran werkzaamheden verricht op het gebied van voortstuwingstechnieken.

24.6.2008

17.

Special Industries Group

Pasdaran Av., PO Box 19585/777, Teheran

Filiaal van DIO.

24.4.2007

18.

State Purchasing Organisation (SPO)

 

SPO lijkt invoer van afgewerkte wapens te faciliteren. Lijkt filiaal te zijn van MODAFL

24.6.2008”


Commissie

24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/34


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

tot wijziging van Beschikking 2008/185/EG teneinde de Franse departementen Côtes-d'Armor, Finistère, Ille-et-Vilaine, Morbihan en Nord, op te nemen in de lijst van regio's die vrij zijn van de ziekte van Aujeszky

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2387)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/476/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (1), en met name op artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 64/432/EEG stelt voorschriften vast voor het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde dieren. Artikel 9 van die richtlijn bepaalt dat bindende nationale programma's voor bepaalde besmettelijke ziekten, waaronder de ziekte van Aujeszky, ter goedkeuring aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Bovendien wordt in artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG bepaald dat de lidstaten de Commissie in het bezit moeten stellen van bewijsstukken betreffende de status van die ziekten op hun grondgebied.

(2)

Bijlage I bij Beschikking 2008/185/EG van de Commissie van 21 februari 2008 betreffende aanvullende garanties ten aanzien van de ziekte van Aujeszky voor het intracommunautaire handelsverkeer van varkens en criteria voor de over deze ziekte te verstrekken gegevens (2) bevat een lijst van lidstaten of regio's daarvan die vrij zijn van de ziekte van Aujeszky en waar vaccinatie niet is toegestaan. Bijlage II bij Beschikking 2008/185/EG bevat een lijst van lidstaten of regio's daarvan waar programma's ter bestrijding van die ziekte ten uitvoer worden gelegd.

(3)

In Frankrijk wordt al verscheidene jaren een programma voor de uitroeiing van de ziekte van Aujeszky uitgevoerd en de departementen Côtes-d'Armor, Finistère, Ille-et-Vilaine, Morbihan en Nord zijn regio's waar een goedgekeurd programma ter bestrijding van de ziekte van Aujeszky ten uitvoer wordt gelegd.

(4)

Frankrijk heeft bij de Commissie de nodige bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat de departementen Côtes-d'Armor, Finistère, Ille-et-Vilaine, Morbihan en Nord vrij zijn van de ziekte van Aujeszky en dat de ziekte in die departementen is uitgeroeid.

(5)

De Commissie heeft de door Frankrijk ingediende bewijsstukken onderzocht en heeft vastgesteld dat zij voldoen aan artikel 10, lid 1, van Richtlijn 64/432/EEG. Dienovereenkomstig moeten die departementen worden opgenomen in de lijst in bijlage I bij Beschikking 2008/185/EG.

(6)

Beschikking 2008/185/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlagen I en II bij Beschikking 2008/185/EG worden vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/729/EG van de Commissie (PB L 294 van 13.11.2007, blz. 26).

(2)  PB L 59 van 4.3.2008, blz. 19.


BIJLAGE

BIJLAGE I

Lidstaten of regio's daarvan die vrij zijn van de ziekte van Aujeszky en waar vaccinatie niet is toegestaan

ISO-code

Lidstaat

Regio's

CZ

Tsjechië

Alle regio's

DK

Denemarken

Alle regio's

DE

Duitsland

Alle regio's

FR

Frankrijk

De departementen Ain, Aisne, Allier, Alpes-de-Haute-Provence, Alpes-Maritimes, Ardèche, Ardennes, Ariège, Aube, Aude, Aveyron, Bas-Rhin, Bouches-du-Rhône, Calvados, Cantal, Charente, Charente-Maritime, Cher, Corrèze, Côte-d'Or, Côtes-d'Armor, Creuse, Deux-Sèvres, Dordogne, Doubs, Drôme, Essonne, Eure, Eure-et-Loir, Finistère, Gard, Gers, Gironde, Hautes-Alpes, Hauts-de-Seine, Haute-Garonne, Haute-Loire, Haute-Marne, Hautes-Pyrénées, Haut-Rhin, Haute-Saône, Haute-Savoie, Haute-Vienne, Hérault, Ille-et-Vilaine, Indre, Indre-et-Loire, Isère, Jura, Landes, Loire, Loire-Atlantique, Loir-et-Cher, Loiret, Lot, Lot-et-Garonne, Lozère, Maine-et-Loire, Manche, Marne, Mayenne, Meurthe-et-Moselle, Meuse, Morbihan, Moselle, Nièvre, Nord, Oise, Orne, Paris, Pas-de-Calais, Pyrénées-Atlantiques, Pyrénées-Orientales, Puy-de-Dôme, Réunion, Rhône, Sarthe, Saône-et-Loire, Savoie, Seine-et-Marne, Seine-Maritime, Seine-Saint-Denis, Somme, Tarn, Tarn-et-Garonne, Territoire de Belfort, Val-de-Marne, Val-d'Oise, Var, Vaucluse, Vendée, Vienne, Vosges, Yonne en Yvelines

CY

Cyprus

Het hele grondgebied

LU

Luxemburg

Alle regio's

AT

Oostenrijk

Het hele grondgebied

SK

Slowakije

Alle regio's

FI

Finland

Alle regio's

SE

Zweden

Alle regio's

UK

Verenigd Koninkrijk

Alle regio's in Engeland, Schotland en Wales

BIJLAGE II

Lidstaten of regio's daarvan waar goedgekeurde programma's ter bestrijding van de ziekte van Aujeszky ten uitvoer worden gelegd

ISO-code

Lidstaat

Regio's

BE

België

Het hele grondgebied

ES

Spanje

Het grondgebied van de autonome gemeenschappen Galicia, País Vasco, Asturias, Cantabria, Navarra en La Rioja

Het grondgebied van de provincies León, Zamora, Palencia, Burgos, Valladolid en Ávila in de autonome gemeenschap Castilla y León

Het grondgebied van de provincie Las Palmas op de Canarische Eilanden

IT

Italië

De provincie Bolzano

NL

Nederland

Het hele grondgebied


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/37


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 juni 2008

betreffende de harmonisering van de 2 500-2 690 MHz-frequentieband voor terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2625)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/477/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft zich in haar mededeling over „Snelle toegang tot het spectrum voor draadloze elektronische communicatiediensten door meer flexibiliteit” (2), die zich onder meer richt op de 2 500-2 690 MHz-band, voorstander getoond van een meer flexibel spectrumgebruik. De lidstaten onderstreepten in het advies van de Beleidsgroep Radiospectrum (BGR) over het draadlozetoegangsbeleid voor elektronische communicatie (Wireless Access Policy for Electronic Communications Services — WAPECS) van 23 november 2005 het belang van technologische en dienstenneutraliteit als belangrijke beleidsdoelstellingen met het oog op een meer flexibel spectrumgebruik. Deze beleidsdoelstellingen moeten volgens dit advies bovendien niet abrupt maar geleidelijk worden ingevoerd om verstoring van de markt te voorkomen.

(2)

De toewijzing van de 2 500-2 690 MHz-band voor systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen, is een belangrijk element met het oog op de convergentie van de mobiele, vaste en omroepsectoren en betekent technische innovatie. Bij de diensten die in deze frequentieband worden verschaft, zou de toegang van eindgebruikers tot breedbandcommunicatie voorop moeten staan.

(3)

Verwacht wordt dat draadlozebreedbanddiensten voor elektronische communicatie waarvoor de 2 500-2 690 MHz-band is bestemd, grotendeels pan-Europees zullen zijn in die zin dat gebruikers van dergelijke diensten voor elektronische communicatie in een lidstaat ook toegang zouden kunnen krijgen tot gelijkwaardige diensten in andere lidstaten.

(4)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Beschikking nr. 676/2002/EG heeft de Commissie de Europese Conferentie van PTT-administraties (hierna de „CEPT” genoemd) op 5 juli 2006 een mandaat verstrekt om technische voorwaarden te formuleren die zo min mogelijk beperkend zijn voor frequentiebanden welke in de context van WAPECS (Wireless Access Policy for Electronic Communications Services) worden gebruikt.

(5)

In antwoord op het mandaat heeft de CEPT een verslag opgesteld (CEPT-verslag nr. 19) over de minst beperkende technische voorwaarden voor frequentiebanden in de context van WAPECS. Dit verslag omvat technische voorwaarden en richtsnoeren voor de toepassing van de minst beperkende voorwaarden voor basis- en eindstations die actief zijn in de 2 500-2 690 MHz-band die het risico van schadelijke interferentie in goede banen kunnen leiden zowel binnen als buiten het nationale grondgebied, zonder dat gebruik wordt gemaakt van bijzondere technologie, uitgaande van geoptimaliseerde parameters voor het meest waarschijnlijke gebruik van de band.

(6)

In overeenstemming met CEPT-verslag nr. 19 wordt in deze beschikking het begrip Block Edge Masks (BEM) ingevoerd. Dit zijn technische parameters die van toepasssing zijn op het volledige blokspectrum van een specifieke gebruiker, ongeacht het aantal kanalen dat wordt bestreken door de technologie waarvoor de gebruiker heeft gekozen. Het is de bedoeling dat deze maskers deel uitmaken van de toelatingsregeling voor het gebruik van spectrum. Zij bestrijken zowel emissies binnen het blok als emissies daarbuiten. Het betreft hier regelgevende voorschriften die erop gericht zijn het risico van schadelijke interferentie tussen aangrenzende netwerken in goede banen te leiden, die geen afbreuk doen aan de beperkingen die zijn vastgesteld in de normen voor apparatuur op grond van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (de R&TTE-richtlijn) (3).

(7)

Bij het toewijzen en ter beschikking stellen van de 2 500-2 690 MHz-band in overeenstemming met de resultaten van het mandaat aan de CEPT wordt er rekening mee gehouden dat er andere bestaande toepassingen zijn in deze banden. Passende criteria om samen met bepaalde systemen gebruik te maken van dezelfde frequentiebanden werden ontwikkeld in het verslag van het Comité voor elektronische communicatie (ECC) nr. 45. Voor andere systemen en diensten kunnen passende criteria om gebruik te maken van dezelfde frequentiebanden worden gebaseerd op nationale overwegingen.

(8)

Met het oog op de compatibiliteit is een scheiding van 5 MHz nodig tussen de randen van spectrumblokken die worden gebruikt voor onbeperkte exploitatie van TDD-(time division duplex) en FDD-(frequency division duplex) technologie of in het geval van twee ongesynchroniseerde netwerken voor exploitatie van TDD-technologie. Een dergelijke scheiding kan tot stand worden gebracht door deze 5 MHz-blokken ongebruikt te laten en als scheidingsband (guard blocks) te laten fungeren; of door gebruik toe te staan dat voldoet aan de parameters van beperkt BEM wanneer dit in een frequentieband is die grenst aan een FDD-blok (uplink) of tussen twee TDD-blokken; of door middel van gebruik dat conform is aan parameters van hetzij beperkte hetzij onbeperkte BEM's wanneer deze grenzen aan een FDD-blok (downlink). Elk gebruik van een 5 MHz guard block is onderworpen aan een groter riscio van interferentie.

(9)

De resultaten van het mandaat aan de CEPT zouden zo snel mogelijk in de Gemeenschap moeten worden toegepast en door de lidstaten moeten worden uitgevoerd gezien de vraag die werd vastgesteld in studies op Europees en wereldniveau op de markt naar de invoering van terrestrische-elektronischecommunicatiediensten die breedbandtoegang verlenen.

(10)

De harmonisatie krachtens deze beschikking sluit niet uit dat een lidstaat, wanneer daar redenen voor zijn, overgangsperioden of regelingen voor gedeeld spectrumgebruik krachtens artikel 4, lid 5, van de Radiospectrumbeschikking kan toepassen.

(11)

Om ook op langere termijn te zorgen voor een doelmatig gebruik van de 2 500-2 690 MHz-band, moeten de autoriteiten doorgaan met studies die kunnen bijdragen tot een grotere efficiëntie en een meer innovatief gebruik. Met dergelijke studies moet ook rekening worden gehouden bij een herziening van deze beschikking.

(12)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Deze beschikking beoogt de voorwaarden te harmoniseren voor de beschikbaarheid en het doelmatig gebruik van de 2 500-2 690 MHz-band voor terrestrische systemen die elektronischecommunciatiediensten kunnen verschaffen in de Gemeenschap.

Artikel 2

1.   Uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze beschikking zorgen de lidstaten voor de toewijzing en vervolgens voor de beschikbaarstelling, op niet-exclusieve basis, van de 2 500-2 690 MHz-band aan terrestrische elektronischecommunicatienetwerken, in overeenstemming met de in de bijlage bij deze beschikking vermelde parameters.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten verzoeken om een overgangsperiode die een regeling kan inhouden voor gedeeld spectrumgebruik, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Beschikking nr. 676/2002/EG.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 vermelde systemen passende bescherming bieden aan systemen in aangrenzende banden.

Artikel 3

De lidstaten houden nauwlettend toezicht op het gebruik van de 2 500-2 690 MHz-band en delen hun bevindingen aan de Commissie mee, zodat de beschikking periodiek en tijdig kan worden getoetst.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 13 juni 2008.

Voor de Commissie

Viviane REDING

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  COM(2007) 50.

(3)  PB L 91 van 7.4.1999, blz. 10. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE

IN ARTIKEL 2 BEDOELDE PARAMETERS

De volgende technische parameters, ook wel Block Edge Mask (BEM) genoemd, worden toegepast als een wezenlijk onderdeel van de voorwaarden die nodig zijn om te kunnen zorgen voor co-existentie wanneer er geen bilaterale of multilaterale overeenkomsten zijn tussen aangrenzende netwerken, zonder minder strikte technische parameters uit te sluiten die exploitanten van dergelijke netwerken overeen kunnen komen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat exploitanten van netwerken vrij bilaterale of multilaterale overeenkomsten kunnen sluiten om minder strikte technische parameters te ontwikkelen en, indien de betrokken partijen deze overeenkomsten hebben gesloten, minder strikte technische parameters toe te passen.

Apparatuur die wordt gebruikt in deze band kan ook gebruikmaken van andere e.i.r.p.-grenswaarden (equivalent isotroop uitgestraald vermogen) dan die welke hieronder zijn vermeld mits geschikte onderdrukkingstechnieken worden toegepast in overeenstemming met Richtlijn 1999/5/EG die ten minste een gelijkwaardig niveau van bescherming bieden als wordt geboden door deze technische parameters.

A.   Algemene parameters

1)

De toegewezen blokken dienen een veelvoud te zijn van 5,0 MHz.

2)

Binnen de 2 500-2 690 MHz-band dient de duplexafstand voor exploitatie van FDD-technologie 120 MHz te bedragen met eindstationtransmissie (uplink) in het lagere gedeelte van de band beginnend bij 2 500 MHz (tot maximaal 2 570 MHz) en een basisstationtransmissie (downlink) in het hogere gedeelte van de band beginnend bij 2 620 MHz.

3)

De 2 570-2 620 MHz-subband kan door TDD worden gebruikt of door andere gebruikstechnologieën die overeenkomen met de BEM's in deze bijlage. Buiten de 2 570-2 620 MHz-subband kan een besluit om dergelijk gebruik toe te staan op nationaal niveau worden genomen en dit gebruik dient in gelijke delen te worden verdeeld over zowel het hogere gedeelte van de band beginnend bij 2 690 MHz (in neerwaartse richting) als het lagere gedeelte van de band beginnend bij 2 570 MHz (in opwaartse richting).

B.   Onbeperkte BEM voor basisstations

Om de BEM te bepalen voor onbeperkt spectrumblok moeten de tabellen 1, 2 en 3 zodanig worden gecombineerd dat de grenswaarde voor elke frequentie wordt gevormd door de hogere waarde van de basiseisen en de specifieke blokeisen.

Tabel 1

Basiseisen — Basisstation buiten het blok e.i.r.p. BEM

Frequentiebereik waarin emissies buiten het blok worden ontvangen

Maximale gemiddelde e.i.r.p

(geïntegreerd over een bandbreedte van 1 MHz)

Aan FDD downlink toegewezen frequenties en +/- 5 MHz buiten het bereik van frequentieblokken die zijn toegewezen aan de FDD downlink

+ 4 dBm/MHz

Frequenties in de 2 500-2 690 MHz-band die niet onder de hierboven vermelde definitie vallen

– 45 dBm/MHz


Tabel 2

Specifieke blokeisen — Basisstation binnen het blok e.i.r.p. BEM

Maximale e.i.r.p. binnen het blok

+ 61 dBm/5 MHz

NB: De lidstaten kunnen deze grenswaarde verhogen tot 68 dBm/5 MHz voor specifieke toepassingen bijvoorbeeld in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid mits dit het risico van ontvangstblokkering bij het eindstation niet sterk verhoogt.


Tabel 3

Specifieke blokeisen — Basisstation buiten het blok e.i.r.p. BEM

Afwijking van de relevante blokrand

Maximale gemiddelde e.i.r.p.

Begin van de band (2 500 MHz) tot -5 MHz (lagere rand)

Niveauvereiste voor de basislijn

– 5,0 tot – 1,0 MHz (lagere rand)

+ 4 dBm/MHz

– 1,0 tot – 0,2 MHz (lagere rand)

+ 3 + 15(ΔF + 0,2) dBm/30 kHz

– 0,2 tot 0,0 MHz (lagere rand)

+ 3 dBm/30 kHz

0,0 tot + 0,2 MHz (bovenrand)

+ 3 dBm/30 kHz

+ 0,2 tot + 1,0 MHz (bovenrand)

+ 3-15(ΔF – 0,2) dBm/30 kHz

+ 1,0 tot + 5,0 MHz (bovenrand)

+ 4 dBm/MHz

+5,0 MHz (bovenrand) tot het eind van de band (2 690 MHz)

Niveauvereiste voor de basislijn

waarbij ΔF de frequentieafwijking is van de relevante blokrand (in MHz).

C.   BEPERKTE BEM VOOR BASISSTATIONS

De BEM voor een beperkt spectrumblok komt tot stand door de tabellen 1 en 4 zodanig te combineren dat de grenswaarde voor elke frequentie wordt gevormd door de hogere waarde van de basiseisen en de specfieke blokeisen.

Tabel 4

Specifieke blokeisen — Basisstation e.i.r.p. binnen het blok BEM voor beperkt blok

Maximale e.i.r.p. binnen het blok

+ 25 dBm/5 MHz

D.   BEPERKTE BEM VOOR BASISSTATIONS MET BEPERKINGEN VOOR PLAATSING VAN ANTENNES

Wanneer antennes binnen worden geplaatst of wanneer de antennehoogte onder een bepaalde hoogte is, kan een lidstaat alternatieve parameters hanteren in overeenstemming met tabel 5, mits tabel 1 van toepassing is op geografische grenzen met andere lidstaten en tabel 4 in het gehele land geldig is.

Tabel 5

Specifieke blokeisen — Basisstation buiten het blok e.i.r.p. BEM voor beperkt blok met aanvullende beperkingen voor antenneplaatsing

Afwijking van de relevante blokrand

Maximale gemiddelde e.i.r.p.

Begin van de band (2 500 MHz) tot -5 MHz (lagere rand)

– 22 dBm/MHz

– 5,0 tot – 1,0 MHz (lagere rand)

– 18 dBm/MHz

– 1,0 tot – 0,2 MHz (lagere rand)

– 19 + 15(ΔF + 0,2) dBm/30 kHz

– 0,2 tot 0,0 MHz (bovenrand)

– 19 dBm/30 kHz

0,0 tot + 0,2 MHz (bovenrand)

– 19 dBm/30 kHz

+ 0,2 tot + 1,0 MHz (bovenrand)

– 19-15(ΔF – 0,2) dBm/30 kHz

+ 1,0 tot + 5,0 MHz (bovenrand)

– 18 dBm/MHz

+ 5,0 MHz (bovernrand) tot eind van de band (2 690 MHz)

– 22 dBm/MHz

waarbij ΔF de frequentieafwijking is van de relevante blokrand (in MHz).

E.   GRENZEN VOOR EINDSTATIONS

Tabel 6

Grenswaarden voor het vermogen binnen het blok voor eindstations

 

Maximaal gemiddeld vermogen

(met inbegrip van het ATPC-bereik (bereik voor automatische regeling van het zendvermogen)

Totaal uitgestraald vermogen (TRP)

31 dBm/5 MHz

E.i.r.p.

35 dBm/5 MHz

NB: E.i.r.p. zou moeten worden gebruikt voor vaste of geïnstalleerde eindstations en het TRP zou moeten worden gebruikt voor mobiele of nomadische eindstations. TRP meet het vermogen dat een antenne werkelijk uitstraalt. TRP wordt gedefinieerd als de integraal van het uitgezonden vermogen in verschillende richtingen in de volledige stralingssfeer.


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/42


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 17 juni 2008

tot wijziging van Beschikking 1999/217/EG wat het repertorium van in levensmiddelen gebruikte aromastoffen betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2336)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/478/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2232/96 van het Europees Parlement en de Raad van 28 oktober 1996 tot vaststelling van een communautaire procedure voor in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aromastoffen (1), en met name op artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2232/96 bevat de procedure voor het vaststellen van voorschriften betreffende in of op levensmiddelen gebruikte of te gebruiken aromastoffen. Volgens die verordening wordt er een repertorium van aromastoffen (hierna „het repertorium” genoemd) samengesteld nadat de lidstaten een lijst hebben verstrekt van de aromastoffen die mogen worden gebruikt in of op levensmiddelen die op hun grondgebied in de handel worden gebracht en die lijst door de Commissie is bestudeerd. Dat repertorium is vastgesteld bij Beschikking 1999/217/EG van de Commissie (2).

(2)

Bovendien voorziet Verordening (EG) nr. 2232/96 in een programma ter beoordeling van aromastoffen om na te gaan of die stoffen voldoen aan de algemene criteria voor het gebruik van aromastoffen die in de bijlage bij die verordening vermeld staan.

(3)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft in haar advies van 29 november 2007 over alifatische en aromatische koolwaterstoffen geconcludeerd dat 2-methylbuta-1,3-dieen (in het repertorium opgenomen onder FL-nr. 01 049) een genotoxisch potentieel in vivo en een carcinogene werking bij proefdieren liet zien. Daarom is het gebruik van die stof als aromastof niet aanvaardbaar, omdat hij niet voldoet aan de algemene criteria voor het gebruik van aromastoffen als vermeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2232/96. Bijgevolg moet de stof uit het repertorium worden geschrapt.

(4)

Beschikking 1999/217/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In de tabel in deel A van de bijlage bij Beschikking 1999/217/EG wordt de rij voor de stof met FL-nummer 01 049 (2-methylbuta-1,3-dieen) geschrapt.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 23.11.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 84 van 27.3.1999, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/252/EG (PB L 91 van 29.3.2006, blz. 48).


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/43


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2008/479/GBVB VAN DE RAAD

van 23 juni 2008

tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de aanneming van Resolutie 1737 (2006) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft de Raad van de Europese Unie op 27 februari 2007 Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran (1) goedgekeurd.

(2)

Het verbod op het beschikbaar stellen van tegoeden of economische middelen aan personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, dient niet te gelden voor betalingen op bevroren rekeningen die verschuldigd zijn uit hoofde van contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of zijn ontstaan vóór de datum waarop beperkende maatregelen op die rekeningen van toepassing werden, mits die betalingen ook bevoren blijven.

(3)

De Raad heeft voorts nog meer personen en entiteiten geïdentificeerd die voldoen aan de criteria van artikel 4, lid 1, onder b), en artikel 5, lid 1, onder b), van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB. Deze personen en entiteiten moeten daarom worden opgenomen in de lijst in bijlage II bij dat gemeenschappelijk standpunt,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 5, lid 5, wordt de tekst onder b) vervangen door:

„b)

betalingen op bevroren rekeningen die verschuldigd zijn uit hoofde van contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of zijn ontstaan vóór de datum waarop beperkende maatregelen op die rekeningen van toepassing worden.”.

2.

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit gemeenschappelijk standpunt.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk standpunt treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk standpunt wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 61 van 28.2.2007, blz. 49. Gemeenschappelijk standpunt gewijzigd bij Gemeenschappelijk Standpunt 2007/246/GBVB (PB L 106 van 24.4.2007, blz. 67).


BIJLAGE

A.   Natuurlijke personen

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

Reza AGHAZADEH

Geboren: 15.3.1949 Paspoortnr.: S4409483 geldig 26.4.2000 – 27.4.2010 Plaats van afgifte: Teheran, Nr. diplomatiek paspoort: D9001950, afgegeven op 22.1.2008, geldig t/m 21.1.2013, Geboren te Khoy

Directeur Atomic Energy Organisation of Iran (AEOI). AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

23.4.2007

2.

Amir Moayyed ALAI

 

Betrokken bij beheer van assemblage en engineering van centrifuges. Iran moet op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad alle met verrijking verband houden activiteiten opschorten, incl., dus ook alle centrifugegerelateerde werkzaamheden. Op 27 augustus 2006 heeft Alai een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het beheer van de assemblage en engineering van centrifuges.

23.4.2007

3.

Mohammed Fedai ASHIANI

 

Betrokken bij productie van ammoniumuranylcarbonaat (AUC) en beheer van verrijkingscomplex van Natanz. Iran moet alle verrijkingsgerelateerde activiteiten opschorten. Op 27 augustus 2006 heeft Ashiani een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het AUC-productieproces en bij het beheer en het engineeringdesign van het Natanz-complex (Kashan).

23.4.2007

4.

Haleh BAKHTIAR

 

Betrokken bij productie van 99,9 % geconcentreerd magnesium. Op 27 augustus 2006 heeft Bakhtiar een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor haar rol bij de productie van 99,9 % geconcentreerd magnesium. Magnesium van een dergelijke zuiverheid wordt gebruikt voor de productie van uraniummetaal, dat kan worden gegoten in materiaal voor een kernwapen. Iran heeft de IAEA de toegang geweigerd tot een document over de productie van hemisferen van uraniummetaal, die alleen van toepassing is op het gebruik van kernwapens

23.4.2007

5.

Morteza BEHZAD

 

Betrokken bij het maken van centrifugecomponenten. Iran moet alle verrijkingsgerelateerde activiteiten opschorten, ook i.v.m. centrifuges. Op 27 augustus 2006 heeft Behzad een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het maken van complexe, gevoelige centrifugecomponenten.

23.4.2007

6.

IRGC-Brigadegeneraal Javad DARVISH-VAND

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor Inspectie. Verantwoordelijk voor alle MODAFL-faciliteiten en installaties

23.6.2008

7.

Dr. Mohammad ESLAMI

 

Directeur Opleidings- en Onderzoekscentrum van de Defence Industries

23.6.2008

8.

IRGC-Brigadegeneraal Seyyed Mahdi FARAHI

 

Directeur Defence Industries Organisation (DIO), die wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

23.6.2008

9.

Dr. Hoseyn (Hossein) FAQIHIAN

Adres van NFPC: AEOI-NFPD, P.O.Box: 11365-8486, Teheran, Iran

Plaatsvervangend Directeur-Generaal Nuclear Fuel Production and Procurement Company (NFPC), onderdeel van AEOI. AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006). NFPC is betrokken bij verrijkingsgerelateerde activiteiten die Iran op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad moet opschorten.

23.4.2007

10.

Ingenieur Mojtaba HAERI

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor industrie. Supervisie over AIO en DIO

23.6.2008

11.

IRGC-Brigadegeneraal Ali HOSEYNITASH

 

Directeur Algemene Afdeling van de Hoge Nationale Veiligheidsraad en betrokken bij beleidsontwikkeling inzake het nucleaire vraagstuk

23.6.2008

12.

Seyyed Hussein (Hossein) HUSSEINI (HOSSEINI)

Geboren: 27.7.1973 Paspoortnr.: K8196482, afgegeven op 8.4.2006, geldig t/m 8.4.2011

AEOI-official betrokken bij project van zwaarwateronderzoeksreactor (IR40) in Arak. UNSCR 1737 (2006) gelast Iran alle met zwaar water verband houdende werkzaamheden op te schorten.

23.4.2007

13.

Mohammad Ali JAFARI, IRGC

 

Bekleedt een commandopost in de IRGC

23.6.2008

14.

Mahmood JANNATIAN

 

Plaatsvervangend Directeur van de Atomic Energy Organisation of Iran

23.6.2008

15.

M. Javad KARIMI SABET

 

Voorzitter Novin Energy Company. In augustus 2006 heeft Karimi Sabet een onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het ontwerpen, bouwen, installeren en in werking stellen van de nucleaire faciliteiten van Natanz.

23.4.2007

16.

Said Esmail KHALILIPOUR

Geboren op 24.11.1945 te Langroud

Plaatsvervangend Directeur AEOI. AEOI superviseert Irans kern¬programma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

23.4.2007

17.

Ali Reza KHANCHI

Adres van NRC: AEOI-NRC P.O.Box: 11365-8486 Teheran, Iran; Fax: (+9821) 8021412

Directeur Teheran Nuclear Research Center van AEOI. IAEA wil opheldering van Iran over plutoniumscheidingsexperimenten in TNRC, incl. over de aanwezigheid van deeltjes hoogverrijkt uranium in het milieu, aangetroffen in monsters genomen op de Karaj Waste Storage Facility, waar zich containers bevinden met verarmde uraniumdoelen die gebruikt zijn bij dergelijke experimenten. AEOI superviseert Irans kernprogramma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

23.4.2007

18.

Ebrahim MAHMUDZADEH

 

Directeur Iran Electronic Industries

23.6.2008

19.

Hamid-Reza MOHAJERANI

 

Betrokken bij productiebeheer van Uranium Conversion Facility (UCF) van Isfahan. Op 27 augustus 2006 heeft Mohajerani een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het beheer bij UCF en de planning, de bouw en de installatie van de UF 6 eenheid (UF6 is het uitgangsmateriaal voor verrijking).

23.4.2007

20.

Brigadegeneraal Beik MOHAMMADLU

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor Bevoorrading en Logistiek

23.6.2008

21.

Anis NACCACHE

 

Bestuurder Barzagani Tejarat Tavanmad Saccal Companies; deze onderneming heeft getracht gevoelige goederen te verwerven ten gunste van entiteiten die in Resolutie 1737 worden vermeld

23.6.2008

22.

Brigadegeneraal Mohammad NADERI

 

Directeur Aerospace Industries Organisation (AIO), AIO is betrokken bij gevoelige programma's van Iran

23.6.2008

23.

IRGC-Brigadegeneraal Mostafa Mohammad NAJJAR

 

Minister van MODAFL, belast met alle militaire programma's, incl. programma's voor ballistische raketten.

23.6.2008

24.

Houshang NOBARI

 

Betrokken bij beheer van verrijkingscomplex van Natanz. Iran moet alle verrijkingsgerelateerde activiteiten op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad opschorten. Op 27 augustus 2006 heeft Nobari een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het succesvol beheer en de uitvoering van het Natanz-complex (Kashan).

23.4.2007

25.

Dr. Javad RAHIQI

Geboren op 21.4.1954 te Mashad

Directeur Nuclear Technology Centre van AEOI in Isfahan; dit superviseert de uraniumconversiefaciliteit van Isfahan. Iran moet alle verrijkingsgerelateerde activiteiten op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad opschorten, incl. uraniumconversiewerkzaamheden. AEOI superviseert Irans kern¬programma en wordt vermeld in UNSCR 1737 (2006).

23.4.2007

26.

Abbas RASHIDI

 

Betrokken bij verrijkingsactiviteiten in Natanz. Iran moet alle verrijkingsgerelateerde activiteiten op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad opschorten. Op 27 augustus 2006 heeft Rashidi een speciale onderscheiding gekregen van President Ahmadinejad voor zijn rol bij het beheer en met name de succesvolle werking van de uit 164 centrifuges bestaande verrijkingscascade in Natanz.

23.4.2007

27.

Viceadmiraal Mohammad SHAFI’I RUDSARI

 

Plaatsvervangend minister van MODAFL voor coördinatie

23.6.2008

28.

IRGC-Brigadegeneraal Ali SHAMSHIRI

 

Plaatsvervangend Minister van MODAFL voor contra-inlichtingen, belast met beveiliging MODAFL-personeel en -installaties

23.6.2008

29.

Abdollah SOLAT SANA

 

Directeur Uranium Conversion Facility (UCF) in Isfahan. Deze faciliteit produceert het uitgangsmateriaal (UF6) voor de verrijkingsfaciliteiten in Natanz. Op 27 augustus 2006 heeft Solat Sana van President Ahmadinejad een speciale onderscheiding voor zijn rol gekregen.

23.4.2007

30.

IRGC-Brigadegeneraal Ahmad VAHIDI

 

Plaatsvervangend Directeur MODAFL

23.6.2008


B.   Entiteiten

 

Naam

Informatie ter identificatie

Motivering

Datum plaatsing op de lijst

1.

Abzar Boresh Kaveh Co. (ABK Co. Kaveh Cutting Tools Co.)

 

Betrokken bij het maken van centrifugecomponenten.

23.6.2008

2.

Aerospace Industries Organisation, AIO

AIO, 28 Shian 5, Lavizan, Teheran

AIO superviseert Irans productie van raketten, incl. Shahid Hemmat Industrial Group, Shahid Bagheri Industrial Group en Fajr Industrial Group, alle drie vermeld in UNSCR 1737 (2006). De Directeur van AIO en twee andere hoge functionarissen worden ook vermeld in UNSCR 1737 (2006)

23.4.2007

3.

Armament Industries

Pasdaran Av., P.O. Box 19585/777, Teheran

Filiaal van DIO (Defence Industries Organisation).

23.4.2007

4.

Armed Forces Geographical Organisation

 

Verstrekt vermoedelijk geospatiale gegevens ten behoeve van het programma voor ballistische raketten

23.6.2008

5.

Bank Melli, Melli Bank Iran en alle dochterondernemingen en filialen, waaronder:

Ferdowsi Avenue, P.O. Box 11365-171, Teheran

Verleent financiële ondersteuning (of tracht die te verlenen) aan ondernemingen die betrokken zijn bij, of goederen aankopen voor, Irans nucleaire programma's en raketprogramma's (AIO, SHIG, SBIG, AEOI, Novin Energy Company, Mesbah Energy Company, Kalaye Electric Company en DIO). Bank Melli vervult een faciliterende rol bij de gevoelige activiteiten van Iran. Zij heeft tal van aankopen van gevoelige materialen voor de Iraanse nucleaire en raketprogramma's gefaciliteerd. Zij heeft verscheidende financiële diensten verricht namens entiteiten die bij Irans nucleaire en raketindustrieën zijn betrokken, waaronder het openen van kredietbrieven en het aanhouden van rekeningen. Veel van bovengenoemde ondernemingen worden vermeld in de UNSC-Resoluties 1737 en 1747.

23.6.2008

a)

Melli Bank plc

London Wall, 11th floor, London EC2Y 5EA, Verenigd Koninkrijk

b)

Bank Melli Iran Zao

Nr. 9/1, Ulitsa Masjkova, Moskou, 130064, Rusland

6.

Defence Technology and Science Research Centre (DTSRC) – ook bekend als Educational Research Institute / Moassese Amozeh Va Tahgiaghati (ERI/MAVT Co.)

Pasdaran Av., P.O. Box 19585/777, Teheran

Belast met O&Q Filiaal van DIO. DTSRC doet groot deel van aankopen voor DIO.

23.4.2007

7.

Electro Sanam Company (E.S.Co.)

 

Dekmantelbedrijf voor AIO, betrokken bij aankopen op ballistisch gebied.

23.6.2008

8.

Ettehad Technical Group

 

Dekmantelbedrijf voor AIO, betrokken bij aankopen op ballistisch gebied.

23.6.2008

9.

Industrial Factories of Precision-Machinery (IFP) (Instrumentation Factories Plant, Fajr Industrial Group)

 

Door AIO voor aankooppogingen gebruikt

23.6.2008

10.

Iran Electronic Industries

P.O. Box 18575-365, Teheran, Iran

Dochteronderneming, volledig in eigendom van MODAFL (en bijgevolg zusterorganisatie van AIO, AvIO en DIO). Vervaardigt elektronische componenten voor Iraanse wapensystemen.

23.6.2008

11.

IRGC-luchtmacht

 

Beheert Irans waaier van raketten voor de korte- en de middellange afstand. Directeur van de IRGC-luchtmacht, wordt vermeld in UNSCR 1737.

23.6.2008

12.

Jaber Ibn Hayan

AEOI-JIHRD P.O.Box: 11365-8486; Teheran; 84, 20th Av. Entehaye Karegar Shomali Street; Teheran

Jaber Ibn Hayan is laboratorium van AEOI (Atomic Energy Organisation of Iran), betrokken bij activiteiten i.v.m. de brandstofcyclus. Bevindt zich in het nucleair onderzoekscentrum van Teheran (TNRC); vóór 2003 niet opgegeven door Iran uit hoofde van zijn waarborgenovereenkomst hoewel er conversieactiviteiten plaatsvonden.

23.4.2007

13.

Joza Industrial Co.

 

Dekmantelbedrijf van de AIO dat betrokken is bij het ballistisch programma.

23.6.2008

14.

Khatem-ol Anbiya Organisatie van de bouwsector

Nummer 221, North Falamak-Zarafshan Intersection, 4th Phase, Shahkrak-E-Ghods, Teheran 14678, Iran

Bedrijvengroep van de IRGC. Gebruikt middelen van de IRGC in de bouwsector; treedt op als belangrijkste aannemer in grote projecten, waaronder tunnelbouw; steunt vermoedelijk het Iraanse programma voor ballistische raketten en het nucleaire programma.

23.6.2008

15.

Khorasan Metallurgy Industries

 

Filiaal van Ammunition Industries Group, ressorteert onder DIO, betrokken bij de productie van centrifugeonderdelen.

23.6.2008

16.

Malek Ashtar University

 

Verbonden aan het ministerie van Defensie, heeft in 2003, in nauwe samenwerking met de AIO, een opleiding betreffende raketten opgezet.

23.6.2008

17.

Marine Industries

Pasdaran Av., PO Box 19585/777, Teheran

Filiaal van DIO.

23.4.2007

18.

Mechanic Industries Group

 

Heeft deelgenomen aan de productie van onderdelen voor het ballistisch programma.

23.6.2008

19.

Ministry of Defence and Armed Forces Logistics (MODAFL)

West side of Dabestan Street, Abbas Abad District, Teheran

Verantwoordelijk voor defensieonderzoek en de ontwikkelings- en productieprogramma's in Iran, waaronder ondersteuning van raket- en nucleaire programma's.

23.6.2008

20.

Ministry of Defence Logistics Export (MODLEX)

P. O. Box 16315-189, Teheran, Iran

Uitvoerafdeling van MODAFL, en het agentschap dat gebruikt wordt voor de uitvoer van afgewerkte wapens bij interstatelijke transacties. Krachtens VN-resolutie 1747 (2007) mag MODLEX geen handel drijven.

23.6.2008

21.

3M Mizan Machinery Manufacturing

 

Dekmantelbedrijf van AIO, dat deelneemt aan aankopen op ballistisch gebied.

23.6.2008

22.

Nuclear Fuel Production and Procurement Company (NFPC)

AEOI-NFPD, P.O.Box: 11365-8486, Teheran / Iran

Nuclear Fuel Production Division (NFPD) van AEOI doet onderzoek en ontwikkeling i.v.m. de nucleaire brandstofcyclus, incl. uranium¬exploratie, winning, fijnmalen, conversie en kernafvalbeheer. NFPC is opvolger van NFPD, dochtervennootschap onder AEOI die leiding heeft bij onderzoek en ontwikkeling i.v.m. nucleaire brandstofcyclus, waaronder conversie en verrijking.

23.4.2007

23.

Parchin Chemical Industries

 

Heeft voor het ballistisch programma van Iran werkzaamheden verricht op het gebied van voortstuwingstechnieken.

23.6.2008

24.

Pishgam (Pioneer) Energy Industries Company

 

Heeft deelgenomen aan de bouw van de fabriek voor conversie van uranium in Ispahan.

23.6.2008

25.

Safety Equipment Procurement

 

Dekmantelbedrijf van AIO, dat betrokken is bij het ballistisch programma.

23.6.2008

26.

Special Industries Group

Pasdaran Av., PO Box 19585/777, Teheran

Filiaal van DIO.

23.4.2007

27.

State Purchasing Organisation (SPO)

 

SPO lijkt invoer van afgewerkte wapens te faciliteren. Lijkt filiaal te zijn van MODAFL

23.6.2008

28.

TAMAS Company

 

TAMAS is betrokken bij activiteiten op het vlak van verrijking, die Iran op last van Raad van Beheer IAEA en Veiligheidsraad moet opschorten. TAMAS is overkoepelend orgaan waaronder vier dochtermaatschappijen ressorteren, incl. één voor uraniumwinning t/m -concentratie en een ander voor uraniumverwerking, verrijking en -afval.

23.4.2007


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/50


GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT 2008/480/GBVB VAN DE RAAD

van 23 juni 2008

houdende wijziging en verlenging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 7 maart 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB inzake de geïntegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie voor Irak, EUJUST LEX, aangenomen (1).

(2)

Op 14 april 2008 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2008/304/GBVB vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB wordt gewijzigd en tot en met 30 juni 2008 wordt verlengd.

(3)

Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB dient nogmaals te worden verlengd, en wel tot en met 30 juni 2009.

(4)

Er moet een nieuw financieel referentiebedrag worden uitgetrokken ter dekking van uitgaven in verband met de missie voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009.

(5)

Het mandaat van de missie wordt vervuld in een veiligheidscontext die kan verslechteren en de doelstellingen van het GBVB, zoals gedefinieerd in artikel 11 van het Verdrag, kan schaden,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/190/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 11, lid 1, wordt aangevuld met de volgende alinea:

„Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met de missie voor de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 moet dekken, bedraagt 7,2 miljoen EUR.”;

2.

In artikel 14 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het verstrijkt op 30 juni 2009.”.

Artikel 2

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 62 van 9.3.2005, blz. 37. Gemeenschappelijk Optreden laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2008/304/GBVB (PB L 105 van 15.4.2008, blz. 10).


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/51


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2008/481/GBVB VAN DE RAAD

van 23 juni 2008

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2008/131/GBVB houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14, artikel 18, lid 5, en artikel 23, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 18 februari 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/131/GBVB (1) vastgesteld, houdende verlenging van het mandaat van de heer Francesc Vendrell als speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Afghanistan tot en met 31 mei 2008, en op 26 mei 2008 Gemeenschappelijk Optreden 2008/391/GBVB (2) houdende verlenging van diens mandaat tot en met 30 juni 2008.

(2)

De heer Francesc Vendrell heeft de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger laten weten dat hij tot en met 31 augustus 2008 beschikbaar blijft voor de functie van speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU). Zijn mandaat als SVEU moet nogmaals, tot en met die datum, worden verlengd. De Raad is voornemens om voor de volgende periode, tot en met 28 februari 2009, een nieuwe SVEU te benoemen.

(3)

In artikel 5, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2008/31/GBVB, als gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2008/391/GBVB, werd een financieel referentiebedrag van 975 000 EUR voorzien ter dekking van de kosten in verband met het mandaat van de SVEU tot en met 30 juni 2008. Het financiële referentiebedrag moet met 678 000 EUR worden verhoogd ter dekking van de uitgaven in verband met de resterende duur van het mandaat van de SVEU,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Gemeenschappelijk Optreden 2008/131/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

Speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie

Het mandaat van de heer Francesc Vendrell als speciaal vertegenwoordiger van de Europese Unie (SVEU) voor Afghanistan wordt verlengd tot en met 31 augustus 2008.”.

2.

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met het mandaat van de SVEU voor de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 augustus 2008 bedraagt 1 653 000 EUR.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Artikel 3

Bekendmaking

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 43 van 19.2.2008, blz. 26.

(2)  PB L 137 van 27.5.2008, blz. 52.


24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/52


BESLUIT VAN DE RAAD 2008/482/GBVB

van 23 juni 2008

tot wijziging van Besluit 2008/134/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden

De RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB van de Raad van 14 november 2005 betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (1), en met name op artikel 14, lid 2, juncto artikel 23, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 14 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB vastgesteld waarbij een politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) wordt ingesteld voor een periode van drie jaar. De operationele fase van de politiemissie van EUPOL COPPS is ingegaan op 1 januari 2006.

(2)

Op 18 februari 2008 heeft de Raad Besluit 2008/134/GBVB tot uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2005/797/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (2) aangenomen waarin een financieel referentiebedrag is vastgesteld dat de uitgaven van EUPOL COPPS moet dekken voor de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008.

(3)

Het financieel referentiebedrag voor EUPOL COPPS moet worden verhoogd opdat de missie haar activiteiten kan intensiveren,

BESLUIT:

Artikel 1

Artikel 1 van Besluit 2008/134/GBVB wordt vervangen door:

„Artikel 1

Het financieel referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008 bedraagt 6 000 000 EUR.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 23 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 300 van 17.11.2005, blz. 65. Gemeenschappelijk optreden gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2007/806/GBVB (PB L 323 van 8.12.2007, blz. 50).

(2)  PB L 43 van 19.2.2008, blz. 38.


Rectificaties

24.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 163/53


Rectificatie van Besluit 2008/269/EG van de Commissie van 19 maart 2008 tot wijziging van Beschikking 2001/618/EG teneinde de departementen Côtes-d’Armor, Finistère, Ille-et-Vilaine, Morbihan en Nord, Frankrijk, op te nemen in de lijst van regio’s die vrij zijn van de ziekte van Aujeszky

( Publicatieblad van de Europese Unie L 85 van 27 maart 2008 )

De bekendmaking van Beschikking 2008/269/EG dient als nietig te worden beschouwd.