ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 149

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
7 juni 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 503/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 504/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen ( 1 )

3

 

*

Verordening (EG) nr. 505/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van 3-fytase (Natuphos) als toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

33

 

*

Verordening (EG) nr. 506/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur

36

 

*

Verordening (EG) nr. 507/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (Gecodificeerde versie)

38

 

*

Verordening (EG) nr. 508/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 betreffende de voor de toekenning van de restitutie bij uitvoer geldende definitie van gepelde granen en geparelde granen (Gecodificeerde versie)

55

 

*

Verordening (EG) nr. 509/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 houdende vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van de definitieve aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten en India voor de voorziening van raffinaderijen

59

 

*

Verordening (EG) nr. 510/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 houdende wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad voor het verkoopseizoen 2008/2009

61

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/420/EG

 

*

Besluit van de Raad van 7 april 2008 inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Australië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

63

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Australië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

65

 

 

2008/421/EG

 

*

Besluit van de Raad van 5 juni 2008 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Zwitserse Bondsstaat

74

 

 

2008/422/EG

 

*

Besluit van de Raad van 5 juni 2008 houdende derubricering van bijlage 4 van het Sirenehandboek dat is aangenomen door het bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 (Schengenovereenkomst van 1990) ingestelde Uitvoerend Comité

78

 

 

Commissie

 

 

2008/423/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 8 mei 2008 tot vaststelling van een nieuwe termijn voor de indiening van dossiers voor bepaalde stoffen die in het kader van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde tienjarige werkprogramma dienen te worden beoordeeld (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1736)

79

 

 

2008/424/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 6 juni 2008 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H7 in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2666)

81

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/1


VERORDENING (EG) Nr. 503/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 7 juni 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 6 juni 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

36,3

MK

49,7

TR

71,8

ZZ

52,6

0707 00 05

TR

122,5

ZZ

122,5

0709 90 70

TR

88,4

ZZ

88,4

0805 50 10

AR

130,5

EG

150,8

TR

132,8

US

130,8

ZA

141,5

ZZ

137,3

0808 10 80

AR

90,4

BR

82,3

CL

88,9

CN

87,2

MK

50,7

NZ

109,3

US

120,7

UY

103,7

ZA

83,5

ZZ

90,7

0809 10 00

TR

239,1

US

317,3

ZZ

278,2

0809 20 95

TR

556,5

US

382,4

ZZ

469,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/3


VERORDENING (EG) Nr. 504/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (1), en met name op artikel 4, lid 4,

Gelet op Richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (2), en met name op artikel 4, lid 2, onder c) en d), artikel 6, lid 2, tweede streepje, en artikel 8, punt 1, eerste alinea,

Gelet op Richtlijn 94/28/EG van de Raad van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van Richtlijn 77/504/EEG betreffende raszuivere fokrunderen (3), en met name op artikel 3, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 93/623/EEG van de Commissie van 20 oktober 1993 tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (4) werd een identificatiemethode geïntroduceerd voor geregistreerde paardachtigen tijdens hun vervoer in verband met de diergezondheid.

(2)

In Beschikking 2000/68/EG van de Commissie van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (5) worden de regels vastgelegd voor het identificatiedocument dat paardachtigen moet vergezellen tijdens hun vervoer.

(3)

De Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG zijn door de lidstaten op verschillende manieren ten uitvoer gelegd. Bovendien is de identificatiemethode voor paardachtigen in deze beschikkingen gerelateerd aan hun vervoer, terwijl in de communautaire wetgeving betreffende andere veesoorten de identificatiemethode, onder andere in verband met maatregelen op het gebied van dierziektebestrijding, losstaat van de vervoerssituatie. Vanwege dit tweeledige systeem, met enerzijds de als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen, en anderzijds de geregistreerde paardachtigen, is het daarnaast nog mogelijk dat voor een en hetzelfde dier meer dan één identificatiedocument wordt verstrekt, wat uitsluitend tegengegaan kan worden door ten tijde van de eerste identificatie op het dier een onuitwisbaar, maar niet noodzakelijkerwijs zichtbaar, merkteken aan te brengen.

(4)

De ingetekende schets die is opgenomen in het identificatiedocument in Beschikking 93/623/EEG, is niet volledig uitwisselbaar met de gegevens die worden voorgeschreven door internationale organisaties die paardachtigen voor wedstrijden en races gebruiken en door de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE). In deze verordening dient derhalve een schets te worden opgesteld die aan de eisen van de Gemeenschap voldoet en in overeenstemming is met die internationaal aanvaarde voorschriften.

(5)

De invoer van paardachtigen dient nog steeds te voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 90/426/EEG en met name van Beschikking 93/196/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor de invoer van voor de slacht bestemde paardachtigen (6) en Beschikking 93/197/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor de invoer van geregistreerde paardachtigen en van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (7).

(6)

Wanneer de douaneregelingen van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (8) worden toegepast, dient hiernaast ook Verordening (EEG) nr. 706/73 van de Raad van 12 maart 1973 betreffende de communautaire regeling voor de Kanaaleilanden en het eiland Man inzake het handelsverkeer in landbouwproducten (9) in aanmerking te worden genomen. In Verordening (EEG) nr. 706/73 staat dat vanaf 1 september 1973 de communautaire regeling in de veterinaire sector van toepassing is, met uitzondering van de zoötechnische wetgeving van de Gemeenschap. Deze verordening dient Verordening (EEG) nr. 706/73 onverlet te laten.

(7)

In Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (10) wordt een definitie gegeven van een houder van dieren. In contrast hiermee wordt in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 90/426/EEG verwezen naar de eigenaar of fokker van het dier. In Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardenpest (11) wordt een gecombineerde definitie gegeven van eigenaar en houder. Aangezien overeenkomstig de communautaire en nationale wetgeving de eigenaar van een paardachtige niet noodzakelijkerwijs ook de verantwoordelijke persoon voor het dier is, moet worden verduidelijkt dat met name de houder van de paardachtige, die tevens de eigenaar kan zijn, verantwoordelijk dient te zijn voor de identificatie van paardachtigen overeenkomstig deze verordening.

(8)

Omwille van de consistentie van de communautaire wetgeving dienen de identificatiemethoden voor paardachtigen in deze verordening te gelden onverminderd Beschikking 96/78/EG van de Commissie van 10 januari 1996 tot vaststelling van de criteria voor de inschrijving en de registratie van paardachtigen in de stamboeken voor de fokkerij (12).

(9)

Deze methoden dienen overeen te komen met de beginselen die zijn vastgesteld door stamboekorganisaties die zijn erkend overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (13). Overeenkomstig die beschikking draagt de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek van het ras bijhoudt, de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de beginselen voor het opzetten van een identificatiesysteem voor paardachtigen, voor de indeling van het stamboek in klassen en voor de in het stamboek ingevoerde gegevens over de voorouders.

(10)

Bovendien dienen in het in artikel 4, lid 2, onder d), van Richtlijn 90/427/EEG bedoelde certificaat van oorsprong dat bijgesloten moet zijn bij het identificatiedocument, alle gegevens te staan die nodig zijn om paardachtigen bij het overzetten naar een ander stamboek in de juiste klasse te kunnen indelen op basis van de vastgestelde criteria.

(11)

Overeenkomstig artikel 1, derde streepje, van Beschikking 96/510/EG van de Commissie van 18 juli 1996 tot vaststelling van de stamboek- en fokkerijcertificaten voor de invoer van fokdieren en van sperma, eicellen en embryo's daarvan (14) dienen de stamboek- en fokkerijcertificaten voor geregistreerde paardachtigen te voldoen aan de eisen voor een identificatiedocument van Beschikking 93/623/EEG. Derhalve moet ter verduidelijking worden vermeld dat elke verwijzing naar Beschikking 93/623/EEG, maar ook naar Beschikking 2000/68/EG, geldt als een verwijzing naar deze verordening.

(12)

Aangezien alle paardachtigen die in de Gemeenschap zijn geboren of zijn ingevoerd overeenkomstig deze verordening, door middel van één identificatiedocument dienen te worden geïdentificeerd, zijn er speciale bepalingen nodig voor het omzetten van de status van het dier van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige naar geregistreerde paardachtige zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG.

(13)

Omwille van de consistentie met artikel 2, tweede alinea, van Richtlijn 92/35/EEG moeten de lidstaten in staat worden gesteld specifieke systemen op te zetten om paardachtigen te identificeren die in duidelijk omschreven gebieden, waaronder natuurreservaten, in het wild of half in het wild leven.

(14)

Elektronische identificatiemiddelen („transponders”) voor paardachtigen wordt op internationaal niveau al wijdverbreid gebruikt. Deze technologie dient te worden gebruikt om te zorgen voor een nauwe samenhang tussen de paardachtige en het identificatiemiddel. Paardachtigen moeten worden voorzien van een transponder, ofschoon alternatieve methoden ter controle van de identificatie van het dier ook mogelijk moeten zijn, mits die alternatieve methoden gelijkwaardige garanties bieden ter voorkoming van het meervoudig verstrekken van identificatiedocumenten.

(15)

Overeenkomstig de communautaire wetgeving moeten paardachtigen altijd vergezeld gaan van hun identificatiedocument, maar van deze eis moet kunnen worden afgeweken ingeval het onmogelijk of onpraktisch is het identificatiedocument gedurende het hele leven van de paardachtige te behouden, of ingeval er geen identificatiedocument is verstrekt omdat het dier, voordat het de vereiste maximumleeftijd voor identificatie bereikt, zal worden geslacht.

(16)

Dergelijke afwijkingen dienen te worden toegepast onverminderd artikel 14 van Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond-en-klauwzeer (15), waarin wordt toegestaan voor geïdentificeerde paardachtigen af te wijken van bepaalde ziektebestrijdingsmaatregelen op bedrijven waar een uitbraak van deze ziekte is vastgesteld.

(17)

Tevens dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen een vereenvoudigd identificatiedocument te gebruiken voor paardachtigen die binnen hun grondgebied worden verplaatst. Op diverse gebieden worden plastic kaarten met computerchips („smartcards”) gebruikt voor de opslag van gegevens. Dergelijke smartcards zouden verstrekt moeten kunnen worden als extra optie naast het identificatiedocument en onder bepaalde omstandigheden ter vervanging kunnen dienen om de paardachtigen te vergezellen, ingeval deze binnen een lidstaat worden verplaatst.

(18)

Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16) dienen de voorschriften voor informatie over de voedselketen voor wat betreft paardachtigen eind 2009 te zijn ingevoerd.

(19)

Er zijn bepalingen nodig voor het geval het oorspronkelijke overeenkomstig deze verordening voor het hele leven afgegeven identificatiedocument kwijtgeraakt is. Die bepalingen moeten voor zover mogelijk uitsluiten dat iemand onrechtmatig over meer dan één identificatiedocument beschikt, zodat de status van het dier als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie correct wordt beschreven. Wanneer er voldoende verifieerbare informatie beschikbaar is, moet een duplicaat van het document worden afgegeven dat als zodanig gekenmerkt is en waarbij in de regel uitgesloten wordt dat het dier in de voedselketen terechtkomt; in andere gevallen moet een vervangend document worden afgegeven, dat ook als zodanig is gekenmerkt en waarbij een dier dat eerder de status van geregistreerde paardachtige had nu de status van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige krijgt.

(20)

Overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 90/426/EEG dient het identificatiedocument ook als hulpmiddel bij het blokkeren van het vervoer van de paardachtigen, ingeval er een ziekte uitbreekt op het bedrijf waar zij worden gehouden of gefokt. Er dient derhalve ook te kunnen worden overgegaan tot schorsing van de geldigheid van het document voor vervoersdoeleinden ingeval er een bepaalde ziekte uitbreekt, door middel van een daartoe strekkende aantekening in het identificatiedocument.

(21)

Bij het overlijden van de paardachtige op een andere manier dan door slachting in een slachthuis dient het identificatiedocument aan de instantie van afgifte te worden teruggestuurd door de instantie die toeziet op de verwerking van het dode dier overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (17), en verder dient te worden gewaarborgd dat de transponder of alternatieve methoden, waaronder herkenningsmerken, ter identificatie van de paardachtige, niet kunnen worden hergebruikt.

(22)

Om te voorkomen dat transponders in de voedselketen terechtkomen, dient vlees van dieren waarvan de transponder tijdens de slacht niet kon worden verwijderd ongeschikt te worden verklaard voor menselijke consumptie overeenkomstig sectie II, hoofdstuk V, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (18).

(23)

Het standaardiseren van de plek waar de transponder wordt geïmplanteerd en het vastleggen van deze plek in het identificatiedocument maken het eenvoudiger de geïmplanteerde transponder te lokaliseren.

(24)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (19) vallen levende dieren die gereedgemaakt worden om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie onder de definitie van „levensmiddel”. In die verordening krijgen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven vergaande verantwoordelijkheden in alle verschillende stadia van de voedselproductie, inclusief wat betreft de traceerbaarheid van voedselproducerende dieren.

(25)

Paardachtigen die als fok- en gebruiksdier worden gehouden en geregistreerde paardachtigen kunnen op een bepaald moment van hun leven als slachtdieren gehouden paardachtigen worden zoals gedefinieerd in artikel 2, onder d), van Richtlijn 90/426/EEG. Het vlees van eenhoevigen, een synoniem voor paardachtigen, wordt gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (20).

(26)

Overeenkomstig sectie III, punt 7, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 dient de exploitant van het slachthuis informatie over de voedselketen, waaronder details over de oorsprong, het verleden en de verzorging van dieren die bestemd zijn voor voedselproductie, te ontvangen en te controleren en daar actief gebruik van te maken. De bevoegde autoriteit mag toestaan dat de informatie betreffende de voedselketen over eenhoevige landbouwhuisdieren gelijktijdig met de dieren naar het slachthuis wordt gestuurd, in plaats van vooraf. Het identificatiedocument dat paardachtigen voor de slacht vergezelt, dient derhalve deel uit te maken van de informatie over de voedselketen.

(27)

Overeenkomstig sectie II, hoofdstuk III, punt 1, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 dient de officiële dierenarts na te gaan of de exploitant van het levensmiddelenbedrijf voldoet aan zijn verplichting om dieren die geaccepteerd zijn voor menselijke consumptie te worden geslacht, naar behoren worden geïdentificeerd.

(28)

Overeenkomstig sectie III, punt 8, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 dienen exploitanten van een levensmiddelenbedrijf de paspoorten van eenhoevige landbouwhuisdieren te controleren om zich ervan te vergewissen dat het dier bestemd is voor de slacht voor menselijke consumptie en indien zij het dier voor slachting aanvaarden, moeten zij het paspoort aan de officiële dierenarts overhandigen.

(29)

Onverminderd Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (21) en Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten (22) is Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (23) van toepassing op geneesmiddelen die aan paardachtigen worden toegediend.

(30)

Op basis van artikel 10, leden 2 en 3, van Richtlijn 2001/82/EG kan specifiek voor paardachtigen worden afgeweken van artikel 11 van die richtlijn wat betreft het behandelen van voedselproducerende dieren met geneesmiddelen waarvoor een maximumwaarde voor residuen is vastgesteld voor andere diersoorten dan de soort die behandeld wordt, of die zijn toegelaten voor een andere aandoening, mits deze paardachtigen geïdentificeerd zijn overeenkomstig de communautaire wetgeving en in hun identificatiedocument speciaal vermeld wordt dat zij niet bestemd zijn voor de slacht voor menselijke consumptie, of dat zij pas voor menselijke consumptie worden geslacht na een wachttijd van ten minste zes maanden volgend op hun behandeling met stoffen die vermeld staan in Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen (24).

(31)

Om controle te houden over de verstrekking van identificatiedocumenten moet een minimale hoeveelheid gegevens betreffende de verstrekking van dergelijke documenten worden opgenomen in een database. Er dient wat betreft het beheer van de databases van de verschillende lidstaten te worden samengewerkt overeenkomstig Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (25), om de uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken.

(32)

De belangrijkste paardenfok- en wedstrijdorganisaties zijn het Universal Equine Life Number-(UELN)-systeem overeengekomen. Dit is ontwikkeld op verzoek van de World Breeding Federation for Sport Horses (WBFSH), het International Stud-Book Committee (ISBC), de World Arabian Horse Organization (WAHO), de European Conference of Arabian Horse Organisations (ECAHO), de Conférence Internationale de l’Anglo-Arabe (CIAA), de Fédération Equestre Internationale (FEI) en de Union Européenne du Trot (UET), en informatie over dit systeem is verkrijgbaar op de UELN-website (26).

(33)

Het UELN-systeem is geschikt om zowel geregistreerde paardachtigen als paardachtigen die als fok- of gebruiksdier worden gehouden, te registreren en kan op computernetwerken geleidelijk worden geïnstalleerd, zodat in geval van geregistreerde paardachtigen de identiteit van dieren gecontroleerd kan blijven worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 90/427/EEG.

(34)

Indien er een nieuwe code aan een database wordt toegevoegd, mogen deze code en het formaat van de opgeslagen identificatienummers van individuele dieren op geen enkele wijze in conflict komen met het vastgestelde UELN-systeem. Alvorens een nieuwe code aan een database toe te voegen dient derhalve eerst de lijst van vastgestelde UELN-codes te worden geraadpleegd.

(35)

In artikel 7, lid 3 van Richtlijn 90/426/EEG staat dat de officiële dierenarts het identificatienummer of het identificatiedocumentnummer van de geslachte paardachtige in een register dient aan te tekenen en desgevraagd aan de bevoegde autoriteit van de plaats van verzending een verklaring dient toe te zenden waarin wordt bevestigd dat de paardachtigen zijn geslacht. Overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder i), van die richtlijn dient na het slachten van een geregistreerde paardachtige het identificatiedocument daarvan te worden teruggegeven aan de instantie die het heeft afgegeven. Deze eisen dienen ook te gelden voor identificatiedocumenten die zijn afgegeven voor paardachtigen die als fok- of gebruiksdier worden gehouden. Door een levensnummer vast te leggen dat compatibel is met het UELN, en door aan de hand van dit nummer aan te geven welke instantie of welk orgaan het identificatiedocument heeft verstrekt, kan eenvoudiger aan deze eisen worden voldaan. Voor zover mogelijk dienen de lidstaten gebruik te maken van de contactinstanties die zij hebben aangewezen overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (27).

(36)

Het veterinaire toezicht dat nodig is voor de diergezondheidsgaranties overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 90/426/EEG, kan uitsluitend worden uitgeoefend indien het bedrijf, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van die richtlijn, bekend is bij de bevoegde autoriteit. Vergelijkbare eisen zijn het gevolg van de toepassing van de levensmiddelenwetgeving op paardachtigen als voedselproducerende dieren. Gelet op de regelmaat waarmee paardachtigen worden verplaatst vergeleken met andere veesoorten, zouden er echter geen pogingen moeten worden ondernomen om tot een realtime traceerbaarheid van paardachtigen te komen. De identificatie van paardachtigen dient derhalve een eerste stap te zijn in de richting van een systeem voor identificatie en registratie van paardachtigen dat binnen het kader van het nieuwe Gemeenschapsbeleid voor diergezondheid zal worden voltooid.

(37)

Met het oog op een uniforme toepassing van de communautaire wetgeving inzake de identificatie van paardachtigen in de lidstaten en om ervoor te zorgen dat die wetgeving duidelijk en transparant is, moeten de Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG ingetrokken en door deze verordening vervangen worden.

(38)

Er dienen overgangsmaatregelen te komen om de lidstaten in staat te stellen zich aan de bepalingen van deze verordening aan te passen.

(39)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het Permanent Zoötechnisch Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Deze verordening stelt bepalingen vast voor de identificatie van paardachtigen:

a)

die geboren zijn in de Gemeenschap, of

b)

die in het vrije verkeer van de Gemeenschap zijn gebracht overeenkomstig de douaneregeling zoals bedoeld in artikel 4, punt 16, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

2.   Deze verordening geldt onverminderd:

a)

Verordening (EEG) nr. 706/73 en Beschikking 96/78/EG, en

b)

door de lidstaten genomen maatregelen om houderijen te registreren die paardachtigen houden.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2, onder a), c) tot en met f), h) en i), van Richtlijn 90/426/EEG en artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/427/EEG vastgestelde definities.

2.   Voorts wordt verstaan onder:

a)

„houder”: elke natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht heeft over of in het bezit is van een paardachtige of belast is met het houden ervan, al dan niet tegen financiele vergoeding, zowel permanent als tijdelijk, ook tijdens het vervoer, op markten of tijdens wedstrijden, races of culturele evenementen;

b)

„transponder”: een passief read-only radiofrequentie-identificatiemiddel:

i)

dat voldoet aan ISO-norm 11784 en is gebaseerd op HDX- of FDX-B-technologie, en

ii)

dat door een uitleesapparaat dat voldoet aan ISO-norm 11785, kan worden gelezen op een minimumafstand van 12 cm;

c)

„paardachtigen”: wilde of gedomesticeerde eenhoevige zoogdieren van alle soorten binnen het geslacht Equus van de familie der paardachtigen en hun kruisingen;

d)

„uniek levensnummer”: een unieke alfanumerieke code van 15 tekens waarin gegevens zijn verwerkt over de individuele paardachtige en de database en het land waarin dergelijke gegevens voor het eerst werden opgeslagen overeenkomstig het coderingssysteem van het Universal Equine Life Number (UELN) en bestaande uit:

i)

een identificatiecode van zes tekens die compatibel is met het UELN, bestemd voor de in artikel 21, lid 1 bedoelde database, gevolgd door

ii)

een individueel identificatienummer van negen tekens dat is toegekend aan de paardachtige.

e)

„smartcard”: een plastic kaartje met ingebedde computerchip die gegevens kan opslaan en verzenden naar een compatibel computersysteem.

HOOFDSTUK II

IDENTIFICATIEDOCUMENT

Artikel 3

Algemene principes en de verplichting om paardachtigen te identificeren

1.   Paardachtigen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, worden niet gehouden tenzij zij overeenkomstig deze verordening zijn geïdentificeerd.

2.   Indien de houder geen eigendomsrecht heeft over de paardachtige, handelt hij binnen het kader van deze verordening namens en in overeenstemming met de natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht over de paardachtige heeft („de eigenaar”).

3.   Voor de toepassing van deze verordening bestaat het identificatiesysteem voor paardachtigen uit de volgende onderdelen:

a)

één identificatiedocument voor het hele leven;

b)

een methode om een eenduidige koppeling te waarborgen tussen het identificatiedocument en de paardachtige;

c)

een database waarin de identificatiegegevens betreffende het dier waarvoor een identificatiedocument aan een in die database geregistreerde persoon werd verstrekt, onder een uniek identificatienummer worden geregistreerd.

Artikel 4

Instanties van afgifte van identificatiedocumenten voor paardachtigen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 5, lid 1, bedoelde identificatiedocument voor geregistreerde paardachtigen wordt verstrekt door de volgende instanties („instanties van afgifte”):

a)

de organisatie of vereniging die officieel is erkend door de lidstaat, of de officiële dienst van de betrokken lidstaat, zoals bedoeld in artikel 2, onder c), eerste streepje, van Richtlijn 90/427/EEG, die het stamboek voor het ras van dat dier bijhoudt, zoals omschreven in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG, of

b)

een filiaal van een internationale vereniging of organisatie waarvan het hoofdkantoor in een lidstaat is gevestigd, en die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen, zoals bedoeld in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG.

2.   Een identificatiedocument dat is verstrekt door een autoriteit uit een derde land, die stamboekcertificaten afgeeft overeenkomstig artikel 1, derde streepje, van Beschikking 96/510/EG, wordt beschouwd als in overeenstemming met deze verordening voor geregistreerde paardachtigen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b).

3.   De instantie van afgifte van het in artikel 5, lid 1, bedoelde identificatiedocument voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen wordt door de bevoegde autoriteit aangewezen.

4.   De in leden 1, 2 en 3 bedoelde instanties van afgifte handelen in overeenstemming met deze verordening en met name met de artikelen 5, 8 tot en met 12, 14, 16, 17, 21 en 23.

5.   De lidstaten stellen een lijst van instanties van afgifte op, actualiseren deze regelmatig en stellen deze gegevens op een website beschikbaar voor de andere lidstaten en het publiek.

De informatie over de instanties van afgifte omvat minimaal de nodige contactgegevens om aan de eisen van artikel 19 te kunnen voldoen.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van de geactualiseerde lijsten stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

6.   De lijsten van instanties van afgifte in derde landen zoals bedoeld in lid 2, worden samengesteld en geactualiseerd overeenkomstig de volgende voorschriften:

a)

de bevoegde autoriteit van het derde land waarin de instantie van afgifte is gevestigd, geeft de garantie dat:

i)

de instantie van afgifte voldoet aan lid 2;

ii)

een instantie van afgifte die is erkend overeenkomstig Richtlijn 94/28/EG voldoet aan de informatieverplichting van artikel 21, lid 3, van deze verordening;

iii)

lijsten van instanties van afgifte worden opgesteld, worden geactualiseerd en naar de Commissie worden gestuurd;

b)

de Commissie:

i)

stelt de lidstaten regelmatig in kennis van nieuwe of geactualiseerde lijsten die zij overeenkomstig het bepaalde onder a) iii) van de bevoegde autoriteiten van betrokken derde landen heeft ontvangen;

ii)

draagt zorg voor geactualiseerde versies van dergelijke lijsten die voor het publiek beschikbaar worden gesteld;

iii)

plaatst zo nodig de kwestie van de lijst van instanties van afgifte in derde landen onverwijld op de agenda van het Permanent Zoötechnisch Comité, zodat hierover volgens de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 88/661/EEG van de Raad (28) bedoelde procedure kan worden beslist.

Artikel 5

Identificatie van in de Gemeenschap geboren paardachtigen

1.   Paardachtigen die in de Gemeenschap zijn geboren, worden geïdentificeerd door middel van een enkel identificatiedocument overeenkomstig het voorbeeld van een identificatiedocument dat is opgenomen in bijlage I („identificatiedocument” of „paspoort”). Het document wordt voor de gehele levensduur van de paardachtige afgegeven.

Het identificatiedocument is een gedrukt, ondeelbaar document waarin de vereiste gegevens voor de verschillende secties kunnen worden opgenomen zoals hieronder aangegeven:

a)

in geval van geregistreerde paardachtigen: de secties I tot en met X;

b)

in geval van als fok- of gebruiksdier gehouden paardachtigen: ten minste de secties I, III, IV en VI tot en met IX.

2.   De instantie van afgifte ziet erop toe dat er pas een identificatiedocument voor een paardachtige wordt afgegeven als ten minste sectie I ervan naar behoren is ingevuld.

3.   Onverminderd artikel 1, lid 1, van Beschikking 96/78/EG en niettegenstaande de bepalingen van lid 1, onder a), en lid 2, van dit artikel worden geregistreerde paardachtigen in het identificatiedocument geïdentificeerd overeenkomstig de regels van de in artikel 4, lid 1 of 2, van deze verordening bedoelde instanties van afgifte.

4.   Voor geregistreerde paardachtigen vult de in artikel 4, lid 1, onder a), en lid 2, bedoelde instantie van afgifte in sectie II van het identificatiedocument de gegevens van het in artikel 4, lid 2, onder d), van Richtlijn 90/427/EEG bedoelde certificaat van oorsprong in.

In overeenstemming met de beginselen van de erkende stamboekvereniging die het oorspronkelijke stamboek van het ras van de betrokken geregistreerde paardachtige bijhoudt, bevat het certificaat van oorsprong de volledige stamboekgegevens, alsmede de sectie van het stamboek, zoals bedoeld in artikel 2 of 3 van Beschikking 96/78/EG, en, indien vastgesteld, de klasse van de hoofdsectie waarin de paardachtige is ingedeeld.

5.   Om een identificatiedocument te verkrijgen dient de houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier geboren is, de eigenaar, binnen de in lid 6 van dit artikel en artikel 7, lid 1, genoemde termijnen een aanvraag voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde identificatiedocument in bij de in artikel 4, lid 1, 2 of 3, bedoelde instantie van afgifte, en verstrekt hij alle gegevens die nodig zijn om aan deze verordening te voldoen.

6.   Onverminderd artikel 13, lid 1, worden in de Gemeenschap geboren paardachtigen overeenkomstig deze verordening geïdentificeerd vóór 31 december van het jaar waarin de paardachtige is geboren, of binnen zes maanden na de geboorte, indien dit later is.

In afwijking van de eerste alinea kan een lidstaat ertoe besluiten de maximaal toegestane periode ter identificatie van paardachtigen te verkorten tot zes maanden.

Lidstaten die gebruikmaken van de in de tweede alinea genoemde afwijking stellen de Commissie en de andere lidstaten hiervan in kennis.

7.   De volgorde van de secties en de nummering ervan worden in het identificatiedocument ongewijzigd overgenomen, met uitzondering van sectie I, die in het midden van het document mag worden geplaatst.

8.   Behalve in de in artikelen 16 en 17 genoemde gevallen mag er geen duplicaat van het identificatiedocument of vervangend identificatiedocument worden afgegeven.

Artikel 6

Afwijking van de invulling van sectie I van het identificatiedocument

Indien er een transponder is geïmplanteerd overeenkomstig artikel 11 of indien er een individueel, onuitwisbaar en zichtbaar alternatief herkenningsmerk is aangebracht overeenkomstig artikel 12, hoeven, in afwijking van artikel 5, lid 2, de gegevens in sectie I, deel A, punt 3, onder b) tot en met g), en in de punten 12 tot en met 18 in de schets in sectie I, deel B, van het identificatiedocument niet te worden ingevuld of mag een foto of afdruk worden gebruikt waarop voldoende details zichtbaar zijn om de paardachtige te kunnen identificeren, in plaats van de schets in te tekenen.

De in de eerste alinea genoemde afwijking laat de regels betreffende de identificatie van paardachtigen die zijn vastgesteld door de in artikel 4, leden 1, 2 en 3, bedoelde instanties van afgifte onverlet.

Artikel 7

Afwijkingen betreffende de identificatie van bepaalde in het wild of half in het wild levende paardachtigen

1.   In afwijking van artikel 5, leden 1, 3 en 5, kan de bevoegde autoriteit besluiten om paardachtigen die welomschreven populaties vormen en in het wild of half in het wild leven in een door die autoriteit te bepalen gebied, zoals een natuurreservaat, uitsluitend te identificeren indien zij uit dergelijke gebieden worden verwijderd of worden gedomesticeerd.

2.   Lidstaten die van plan zijn van de afwijking in lid 1 gebruik te maken, stellen de Commissie van deze populaties en gebieden in kennis:

a)

binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, of

b)

voordat zij van die afwijking gebruikmaken.

Artikel 8

Identificatie van ingevoerde paardachtigen

1.   De houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier is ingevoerd, de eigenaar, dient binnen dertig dagen na afsluiting van de douaneregeling zoals bedoeld in artikel 4, punt 16, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een aanvraag in voor een identificatiedocument of voor het opnemen van het bestaande identificatiedocument in de database van de toepasselijke instantie van afgifte overeenkomstig artikel 21, indien:

a)

paardachtigen in de Gemeenschap worden ingevoerd, of

b)

een tijdelijke toelating, zoals omschreven in artikel 2, onder i), van Richtlijn 90/426/EEG, wordt omgezet in een definitieve toelating overeenkomstig artikel 19, onder iii), van die richtlijn.

2.   Indien een paardachtige als bedoeld in lid 1 vergezeld gaat van documenten die niet voldoen aan artikel 5, lid 1, of waaraan gegevens ontbreken die volgens deze verordening vereist zijn, neemt de instantie van afgifte op verzoek van de houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier is ingevoerd, de eigenaar, de volgende maatregelen:

a)

zij vult dergelijke documenten aan zodat deze voldoen aan de voorschriften van artikel 5, en

b)

zij neemt de identificatiegegevens van deze paardachtige en de aanvullende gegevens in de database op overeenkomstig artikel 21.

3.   Indien de documenten van paardachtigen als bedoeld in lid 1 niet zodanig kunnen worden aangevuld dat zij voldoen aan de voorschriften van artikel 5, leden 1 en 2, worden zij als ongeldig beschouwd voor de identificatiedoeleinden overeenkomstig deze verordening.

Indien de in de eerste alinea bedoelde documenten worden overgedragen aan of ongeldig verklaard door de instantie van afgifte, wordt dit in de in artikel 21 bedoelde database geregistreerd en worden de paardachtigen geïdentificeerd overeenkomstig artikel 5.

HOOFDSTUK III

VOORGESCHREVEN CONTROLES VOORAFGAAND AAN DE AFGIFTE VAN IDENTIFICATIEDOCUMENTEN EN TRANSPONDERS

Artikel 9

Controle van de uniciteit van identificatiedocumenten voor paardachtigen

Voordat een identificatiedocument wordt afgegeven, neemt de instantie van afgifte, of de persoon die namens haar optreedt, alle nodige maatregelen om:

a)

te controleren of voor de betrokken paardachtige een dergelijk identificatiedocument nog niet is afgegeven;

b)

te voorkomen dat frauduleuze afgifte van meerdere identificatiedocumenten voor dezelfde paardachtige plaatsvindt.

Tot deze maatregelen behoren op zijn minst het raadplegen van de toepasselijke documenten en beschikbare elektronische bestanden, het nagaan of het dier tekens of merken heeft die wijzen op een eerdere identificatie, en het toepassen van de in artikel 10 genoemde maatregelen.

Artikel 10

Maatregelen om te achterhalen of al eerder herkenningsmerken bij paardachtigen zijn aangebracht

1.   Tot de in artikel 9 bedoelde maatregelen behoren op zijn minst maatregelen ter opsporing van:

a)

een transponder die in het verleden geïmplanteerd is, door gebruik te maken van een uitleesapparaat dat voldoet aan ISO-norm 11785 en in staat is HDX- en FDX-B-transponders te lezen, ten minste als het uitleesapparaat op de plek waar normaal gesproken een transponder geïmplanteerd hoort te zijn, in direct contact met de huid wordt gebracht;

b)

klinische tekenen die erop wijzen dat een in het verleden geïmplanteerde transponder via een chirurgische ingreep is verwijderd;

c)

alternatieve herkenningsmerken die overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder b), op het dier zijn aangebracht.

2.   Indien de in lid 1 genoemde maatregelen wijzen op de aanwezigheid van een in het verleden geïmplanteerde transponder of op een alternatief herkenningsmerk dat is aangebracht overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder b), neemt de instantie van afgifte de volgende maatregelen:

a)

ingeval de paardachtige in een lidstaat is geboren, geeft zij een duplicaat of vervangend identificatiedocument af overeenkomstig de artikelen 16 en 17;

b)

ingeval de paardachtige is ingevoerd, handelt zij overeenkomstig artikel 8, lid 2.

3.   Indien de in lid 1, onder b), genoemde maatregelen wijzen op een in het verleden geïmplanteerde transponder of de in lid 1, onder c), genoemde maatregelen wijzen op de aanwezigheid van alternatieve herkenningsmerken, vermeldt de instantie van afgifte deze informatie op adequate wijze in deel A en in de schets in deel B van sectie I van het identificatiedocument.

4.   Indien kan worden bevestigd dat bij een in de Gemeenschap geboren paardachtige een ongedocumenteerde verwijdering van een transponder of alternatief herkenningsmerk, als bedoeld in lid 3, heeft plaatsgevonden, geeft de in artikel 4, lid 1 of 3, bedoelde instantie van afgifte een vervangend identificatiedocument af overeenkomstig artikel 17.

Artikel 11

Elektronische methoden om de identiteit te controleren

1.   De instantie van afgifte zorgt ervoor dat paardachtigen bij eerste identificatie actief worden gemerkt door implantatie van een transponder.

De lidstaten bepalen welke minimumkwalificaties vereist zijn voor de in de eerste alinea bedoelde ingreep, of wijzen een persoon of beroepsgroep aan waaraan het uitvoeren van dergelijke ingrepen kan worden toevertrouwd.

2.   De transponder wordt parenteraal onder aseptische omstandigheden geïmplanteerd tussen nek en schoft in het midden van de hals, waar zich het ligamentum nuchae bevindt.

De bevoegde autoriteit kan evenwel toestaan de transponder op een andere plek in de nek van de paardachtige te implanteren, mits deze alternatieve implantatie het welzijn van het dier niet schaadt en er geen verhoogd risico is op verplaatsing van de transponder in vergelijking met de in de eerste alinea bedoelde methode.

3.   Nadat de transponder overeenkomstig de leden 1 en 2 is geïmplanteerd, noteert de instantie van afgifte de volgende gegevens in het identificatiedocument:

a)

in sectie I, deel A, punt 5, minimaal de laatste 15 tekens van de code die na implantatie door de transponder wordt uitgezonden en door het uitleesapparaat wordt weergegeven tezamen met, indien nodig, een zelfklevende sticker met een barcode of een afdruk van deze barcode die minimaal bestaat uit de laatste 15 tekens van de door de transponder uitgezonden code;

b)

in sectie I, deel A, punt 11, de handtekening en het stempel van de in lid 1 bedoelde persoon die de identificatie en de implantatie van de transponder heeft uitgevoerd;

c)

in punt 12 of 13 van de ingetekende schets in sectie I, deel B, afhankelijk van de zijde waaraan de transponder is geïmplanteerd, de plek waar de transponder in de paardachtige werd ingebracht.

4.   Ingeval de in artikel 26, lid 2, genoemde maatregelen worden toegepast op een paardachtige waarbij in het verleden een transponder is geïmplanteerd die niet voldoet aan de normen van artikel 2, lid 2, onder b), wordt in afwijking van lid 3, onder a), van dit artikel in sectie I, deel A, punt 5, van het identificatiedocument de naam van de fabrikant of van het uitleessysteem ingevuld.

5.   Indien een lidstaat voorschriften vaststelt om, overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, onder b), bedoelde normen, de uniciteit te waarborgen van de codes van de transponders die zijn geïmplanteerd door de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde instanties van afgifte die overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG door de bevoegde autoriteit van die lidstaat zijn erkend, worden die voorschriften toegepast zonder afbreuk te doen aan het identificatiesysteem dat is vastgelegd door de instantie van afgifte van een andere lidstaat die of een derde land dat de identificatie overeenkomstig deze verordening heeft uitgevoerd op verzoek van de houder, of, indien dit specifiek vereist is door de wetgeving van de lidstaat waar het dier geboren is, de eigenaar.

Artikel 12

Alternatieve identificatiemethoden

1.   In afwijking van artikel 11, lid 1, kan een lidstaat identificatie van paardachtigen door middel van geschikte alternatieve methoden, waaronder herkenningsmerken, toestaan, die — alleen of in combinatie met andere methoden — een vergelijkbare wetenschappelijke garantie bieden dat de identiteit van de paardachtige kan worden gecontroleerd en dat op effectieve wijze kan worden voorkomen dat een identificatiedocument meermaals wordt afgegeven („alternatieve methode”).

De instantie van afgifte zorgt ervoor dat het identificatiedocument voor een paardachtige pas wordt afgegeven, als de alternatieve methode zoals bedoeld in de eerste alinea, in sectie I, deel A, punt 6 of 7, van het identificatiedocument is genoteerd en overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder f), in de database is opgenomen.

2.   Indien een alternatieve methode wordt gebruikt, verstrekt de houder de middelen om toegang tot deze gegevens te krijgen, of neemt hij, indien van toepassing, de kosten op zich om de identiteit van het dier te controleren.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

alternatieve methoden niet als enige manier van identiteitscontrole worden gebruikt voor het merendeel van de paardachtigen die overeenkomstig deze verordening worden geïdentificeerd;

b)

de zichtbare herkenningsmerken voor als fok- of gebruiksdier gehouden paardachtigen niet kunnen worden verward met merken die binnen hun grondgebied zijn gereserveerd voor geregistreerde paardachtigen.

4.   Lidstaten die van plan zijn gebruik te maken van de afwijking in lid 1 verstrekken deze informatie aan de Commissie, de andere lidstaten en het publiek via een website.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van deze informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

HOOFDSTUK IV

VERPLAATSING EN VERVOER VAN PAARDACHTIGEN

Artikel 13

Verplaatsing en vervoer van geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen

1.   Geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruikdier gehouden paardachtigen gaan te allen tijde vergezeld van hun identificatiedocument.

2.   In afwijking van lid 1 hoeven de in dat lid bedoelde paardachtigen niet vergezeld te gaan van hun identificatiedocument ingeval zij:

a)

zich in een stal of in de wei bevinden, en de houder onverwijld het identificatiedocument kan laten zien;

b)

tijdelijk lopend worden verplaatst:

i)

naar een plek in de nabijheid van het bedrijf binnen een lidstaat zodanig dat het identificatiedocument binnen drie uur kan worden getoond, of

ii)

tijdens het verweiden van paardachtigen naar en van zomergraasweiden waarbij het identificatiedocument op het bedrijf van vertrek kan worden getoond;

c)

niet gespeend zijn en vergezeld worden door hun moeder- of zoogmerrie;

d)

deelnemen aan een training of test voor een paardenwedstrijd of -evenement, waardoor zij het wedstrijd- of evenementterrein moeten verlaten;

e)

worden verplaatst of vervoerd vanwege een noodsituatie met betrekking tot de paardachtigen zelf of, onverminderd artikel 14, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2003/85/EG, het bedrijf waar de paardachtigen worden gehouden.

Artikel 14

Afwijking voor verplaatsing of vervoer zonder of met vereenvoudigde identificatiedocumenten

1.   In afwijking van artikel 13, lid 1, kan de bevoegde autoriteit verplaatsing of vervoer toestaan van de in dat lid bedoelde paardachtigen binnen dezelfde lidstaat zonder dat deze vergezeld gaan van hun identificatiedocument, mits zij vergezeld gaan van een smartcard die is afgegeven door de instantie die hun identificatiedocument heeft verstrekt, en waarop de in bijlage II vermelde gegevens staan.

2.   Lidstaten die gebruikmaken van de afwijking in lid 1, kunnen elkaar afwijkingen toestaan betreffende verplaatsing of vervoer van in artikel 13, lid 1, bedoelde paardachtigen binnen hun eigen grondgebied.

Zij stellen de Commissie op de hoogte van hun voornemen om dergelijke afwijkingen toe te staan.

3.   De instantie van afgifte geeft een tijdelijk document af waarin ten minste een verwijzing staat naar het unieke levensnummer en, indien beschikbaar, de transpondercode, en op basis waarvan de paardachtige binnen dezelfde lidstaat mag worden verplaatst of vervoerd voor een periode die niet langer is dan 45 dagen, gedurende welke het identificatiedocument is overgedragen aan de instantie van afgifte of de bevoegde autoriteit om de identificatiegegevens te actualiseren.

4.   Indien een paardachtige gedurende de in lid 3 bedoelde periode wordt vervoerd naar een andere lidstaat of via een andere lidstaat naar een derde land, moet het dier, ongeacht de registratiestatus, in aanvulling op het tijdelijke document, voorzien zijn van een gezondheidscertificaat overeenkomstig bijlage C bij Richtlijn 90/426/EEG. Indien het dier niet van een transponder voorzien is en evenmin overeenkomstig artikel 12 van deze verordening met een alternatieve methode geïdentificeerd is, moet dat gezondheidscertificaat worden aangevuld met een beschrijving overeenkomstig sectie I van het identificatiedocument.

Artikel 15

Verplaatsing en vervoer van als slachtdieren gehouden paardachtigen

1.   Als slachtdieren gehouden paardachtigen gaan tijdens hun verplaatsing of vervoer naar het slachthuis vergezeld van het identificatiedocument dat is afgegeven overeenkomstig artikel 5, lid 1 of artikel 8.

2.   In afwijking van lid 1 kan de bevoegde autoriteit toestemming verlenen om een als slachtdier gehouden paardachtige die niet is geïdentificeerd overeenkomstig artikel 5, rechtstreeks te vervoeren van zijn bedrijf van geboorte naar het slachthuis binnen dezelfde lidstaat, mits:

a)

de paardachtige jonger is dan 12 maanden en zichtbare tandsterren heeft in de tijdelijke hoeksnijtanden;

b)

er een ononderbroken traceerbaarheid is van het bedrijf van geboorte tot het slachthuis;

c)

de paardachtige tijdens het vervoer naar het slachthuis individueel identificeerbaar is overeenkomstig de artikelen 11 en 12;

d)

de lading vergezeld gaat van informatie over de voedselketen overeenkomstig sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004, waarin tevens een verwijzing is opgenomen naar de onder c) bedoelde individuele identificatie.

3.   Artikel 19, lid 1, onder b), c) en d), is niet van toepassing in geval van verplaatsing of vervoer van als slachtdier gehouden paardachtigen overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

HOOFDSTUK V

DUPLICATEN, VERVANGING EN SCHORSING VAN IDENTIFICATIEDOCUMENTEN

Artikel 16

Duplicaten van identificatiedocumenten

1.   Indien het originele identificatiedocument is kwijtgeraakt, maar de identiteit van de paardachtige kan worden vastgesteld, met name door de door de transponder verzonden code of de alternatieve methode, en een eigendomsverklaring beschikbaar is, geeft de instantie van afgifte als bedoeld in artikel 4, lid 1, met verwijzing naar het unieke levensnummer een duplicaat identificatiedocument af, dat duidelijk als zodanig is aangeduid („duplicaat van het identificatiedocument”).

In dergelijke gevallen wordt de paardachtige in sectie IX, deel II, van het duplicaat van het identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie.

De gegevens van het afgegeven duplicaat van het identificatiedocument en de in sectie IX opgenomen indeling van de paardachtige worden onder vermelding van het unieke levensnummer in de in artikel 21 bedoelde database opgenomen.

2.   In afwijking van lid 1, tweede alinea, kan de bevoegde autoriteit besluiten om de status van de paardachtige als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie voor een periode van zes maanden te schorsen, indien de houder binnen dertig dagen na de datum waarop het identificatiedocument als vermist werd opgegeven, afdoende kan aantonen dat de status van de paardachtige als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie niet is aangetast door een behandeling met geneesmiddelen.

Hiertoe vult de bevoegde autoriteit de begindatum van de schorsingsperiode van zes maanden in de eerste kolom van deel III van sectie IX van het duplicaat van het identificatiedocument in en vult zij tevens de derde kolom in.

3.   Indien het kwijtgeraakte originele identificatiedocument was afgegeven door een instantie van afgifte in een derde land zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, wordt het duplicaat van het identificatiedocument afgegeven door dezelfde instantie van afgifte en doorgezonden naar de houder, of, indien dit specifiek vereist is volgens de wetgeving van de lidstaat waar het dier zich bevindt, de eigenaar, via de instantie van afgifte of de bevoegde autoriteit in die lidstaat.

In dergelijke gevallen wordt de paardachtige in sectie IX, deel II, van het duplicaat van het identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie en wordt de vermelding in de database als bedoeld in artikel 21, lid 1, onder l), dienovereenkomstig aangepast.

Het duplicaat van het identificatiedocument mag echter ook worden afgegeven door een in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde instantie van afgifte die paardachtigen van het betrokken ras registreert, of door een in artikel 4, lid 1, onder b), bedoelde instantie van afgifte die paardachtigen voor dit doel registreert in de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt, mits de oorspronkelijke instantie van afgifte in het derde land hiermee akkoord gaat.

4.   Indien het kwijtgeraakte originele identificatiedocument was afgegeven door een niet meer bestaande instantie van afgifte, wordt het identificatiedocument overeenkomstig lid 1 afgegeven door een instantie van afgifte in de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt.

Artikel 17

Vervanging van een identificatiedocument

Indien het originele identificatiedocument is kwijtgeraakt en de identiteit van de paardachtige niet meer kan worden vastgesteld, geeft de in artikel 4, lid 3, bedoelde instantie van afgifte in de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt, een vervangend identificatiedocument af („vervangend identificatiedocument”), dat duidelijk als zodanig wordt aangeduid en aan de voorschriften van artikel 5, lid 1, onder b), voldoet.

In dergelijke gevallen wordt de paardachtige in deel II van sectie IX van het vervangend identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie.

De gegevens van het afgegeven vervangend identificatiedocument en de registratiestatus en indeling van de paardachtige in sectie IX worden dienovereenkomstig in de in artikel 21 bedoelde database verwerkt onder vermelding van het unieke levensnummer.

Artikel 18

Schorsing van identificatiedocumenten ten behoeve van verplaatsing

De officiële dierenarts schorst de geldigheid voor vervoersdoeleinden van een identificatiedocument door een daartoe strekkende vermelding in sectie VIII ervan op te nemen, indien een paardachtige wordt gehouden op of afkomstig is van een bedrijf:

a)

waarvoor een in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 90/426/EEG bedoelde verbodsmaatregel geldt, of

b)

dat zich in een lidstaat of deel daarvan bevindt dat niet vrij is van paardenpest.

HOOFDSTUK VI

DOOD VAN PAARDACHTIGEN EN PAARDACHTIGEN BESTEMD VOOR DE SLACHT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE EN REGISTRATIE VAN DE TOEGEDIENDE MEDICATIE

Artikel 19

Dood van paardachtigen

1.   Bij slachting of dood van de paardachtige worden de volgende maatregelen genomen:

a)

de transponder wordt tegen toekomstig frauduleus gebruik beschermd, met name door deze te recupereren, te vernietigen of ter plaatse te verwijderen;

b)

het identificatiedocument wordt ongeldig gemaakt door op zijn minst op de eerste pagina een stempel met „ongeldig” erin aan te brengen;

c)

er wordt een verklaring gestuurd naar de instantie van afgifte, hetzij rechtstreeks, hetzij via een in artikel 23, lid 4, bedoeld contactpunt, waarin onder vermelding van het unieke levensnummer van de paardachtige wordt aangegeven dat de paardachtige is geslacht, gedood, of gestorven, met de datum waarop dit is gebeurd, en

d)

het ongeldig gemaakte identificatiedocument wordt vernietigd.

2.   De in lid 1 genoemde maatregelen worden uitgevoerd door of onder toezicht van:

a)

de officiële dierenarts:

i)

in het geval van het slachten of doden in verband met maatregelen op het gebied van dierziektebestrijding, overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder i), van Richtlijn 90/426/EEG, of

ii)

na het slachten, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 90/426/EEG, of

b)

de bevoegde autoriteit zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder i), van Verordening (EG) nr. 1774/2002, in geval van het verwijderen of verwerken van het karkas overeenkomstig artikel 4 of 5 van die verordening.

3.   Indien de transponder niet, zoals vereist in lid 1, onder a), kan worden verwijderd bij een paardachtige die is geslacht voor menselijke consumptie, verklaart de officiële dierenarts het vlees of het gedeelte van het vlees waarin zich de transponder bevindt, ongeschikt voor menselijke consumptie overeenkomstig sectie II, hoofdstuk V, punt 1, onder n), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.

4.   In afwijking van lid 1, onder d), en onverminderd de bepalingen die de instantie van afgifte in het identificatiedocument heeft aangebracht, kunnen de lidstaten procedures invoeren om het ongeldig gemaakte document naar de instantie van afgifte terug te sturen.

5.   In alle gevallen waarbij paardachtigen, anders dan bedoeld in dit artikel, zijn gestorven of verdwenen, stuurt de houder binnen dertig dagen na de dood of het verdwijnen van het dier het identificatiedocument naar de desbetreffende instantie van afgifte als bedoeld in artikel 4, lid 1, 2 of 3, terug.

Artikel 20

Voor de slacht voor menselijke consumptie bestemde paardachtigen en registratie van toegediende medicatie

1.   Een paardachtige wordt geacht bestemd te zijn voor de slacht voor menselijke consumptie, tenzij onherroepelijk is verklaard dat de paardachtige hiervoor niet bestemd is, wat moet worden bekrachtigd in deel II van sectie IX van het identificatiedocument door ondertekening:

a)

door de houder of eigenaar op basis van zijn/haar eigen beslissing, of

b)

door de houder en de verantwoordelijke dierenarts, handelend in overeenstemming met artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG.

2.   Voorafgaand aan behandelingen overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG of met een geneesmiddel dat op grond van artikel 6, lid 3, van die richtlijn is toegelaten, stelt de verantwoordelijke dierenarts vast wat de status van de paardachtige is: bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie (het normale geval), of niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie, zoals aangegeven in deel II van sectie IX van het identificatiedocument.

3.   Indien de in lid 2 bedoelde behandeling niet is toegestaan voor een paardachtige die bestemd is voor de slacht voor menselijke consumptie, zorgt de verantwoordelijke dierenarts ervoor dat overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG genoemde afwijking de desbetreffende paardachtige onherroepelijk als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie wordt verklaard door:

a)

het invullen en ondertekenen van deel II van sectie IX van het identificatiedocument, en

b)

het ongeldig maken van deel III van sectie IX van het identificatiedocument.

4.   Indien een paardachtige onder in artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde omstandigheden moet worden behandeld, vermeldt de verantwoordelijke dierenarts in deel III van sectie IX van het identificatiedocument de vereiste gegevens van de stoffen in het geneesmiddel die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen en vermeld staan in Verordening (EG) nr. 1950/2006.

De verantwoordelijke dierenarts vermeldt de datum van de laatste toediening, zoals voorgeschreven, van dit geneesmiddel en deelt de houder overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2001/82/EG mee op welke datum de wachttijd die is vastgesteld overeenkomstig artikel 10, lid 3, van die richtlijn zal verstrijken.

HOOFDSTUK VII

REGISTRATIE EN SANCTIES

Artikel 21

Database

1.   Bij het afgeven van het identificatiedocument of het registreren van eerder afgegeven identificatiedocumenten slaat de instantie van afgifte minimaal de volgende gegevens betreffende de paardachtige in haar database op:

a)

het unieke levensnummer;

b)

de soort;

c)

het geslacht;

d)

de kleur;

e)

de geboortedatum (dag, maand en jaar);

f)

indien van toepassing ten minste de laatste 15 tekens van de code die door de transponder wordt uitgezonden, of de code die wordt uitgezonden door een radiofrequentie-identificatiemiddel dat niet aan de in artikel 2, lid 2, onder b), genoemde norm voldoet, tezamen met informatie over het vereiste uitleessysteem, of de alternatieve methode;

g)

het land van geboorte;

h)

de datum van afgifte en van eventuele wijzigingen van het identificatiedocument;

i)

de naam en het adres van de persoon aan wie het identificatiedocument is afgegeven;

j)

de status „geregistreerde paardachtige” of „als fok- of gebruiksdier gehouden paardachtige”;

k)

de naam van het dier (naam bij geboorte en, indien van toepassing, de commerciële naam);

l)

de status „niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie”, indien dit bekend is;

m)

informatie betreffende duplicaten en vervangende identificatiedocumenten overeenkomstig de artikelen 16 en 17;

n)

de gemelde datum waarop het dier is gestorven.

2.   De instantie van afgifte bewaart de in lid 1 bedoelde gegevens gedurende ten minste 35 jaar of ten minste twee jaar na de overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder c), gemelde dood van de paardachtige in haar database.

3.   Onmiddellijk nadat zij de in lid 1 bedoelde gegevens heeft opgeslagen, stuurt de instantie van afgifte de onder a) tot en met f) en n) van dat lid bedoelde gegevens naar de centrale database van de lidstaat waarin de paardachtige is geboren, indien een dergelijke database overeenkomstig artikel 23 beschikbaar is gesteld.

Artikel 22

Communiceren over codes van databases van instanties van afgifte

De lidstaten maken de namen, adressen, inclusief contactgegevens, en met het UELN compatibele identificatiecodes van zes tekens van de databases van de instanties van afgifte op een website beschikbaar voor de andere lidstaten en voor het publiek.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van dergelijke informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

Artikel 23

Centrale databases en hun onderlinge samenwerking en contactpunten

1.   Een lidstaat mag besluiten dat de instantie van afgifte de in artikel 21 bedoelde gegevens betreffende paardachtigen die zijn geboren of geïdentificeerd op zijn grondgebied, dient toe te voegen aan een centrale database of dat de database van deze instantie van afgifte dient te worden gekoppeld aan die centrale database („de centrale database”).

2.   De lidstaten werken bij het gebruiken van hun centrale databases samen overeenkomstig Richtlijn 89/608/EEG.

3.   De lidstaten maken de naam, het adres en de met het UELN compatibele identificatiecode van zes tekens van hun centrale database op een website beschikbaar voor de andere lidstaten en voor het publiek.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van dergelijke informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

4.   De lidstaten stellen een contactpunt beschikbaar dat de in artikel 19, lid 1, onder c), bedoelde verklaring in ontvangst kan nemen en deze verder kan distribueren naar de respectievelijke instanties van afgifte op hun grondgebied.

Dit contactpunt mag de in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 882/2004 bedoelde contactinstantie zijn.

De gegevens van het contactpunt, die in de centrale database mogen worden opgeslagen, worden op een website beschikbaar gemaakt voor de andere lidstaten en het publiek.

Om de lidstaten te ondersteunen bij het openbaar maken van dergelijke informatie stelt de Commissie een website beschikbaar waarop iedere lidstaat een snelkoppeling naar zijn nationale website zet.

Artikel 24

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening, en nemen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 30 juni 2009 van die regels in kennis. Zij delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die regels mee.

HOOFDSTUK VIII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Intrekking

De Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG worden ingetrokken met ingang van 1 juli 2009.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikkingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 26

Overgangsbepalingen

1.   Paardachtigen die uiterlijk 30 juni 2009 zijn geboren en uiterlijk op die datum overeenkomstig Beschikking 93/623/EEG of Beschikking 2000/68/EG zijn geïdentificeerd, worden beschouwd als geïdentificeerd overeenkomstig deze verordening.

Uiterlijk 31 december 2009 moeten de identificatiedocumenten voor deze paardachtigen zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 21, lid 1, van deze verordening.

2.   Paardachtigen die uiterlijk op 30 juni 2009 zijn geboren, maar op die datum nog niet overeenkomstig Beschikking 93/623/EEG of Beschikking 2000/68/EG zijn geïdentificeerd, worden uiterlijk 31 december 2009 overeenkomstig deze verordening geïdentificeerd.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 juli 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 42. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 55.

(3)  PB L 178 van 12.7.1994, blz. 66.

(4)  PB L 298 van 3.12.1993, blz. 45. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2000/68/EG (PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72).

(5)  PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72.

(6)  PB L 86 van 6.4.1993, blz. 7. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1792/2006 (PB L 362 van 20.12.2006, blz. 1).

(7)  PB L 86 van 6.4.1993, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1792/2006.

(8)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(9)  PB L 68 van 15.3.1973, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1174/86 (PB L 107 van 24.4.1986, blz. 1).

(10)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.

(11)  PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/729/EG van de Commissie (PB L 294 van 13.11.2007, blz. 26).

(12)  PB L 19 van 25.1.1996, blz. 39.

(13)  PB L 192 van 11.7.1992, blz. 63.

(14)  PB L 210 van 20.8.1996, blz. 53. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2004/186/EG (PB L 57 van 25.2.2004, blz. 27).

(15)  PB L 306 van 22.11.2003, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG.

(16)  PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1246/2007 (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 21).

(17)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1432/2007 van de Commissie (PB L 320 van 6.12.2007, blz. 13).

(18)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.

(19)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).

(20)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 van de Commissie (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).

(21)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 61/2008 van de Commissie (PB L 22 van 25.1.2008, blz. 8).

(22)  PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2003/74/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 262 van 14.10.2003, blz. 17).

(23)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).

(24)  PB L 367 van 22.12.2006, blz. 33.

(25)  PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34.

(26)  http://www.ueln.net

(27)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006.

(28)  PB L 382 van 31.12.1988, blz. 36.


BIJLAGE I

IDENTIFICATIEDOCUMENT VOOR PAARDACHTIGEN

PASPOORT

Algemeen — Aanwijzingen

Deze aanwijzingen zijn opgesteld om de gebruiker te helpen, onverminderd Verordening (EG) nr. 504/2008.

I.   In het paspoort dienen alle aanwijzingen te staan die nodig zijn voor het gebruik ervan, alsmede de gegevens van de instantie van afgifte, in het Frans, het Engels en in een van de officiële talen van de lidstaat waar het hoofdkantoor van de instantie van afgifte is gevestigd.

II.   Inhoud van het paspoort

A.   Het paspoort moet de volgende gegevens bevatten:

1.   Secties I en II — Identificatie

De paardachtige wordt geïdentificeerd door de bevoegde autoriteit. Het identificatienummer moet het dier en de instantie die het identificatiedocument heeft afgegeven, duidelijk identificeren en moet compatibel zijn met het UELN.

In punt 5 van sectie I dient er ruimte te zijn voor ten minste 15 tekens van de transpondercode.

In het geval van geregistreerde paardachtigen dient het paspoort de stamboekgegevens te bevatten, alsmede de klasse waarin het dier is ingedeeld overeenkomstig de bepalingen van het erkende stamboek dat het paspoort heeft afgegeven.

2.   Sectie III — Eigenaar

De naam van de eigenaar of zijn/haar afgevaardigde/vertegenwoordiger dient te worden vermeld, indien de instantie van afgifte dit vereist.

3.   Sectie IV — Registratie van identiteitscontroles

Telkens wanneer dit op grond van wet- en regelgeving vereist is, moet de identiteit van de paardachtige worden geverifieerd en moet deze verificatie door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd.

4.   Secties V en VI — Registratie van de inentingen

Alle inentingen dienen te worden geregistreerd in sectie V (alleen paardeninfluenza) en sectie VI (alle andere inentingen). De gegevens mogen in de vorm van een sticker worden weergegeven.

5.   Sectie VII — Door laboratoria verrichte gezondheidscontroles

De resultaten van alle onderzoeken om een overdraagbare ziekte op te sporen, moeten worden geregistreerd.

6.   Sectie VIII — Geldigheid van het document voor vervoersdoeleinden

Ongeldigverklaring of hernieuwde geldigverklaring van het document overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 90/426/EEG en een lijst van aangifteplichtige ziekten.

7.   Sectie IX — Toediening van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

De delen I en II of deel III van deze sectie dienen naar behoren te worden ingevuld overeenkomstig de in deze sectie gegeven aanwijzingen.

B.   Het paspoort mag de volgende gegevens bevatten:

Sectie X — Basiseisen inzake de gezondheid

SECTIE I

Deel A — Identificatiegegevens

Image

SECTIE I

Deel B — Schets

Image

SECTIE II

Certificat d'origine

Certificate of Origin

Certificaat van oorsprong

Image

SECTIE III

[Alleen invullen indien vereist volgens de regels van de in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG bedoelde organisaties]

Détails de droit de propriété

1.

Pour les compétitions sous compétence de la Fédération équestre internationale, la nationalité du cheval est celle de son propriétaire.

2.

En cas de changement de propriétaire, le passeport doit être immédiatement déposé auprès de l'organisation, l'association ou le service officiel l'ayant délivré avec le nom et l'adresse du nouveau propriétaire afin de le lui transmettre après réenregistrement.

3.

S'il y a plus d'un propriétaire ou si le cheval appartient à une société, le nom de la personne responsable pour le cheval doit être inscrit dans le passeport ainsi que sa nationalité. Si les propriétaires sont de nationalités différentes, ils doivent préciser la nationalité du cheval.

4.

Lorsque la Fédération équestre internationale approuve la location d'un cheval par une Fédération équestre nationale, les détails de ces transactions doivent être enregistrés par la Fédération équestre nationale intéressée.

Details van eigendom

1.

Voor wedstrijden onder auspiciën van de Fédération équestre internationale is de nationaliteit van het paard gelijk aan die van zijn eigenaar

2.

Bij verandering van eigenaar moet het identificatiedocument onmiddellijk worden ingediend bij de instantie, organisatie of officiële dienst van afgifte met opgave van de naam en het adres van de nieuwe eigenaar, zodat de nieuwe eigenaar kan worden geregistreerd en het document naar hem kan worden teruggezonden.

3.

Indien er meer dan één eigenaar is of het paard eigendom is van een onderneming, moeten de naam en de nationaliteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het paard, in het paspoort worden ingevuld. Indien de eigenaren verschillende nationaliteiten hebben, moeten zij aangeven wat de nationaliteit van het paard is.

4.

Indien de Fédération équestre internationale ermee instemt dat een paard door een nationale ruiterfederatie wordt gehuurd, moeten de gegevens van deze transactie door de betrokken nationale paardensportfederatie worden geregistreerd.

Details of ownership

1.

For competition purposes under the auspices of the Fédération équestre internationale the nationality of the horse is that of its owner.

2.

On change of ownership the passport must immediately be lodged with the issuing organization, association or official agency, giving the name and address of the new owner, for re-registration and forwarding to the new owner.

3.

If there is more than one owner or the horse is owned by a company, then the name of the individual responsible for the horse must be entered in the passport together with his nationality. If the owners are of different nationalities, they have to determine the nationality of the horse.

4.

When the Fédération équestre internationale approves the leasing of a horse by a national equestrian federation, the details of these transactions must be recorded by the national equestrian federation concerned.


Date d'enregistrement par l'organisation, l'association ou le service officiel

Date of registration, by the organisation, association, or official agency

Datum van registratie door de organisatie, vereniging of officiële dienst

Nom du propriétaire

Name of owner

Naam van de eigenaar

Adresse du propriétaire

Address of owner

Adres van de eigenaar

Nationalité du propriétaire

Nationality of owner

Nationaliteit van de eigenaar

Signature du propriétaire

Signature of owner

Handtekening van de eigenaar

Cachet de l'organisation, association ou service officiel et signature

Organization, association or official agency stamp and signature

Stempel en handtekening van de organisatie, vereniging of officiële dienst

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerking voor de instantie van afgifte [niet afdrukken in het identificatiedocument]: De tekst in de punten 1 tot en met 4 van deze sectie, of delen ervan, dienen uitsluitend te worden afgedrukt als deze in overeenstemming is met de regels van de in artikel 2, onder c), van Richtlijn 90/426/EEG genoemde organisaties.

SECTIE IV

Contrôles d'identité du cheval décrit dans ce passeport

L'identité de l'équidé doit être contrôlée chaque fois que les lois et règlements l'exigent: signer cette page signifie que le signalement du cheval/de l'équidé présenté est conforme à celui de la section I du passeport.

Identiteitscontroles van het in het paspoort beschreven paard

Identiteitscontrole van de paardachtige moet worden uitgevoerd telkens wanneer dit op grond van wet- en regelgeving vereist is. Door ondertekening van deze bladzijde wordt bevestigd dat de paardachtige beantwoordt aan de beschrijving in sectie I van dit paspoort.

Control of identification of the horse described in the passport

The identity of the equine animal must be checked each time this is required by rules and regulations and certified that it conforms to the description given in Section I of the passport.


Date

Date

Datum

Ville et pays

Town and country

Plaats en land

Motif du contrôle (concours, certificat sanitaire, etc.)

Reason for check (event, health certificate, etc.)

Reden voor de controle (wedstrijd, gezondheidscertificaat, enz.)

Signature, nom en capitales et qualité de la personne ayant vérifié l'identité

Signature, name (in capital letters) and capacity of official verifying the identification

Handtekening, naam (in blokletters) en functie van de functionaris die de identiteitscontrole heeft verricht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE V

Grippe équine seulement

ou

Grippe équine dans le cadre de vaccins combinés

Enregistrement des vaccinations

Toute vaccination subie par le cheval/l'équidé doit être portée dans le cadre ci-dessous de façon lisible et précise avec le nom et la signature du vétérinaire.

Alleen paardeninfluenza

of

paardeninfluenza in gecombineerde inenting

Vaccinatiegegevens

Elke inenting van het paard/de paardachtige moet duidelijk en nauwkeurig worden vermeld, met naam en handtekening van de dierenarts.

Equine influenza only

or

equine influenza using combined vaccines

Vaccination record

Details of every vaccination which the horse/equine animal undergoes must be entered clearly and in detail, and certified with the name and signature of veterinarian.


Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Pays

Country

Land

Vaccin/Vaccine/Vaccin

Nom en capitales et signature du vétérinaire

Name (in capital letters) and signature of veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de dierenarts

Nom

Name

Naam

Numéro du lot

Batch number

Chargenummer

Maladie(s)

Disease(s)

Ziekte(n)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE VI

Maladies autres que la grippe équine

Enregistrement des vaccinations

Toute vaccination subie par l'équidé doit être portée dans le cadre ci-dessous de façon lisible et précise avec le nom et la signature du vétérinaire.

Andere ziekten dan paardeninfluenza

Vaccinatiegegevens

Elke inenting van de paardachtige moet duidelijk en nauwkeurig worden vermeld, met naam en handtekening van de dierenarts.

Diseases other than equine influenza

Vaccination record

Details of every vaccination which the equine animal undergoes must be entered clearly and in detail, and certified with the name and signature of veterinarian.


Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Pays

Country

Land

Vaccin/Vaccine/Vaccin

Nom en capitales et signature du vétérinaire

Name (in capital letters) and signature of veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de dierenarts

Nom

Name

Naam

Numéro du lot

Batch number

Chargenummer

Maladie(s)

Disease(s)

Ziekte(n)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE VII

Contrôles sanitaires effectués par des laboratoires

Le résultat de tout contrôle effectué par un vétérinaire pour une maladie transmissible ou par un laboratoire agréé par le service vétérinaire gouvernemental du pays doit être noté clairement et en détails par le vétérinaire qui représente l'autorité demandant le contrôle.

Door laboratoria verrichte gezondheidscontroles

Het resultaat van elke controle op een overdraagbare ziekte die door een dierenarts of een door de officiële diergeneeskundige dienst van het land erkend laboratorium is verricht, moet duidelijk en nauwkeurig worden vermeld door de dierenarts die de instantie vertegenwoordigt die de controle heeft aangevraagd.

Laboratory health test

The result of every test carried out for a transmissible disease by a veterinarian or a laboratory authorised by the official veterinary service of the country must be entered clearly and in detail by the veterinarian acting on behalf of the authority requesting the test.


Date de prélèvement

Sampling date

Datum monster

Maladies transmissibles concernées

Transmissible disease tested for

Overdraagbare ziekte waarop is gecontroleerd

Nature de l’examen

Type of test

Aard van het onderzoek

Résultat de l’examen

Result of test

Resultaat van het onderzoek

Laboratoire officiel d’analyse du prélèvement

Official laboratory to which sample is sent

Officieel laboratorium waar het monster naartoe is gestuurd

Nom en capitales et signature du vétérinaire

Name (in capital letters) and signature of veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de dierenarts

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

SECTIE VIII

INVALIDATION/REVALIDATION DU DOCUMENT DANS LE CADRE DES MOUVEMENTS

Conformément à l’article 4, paragraphe 4, de la directive 90/426/CEE

INVALIDATION/REVALIDATION OF THE DOCUMENT FOR MOVEMENT PURPOSES

in accordance with Article 4(4) of Directive 90/426/EEC

ONGELDIGVERKLARING/HERNIEUWDE GELDIGVERKLARING VAN HET DOCUMENT VOOR VERVOERSDOELEINDEN

overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 90/426/EEG

Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Validité du document

Validity of document

Geldigheid van het document

Maladie

Disease

Ziekte

[vul cijfer in uit onderstaande lijst]

Nom en capitales et signature du vétérinaire officiel

Name in capitals and signature of official veterinarian

Naam (in blokletters) en handtekening van de officiële dierenarts

Validité suspendue

Validity suspended

Geldigheid geschorst

Validité rétablie

Validity re-established

Geldigheid hernieuwd

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

MALADIES À DÉCLARATION OBLIGATOIRE — COMPULSORILY NOTIFIABLE DISEASES — AANGIFTEPLICHTIGE ZIEKTEN

1.

Peste équine — African horse sickness — paardenpest

2.

Stomatite vésiculeuse — vesicular stomatitis — vesiculaire stomatitis

3.

Dourine — dourine — dourine

4.

Morve — glanders — kwade droes

5.

Encéphalomyélites équines (sous toutes ses formes, y compris la VEE) — equine encephalomyelitis (all types including VEE) — paardenencefalomyelitis (alle vormen, met inbegrip van VEE)

6.

Anémie infectieuse — equine infectious anaemia — infectieuze anemie bij paarden

7.

Rage — rabies — rabiës

8.

Fièvre charbonneuse — anthrax — miltvuur

SECTIE IX

Medische behandelingen

Image

Image

SECTIE X

Exigences sanitaires de base

Les exigences ne sont pas valables pour l'introduction dans la Communauté

Basic health requirements

These requirements are not valid to enter the Community

Basiseisen inzake gezondheid

Deze eisen gelden niet voor de invoer in de Gemeenschap

Je soussigné (1) certifie que l'équidé décrit dans ce passeport satisfait aux conditions suivantes:

I, the undersigned (1), hereby certify that the equine animal described in this passport satisfies the following conditions:

Ondergetekende (1) verklaart dat de in dit paspoort beschreven paardachtige aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)

il a été examiné ce jour, ne présente aucun signe clinique de maladie et est apte au transport;

it has been examined this day, presents no clinical sign of disease and is fit for transport;

het dier is heden onderzocht, vertoont geen klinische ziekteverschijnselen en is geschikt om te worden getransporteerd;

(b)

il n'est pas destiné à l'abattage dans le cadre d'un programme national d'éradication d'une maladie transmissible;

it is not intended for slaughter under a national eradication programme for a transmissible disease;

het gaat niet om een dier dat moet worden geslacht in het kader van een nationaal programma voor de uitroeiing van een overdraagbare ziekte;

(c)

il ne provient pas d'une exploitation faisant l'objet de mesures de restriction pour des motifs de police sanitaire et n'a pas été en contact avec des équidés d'une telle exploitation;

it does not come from a holding subject to restrictions for animal health reasons and has not been in contact with equidae on such a holding;

het dier is niet afkomstig van een houderij waarvoor om veterinairrechtelijke redenen verbodsmaatregelen gelden en is niet in aanraking geweest met paardachtigen van een dergelijke houderij;

(d)

à ma connaissance, il n'a pas été en contact avec des équidés atteints d'une maladie transmissible au cours des 15 jours précédant l'embarquement.

to the best of my knowledge, it has not been in contact with equidae affected by a transmissible disease during the 15 days prior to loading.

het dier is bij mijn weten in de laatste 15 dagen vóór het laden niet in contact geweest met paardachtigen met een overdraagbare ziekte.

LA PRÉSENTE CERTIFICATION EST VALABLE 10 JOURS À COMPTER DE LA DATE DE SA SIGNATURE PAR LE VÉTÉRINAIRE OFFICIEL

THIS CERTIFICATION IS VALID FOR 10 DAYS FROM THE DATE OF SIGNATURE BY THE OFFICIAL VETERINARIAN

DIT CERTIFICAAT IS GELDIG GEDURENDE TIEN DAGEN VANAF DE DATUM VAN ONDERTEKENING DOOR DE OFFICIËLE DIERENARTS

Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Pour des raisons épidémiologiques particulières, un certificat sanitaire séparé accompagne le présent passeport

For particular epidemiological reasons, a separate health certificate accompanies this passport

Om bijzondere epizoötiologische redenen is bij dit paspoort een afzonderlijk gezondheidscertificaat gevoegd

Nom en capitales et signature du vétérinaire officiel

Name in capital letters and signature of official veterinarian

Naam in hoofdletters en handtekening van de officiële dierenarts

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 

 

 

Oui/non (barrer la mention inutile)

Yes/no (delete as appropriate)

Ja/nee (doorhalen wat niet van toepassing is)

 


(1)  Ce document doit être signé dans les 48 heures précédant le déplacement international de l’équidé.

This document must be signed within 48 hours prior to international transport of equine animal.

Dit document moet binnen 48 uur vóór het internationaal vervoer van de paardachtige worden ondertekend.


BIJLAGE II

Op de smartcard opgeslagen gegevens

Op de smartcard moet ten minste het volgende zijn opgeslagen:

1.

Zichtbare gegevens:

instantie van afgifte

uniek levensnummer

naam

geslacht

kleur

de laatste 15 tekens van de code die door de transponder wordt uitgezonden (indien van toepassing)

foto van de paardachtige

2.

Elektronische gegevens die toegankelijk zijn voor standaardsoftware:

ten minste alle verplichte gegevens overeenkomstig sectie I, deel A, van het identificatiedocument.


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/33


VERORDENING (EG) Nr. 505/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van 3-fytase (Natuphos) als toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van het enzympreparaat 3-fytase (Natuphos 5000, Natuphos 5000 G, Natuphos 5000 L, Natuphos 10000 G en Natuphos 10000 L), geproduceerd door Aspergillus niger (CBS 101.672), als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor zeugen.

(4)

Het gebruik van dat preparaat is toegestaan voor biggen (gespeend), mestvarkens en mestkippen bij Verordening (EG) nr. 243/2007 van de Commissie (2), voor legkippen en mestkalkoenen bij Verordening (EG) nr. 1142/2007 van de Commissie (3) en voor eenden bij Verordening (EG) nr. 165/2008 van de Commissie (4).

(5)

Er zijn nieuwe gegevens ingediend tot staving van de aanvraag van een vergunning voor zeugen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 15 juni 2006 (5) geconcludeerd dat het enzympreparaat Natuphos (3-fytase), geproduceerd door Aspergillus niger (CBS 101.672), geen ongunstige gevolgen heeft voor de consumenten, de gebruikers of het milieu en doeltreffend is voor de verbetering van de verteerbaarheid van diervoeders. In haar advies van 12 december 2007 (6) heeft de EFSA geconcludeerd dat het gebruik van dat preparaat veilig is voor zeugen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van dat preparaat zoals omschreven in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „verteringsbevorderaars”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 73 van 13.3.2007, blz. 4.

(3)  PB L 256 van 2.10.2007, blz. 20.

(4)  PB L 50 van 23.2.2008, blz. 8.

(5)  Opinion of the Scientific Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed and of the Scientific Panel on genetically Modified Organisms on the safety and efficacy of the enzyme preparation Natuphos (3-phytase) produced by Aspergillus niger. The EFSA Journal (2006) 369, 1-19.

(6)  Scientific Opinion of the Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed on „Safety of the enzymatic preparation of Natuphos (3-phytase) for sows”. The EFSA Journal (2007) 614, 1-5.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingsmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimumgehalte

Maximumgehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

Activiteitseenheden/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars

4a1600

BASF SE

3-fytase

EC 3.1.3.8

(Natuphos 5000 Natuphos 5000 G Natuphos 5000 L Natuphos 10000 G Natuphos 10000 L)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel

3-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (CBS 101.672), met een minimale activiteit van:

 

vast: 5 000 FTU (1)/g

 

vloeibaar: 5 000 FTU/ml

 

Karakterisering van de werkzame stof

3-fytase, geproduceerd door Aspergillus niger (CBS 101.672)

 

Analysemethode (2)

Colorimetrische methode die het anorganisch fosfaat meet dat door het enzym wordt vrijgemaakt uit een fytaatsubstraat

Zeugen

500 FTU

1.

In de gebruiksaanwijzing voor het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de houdbaarheid en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

2.

Aanbevolen dosis per kg volledig diervoeder: 500 FTU.

3.

Voor gebruik in diervoeder met meer dan 0,36 % aan fytine gebonden fosfor.

27 juni 2018


(1)  1 FTU is de hoeveelheid enzym die bij een pH van 5,5 en een temperatuur van 37 °C 1 micromol anorganisch fosfaat per minuut vrijmaakt uit natriumfytaat.

(2)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/crl-feed-additives


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/36


VERORDENING (EG) Nr. 506/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

tot wijziging van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007 inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur (1), en met name op artikel 24, leden 1, 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 708/2007 is een kader tot stand gebracht voor de praktijken in de aquacultuur met betrekking tot uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten om de mogelijke impact van deze soorten en in hetzelfde ecosysteem levende niet-doelsoorten op de aquatische habitats te evalueren en tot een minimum te beperken.

(2)

In bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 708/2007 is een lijst vastgesteld van soorten waarop sommige bepalingen van die verordening niet van toepassing zijn. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken om soorten aan die bijlage toe te voegen.

(3)

Voordat de betrokken verordening in werking trad, hebben sommige lidstaten verzocht om toevoeging van bepaalde soorten aan bijlage IV. Frankrijk heeft voorgesteld met betrekking tot de ultraperifere gebieden bepaalde soorten in een apart deel aan die bijlage toe te voegen.

(4)

De Commissie heeft op 7 november 2007 en op 30 en 31 januari 2008 een groep van deskundigen bijeengeroepen om te beoordelen welke soorten aan bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 708/2007 moeten worden toegevoegd. Daartoe is een nieuwe lijst van soorten vastgesteld.

(5)

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 708/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 708/2007 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 168 van 28.6.2007, blz. 1.


BIJLAGE

„BIJLAGE IV

Lijst van soorten als bedoeld in artikel 2, lid 5

DEEL A:   Algemeen

 

Acipenser baeri  (1), Siberische steur

 

A. gueldenstaeti  (1), Donausteur

 

A. nudiventris  (1), slatdicksteur

 

A. ruthenus  (1), sterlet

 

A. stellatus  (1), stersteur

 

A. sturio  (1), steur

 

Aristichthys nobilis, grootkopkarper

 

Carassius auratus, goudvis

 

Clarias gariepinus, Afrikaanse meerval

 

Coregonus peled, peled morene

 

Crassostrea gigas, Japanse oester

 

Ctenopharyngodon idella, graskarper

 

Cyprinus carpio, karper

 

Huso huso  (1), huso

 

Hypophthalmichthys molitrix, zilverkarper

 

Ictalurus punctatus, kanaalmeerval

 

Micropterus salmoides, forelbaars

 

Oncorhynchus mykiss, regenboogforel

 

Ruditapes philippinarum, Japanse tapijtschelp

 

Salvelinus alpinus, riddervis

 

Salvelinus fontinalis, bronforel

 

Salvelinus namaycush, Amerikaanse meerforel

 

Sander lucioperca, snoekbaars

 

Silurus glanis, meerval

DEEL B:   Franse overzeese departementen

 

Macrobrachium rosenbergii, Zoetwaterreuzegarnaal

 

Oreochromis mossambicus, Mozambique tilapia

 

O. niloticus, Nijltilapia

 

Sciaenops ocellatus, rode ombervis


(1)  Hybriden van steursoorten.”


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/38


VERORDENING (EG) Nr. 507/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep

(Gecodificeerde versie)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad van 27 juli 2000 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (1), en met name op artikel 9,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (2), en met name op artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 245/2001 van de Commissie van 5 februari 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1673/2000 zijn onder meer maatregelen voor de interne markt in de sector vezelvlas en -hennep vastgesteld die voorzien in de toekenning van steun aan de erkende eerste verwerkers van vlas- en hennepstro of aan de landbouwers die het stro voor eigen rekening laten verwerken, voor welke maatregelen uitvoeringsbepalingen moeten worden vastgesteld.

(3)

Bepaald dienen te worden enerzijds de voorwaarden voor erkenning van de eerste verwerkers, en anderzijds de verplichtingen van de landbouwers die het stro voor eigen rekening laten verwerken. Tevens moet nader worden aangegeven welke essentiële gegevens dienen te worden vermeld in het aankoop-verkoopcontract voor het stro, de verwerkingsverbintenis en het contract voor loonverwerking als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000.

(4)

Sommige eerste verwerkers van vlasstro produceren hoofdzakelijk lange vlasvezels, maar als bijproduct ook korte vlasvezels met een hoog percentage onzuiverheden en scheven. Omdat zij niet over geschikte apparatuur voor de schoning van dit bijproduct beschikken, laten zij een loonschoning van de korte vezels uitvoeren door een ander bedrijf. Onder de bovenbedoelde omstandigheden dient de loonschoning te worden beschouwd als een verrichting van de erkende eerste verwerker die de korte vlasvezels produceert. Bijgevolg moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaraan de betrokken bedrijven moeten voldoen, vooral met het oog op de controles.

(5)

Om te waarborgen dat de betrokken producten voor de steun in aanmerking komen, is het noodzakelijk om voor het betrokken verkoopseizoen een verzamelaanvraag in te dienen zoals bedoeld in hoofdstuk I van titel II van deel II van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerde beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (5).

(6)

Om een goed administratief beheer mogelijk te maken en zich tegelijk aan de specifieke omstandigheden op de vlas- en hennepmarkten aan te passen, is het wenselijk de periode te omschrijven waarin het stro van vezelvlas en -hennep mag worden verwerkt en in voorkomend geval in de handel mag worden gebracht.

(7)

Voor het geval de lidstaat besluit de steun toe te kennen voor korte vlasvezels of hennepvezels met een hoger percentage onzuiverheden en scheven dan 7,5 %, dient te worden gepreciseerd op welke wijze de berekening moet worden uitgevoerd om de geproduceerde hoeveelheid te verlagen tot een overeenkomstige hoeveelheid met slechts 7,5 % onzuiverheden en scheven.

(8)

Om de goede werking van het stabilisatiemechanisme te vergemakkelijken dient te worden bepaald dat de hoeveelheden vezels waarvoor de verwerkingssteun voor een verkoopseizoen kan worden toegekend, worden beperkt tot de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal onder een contract of verwerkingsverbintenis vallende hectaren met een hoeveelheid per hectare. Deze hoeveelheid per hectare moet door de lidstaat worden bepaald op basis van de vastgestelde gegarandeerde nationale hoeveelheden en de beteelde hectaren.

(9)

Gezien de veranderingen in omvang die de gegarandeerde nationale hoeveelheden kunnen ondergaan als gevolg van de flexibiliteit waarin artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1673/2000 voorziet, dienen de nadere regels te worden aangegeven om die gegarandeerde nationale hoeveelheden voor elk verkoopseizoen te kunnen vaststellen, zulks echter met inachtneming van de aanpassingen die eventueel nodig zullen zijn om een passende verdeling van de gegarandeerde nationale hoeveelheden over de begunstigden van de verwerkingssteun mogelijk te maken.

(10)

De verwerkingssteun kan slechts worden toegekend als een van de contracten of de verbintenis als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1673/2000 is gesloten of aangegaan. Voorts moeten de overdrachten tussen gegarandeerde nationale hoeveelheden en de hoeveelheden per hectare tijdig door de lidstaat worden vastgesteld op basis van de onder een contract of verbintenis vallende oppervlakten. Voorgeschreven dient te worden dat de betrokkenen de relevante gegevens over deze contracten of verbintenissen aan het begin van de verwerkingsactiviteiten aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat moeten verstrekken. Om enige flexibiliteit voor de betrokken handel mogelijk te maken, dienen beperkte mogelijkheden voor het overdragen van de contracten tussen erkende eerste verwerkers te worden geboden.

(11)

Om een goed beheer van de steunregeling mogelijk te maken, dient te worden aangegeven welke gegevens de betrokkenen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat moeten verstrekken en welke gegevens de lidstaten op hun beurt aan de Commissie moeten meedelen.

(12)

Voor het beheer van een regeling waarbij het gaat om steun die wordt toegekend op basis van de gedurende een periode van 22 maanden geproduceerde hoeveelheden vezels, is het dienstig te bepalen dat aan het begin van de verwerkingsactiviteiten voor een verkoopseizoen een steunaanvraag moet worden ingediend voor de vezels die zullen worden verkregen en waarvan de hoeveelheden vervolgens periodiek zullen worden meegedeeld.

(13)

Wegens de mogelijke aanpassingen van de gegarandeerde nationale hoeveelheden en van de hoeveelheden per hectare zullen de totale hoeveelheden vezels waarvoor de steun kan worden toegekend, pas na afloop van de verwerkingsactiviteiten bekend zijn. Daarom moet worden bepaald dat aan de erkende eerste verwerkers voorschotten op de steun kunnen worden uitgekeerd op basis van de hoeveelheden vezels die periodiek worden verkregen. Om te garanderen dat bij geconstateerde onregelmatigheden de verschuldigde bedragen worden betaald, dient de uitkering van die voorschotten afhankelijk te worden gesteld van het stellen van een zekerheid. Die zekerheden moeten in overeenstemming zijn met sommige bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten (6).

(14)

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde aanvullende steun wordt slechts toegekend voor de oppervlakten waarvan de stroproductie in aanmerking is genomen voor steun bij de verwerking tot lange vlasvezels. Het is derhalve dienstig een minimumopbrengst aan lange vezels per onder een contract of verbintenis vallende hectare vast te stellen om te kunnen aangeven in welke gevallen aan die voorwaarde is voldaan.

(15)

Een systeem van administratieve controles en controles ter plaatse is onmisbaar om de regelmatigheid van de verrichtingen te waarborgen. Gepreciseerd dient te worden welke essentiële elementen moeten worden geverifieerd, en ook dient het minimumaantal controles ter plaatse dat per verkoopseizoen moet worden verricht, te worden vastgesteld.

(16)

Bepaald dient te worden welke consequenties eventueel geconstateerde onregelmatigheden zullen hebben. Deze consequenties moeten voldoende afschrikkingseffect sorteren om elk onwettig gebruik van de communautaire steun te voorkomen, en moeten tegelijk aan het proportionaliteitsbeginsel voldoen.

(17)

Opdat het tijdstip waarop de vezels worden verkregen, dicht genoeg zal liggen bij het ontstaansfeit dat de voor de voorschotten en de verwerkingssteun te gebruiken wisselkoers bepaalt, moet dit ontstaansfeit plaatsvinden op de laatste dag van elk van de perioden waarvoor de verkregen hoeveelheden vezels moeten worden meegedeeld.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor natuurlijke vezels,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en verkoopseizoen

1.   Deze verordening bevat uitvoeringsbepalingen voor de bij Verordening (EG) nr. 1673/2000 vastgestelde gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep.

2.   Het verkoopseizoen loopt van 1 juli tot en met 30 juni.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„met een verwerker gelijkgestelde teler”: een landbouwer die overeenkomstig artikel 2, lid 1, derde alinea, onder b), van Verordening (EG) nr. 1673/2000 met een erkende eerste verwerker een contract voor loonverwerking heeft gesloten ter verkrijging van vezels uit stro waarvan hij de eigenaar is;

b)

„lange vlasvezels”: de door een volledige scheiding van de vezels en de houtige bestanddelen van de stengel verkregen vlasvezels die bij het verlaten van de zwingelinrichting bestaan uit technische vezels met een gemiddelde lengte van ten minste 50 cm die evenwijdig liggen in een bundel, laag of lint;

c)

„korte vlasvezels”: de andere vlasvezels dan de onder b) bedoelde vezels, die zijn verkregen door een op zijn minst gedeeltelijke scheiding van de vezels en de houtige bestanddelen van de stengel;

d)

„hennepvezels”: de hennepvezels die zijn verkregen door een op zijn minst gedeeltelijke scheiding van de vezels en de houtige bestanddelen van de stengel.

Artikel 3

Erkenning van eerste verwerkers

1.   Om te worden erkend moet een eerste verwerker bij de bevoegde autoriteit een aanvraag indienen waarin ten minste zijn opgenomen:

a)

een beschrijving van de onderneming en van het volledige scala van de producten die er door verwerking van vlas- en hennepstro worden verkregen;

b)

een beschrijving van de verwerkingsinstallaties en -machines met vermelding van de locatie ervan en van de technische specificaties betreffende:

i)

het energieverbruik ervan en de maximumhoeveelheden vlas- en hennepstro die per uur en per jaar kunnen worden verwerkt,

ii)

de maximumhoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels die per uur en per jaar kunnen worden verkregen,

iii)

de indicatieve hoeveelheden vlas- en hennepstro die nodig zijn om 100 kg van elk van de onder a) bedoelde producten te produceren;

c)

een beschrijving van de opslaginrichtingen met vermelding van de locatie en de opslagcapaciteit in tonnen stro en vezels van vlas of hennep.

2.   In de erkenningsaanvraag is een verbintenis opgenomen om vanaf de datum van indiening van de aanvraag:

a)

te zullen zorgen voor een gescheiden bewaring, per verkoopseizoen waarin de oogst van het betrokken stro wordt afgezet en per lidstaat waar dit stro is geoogst, van de voorraden vlasstro, hennepstro, lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels die corresponderen:

i)

met het totaal van de aankoop-verkoopcontracten en verwerkingsverbintenissen,

ii)

met elk van de contracten voor loonverwerking die met een verwerker gelijkgestelde telers zijn gesloten,

iii)

met het totaal van de andere leveranciers en, in voorkomend geval, met de partijen vezels die worden verkregen uit stro dat bij het in punt i) bedoelde stro is ingedeeld, maar die niet voor een steunaanvraag zijn bestemd;

b)

ervoor te zullen zorgen dat een dagelijks of per partij bijgewerkte en regelmatig aan de financiële boekhouding gekoppelde voorraadadministratie wordt gevoerd en een documentatie wordt bijgehouden die voldoen aan de voorschriften van lid 5, en dat ook de door de lidstaat voor de controles verlangde bewijsstukken worden bijgehouden;

c)

de bevoegde autoriteit in kennis te zullen stellen van elke verandering van de in lid 1 bedoelde gegevens;

d)

medewerking te zullen verlenen aan elke controle die in het kader van de toepassing van de bij Verordening (EG) nr. 1673/2000 vastgestelde steunregeling wordt verricht.

3.   Na controle ter plaatse om na te gaan of de in lid 1, bedoelde gegevens in overeenstemming zijn met de werkelijkheid, verleent de bevoegde autoriteit de eerste verwerker een erkenning voor de typen vezels die kunnen worden geproduceerd onder de voorwaarden om voor de steun in aanmerking te komen, en kent zij hem een erkenningsnummer toe.

De erkenning wordt verleend binnen twee maanden na de maand waarin de aanvraag is ingediend.

In geval van een wijziging van een of meer van de in lid 1 bedoelde gegevens gaat de bevoegde autoriteit, zo nodig na controle ter plaatse, in de maand na die waarin kennis van de verandering is gegeven, over tot bevestiging of aanpassing van de erkenning. Aanpassing van de typen vezels waarvoor de erkenning wordt verleend, kan evenwel eerst met ingang van het volgende verkoopseizoen plaatsvinden.

4.   In het kader van de erkenning van een eerste verwerker voor lange vlasvezels en tegelijk voor korte vlasvezels kan de lidstaat, indien hij de omstandigheden voor controle bevredigend acht, op de in dit lid bepaalde voorwaarden toestemming verlenen voor loonschoning van de korte vlasvezels om het in artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde maximum aan onzuiverheden en scheven in acht te nemen.

In dit geval maakt de eerste verwerker in zijn in lid 1 bedoelde aanvraag om erkenning zijn voornemen om van het bepaalde in dit lid gebruik te maken kenbaar.

De toestemming kan slechts worden verleend voor ten hoogste twee schoners van korte vlasvezels per erkende eerste verwerker en per verkoopseizoen.

Voor elk verkoopseizoen legt de erkende eerste verwerker vóór 1 februari aan de bevoegde autoriteit een contract voor loonschoning over waarin ten minste zijn opgenomen:

a)

de datum waarop het contract is gesloten, en het verkoopseizoen waarop de oogst van het stro waaruit de vezels worden verkregen, betrekking heeft;

b)

het erkenningsnummer van de eerste verwerker en, wat de schoner van korte vlasvezels betreft, naam, firmanaam, adres en locatie van de installaties;

c)

de vermelding dat de schoner van korte vlasvezels zich ertoe verbindt:

i)

te zullen zorgen voor een gescheiden bewaring, per contract voor loonschoning, van de voorraden geschoonde en niet-geschoonde korte vlasvezels,

ii)

een dagelijkse voorraadboekhouding te zullen bijhouden waarin, afzonderlijk voor elk contract voor loonschoning, aantekening wordt gehouden van de binnengekomen hoeveelheden niet-geschoonde korte vlasvezels en de verkregen hoeveelheden geschoonde korte vlasvezels, alsmede van de respectieve hoeveelheden in voorraad,

iii)

de door de lidstaat met het oog op de controles voorgeschreven bewijsstukken te zullen bewaren en medewerking te zullen verlenen aan elke controle die in het kader van de toepassing van deze verordening wordt verricht.

De onder c) bedoelde verbintenis van de schoner wordt beschouwd als een verbintenis van de eerste verwerker in het kader van zijn erkenning.

5.   De voorraadboekhouding van de erkende eerste verwerkers bevat per dag of per partij en voor elk van de categorieën stro en elk van de typen vezels waarvan de voorraden gescheiden worden bewaard, een opgave van:

a)

de hoeveelheden die in de onderneming zijn binnengekomen voor elk van de contracten of verbintenissen als bedoeld in artikel 5 en in voorkomend geval elk van de andere leveranciers;

b)

de verwerkte hoeveelheden stro en de verkregen hoeveelheden vezels;

c)

een schatting van en een verklaring voor de verliezen en de vernietigde hoeveelheden;

d)

de hoeveelheden die de onderneming hebben verlaten, uitgesplitst naar ontvanger;

e)

de stand van de voorraden per opslaginrichting.

Voor het stro en de vezels die de onderneming zijn binnengekomen of hebben verlaten en die niet onder een contract of verbintenis als bedoeld in artikel 5 vallen, moet de erkende eerste verwerker voor elke partij beschikken over een leverings- of overnameattest van de betrokken leverancier of ontvanger dan wel over welk ander gelijkwaardig document dan ook dat door de lidstaat wordt aanvaard. De erkende eerste verwerker bewaart voor elk van de betrokken leveranciers en ontvangers informatie die hun naam, firmanaam en adres bevat.

6.   Een partij is een bepaalde hoeveelheid strovlas of hennepstro die wordt genummerd bij de inslag in de in lid 1 bedoelde verwerkingsinstallaties, respectievelijk opslaginrichtingen.

Een partij kan betrekking hebben op slechts één aankoop-verkoopcontract voor het stro, één enkele verwerkingsverbintenis of één enkel contract voor loonverwerking, als bedoeld in artikel 5.

Artikel 4

Verplichtingen van een met een verwerker gelijkgestelde teler

Een met een verwerker gelijkgestelde teler moet:

a)

beschikken over een contract voor loonverwerking dat met een erkende eerste verwerker is gesloten voor lange vlasvezels, korte vlasvezels en/of hennepvezels;

b)

een register bijhouden waarin vanaf het begin van het betrokken verkoopseizoen voor elke betrokken dag worden opgetekend:

i)

voor elk contract voor loonverwerking, de verkregen hoeveelheden stro van vezelvlas of -hennep en die welke zijn geleverd,

ii)

de verkregen hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en/of hennepvezels,

iii)

de verkochte of overgedragen hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en/of hennepvezels, met vermelding van de naam en het adres van de ontvanger;

c)

de door de lidstaat met het oog op de controles voorgeschreven bewijsstukken bewaren, en

d)

zich ertoe verbinden medewerking te zullen verlenen aan elke controle die in het kader van de toepassing van deze steunregeling wordt verricht.

Artikel 5

Contracten

1.   Het aankoop-verkoopcontract voor het stro, de verwerkingsverbintenis en het contract voor loonverwerking als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bevatten ten minste de volgende gegevens:

a)

de datum waarop het contract is gesloten of de verbintenis is aangegaan, en het verkoopseizoen waarop de oogst betrekking heeft;

b)

het erkenningsnummer van de eerste verwerker, het identificatienummer van de landbouwer in het geïntegreerde beheers- en controlesysteem zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad (7) en naam en adres van de eerste verwerker en van de landbouwer;

c)

de identificatie van het betrokken perceel of de betrokken percelen landbouwgrond volgens het identificatiesysteem voor de percelen landbouwgrond in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem;

d)

de betrokken oppervlakten met vezelvlas, respectievelijk vezelhennep.

2.   Vóór 1 januari van het betrokken verkoopseizoen kan het aankoop-verkoopcontract voor het stro of het contract voor loonverwerking aan een andere erkende eerste verwerker dan die welke oorspronkelijk het contract heeft gesloten, worden overgedragen door middel van de ondertekende goedkeuring van de landbouwer en van de overdragende en de overnemende erkende eerste verwerker.

Na 1 januari van het betrokken verkoopseizoen kan de in de eerste alinea bedoelde overdracht van de contracten slechts plaatsvinden indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die naar behoren worden aangetoond, en nadat de lidstaat er toestemming voor heeft verleend.

Artikel 6

Door de betrokkenen te verstrekken gegevens

1.   De erkende eerste verwerkers en de met een verwerker gelijkgestelde telers dienen vóór de door de lidstaat vastgestelde datum en uiterlijk op 20 september na het begin van het betrokken verkoopseizoen het volgende bij de bevoegde autoriteit in:

a)

de lijst voor dat verkoopseizoen, afzonderlijk voor vlas en voor hennep, van de aankoop-verkoopcontracten, verwerkingsverbintenissen en contracten voor loonverwerking als bedoeld in artikel 5, in welke lijst voor elk daarvan het identificatienummer van de landbouwer in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de desbetreffende percelen zijn vermeld, en

b)

een aangifte van de totale oppervlakten vlas en de totale oppervlakten hennep waarop de aankoop-verkoopcontracten, de verwerkingsverbintenissen en de contracten voor loonverwerking betrekking hebben.

De lidstaat kan evenwel in plaats van de in de eerste alinea, onder a), bedoelde lijst een kopie van elk van de betrokken documenten verlangen.

In het geval dat bepaalde contracten of verwerkingsverbintenissen betrekking hebben op oppervlakten in een andere lidstaat dan die waar de eerste verwerker is erkend, worden voor de desbetreffende oppervlakten de in de eerste alinea bedoelde gegevens door de belanghebbende tevens meegedeeld aan de lidstaat waar de oogst heeft plaatsgevonden.

2.   Voor de eerste periode van zes maanden van het verkoopseizoen en vervolgens per periode van vier maanden doen de erkende eerste verwerkers en de met een verwerker gelijkgestelde telers vóór het einde van de daaropvolgende maand voor elk van de categorieën waarvan de voorraden gescheiden worden bewaard, aan de bevoegde autoriteit aangifte van:

a)

de geproduceerde hoeveelheden vezels waarvoor de steun wordt aangevraagd;

b)

de geproduceerde hoeveelheden andere vezels;

c)

de gecumuleerde totale hoeveelheid in de onderneming binnengebracht stro;

d)

de stand van de voorraden;

e)

in voorkomend geval, een overeenkomstig lid 1, onder a), opgestelde lijst van de aankoop-verkoopcontracten voor het stro en contracten voor loonverwerking die overeenkomstig artikel 5, lid 2, eerste alinea, zijn overgedragen, met vermelding van de naam van de overnemer en van de overdrager.

Voor elk van de betrokken perioden legt een met een verwerker gelijkgestelde teler samen met de in de eerste alinea bedoelde aangifte het bewijsmateriaal over waaruit blijkt dat de vezels waarvoor de steun wordt aangevraagd, in de handel zijn gebracht. Dit bewijsmateriaal wordt door de lidstaat bepaald en omvat op zijn minst kopieën van de verkoopfacturen voor de vlas- en hennepvezels alsmede een certificaat van de erkende eerste verwerker die het stro heeft verwerkt, waarin de verkregen hoeveelheden en typen vezels worden bevestigd.

In het geval dat de aanvoerverrichtingen, uitslagverrichtingen en verwerkingen voor een verkoopseizoen definitief zijn beëindigd, kunnen de erkende eerste verwerker en de met een verwerker gelijkgestelde teler de in dit lid bedoelde serie aangiften onderbreken na de lidstaat daarvan in kennis te hebben gesteld.

3.   Vóór 1 mei volgende op het betrokken verkoopseizoen delen de erkende eerste verwerkers de bevoegde autoriteit de belangrijkste gebruiksdoeleinden mee waarvoor de verkregen vezels en andere producten zijn bestemd.

Artikel 7

Recht op de steun

1.   Voor de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde steun voor de verwerking van vlas- en hennepstro komen uitsluitend vlas- of hennepvezels in aanmerking die:

a)

afkomstig zijn van stro dat valt onder een aankoop-verkoopcontract, een verwerkingsverbintenis of een contract voor loonverwerking zoals bedoeld in artikel 5 voor met vezelvlas of -hennep beteelde percelen waarvoor voor het jaar waarin het verkoopseizoen begint, een verzamelaanvraag zoals bedoeld in hoofdstuk I van titel II van deel II van Verordening (EG) nr. 796/2004 is ingediend, en

b)

vóór 1 mei volgende op het einde van het betrokken verkoopseizoen door een erkende eerste verwerker zijn verkregen en, in het geval van een met een verwerker gelijkgestelde teler, vóór de genoemde datum in de handel zijn gebracht.

2.   In het geval dat de lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1673/2000 besluit de steun toe te kennen voor korte vlasvezels of hennepvezels die maximaal een bepaald percentage onzuiverheden en scheven bevatten dat hoger is dan 7,5 %, wordt de hoeveelheid „Q” waarvoor de steun wordt toegekend berekend volgens de formule:

Q = P* [(100 – x) / (100 – 7,5)]

waarin „P” overeenkomt met de verkregen hoeveelheid in aanmerking komende vezels die een percentage onzuiverheden en scheven bevat dat niet hoger is dan het toegestane percentage „x”.

Artikel 8

Gegarandeerde nationale hoeveelheden

1.   Vóór 16 november wordt voor het lopende verkoopseizoen de in artikel 3, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde verdeling van 5 000 ton korte vlasvezels en hennepvezels in gegarandeerde nationale hoeveelheden uitgevoerd op basis van de volgende gegevens die de betrokken lidstaten vóór 16 oktober aan de Commissie meedelen:

a)

de oppervlakten die vallen onder een aankoop-verkoopcontract, een verwerkingsverbintenis of een contract voor loonverwerking dat of die overeenkomstig artikel 6 van deze verordening is meegedeeld, en

b)

een schatting van de opbrengsten aan stro en vezels van vlas en hennep.

2.   Ten behoeve van de vaststelling van de nationale hoeveelheden waarvoor de bedragen aan verwerkingssteun voor een verkoopseizoen kunnen worden toegekend, bepalen de lidstaten vóór 1 januari van het betrokken verkoopseizoen de overdrachten van gegarandeerde nationale hoeveelheden overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1673/2000.

Met het oog op de toepassing van lid 4 van dit artikel kan de lidstaat de overgedragen hoeveelheden evenwel vóór 1 augustus volgende op de bij artikel 7, lid 1, onder b), van deze verordening vastgestelde uiterste datum aanpassen.

3.   Met het oog op de toepassing van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 wordt de hoeveelheid lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels waarvoor voor een verkoopseizoen de verwerkingssteun kan worden toegekend aan een erkende eerste verwerker of aan een met een verwerker gelijkgestelde teler, beperkt tot het aantal hectaren van de onder een aankoop-verkoopcontract of verwerkingsverbintenis dan wel een contract voor loonverwerking vallende percelen, vermenigvuldigd met een vast te stellen hoeveelheid per hectare.

De lidstaat stelt vóór 1 januari van het lopende verkoopseizoen voor zijn hele grondgebied en voor elk van de betrokken drie typen vezels de in de eerste alinea bedoelde hoeveelheid per hectare vast.

4.   In het geval dat voor bepaalde erkende eerste verwerkers of bepaalde met een verwerker gelijkgestelde telers de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheden vezels kleiner zijn dan de limieten die op grond van lid 3 voor hen gelden, kan de lidstaat, na alle in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde aangiften voor het betrokken verkoopseizoen te hebben ontvangen, de in lid 3 van dit artikel bedoelde hoeveelheden per hectare zo verhogen dat de beschikbare hoeveelheden worden herverdeeld over de overige erkende eerste verwerkers of met een verwerker gelijkgestelde telers wier voor de steun in aanmerking komende hoeveelheden hun eigen limieten overschrijden.

Artikel 9

Steunaanvraag

1.   Om de steun voor de verwerking van het stro te ontvangen dient een erkende eerste verwerker bij de bevoegde autoriteit een steunaanvraag in voor de lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels die vóór de bij artikel 7, lid 1, onder b), vastgestelde uiterste datum zullen worden geproduceerd uit stro van het betrokken verkoopseizoen. De aanvraag wordt uiterlijk op de in artikel 6, lid 1, bedoelde datum ingediend.

In het geval dat de verkregen vezels gedeeltelijk afkomstig zullen zijn van stro dat is geproduceerd in een andere lidstaat dan die waar de eerste verwerker is erkend, wordt de steunaanvraag ingediend bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het stro is geoogst, en wordt een kopie ervan toegezonden aan de lidstaat waar de eerste verwerker is erkend.

2.   Om de steun voor de verwerking van het stro te ontvangen dient een met een verwerker gelijkgestelde teler bij de bevoegde autoriteit een steunaanvraag in voor de lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels die vóór de bij artikel 7, lid 1, onder b), vastgestelde uiterste datum uit stro van het betrokken verkoopseizoen zullen worden geproduceerd en in de handel zullen worden gebracht. De aanvraag wordt uiterlijk op de in artikel 6, lid 1, bedoelde datum ingediend.

3.   De steunaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

naam, adres en handtekening van de aanvrager alsmede, naar gelang van het geval, het erkenningsnummer van de eerste verwerker of het identificatienummer van de met een verwerker gelijkgestelde teler in het geïntegreerd beheers- en controlesysteem;

b)

de vermelding dat voor de hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels waarvoor de steun wordt aangevraagd, de in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde aangiften zullen worden gedaan.

Voor de toekenning van de steun maken de in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde aangiften een integrerend deel van de steunaanvraag uit.

Artikel 10

Steunvoorschot

1.   In het geval dat de in artikel 6, lid 2, onder a), bedoelde aangifte van de geproduceerde vezels vergezeld gaat van een verzoek om een voorschot, wordt het voorschot aan de erkende eerste verwerker uitgekeerd vóór het einde van de maand volgende op die waarin de aangifte is ingediend, voorzover overeenkomstig artikel 9 een steunaanvraag is ingediend. Onverminderd de in artikel 8, lid 3, bedoelde limiet, is het voorschot gelijk aan 80 % van de steun voor de aangegeven hoeveelheden vezels.

2.   Het voorschot wordt slechts uitbetaald indien bij de aanvrager in het kader van de in artikel 13 bedoelde controles geen enkele onregelmatigheid voor het betrokken verkoopseizoen is geconstateerd en een zekerheid is gesteld.

Behalve wanneer het gaat om het schonen van korte vlasvezels in loonwerkverband, is voor iedere erkende eerste verwerker en voor elke soort vezels de zekerheid gelijk aan 35 % van het steunbedrag voor de hoeveelheid vezels die door de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, bedoelde vermenigvuldiging wordt verkregen.

De lidstaat kan evenwel bepalen dat het bedrag van de zekerheid wordt berekend op basis van productieramingen. In dat geval:

a)

kan de zekerheid noch geheel, noch gedeeltelijk worden vrijgegeven vóór de toekenning van de steun;

b)

kan de zekerheid, onverminderd het bepaalde in de vijfde alinea, niet minder bedragen dan, in procenten van het totale bedrag van de uitbetaalde voorschotten:

110 % tot en met 30 april van het betrokken verkoopseizoen,

75 % tussen 1 mei van het betrokken verkoopseizoen en 31 augustus daaropvolgend,

50 % tussen 1 september volgend op het betrokken verkoopseizoen en de datum van betaling van het saldo van de steun.

Wanneer het gaat om het schonen van korte vlasvezels in loonwerkverband is de zekerheid gelijk aan 110 %:

van het steunbedrag voor de hoeveelheid vezels die wordt verkregen door de in artikel 8, lid 3, eerste alinea, bedoelde vermenigvuldiging, of

ingeval de lidstaat de derde alinea van dit lid toepast, van het totale bedrag van de voor het betrokken verkoopseizoen betaalde voorschotten.

De zekerheid wordt tussen de eerste en de tiende dag na die waarop de steun is toegekend, vrijgegeven naar gelang van de hoeveelheden waarvoor de lidstaat de verwerkingssteun heeft toegekend.

3.   Artikel 3 en de titels II, III en VI van Verordening (EEG) nr. 2220/85 zijn van toepassing op de in dit artikel bedoelde zekerheden.

Artikel 11

Aanvullende steun

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde aanvullende steun wordt aan de erkende eerste verwerker die lange vlasvezels produceert, toegekend voor de oppervlakten die in de in de bijlage bij die verordening genoemde gebieden liggen en vallen onder de overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening meegedeelde aankoop-verkoopcontracten en verbintenissen.

De oppervlakte waarvoor de aanvullende steun wordt toegekend, wordt evenwel beperkt tot een maximum dat gelijk is aan de hoeveelheid lange vlasvezels waarvoor aan de voorwaarden voor het recht op de verwerkingssteun is voldaan en die uit hoofde van het betrokken verkoopseizoen zijn verkregen, gedeeld door een opbrengst van 680 kg lange vlasvezels per hectare.

Artikel 12

Betaling van de steun

1.   De verwerkingssteun en, in voorkomend geval, de aanvullende steun worden toegekend nadat alle voorgeschreven controles zijn verricht en voor het betrokken verkoopseizoen de definitieve in aanmerking komende hoeveelheden vezels zijn bepaald.

2.   De verwerkingssteun en, in voorkomend geval, de aanvullende steun worden vóór 15 oktober volgende op de bij artikel 7, lid 1, onder b), vastgestelde uiterste datum uitgekeerd door de lidstaat op het grondgebied waarvan het vlas- of hennepstro is geoogst.

Artikel 13

Controles

1.   De controles worden zo verricht dat de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van de steun wordt gewaarborgd, en omvatten met name:

a)

verificatie van de nakoming van de voorwaarden voor erkenning van de eerste verwerkers en van de verplichtingen van de met een verwerker gelijkgestelde telers;

b)

vergelijking van de gegevens over de percelen landbouwgrond die in de aankoop-verkoopcontracten, de verwerkingsverbintenissen en de contracten voor loonverwerking zijn vermeld, met die welke overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn geconstateerd;

c)

verificatie van het bewijsmateriaal voor de hoeveelheden waarvoor de erkende eerste verwerkers en de met een verwerker gelijkgestelde telers de steun aanvragen.

De controles die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij een erkende eerste verwerker worden verricht, hebben betrekking op de verwerking van al het in de Gemeenschap geproduceerde stro van vezelvlas of -hennep.

2.   De verificaties ter plaatse voor de in lid 1 bedoelde controledoeleinden worden door de bevoegde autoriteit, met name op basis van een risicoanalyse, zo bepaald dat voor elk verkoopseizoen ten minste 75 % van de erkende eerste verwerkers en 10 % van de met een verwerker gelijkgestelde telers worden gecontroleerd. Het aantal controles ter plaatse in een lidstaat mag echter in geen geval kleiner zijn dan de uitkomst van de deling door 750 van de totale oppervlakte vlas en hennep in hectaren in die lidstaat.

De verificaties ter plaatse betreffen eveneens alle schoners van korte vlasvezels die contracten voor loonschoning met erkende eerste verwerkers hebben gesloten.

3.   De controles ter plaatse omvatten met name een onderzoek van:

a)

de installaties, de voorraden en de verkregen vezels;

b)

de voorraad- en financiële boekhoudingen;

c)

het energieverbruik van de verschillende productiemiddelen en de documenten betreffende de ingeschakelde arbeidskrachten, en

d)

alle voor de controle nuttige handelsdocumenten.

In geval van twijfel betreffende de vraag of de vezels voor de steun in aanmerking komen, en met name betreffende het gehalte aan onzuiverheden van de korte vlasvezels of de hennepvezels, wordt uit de aan twijfel onderhevige partijen een representatief monster genomen en worden de betrokken kenmerken nauwkeurig bepaald. In voorkomend geval bepaalt de lidstaat aan de hand van de situatie welke betrokken hoeveelheden van alle hoeveelheden waarvoor de steun is aangevraagd, niet voor de steun in aanmerking komen.

In het in artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde geval deelt de lidstaat die de controle verricht, de resultaten van die controle onverwijld mee aan de lidstaat die de steun moet uitkeren.

Artikel 14

Sancties

1.   Indien bij de controle blijkt dat de in de erkenningsaanvraag aangegane verbintenissen niet worden nageleefd, wordt de erkenning onverwijld ingetrokken en kan aan de eerste verwerker wiens erkenning is ingetrokken, in afwijking van artikel 3, lid 3, niet vóór het tweede verkoopseizoen dat begint na de datum van de controle of van de constatering dat die verbintenissen niet worden nageleefd, een nieuwe erkenning worden verleend.

2.   Is opzettelijk of door grove nalatigheid een onjuiste aangifte gedaan of zijn door de eerste verwerker aankoop-verkoopcontracten voor het stro gesloten of verwerkingsverbintenissen aangegaan voor een aantal hectaren dat onder normale omstandigheden een beduidend grotere productie zou opleveren dan die welke volgens de in zijn erkenning vermelde technische specificaties kan worden verwerkt, dan wordt de erkende eerste verwerker of de met een verwerker gelijkgestelde teler voor het betrokken verkoopseizoen en voor het daaropvolgende verkoopseizoen uitgesloten van toepassing van de regeling inzake verwerkingssteun en, in voorkomend geval, van de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde regeling inzake aanvullende steun.

3.   Wanneer voor één van de in artikel 6, lid 2, bedoelde perioden wordt geconstateerd dat de hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels of hennepvezels waarvoor de steun wordt aangevraagd, groter zijn dan de aan de voorwaarden voor het recht op de steun beantwoordende hoeveelheden die daadwerkelijk zijn verkregen, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 8, lid 3, de steun die voor elk type vezels kan worden toegekend, berekend op basis van de hoeveelheden die daadwerkelijk in aanmerking komen voor het betrokken verkoopseizoen, verminderd met tweemaal het geconstateerde verschil.

4.   Behoudens overmacht worden bij te late indiening van de in artikel 9 bedoelde steunaanvraag of te late verstrekking of aangifte van de in artikel 6 bedoelde gegevens de aangevraagde steunbedragen waarop de belanghebbende bij tijdige indiening, verstrekking of aangifte recht zou hebben gehad, verlaagd met 1 % per werkdag vertraging. In geval van een vertraging van meer dan 25 dagen kunnen de steunaanvraag en de in artikel 6, lid 1, bedoelde gegevens niet in behandeling worden genomen.

5.   In voorkomend geval wordt de in artikel 11 bedoelde aanvullende steun verlaagd met hetzelfde percentage als de procentuele vermindering van het totaalbedrag van de voor het betrokken verkoopseizoen toegekende verwerkingssteun.

Artikel 15

Mededelingen

1.   In de tweede maand volgende op het einde van elk van de in artikel 6, lid 2, eerste alinea, bedoelde perioden delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee:

a)

de totale hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels, in voorkomend geval aangepast overeenkomstig artikel 7, lid 2, waarvoor uit hoofde van de betrokken periode een steunaanvraag is ingediend;

b)

de per maand verkochte hoeveelheden en de corresponderende prijzen die op de belangrijkste markten in het productiestadium konden worden geconstateerd voor de voor de markt meest representatieve kwaliteiten vezels van oorsprong uit de Gemeenschap;

c)

per verkoopseizoen, de verzamelstaat met de uit stro van oorsprong uit de Gemeenschap verkregen hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels die aan het einde van de betrokken periode waren opgeslagen.

2.   Uiterlijk op 31 januari delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee voor het lopende verkoopseizoen:

a)

de overdrachten van gegarandeerde nationale hoeveelheden overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 en de uit die overdrachten voortvloeiende gegarandeerde nationale hoeveelheden;

b)

een overzicht van de oppervlakten vezelvlas en -hennep waarvoor contracten of verbintenissen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 zijn gesloten of aangegaan;

c)

de overeenkomstig artikel 8, lid 3, van deze verordening vastgestelde hoeveelheden per hectare;

d)

de geschatte productie van stro en vezels van vlas en hennep;

e)

het aantal erkende verwerkende ondernemingen en de totale verwerkingscapaciteit voor de onderscheiden typen vezels voor het lopende verkoopseizoen;

f)

in voorkomend geval, het aantal loonschoners van korte vlasvezels.

3.   Uiterlijk op 15 december van elk jaar delen de lidstaten de Commissie de volgende gegevens mee met betrekking tot het voorlaatste verkoopseizoen:

a)

een overzicht van de totale hoeveelheden lange vlasvezels, korte vlasvezels en hennepvezels waarvoor de steun is aangevraagd en waarvoor respectievelijk:

i)

het recht op de in artikel 2, lid l, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde verwerkingssteun is toegekend,

ii)

het recht op de verwerkingssteun niet is erkend, onder vermelding van de hoeveelheden die van de steun zijn uitgesloten wegens overschrijding van de uit artikel 8 van deze verordening voortvloeiende gegarandeerde nationale hoeveelheden,

iii)

de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zekerheid is verbeurdverklaard;

b)

de door de erkende eerste verwerkers en de met een verwerker gelijkgestelde telers verkregen totale hoeveelheden korte vlasvezels of hennepvezels die niet in aanmerking kwamen wegens een hoger percentage onzuiverheden dan het in artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde maximum;

c)

een overzicht van het in gebied I, respectievelijk gebied II als omschreven in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1673/2000 gelegen aantal hectaren waarvoor de in artikel 4 van die verordening bedoelde aanvullende steun is toegekend;

d)

in voorkomend geval, de gegarandeerde nationale hoeveelheden en de hoeveelheden per hectare die zijn voortgevloeid uit de in artikel 8, lid 2, tweede alinea, en artikel 8, lid 4, van deze verordening bedoelde aanpassingen;

e)

de aantallen sancties als bedoeld in artikel 14, leden 1, 2 en 3, van deze verordening waartoe is besloten, en de in onderzoek zijnde sancties;

f)

in voorkomend geval, een verslag over de toepassing van artikel 3, lid 4, van deze verordening en over de betrokken controles en hoeveelheden.

4.   Indien de lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 besluit de steun toe te kennen voor korte vlasvezels of hennepvezels met een hoger percentage onzuiverheden en scheven dan 7,5 %, stelt hij de Commissie uiterlijk op 31 januari van het lopende verkoopseizoen daarvan in kennis met vermelding van de betrokken traditionele afzet.

In dit geval voegt de lidstaat aan de in lid 1, onder a), bedoelde gegevens de uitsplitsing toe van de niet-aangepaste werkelijke hoeveelheden korte vlasvezels en hennepvezels met een hoger percentage onzuiverheden en scheven dan 7,5 waarvoor de steun is aangevraagd.

Artikel 16

Ontstaansfeit

Voor elk van de in artikel 6, lid 2, bedoelde perioden is het ontstaansfeit dat de voor de omrekening van het voorschot en de verwerkingssteun voor de betrokken hoeveelheid te gebruiken wisselkoers van de euro bepaalt, het in artikel 2, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1913/2006 bedoelde ontstaansfeit.

Artikel 17

Ingevoerde hennep

1.   Het in artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde certificaat wordt opgesteld op formulieren volgens het model in bijlage I bij deze verordening. Het certificaat wordt slechts afgegeven indien ten genoegen van de lidstaat van invoer is aangetoond dat aan alle gestelde voorwaarden is voldaan.

Onverminderd het bepaalde in lid 2, stellen de betrokken lidstaten de voorwaarden vast waaraan ten aanzien van aanvraag, afgifte en gebruik van het certificaat moet worden voldaan. De vakken 1, 2, 4, 14, 15, 16, 17, 18, 20, 24 en 25 van het certificaatformulier moeten evenwel verplicht worden ingevuld.

De certificaten mogen overeenkomstig door de bevoegde autoriteiten vastgestelde nadere voorschriften met behulp van computersystemen worden afgegeven en gebruikt. De inhoud van dergelijke certificaten moet dezelfde zijn als die van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde certificaten op papier. In de lidstaten waar dergelijke computersystemen niet voorhanden zijn, kan de importeur alleen het papieren certificaatformulier gebruiken.

Elke betrokken lidstaat stelt de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 bedoelde controleregeling vast.

2.   Met het oog op de toepassing van artikel 5, lid 2, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 zetten de betrokken lidstaten hun systeem op voor de erkenning van de importeurs van niet voor inzaai bestemd hennepzaad. Dit systeem omvat meer in het bijzonder de erkenningsvoorwaarden, een controleregeling en de bij onregelmatigheden op te leggen sancties.

Bij invoer van hennepzaad als bedoeld in de eerste alinea mag het in lid 1 van dit artikel bedoelde certificaat slechts worden afgegeven als de erkende importeur zich ertoe verbindt aan de bevoegde autoriteiten binnen de termijn en volgens de voorwaarden die worden vastgesteld door de lidstaat de nodige documenten over te leggen waarin wordt verklaard dat het hennepzaad waarvoor het certificaat wordt afgegeven, uiterlijk twaalf maanden na de uitgifte van het certificaat:

a)

zich in een zodanige situatie bevindt dat het van uitzaai uitgesloten wordt;

b)

voor de bereiding van diervoeder met ander zaad dan hennepzaad gemengd is, waarbij het hennepzaad ten hoogste 15 % van de totale hoeveelheid zaad uitmaakt, of bij wijze van uitzondering in sommige gevallen, ten hoogste 25 % wanneer de erkende importeur daartoe een gemotiveerd verzoek indient, of

c)

weer naar een derde land uitgevoerd is.

Als echter een deel van het zaad waarop het certificaat betrekking heeft niet binnen de voorgeschreven termijn van twaalf maanden aan een van de in de tweede alinea bepaalde voorwaarden voldoet, kan de lidstaat op een met redenen omkleed verzoek van de erkende importeur de bedoelde termijn met een of twee periodes van zes maanden verlengen.

De in de tweede alinea bedoelde verklaringen worden opgesteld door de marktdeelnemers die de betrokken werkzaamheden hebben uitgevoerd en bevatten ten minste:

a)

naam, volledig adres, lidstaat en handtekening;

b)

een beschrijving van de betrokken werkzaamheden die aan het bepaalde in de tweede alinea voldoen en de datum van uitvoering;

c)

de betrokken hoeveelheid hennepzaad in kilogram.

3.   Aan de hand van een risicoanalyse controleert elke betrokken lidstaat de juistheid van de verklaringen betreffende de op zijn grondgebied uitgevoerde in lid 2, tweede alinea, bedoelde werkzaamheden.

In voorkomend geval zendt de lidstaat van invoer de betrokken lidstaat een afschrift van de door de erkende importeurs verschafte verklaringen betreffende de op diens grondgebied verrichte werkzaamheden. Wanneer bij de in de eerste alinea bedoelde controles onregelmatigheden aan het licht komen, stelt de lidstaat van bestemming de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer daarvan in kennis.

4.   De lidstaten delen de Commissie de bepalingen mee die zij op grond van de leden 1 en 2 hebben vastgesteld.

Uiterlijk op 31 januari van elk jaar delen de lidstaten de Commissie de sancties of maatregelen mee die zijn genomen op grond van in het voorafgaande verkoopseizoen geconstateerde onregelmatigheden.

De lidstaten zenden de lijst met de namen en adressen van de autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van de certificaten en voor de in dit artikel bedoelde controles, aan de Commissie, die deze aan de overige lidstaten meedeelt.

Artikel 18

Verordening (EG) nr. 245/2001 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 193 van 29.7.2000, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 953/2006 (PB L 175 van 29.6.2006, blz. 1). Verordening (EG) nr. 1673/2000 wordt met ingang van 1 juli 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 349 van 24.12.1998, blz. 1.

(3)  PB L 35 van 6.2.2001, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2006 (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52).

(4)  Zie bijlage II.

(5)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 319/2008 (PB L 95 van 8.4.2008, blz. 63).

(6)  PB L 205 van 3.8.1985, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2006.

(7)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

Image

Image


BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EG) nr. 245/2001 van de Commissie

(PB L 35 van 6.2.2001, blz. 18)

 

Verordening (EG) nr. 1093/2001 van de Commissie

(PB L 150 van 6.6.2001, blz. 17)

 

Verordening (EG) nr. 52/2002 van de Commissie

(PB L 10 van 12.1.2002, blz. 10)

 

Verordening (EG) nr. 651/2002 van de Commissie

(PB L 101 van 17.4.2002, blz. 3)

uitsluitend artikel 1, lid 2

Verordening (EG) nr. 1401/2003 van de Commissie

(PB L 199 van 7.8.2003, blz. 3)

 

Verordening (EG) nr. 873/2005 van de Commissie

(PB L 146 van 10.6.2005, blz. 3)

 

Verordening (EG) nr. 1913/2006 van de Commissie

(PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52)

uitsluitend artikel 24


BIJLAGE III

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 245/2001

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, eerste streepje

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, tweede streepje, aanhef

Artikel 2, tweede streepje, onder a)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, tweede streepje, onder b)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, tweede streepje, onder c)

Artikel 2, onder d)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 3, lid 1, onder a)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b), eerste streepje

Artikel 3, lid 1, onder b), punt i)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b), tweede streepje

Artikel 3, lid 1, onder b), punt ii)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder b), derde streepje

Artikel 3, lid 1, onder b), punt iii)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder c)

Artikel 3, lid 1, onder c)

Artikel 3, lid 1, tweede alinea

Artikel 3, lid 2, aanhef

Artikel 3, lid 2, aanhef

Artikel 3, lid 2, eerste streepje

Artikel 3, lid 2, onder a)

Artikel 3, lid 2, eerste streepje, onder a)

Artikel 3, lid 2, onder a), punt i)

Artikel 3, lid 2, eerste streepje, onder b)

Artikel 3, lid 2, onder a), punt ii)

Artikel 3, lid 2, eerste streepje, onder c)

Artikel 3, lid 2, onder a), punt iii)

Artikel 3, lid 2, tweede streepje

Artikel 3, lid 2, onder b)

Artikel 3, lid 2, derde streepje

Artikel 3, lid 2, onder c)

Artikel 3, lid 2, vierde streepje

Artikel 3, lid 2, onder d)

Artikel 3, leden 3 tot en met 6

Artikel 3, leden 3 tot en met 6

Artikel 4, aanhef

Artikel 4, aanhef

Artikel 4, onder a)

Artikel 4, onder a)

Artikel 4, onder b), eerste streepje

Artikel 4, onder b), punt i)

Artikel 4, onder b), tweede streepje

Artikel 4, onder b), punt ii)

Artikel 4, onder b), derde streepje

Artikel 4, onder b), punt iii)

Artikel 4, onder c) en d)

Artikel 4, onder c) en d)

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 6, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 1, tweede alinea

Artikel 6, lid 1, derde alinea

Artikel 6, lid 1, derde alinea

Artikel 6, leden 2 en 3

Artikel 6, leden 2 en 3

Artikel 7, lid 1, aanhef

Artikel 7, lid 1, aanhef

Artikel 7, lid 1, eerste streepje

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 7, lid 1, tweede streepje

Artikel 7, lid 1, onder b)

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 1, aanhef

Artikel 8, lid 1, aanhef

Artikel 8, lid 1, eerste streepje

Artikel 8, lid 1, onder a)

Artikel 8, lid 1, tweede streepje

Artikel 8, lid 1, onder b)

Artikel 8, leden 2, 3 en 4

Artikel 8, leden 2, 3 en 4

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 3, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, lid 3, eerste alinea, aanhef

Artikel 9, lid 3, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 9, lid 3, eerste alinea, onder a)

Artikel 9, lid 3, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 9, lid 3, eerste alinea, onder b)

Artikel 9, lid 3, tweede alinea

Artikel 9, lid 3, tweede alinea

Artikelen 10, 11 en 12

Artikelen 10, 11 en 12

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder a)

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, onder c)

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 2

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, aanhef

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, aanhef

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, onder a)

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, onder b)

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, derde streepje

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, onder c)

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 13, lid 3, eerste alinea, onder d)

Artikel 13, lid 3, tweede en derde alinea

Artikel 13, lid 3, tweede en derde alinea

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15, leden 1 en 2

Artikel 15, leden 1 en 2

Artikel 15, lid 3, aanhef

Artikel 15, lid 3, aanhef

Artikel 15, lid 3, onder a), punt 1)

Artikel 15, lid 3, onder a), punt i)

Artikel 15, lid 3, onder a), punt 2)

Artikel 15, lid 3, onder a), punt ii)

Artikel 15, lid 3, onder a), punt 3)

Artikel 15, lid 3, onder a), punt iii)

Artikel 15, lid 3, onder b) tot en met f)

Artikel 15, lid 3, onder b) tot en met f)

Artikel 15, lid 4

Artikel 15, lid 4

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17 bis, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 17 bis, lid 2, eerste alinea

Artikel 17, lid 2, eerste alinea

Artikel 17 bis, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 17, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 17 bis, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 17, lid 2, tweede alinea, onder a)

Artikel 17 bis, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 17, lid 2, tweede alinea, onder b)

Artikel 17 bis, lid 2, tweede alinea, derde streepje

Artikel 17, lid 2, tweede alinea, onder c)

Artikel 17 bis, lid 2, derde alinea

Artikel 17, lid 2, derde alinea

Artikel 17 bis, lid 2, vierde alinea, aanhef

Artikel 17, lid 2, vierde alinea, aanhef

Artikel 17 bis, lid 2, vierde alinea, eerste streepje

Artikel 17, lid 2, vierde alinea, onder a)

Artikel 17, lid 2, vierde alinea, tweede streepje

Artikel 17, lid 2, vierde alinea, onder b)

Artikel 17 bis, lid 2, vierde alinea, derde streepje

Artikel 17, lid 2, vierde alinea, onder c)

Artikel 17 bis, leden 3 en 4

Artikel 17, leden 3 en 4

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19, eerste alinea

Artikel 19

Artikel 19, tweede en derde alinea

Bijlage

Bijlage I

Bijlagen II en III


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/55


VERORDENING (EG) Nr. 508/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

betreffende de voor de toekenning van de restitutie bij uitvoer geldende definitie van gepelde granen en geparelde granen

(Gecodificeerde versie)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (1), en met name op artikel 170, eerste alinea, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie van 28 juni 1968 betreffende de voor de toekenning van de restitutie bij uitvoer geldende definitie van gepelde granen en geparelde granen (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

De restitutie bij uitvoer moet rekening houden met de kwaliteit van het verwerkte graanproduct waarvoor deze restitutie geldt, teneinde te vermijden dat overheidsgelden bijdragen tot de uitvoer van producten van mindere kwaliteit. Het is in verband hiermede noodzakelijk een nauwkeurige, in elke lidstaat geldende, definitie vast te stellen voor de granen die in aanmerking komen voor de restitutie welke wordt toegekend voor „gepelde granen” en „geparelde granen”.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toekenning van de restitutie bij uitvoer zijn geparelde granen en gepelde granen die welke beantwoorden aan de in bijlage I opgenomen kenmerken.

Artikel 2

Verordening (EEG) nr. 821/68 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 361/2008 (PB L 121 van 7.5.2008, blz. 1).

(2)  PB L 149 van 29.6.1968, blz. 46. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2007 (PB L 11 van 18.1.2007, blz. 11).

(3)  Zie bijlage II.


BIJLAGE I

A.   DEFINITIES VOOR GEPELDE (GEPELDE OF GESLEPEN) EN GEPARELDE GRAANKORRELS

I.   Onder het begrip „gepelde graankorrels” vallen gepelde of geslepen graankorrels

1.

Onder gepelde graankorrels:

worden verstaan korrels van naakte granen waarvan de vruchtwand (pericarp) voor een groot deel verwijderd is, of korrels van bedekte granen (zie de toelichtingen op nr. 10.03: graankorrels), ontdaan van de doppen die stevig aan het pericarp vastzitten (bv. bij gerst) of, zoals bij haver, er zo vast om sluiten dat zij niet door dorsen enz. losgemaakt kunnen worden.

2.

Geslepen graankorrels:

zijn graankorrels (bij gerst van doppen ontdane korrels), ontdaan van het grootste deel van de vruchtwand (pericarp) en de zaadhuid (testa).

II.   Onder het begrip „geparelde graankorrels” vallen:

1.

Graankorrels van kwaliteitsklasse 1:

a)

graankorrels die beantwoorden aan de volgende definitie:

geparelde graankorrels, voornamelijk van gerst, zijn aan alle zijden geronde graankorrels van uniforme breedte, volledig ontdaan van doppen, vruchtwand (pericarp) en kiem (embryo), en grotendeels ontdaan van zaadhuid (testa) en aleuronlaag, en

b)

die bovendien voldoen aan de volgende eisen:

i)

uniforme breedte van de korrels:

75 % van de korrel moet binnen maximaal 20 % dm vallen (1),

94 %, tussen 3 % en 97 % cumulatief, moet binnen maximaal 30 % dm vallen (1),

100 % moet binnen maximaal 50 % dm vallen (1);

ii)

de uniforme breedte wordt gecontroleerd door zeefanalyse met behulp van zeven met ronde gaten.

2.

Graankorrels van kwaliteitsklasse 2:

graankorrels die beantwoorden aan de definitie onder II, 1, a).

B.   ZEEFANALYSE

I.   Te gebruiken apparatuur

1.

Stel zeven met ronde gaten (diameter van de zeven 200 mm, diameter van de gaatjes gaande van 4,0 tot 1,0 mm, aflopend met 0,25 mm).

2.

Zeefmachine — af te stellen op de resultaten verkregen met handzeven — met als hulpstukjes voor het zeven kubusvormige stukjes rubber met ribben van 20 mm.

3.

Technische balans.

II.   Uitvoering

De graankorrels worden in het algemeen met zes zeven gezeefd, het stel zeven wordt afgesloten met een deksel en een bodem. De zeef met de grootste gaten wordt bovenaan geplaatst; deze zeef en de bodem moeten na het zeven leeg zijn.

Ten minste twee gewogen hoeveelheden tussen 50 en 100 g wegende, worden gedurende vijf minuten met de hand gezeefd.

Als hulpstukjes voor het zeven dienen kubusvormige stukjes rubber. Bij het zeven wordt het stel zeven met beide handen vastgehouden en nagenoeg horizontaal over een afstand van ca. 70 mm heen en weer geschud à raison van 120 bewegingen per minuut. Eens per minuut wordt het schudden onderbroken door een drievoudige draaiende beweging. De zeefresten worden tot op 0,1 g nauwkeurig gewogen. Hun gewicht wordt opgetekend, uitgedrukt in gewichtspercenten van de afgewogen hoeveelheid, afgerond tot gehele getallen; daarvan worden de gemiddelde waarden berekend.

De gemiddelden in procent worden cumulatief bij elkaar geteld. Begonnen wordt met de waarde 0 % voor de zeefrest in de lege zeef met de grootste gaten. De cumulatieve percentagewaarden Σ (%) en de daarmede overeenkomende maaswijdten worden overgebracht op een op millimeterpapier getekend coördinatenstelsel, waarbij de Σ (%)-waarden op de ordinaat en de in mm uitgedrukte maaswijdten op de abscis worden uitgezet.

De punten worden met rechte lijnen verbonden en op de aldus verkregen curve kan de mediaanwaarde dm voor Σ (%) = 50 in 1/100 mm maaswijdte worden afgelezen.


(1)  dm = de op de curve van de zeefanalyse af te lezen mediaanwaarde bij een zeefrest van 50 %.


BIJLAGE II

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EEG) nr. 821/68 van de Commissie

(PB L 149 van 29.6.1968, blz. 46)

Verordening (EEG) nr. 1634/71 van de Commissie

(PB L 170 van 29.7.1971, blz. 13)

Verordening (EG) nr. 39/2007 van de Commissie

(PB L 11 van 18.1.2007, blz. 11)


BIJLAGE III

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 821/68

De onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Bijlage, Definities voor gepelde (gepelde of geslepen) en geparelde graankorrels

Bijlage I, punt A

Bijlage, punt A

Bijlage I, punt A, I

Bijlage, punt B, I, 1

Bijlage I, punt A, II, 1, onder a)

Bijlage, punt B, I, 2, eerste alinea, onder a), b) en c)

Bijlage I, punt A, II, 1, onder b), i), eerste, tweede en derde streepje

Bijlage, punt B, I, 2, tweede alinea

Bijlage I, punt A, II, 1, onder b), ii)

Bijlage, punt B, I, 2, derde alinea

Noot (*)

Bijlage, punt B, II

Bijlage I, punt A, II, 2

Bijlage, Zeefanalyse

Bijlage I, punt B

Bijlage, Te gebruiken apparatuur, eerste, tweede en derde streepje

Bijlage I, punt B, I, 1, 2 en 3

Bijlage, Uitvoering

Bijlage I, punt B, II

Bijlage II

Bijlage III


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/59


VERORDENING (EG) Nr. 509/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

houdende vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van de definitieve aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten en India voor de voorziening van raffinaderijen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 29, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de toepassing van de invoerrechten voor ruwe rietsuiker van oorsprong uit de in bijlage VI bij die verordening genoemde staten wordt geschorst voor de aanvullende hoeveelheid die nodig is om voor elk van de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 een toereikende voorziening van de voltijdraffinaderijen mogelijk te maken.

(2)

Deze aanvullende hoeveelheid moet worden berekend overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2), op basis van een exhaustieve geraamde voorzieningsbalans voor de Gemeenschap voor ruwe suiker.

(3)

Voor het verkoopseizoen 2007/2008 is uit die balans gebleken dat een aanvullende hoeveelheid voor raffinage bestemde ruwe suiker van 286 597 ton, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, moet worden ingevoerd om aan de behoeften van de raffinaderijen in de Gemeenschap te voldoen. Deze aanvullende hoeveelheid is mede gebaseerd op een raming van de invoercertificaataanvragen in de laatste maanden van het verkoopseizoen 2007/2008, met betrekking tot invoer als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1100/2006 van de Commissie van 17 juli 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de opening en het beheer van tariefcontingenten voor ruwe rietsuiker bestemd om te worden geraffineerd, van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen, en van uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten van tariefpost 1701, van oorsprong uit de minst ontwikkelde landen, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 (3).

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 1545/2007 van de Commissie van 20 december 2007 tot vaststelling van de aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten en India voor de voorziening van raffinaderijen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 30 september 2008 (4) en Verordening (EG) nr. 97/2008 van de Commissie van 1 februari 2008 houdende vaststelling, voor het verkoopseizoen 2007/2008, van een aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten en India voor de voorziening van raffinaderijen (5) zijn reeds aanvullende hoeveelheden van respectievelijk 80 000 ton en 120 000 ton vastgesteld. Het is derhalve dienstig de definitieve aanvullende hoeveelheid suiker voor het verkoopseizoen 2007/2008 vast te stellen op 86 597 ton.

(5)

Een adequate voorziening van de raffinaderijen kan enkel worden gegarandeerd indien de traditionele uitvoerovereenkomsten tussen de begunstigde landen worden nageleefd. Daarom moet een opsplitsing worden gemaakt naar begunstigde landen of groepen van landen. Voor India wordt een hoeveelheid van 6 000 ton geopend, waardoor de totale hoeveelheid voor het verkoopseizoen 2007/2008 voor India op 20 000 ton komt, wat wordt beschouwd als een hoeveelheid die op economisch verantwoorde wijze kan worden verscheept. De resterende hoeveelheid moet worden vastgesteld voor de ACS-staten, die er zich collectief toe hebben verbonden de procedures voor de toewijzing van hoeveelheden in onderling overleg ten uitvoer te leggen teneinde de adequate voorziening van de raffinaderijen te garanderen.

(6)

Voorafgaand aan de invoer van deze aanvullende hoeveelheid suiker dienen de raffinaderijen met de begunstigde landen en de betrokken handelaren de nodige leverings- en verzendingsregelingen te treffen. Om de betrokkenen de gelegenheid te geven de nodige schikkingen te treffen voor het tijdig aanvragen van de invoercertificaten, moet deze verordening in werking treden op de datum van bekendmaking ervan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bovenop de in Verordening (EG) nr. 1545/2007 en Verordening (EG) nr. 97/2008 vastgestelde hoeveelheden wordt, voor het verkoopseizoen 2007/2008, een definitieve hoeveelheid van 86 597 ton aanvullende ruwe rietsuiker, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, vastgesteld, verdeeld als volgt:

a)

80 597 ton wittesuikerequivalent van oorsprong uit de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 318/2006 genoemde landen, met uitzondering van India;

b)

6 000 ton wittesuikerequivalent van oorsprong uit India.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 371/2007 (PB L 92 van 3.4.2007, blz. 6).

(3)  PB L 196 van 18.7.2006, blz. 3.

(4)  PB L 337 van 21.12.2007, blz. 67.

(5)  PB L 29 van 2.2.2008, blz. 3.


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/61


VERORDENING (EG) Nr. 510/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

houdende wijziging van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad voor het verkoopseizoen 2008/2009

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale-GMO-verordening) (1), en met name op artikel 59, lid 1, juncto artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 zijn de nationale en regionale quota voor de productie van suiker, isoglucose en inulinestroop vastgesteld. Voor het verkoopseizoen 2008/2009 moeten deze quota worden aangepast.

(2)

Deze aanpassingen vloeien voort uit de toekenning van extra en aanvullende isoglucosequota.

(3)

Met eventuele aanvullende isoglucosequota die op een latere datum voor het verkoopseizoen 2008/2009 worden toegekend op verzoek van erkende ondernemingen in Italië, Litouwen en Zweden, zal rekening worden gehouden bij de volgende aanpassing, vóór eind februari 2009, van de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vastgestelde quota.

(4)

De aanpassingen vloeien ook voort uit de toepassing van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (2), waarin is voorzien in herstructureringssteun voor ondernemingen die afstand doen van quota, alsmede uit de toepassing van artikel 4 bis, lid 4, van die verordening, waarin is voorzien in de definitieve verlaging van de aan ondernemingen toegekende quota indien de telers een aanvraag voor herstructureringssteun hebben ingediend. Daarom moet rekening worden gehouden met de quota waarvan afstand is gedaan en met de quota die zijn verlaagd in verband met de door telers voor het verkoopseizoen 2008/2009 ingediende aanvragen in het kader van de herstructureringsregeling.

(5)

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Beheerscomité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 wordt vervangen door de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 361/2008 (PB L 121 van 7.5.2008, blz. 1).

(2)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 42. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1261/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 8).


BIJLAGE

„BIJLAGE VI

NATIONALE EN REGIONALE QUOTA

vanaf het verkoopseizoen 2008/2009

(in ton)

Lidstaat of regio

(1)

Suiker

(2)

Isoglucose

(3)

Inulinestroop

(4)

België

676 235,0

114 580,2

0

Bulgarije

0

89 198,0

 

Tsjechië

372 459,3

 

 

Denemarken

372 383,0

 

 

Duitsland

2 898 255,7

56 638,2

 

Ierland

0

 

 

Griekenland

158 702,0

0

 

Spanje

630 586,2

123 423,4

 

Frankrijk (continentaal Frankrijk)

2 956 786,7

 

0

Franse overzeese departementen

480 244,5

 

 

Italië

508 379,0

32 492,5

 

Letland

0

 

 

Litouwen

90 252,0

 

 

Hongarije

105 420,0

220 265,8

 

Nederland

804 888,0

0

0

Oostenrijk

351 027,4

 

 

Polen

1 405 608,1

42 861,4

 

Portugal (vasteland)

0

12 500,0

 

Autonome regio Azoren

9 953,0

 

 

Roemenië

104 688,8

15 879,0

 

Slovenië

0

 

 

Slowakije

112 319,5

68 094,5

 

Finland

80 999,0

0

 

Zweden

293 186,0

 

 

Verenigd Koninkrijk

1 056 474,0

43 591,6

 

TOTAAL

13 468 847,2

819 524,6

0”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/63


BESLUIT VAN DE RAAD

van 7 april 2008

inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Australië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

(2008/420/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 5 juni 2003 gemachtigd met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst.

(2)

Overeenkomstig de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad waarbij de Commissie werd gemachtigd om met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst, heeft de Commissie namens de Gemeenschap met Australië onderhandeld over een overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten.

(3)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst waarover de Commissie heeft onderhandeld, te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Australië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten wordt namens de Gemeenschap ondertekend, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

Artikel 3

In afwachting van de inwerkingtreding, wordt de overeenkomst voorlopig toegepast met ingang van de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de in artikel 7, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.

Gedaan te Luxemburg, 7 april 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

R. ŽERJAV


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Australië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

enerzijds, en

DE REGERING VAN AUSTRALIË,

anderzijds,

(hierna „de Overeenkomstsluitende Partijen” genoemd)

VASTSTELLEND dat het Europees Hof van Justitie tot de conclusie is gekomen dat sommige bepalingen van de tussen verscheidene lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

VASTSTELLEND dat dergelijke bepalingen zijn opgenomen in een aantal bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten die tussen verscheidene lidstaten van de Europese Unie en Australië zijn gesloten, en dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om de onverenigbaarheden tussen deze overeenkomsten en het EG-Verdrag weg te werken,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap exclusief bevoegd is voor een aantal aspecten die kunnen worden opgenomen in bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

VASTSTELLEND dat in een lidstaat gevestigde communautaire luchtvervoerders overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht het recht hebben op niet-discriminerende toegang tot luchtroutes tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

GELET OP de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en bepaalde derde landen waarin onderdanen van deze derde landen de mogelijkheid wordt geboden eigendom te verwerven in luchtvervoerders die een vergunning hebben gekregen overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht,

ERKENNENDE dat samenhang tussen het Europese Gemeenschapsrecht en de bepalingen van bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en Australië een solide rechtsgrond vormen voor luchtdiensten tussen de Europese Gemeenschap en Australië, en de continuïteit van dergelijke luchtdiensten behouden,

VASTSTELLEND dat de bepalingen van de tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en Australië gesloten bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten die niet strijdig zijn met het Europese Gemeenschapsrecht, niet behoeven te worden gewijzigd of vervangen,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap er met deze overeenkomst niet naar streeft het totale volume aan luchtverkeer tussen de Europese Gemeenschap en Australië te doen toenemen, noch om het evenwicht tussen communautaire luchtvervoerders en luchtvervoerders uit Australië te wijzigen, noch deze overeenkomst te laten prevaleren boven de bepalingen van bestaande bilaterale overeenkomsten inzake verkeersrechten,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   In deze Overeenkomst worden onder „lidstaten” lidstaten van de Europese Gemeenschap verstaan; onder „Overeenkomstsluitende Partij” wordt een overeenkomstsluitende partij bij deze overeenkomst verstaan; onder „partij” wordt de overeenkomstsluitende partij bij de desbetreffende bilaterale overeenkomst inzake luchtdiensten verstaan; onder „luchtvervoerder” wordt ook luchtvaartmaatschappij verstaan; onder „grondgebied van de Europese Gemeenschap” wordt verstaan het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is.

2.   Wanneer in de in bijlage I vermelde Overeenkomsten wordt verwezen naar onderdanen van de lidstaat die partij is bij de Overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap.

3.   Wanneer in de in bijlage I vermelde Overeenkomsten wordt verwezen naar luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen van de lidstaat die partij is bij de Overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar de door die lidstaat aangewezen luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 2

Aanwijzing, vergunning en intrekking

1.   De bepalingen van de leden 3 en 4 van dit artikel hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvervoerder door de desbetreffende lidstaat, de vergunningen en machtigingen die door Australië aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen of machtigingen van de luchtvervoerder.

2.   De bepalingen van de leden 3 en 4 hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvervoerder door Australië, de vergunningen en machtigingen die door de betrokken lidstaat aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen of machtigingen van de luchtvervoerder.

3.   Bij ontvangst van een aanwijzing of een aanvraag van aangewezen luchtvervoerders, in de vorm en op de wijze die is voorgeschreven voor exploitatievergunningen en technische machtigingen, verleent elke partij overeenkomstig leden 4 en 5 zo spoedig mogelijk de passende vergunningen en machtigingen, mits:

a)

indien de luchtvervoerder door een lidstaat is aangewezen:

i)

de luchtvervoerder, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd en beschikt over een geldige exploitatievergunning van een lidstaat overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht; en

ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operator's Certificate (bewijs luchtvaartexploitant) op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk in de aanwijzing is vermeld; en

iii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich bevindt op het grondgebied van de lidstaat die de geldige exploitatievergunning heeft verleend; en

iv)

de luchtvervoerder rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder;

b)

indien de luchtvervoerder door Australië is aangewezen:

i)

Australië op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft; en

ii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich in Australië bevindt.

4.   Beide partijen mogen de exploitatievergunning of technische machtigingen van een door de wederpartij aangewezen luchtvervoerder weigeren, intrekken, schorsen of beperken, mits:

a)

indien de luchtvervoerder door een lidstaat is aangewezen:

i)

de luchtvervoerder niet overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd of niet beschikt over een geldige exploitatievergunning van een lidstaat overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht; of

ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operator's Certificate niet op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft of indien de bevoegde luchtvaartautoriteit niet duidelijk in de aanwijzing is vermeld; of

iii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich niet bevindt op het grondgebied van de lidstaat die de exploitatievergunning heeft verleend; of

iv)

de luchtvervoerder niet rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen niet daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder; of

v)

de luchtvervoerder reeds over een exploitatievergunning beschikt krachtens een bilaterale overeenkomst tussen Australië en een andere lidstaat, en Australië kan aantonen dat de luchtvervoerder, door krachtens de onderhavige Overeenkomst verkeersrechten uit te oefenen op een traject dat een punt in die andere lidstaat omvat, de krachtens die andere overeenkomst opgelegde beperkingen van de verkeersrechten van de derde, vierde of vijfde vrijheid omzeilt; of

vi)

de luchtvervoerder houder is van een Air Operator's Certificate dat is afgegeven door een lidstaat, en er geen bilaterale overeenkomst voor luchtdiensten bestaat tussen Australië en die lidstaat, en Australië kan aantonen dat de noodzakelijke verkeersrechten om de voorgestelde actie uit te voeren niet aan de door Australië aangewezen luchtvervoerder(s) zijn toegekend;

b)

indien de luchtvervoerder door Australië is aangewezen:

i)

Australië niet controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft; of

ii)

de hoofdvestiging van de luchtvervoerder zich niet in Australië bevindt.

5.   Bij de uitoefening van de rechten die krachtens lid 4 aan Australië zijn verleend, en onverminderd de rechten die het krachtens lid 4, onder a), punten v) en vi) heeft, maakt Australië geen onderscheid tussen communautaire luchtvervoerders op grond van nationaliteit.

Artikel 3

Rechten met betrekking tot wettelijk toezicht

1.   De bepalingen van lid 2 vormen een aanvulling op de in bijlage II, onder c), vermelde artikelen.

2.   Wanneer een lidstaat (de eerste lidstaat) een luchtvervoerder heeft aangewezen die onder het wettelijk toezicht van een andere lidstaat staat, zijn de rechten van Australië uit hoofde van de veiligheidsvoorschriften van de overeenkomst tussen de eerste lidstaat die de luchtvervoerder heeft aangewezen en Australië zowel van toepassing op de vaststelling, naleving of handhaving van veiligheidsnormen door die andere lidstaat als op de exploitatievergunning van die luchtvervoerder.

Artikel 4

Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap

1.   De bepalingen van lid 2 vormen een aanvulling op de in bijlage II, onder d), vermelde artikelen.

2.   De tarieven die de luchtvervoerder(s) welke door Australië is/zijn aangewezen krachtens een in bijlage I vermelde Overeenkomst die een in bijlage II, onder d), vermelde bepaling bevat, in rekening brengt voor vervoer dat volledig binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt, vallen onder het Europese Gemeenschapsrecht.

Artikel 5

Bijlagen bij de Overeenkomst

De bijlagen bij deze Overeenkomst maken een integrerend deel uit van de overeenkomst.

Artikel 6

Herziening of wijziging

De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen deze overeenkomst op elk ogenblik met wederzijdse instemming herzien of wijzigen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

1.   Deze Overeenkomst treedt in werking wanneer de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat zij hun interne procedures voor de inwerkingtreding van de Overeenkomst hebben voltooid.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 stemmen de Overeenkomstsluitende Partijen ermee in deze Overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de vereiste procedures.

3.   De overeenkomsten en andere regelingen tussen lidstaten en Australië die, op de datum van de ondertekening van deze Overeenkomst, nog niet in werking zijn getreden en niet voorlopig worden toegepast, zijn vermeld in bijlage I, onder b). Zodra deze Overeenkomsten en regelingen in werking treden of voorlopig worden toegepast, vallen ze onder de onderhavige Overeenkomst.

Artikel 8

Beëindiging

1.   Wanneer een in bijlage I vermelde Overeenkomst wordt beëindigd, worden ook alle bepalingen van de onderhavige Overeenkomst die betrekking hebben op de desbetreffende in bijlage I vermelde Overeenkomst tegelijkertijd beëindigd.

2.   Wanneer alle in bijlage I vermelde Overeenkomsten worden beëindigd, wordt de onderhavige Overeenkomst tegelijkertijd beëindigd.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Brussel in tweevoud, op negenentwintigste april tweeduizend acht in de Bulgaarse, Deense, Duitse, Engelse, Estse, Finse, Franse, Griekse, Hongaarse, Italiaanse, Letse, Litouwse, Maltese, Nederlandse, Poolse, Portugese, Roemeense, Slowaakse, Sloveense, Spaanse, Tsjechische en Zweedse taal. In geval van tegenstrijdigheden tussen de taalversies is de Engelse tekst bindend.

За Европейската общност

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

Az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Pentru Comunitatea Europeană

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

För Europeiska gemenskapen

Image

За правителството на Австралия

Por el Gobierno de Australia

Za vládu Austrálie

For Australiens regering

Für die Regierung Australiens

Austraalia valitsuse nimel

Για την Κυβέρνηση της Αυστραλίας

For the Government of Australia

Pour le gouvernement d'Australie

Per il governo d'Australia

Austrālijas valdības vārdā

Australijos Vyriausybės vardu

Ausztrália kormánya részéről

Għall-Gvern ta' l-Awstralja

Voor de Regering van Australië

W imieniu Rządu Australii

Pelo Governo da Austrália

Pentru Guvernul Australiei

Za vládu Austrálie

Za vlado Avstralije

Australian hallituksen puolesta

För Australiens regering

Image

BIJLAGE I

Lijst van de overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in artikel 1 van deze Overeenkomst

a)

Overeenkomsten voor luchtdiensten tussen het Gemenebest Australië en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, zijn gesloten, ondertekend en/of voorlopig worden toegepast

Overeenkomst tussen de Federale Regering van Oostenrijk en de Regering van het Gemenebest Australië met betrekking tot luchtdiensten, gedaan te Wenen op 22 maart 1967, (hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Oostenrijk” genoemd);

aangevuld bij de intentieverklaring die op 25 maart 1999 te Wenen is ondertekend;

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de Regering van het Koninkrijk Denemarken en de Regering van Australië, geparafeerd te Canberra op 16 oktober 1998; hierna de „Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Denemarken” genoemd;

aangevuld bij de intentieverklaring voor samenwerking tussen de Scandinavische landen met betrekking tot Scandinavian Airlines System (SAS), geparafeerd te Canberra op 16 oktober 1998;

aangevuld bij het overeengekomen proces-verbaal van 16 oktober 1998;

Overeenkomst tussen de Regering van de Republiek Finland en de Regering van het Gemenebest Australië met betrekking tot luchtdiensten, geparafeerd op 15 juni 1999; hierna de „Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Finland” genoemd;

aangevuld bij de intentieverklaring die op 15 juni 1999 te Helsinki is ondertekend;

Overeenkomst tussen de Regering van het Gemenebest Australië en de Regering van de Franse Republiek met betrekking tot luchtvervoer, gedaan te Canberra op 13 april 1965; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Frankrijk” genoemd;

gewijzigd bij de briefwisseling die op 22 december 1970 en 7 januari 1971 in Parijs is ondertekend;

Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Gemenebest Australië met betrekking tot luchtvervoer, gedaan te Bonn op 22 mei 1957; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Duitsland” genoemd;

samen te lezen met het memorandum van overeenstemming dat is ondertekend te Canberra op 12 juni 1998 en de briefwisselingen van 17 september 1998 en 5 november 1998.

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk Griekenland en de Regering van het Gemenebest Australië met betrekking tot luchtdiensten, gedaan te Athene op 10 juni 1971, zoals gewijzigd; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Griekenland” genoemd;

Overeenkomst tussen de Regering van de Helleense Republiek en de Regering van Australië met betrekking tot luchtdiensten, geparafeerd te Athene op 11 november 1997 en als bijlage gehecht aan de intentieverklaring die op 11 november 1997 in Athene is ondertekend; hierna de „Herziene ontwerpovereenkomst tussen Australië en Griekenland” genoemd;

Overeenkomst voor luchtvervoer tussen Ierland en Australië, gesloten in de vorm van een uitwisseling van nota's op 26 november 1957 en 30 december 1957; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Ierland” genoemd;

Overeenkomst tussen de Regering van het Gemenebest Australië en de Regering van de Italiaanse Republiek met betrekking tot luchtdiensten, gedaan te Rome op 10 november 1960, zoals gewijzigd, hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Italië” genoemd;

Overeenkomst tussen de Regering van Australië en de Regering van het Groothertogdom Luxemburg over luchtdiensten, als bijlage gehecht aan de intentieverklaring die op 3 september 1997 te Luxemburg is opgesteld; hierna de „Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Luxemburg” genoemd;

Overeenkomst tussen de Regering van Malta en de Regering van Australië met betrekking tot luchtdiensten, gedaan te Canberra op 11 september 1996; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Malta” genoemd;

aangevuld bij de briefwisseling van 1 december 2003;

Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Gemenebest Australië inzake de oprichting van luchtdiensten, gedaan te Canberra op 25 september 1951; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Nederland” genoemd;

Overeenkomst tussen de Regering van de Republiek Polen en de Regering van Australië met betrekking tot luchtdiensten, gedaan te Warschau op 28 april 2004; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en Polen” genoemd;

Overeenkomst voor luchtdiensten tussen de Regering van het Koninkrijk Zweden en de Regering van Australië, geparafeerd te Canberra op 16 oktober 1998; hierna de „Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Zweden” genoemd;

aangevuld bij de intentieverklaring voor samenwerking tussen de Scandinavische landen met betrekking tot Scandinavian Airlines System (SAS), geparafeerd te Canberra op 16 oktober 1998;

aangevuld bij het overeengekomen proces-verbaal van 16 oktober 1998;

Overeenkomst tussen de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Regering van het Gemenebest Australië inzake luchtdiensten tussen hun respectieve grondgebieden en over de grenzen van deze grondgebieden heen, gedaan te Londen op 7 februari 1958 zoals gewijzigd; hierna de „Overeenkomst tussen Australië en het Verenigd Koninkrijk” genoemd;

b)

Geparafeerde of ondertekende overeenkomsten voor luchtdiensten en andere regelingen tussen het Gemenebest Australië en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige Overeenkomst, nog niet van kracht zijn geworden en niet voorlopig worden toegepast.

BIJLAGE II

Lijst van de artikelen van de in bijlage I vermelde Overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in de artikelen 2 tot en met 5 van onderhavige Overeenkomst

a)

Aanwijzing:

artikel 4 van de Overeenkomst tussen Australië en Oostenrijk; (1)

artikel 3 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Denemarken;

artikel 3 van de Overeenkomst tussen Australië en Duitsland; (1)

artikel 4 van de Overeenkomst tussen Australië en Griekenland; (1)

artikel 4 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Griekenland; (1)

artikel 3 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Luxemburg; (1)

artikel 4 van de Overeenkomst tussen Australië en Ierland; (1)

artikel 4 van de Overeenkomst tussen Australië en Italië; (1)

artikel 4 van de Overeenkomst tussen Australië en Malta; (1)

artikel 3 van de Overeenkomst tussen Australië en Nederland; (1)

artikel 2 van de Overeenkomst tussen Australië en Polen;

artikel 3 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Zweden;

artikel 3 van de Overeenkomst tussen Australië en het Verenigd Koninkrijk.

b)

Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen en machtigingen:

artikel 7 van de Overeenkomst tussen Australië en Oostenrijk; (1)

artikel 4 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Denemarken;

artikel 5 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Finland;

artikel 8 van de Overeenkomst tussen Australië en Frankrijk; (1)

artikel 4 van de Overeenkomst tussen Australië en Duitsland; (1)

artikel 5 van de Overeenkomst tussen Australië en Griekenland; (1)

artikel 5 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Griekenland; (1)

artikel 7 van de Overeenkomst tussen Australië en Ierland; (1)

artikel 5 van de Overeenkomst tussen Australië en Italië; (1)

artikel 4 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Luxemburg; (1)

artikel 5 van de Overeenkomst tussen Australië en Malta; (1)

artikel 6 van de Overeenkomst tussen Australië en Nederland; (1)

artikel 2 van de Overeenkomst tussen Australië en Polen;

artikel 4 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Zweden;

artikel 3 van de Overeenkomst tussen Australië en het Verenigd Koninkrijk.

c)

Wettelijk toezicht:

Aanhangsel 4 bij het memorandum van overeenstemming tussen de luchtvaartautoriteiten van de regering van Australië en de regering van Oostenrijk, ondertekend op 25 maart 1999 — zoals voorlopig toegepast in het kader van de Overeenkomst tussen Australië en Oostenrijk;

artikel 17 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Denemarken;

artikel 8 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Finland;

aanhangsel C bij de intentieverklaring tussen de luchtvaartautoriteiten van de Regering van Australië en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland, ondertekend te Canberra op 12 juni 1998, voorlopig toegepast in het kader van de Overeenkomst tussen Australië en Duitsland;

artikel 8 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Griekenland;

artikel 7 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Luxemburg;

artikel 8 van de Overeenkomst tussen Australië en Malta;

aanhangsel C bij de intentieverklaring tussen de luchtvaartautoriteiten van de Regering van Australië en de Regering het Koninkrijk der Nederlanden, ondertekend in Den Haag op 4 september 1997, voorlopig toegepast in het kader van de Overeenkomst tussen Australië en Nederland;

artikel 5 van de Overeenkomst tussen Australië en Polen;

artikel 17 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Zweden.

d)

Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap:

artikel 9 van de Overeenkomst tussen Australië en Oostenrijk;

artikel 13 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Denemarken;

artikel 14 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Finland

artikel 10 van de Overeenkomst tussen Australië en Frankrijk;

Aanhangsel E bij het memorandum van overeenstemming tussen de luchtvaartautoriteiten van de regering van Australië en de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, ondertekend te Canberra op 12 juni 1998 in samenhang met de briefwisselingen van 17 september 1998 en 5 november 1998 — zoals voorlopig toegepast in het kader van de Overeenkomst tussen Australië en Duitsland;

artikel 9 van de Overeenkomst tussen Australië en Griekenland;

artikel 14 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Griekenland;

artikel 9 van de Overeenkomst tussen Australië en Ierland;

artikel 9 van de Overeenkomst tussen Australië en Italië;

artikel 11 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Luxemburg;

artikel 14 van de Overeenkomst tussen Australië en Malta;

deel IV van de bijlage bij de Overeenkomst tussen Australië en Nederland;

artikel 10 van de Overeenkomst tussen Australië en Polen;

artikel 13 van de Ontwerpovereenkomst tussen Australië en Zweden;

artikel 7 van de Overeenkomst tussen Australië en het Verenigd Koninkrijk.


(1)  Artikel 2, lid 2, van deze Overeenkomst is niet van toepassing op deze bepalingen.

BIJLAGE III

Lijst van andere landen waarnaar wordt verwezen in artikel 2 van deze Overeenkomst

a)

De Republiek IJsland (in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte);

b)

Het Vorstendom Liechtenstein (in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte);

c)

Het Koninkrijk Noorwegen (in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte);

d)

De Zwitserse Bondsstaat (in het kader van de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat).


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/74


BESLUIT VAN DE RAAD

van 5 juni 2008

betreffende de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Zwitserse Bondsstaat

(2008/421/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (1) (hierna „de overeenkomst” genoemd), op 26 oktober 2004 ondertekend (2) en op 1 maart 2008 in werking getreden (3), en met name op artikel 15, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 15, lid 1, van de overeenkomst zijn de bepalingen van het Schengenacquis in de Zwitserse Bondsstaat slechts van toepassing krachtens een daartoe strekkend besluit, dat de Raad vaststelt nadat is nagegaan of aan de voorwaarden voor toepassing van het acquis is voldaan.

(2)

De Raad is op de volgende wijze nagegaan of de Zwitserse Bondsstaat een voldoende niveau van gegevensbescherming garandeert:

Er is akte genomen van de antwoorden op een complete, aan de Zwitserse Bondsstaat voorgelegde vragenlijst, waarna, overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures in de versie van het besluit van het Uitvoerend Comité betreffende de oprichting van een permanente Schengencommissie (SCH/Com-ex (98) 26 def.) (4), in de Zwitserse Bondsstaat verificatie- en evaluatiebezoeken met betrekking tot gegevensbescherming hebben plaatsgevonden.

(3)

Op 5 juni 2008 heeft de Raad geconcludeerd dat de Zwitserse Bondsstaat aan de voorwaarden had voldaan. Derhalve kan een datum worden bepaald met ingang waarvan het Schengenacquis met betrekking tot het Schengeninformatiesysteem (hierna „het SIS” genoemd) op de Zwitserse Bondsstaat kan worden toegepast.

(4)

De inwerkingtreding van dit besluit moet de overdracht van echte SIS-gegevens aan de Zwitserse Bondsstaat mogelijk maken. Door een concreet gebruik van die gegevens moet de Raad aan de hand van de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures, vervat in SCH/Com-ex (98) 26 def., kunnen nagaan of de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het SIS in de Zwitserse Bondsstaat correct worden toegepast. Zodra de evaluatie is voltooid, moet de Raad een besluit nemen over het opheffen van de controles aan de binnengrenzen met de Zwitserse Bondsstaat.

(5)

In de Overeenkomst tussen de Zwitserse Bondsstaat, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis en betreffende de criteria en mechanismen voor het vaststellen van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een in Zwitserland, IJsland of Noorwegen ingediend asielverzoek, is bepaald dat deze, wat de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenaquis betreft, op dezelfde datum in werking zal treden als de overeenkomst.

(6)

De datum voor de opheffing van de personencontroles aan de binnengrenzen moet bij afzonderlijk besluit van de Raad worden vastgesteld. In afwachting van dat besluit moeten bepaalde beperkingen op het gebruik van het SIS worden gesteld,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   De in bijlage I bedoelde bepalingen van het Schengenacquis die op het SIS betrekking hebben, zijn met ingang van 14 augustus 2008 van toepassing op de Zwitserse Bondsstaat, in zijn betrekkingen met het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.

2.   De in bijlage II bedoelde bepalingen van het Schengenacquis die op het SIS betrekking hebben, zijn met ingang van de in die bepalingen gestelde data van toepassing op de Zwitserse Bondsstaat, in zijn betrekkingen met het Koninkrijk België, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.

3.   Met ingang van 9 juni 2008 mogen echte SIS-gegevens aan de Zwitserse Bondsstaat worden overgedragen.

Onverminderd lid 4 kan de Zwitserse Bondsstaat met ingang van 14 augustus 2008 gegevens in het SIS invoeren en gebruiken.

4.   Tot de datum waarop de controles aan de binnengrenzen met de Zwitserse Bondsstaat worden opgeheven:

a)

is de Zwitserse Bondsstaat niet verplicht de toegang tot zijn grondgebied te weigeren aan onderdanen van derde landen die door een lidstaat in het SIS ter fine van weigering van toegang zijn gesignaleerd, noch deze onderdanen te verwijderen;

b)

voert de Zwitserse Bondsstaat geen gegevens in die vallen onder artikel 96 van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (5) (hierna „de Schengenuitvoeringsovereenkomst” genoemd).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 5 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

D. MATE


(1)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(2)  Besluit 2004/849/EG van de Raad (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26) en Besluit 2004/860/EG van de Raad (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(3)  Besluit 2008/146/EG van de Raad (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1) en Besluit 2008/149/JBZ (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50).

(4)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 138.

(5)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).


BIJLAGE I

Lijst van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het SIS en op de Zwitserse Bondsstaat van toepassing moeten worden verklaard

1.

Wat betreft de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst:

Artikel 64 en de artikelen 92 tot en met 119 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

2.

Andere bepalingen betreffende het SIS:

a)

wat betreft de bepalingen van de volgende besluiten van het Uitvoerend Comité, opgericht krachtens de Schengenuitvoeringsovereenkomst:

Besluit van het Uitvoerend Comité van 15 december 1997 betreffende de wijziging van het financieel reglement van het C. SIS (SCH/Com-ex (97) 35) (1);

b)

wat betreft de bepalingen van de volgende verklaringen van het Uitvoerend Comité, opgericht krachtens de Schengenuitvoeringsovereenkomst:

Verklaring van het Uitvoerend Comité van 18 april 1996 betreffende de definiëring van het begrip „vreemdeling” (SCH/Com-ex (96) decl. 5) (2);

c)

andere teksten:

i)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens (3), voor zover van toepassing op de verwerking van gegevens binnen het SIS;

ii)

Besluit 2000/265/EG van de Raad van 27 maart 2000 houdende vaststelling van een financieel reglement met betrekking tot de budgettaire aspecten van het beheer door de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Raad van de overeenkomsten die deze sluit namens bepaalde lidstaten met betrekking tot de installatie en de werking van de communicatie-infrastructuur voor de Schengenomgeving „Sisnet” (4);

iii)

Verordening (EG) nr. 2424/2001 van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (5);

iv)

Besluit 2001/886/JBZ van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (6);

v)

Het Sirenehandboek (7);

vi)

Verordening (EG) nr. 871/2004 van de Raad van 29 april 2004 betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme (8), en alle latere besluiten betreffende de datum van toepassing van die functies;

vii)

Besluit 2005/211/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 betreffende de invoering van enkele nieuwe functies in het Schengeninformatiesysteem, inclusief bij de bestrijding van terrorisme (9), en alle latere besluiten betreffende de datum van toepassing van die functies;

viii)

Verordening (EG) nr. 1160/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, voor wat betreft de toegang tot het Schengeninformatiesysteem voor de diensten die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (10).


(1)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 444. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2008/328/EG (PB L 113 van 25.4.2008, blz. 21).

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 458.

(3)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 85 van 6.4.2000, blz. 12. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2008/319/EG (PB L 109 van 19.4.2008, blz. 30).

(5)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1988/2006 (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 1).

(6)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/1007/JBZ van de Raad (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 78).

(7)  Delen van het Sirenehandboek zijn verschenen in PB C 38 van 17.2.2003, blz. 1. Het handboek is gewijzigd bij Besluiten 2008/333/EG (PB L 123 van 8.5.2008, blz. 1) van de Commissie en 2008/334/JBZ van de Commissie (PB L 123 van 8.5.2008, blz. 39).

(8)  PB L 162 van 30.4.2004, blz. 29.

(9)  PB L 68 van 15.3.2005, blz. 44.

(10)  PB L 191 van 22.7.2005, blz. 18.


BIJLAGE II

Lijst van de bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het SIS en die op de in die bepalingen gestelde datum op de Zwitserse Bondsstaat van toepassing moeten worden verklaard

1.

Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toegang tot het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) voor de instanties die in de lidstaten belast zijn met de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen (1).

2.

Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (2).

3.

Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (3).


(1)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(3)  PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63.


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/78


BESLUIT VAN DE RAAD

van 5 juni 2008

houdende derubricering van bijlage 4 van het Sirenehandboek dat is aangenomen door het bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 (Schengenovereenkomst van 1990) ingestelde Uitvoerend Comité

(2008/422/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 207, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2003/19/EG van 14 oktober 2002 houdende derubricering van bepaalde gedeelten van het Sirenehandboek, aangenomen door het bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 ingestelde Uitvoerend Comité (1), heeft de Raad bepaalde gedeelten van het Sirenehandboek gederubriceerd en de rubricering van punt 2.3 van het Sirenehandboek en van de bijlagen 1, 2, 3, 4, 5 en 6 verlaagd tot het rubriceringsniveau „Restreint UE”.

(2)

De jongste versie van het Sirenehandboek, zoals vervat in Beschikking 2006/757/EG van de Commissie (2) en in Besluit 2006/758/EG (3) van de Commissie van 22 september 2006 betreffende de wijziging van het Sirenehandboek, bevat geen bepaling die gelijk te stellen is met punt 2.3 in de versie ten tijde van de aanneming van Besluit 2003/19/EG.

(3)

Bij Besluit 2007/473/EG van 25 juni 2007 houdende derubricering van gedeelten van het Sirenehandboek die zijn aangenomen door het bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord van 14 juni 1985 ingestelde Uitvoerend Comité (4) heeft de Raad de bijlagen 2 en 5 van het Sirenehandboek gederubriceerd.

(4)

De Raad acht het thans passend om bijlage 4 van het Sirenehandboek te derubriceren.

(5)

Voor de bijlagen 1, 3 en 6 van het Sirenehandboek dient de rubricering „Restreint UE” te worden gehandhaafd,

BESLUIT:

Artikel 1

Bijlage 4 van het Sirenehandboek wordt gederubriceerd.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 5 juni 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

D. MATE


(1)  PB L 8 van 14.1.2003, blz. 34.

(2)  PB L 317 van 16.11.2006, blz. 1.

(3)  PB L 317 van 16.11.2006, blz. 41.

(4)  PB L 179 van 7.7.2007, blz. 52.


Commissie

7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/79


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2008

tot vaststelling van een nieuwe termijn voor de indiening van dossiers voor bepaalde stoffen die in het kader van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde tienjarige werkprogramma dienen te worden beoordeeld

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 1736)

(2008/423/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (1), en met name op artikel 12, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1451/2007 is een lijst vastgesteld van werkzame stoffen die met het oog op een mogelijke opneming daarvan in bijlage I, IA of IB van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) dienen te worden beoordeeld.

(2)

Voor een aantal stof/productsoortcombinaties op die lijst hebben alle deelnemers zich teruggetrokken of had de voor de beoordeling aangewezen rapporterende lidstaat bij het verstrijken van de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1451/2007 vastgestelde termijn geen dossier ontvangen.

(3)

De Commissie heeft dit overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1451/2007 aan de lidstaten meegedeeld. Deze mededeling is ook langs elektronische weg openbaar gemaakt op 22 juni 2007.

(4)

Binnen drie maanden na de elektronische bekendmaking van deze mededeling hebben personen aangegeven dat zij geïnteresseerd zijn in het overnemen van de taak van deelnemer voor sommige stoffen en productsoorten in kwestie, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1451/2007.

(5)

Derhalve moet een nieuwe termijn voor de indiening van dossiers voor deze stoffen en productsoorten worden vastgesteld.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Voor de in de bijlage opgenomen stoffen en productsoorten is de nieuwe termijn voor het indienen van dossiers 30 juni 2009.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2008.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 11.12.2007, blz. 3.

(2)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/31/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 57).


BIJLAGE

Stoffen en productsoorten waarvoor de nieuwe termijn voor het indienen van dossiers is vastgesteld op 30 juni 2009

Naam

EC-nummer

CAS-nummer

Productsoort

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

1

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

2

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

3

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

4

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

5

Formaldehyde

200-001-8

50-00-0

6

Mengsel van cis- en trans-p-menthaan-3,8 diol/citriodiol

255-953-7

42822-86-6

19

Siliciumdioxide/diatomeeënaarde

gewasbeschermings-middel

61790-53-2

18


7.6.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/81


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2008

tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H7 in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 2666)

(Alleen de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2008/424/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 4,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (3) stelt bepaalde preventieve maatregelen inzake het toezicht op en de vroegtijdige detectie van aviaire influenza vast alsook de minimale bestrijdingsmaatregelen die bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels moeten worden genomen. De richtlijn voorziet in de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden bij een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza.

(2)

Op 4 juni 2008 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van een bevestigde uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H7 in een pluimveebedrijf op zijn grondgebied; het heeft onmiddellijk de passende maatregelen overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG getroffen en onder meer beschermings- en toezichtsgebieden ingesteld.

(3)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit van die lidstaat ingestelde gebieden op voldoende afstand van de plaats van de bevestigde uitbraak liggen.

(4)

Teneinde te voorkomen dat het intracommunautaire handelsverkeer onnodig wordt verstoord en dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moeten die gebieden in het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk op communautair niveau worden omschreven.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Deze beschikking betreft de beschermings- en toezichtsgebieden die de bevoegde autoriteit in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een bevestigde uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H7 in een pluimveebedrijf in het graafschap Oxfordshire heeft ingesteld, waarvan de Commissie door die lidstaat op 4 juni 2008 in kennis is gesteld.

Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat de beschermings- en toezichtsgebieden die overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG zijn ingesteld, ten minste de in de delen A en B van de bijlage bij deze beschikking omschreven gebieden omvatten.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing tot en met 28 juni 2008.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33; rectificatie in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 12.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(3)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.


BIJLAGE

DEEL A

Beschermingsgebied als bedoeld in artikel 1

ISO-landcode

Lidstaat

Code

(indien voorhanden)

Omschrijving

UK

Verenigd Koninkrijk

00201

Het deel van de graafschappen Oxfordshire en Warwickshire op de grens van en binnen een straal van 3,215 kilometer rond het punt met roostercoördinaten SP36412 42196 (1).


DEEL B

Toezichtsgebied als bedoeld in artikel 1

ISO-landcode

Lidstaat

Code

(indien voorhanden)

Omschrijving

UK

Verenigd Koninkrijk

00201

Het deel van de graafschappen Oxfordshire en Warwickshire op de grens van en binnen een straal van 10,215 kilometer rond het punt met roostercoördinaten SP36412 42196 (2).


(1)  De roostercoördinaten zijn die van de Ordnance Survey Landranger-kaarten met schaal 1:50 000.

(2)  De roostercoördinaten zijn die van de Ordnance Survey Landranger-kaarten met schaal 1:50 000.