ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 97

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
9 april 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie

1

 

*

Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 betreffende structurele bedrijfsstatistieken (herschikking) ( 1 )

13

 

*

Verordening (EG) nr. 296/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

60

 

*

Verordening (EG) nr. 297/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1606/2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

62

 

*

Verordening (EG) nr. 298/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

64

 

*

Verordening (EG) nr. 299/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

67

 

*

Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 ( 1 )

72

 

*

Verordening (EG) nr. 301/2008 van de Raad van 17 maart 2008 tot aanpassing van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn ( 1 )

85

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/1


VERORDENING (EG) Nr. 294/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De agenda van Lissabon voor groei en werkgelegenheid bevestigt dat met het oog op de bevordering van het concurrentievermogen, de groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie een aantrekkelijk klimaat moet worden geschapen voor investeringen in kennis en innovatie.

(2)

De verantwoordelijkheid voor een goed klimaat voor de industriële sector, het concurrentievermogen en innovatie ligt primair bij de lidstaten. Gezien de aard en de omvang van de te leveren innovatie-inspanningen in de Europese Unie, zijn echter ook maatregelen van de Gemeenschap vereist.

(3)

De Gemeenschap moet met name door middel van het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, het programma voor een leven lang leren en de structuurfondsen steun voor de bevordering van innovatie verlenen.

(4)

Op het niveau van de Gemeenschap moet in de vorm van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (hierna „EIT” genoemd) een initiatief worden genomen, dat voor een goede onderlinge aansluiting tussen de drie zijden van de kennisdriehoek — innovatie, onderzoek en hoger onderwijs — in de hele Europese Unie zorgt en zo het bestaande beleid en de bestaande initiatieven van de Gemeenschap en de lidstaten aanvult.

(5)

De Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 verzocht de Commissie om in het najaar van 2006 een officieel voorstel voor de oprichting van het EIT in te dienen.

(6)

Doel van het EIT is eerst en vooral een bijdrage te leveren aan de uitbouw van de innovatiecapaciteit van de Gemeenschap en de lidstaten. Hiertoe worden hoger onderwijs, onderzoek en innovatie van het allerhoogste niveau in het EIT geïntegreerd. Zodoende zou het EIT netwerken en samenwerkingsverbanden moeten faciliteren en versterken, en synergieën tussen innovatiegemeenschappen in Europa tot stand brengen.

(7)

Het EIT dient zijn werkzaamheden te richten op de belangrijkste innovatie-inspanningen in Europa die op lange termijn, vooral op interdisciplinaire en transdisciplinaire gebieden en op reeds in Europees verband vastgelegde gebieden, moeten worden geleverd. Hierdoor dient het EIT de periodieke dialoog met het maatschappelijk middenveld te bevorderen.

(8)

Het EIT dient voorrang te geven aan de overdracht van haar activiteiten op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie naar de industriële context en de commerciële toepassingen van deze componenten, alsook aan de ondersteuning van de oprichting van starterbedrijven, spin-offbedrijven en het midden- en kleinbedrijf (mkb).

(9)

Het EIT dient primair via zelfstandige partnerschappen op topniveau van instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties, bedrijven en andere belanghebbenden te opereren, in de vorm van op de lange termijn gerichte zelfvoorzienende strategische netwerken in het innovatieproces. Deze partnerschappen dienen door de raad van bestuur van het EIT op basis van een transparant en op criteria van uitmuntendheid gebaseerd proces te worden gekozen; deze worden kennis- en innovatiegemeenschappen (hierna „KIG’s”) genoemd. De raad van bestuur dient ook de activiteiten van het EIT aan te sturen en de activiteiten van de KIG’s te evalueren. In de raad van bestuur dienen leden met ervaring in het bedrijfsleven en leden uit het hoger onderwijs en/of onderzoek en uit de sector innovatie evenwichtig vertegenwoordigd zijn.

(10)

Om een bijdrage te leveren aan het concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de Europese economie en haar innoverende vermogen internationaal te verbeteren, dienen het EIT en de KIG’s partnerorganisaties, onderzoekers en studenten uit de hele wereld te kunnen aantrekken, onder meer door hun mobiliteit te bevorderen, en met organisaties uit derde landen te kunnen samenwerken.

(11)

Tussen het EIT en de KIG’s zouden overeenkomsten dienen te worden gesloten die de rechten en plichten van de KIG’s vastleggen, voor voldoende onderlinge afstemming zorgen en het monitoring- en evaluatiemechanisme voor de werkzaamheden en geleverde resultaten van de KIG’s beschrijven.

(12)

Het hoger onderwijs moet als integraal element — dat vaak ontbreekt — van een allesomvattende innovatiestrategie worden gesteund. In de overeenkomst tussen het EIT en de KIG’s moet worden bepaald dat de via de KIG’s verleende graden en diploma’s door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs moeten worden uitgereikt, die moeten worden aangemoedigd deze ook EIT-graden en -diploma’s te benoemen. Het EIT dient door zijn activiteiten en werkzaamheden bij te dragen aan de bevordering van de mobiliteit binnen de Europese onderzoeksruimte en de Europese ruimte voor hoger onderwijs, en de overdraagbaarheid van in het kader van de KIG’s aan onderzoekers en studenten toegekende beurzen aan te moedigen. Al deze werkzaamheden mogen geen afbreuk doen aan Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (4).

(13)

Het EIT dient duidelijke en transparante richtsnoeren voor het beheer van de intellectuele eigendom uit te werken ter bevordering van het gebruik van intellectuele eigendom onder passende voorwaarden. Deze richtsnoeren dienen te bepalen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de bijdragen van de diverse partnerorganisaties aan de KIG’s, ongeacht hun omvang. Wanneer werkzaamheden gefinancierd worden uit hoofde van de kaderprogramma’s voor onderzoek en technologische ontwikkeling, dienen de regels van deze programma’s te gelden.

(14)

Er moet worden voorzien in passende regelingen voor de aansprakelijkheid en de transparantie van het EIT. In de statuten van het EIT moeten passende bepalingen voor de werking van het EIT worden opgenomen.

(15)

Het EIT dient rechtspersoonlijkheid te bezitten en, om autonoom en onafhankelijk te kunnen functioneren, zijn eigen begroting te beheren; zijn inkomsten dienen onder meer te bestaan uit een bijdrage van de Gemeenschap.

(16)

Het EIT moet trachten een grotere financiële bijdrage van de particuliere sector en uit door de eigen activiteiten gegenereerd inkomen te betrekken. Daarom zullen de industrie, de financiële sector en de dienstensector naar verwachting een aanzienlijke bijdrage leveren aan de begroting van het EIT, en in het bijzonder aan de begrotingen van de KIG’s. De KIG’s moeten ernaar streven de particuliere sector ertoe te bewegen een zo groot mogelijke financiële bijdrage te leveren. De KIG’s en hun partnerorganisaties moeten bekendmaken dat hun activiteiten in het kader van het EIT worden verricht en dat zij een financiële bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie ontvangen.

(17)

Uit de bijdrage van de Gemeenschap aan het EIT dienen de kosten te worden gefinancierd die verband houden met de oprichtings-, administratieve en coördinatieactiviteiten van het EIT en de KIG’s. Om dubbele financiering te voorkomen, mogen deze activiteiten niet tezelfdertijd een bijdrage ontvangen uit andere communautaire programma’s, zoals het kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, het programma op het gebied van een leven lang leren of de structuurfondsen. Voorts dient een eventuele directe aanvraag om bijstand uit een van deze programma’s van een KIG of een van haar partnerorganisaties zonder enige voorkeur ten opzichte van andere aanvragen te worden behandeld.

(18)

Voor zover de Gemeenschap subsidie of andere financiële bijdragen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie verstrekt, dient de begrotingsprocedure van de Gemeenschap van toepassing te zijn. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de Europese Gemeenschappen (5).

(19)

Deze verordening legt voor de periode 2008-2013 de financiële middelen vast, die geldt als het voornaamste referentiepunt voor de begrotingsautoriteit in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (6).

(20)

Het EIT is een door de Gemeenschappen opgericht orgaan in de zin van artikel 185, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en dient zijn financiële voorschriften dienovereenkomstig toe te passen. Bijgevolg moet Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 19 november 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (7) op het EIT van toepassing zijn.

(21)

Het EIT dient een jaarverslag op te stellen met een overzicht van de in het voorgaande kalenderjaar verrichte activiteiten en een voortschrijdend werkprogramma voor drie jaar met de geplande initiatieven, dat het instituut in staat stelt te reageren op interne en externe ontwikkelingen op het gebied van wetenschap, technologie, hoger onderwijs en innovatie alsmede op andere relevante terreinen. Deze documenten moeten ter informatie worden toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie moet het recht worden verleend advies uit te brengen over het ontwerp voor een eerste driejaarlijks werkprogramma van het EIT.

(22)

De strategische prioritaire gebieden op lange termijn en de financiële behoeften van het EIT voor een periode van zeven jaar moeten worden opgenomen in een strategische innovatieagenda (hierna „SIA” genoemd). Gezien het belang van de SIA voor het innovatiebeleid van de Gemeenschap en de daaruit resulterende politieke relevantie van de sociaaleconomische effecten daarvan voor de Gemeenschap, moet de SIA door het Europees Parlement en de Raad worden vastgesteld op basis van een Commissievoorstel dat is opgesteld aan de hand van een ontwerp van het EIT.

(23)

Het is dienstig dat de Commissie een onafhankelijke externe evaluatie van de werking van het EIT laat verrichten, met name ter voorbereiding van de SIA. Voor zover nodig, dient de Commissie voorstellen tot wijziging van deze verordening in.

(24)

Het is dienstig dat het EIT, met het oog op zijn ontwikkeling op lange termijn, geleidelijk en in fasen tot stand wordt gebracht. Er dient een aanvangsfase te zijn met een beperkt aantal KIG’s om het functioneren van het EIT en de KIG’s goed te kunnen beoordelen en om eventueel nodige verbeteringen te kunnen aanbrengen. Binnen 18 maanden na de instelling van de raad van bestuur moet deze twee à drie KIG’s selecteren op gebieden die de Europese Unie het hoofd helpen bieden aan huidige en toekomstige uitdagingen, die onder meer onderwerpen als klimaatverandering, hernieuwbare energie en de volgende generatie informatie- en communicatietechnologieën zouden kunnen bestrijken. Met de keuze en de aanwijzing van de volgende KIG’s dient te worden gewacht tot na de aanneming van de eerste SIA, die, een langetermijnvisie gestalte gevend, ook nadere regelingen omtrent de werking van het EIT moet bevatten.

(25)

Daar de doelstelling van het overwogen optreden, te weten de oprichting van het EIT, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en het transnationale karakter beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Hierbij wordt een Europees Instituut voor innovatie en technologie (hierna „EIT” genoemd) opgericht.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„innovatie”: het proces, en de resultaten daarvan, waarin als reactie op een maatschappelijke of economische behoefte nieuwe ideeën ontstaan waaruit zich nieuwe producten, vormen van dienstverlening of bedrijfs- en organisatiemodellen ontwikkelen die met succes op een bestaande markt worden ingevoerd of tot het ontstaan van nieuwe markten kunnen leiden;

2.

„kennis- en innovatiegemeenschap” (KIG): een zelfstandig partnerschap van instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties, bedrijven en andere belanghebbenden bij het innovatieproces, in welke rechtsvorm dan ook, in de vorm van een strategisch netwerk dat steunt op gezamenlijke planning voor innovatie op middellange tot lange termijn om de uitdagingen van het EIT waar te maken;

3.

„deelnemende staat”: een lidstaat van de Europese Unie of een ander land dat met de Gemeenschap een overeenkomst heeft gesloten betreffende het EIT;

4.

„derde land”: een staat die geen deelnemende staat is;

5.

„partnerorganisatie”: organisatie die deel uitmaakt van een KIG, waaronder met name instellingen voor hoger onderwijs, onderzoeksorganisaties, publieke of private ondernemingen, financiële instellingen, regionale en lokale overheden, en stichtingen;

6.

„onderzoeksorganisatie”: elke publieke of private rechtspersoon die onderzoek of technologische ontwikkeling als een van haar hoofddoelstellingen heeft;

7.

„instelling voor hoger onderwijs”: universiteit of ieder type instelling voor hoger onderwijs dat, in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijk, graden en diploma’s verleent op het niveau van master of doctor, ongeacht de benaming ervan in de nationale context;

8.

„graden en diploma's”: kwalificaties die resulteren in een master- of doctordiploma dat door de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs in het kader van activiteiten van hoger onderwijs in een KIG zijn verleend;

9.

„strategische innovatieagenda” (SIA): een beleidsdocument met de gebieden waarop het EIT in de toekomst bij voorrang initiatieven zal nemen, waaronder een overzicht van de activiteiten van hoger onderwijs, het geplande onderzoek, de geplande innovatie voor de volgende zeven jaar.

Artikel 3

Doelstelling

Doel van het EIT is de innovatiecapaciteit van de lidstaten en de Gemeenschap te versterken om op die manier bij te dragen tot duurzame economische groei en een duurzame concurrentiepositie in Europa. Hiertoe worden hoger onderwijs, onderzoek en innovatie van het allerhoogste niveau in het EIT bevorderd en geïntegreerd.

Artikel 4

Organen van het EIT

1.   De organen van het EIT zijn:

a)

een raad van bestuur, bestaande uit vooraanstaande leden met ervaring op het gebied van het hoger onderwijs, het onderzoek, innovatie of in het bedrijfsleven. Hij is verantwoordelijk is voor het sturen van de werkzaamheden van het EIT, voor de selectie, aanwijzing en evaluatie van de KIG’s en voor alle andere strategische beslissingen;

b)

een uitvoerend comité, dat toezicht houdt op het functioneren van het EIT en de beslissingen neemt die tussen de vergaderingen van de raad van bestuur noodzakelijk zijn;

c)

een directeur, die ten overstaan van de raad van bestuur verantwoordelijk is voor het administratieve en financiële beheer van het EIT en het EIT in rechte vertegenwoordigt;

d)

een functie inzake interne audit, die de raad van bestuur en de directeur adviseert over het financiële en administratieve beheer en de controlestructuren binnen het EIT, over de wijze waarop de financiële banden met de KIG’s worden georganiseerd en over ieder ander onderwerp waarom het door de raad van bestuur om advies wordt gevraagd.

2.   De Commissie kan voor de vergaderingen van de raad van bestuur waarnemers benoemen.

3.   De nadere regelingen betreffende de organen van het EIT staan in de statuten van het EIT, gevoegd als bijlage aan deze verordening.

Artikel 5

Taken

1.   Om zijn doelstellingen te verwezenlijken heeft het EIT tot taak om:

a)

zijn prioritaire gebieden vast te stellen;

b)

mogelijke partnerorganisaties bewust te maken en hun deelneming aan zijn werkzaamheden aan te moedigen;

c)

overeenkomstig artikel 7 op prioritaire gebieden KIG’s te selecteren en aan te wijzen; hun rechten en plichten in overeenkomsten vast te leggen; hun de nodige steun te geven; passende maatregelen voor kwaliteitscontrole toe te passen; hun activiteiten doorlopend te monitoren en regelmatig te evalueren; en voor voldoende onderlinge coördinatie tussen de KIG’s te zorgen;

d)

financiële middelen uit de publieke en de particuliere sector aan te trekken en deze in overeenstemming met deze verordening aan te wenden. Het zal met name trachten een aanzienlijk, stijgend aandeel van zijn begroting uit particuliere bronnen en uit door de eigen activiteiten gegenereerd inkomen te betrekken;

e)

aan te moedigen dat de graden en diploma’s in de lidstaten worden erkend die zijn afgegeven door instellingen voor hoger onderwijs die een partnerorganisatie zijn, en die EIT-graden en -diploma’s mogen worden genoemd;

f)

de verspreiding van de goede praktijken voor de integratie van de kennisdriehoek te bevorderen met het oog op de ontwikkeling van een gemeenschappelijke cultuur van innovatie en kennisoverdracht;

g)

te trachten een instelling van mondiaal niveau te worden van topkwaliteit inzake hoger onderwijs, onderzoek en innovatie;

h)

te zorgen voor complementariteit en synergie tussen de EIT-activiteiten en de andere communautaire programma’s.

2.   Het EIT krijgt de bevoegdheid om een stichting op te richten (hierna de „EIT-stichting” genoemd), die specifiek tot doel heeft de werkzaamheden van het EIT te bevorderen en te steunen.

Artikel 6

Kennis- en innovatiegemeenschappen

1.   De KIG’s hebben met name tot taak om:

a)

aan innovatieactiviteiten met Europese meerwaarde te werken en daarin te investeren, onderzoek en hoger onderwijs volledig in hun werk te integreren teneinde een kritische massa te bereiken, en de verspreiding en toepassing van de resultaten van hun werk te stimuleren;

b)

grensverleggend en op innovatie gericht onderzoek te doen op gebieden die economisch en maatschappelijk van groot belang zijn en voort te bouwen op de resultaten van Europees en nationaal onderzoek, zodat de concurrentiepositie van Europa op internationaal niveau kan worden versterkt;

c)

op het niveau van master en doctor in onderwijs en opleiding te voorzien in vakken die kunnen tegemoetkomen aan de toekomstige Europese sociaaleconomische behoeften en die de ontwikkeling van voor innovatie noodzakelijke vaardigheden en betere management- en ondernemersvaardigheden, alsook de mobiliteit van onderzoekers en studenten bevorderen;

d)

de beste praktijken te verspreiden in de sector innovatie, met bijzondere aandacht voor het uitbouwen van samenwerkingsverbanden tussen het hoger onderwijs, het onderzoek en het bedrijfsleven, met inbegrip van de diensten- en financiële sector.

2.   De KIG’s bepalen met een aanzienlijke mate van autonomie op alle niveaus hun interne organisatie en samenstelling, alsmede de nadere bijzonderheden van hun agenda en hun werkmethoden. In het bijzonder staan KIG’s steeds open voor nieuwe leden die voor het partnerschap een toegevoegde waarde betekenen.

3.   De betrekkingen tussen het ETI en de KIG’s worden geregeld in een overeenkomst.

Artikel 7

Selectie van de kennis- en innovatiegemeenschappen

1.   De partnerschappen die een KIG worden, worden door het EIT geselecteerd via prestatiegerichte, open en transparante procedure. De nadere criteria voor de selectie van KIG’s, die gebaseerd zijn op de beginselen van uitmuntendheid en innovatie, worden door het EIT vastgesteld en gepubliceerd, en bij de selectieprocedure worden externe onafhankelijke deskundigen betrokken.

2.   Overeenkomstig de in lid 1 vervatte beginselen wordt bij de keuze van een KIG met name rekening gehouden met:

a)

de huidige en potentiële innovatiecapaciteit die in het partnerschap aanwezig is en zijn uitmuntendheid op het gebied van innovatie, hoger onderwijs en onderzoek;

b)

het vermogen van het partnerschap om de doelstellingen van de SIA te bereiken;

c)

het vermogen van het partnerschap om te zorgen voor duurzame en zelfvoorzienende financiering op lange termijn, waaronder een aanzienlijk, stijgend aandeel van de particuliere sector, de industrie en de dienstensector in deze financiering;

d)

de deelname van organisaties die werkzaam zijn in hoger onderwijs, onderzoek en innovatie;

e)

de voorlegging van een plan voor het beheer van de intellectuele eigendom dat toegesneden is op de betrokken sector en dat aansluit op de EIT-beginselen en -richtsnoeren voor het beheer van de intellectuele eigendom, inclusief de wijze waarop rekening is gehouden met de bijdragen van de diverse partnerorganisaties;

f)

maatregelen ter ondersteuning van de betrokkenheid bij en de samenwerking met de particuliere sector, zoals de financiële sector en in het bijzonder het mkb, alsook van de oprichting van startersbedrijven, spin-offbedrijven en het mkb met het oog op de commerciële toepassingen van de resultaten van de activiteiten van de KIG’s;

g)

de bereidheid om te interageren met organisaties en netwerken buiten de KIG met het oog op het delen van goede praktijken en uitmuntendheid.

3.   Een KIG kan pas tot stand worden gebracht met ten minste drie partnerorganisaties die in ten minste twee verschillende lidstaten gevestigd zijn. Al deze partnerorganisaties moeten van elkaar onafhankelijk zijn in de zin van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (8).

4.   Partnerorganisaties uit derde landen mogen, onder voorbehoud van de goedkeuring van de raad van bestuur, deelnemen aan een KIG. De meerderheid van de partnerorganisaties die een KIG vormen, zijn in de lidstaten gevestigd. Van elke KIG moeten ten minste één instelling voor hoger onderwijs en één particuliere onderneming deel uitmaken.

Artikel 8

Graden en diploma’s

1.   De deelnemende instellingen voor hoger onderwijs verlenen volgens de nationale regelgeving en accreditatieprocedures graden en diploma’s met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, onder c), bedoelde activiteiten van hoger onderwijs. In de tussen het EIT en een KIG te sluiten overeenkomst wordt vastgelegd dat deze graden en diploma’s ook EIT-graden en -diploma’s kunnen worden genoemd.

2.   Het EIT moedigt de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs aan om:

a)

gezien het geïntegreerde karakter van de KIG gezamenlijke of meervoudige graden en diploma’s toe te kennen. Desalniettemin kunnen de graden of diploma’s ook door één enkele instelling voor hoger onderwijs worden toegekend;

b)

rekening te houden met:

i)

de initiatieven die overeenkomstig de artikelen 149 en 150 van het Verdrag door de Gemeenschap worden genomen;

ii)

de initiatieven die in het kader van de Europese ruimte voor het hoger onderwijs worden genomen.

Artikel 9

Onafhankelijkheid van het EIT en samenhang met gemeenschappelijke, nationale of intergouvernementele maatregelen

1.   Het EIT is bij zijn werkzaamheden onafhankelijk van nationale autoriteiten en druk van buitenaf.

2.   Het werk van het EIT sluit aan op andere maatregelen en instrumenten die op het niveau van de Gemeenschap worden uitgevoerd, met name op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie.

3.   Het EIT houdt op passende wijze rekening met beleid en initiatieven op regionaal, nationaal en intergouvernementeel niveau, teneinde gebruik te maken van de beste praktijken, deugdelijk gegronde concepten en de beschikbare middelen.

Artikel 10

Beheer van de intellectuele eigendom

1.   Het EIT stelt richtsnoeren voor het beheer van de intellectuele eigendom vast op basis van onder meer Verordening (EG) nr. 1906/2006.

2.   Op basis van deze richtsnoeren sluiten de partnerorganisaties van de KIG’s onderlinge overeenkomsten over het beheer en het gebruik van de intellectuele eigendom, waarin in het bijzonder wordt bepaald hoe er rekening zal worden gehouden met de bijdragen van de diverse partnerorganisaties, met inbegrip van het mkb.

Artikel 11

Rechtsvorm

1.   Het EIT is een orgaan van de Gemeenschap en heeft rechtspersoonlijkheid. Het geniet in alle lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die in de nationale wetgeving aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

2.   Het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het EIT.

Artikel 12

Aansprakelijkheid

1.   De verantwoordelijkheid voor het nakomen van zijn verplichtingen berust uitsluitend bij het EIT.

2.   De contractuele aansprakelijkheid van het EIT wordt geregeld door de toepasselijke overeenkomst en door de wet die op die overeenkomst van toepassing is. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd krachtens een arbitragebeding vervat in een door het EIT gesloten overeenkomst.

3.   In het geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het EIT overeenkomstig de algemeen gebruikelijke beginselen van de wetgeving van de lidstaten de schade die door het EIT of zijn aangestelden bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt.

Het Hof van Justitie is bevoegd voor geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

4.   Alle betalingen die het EIT uit hoofde van de in de leden 2 en 3 bedoelde aansprakelijkheid verricht, alsmede de daaraan verbonden kosten en uitgaven worden als uitgaven van het EIT beschouwd. Zij worden gefinancierd uit de middelen van het EIT.

5.   Het Hof van Justitie is bevoegd voor vorderingen tegen het EIT volgens de voorwaarden van de artikelen 230 en 232 van het Verdrag.

Artikel 13

Het EIT zorgt voor een hoge mate van transparantie bij zijn werkzaamheden

1.   Het EIT zorgt voor een hoge mate van transparantie bij zijn werkzaamheden. Het EIT stelt in het bijzonder een gemakkelijk en gratis toegankelijke internetdienst in die informatie verstrekt over de activiteiten van het EIT en de afzonderlijke KIG’s.

2.   Het EIT maakt vóór de eerste oproep tot het indienen van voorstellen voor de keuze van de eerste KIG’s het volgende bekend: zijn reglement van orde, zijn specifieke financiële voorschriften bedoeld in artikel 21, lid 1, alsmede de gedetailleerde criteria voor de selectie van KIG’s bedoeld in artikel 7.

3.   Het EIT maakt onverwijld zijn voortschrijdende werkprogramma voor drie jaar en het in artikel 15 bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag bekend.

4.   Onverminderd de leden 5 en 6 maakt het EIT vertrouwelijke informatie die het ontvangt en waarvoor een vertrouwelijke behandeling is gevraagd en gemotiveerd, niet aan derden bekend.

5.   De leden van de EIT-organen zijn gebonden door de in artikel 287 van het Verdrag vastgestelde geheimhoudingsplicht.

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9) is van toepassing op de informatie die het EIT overeenkomstig deze verordening verzamelt.

6.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie is van toepassing op de documenten die bij het EIT berusten (10). Uiterlijk zes maanden na oprichting van het EIT keurt de raad van bestuur de praktische toepassingsvoorschriften voor die verordening goed.

7.   Officiële documenten en publicaties van het EIT worden vertaald overeenkomstig Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (11). De gevraagde vertaaldiensten worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, opgericht bij Verordening (EG) nr. 2965/1994 van de Raad (12).

Artikel 14

Financiële middelen

1.   Het EIT wordt gefinancierd met een bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie, binnen de in artikel 19 bedoelde financiële middelen, en met andere publieke en particuliere bronnen.

2.   De KIG’s worden met name uit de volgende bronnen gefinancierd:

a)

bijdragen van ondernemingen of particuliere organisaties, die een belangrijke financieringsbron zijn;

b)

bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie;

c)

bij wet voorgeschreven of vrijwillige bijdragen van de deelnemende landen, derde landen of overheidsinstanties daarvan;

d)

testamenten, schenkingen en bijdragen van personen, instellingen, stichtingen of andere nationale organen;

e)

inkomsten uit eigen werkzaamheden van de KIG en royalty’s uit intellectuele-eigendomsrechten;

f)

inkomsten uit de resultaten van de eigen werkzaamheden van het EIT of dotatiekapitaal, met inbegrip van de inkomsten die onder het beheer van de EIT-stichting vallen;

g)

bijdragen van internationale organen of instellingen;

h)

leningen en bijdragen van de Europese Investeringsbank, waaronder de mogelijkheid een beroep te doen op de risicodelende financieringsfaciliteit, zulks in overeenstemming met de subsidiabiliteitscriteria en de selectieprocedure.

Bijdragen kunnen in natura zijn.

3.   De nadere voorschriften voor de toegang tot financiering door het EIT worden vastgesteld in de in artikel 21, lid 1, genoemde financiële voorschriften van het EIT.

4.   De bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie voor de oprichtings-, administratieve en coördinatiekosten van de KIG’s wordt verstrekt uit de in artikel 19 bedoelde financiële middelen.

5.   De KIG’s of hun partnerorganisaties kunnen, overeenkomstig hun respectieve voorschriften en onder dezelfde voorwaarden als voor andere aanvragen, met name in het kader van de programma’s en fondsen van de Gemeenschap, steun van de Gemeenschap aanvragen. In dit geval wordt dergelijke steun niet bestemd voor werkzaamheden die reeds ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie komen.

Artikel 15

Programmering en verslaggeving

Het EIT keurt de volgende documenten goed:

a)

een voortschrijdend werkprogramma voor drie jaar dat gebaseerd wordt op de SIA, wanneer deze is aangenomen, en een overzicht bevat van de belangrijkste prioriteiten en geplande initiatieven, inclusief een raming van de noodzakelijke financiële middelen en geplande financiering. Het EIT zendt het werkprogramma ter informatie toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s;

b)

een jaarverslag, uiterlijk op 30 juni van elk jaar. Dit verslag beschrijft de werkzaamheden die het EIT in het voorgaande kalenderjaar heeft verricht, zet de resultaten af tegen de doelstellingen en het vooropgestelde tijdschema, en beoordeelt de risico’s van de werkzaamheden, de besteding van de financiële middelen en het functioneren van het EIT in het algemeen.

Artikel 16

Monitoring en evaluatie van het EIT

1.   Het EIT zorgt ervoor dat zijn werkzaamheden, met inbegrip van die beheerd via de KIG’s, doorlopend systematisch worden gemonitord en periodiek aan een onafhankelijke evaluatie worden onderworpen, zodat gegarandeerd is dat uitkomsten van de hoogste kwaliteit worden bereikt, wetenschappelijke topprestaties worden geleverd en de financiële middelen zo doelmatig mogelijk worden besteed. De resultaten van de evaluatie worden bekendgemaakt.

2.   Uiterlijk in juni 2011 en elke vijf jaar na de inwerkingtreding van een nieuw financieel kader maakt de Commissie een evaluatie van het EIT. In deze onafhankelijke, extern uit te voeren evaluatie wordt onderzocht in hoeverre het EIT aan zijn taakstelling voldoet. De evaluatie strekt zich uit tot alle werkzaamheden van het EIT en de KIG’s en heeft als aandachtspunten de meerwaarde van het EIT, de impact, doeltreffendheid, duurzaamheid, doelmatigheid en relevantie van de verrichte werkzaamheden en hun verband en/of complementariteit met het bestaande nationaal beleid en dat van de Gemeenschap ter ondersteuning van innovatie, onderzoek en hoger onderwijs. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbenden op Europees en nationaal niveau.

3.   De Commissie deelt de conclusies van die evaluatie samen met haar advies en, in voorkomend geval, voorstellen tot wijziging van deze verordening, mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. De raad van bestuur houdt bij de programma’s en werkzaamheden van het EIT naar behoren rekening met de bevindingen van de evaluaties.

Artikel 17

Strategische innovatieagenda

1.   Uiterlijk op 30 juni 2011 en vervolgens om de zeven jaar stelt het EIT een ontwerp van zevenjaarlijkse SIA op en legt dit aan de Commissie voor.

2.   In de SIA worden de prioritaire gebieden op lange termijn voor het EIT vastgesteld en wordt een evaluatie gemaakt van de sociaaleconomische effecten van het EIT, alsook van zijn capaciteit om, vanuit innovatieoogpunt, de grootste meerwaarde te creëren. In de SIA wordt rekening gehouden met de resultaten van de monitoring en de evaluatie van het EIT bedoeld in artikel 16.

3.   De SIA voorziet tevens in een raming van de financiële behoeften en bronnen met het oog op de toekomstige werking en de ontwikkeling en de financiering van het EIT op lange termijn. De SIA bevat tevens een indicatief financieel plan voor de periode van het financieel kader.

4.   De SIA wordt, op voorstel van de Commissie, door het Europees Parlement en de Raad aangenomen overeenkomstig artikel 157, lid 3, van het Verdrag.

Artikel 18

Eerste fase

1.   De raad van bestuur legt het ontwerp van het eerste in artikel 15, onder a), bedoelde driejaarlijkse voortschrijdende werkprogramma binnen twaalf maanden na zijn instelling voor aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie kunnen, binnen drie maanden na ontvangst van het ontwerp van het eerste driejaarlijkse werkprogramma, de raad van bestuur van advies dienen over elk daarin behandeld onderwerp. Indien aan het EIT dergelijke adviezen worden uitgebracht, reageert de raad van bestuur hier binnen drie maanden op, waarbij hij alle wijzigingen in de prioriteiten en geplande werkzaamheden vermeldt.

2.   Binnen achttien maanden na de instelling van de raad van bestuur worden door het EIT twee tot drie KIG’s geselecteerd en aangewezen overeenkomstig de in artikel 7 vastgestelde criteria en procedures.

3.   De Commissie legt het voorstel voor de eerste SIA op basis van het door het EIT ingediende ontwerp vóór eind 2011 voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Naast de inhoud van een SIA overeenkomstig artikel 17, bevat de eerste SIA:

a)

gedetailleerde specificaties en richtsnoeren inzake de werking van het EIT;

b)

de nadere voorschriften voor de samenwerking tussen de raad van bestuur en de KIG;

c)

nadere voorschriften omtrent de financiering van de KIG’s.

4.   Na de aanneming van de eerste SIA overeenkomstig artikel 17, lid 4, kan de raad van bestuur krachtens de artikelen 6 en 7 andere KIG’s selecteren en aanwijzen.

Artikel 19

Budgettaire vastleggingen

De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 worden vastgesteld op 308,7 miljoen EUR. De begrotingsautoriteit staat binnen de grenzen van het financieel kader de jaarlijkse kredieten toe.

Artikel 20

Opstelling en goedkeuring van de jaarlijkse begroting

1.   De uitgaven van het EIT omvatten de personele, administratieve, infrastructurele en operationele uitgaven. De administratieve uitgaven worden tot een minimum beperkt.

2.   Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

3.   De directeur stelt voor het volgende begrotingsjaar een raming van ontvangsten en uitgaven van het EIT op en stuurt die naar de raad van bestuur.

4.   De ontvangsten en uitgaven van het EIT moeten in evenwicht zijn.

5.   De raad van bestuur keurt samen met een ontwerplijst van het aantal ambten en het voorlopige voortschrijdende driejaarlijkse werkprogramma de ontwerpraming goed en stuurt beide documenten voor 31 maart naar de Commissie.

6.   Aan de hand van de raming neemt de Commissie in het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie de geraamde bedragen op die zij nodig acht voor de ten laste van de algemene begroting komende subsidie.

7.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie van het EIT goed.

8.   De raad van bestuur keurt de begroting van het EIT goed. De begroting wordt definitief nadat de algemene begroting van de Europese Unie definitief is vastgesteld. Indien nodig, wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

9.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name vastgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

10.   In het geval van belangrijke begrotingswijzigingen wordt dezelfde procedure gevolgd.

Artikel 21

Begrotingsuitvoering en -controle

1.   Het EIT legt overeenkomstig artikel 185, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 zijn financiële voorschriften vast. Deze financiële voorschriften mogen slechts van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 afwijken indien de specifieke operationele behoeften van het EIT dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie. Hierbij wordt er rekening mee gehouden dat het EIT operationeel gezien voldoende flexibiliteit moet hebben om zijn doelstellingen te bereiken en partners uit de private sector aan te trekken en te behouden.

2.   De directeur is belast met de begrotingsuitvoering van het EIT.

3.   De jaarrekening van het EIT wordt geconsolideerd met de jaarrekening van de Commissie.

4.   Op aanbeveling van de Raad verleent het Europees Parlement vóór 30 april van het jaar n + 2 kwijting voor het jaar n aan de directeur voor de uitvoering van de begroting van het EIT en aan de raad van bestuur voor de uitvoering van de begroting van de EIT-stichting.

Artikel 22

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen gelden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (13) zonder beperkingen.

2.   Het EIT treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (14). De raad van bestuur maakt de toetreding formeel en neemt de nodige maatregelen aan om OLAF bij zijn interne onderzoeken terzijde te staan.

3.   Alle door het EIT aangenomen besluiten en gesloten overeenkomsten dienen expliciet te bepalen dat OLAF en de Rekenkamer ter plaatse, inclusief in de kantoren van de eindbegunstigden, inspecties mogen uitvoeren van de documenten van alle contractanten en subcontractanten die communautaire middelen hebben ontvangen.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn mutatis mutandis van toepassing op de EIT-stichting.

Artikel 23

Statuten

De in de bijlage opgenomen statuten van het EIT worden goedgekeurd.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 28.

(2)  PB C 146 van 30.6.2007, blz. 27.

(3)  Advies van het Europees Parlement van 26 september 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 21 januari 2008 (PB C 52 E van 26.2.2008, blz. 7) en standpunt van het Europees Parlement van 11 maart 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1430/2007 van de Commissie (PB L 320 van 6.12.2007, blz. 3).

(5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).

(6)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Interinstitutioneel akkoord gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7).

(7)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(8)  PB L 391 van 30.12.2006, blz. 1.

(9)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(10)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(11)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(12)  PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1645/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 13).

(13)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(14)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.


BIJLAGE

Statuten van het Europees Instituut voor innovatie en technologie

Artikel 1

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit een aantal benoemde leden, met een evenwichtige verdeling tussen degenen met ervaring in bedrijfsleven, hoger onderwijs en onderzoek (hierna „benoemde leden” genoemd), alsook uit leden die gekozen worden door en uit het personeel dat werkzaam is op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie, het technisch en administratief personeel, en de studenten en promovendi van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) en de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG) (hierna „vertegenwoordigende leden” genoemd).

Bij wijze van een overgangsregeling bestaat de eerste raad van bestuur uitsluitend uit benoemde leden totdat, na de oprichting van de eerste KIG, verkiezingen voor de vertegenwoordigende leden kunnen worden gehouden.

2.   De raad van bestuur telt achttien benoemde leden. Zij hebben een ambtstermijn van zes jaar, die niet kan worden verlengd. Zij worden door de Commissie via een transparante procedure benoemd. De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad over het selectieproces en de uiteindelijke benoeming van die leden van de raad van bestuur.

De benoemde leden van de eerste raad van bestuur worden benoemd op basis van een lijst van mogelijke kandidaten die zijn voorgesteld door een ad-hoccomité van aanbeveling dat bestaat uit vier door de Commissie benoemde onafhankelijke deskundigen op hoog niveau. De later benoemde leden worden benoemd op basis van een lijst van mogelijke kandidaten die zijn voorgesteld door de raad van bestuur.

3.   De Commissie streeft naar een evenwicht tussen de ervaringen op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en bedrijfsleven, alsook tussen het aantal mannen en het aantal vrouwen. Zij houdt tevens rekening met de uiteenlopende omstandigheden voor hoger onderwijs, onderzoek en innovatie in de gehele Unie.

4.   Elke twee jaar wordt eenderde van de benoemde leden vervangen. De ambtstermijn van een benoemd lid dat minder dan vier jaar in functie is, kan worden verlengd.

In een overgangsperiode worden de twaalf benoemde leden van de eerste raad van bestuur door het lot aangewezen voor een ambtstermijn van vier jaar. Op het einde van de eerste periode van vier jaar worden zes van de twaalf nieuwe benoemde leden door het lot aangewezen voor een ambtstermijn van vier jaar. Deze overgangsregeling geldt niet voor de voorzitter van de raad van bestuur, wiens ambtstermijn maximaal zes jaar mag bedragen.

5.   De raad van bestuur telt vier vertegenwoordigende leden. Zij hebben een ambtstermijn van drie jaar die één keer kan worden verlengd. Hun ambtstermijn loopt af als zij het EIT of de KIG verlaten. Voor hun vervanging tijdens de resterende tijd van de ambtstermijn wordt dezelfde verkiezingsprocedure gevolgd.

6.   Voordat de eerste KIG operationeel wordt, keurt de raad van bestuur aan de hand van een voorstel van de directeur de voorwaarden en nadere bepalingen voor de verkiezing en vervanging van de vertegenwoordigende leden goed. In dit mechanisme wordt voor een passende vertegenwoordiging van de uiteenlopende groepen gezorgd en rekening gehouden met de ontwikkeling van het EIT en de KIG.

7.   Indien een lid van de raad van bestuur zijn ambtstermijn niet kan voltooien, wordt volgens dezelfde procedure als voor het scheidend lid een plaatsvervangend lid benoemd of gekozen om de ambtstermijn te voltooien.

Artikel 2

Taken van de raad van bestuur

1.   De leden van de raad van bestuur zijn onafhankelijk, handelen in het belang van het EIT en staan in voor zijn doelstellingen, opdracht, identiteit en samenhang.

2.   Het is met name de taak van de raad van bestuur om:

a)

op basis van een voorstel van de directeur, de strategie van het EIT vast te stellen, de goedgekeurde strategische innovatieagenda (SIA), het voortschrijdende driejaarlijkse werkprogramma, de begroting, de jaarrekening, de balans en het jaarlijkse activiteitenverslag;

b)

de prioritaire gebieden te bepalen waarop KIG’s in het leven worden geroepen;

c)

een bijdrage te leveren met het oog op de opstelling van de SIA;

d)

in het kader van de goedgekeurde SIA, gedetailleerde specificaties en richtsnoeren inzake de werking van het EIT op te stellen, met inbegrip van criteria en procedures voor de financiering, monitoring en evaluatie van de activiteiten van de KIG’s;

e)

een partnerschap te selecteren en als KIG aan te wijzen of dit, indien nodig, weer ongedaan te maken;

f)

voor doorlopende evaluaties van de KIG te zorgen;

g)

zijn eigen reglement van orde, dat voor de selectie van de KIG’s en dat van het uitvoerend comité, alsmede de specifieke financiële voorschriften van het EIT vast te stellen;

h)

met de instemming van de Commissie, passende honoraria voor de leden van de raad van bestuur en het uitvoerend comité vast te stellen, daarbij uitgaand van vergelijkbare provisies in de lidstaten;

i)

een procedure goed te keuren voor de verkiezing van het uitvoerend comité en de directeur;

j)

de directeur te benoemen en, indien nodig, te ontslaan, en disciplinair toezicht te houden over de directeur;

k)

de rekenplichtige en de leden van het uitvoerend comité en van de functie inzake interne audit te benoemen;

l)

waar nodig, eventueel voor bepaalde duur, adviesgroepen in het leven te roepen;

m)

het EIT overal ter wereld bekend te maken, teneinde zijn aantrekkingskracht te vergroten en het te doen uitgroeien tot een instelling van mondiaal niveau die topdeskundigheid op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie biedt;

n)

een gedragscode voor belangenconflicten goed te keuren;

o)

de beginselen en richtsnoeren voor het beheer van intellectuele-eigendomsrechten vast te leggen;

p)

een functie inzake interne audit op te richten overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie;

q)

de bevoegdheid te krijgen om een stichting op te richten (hierna de „EIT-stichting” genoemd) die specifiek tot doel heeft de werkzaamheden van het EIT bekend te maken en te steunen;

r)

te zorgen voor complementariteit en synergie tussen de EIT-activiteiten en de andere communautaire programma’s;

s)

een besluit te nemen over de talenregeling van het EIT, rekening houdend met de bestaande beginselen inzake meertaligheid en de praktische vereisten van zijn werkzaamheden.

3.   De raad van bestuur kan bepaalde taken aan het uitvoerend comité delegeren.

4.   De raad van bestuur kiest zijn voorzitter uit de benoemde leden. De voorzitter heeft een ambtstermijn van drie jaar die één keer kan worden verlengd.

Artikel 3

Werking van de raad van bestuur

1.   Onverminderd lid 2 keurt de raad van bestuur besluiten met eenvoudige meerderheid van alle leden goed.

Voor beslissingen overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder a), b), c), d), i) en s), en lid 4, is evenwel een tweederdemeerderheid van alle leden vereist.

2.   De vertegenwoordigende leden hebben geen stemrecht in het geval van besluiten op grond van artikel 2, lid 2, onder e), g), i), j), k), q) en s).

3.   De raad van bestuur komt ten minste drie keer per jaar in gewone vergadering bijeen. Op uitnodiging van de voorzitter of op verzoek van ten minste eenderde van de leden kan de raad van bestuur in buitengewone vergadering bijeenkomen.

Artikel 4

Het uitvoerend comité

1.   Het uitvoerend comité bestaat uit vijf leden, onder wie de voorzitter van de raad van bestuur die ook het uitvoerend comité zal voorzitten.

De vier andere leden van het uitvoerend comité worden door de raad van bestuur uit zijn benoemde leden gekozen.

2.   Het uitvoerend comité komt op uitnodiging van de voorzitter of op verzoek van de directeur regelmatig bijeen.

3.   Het uitvoerend comité keurt zijn besluiten bij gewone meerderheid van alle leden goed.

4.   Het uitvoerend comité:

a)

bereidt de vergaderingen van de raad van bestuur voor;

b)

ziet toe op de uitvoering van de SIA en van het voortschrijdende driejaarlijkse werkprogramma van het EIT;

c)

ziet toe op de selectieprocedure voor de KIG’s;

d)

neemt alle besluiten die de raad van bestuur gedelegeerd heeft.

Artikel 5

De directeur

1.   De directeur beschikt over grote deskundigheid en staat in hoog aanzien op de gebieden waarop het EIT opereert. Hij wordt voor een ambtstermijn van vier jaar benoemd door de raad van bestuur. De raad van bestuur kan deze ambtstermijn één keer met vier jaar verlengen, indien hij van mening is dat dit in het belang van het EIT is.

2.   De directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van het EIT en vertegenwoordigt het in rechte. Hij legt verantwoording af aan de raad van bestuur en brengt daaraan doorlopend verslag uit over de ontwikkeling van de activiteiten van het EIT.

3.   De directeur heeft met name de volgende taken:

a)

de raad van bestuur en het uitvoerend comité bij hun werkzaamheden ondersteunen en het secretariaat van hun vergaderingen voeren;

b)

een ontwerp van SIA, een ontwerp van voortschrijdend driejaarlijks werkprogramma, het jaarverslag en de jaarlijkse begroting opstellen, die via het uitvoerend comité aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

c)

toezien op de selectieprocedure voor de KIG’s en er zorg voor dragen dat de verschillende stadia van dat proces op transparante en objectieve wijze gestalte krijgen;

d)

de werkzaamheden van het EIT organiseren en leiden;

e)

de toepassing van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures aangaande de prestaties van het EIT waarborgen, overeenkomstig artikel 16 van de verordening;

f)

de verantwoordelijkheid dragen voor administratieve en financiële aangelegenheden, met inbegrip van de uitvoering van de begroting van het EIT, waarbij hij naar behoren rekening houdt met het advies van de functie inzake interne audit;

g)

de verantwoordelijkheid dragen voor alle personeelsaangelegenheden;

h)

de ontwerpjaarrekening en ontwerpbalans aan de functie inzake interne audit en vervolgens via het uitvoerend comité aan de raad van bestuur voorleggen;

i)

er zorg voor dragen dat de verbintenissen van het EIT uit door hem gesloten overeenkomsten en akkoorden worden nagekomen;

j)

het uitvoerend comité en de raad van bestuur van alle informatie voorzien die voor de uitoefening van hun functie nodig is.

Artikel 6

Voorbereiding van de oprichting van de ondersteunende structuur

Gedurende een overgangsperiode verleent de Commissie de nodige steun ten behoeve van de oprichting van de EIT-structuur. In afwachting van de benoeming van de eerste benoemde leden van de raad van bestuur, treedt een door de Commissie benoemde ambtenaar op als de wettelijke vertegenwoordiger van het EIT en is deze verantwoordelijk voor de personeels-, administratieve en financiële aangelegenheden, met inbegrip van de uitvoering van de begroting van het EIT. Daarna wijst de raad van bestuur, volgens een transparante procedure, een persoon aan die deze taken vervult of verlengt hij het mandaat van de door de Commissie benoemde persoon, tot de benoeming van de directeur door de raad van bestuur, overeenkomstig artikel 5, en zijn daaropvolgende indiensttreding. De raad van bestuur maakt onverwijld een begin met de procedure voor de verkiezing van de directeur van het EIT.

Artikel 7

Personeel van het EIT

1.   Het personeel van het EIT is op basis van contracten van bepaalde duur rechtstreeks in dienst bij het EIT. De directeur en het personeel van het EIT vallen onder de regeling die op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen van toepassing is.

2.   Deskundigen kunnen door de deelnemende landen of andere werkgevers voor bepaalde tijd bij het EIT worden gedetacheerd.

De raad van bestuur hecht zijn goedkeuring aan een regeling voor de detachering van deskundigen door de deelnemende landen en andere werkgevers bij het EIT en legt daarin hun rechten en plichten vast.

3.   Het EIT oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan de tot het sluiten van personeelscontracten gemachtigde autoriteit verleend zijn.

4.   Van ieder personeelslid kan volledige of gedeeltelijke vergoeding worden geëist van de schade die door ernstig falen van zijn kant bij of in verband met de uitoefening van zijn taken voor het EIT is ontstaan.

Artikel 8

Beginselen voor de evaluatie en monitoring van de kennis- en innovatiegemeenschappen

Het EIT zorgt ervoor dat de uitkomsten en resultaten van elke KIG doorlopend worden gemonitord en periodiek aan onafhankelijke evaluaties worden onderworpen. Bij deze evaluaties wordt uitgegaan van goede administratieve praktijken en resultaatgerichte parameters en worden overbodige formele en procedurele aspecten vermeden.

Artikel 9

Duur, voortzetting en opheffing van een kennis- en innovatiegemeenschap

1.   Al naargelang de uitkomsten van de periodieke evaluaties en de specifieke kenmerken van bepaalde gebieden bedraagt de normale levensduur van een KIG zeven tot vijftien jaar.

2.   De raad van bestuur kan besluiten de oorspronkelijk vastgestelde duur van een KIG te verlengen indien dit de meest geschikte manier is om de doelstelling van het EIT te verwezenlijken.

3.   Indien uit de evaluatie blijkt dat een KIG onvoldoende presteert, neemt de raad van bestuur passende maatregelen, waaronder vermindering, wijziging of intrekking van de financiële steun of beëindiging van de overeenkomst.

Artikel 10

Opheffing van het EIT

Indien het EIT wordt opgeheven, vindt de afwikkeling onder toezicht van de Commissie en met inachtneming van de geldende wetgeving plaats. In de overeenkomsten met de KIG en het besluit tot oprichting van de EIT-stichting wordt een voor dit geval passende regeling opgenomen.


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/13


VERORDENING (EG) Nr. 295/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

betreffende structurele bedrijfsstatistieken

(herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 van de Raad van 20 december 1996 inzake structurele bedrijfsstatistieken (3) is herhaaldelijk ingrijpend gewijzigd (4). Ter gelegenheid van nieuwe wijzigingen is het wenselijk dat de desbetreffende bepalingen voor de duidelijkheid worden herschikt.

(2)

Bij Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 werd een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de verzameling, opstelling, toezending en evaluatie van communautaire statistieken over de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van ondernemingen in de Gemeenschap.

(3)

Bij Beschikking nr. 2367/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007 (5) werd een statistisch programma vastgesteld dat de voornaamste beleidsprioriteiten van de Gemeenschap op het gebied van de Economische en Monetaire Unie, de uitbreiding van de Europese Unie en de concurrentiepositie, het regionaal beleid, de duurzame ontwikkeling en de sociale agenda omvatte. De statistiek van de economische activiteit van ondernemingen vormt een essentieel onderdeel van dit programma.

(4)

Deze verordening moet ervoor zorgen dat de bestaande statistische ondersteuning van besluiten op de huidige beleidsgebieden kan worden voortgezet en dat kan worden voldaan aan aanvullende eisen als gevolg van nieuwe beleidsinitiatieven van de Gemeenschap en een voortdurende herijking van de statistische prioriteiten en van de relevantie van de geproduceerde statistieken, teneinde zo goed mogelijk gebruik te maken van de beschikbare middelen en de lasten voor de respondenten te minimaliseren. Er dient speciaal aandacht te worden besteed aan de gevolgen van het energie- en het milieubeleid van de Gemeenschap voor de ondernemingen, zoals dat onder meer is neergelegd in REACH Verordening (EG) nr. 1907/2006 (6). Samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen nationale bureaus voor de statistiek moeten worden aangemoedigd ten einde te zorgen voor een doeltreffender gebruik van administratieve bestanden.

(5)

De vraag naar gegevens over diensten, en met name zakelijke diensten, neemt voortdurend toe. Er zijn statistieken nodig voor de economische analyse en de vaststelling van het beleid inzake deze sector die de meest dynamische van de moderne economie is, vooral wat haar groeipotentieel en haar vermogen banen te creëren betreft. Tijdens de vergadering van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000 te Lissabon werd gewezen op het belang van de dienstensector. Meting van de omzet met een uitsplitsing naar afzonderlijke diensten is een noodzakelijke voorwaarde voor een goed begrip van de rol van de dienstverlening in de economie. De Europese Raad van 23 en 24 maart 2001 te Stockholm kwam tot de conclusie dat de totstandbrenging van doeltreffend functionerende interne markten voor diensten tot de topprioriteiten van Europa behoort. Statistieken over de grensoverschrijdende handel met een uitsplitsing naar afzonderlijke diensten zijn van essentieel belang voor het toezicht op de werking van de interne markten voor diensten, de evaluatie van het concurrentievermogen van de dienstverlening en de beoordeling van de gevolgen van belemmeringen op de handel in diensten.

(6)

Er is behoefte aan gegevens over de bedrijvendemografie, vooral omdat deze deel uitmaken van de structurele indicatoren, die zijn vastgesteld met het oog op het toezicht op de prestaties in verband met de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Bovendien zijn geharmoniseerde gegevens over de bedrijvendemografie en het effect ervan op de werkgelegenheid nodig voor de verwezenlijking van beleidsaanbevelingen ter ondersteuning van het ondernemerschap.

(7)

Er is binnen het statistische kader behoefte aan een flexibel werktuig om snel en tijdig te kunnen reageren op nieuwe behoeften van gebruikers die voortvloeien uit de steeds dynamischer, innovatiever en complexer wordende kenmerken van de kenniseconomie. Koppeling van dergelijke specifieke gegevensverzamelingen met de lopende verzameling van gegevens in het kader van de structurele bedrijfsstatistiek levert toegevoegde waarde op voor de bij beide enquêtes verzamelde informatie en kan de totale belasting van de respondenten verminderen door te vermijden dat meer dan eens dezelfde gegevens worden verzameld.

(8)

Er moet worden voorzien in een procedure voor de goedkeuring van maatregelen voor de uitvoering van deze verordening, zodat de regels voor de verzameling en de statistische verwerking van gegevens, en voor de verwerking en de toezending van de resultaten nader kunnen worden toegelicht.

(9)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(10)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven voor de bijwerking van de lijst van kenmerken in de bijlagen, het bepalen van de frequentie van de opstelling van statistieken, de vaststelling van voorschriften voor de markering van gegevens als „contributions to European totals only” (CETO) (bijdragen uitsluitend aan Europese totalen), de vaststelling van het eerste referentiejaar voor de opstelling van statistieken, de uitsplitsing van de resultaten, de te gebruiken classificaties en de combinatie van de grootteklassen, het wijzigen van de termijnen voor de indiening van de gegevens, de aanpassing van de indeling van activiteiten en producten aan wijzigingen of herzieningen van de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE) of statistische classificatie van producten (CPA), de aanneming van maatregelen op basis van de evaluatie van modelstudies, de wijziging van de ondergrens van de referentiepopulatie in bijlage VIII, en de vaststelling van criteria voor de kwaliteitsbeoordeling. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door deze verordening aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(11)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het verschaffen van geharmoniseerde gegevens over de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van ondernemingen in de Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening schept een gemeenschappelijk kader voor het verzamelen, opstellen, toezenden en evalueren van communautaire statistieken over de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van ondernemingen in de Gemeenschap.

Het opstellen van de statistieken is in het bijzonder bestemd voor het analyseren van:

a)

de structuur en de ontwikkeling van de activiteiten van ondernemingen;

b)

de aangewende productiefactoren en andere elementen op basis waarvan de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van ondernemingen kunnen worden gemeten;

c)

de regionale, nationale, communautaire en internationale ontwikkeling van ondernemingen en markten;

d)

het beleid van ondernemingen;

e)

het midden- en kleinbedrijf, en

f)

de specifieke kenmerken van ondernemingen bij een bepaalde indeling van de activiteiten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening heeft betrekking op alle marktactiviteiten in de secties B tot en met N en P tot en met S van de gemeenschappelijke statistische classificatie van economische activiteiten in de Europese Gemeenschap, zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 (hierna: „NACE Rev. 2”).

2.   Statistische eenheden van de typen die omschreven worden in deel I van de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993 inzake de statistische eenheden voor waarneming en analyse van het productiestelsel in de Gemeenschap (8) en die zijn ingedeeld bij een van de in lid 1 genoemde activiteiten, worden door de verordening bestreken. Het gebruik van bijzondere eenheden voor de opstelling van de statistieken wordt toegelicht in de bijlagen bij deze verordening.

Artikel 3

Modules

1.   De statistieken die worden opgesteld voor de in artikel 1 omschreven gebieden, worden samengevoegd in modules.

2.   De modules in deze verordening zijn:

a)

een gemeenschappelijke module voor de jaarlijkse structurele bedrijfsstatistieken in bijlage I;

b)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken van de industrie in bijlage II;

c)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken van de handel in bijlage III;

d)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken van de bouwnijverheid in bijlage IV;

e)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken voor het verzekeringswezen in bijlage V;

f)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken van kredietinstellingen in bijlage VI;

g)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken van pensioenfondsen in bijlage VII;

h)

een gedetailleerde module voor de structurele bedrijfsstatistieken van de zakelijke dienstverlening in bijlage VIII;

i)

een gedetailleerde module voor de structurele statistieken van de bedrijvendemografie in bijlage IX;

j)

een flexibele module voor het houden van een specifieke en beperkte ad hoc gegevensverzameling over kenmerken van ondernemingen.

3.   Elke module behelst de onderstaande gegevens:

a)

de activiteiten waarvoor de statistieken moeten worden opgesteld, overeenkomstig het in artikel 2, lid 1, genoemde toepassingsgebied;

b)

de typen statistische eenheden die moeten worden gebruikt voor de opstelling van de statistieken, overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, genoemde lijst van statistische eenheden;

c)

de lijsten van kenmerken waarvoor statistieken moeten worden opgesteld voor de in artikel 1 genoemde gebieden en de referentieperioden voor deze kenmerken;

d)

de frequentie van de opstelling van de statistieken: jaarlijks of meerjaarlijks. In het laatste geval dient de opstelling minstens eenmaal in de tien jaar te geschieden;

e)

het tijdschema met de eerste referentiejaren waarvoor de statistieken moeten worden opgesteld;

f)

de normen in verband met de representativiteit en de kwaliteitsbeoordeling;

g)

de termijn vanaf het einde van de referentieperiode waarbinnen de statistieken moeten worden ingediend;

h)

de maximale duur van de overgangsperiode die kan worden toegestaan.

4.   Het gebruik van de flexibele module als bedoeld in lid 2, onder j), wordt gepland in nauwe samenwerking met de lidstaten. De Commissie neemt ten minste twaalf maanden voor het begin van de referentieperiode volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure een besluit over het toepassingsgebied van de module, de lijst van kenmerken, de referentieperiode, de bestreken activiteiten en de kwaliteitsvereisten. De Commissie specificeert eveneens de behoeften aan informatie alsook de gevolgen van de gegevensverzameling voor de belasting voor de ondernemingen en de kosten voor de lidstaten.

Teneinde de belasting voor de ondernemingen en de kosten van de gegevensverzameling voor de lidstaten te beperken, wordt de gegevensverzameling in omvang beperkt tot maximaal 20 ondernemingskenmerken of vragen, en tot maximaal 25 000 bevraagde ondernemingen in heel de Europese Unie, en tot een geraamde maximale beantwoordingstijd per respondent van gemiddeld anderhalf uur. Ad hoc gegevensverzameling dient een representatieve vertegenwoordiging van lidstaten te omvatten. Wanneer uitsluitend resultaten op Europees niveau nodig zijn, kan de Commissie een steekproefsgewijze aanpak op Europees niveau instellen teneinde de lasten en de kosten tot een minimum te beperken.

De kosten van ad hoc gegevensverzamelingen kunnen volgens vaste procedures worden medegefinancierd door de Commissie.

Artikel 4

Modelstudies

1.   De Commissie stelt overeenkomstig de specificaties in de bijlagen een reeks modelstudies vast die door de lidstaten op vrijwillige basis worden uitgevoerd. De Commissie doet een oproep tot het indienen van voorstellen, waarna zij nationale instanties in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (9), subsidies verleent.

2.   De modelstudies worden uitgevoerd om na te gaan in hoeverre het verzamelen van gegevens nodig en mogelijk is. De Commissie evalueert de resultaten van de modelstudies waarbij zij de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afweegt tegen de kosten van het verzamelen en de lasten voor het bedrijfsleven.

3.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de resultaten van de modelstudies.

4.   De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordering te wijzigen door haar aan te vullen op basis van de evaluatie van de modelstudies, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 5

Verkrijging van gegevens

1.   De lidstaten verschaffen zich de nodige gegevens voor de waarneming van de kenmerken in de lijsten waarnaar in de modules bedoeld in artikel 3 wordt verwezen.

2.   Uitgaande van het beginsel van de administratieve vereenvoudiging kunnen de lidstaten voor het zich verschaffen van de nodige gegevens gebruikmaken van een combinatie van de hieronder genoemde bronnen:

a)

verplichte vragenlijsten. De juridische eenheden waarvan de statistische eenheden die door de lidstaten zijn aangewezen om gegevens te verstrekken, deel uitmaken of waaruit deze zijn samengesteld, zijn verplicht binnen de aangegeven termijnen betrouwbare en volledige informatie te leveren;

b)

andere bronnen waarvan de nauwkeurigheid en kwaliteit ten minste gelijkwaardig is;

c)

statistische schattingsmethoden wanneer bepaalde kenmerken niet zijn waargenomen voor alle eenheden.

3.   Teneinde de last voor de respondenten te beperken, hebben de nationale instanties en de Commissie (Eurostat), met inachtneming van de beperkingen en voorwaarden die door iedere lidstaat en de Commissie worden gesteld, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, toegang tot administratieve bestanden op de verschillende gebieden van hun eigen openbaar bestuur, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn om te voldoen aan de in artikel 6 genoemde eisen op het gebied van nauwkeurigheid. Bovendien worden, indien mogelijk passende administratieve gegevens gebruikt om te voldoen aan de verslagleggingsvereisten van deze verordening.

4.   Binnen hun respectieve bevoegdheden stimuleren de lidstaten en de Commissie de voorwaarden voor een intensiever gebruik van elektronische datatransmissie en automatische gegevensverwerking.

Artikel 6

Nauwkeurigheid

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de ingediende gegevens in overeenstemming zijn met de structuur van de populatie van de in de bijlagen gedefinieerde statistische eenheden.

2.   Bij de kwaliteitsbeoordeling worden de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afgewogen tegen de kosten voor het verzamelen ervan en tegen de lasten voor het bedrijfsleven, in het bijzonder de kleine bedrijven.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie desgewenst alle noodzakelijke informatie voor de beoordeling bedoeld in lid 2.

Artikel 7

Vergelijkbaarheid

1.   Op basis van de verzamelde en geschatte gegevens produceren de lidstaten vergelijkbare resultaten overeenkomstig de uitsplitsing bedoeld in artikel 3 en de desbetreffende bijlage.

2.   Om de berekening van communautaire aggregaten samengevoegde statistieken mogelijk te maken, produceren de lidstaten nationale resultaten overeenkomstig de niveaus van de NACE Rev. 2, als aangegeven in de bijlagen, dan wel als bepaald volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 12, lid 3.

Artikel 8

Toezending van de resultaten

1.   De lidstaten verstrekken de in artikel 7 bedoelde resultaten, met inbegrip van de vertrouwelijke gegevens, aan de Commissie (Eurostat) overeenkomstig de vigerende communautaire bepalingen betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens, en met name Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad (10). De vigerende communautaire bepalingen zijn van toepassing op de resultaten voor zover deze vertrouwelijke gegevens bevatten.

2.   De resultaten worden in een daartoe dienstig geacht technisch formaat ingediend binnen een termijn die voor de modules bedoeld in artikel 3, lid 2, a) tot en met h) en j), wordt vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 12, lid 3, en die ten hoogste 18 maanden bedraagt, te rekenen vanaf het einde van de referentieperiode. Voor de in artikel 3, lid 2, onder i), bedoelde module bedraagt de termijn ten hoogste 30 maanden of 18 maanden zoals bepaald in bijlage IX, sectie 9. Voorts wordt een klein aantal op schatting berustende voorlopige resultaten ingediend binnen een termijn die voor de modules bedoeld in artikel 3, lid 2, a) tot en met g), volgens die procedure wordt vastgesteld en die vanaf het einde van de referentieperiode ten hoogste tien maanden bedraagt. Voor de in artikel 3, lid 2, onder i), bedoelde module bedraagt de termijn voor de voorlopige resultaten ten hoogste 18 maanden.

3.   Om de lasten voor het bedrijfsleven en de kosten voor de nationale bureaus voor de statistiek te minimaliseren, kunnen de lidstaten gegevens die alleen worden gebruikt als bijdrage aan Europese totalen van een „CETO”-markeringsteken voorzien. Eurostat publiceert deze gegevens niet en de lidstaten voorzien in nationaal verband gepubliceerde gegevens ook niet van een CETO-markeringsteken. Het gebruik van het CETO-markeringsteken is afhankelijk van het aandeel van een bepaalde lidstaat in het totaal van de toegevoegde waarde die door de ondernemingen in de Europese Unie wordt gerealiseerd:

a)

Voor Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk kunnen de van een CETO-markeringsteken voorziene gegevens worden toegezonden voor het klassenniveau van de NACE Rev. 2 en voor de uitsplitsing op groepsniveau van de NACE Rev. 2 in grootteklassen. Ten hoogste 15 % van de cellen mag worden gemarkeerd.

b)

Voor België, Denemarken, Ierland, Griekenland, Spanje, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Finland en Zweden kunnen de van een CETO-markeringsteken voorziene gegevens worden toegezonden voor het klassenniveau van de NACE Rev. 2 en voor de uitsplitsing op groepsniveau van de NACE Rev. 2 in grootteklassen. Ten hoogste 25 % van de cellen mag worden gemarkeerd. Als het aandeel van een NACE Rev. 2-klasse of van een grootteklasse van een NACE Rev. 2-groep in een van deze lidstaten minder bedraagt dan 0,1 % van de bedrijfseconomie van de betrokken lidstaat, kunnen die gegevens met een CETO-markeringsteken bijkomend worden toegezonden.

c)

Voor Bulgarije, de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Roemenië, Slovenië en Slowakije kunnen de van een CETO-markeringsteken voorziene gegevens worden toegezonden voor het groeps- en klassenniveau van de NACE Rev. 2 en voor de uitsplitsing op groepsniveau van de NACE Rev. 2 in grootteklassen. Ten hoogste 25 % van de cellen op groepsniveau mogen worden gemarkeerd.

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, en die de herziening van de voorschriften voor de CETO-markering en de groepsindeling van lidstaten betreffen, worden op 29 april 2013, en daarna om de vijf jaar vastgesteld, volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 9

Informatie over de tenuitvoerlegging

De lidstaten verschaffen de Commissie desgewenst alle nodige informatie over de tenuitvoerlegging van deze verordening in de lidstaten.

Artikel 10

Overgangsperioden

1.   Tijdens de overgangsperioden kunnen volgens de regelgevingsprocedure van artikel 12, lid 2, afwijkingen van de bepalingen van de bijlagen worden toegestaan indien de nationale statistische stelsels ingrijpend moeten worden gewijzigd.

2.   Aan een lidstaat kunnen extra overgangsperioden worden toegestaan voor de opstelling van de statistieken, wanneer die lidstaat de bepalingen van deze verordening niet kan naleven wegens de afwijkingen die hem zijn toegestaan in het kader van Verordening (EEG) nr. 2186/93 van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de communautaire coördinatie van de inrichting van ondernemingsregisters voor statistische doeleinden (11).

Artikel 11

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De onderstaande maatregelen voor de uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure:

a)

de definities van de kenmerken en het belang daarvan voor bepaalde activiteiten (artikel 3 en bijlage I, sectie 4, punt 2);

b)

de definitie van de referentieperiode (artikel 3);

c)

het dienstig geachte technische formaat voor de toezending van de resultaten (artikel 8 en bijlage I, sectie 9, punt 2);

d)

de overgangsperiode en afwijkingen van de bepalingen van deze verordening gedurende de overgangsperiode (artikel 10 en bijlage I, sectie 11, bijlage II, sectie 10, bijlage III, sectie 9, bijlage VIII, sectie 8 en bijlage IX, sectie 13);

e)

de lijst van kenmerken die moeten worden ingediend met gebruikmaking van de statistische nomenclatuur van economische activiteiten in de Europese Gemeenschap zoals vastgelegd bij Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad (12) (hierna: „NACE Rev. 1.1”) voor het jaar 2008 en de nadere regelingen betreffende de productie van de resultaten (bijlage I, sectie 9, punt 2);

f)

het gebruik van de flexibele module als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder j), en artikel 3, lid 4, en

g)

de procedures die moeten worden gevolgd in verband met de specifieke gegevensverzamelingen bedoeld in bijlage II, sectie 4, punten 3 en 4, bijlage III, sectie 3, punt 3, en bijlage IV, sectie 3, punt 3.

2.   De onderstaande maatregelen voor de uitvoering van deze verordening die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:

a)

het bijwerken van de lijsten van kenmerken, de statistieken inzake de ondernemingsdemografie en de voorlopige resultaten, voor zover dit bijwerken na een kwantitatieve beoordeling niet leidt tot een toename van het aantal bevraagde eenheden of een belasting voor de eenheden die niet in verhouding staat tot de verwachte resultaten (artikelen 4 en 8 en bijlage I, sectie 6, bijlage II, sectie 6, bijlage III, sectie 6, en bijlage IV, sectie 6);

b)

het bepalen van de frequentie waarmee deze statistieken worden opgesteld (artikel 3);

c)

de vaststelling van voorschriften voor de markering van gegevens als „bijdrage uitsluitend aan Europese totalen” (artikel 8, lid 3);

d)

de vaststelling van het eerste referentiejaar voor de opstelling van de statistieken (artikel 8 en bijlage I, sectie 5);

e)

de uitsplitsing van de resultaten, in het bijzonder de te gebruiken classificaties en de combinaties van de grootteklassen (artikel 7 en bijlage VIII, sectie 4, punten 2 en 3, bijlage IX, sectie 8, punten 2 en 3, en bijlage IX, sectie 10);

f)

het wijzigen van de termijnen voor de indiening van de gegevens (artikel 8 en bijlage I, sectie 8, punt 1, en bijlage VI, sectie 7);

g)

de aanpassing van de indeling van de activiteiten aan wijzigingen of herzieningen van de NACE en van de uitsplitsing van producten aan wijzigingen of herzieningen van de CPA;

h)

de aanneming van maatregelen op basis van de evaluatie van modelstudies (artikel 4, lid 4);

i)

het wijzigen van de ondergrens voor referentiepopulaties (bijlage VIII, sectie 3), en

j)

de vaststelling van criteria voor de kwaliteitsbeoordeling (artikel 6 en bijlage I, sectie 6, bijlage II, sectie 6, bijlage III, sectie 6 en bijlage IV, sectie 6).

Artikel 12

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad (13) ingestelde Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 13

Verslag

1.   De Commissie dient voor 29 april 2011 en vervolgens eens in de drie jaar, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de krachtens deze verordening opgestelde statistieken en in het bijzonder over de kwaliteit van die statistieken en over de lasten voor het bedrijfsleven.

2.   In de verslagen bedoeld in lid 1, stelt de Commissie eventuele passende wijzigingen voor.

Artikel 14

Intrekking

1.   Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 wordt ingetrokken. Artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1893/2006 wordt eveneens ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden vanaf referentiejaar 2008 als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage XI. De bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 blijven gelden voor wat betreft het verzamelen, opstellen en toezenden van gegevens voor de referentiejaren tot en met 2007.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 78.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 29 maart 2007 (PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 139) en besluit van de Raad van 14 februari 2008.

(3)  PB L 14 van 17.1.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Zie bijlage X.

(5)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).

(6)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1, gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1354/2007 van de Raad (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 1).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(8)  PB L 76 van 30.3.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(10)  PB L 151 van 15.6.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(11)  PB L 196 van 5.8.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(12)  PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1893/2006.

(13)  PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.


BIJLAGE I

GEMEENSCHAPPELIJKE MODULE VOOR DE JAARLIJKSE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de ondernemingen van de lidstaten.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a), b), c) en e), bedoelde gebieden en met name op de analyse van de toegevoegde waarde en de belangrijkste elementen hiervan.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor de in sectie 9 vermelde activiteiten.

2.

Met betrekking tot de in sectie 10 vermelde kenmerken worden modelstudies uitgevoerd.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

Onderstaande lijst van kenmerken en statistieken vermeldt, voor zover dit nodig is, de typen statistische eenheden waarvoor de statistieken worden opgesteld.

2.

De titels van de kenmerken waarvoor statistieken moeten worden opgesteld over de activiteiten in sectie K van de NACE Rev. 2, die het meest overeenstemmen met de in de punten 3 tot en met 5 genoemde statistieken, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 12, lid 2.

3.

Jaarlijkse demografische statistieken:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

11 21 0

Aantal lokale eenheden

4.

Ondernemingskenmerken waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

12 17 0

Bruto-exploitatieoverschot

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 12 0

Aankoop van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

13 13 1

Betalingen voor uitzendkrachten

13 31 0

Personeelskosten

13 32 0

Lonen

13 33 0

Wettelijke socialezekerheidskosten

Gegevens over de kapitaalrekening

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

16 13 0

Aantal werknemers

16 14 0

Aantal werknemers in voltijdequivalenten

5.

Kenmerken waarvoor jaarlijks regionale statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

13 32 0

Lonen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

6.

Met betrekking tot de in sectie 10 vermelde kenmerken worden modelstudies uitgevoerd.

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

Het eerste referentiejaar waarvoor de statistieken worden opgesteld is het kalenderjaar 2008. De gegevens worden opgesteld volgens de indeling in sectie 9. Het eerste referentiejaar waarvoor statistieken over de klassen in de groepen 64.2, 64.3 en 64.9 en afdeling 66 van de NACE Rev. 2 worden opgesteld, wordt echter vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 6

Verslag over de kwaliteit van de statistieken

Voor elk van de hoofdkenmerken geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De hoofdkenmerken worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 7

Productie van de resultaten

1.

De resultaten worden uitgesplitst op het niveau van de in sectie 9 genoemde gedetailleerde activiteitenklassen.

2.

Voor elke groep van de in sectie 9 opgesomde activiteiten worden bepaalde resultaten tevens uitgesplitst naar grootteklasse.

3.

De resultaten van de regionale statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen) en op niveau 2 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) (hierna: „NUTS”).

SECTIE 8

Toezending van de resultaten

1.

De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode, behalve voor klasse 64.11 van de NACE Rev. 2 en voor de in de bijlagen V, VI en VII bedoelde NACE Rev. 2-activiteiten. Voor NACE Rev. 2-activiteitsklasse 64.11 geldt een toezendingstermijn van tien maanden. De toezendingstermijn voor de in de bijlagen V, VI en VII bedoelde activiteiten is in deze bijlagen vastgesteld. De toezendingstermijn voor de resultaten voor de groepen 64.2, 64.3 en 64.9 en afdeling 66 van de NACE Rev. 2 wordt echter vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.

Behalve voor de afdelingen 64 en 65 van de NACE Rev. 2 worden binnen een termijn van tien maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode, voorlopige nationale resultaten of schattingen toegezonden voor de bedrijfsstatistieken die betrekking hebben op de volgende kenmerken:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

Deze voorlopige resultaten of schattingen worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen). Voor afdeling 66 van de NACE Rev. 2 wordt de toezendingstermijn voor voorlopige resultaten of schattingen vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 9

Indeling van activiteiten

1.

Voor de opstelling van communautaire statistieken verstrekken de lidstaten vanaf referentiejaar 2008 nationale resultaten voor de secties B tot en met N en voor afdeling 95 van de NACE Rev. 2, uitgesplitst naar klassen.

2.

Onverminderd artikel 3, lid 1, zenden de lidstaten aan de Commissie structurele bedrijfsstatistieken over het referentiejaar 2008 toe overeenkomstig de NACE Rev.1.1 en de NACE Rev.2.

De lijst van toe te zenden kenmerken met gebruikmaking van de NACE Rev.1.1-classificaties en de details met betrekking tot de productie van de resultaten worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

SECTIE 10

Verslagen en modelstudies

1.

De Commissie laat voor activiteiten in het kader van de secties P tot en met R en afdelingen 94 en 96 van sectie S van NACE Rev. 2 een reeks modelstudies uitvoeren om na te gaan of het haalbaar is marktactiviteiten in deze secties in het toepassingsgebied op te nemen.

2.

De Commissie stelt voor kenmerken betreffende de financiële rekeningen, de investeringen in immateriële goederen, de organisatievormen voor het productiestelsel en de vergelijkbaarheid tussen structurele bedrijfsstatistieken en arbeidsmarkt, en productiviteitsstatistieken een reeks modelstudies vast. Deze modelstudies worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de sectoren.

SECTIE 11

Overgangsperiode

Voor de opstelling van statistieken betreffende de kenmerken 12 17 0, 13 13 1 en 16 14 0 bedraagt de overgangsperiode maximaal twee jaar, gerekend vanaf het eerste referentiejaar (2008), dat in sectie 5 is aangegeven.


(1)  PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 105/2007 van de Commissie (PB L 39 van 10.2.2007, blz. 1).


BIJLAGE II

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN DE INDUSTRIE

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de industriesector.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a) tot en met e), bedoelde gebieden en met name op:

een centrale lijst van statistieken voor een gedetailleerde analyse van de structuur, de activiteiten, het concurrentiepositie en de prestaties van de industriële activiteiten,

een aanvullende lijst van statistieken voor de bestudering van specifieke onderwerpen.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten bedoeld in de secties B, C, D en E van de NACE Rev. 2. Deze secties omvatten de activiteiten op het gebied van de winning van delfstoffen (B), de industrie (C), de productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht (D) en de distributie van water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering (E). De ondernemingsstatistieken hebben betrekking op de populatie van alle ondernemingen die naar hun hoofdactiviteit in de secties B, C, D en E ingedeeld zijn.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

Onderstaande lijst van kenmerken en statistieken vermeldt, voor zover dit nodig is, de typen statistische eenheden waarvoor de statistieken worden opgesteld en of zij met een jaarlijkse of meerjaarlijkse frequentie worden opgesteld. De cursief gedrukte statistieken en kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module, gedefinieerd in bijlage I.

2.

Jaarlijkse demografische statistieken:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

11 21 0

Aantal lokale eenheden

11 31 0

Aantal eenheden van economische activiteit

3.

Ondernemingskenmerken waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

 

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

12 13 0

Brutowinst op voor wederverkoop bestemde goederen

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

12 17 0

Bruto-exploitatieoverschot

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 12 0

Aankoop van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

13 13 1

Betalingen voor uitzendkrachten

13 21 3

Voorraadwijziging van eindproducten en onderhouden werk in de eenheid

13 31 0

Persoonlijke kosten

13 32 0

Lonen

13 33 0

Wettelijke socialezekerheidskosten

13 41 1

Betalingen voor langetermijnhuur en operationele leasing van goederen

Gegevens over de kapitaalrekening

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

15 12 0

Bruto-investeringen in grond

15 13 0

Bruto-investeringen in bestaande bouwwerken

15 14 0

Bruto-investeringen in de bouw en verbouwing van gebouwen

15 15 0

Bruto-investeringen in machines en werktuigen

15 21 0

Verkoop van materiële investeringsgoederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

16 13 0

Aantal werknemers

16 14 0

Aantal werknemers in voltijdequivalenten

16 15 0

Aantal door werknemers gewerkte uren

Specificatie van de omzet naar type activiteit

18 11 0

Omzet uit hoofdactiviteit op het niveau van de NACE Rev. 2 met drie cijfers

Aankoop van energieproducten

20 11 0

Aankoop van energieproducten (waarde)

Secties D en E uitgesloten

Milieugegevens

21 11 0

Investeringen in apparatuur en installaties ter voorkoming van verontreiniging en speciaal toebehoren ter bestrijding van verontreiniging (hoofdzakelijk end-of-pipeapparatuur) (1)

 

21 12 0

Investeringen in apparatuur en installaties voor schonere technologieën (geïntegreerde technologie) (1)

 

4.

Ondernemingskenmerken waarvoor meerjaarlijkse statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

Gegevens over de kapitaalrekening

15 42 0

Bruto-investeringen in concessies, octrooien, licenties, handelsmerken en soortgelijke rechten

15 44 1

Investeringen in aangekochte programmatuur

Specificatie van de omzet naar type activiteit

18 12 0

Omzet uit industriële activiteiten

18 15 0

Omzet uit dienstenactiviteiten

18 16 0

Omzet uit handelsactiviteiten met betrekking tot aankoop en wederverkoop en uit intermediaire activiteiten

Milieugegevens

21 14 0

Totale lopende uitgaven voor milieubescherming (2)

Onderaanneming

23 11 0

Betalingen aan onderaannemers

5.

Kenmerken waarvoor jaarlijks regionale statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

13 32 0

Lonen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

6.

Kenmerken van de eenheden van economische activiteit waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

13 32 0

Lonen

Gegevens over de kapitaalrekening

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

7.

Met betrekking tot de in sectie 9 vermelde kenmerken worden modelstudies uitgevoerd.

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

1.

Het eerste referentiejaar waarvoor de jaarlijkse statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008. De eerste referentiejaren voor de met een meerjaarlijkse frequentie op te stellen statistieken worden hieronder gespecificeerd met de codes waarmee de kenmerken worden aangeduid:

Kalenderjaar

Code

2009

15 42 0 en 15 44 1

2008

18 12 0, 18 15 0, 18 16 0 en 23 11 0

2.

Meerjaarlijkse statistieken worden ten minste iedere vijf jaar opgesteld.

3.

Het eerste referentiejaar waarvoor de statistieken voor het kenmerk 21 14 0 worden opgesteld, is het kalenderjaar 2010.

4.

De statistieken voor kenmerk 21 12 0 worden jaarlijks opgesteld. De statistieken voor kenmerk 21 14 0 worden om de drie jaar opgesteld.

SECTIE 6

Verslag over de kwaliteit van de statistieken

Voor elk hoofdkenmerk geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De hoofdkenmerken worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 7

Productie van de resultaten

1.

Behoudens voor de kenmerken 18 11 0, 18 12 0, 18 15 0 en 18 16 0, worden de resultaten van de statistieken uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klassen).

De kenmerken 18 11 0, 18 12 0, 18 15 0 en 18 16 0 worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

2.

Bepaalde resultaten worden eveneens uitgesplitst naar grootteklasse en op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

3.

De resultaten van de op basis van de eenheden van economische activiteit opgestelde statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klasse).

4.

De resultaten van de regionale statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen) en op niveau 2 van de NUTS.

5.

De resultaten voor de kenmerken 21 11 0, 21 12 0 en 21 14 0 worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen).

6.

De resultaten voor de kenmerken 21 11 0, 21 12 0 en 21 14 0 worden uitgesplitst in de volgende milieugebieden: Bescherming van omgevingslucht en klimaat, Afvalwaterbeheer, Afvalbeheer, en Overige milieubeschermende maatregelen. De resultaten voor de milieugebieden worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen).

SECTIE 8

Toezending van de resultaten

De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode.

Voorlopige nationale resultaten of schattingen worden binnen een termijn van tien maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode, toegezonden voor de in de sectie 4, punt 3, bedoelde ondernemingsstatistieken die voor de onderstaande kenmerken zijn opgesteld:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

Gegevens over de rekeningen

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 32 0

Lonen

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

Deze voorlopige resultaten worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

SECTIE 9

Verslagen en modelstudies

De lidstaten dienen bij de Commissie een verslag in betreffende de beschikbaarheid van de gegevens die nodig zijn voor het opstellen van de resultaten voor de volgende kenmerken:

Code

Titel

Opmerking

Milieugegevens

21 11 0

Investeringen in apparatuur en installaties ter voorkoming van verontreiniging en speciaal toebehoren ter bestrijding van verontreiniging (hoofdzakelijk end-of-pipeapparatuur)

Specifieke uitsplitsing naar naleving van Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

21 12 0

Investeringen in apparatuur en installaties voor schonere technologieën (geïntegreerde technologie)

Specifieke uitsplitsing naar naleving van Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering

21 14 0

Totale lopende uitgaven voor milieubescherming

Specifieke uitsplitsing naar uitgaven die het gevolg zijn van de toepassing van het milieubeleid van de EU

Onderaanneming

23 12 0

Inkomsten uit onderaanneming

 

Voor deze kenmerken wordt een reeks modelstudies vastgesteld door de Commissie.

SECTIE 10

Overgangsperiode

Voor het opstellen van de statistieken voor de kenmerken 21 12 0 en 21 14 0 eindigt de overgangsperiode met het referentiejaar 2008.


(1)  Indien in een lidstaat de totale omzet of het aantal werkzame personen in een afdeling van de secties B tot en met E van de NACE Rev. 2 minder dan 1 % van het totaal van de Europese Gemeenschap bedraagt, behoeven de gegevens die voor het opstellen van statistieken over de kenmerken 21 11 0 en 21 12 0 benodigd zijn, niet te worden verzameld voor de toepassing van deze verordening. De Commissie kan volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure verzoeken dat deze gegevens op ad-hocbasis worden verzameld, indien dat uit beleidsoverwegingen voor de Gemeenschap noodzakelijk is.

(2)  Indien in een lidstaat de totale omzet of het aantal werkzame personen in een afdeling van de secties B tot en met E van de NACE Rev. 2 minder dan 1 % van het totaal van de Europese Gemeenschap bedraagt, behoeven de gegevens die voor het opstellen van statistieken over kenmerk 21 14 0 benodigd zijn, niet te worden verzameld voor de toepassing van deze verordening. De Commissie kan volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure verzoeken dat deze gegevens op ad-hocbasis worden verzameld, indien dat uit beleidsoverwegingen voor de Gemeenschap noodzakelijk is.


BIJLAGE III

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN DE HANDEL

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de handelssector.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a) tot en met e), bedoelde gebieden en met name op:

de structuur en de ontwikkeling van de handel;

de handel zelf en de verkoopvormen, alsmede de in- en verkooppatronen.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten bedoeld in sectie G van de NACE Rev. 2. Deze sector bestrijkt de activiteiten van handel en van de reparatie van auto’s en motorrijwielen. De ondernemingsstatistieken hebben betrekking op de populatie van alle ondernemingen die naar hun hoofdactiviteit in sectie G zijn ingedeeld.

2.

Indien het totale bedrag van de omzet en het aantal werkzame personen in een afdeling van de NACE Rev. 2, sectie G, in een lidstaat normaal gezien minder dan 1 % van het totaal van de Europese Gemeenschap bedraagt, behoeven de in deze bijlage bedoelde gegevens die niet onder bijlage I vallen, niet te worden verzameld voor de toepassing van deze verordening.

3.

De Commissie kan, volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure, verzoeken de gegevens als bedoeld in lid 2 op ad-hocbasis te verzamelen, indien dat uit beleidsoverwegingen voor de Gemeenschap noodzakelijk is.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

Onderstaande lijst van kenmerken en statistieken vermeldt, voor zover dit nodig is, de typen statistische eenheden waarvoor de statistieken worden opgesteld en of zij met een jaarlijkse of meerjaarlijkse frequentie worden opgesteld. De cursief gedrukte statistieken en kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module, gedefinieerd in bijlage I.

2.

Jaarlijkse demografische statistieken:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

11 21 0

Aantal lokale eenheden

3.

Ondernemingskenmerken waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

12 13 0

Brutowinst op voor wederverkoop bestemde goederen

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

12 17 0

Bruto-exploitatieoverschot

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 12 0

Aankoop van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

13 13 1

Betalingen voor uitzendkrachten

13 21 0

Voorraadwijziging van goederen en diensten

13 21 1

Voorraadwijziging van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

13 31 0

Personeelskosten

13 32 0

Lonen

13 33 0

Wettelijke socialezekerheidskosten

Gegevens over de kapitaalrekening

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

15 12 0

Bruto-investeringen in grond

15 13 0

Bruto-investeringen in bestaande bouwwerken

15 14 0

Bruto-investeringen in de bouw en verbouwing van gebouwen

15 15 0

Bruto-investeringen in machines en werktuigen

15 21 0

Verkoop van materiële investeringsgoederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

16 13 0

Aantal werknemers

16 14 0

Aantal werknemers in voltijdequivalenten

4.

Ondernemingskenmerken waarvoor meerjaarlijkse statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

 

Informatie over de handelsvormen van ondernemingen

Alleen afdeling 47

17 32 0

Aantal detailhandelswinkels

 

Specificatie van de omzet naar type activiteit

18 10 0

Omzet uit landbouw, bosbouw, visserij en industriële activiteiten

 

18 15 0

Omzet uit dienstenactiviteiten

 

18 16 0

Omzet uit handelsactiviteiten met betrekking tot aankoop en wederverkoop en uit intermediaire activiteiten

 

Specificatie van de omzet naar type product

18 21 0

Specificatie van de omzet naar product (overeenkomstig sectie G van de CPA) (1)

 

5.

Kenmerken waarvoor jaarlijks regionale statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

13 32 0

Lonen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

6.

Kenmerken waarvoor meerjaarlijkse regionale statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

Alleen de afdelingen 45 en 47

Informatie over de handelsvormen van ondernemingen

17 33 1

Verkoopruimte

Alleen afdeling 47

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

1.

Het eerste referentiejaar waarvoor statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008. De eerste referentiejaren voor de met een meerjaarlijkse frequentie op te stellen statistieken worden hieronder gespecificeerd voor elk van de afdelingen van de NACE Rev. 2 waarvoor de gegevens worden verzameld en voor de meerjarige regionale statistieken:

Kalenderjaar

Indeling

2012

Afdeling 47

2008

Afdeling 46

2009

Regionale statistiek

2010

Afdeling 45

2.

De frequentie voor meerjaarlijkse statistieken bedraagt vijf jaar.

SECTIE 6

Verslag over de kwaliteit van de statistieken

Voor elk hoofdkenmerk geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De hoofdkenmerken worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 7

Productie van de resultaten

1.

Met het oog op het opmaken van communautaire aggregaten produceren de lidstaten nationale resultaten uitgesplitst naar de klassen van de NACE Rev. 2.

2.

Sommige resultaten worden tevens uitgesplitst naar grootteklasse voor elke groep van de NACE Rev. 2.

3.

De resultaten van de regionale statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen) en op niveau 2 van de NUTS.

4.

Het toepassingsgebied van de meerjaarlijkse regionale statistieken stemt overeen met de populatie van de lokale eenheden die naar hoofdactiviteit zijn ingedeeld in sectie G. Het kan echter beperkt blijven tot de lokale eenheden die afhankelijk zijn van de ondernemingen die zijn ingedeeld in sectie G van de NACE Rev. 2 indien die populatie meer dan 95 % van het totale toepassingsgebied bedraagt. Dit cijfer wordt berekend op basis van het werkgelegenheidskenmerk in het ondernemingsregister.

SECTIE 8

Toezending van de resultaten

1.

De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode.

2.

Voorlopige nationale resultaten of schattingen worden binnen een termijn van tien maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode, toegezonden voor de ondernemingsstatistieken die zijn opgesteld voor de onderstaande kenmerken:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

Deze voorlopige resultaten worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

SECTIE 9

Overgangsperiode

Voor het opstellen van statistieken over kenmerken 13 13 1 en 16 14 0 bedraagt de overgangsperiode maximaal twee jaar, gerekend vanaf het eerste referentiejaar (2008), dat in sectie 5 is aangegeven.


(1)  Verordening (EEG) nr. 3696/93 van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de statistische classificatie van producten, gekoppeld aan de economische activiteiten in de Europese Economische Gemeenschap (PB L 342 van 31.12.1993, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.


BIJLAGE IV

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN DE BOUWNIJVERHEID

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de sector bouwnijverheid in de lidstaten.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a) tot en met e), bedoelde gebieden en met name op:

een centrale lijst van statistieken voor een gedetailleerde analyse van de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties het van de activiteiten van de bouwnijverheid,

een aanvullende lijst van statistieken voor de bestudering van specifieke onderwerpen.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten bedoeld in sectie F van de NACE Rev. 2. De ondernemingsstatistieken hebben betrekking op de populatie van alle ondernemingen die naar hun hoofdactiviteit in sectie F zijn ingedeeld.

2.

Indien het totale bedrag van de omzet en het aantal werkzame personen in een afdeling van de NACE Rev. 2, sectie F, in een lidstaat normaal gezien minder dan 1 % van het totaal van de Europese Gemeenschap bedraagt, behoeven de in deze bijlage bedoelde gegevens die niet onder bijlage I vallen, niet te worden verzameld voor de toepassing van de verordening.

3.

De Commissie kan, volgens de in artikel 12, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure, verzoeken de gegevens als bedoeld in lid 2 op ad-hocbasis te verzamelen, indien dat uit beleidsoverwegingen voor de Gemeenschap noodzakelijk is.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

Onderstaande lijst van kenmerken en statistieken vermeldt, voor zover dit nodig is, de typen statistische eenheden waarvoor de statistieken worden opgesteld en of zij met een jaarlijkse of meerjaarlijkse frequentie worden opgesteld. De cursief gedrukte statistieken en kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module, gedefinieerd in bijlage I.

2.

Jaarlijkse demografische statistieken:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

11 21 0

Aantal lokale eenheden

3.

Ondernemingskenmerken waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

 

12 12 0

Productiewaarde

 

12 13 0

Brutowinst op voor wederverkoop bestemde goederen

Afdelingen 41 en 42 en groepen 43.1 en 43.9 — facultatief

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

 

12 17 0

Bruto-exploitatieoverschot

 

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

 

13 12 0

Aankoop van goederen en diensten, ingekocht voor wederverkoop in de oorspronkelijke staat

Afdelingen 41 en 42 en groepen 43.1 en 43.9 — facultatief

13 13 1

Betalingen voor uitzendkrachten

 

13 21 3

Voorraadwijziging van eindproducten en onderhouden werk in de eenheid

 

13 31 0

Personeelskosten

 

13 32 0

Lonen

 

13 33 0

Wettelijke socialezekerheidskosten

 

13 41 1

Betalingen voor langetermijnhuur en operationele leasing van goederen

 

Gegevens over de kapitaalrekening

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

 

15 12 0

Bruto-investeringen in grond

 

15 13 0

Bruto-investeringen in bestaande bouwwerken

 

15 14 0

Bruto-investeringen in de bouw en verbouwing van gebouwen

 

15 15 0

Bruto-investeringen in machines en werktuigen

 

15 21 0

Verkoop van materiële investeringsgoederen

 

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

 

16 13 0

Aantal werknemers

 

16 14 0

Aantal werknemers in voltijdequivalenten

 

16 15 0

Aantal door werknemers gewerkte uren

 

Specificatie van de omzet naar type activiteit

18 11 0

Omzet uit hoofdactiviteit op het niveau van de NACE Rev. 2 met drie cijfers

 

Aankoop van energieproducten

20 11 0

Aankoop van energieproducten (waarde)

 

4.

Ondernemingskenmerken waarvoor meerjaarlijkse statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

Gegevens over de kapitaalrekening

15 44 1

Investeringen in aangekochte programmatuur

 

Specificatie van de omzet naar type activiteit

18 12 1

Omzet uit industriële activiteiten met uitzondering van de bouwnijverheid

 

18 12 2

Omzet uit bouwnijverheid

 

18 15 0

Omzet uit dienstenactiviteiten

 

18 16 0

Omzet uit handelsactiviteiten met betrekking tot aankoop en wederverkoop alsmede intermediatie (tussenpersonen)

 

18 31 0

Omzet uit burgerlijke en utiliteitsbouw

Alleen de afdelingen 41 en 42 en de groepen 43.1 en 43.9

18 32 0

Omzet uit grond-, weg- en waterbouw

Alleen de afdelingen 41 en 42 en de groepen 43.1 en 43.9

Onderaanneming

23 11 0

Betalingen aan onderaannemers

 

23 12 0

Inkomsten uit onderaanneming

 

5.

Kenmerken waarvoor jaarlijks regionale statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

13 32 0

Lonen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

6.

Kenmerken van de eenheden van economische activiteit waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

13 32 0

Lonen

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

1.

Het eerste referentiejaar waarvoor statistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008. De eerste referentiejaren voor de met een meerjaarlijkse frequentie op te stellen statistieken worden hieronder gespecificeerd met de codes waarmee de kenmerken worden aangeduid.

Kalenderjaar

Code

2009

15 44 1

2008

18 12 1, 18 12 2, 18 15 0, 18 16 0, 18 31 0, 18 32 0, 23 11 0 en 23 12 0

2.

Meerjaarlijkse statistieken worden ten minste iedere vijf jaar opgesteld.

SECTIE 6

Verslag over de kwaliteit van de statistieken

Voor elk hoofdkenmerk geven de lidstaten de mate van nauwkeurigheid die overeenkomt met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %. De Commissie licht dit toe in het in artikel 13 bedoelde verslag, daarbij rekening houdend met de toepassing van genoemd artikel in iedere lidstaat. De hoofdkenmerken worden vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, deze verordening bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 7

Productie van de resultaten

1.

Behoudens voor de kenmerken 15 44 1, 18 11 0, 18 12 1, 18 12 2, 18 15 0, 18 16 0, 18 31 0 en 18 32 0 worden de resultaten van de statistieken uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klassen).

De resultaten voor de kenmerken 15 44 1, 18 11 0, 18 12 1, 18 12 2, 18 15 0, 18 16 0, 18 31 0 en 18 32 0 worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

2.

Sommige resultaten worden eveneens uitgesplitst naar grootteklasse en op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

3.

De resultaten van de op basis van de eenheden van economische activiteit opgestelde statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klassen).

4.

De resultaten van de regionale statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met twee cijfers (afdelingen) en op niveau 2 van de NUTS.

SECTIE 8

Toezending van de resultaten

De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode.

Voorlopige nationale resultaten of schattingen worden binnen een termijn van tien maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode, toegezonden voor de ondernemingsstatistieken die voor de onderstaande kenmerken zijn opgesteld:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

Boekhoudgegevens

12 11 0

Omzet

12 12 0

Productiewaarde

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

13 32 0

Lonen

Gegevens over de kapitaalrekening

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

Deze voorlopige resultaten worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met drie cijfers (groepen).

SECTIE 9

Overgangsperiode

Er kan geen overgangsperiode worden toegestaan.


BIJLAGE V

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN HET VERZEKERINGSWEZEN

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van het verzekeringswezen. Deze module bevat een gedetailleerde lijst van kenmerken waarvoor statistieken moeten worden opgesteld ter verbetering van de kennis van de nationale, communautaire en internationale evolutie van het verzekeringswezen.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde gebieden en met name op:

een gedetailleerde analyse van de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van verzekeringsondernemingen,

de ontwikkeling en spreiding van het gehele verzekeringsbedrijf en van het verzekeringsbedrijf per product, het consumentengedrag, de internationale activiteiten, het aantal werknemers, de beleggingen, het eigen vermogen en de technische voorzieningen.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten bedoeld in afdeling 65, met uitzondering van groep 65.3, van de NACE Rev. 2.

2.

Er worden statistieken opgesteld voor de volgende ondernemingen:

ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche: alle ondernemingen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 91/674/EEG (1);

ondernemingen van de levensverzekeringsbranche: alle ondernemingen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 91/674/EEG;

gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen: alle ondernemingen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van Richtlijn 91/674/EEG;

„Lloyd’s underwriters”: alle ondernemingen bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 91/674/EEG;

meerbrancheondernemingen: alle ondernemingen die zowel het levensverzekerings- als het schadeverzekeringsbedrijf uitoefenen.

3.

Bovendien worden de bijkantoren van verzekeringsondernemingen, bedoeld in titel III van de Richtlijnen 73/239/EEG (2) en 2002/83/EG (3), waarvan de activiteiten binnen een van de in lid 1 bedoelde groepen van de NACE Rev. 2 vallen, gelijkgesteld aan de overeenkomstige ondernemingen zoals gedefinieerd in lid 2.

4.

Voor de doeleinden van de geharmoniseerde communautaire statistiek staat het de lidstaten vrij de in artikel 3 van Richtlijn 73/239/EEG en in artikel 3, leden 2, 3, 5, 6 en 7, van Richtlijn 2002/83/EG bedoelde ondernemingen buiten beschouwing te laten.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

De cursief gedrukte kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module gedefinieerd in bijlage I. De in lijst A (punt 3) en in lijst B (punt 4) bedoelde kenmerken en statistieken worden opgesteld in overeenstemming met sectie 5. Wanneer kenmerken rechtstreeks aan de jaarrekening worden ontleend, wordt een boekjaar dat in de loop van een referentiejaar wordt afgesloten, aan dat referentiejaar gelijkgesteld.

2.

In lijst A en lijst B worden kenmerken die betrekking hebben op ondernemingen van de levensverzekeringsbranche aangeduid met een 1, die welke betrekking hebben op ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche met een 2, die welke betrekking hebben op meerbrancheondernemingen met een 3, die welke betrekking hebben op gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen met een 4, die welke betrekking hebben op het levensverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen met een 5 en die welke betrekking hebben op het schadeverzekeringsbedrijf (met inbegrip van de geaccepteerde herverzekeringen) van meerbrancheondernemingen met een 6.

3.

Lijst A omvat de volgende informatie:

a)

van de kenmerken genoemd in artikel 6 van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche, ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche, meerbrancheondernemingen en gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen: activa: posten C I (waaronder afzonderlijk terreinen en gebouwen die door de verzekeringsonderneming voor haar eigen activiteit worden gebruikt), C II, C II 1 + C II 3 als aggregaat, C II 2 + C II 4 als aggregaat, C III, C III 1, C III 2, C III 3, C III 4, C III 5, C III 6 + C III 7 als aggregaat, C IV, D; passiva: posten A, A I, A II + A III + A IV als aggregaat, B, C 1 a) (afzonderlijk voor het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen), C 2 a) (afzonderlijk voor het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen), C 3 a) (afzonderlijk voor het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen), C 4 a), C 5, C 6 a), D a), G III (zonder afzonderlijke vermelding van converteerbare leningen), G IV;

b)

van de kenmerken genoemd in artikel 34, punt I, van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche en gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen en voor het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: posten 1 a), 1 b), 1 c), 1 d), 2, 4 a) aa), 4 a) bb), 4 b) aa), 4 b) bb) 7 (brutobedrag), 7 d), 9, 10 (bruto- en nettobedrag afzonderlijk);

c)

van de kenmerken genoemd in artikel 34, punt II, van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche en van het levensverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: posten 1 a), 1 b), 1 c) (brutobedrag en aandeel herverzekeraars afzonderlijk), 2, 3, 5 a), aa), 5 a) bb), 5 b) aa), 5 b) bb), 6 a) aa), 6 a) bb), 8 (brutobedrag), 8 d), 9, 10, 12, 13 (bruto- en nettobedrag afzonderlijk);

d)

van de kenmerken genoemd in artikel 34, punt III, van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche, ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche, meerbrancheondernemingen en gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen: posten 3, 4 (alleen voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche en meerbrancheondernemingen), 5, 6 (alleen voor ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche, meerbrancheondernemingen en gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen), 7, 8, 9 + 14 + 15 als aggregaat, 10 (vóór belastingen), 13, 16;

e)

van de kenmerken bedoeld in artikel 63 van Richtlijn 91/674/EEG:

voor ondernemingen van de levensverzekerings- en de schadeverzekeringsbranche en voor het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: geboekte brutopremies directe verzekering naar (sub)categorie van de CPA (5-cijferniveau en de subcategorieën 66.03.21 en 66.03.22);

voor ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche en voor het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: brutokosten schaden, directe verzekering, brutobedrijfskosten directe verzekering en herverzekeringssaldo directe verzekering, alle kenmerken naar (sub)categorie van de CPA (5-cijferniveau en de subcategorieën 66.03.21 en 66.03.22);

voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche en voor het levensverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: geboekte brutopremies directe verzekering, ingedeeld als in punt II, onder 1, van dat artikel;

f)

van de kenmerken bedoeld in artikel 64 van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche, ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche, meerbrancheondernemingen en gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen: provisies met betrekking tot het directe verzekeringsbedrijf (met uitzondering van gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen) en het totale bedrag aan provisies;

g)

onderstaande aanvullende kenmerken:

Code

Titel

Betrokken onderneming/bedrijf

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

(1, 2, 3, 4)

11 11 1

Aantal ondernemingen naar rechtsvorm

(1, 2, 3, 4)

11 11 2

Aantal ondernemingen naar grootteklasse van de geboekte brutopremies

(1, 2, 3)

11 11 3

Aantal ondernemingen naar grootteklasse van de bruto technische voorzieningen

(1)

11 11 5

Aantal ondernemingen naar land van vestiging van de moederonderneming

(1, 2, 3, 4)

11 41 0

Totaal aantal bijkantoren in andere landen

(1, 2, 3)

Boekhoudgegevens/technisch deel van de winst-en-verliesrekening

32 11 4

Geboekte brutopremies naar rechtsvorm

(1, 2, 4, 5, 6)

32 11 5

Geboekte brutopremies directe verzekering naar land van vestiging van de moederonderneming

(1, 2, 5, 6)

32 11 6

Geboekte brutopremies voor geaccepteerde herverzekeringen naar land van vestiging van de moederonderneming

(1, 2, 4, 6)

32 18 2

Aandeel van herverzekeraars in de geboekte brutopremies naar land van vestiging van de moederonderneming

(1, 2, 4, 5, 6)

32 16 0

Overige posten in de technische rekening, brutobedrag

(1, 2, 4, 5, 6)

32 18 0

Herverzekeringssaldo

(1, 2, 4, 5, 6)

32 18 8

Aandeel van herverzekeraars in het brutobedrag van de overige posten in de technische rekening

(1, 2, 4, 5, 6)

Boekhoudgegevens/niet-technisch deel van de winst-en-verliesrekening

32 19 0

Subtotaal II (nettosaldo van de technische rekening)

(3)

Aanvullende gegevens betreffende de winst-en-verliesrekening

32 61 4

Externe uitgaven aan goederen en diensten

(1, 2, 3, 4)

13 31 0

Personeelskosten

(1, 2, 3, 4)

32 61 5

Interne en externe kosten schadebeheer

(1, 2, 4, 5, 6)

32 61 6

Acquisitiekosten

(1, 2, 4, 5, 6)

32 61 7

Beheerskosten

(1, 2, 4, 5, 6)

32 61 8

Overige technische lasten (bruto)

(1, 2, 4, 5, 6)

32 61 9

Lasten beleggingenbeheer

(1, 2, 4, 5, 6)

32 71 1

Opbrengsten van deelnemingen

(1, 2, 4, 5, 6)

32 71 3

Opbrengsten van terreinen en gebouwen

(1, 2, 4, 5, 6)

32 71 4

Opbrengsten van andere beleggingen

(1, 2, 4, 5, 6)

32 71 5

Terugneming van waardecorrecties op beleggingen

(1, 2, 4, 5, 6)

32 71 6

Winst verkregen uit realisatie van beleggingen

(1, 2, 4, 5, 6)

32 72 1

Lasten in verband met het beheer van beleggingen, inclusief rentelasten

(1, 2, 4, 5, 6)

32 72 2

Waardecorrecties op beleggingen

(1, 2, 4, 5, 6)

32 72 3

Verlies uit realisatie van beleggingen

(1, 2, 4, 5, 6)

Gegevens per product per (sub)categorie van de CPA

33 12 1

Aandeel van herverzekeraars in geboekte brutopremies direct verzekeringsbedrijf (5-cijferniveau, subcategorieën 66.03.21, 66.03.22)

(1, 2, 5, 6)

Internationale activiteiten (geografische verdeling van de geboekte contracten in het kader van het recht van vestiging)

34 31 1

Geboekte brutopremies direct verzekeringsbedrijf naar CPA-categorie (5-cijferniveau) en lidstaat

(1, 2, 5, 6)

Internationalisering (geografische verdeling van de geboekte contracten in het kader van het vrij verrichten van diensten)

34 32 1

Geboekte brutopremies direct verzekeringsbedrijf naar CPA-categorie (5-cijferniveau) en lidstaat

(1, 2, 5, 6)

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

(1, 2, 3, 4)

Gegevens over de balans (activa/passiva)

36 30 0

Balans, totaal

(1, 2, 3, 4)

37 33 1

Brutobedrag van de voorziening voor te betalen schaden in het directe verzekeringsbedrijf

(2, 6)

37 30 1

Netto technische voorzieningen, totaal

(1, 2, 3, 4)

4.

Lijst B bevat de volgende informatie:

a)

van de kenmerken genoemd in artikel 34, punt I, van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de schadeverzekeringsbranche en gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen en voor het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: posten 3, 5, 6, 8;

b)

van de kenmerken genoemd in artikel 34, punt II, van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de levensverzekeringsbranche en van het levensverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: posten 4, 6 b), 7, 11;

c)

van de kenmerken genoemd in artikel 63 van Richtlijn 91/674/EEG, voor ondernemingen van de levensverzekerings- en de schadeverzekeringsbranche en voor het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf van meerbrancheondernemingen: geografische verdeling van de geboekte brutopremies direct verzekeringsbedrijf in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd, andere lidstaten, andere EER-landen, Zwitserland, Verenigde Staten, Japan en andere derde landen;

d)

onderstaande aanvullende kenmerken:

Code

Titel

Betrokken onderneming/bedrijf

Opmerkingen

Boekhoudgegevens/technisch deel van de winst-en-verliesrekening

32 13 2

Brutobetalingen aan schaden in het lopende boekjaar

(2, 4, 6)

 

Internationale activiteiten (algemeen)

34 12 0

Geografische verdeling van de geboekte brutopremies voor geaccepteerde herverzekeringen

(1, 2, 4, 5, 6)

 

34 13 0

Geografische verdeling van het aandeel van herverzekeraars in geboekte brutopremies

(1, 2, 4, 5, 6)

 

Gegevens over de balans (activa/passiva)

36 11 2

Terreinen en gebouwen (actuele waarde)

(1, 2, 3, 4)

 

36 12 3

Beleggingen in verbonden ondernemingen en deelnemingen (actuele waarde)

(1, 2, 3, 4)

 

36 13 8

Overige financiële beleggingen (actuele waarde)

(1, 2, 3, 4)

 

36 21 0

Beleggingen waarvan verzekeringsnemers (levensverzekering) het risico dragen — terreinen en gebouwen

(1, 3)

 

36 22 0

Beleggingen waarvan verzekeringsnemers (levensverzekering) het risico dragen — overige financiële beleggingen

(1, 3)

 

37 10 1

Totaal eigen vermogen, ingedeeld naar rechtsvorm

(1, 2, 3, 4)

 

37 33 3

Brutobedrag van de voorziening voor te betalen schaden, in verband met het directe verzekeringsbedrijf, naar (sub)categorie van de CPA (5-cijferniveau) en de subcategorieën 66.03.21, 66.03.22

(2, 6)

 

Overige gegevens

39 10 0

Aantal uitstaande contracten aan het eind van het boekjaar, in verband met het directe verzekeringsbedrijf, voor alle individuele levensverzekeringscontracten en voor de volgende subcategorieën van de CPA: 66.01.1, 66.03.1, 66.03.4 en 66.03.5

(1, 2, 5, 6)

 

39 20 0

Aantal verzekerde personen aan het eind van het boekjaar, in verband met het directe verzekeringsbedrijf, voor alle collectieve levensverzekeringscontracten, voor de volgende subcategorie van de CPA: 66.03.1

(1, 2, 5, 6)

 

39 30 0

Aantal verzekerde voertuigen aan het eind van het boekjaar, in verband met het directe verzekeringsbedrijf, voor de volgende subcategorie van de CPA: 66.03.2

(2, 6)

Facultatief

39 40 0

Bruto verzekerd bedrag aan het eind van het boekjaar, in verband met het directe verzekeringsbedrijf, voor de volgende subcategorieën van de CPA: 66.01.1 en 66.01.4

(1, 5)

Facultatief

39 50 0

Aantal ontvangen schadeclaims gedurende het boekjaar, in verband met het directe verzekeringsbedrijf, voor de volgende subcategorie van de CPA: 66.03.2

(2, 6)

Facultatief

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

Het eerste referentiejaar waarvoor jaarstatistieken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008.

SECTIE 6

Productie van de resultaten

De resultaten worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klassen).

SECTIE 7

Toezending van de resultaten

De resultaten voor de in sectie 3 bedoelde ondernemingen, met uitzondering van de gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen, worden toegezonden binnen een termijn van twaalf maanden, gerekend vanaf het einde van het referentiejaar; voor de gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen worden de resultaten toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van de referentieperiode.

SECTIE 8

Europese Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen

De Commissie licht het bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie (4) ingestelde Europese Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in over de praktische uitvoering van deze module en over alle maatregelen voor aanpassingen aan economische en technische ontwikkelingen inzake de verzameling en statistische bewerking van de gegevens en de verwerking en de toezending van de resultaten, waartoe overeenkomstig artikel 12 wordt besloten.

SECTIE 9

Overgangsperiode

Er kan geen overgangsperiode worden toegestaan.


(1)  Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 224 van 16.8.2006, blz. 1).

(2)  Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG (PB L 247 van 21.9.2007, blz. 1).

(4)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 34.


BIJLAGE VI

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN KREDIETINSTELLINGEN

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de sector kredietinstellingen. Deze module bevat een gedetailleerde lijst van kenmerken waarvoor statistieken moeten worden opgesteld teneinde de kennis van de nationale, communautaire en internationale ontwikkeling van kredietinstellingen te verbeteren.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde gebieden en met name op:

een gedetailleerde analyse van de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van kredietinstellingen;

de ontwikkeling en spreiding van het gehele kredietbedrijf en van het kredietbedrijf per product, de internationale activiteiten, het aantal werknemers, het eigen vermogen en andere activa en passiva.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor de activiteiten van kredietinstellingen in de klassen 64.19 en 64.92 van de NACE Rev. 2.

2.

De statistieken worden opgesteld voor de activiteiten van alle kredietinstellingen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), en lid 2, van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (1) (met uitzondering van de centrale banken).

3.

Bijkantoren van kredietinstellingen als bedoeld in artikel 38 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (2), wier activiteiten in de klassen 64.19 en 64.92 van de NACE Rev. 2 vallen, worden gelijkgesteld aan de in lid 2 gespecificeerde kredietinstellingen.

SECTIE 4

Kenmerken

De kenmerken worden hieronder vermeld. De cursief gedrukte kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module, gedefinieerd in bijlage I. Wanneer kenmerken rechtstreeks aan de jaarrekening worden ontleend, wordt een boekjaar dat in de loop van een referentiejaar wordt afgesloten, aan dat referentiejaar gelijkgesteld.

De lijst omvat:

a)

van de kenmerken genoemd in artikel 4 van Richtlijn 86/635/EEG: activa: post 4; passiva: posten 2 a) + 2 b) als aggregaat, posten 7 + 8 + 9 + 10 + 11 + 12 + 13 + 14 als aggregaat;

b)

van de kenmerken genoemd in artikel 27 van Richtlijn 86/635/EEG: post 2, posten 3 a) + 3 b) + 3 c) als aggregaat, post 3 a), post 4, post 5, post 6, post 7, posten 8 a) + 8 b) als aggregaat, post 8 b), post 10, posten 11 + 12 als aggregaat, posten 9 + 13 + 14 als aggregaat, posten 15 + 16 als aggregaat, post 19, posten 15 + 20 + 22 als aggregaat, post 23;

c)

onderstaande aanvullende kenmerken:

Code

Titel

Opmerking

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

 

11 11 1

Aantal ondernemingen naar rechtsvorm

 

11 11 4

Aantal ondernemingen naar land van vestiging van de moederonderneming

 

11 11 6

Aantal ondernemingen naar grootteklasse van het balanstotaal

 

11 11 7

Aantal ondernemingen naar categorie kredietinstelling

 

11 21 0

Aantal lokale eenheden

 

11 41 1

Totaal aantal bijkantoren buiten de EER naar locatie

 

11 51 0

Totaal aantal financiële dochtermaatschappijen in andere landen naar locatie

 

Boekhoudgegevens: winst-en-verliesrekening

42 11 0

Rente en soortgelijke baten

 

42 11 1

Rente en soortgelijke baten van vastrentende waardepapieren

 

42 12 1

Rente en soortgelijke lasten in verband met uitgegeven obligaties

 

12 12 0

Productiewaarde

 

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

 

13 31 0

Personeelskosten

 

12 14 0

Toegevoegde waarde tegen basisprijzen

Facultatief

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

 

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

 

Boekhoudgegevens: balans

43 30 0

Balanstotaal (KI)

 

43 31 0

Balanstotaal naar land van vestiging van de moederonderneming

 

43 32 0

Balanstotaal naar rechtsvorm

 

Gegevens naar product

44 11 0

Rente en soortgelijke baten naar (sub)categorieën van de CPA

Facultatief

44 12 0

Rente en soortgelijke lasten naar (sub)categorieën van de CPA

Facultatief

44 13 0

Ontvangen provisie naar (sub)categorieën van de CPA

Facultatief

44 14 0

Betaalde provisie naar (sub)categorieën van de CPA

Facultatief

Gegevens over de interne markt en internationalisering

45 11 0

Geografische verdeling van totaal aantal bijkantoren in de EER

 

45 21 0

Geografische verdeling van rente en soortgelijke baten

 

45 22 0

Geografische verdeling van balanstotaal

 

45 31 0

Geografische verdeling van rente en soortgelijke baten in verband met het vrije verkeer van diensten (in andere EER-lidstaten)

Facultatief

45 41 0

Geografische verdeling van rente en soortgelijke baten van de activiteit van bijkantoren (in niet-EER-lidstaten)

Facultatief

45 42 0

Geografische verdeling van rente en soortgelijke baten in verband met het vrije verkeer van diensten (in niet-EER-lidstaten)

Facultatief

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

 

16 11 1

Aantal werkzame personen naar categorie kredietinstelling

 

16 11 2

Aantal werkzame vrouwen

 

16 13 0

Aantal werknemers

 

16 13 6

Aantal vrouwen in loondienst

 

16 14 0

Aantal werknemers in voltijdequivalenten

 

Overige gegevens

47 11 0

Aantal rekeningen naar (sub)categorieën van de CPA

Facultatief

47 12 0

Aantal vorderingen op cliënten naar (sub)categorieën van de CPA

Facultatief

47 13 0

Aantal gelduitgifteautomaten van kredietinstellingen

 

d)

kenmerken waarvoor jaarlijks regionale statistieken worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

Structuurgegevens

11 21 0

Aantal lokale eenheden

 

Boekhoudgegevens

13 32 0

Lonen

Facultatief

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

 

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

Het eerste referentiejaar waarvoor jaarstatistieken voor de in sectie 4 genoemde kenmerken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008.

SECTIE 6

Productie van de resultaten

1.

De resultaten worden uitgesplitst naar de NACE Rev. 2-klassen 64.19 en 64.92.

2.

De resultaten van de regionale statistieken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klassen) en op niveau 1 van de NUTS.

SECTIE 7

Toezending van de resultaten

De toezendingstermijn wordt vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing en bedraagt niet meer dan tien maanden, gerekend vanaf het einde van het referentiejaar.

SECTIE 8

Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek

De Commissie licht het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek, ingevoerd bij Besluit 2006/856/EG van de Raad (3) in over de praktische uitvoering van deze module en over alle maatregelen voor de aanpassing aan de economische en technische ontwikkeling inzake het verzamelen en statistisch verwerken van gegevens, alsmede het verwerken en toezenden van de resultaten.

SECTIE 9

Modelstudies

1.

Voor de activiteiten die door deze bijlage worden bestreken, stelt de Commissie de volgende, door de lidstaten uit te voeren modelstudies vast:

a)

informatie over derivaten en posten buiten de balanstelling,

b)

informatie over de distributienetten,

c)

informatie die nodig is voor het uitsplitsen van de transacties van kredietinstellingen naar prijzen en volumes.

2.

Deze modelstudies worden uitgevoerd om na te gaan in hoeverre het verkrijgen van gegevens nodig en mogelijk is. Daarbij worden de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afgewogen tegen de kosten voor het verzamelen van de gegevens en de lasten voor het bedrijfsleven.

SECTIE 10

Overgangsperiode

Er kan geen overgangsperiode worden toegestaan.


(1)  PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/46/EG.

(2)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG.

(3)  PB L 332 van 30.11.2006, blz. 21.


BIJLAGE VII

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN PENSIOENFONDSEN

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de pensioenfondsensector. Deze module bevat een gedetailleerde lijst van kenmerken waarvoor statistieken moeten worden opgesteld, teneinde de kennis van de nationale, communautaire en internationale ontwikkeling van de pensioenfondsensector te verbeteren.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a), b) en c), bedoelde gebieden en met name op:

een gedetailleerde analyse van de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties en het concurrentievermogen van pensioenfondsen;

de ontwikkeling en spreiding van het gehele pensioenfondsenbedrijf, de bij pensioenfondsen aangeslotenen, de internationale activiteiten, het aantal werknemers, de investeringen en passiva.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten in groep 65.3 van de NACE Rev. 2. Deze groep omvat de activiteiten van zelfstandige pensioenfondsen.

2.

Een aantal statistieken wordt opgesteld voor ondernemingen met niet-zelfstandige, als hulpactiviteit beheerde pensioenfondsen.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

In onderstaande lijst van kenmerken worden, waar zulks relevant is, de typen statistische eenheden vermeld waarvoor de statistieken worden opgesteld. De cursief gedrukte kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module, gedefinieerd in bijlage I. Wanneer kenmerken rechtstreeks aan de jaarrekening worden ontleend, wordt een boekjaar dat in de loop van een referentiejaar wordt afgesloten, aan dat referentiejaar gelijkgesteld.

2.

Demografische en ondernemingskenmerken waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld (alleen voor zelfstandige pensioenfondsen):

Code

Titel

Opmerking

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

 

11 11 8

Aantal ondernemingen naar omvang van de investeringen

 

11 11 9

Aantal ondernemingen naar grootteklasse van het aantal deelnemers

 

11 61 0

Aantal pensioenregelingen

Facultatief

Boekhoudgegevens: winst-en-verliesrekening (inkomsten en uitgaven)

12 11 0

Omzet

 

48 00 1

Pensioenbijdragen van deelnemers

 

48 00 2

Pensioenbijdragen van werkgevers

 

48 00 3

Ontvangen pensioenoverdrachten

 

48 00 4

Overige pensioenbijdragen

 

48 00 5

Pensioenbijdragen aan vaste-uitkeringsregelingen

 

48 00 6

Pensioenbijdragen aan beschikbarepremieregelingen

 

48 00 7

Pensioenbijdragen aan hybride regelingen

 

48 01 0

Opbrengsten van beleggingen (PF)

 

48 01 1

Kapitaalwinst en -verlies

 

48 02 1

Ontvangen verzekeringsuitkeringen

 

48 02 2

Overige inkomsten (PF)

 

12 12 0

Productiewaarde

 

12 14 0

Toegevoegde waarde tegen basisprijzen

Facultatief

12 15 0

Toegevoegde waarde tegen factorkosten

 

48 03 0

Totale pensioenuitgaven

 

48 03 1

Periodieke pensioenuitkeringen

 

48 03 2

Pensioenuitkeringen ineens

 

48 03 3

Overdrachten naar andere regelingen

 

48 04 0

Nettoverandering in technische voorzieningen (reserves)

 

48 05 0

Betaalde verzekeringspremies

 

48 06 0

Totale exploitatiekosten

 

13 11 0

Totale aankoop van goederen en diensten

 

13 31 0

Personeelskosten

 

15 11 0

Bruto-investeringen in materiële goederen

 

48 07 0

Totaal belastingen

 

Balansgegevens: activa

48 11 0

Terreinen en gebouwen (PF)

 

48 12 0

Beleggingen in gelieerde ondernemingen en deelnemingen (PF)

 

48 13 0

Aandelen en andere niet-vastrentende waardepapieren

 

48 13 1

Op een gereglementeerde markt verhandelde aandelen

 

48 13 2

Op een gereglementeerde, in het mkb/kmo gespecialiseerde markt verhandelde aandelen

 

48 13 3

Niet-openbaar verhandelde aandelen

 

48 13 4

Overige niet-vastrentende waardepapieren

 

48 14 0

Rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten

 

48 15 0

Obligaties en andere vastrentende waardepapieren

 

48 15 1

Overheidsobligaties en andere door de overheid uitgegeven vastrentende waardepapieren

Facultatief

48 15 2

Overige obligaties en overige vastrentende waardepapieren

Facultatief

48 16 0

Deelnemingen in gemeenschappelijke beleggingen (PF)

 

48 17 0

Hypothecaire leningen en andere, niet anderszins gedekte leningen

 

48 18 0

Overige investeringen

 

48 10 0

Totale investeringen van pensioenfondsen

 

48 10 1

Totale investeringen in de „bijdragende onderneming”

 

48 10 4

Totale investeringen tegen marktwaarde

 

48 20 0

Overige activa

 

Balansgegevens: passiva

48 30 0

Eigen vermogen

 

48 40 0

Nettobedrag van de technische voorzieningen (PF)

 

48 50 0

Overige passiva

 

Gegevens over de interne markt en internationalisering

48 61 0

Geografische verdeling van de omzet

 

48 62 0

Aandelen en andere niet-vastrentende waardepapieren naar locatie

Facultatief

48 63 0

Totale investeringen naar locatie

Facultatief

48 64 0

Totale investeringen naar euro- en niet-eurobestanddelen

 

Gegevens over het personeelsbestand

16 11 0

Aantal werkzame personen

 

Overige gegevens

48 70 0

Aantal deelnemers

 

48 70 1

Aantal deelnemers bij vaste-uitkeringsregelingen

 

48 70 2

Aantal deelnemers bij beschikbarepremieregelingen

 

48 70 3

Aantal deelnemers bij hybride regelingen

 

48 70 4

Aantal bijdragende deelnemers

 

48 70 5

Aantal niet meer bijdragende deelnemers met pensioenaanspraken

 

48 70 6

Aantal pensioenontvangers

 

3.

Demografische en ondernemingskenmerken waarvoor jaarlijks statistieken worden opgesteld (alleen voor ondernemingen met niet-zelfstandige pensioenfondsen):

Code

Titel

Opmerking

Structuurgegevens

11 15 0

Aantal ondernemingen met niet-zelfstandige pensioenfondsen

 

Boekhoudgegevens: winst-en-verliesrekening (inkomsten en uitgaven)

48 08 0

Omzet van niet-zelfstandige pensioenfondsen

Facultatief

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

Het eerste referentiejaar waarvoor jaarstatistieken voor de in sectie 4 genoemde kenmerken worden opgesteld, is het kalenderjaar 2008.

SECTIE 6

Productie van de resultaten

1.

De resultaten voor de in sectie 4, punt 2, genoemde kenmerken worden uitgesplitst op het NACE Rev. 2-niveau met vier cijfers (klassen).

2.

De resultaten voor de in sectie 4, punt 3, genoemde kenmerken worden uitgesplitst op het niveau van de NACE Rev. 2-secties.

SECTIE 7

Toezending van de resultaten

De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 12 maanden, gerekend vanaf het einde van de referentieperiode.

SECTIE 8

Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen

De Commissie licht het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen in over de praktische uitvoering van deze module en over alle maatregelen voor de aanpassing aan de economische en technische ontwikkeling inzake het verzamelen en statistisch verwerken van gegevens, alsmede het verwerken en toezenden van de resultaten.

SECTIE 9

Modelstudies

Voor de activiteiten die door deze bijlage worden bestreken, stelt de Commissie de volgende, door de lidstaten uit te voeren modelstudies vast:

1.

Gedetailleerde informatie over grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen

Code

Titel

Structuurgegevens

11 71 0

Aantal ondernemingen met deelnemers in andere EER-landen

11 72 0

Aantal ondernemingen met bijdragende deelnemers in andere EER-landen

Gegevens over de interne markt en internationalisering

48 65 0

Geografische verdeling van het aantal deelnemers naar geslacht

48 65 1

Geografische verdeling van het aantal deelnemers bij vaste-uitkeringsregelingen

48 65 2

Geografische verdeling van het aantal deelnemers bij beschikbarepremieregelingen

48 65 3

Geografische verdeling van het aantal deelnemers bij hybride regelingen

48 65 4

Geografische verdeling van het aantal bijdragende deelnemers

48 65 5

Geografische verdeling van het aantal niet meer bijdragende deelnemers met pensioenaanspraken

48 65 6

Geografische verdeling van het aantal pensioenontvangers

48 65 7

Geografische verdeling van het aantal ontvangers van een afgeleid pensioen

Overige gegevens

48 70 7

Aantal aangesloten vrouwen

2.

Aanvullende informatie over niet-zelfstandige pensioenfondsen

Code

Titel

Structuurgegevens

11 15 1

Aantal ondernemingen met niet-zelfstandige pensioenfondsen naar grootteklasse van het aantal deelnemers

Balansgegevens: passiva

48 40 1

Nettobedrag van de technische voorzieningen van niet-zelfstandige pensioenfondsen

Overige gegevens

48 72 0

Aantal deelnemers van niet-zelfstandige pensioenfondsen

Gegevens over de interne markt en internationalisering

48 66 1

Geografische verdeling van het aantal bijdragende deelnemers van niet-zelfstandige pensioenfondsen

48 66 2

Geografische verdeling van het aantal niet meer bijdragende deelnemers met pensioenaanspraken van niet-zelfstandige pensioenfondsen

48 66 3

Geografische verdeling van het aantal ontvangers van een pensioen van een niet-zelfstandig pensioenfonds

48 66 4

Geografische verdeling van het aantal ontvangers van een afgeleid pensioen van een niet-zelfstandig pensioenfonds

Boekhoudgegevens: winst-en-verliesrekening (inkomsten en uitgaven)

48 09 0

Pensioenbetalingen door niet-zelfstandige pensioenfondsen

3.

Informatie over derivaten en posten buiten de balanstelling

Deze modelstudies worden uitgevoerd om na te gaan in hoeverre het verzamelen van gegevens nodig en mogelijk is. Daarbij worden de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afgewogen tegen de kosten van het verzamelen van de gegevens en de lasten voor het bedrijfsleven.

SECTIE 10

Overgangsperiode

Er kan geen overgangsperiode worden toegestaan.


BIJLAGE VIII

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE BEDRIJFSSTATISTIEKEN VAN DE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken inzake de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de sector zakelijke dienstverlening.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a) tot en met d) en f), bedoelde gebieden en met name op een lijst van kenmerken voor een gedetailleerde analyse van de structuur, de activiteiten, het concurrentievermogen en de prestaties van de zakelijke dienstverlening.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

De statistieken worden opgesteld voor alle activiteiten bedoeld in de afdelingen 62, 69, 71, 73 en 78 en in de groepen 58.2, 63.1 en 70.2 van de NACE Rev. 2. Deze sectoren bestrijken een deel van de afdeling uitgeverijen, diensten op het gebied van informatietechnologie, een deel van dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie, vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten en arbeidsbemiddeling alsmede personeelswerk. De statistieken in deze module hebben betrekking op de populatie van alle ondernemingen met 20 of meer werkzame personen, waarvan de hoofdactiviteit in bovengenoemde afdelingen of groepen is ingedeeld. De Commissie kan ten vroegste in 2011 onderzoeken of een wijziging van de ondergrens van de referentiepopulatie nodig en mogelijk is. Op basis van dat onderzoek worden maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen met het oog op de aanpassing van de ondergrens vastgesteld, volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

SECTIE 4

Kenmerken

1.

In onderstaande lijst van kenmerken en statistieken wordt aangegeven welke statistieken er moeten worden opgesteld en of deze met een jaarlijkse of een tweejaarlijkse frequentie moeten worden opgesteld. De cursief gedrukte kenmerken zijn tevens opgenomen in de lijsten van de gemeenschappelijke module, gedefinieerd in bijlage I.

2.

Kenmerken waarvoor voor ondernemingen behorend tot afdelingen 62 en 78 en de groepen 58.2, 63.1, 73.1 van de NACE Rev. 2 jaarlijks statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

 

Specificatie van de omzet naar type product

12 11 0

Specificatie van de omzet naar product (overeenkomstig de CPA)

De uitsplitsing van de producten wordt vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Informatie over de plaats van vestiging van de cliënt

12 11 0

Omzet naar plaats van vestiging van de cliënt, met name:

Ingezeten

Niet-ingezeten, waarvan

Intra-EU

Extra-EU

 

3.

Kenmerken waarvoor voor ondernemingen behorend tot de groepen 69.1, 69.2, 70.2, 71.1, 71.2 en 73.2 van de NACE Rev. 2 tweejaarlijkse statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

Opmerking

Structuurgegevens

11 11 0

Aantal ondernemingen

 

Specificatie van de omzet naar type product

12 11 0

Specificatie van de omzet naar product (overeenkomstig de CPA)

De uitsplitsing van de producten wordt vastgesteld volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Informatie over de plaats van vestiging van de cliënt

12 11 0

Omzet naar plaats van vestiging van de cliënt, met name:

Ingezeten

Niet-ingezeten, waarvan

Intra-EU

Extra-EU

 

SECTIE 5

Eerste referentiejaar

Het eerste referentiejaar waarvoor voor de activiteiten vallend onder afdelingen 62 en 78 en de groepen 58.2, 63.1 en 73.1 van de NACE Rev. 2 jaarlijkse statistieken en voor de activiteiten van de groepen 69.1, 69.2 en 70.2 van de NACE Rev. 2 tweejaarlijkse statistieken moeten worden opgesteld, is het jaar 2008. Het eerste referentiejaar waarvoor voor de activiteiten behorend tot de groepen 71.1, 71.2 en 73.2 van de NACE Rev. 2 tweejaarlijkse statistieken moeten worden opgesteld, is het jaar 2009.

SECTIE 6

Productie van de resultaten

1.

Met het oog op de opstelling van communautaire statistieken produceren de lidstaten nationale resultaten uitgesplitst naar afdelingen 62 en 78 en de groepen 58.2, 63.1, 69.1, 69.2, 70.2, 71.1, 71.2, 73.1 en 73.2 van de NACE Rev. 2.

2.

Voor afdelingen 62 en 78 en de groepen 58.2, 63.1, 69.1, 69.2, 70.2, 71.1, 71.2, 73.1 en 73.2 van de NACE Rev. 2 worden de omzetgegevens ook uitgesplitst naar product en plaats van vestiging van de cliënt.

SECTIE 7

Toezending van de resultaten

De resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode.

SECTIE 8

Overgangsperiode

Voor deze gedetailleerde module bedraagt de overgangsperiode maximaal drie jaar, gerekend vanaf de eerste referentiejaren (zie sectie 5) voor de opstelling van de in sectie 4 genoemde statistieken.


BIJLAGE IX

GEDETAILLEERDE MODULE VOOR DE STRUCTURELE STATISTIEKEN VAN DE BEDRIJVENDEMOGRAFIE

SECTIE 1

Doelstelling

Deze bijlage heeft ten doel een gemeenschappelijk kader vast te stellen voor het verzamelen, opstellen, toezenden en beoordelen van communautaire statistieken over de bedrijvendemografie.

SECTIE 2

Gebieden

De op te stellen statistieken hebben betrekking op de in artikel 1, onder a) tot en met f), bedoelde gebieden, en met name op een lijst van kenmerken voor een gedetailleerde analyse van de populaties van actieve ondernemingen, oprichtingen en opheffingen van ondernemingen en overlevende jonge ondernemingen en de effecten hiervan op de structuur, de activiteiten en de ontwikkeling van de bedrijvenpopulatie.

SECTIE 3

Toepassingsgebied

1.

De statistieken worden opgesteld voor de in sectie 10 vermelde activiteiten.

2.

Met betrekking tot de in sectie 12 vermelde statistische eenheden, activiteiten en demografische gebeurtenissen worden modelstudies uitgevoerd.

SECTIE 4

Definities

In deze bijlage wordt verstaan onder:

„referentieperiode”: het jaar waarin de populaties van actieve ondernemingen, oprichtingen en opheffingen van ondernemingen en overlevende ondernemingen worden waargenomen. De referentieperiode wordt in sectie 5 met „t” aangeduid.

SECTIE 5

Kenmerken

1.

Voor de volgende kenmerken worden jaarlijkse demografische statistieken opgesteld; statistische eenheid is hierbij de onderneming:

Code

Titel

Structuurgegevens

11 91 0

Populatie van actieve ondernemingen in t

11 92 0

Aantal oprichtingen van ondernemingen in t

11 93 0

Aantal opheffingen van ondernemingen in t

11 94 1

Aantal in t-1 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

11 94 2

Aantal in t-2 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

11 94 3

Aantal in t-3 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

11 94 4

Aantal in t-4 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

11 94 5

Aantal in t-5 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

2.

Ondernemingskenmerken voor de populatie van actieve ondernemingen, oprichtingen en opheffingen van ondernemingen en overlevende ondernemingen waarvoor jaarlijks statistieken moeten worden opgesteld:

Code

Titel

Gegevens over het personeelsbestand

16 91 0

Aantal werkzame personen in de populatie van actieve ondernemingen in t

16 91 1

Aantal werknemers in de populatie van actieve ondernemingen in t

16 92 0

Aantal werkzame personen in de populatie van in t opgerichte ondernemingen

16 92 1

Aantal werknemers in de populatie van in t opgerichte ondernemingen

16 93 0

Aantal werkzame personen in de populatie van in t opgeheven ondernemingen

16 93 1

Aantal werknemers in de populatie van in t opgeheven ondernemingen

16 94 1

Aantal werkzame personen in de populatie van in t-1 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 94 2

Aantal werkzame personen in de populatie van in t-2 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 94 3

Aantal werkzame personen in de populatie van in t-3 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 94 4

Aantal werkzame personen in de populatie van in t-4 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 94 5

Aantal werkzame personen in de populatie van in t-5 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 95 1

Aantal werkzame personen in het geboortejaar in de populatie van in t-1 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 95 2

Aantal werkzame personen in het geboortejaar in de populatie van in t-2 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 95 3

Aantal werkzame personen in het geboortejaar in de populatie van in t-3 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 95 4

Aantal werkzame personen in het geboortejaar in de populatie van in t-4 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

16 95 5

Aantal werkzame personen in het geboortejaar in de populatie van in t-5 opgerichte ondernemingen die in t nog bestaan

SECTIE 6

Eerste referentiejaar

Het eerste referentiejaar waarvoor jaarlijkse statistieken worden opgesteld, is:

Kalenderjaar

Code

2004

11 91 0, 11 92 0, 11 93 0, 16 91 0, 16 91 1, 16 92 0, 16 92 1, 16 93 0 en 16 93 1

2005

11 94 1, 16 94 1 en 16 95 1

2006

11 94 2, 16 94 2 en 16 95 2

2007

11 94 3, 16 94 3 en 16 95 3

2008

11 94 4, 16 94 4 en 16 95 4

2009

11 94 5, 16 94 5 en 16 95 5

SECTIE 7

Verslag over de kwaliteit van de statistieken

De lidstaten stellen kwaliteitsverslagen op waarin zij aangeven in hoeverre de kenmerken 11 91 0 en 16 91 0 vergelijkbaar zijn met de kenmerken 11 11 0 en 16 11 0 in bijlage I, en in voorkomend geval of de geleverde gegevens zijn opgesteld in overeenstemming met de gemeenschappelijke methoden die zijn neergelegd in de in sectie 11 bedoelde handleiding.

SECTIE 8

Productie van de resultaten

1.

De resultaten worden uitgesplitst op het niveau van de in sectie 10 opgenomen indeling van activiteiten.

2.

Sommige resultaten, vast te stellen volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, worden ook uitgesplitst in grootteklassen overeenkomstig de in sectie 10 gespecificeerde mate van gedetailleerdheid. Voor secties L, M en N van de NACE Rev. 2 behoeven de resultaten alleen in groepen te worden uitgesplitst.

3.

Sommige resultaten, vast te stellen volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, worden ook uitgesplitst in grootteklassen overeenkomstig de in sectie 10 gespecificeerde mate van gedetailleerdheid. Voor secties L, M en N van de NACE Rev. 2 behoeven de resultaten alleen in groepen te worden uitgesplitst.

SECTIE 9

Toezending van de resultaten

Voor de kenmerken betreffende de sterfte van ondernemingen (11 93 0, 16 93 0, 16 93 1) worden binnen een termijn van 18 maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode voorlopige resultaten toegezonden. Binnen 30 maanden gerekend vanaf dezelfde referentieperiode worden, nadat de sterfte van de onderneming na twee jaar van inactiviteit is bevestigd, herziene resultaten voor die kenmerken toegezonden. Alle andere resultaten worden toegezonden binnen een termijn van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar van de referentieperiode.

De resultaten voor referentiejaren die voorafgaan aan 2008 worden toegezonden zes maanden na het einde van 2008, met uitzondering van de herziene resultaten voor de kenmerken betreffende de sterfte van ondernemingen (11 93 0, 16 93 0, 16 93 1) voor het referentiejaar 2007 die 18 maanden na het einde van 2008 moeten worden toegezonden.

SECTIE 10

Indeling van activiteiten

1.

Voor de gegevens van de referentiejaren 2004 tot en met 2007 wordt onderstaande indeling die betrekking heeft op de NACE Rev. 1.1 ter beschikking gesteld:

Sectie C Winning van delfstoffen

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 1.1-sectie.

Sectie D Industrie

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 1.1-subsecties.

Secties E en F Productie en distributie van elektriciteit, gas en water; Bouwnijverheid

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 1.1-secties.

Sectie G Groothandel en kleinhandel; reparatie van auto’s, motorrijwielen en consumentenartikelen

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten voor de NACE Rev. 1.1-codes G, 50, 51, 52, 52.1, 52.2, 52.3 + 52.4 + 52.5, 52.6 en 52.7.

Sectie H Hotels en restaurants

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten voor de NACE Rev. 1.1-codes 55, 55.1 + 55.2 en 55.3 + 55.4 + 55.5.

Sectie I Vervoer, opslag en communicatie

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten voor de NACE Rev. 1.1-codes I, 60, 61, 62, 63, 64, 64.1 en 64.2.

Sectie J Financiële intermediairs

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 1.1-afdelingen.

Sectie K Exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening

Klasse 74.15 van de NACE Rev. 1.1 valt buiten het toepassingsgebied van deze bijlage. Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 1.1-klassen.

2.

Bij de verstrekking van de gegevens voor referentiejaar 2008 en daarna wordt de volgende indeling van activiteiten op basis van de classificatie NACE Rev. 2 gebruikt:

Sectie B Winning van delfstoffen

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 2-sectie.

Sectie C Industrie

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten voor de NACE Rev. 2-codes C, 10 + 11 + 12, 13 + 14, 15, 16, 17 + 18, 19, 20 + 21, 22, 23, 24 + 25, 26 + 27, 28, 29 + 30, 31 + 32 en 33.

Secties D, E en F Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht; distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering; bouwnijverheid

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 2-sectie.

Sectie G Groot- en detailhandel; reparatie van auto’s en motorfietsen

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten voor de NACE Rev. 2-codes G, 45, 46, 47, 47.1, 47.2, 47.3, 47.4 + 47.5 + 47.6 + 47.7, en 48.8 + 48.9

Secties H en I Vervoer en opslag; verschaffen van accommodatie en maaltijden

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 2-afdeling.

Sectie J Informatie en communicatie

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 2-afdeling, en verder tot op het niveau van de NACE Rev. 2-klasse in afdeling 62.

Sectie K Financiële activiteiten en verzekeringen

Groep 64.2 van de NACE Rev. 2 valt buiten het toepassingsgebied van deze bijlage. Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 2-afdeling.

Secties L, M en N Exploitatie van en handel in onroerend goed; vrije beroepen en wetenschappelijke en technische activiteiten; administratieve en ondersteunende diensten

Om de opstelling van communautaire statistieken mogelijk te maken, verstrekken de lidstaten nationale resultaten op het niveau van de NACE Rev. 2-klasse.

Speciale aggregaten

Om de opstelling van communautaire statistieken over de bedrijvendemografie voor de sector informatie- en communicatietechnologie mogelijk te maken, wordt een aantal speciale aggregaten van de NACE Rev. 2 toegezonden. Deze aggregaten worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 12, lid 3.

3.

Gegevens over in 2004, 2005, 2006 en 2007 opgerichte ondernemingen worden verstrekt volgens de in punt 2 van deze sectie vastgestelde NACE Rev. 2-indeling. Dit omvat de verstrekking van gegevens betreffende de kenmerken 11 92 0, 16 92 0 en 16 92 1 voor voornoemde referentiejaren. De resultaten dienen samen met de gegevens voor het referentiejaar 2008 te worden verstrekt.

SECTIE 11

Handleiding met aanbevelingen

De Commissie publiceert, in nauwe samenwerking met de lidstaten, een handleiding, die aanvullende richtsnoeren voor de ingevolge deze bijlage geproduceerde communautaire statistieken bevat. De handleiding wordt gepubliceerd bij de inwerkingtreding van deze verordening.

SECTIE 12

Modelstudies

Voor de activiteiten die door deze bijlage worden bestreken, stelt de Commissie de volgende, door de lidstaten uit te voeren modelstudies vast:

productie van de gegevens waarbij de lokale eenheid als statistische eenheid wordt gekozen;

productie van gegevens over andere demografische gebeurtenissen dan oprichtingen en opheffingen van ondernemingen en het overleven van jonge ondernemingen;

productie van gegevens over de secties P, Q, R en S van de NACE Rev. 2.

Indien de Commissie het op basis van de evaluatie van de modelstudies over de niet-marktactiviteiten in de secties M, N en O van de NACE Rev. 1.1 noodzakelijk acht het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden, doet zij hiertoe een voorstel volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

SECTIE 13

Overgangsperiode

Voor deze gedetailleerde module bedraagt de overgangsperiode maximaal vier jaar, gerekend vanaf de eerste referentiejaren voor de opstelling van de in sectie 6 genoemde statistieken.


BIJLAGE X

INGETROKKEN VERORDENING EN OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN

Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 van de Raad (PB L 14 van 17.1.1997, blz. 1)

Verordening (EG, Euratom) nr. 410/98 van de Raad (PB L 52 van 21.2.1998, blz. 1)

Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1614/2002 van de Commissie (PB L 244 van 12.9.2002, blz. 7)

Verordening (EG) nr. 2056/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 317 van 21.11.2002, blz. 1)

Punt 69 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1)

Artikelen 11 en 20 en bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1)


BIJLAGE XI

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 1

Artikel 3

Artikel 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 3, lid 1

Artikel 4, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 5

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 4

Artikel 4

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8, leden 1 en 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12, punten i) tot en met x)

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Bijlage 1, secties 1-9

Bijlage I, secties 1-9

Bijlage 1, sectie 10, punten 1 en 2

Bijlage I, sectie 10, punten 1 en 2, deels geschrapt

Bijlage 1, sectie 10, punten 3 en 4

Bijlage 1, sectie 11

Bijlage I, sectie 11

Bijlage 2

Bijlage II

Bijlage 3, secties 1-8

Bijlage III, secties 1-8

Bijlage 3, sectie 9

Bijlage 3, sectie 10

Bijlage III, sectie 9

Bijlage 4, secties 1-8

Bijlage IV, secties 1-8

Bijlage 4, sectie 9

Bijlage 4, sectie 10

Bijlage IV, sectie 9

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VII

Bijlage VIII

Bijlage IX

Bijlage X

Bijlage XI


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/60


VERORDENING (EG) Nr. 296/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 1 en punt 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (3).

(2)

Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen.

(3)

Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op, op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (4) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast.

(4)

De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om bepaalde praktische maatregelen van grensbewaking vast te stellen en om bepaalde bijlagen te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 562/2006, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(5)

Verordening (EG) nr. 562/2006 voorziet in een opschorting van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. In hunverklaring betreffende Besluit 2006/512/EG hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesteld dat Besluit 2006/512/EG een bevredigende horizontale oplossing biedt voor het verzoek van het Europees Parlement, de uitvoering van de volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen wetgevingsbesluiten te toetsen en dat aan de Commissie derhalve uitvoeringsbevoegdheden van onbeperkte duur moeten worden verleend. Het Europees Parlement en de Raad hebben ook verklaard erop te zullen toezien dat de voorstellen tot intrekking van bepalingen van besluiten die voorzien in een beperking in de tijd van de delegatie van de uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie, met de grootste spoed worden aangenomen. Als gevolg van de invoering van de regelgevingsprocedure met toetsing moet de bepaling van Verordening (EG) nr. 562/2006 die in de bovengenoemde opschorting voorziet, worden geschrapt.

(6)

Derhalve dient Verordening (EG) nr. 562/2006 te worden gewijzigd.

(7)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet aan de aanneming van deze verordening deel, die bijgevolg niet bindend is voor noch van toepassing is in deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dient Denemarken, overeenkomstig artikel 5 van het bovengenoemde protocol, binnen een termijn van zes maanden nadat deze verordening is aangenomen te beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(8)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen (5) inzake de wijze waarop Noorwegen wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(9)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die is ondertekend door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG juncto artikel 4, lid 1, van Besluiten 2004/849/EG (7) en 2004/860/EG (8) van de Raad.

(10)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(11)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (10). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 562/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 12, lid 5, wordt vervangen door:

„5.   Er kunnen aanvullende maatregelen inzake de bewaking worden vastgesteld. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

2)

Artikel 32 wordt vervangen door:

„Artikel 32

Wijziging van de bijlagen

De bijlagen III, IV en VIII worden volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 33, lid 2, gewijzigd.”.

3)

Artikel 33, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”.

4)

Artikel 33, lid 4, wordt geschrapt.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.

(2)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(3)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(4)  PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(7)  Besluit 2004/849/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26).

(8)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(9)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(10)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/62


VERORDENING (EG) Nr. 297/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1606/2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(2)

Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen.

(3)

Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast.

(4)

De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om te beslissen over de toepasselijkheid van internationale standaarden voor jaarrekeningen binnen de Gemeenschap. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 1606/2002 door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(5)

Gezien het feit dat de toepassing van de regelgevingsprocedure met toetsing binnen de gebruikelijke termijnen het in uitzonderingsgevallen moeilijk kan maken nieuwe standaarden voor jaarrekeningen, wijzigingen van bestaande standaarden voor jaarrekeningen of interpretaties van bestaande standaarden voor jaarrekeningen, tijdig goed te keuren zodat ze nog door bedrijven kunnen worden toegepast voor het desbetreffende begrotingsjaar, dienen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie snel te handelen teneinde ervoor te zorgen dat die standaarden en interpretaties tijdig worden goedgekeurd zodat de beleggers niet in verwarring worden gebracht en bijgevolg hun vertrouwen niet wordt aangetast.

(6)

Derhalve dient Verordening (EG) nr. 1606/2002 dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 1606/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De Commissie besluit over de toepasbaarheid in de Gemeenschap van internationale standaarden voor jaarrekeningen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

2)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”;

b)

lid 3 wordt geschrapt.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 14 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.

(3)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(5)  PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/64


VERORDENING (EG) Nr. 298/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 37 en 95 en artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbesluiten (4).

(2)

Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen.

(3)

Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast.

(4)

De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om te bepalen of een specifiek levensmiddel of diervoeder binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1829/2003 valt, om de lagere drempelwaarden vast te stellen voor de etikettering van onvoorziene of technisch niet te voorkomen aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal dat geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaat of daarmee is geproduceerd, alsook voor onvoorziene of technisch niet te voorkomen aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal dat een gunstige risicobeoordeling heeft gekregen, in levensmiddelen en diervoeders, en om maatregelen aan te nemen betreffende bepaalde etiketterings- en informatievoorschriften waaraan exploitanten en op grote schaal opererende cateringbedrijven dienen te voldoen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 1829/2003, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(5)

Verordening (EG) nr. 1829/2003 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 1829/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   In voorkomend geval worden maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, en die bepalen of een bepaalde soort levensmiddel onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt, vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

2)

Artikel 12, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Er worden maatregelen vastgesteld die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, en waarbij passende lagere drempelwaarden worden vastgesteld, met name voor levensmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan dan wel om rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang. Deze maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

3)

Artikel 14 wordt vervangen door:

„Artikel 14

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie kan de volgende maatregelen aannemen:

de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 12, lid 3;

de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de exploitanten voldoen aan de in artikel 13 genoemde etiketteringsvoorschriften;

specifieke regels betreffende de informatie die moet worden verstrekt door cateringbedrijven die de eindgebruiker op grote schaal levensmiddelen aanbieden. Om rekening te houden met de specifieke situatie van de betreffende bedrijven, kunnen deze regels in de aanpassing van de voorschriften van artikel 13, lid 1, letter e), voorzien.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   Daarnaast kunnen gedetailleerde regels ter vergemakkelijking van een uniforme toepassing van artikel 13 worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”.

4)

Artikel 15, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   In voorkomend geval worden maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, en die vaststellen of een bepaalde soort diervoeder onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt, vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

5)

Artikel 24, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, en die passende lagere drempelwaarden vaststellen, met name voor diervoeders die geheel of gedeeltelijk uit ggo’s bestaan, dan wel rekening houden met de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

6)

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De Commissie kan de volgende maatregelen aannemen:

de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat exploitanten voldoen aan de eisen van de bevoegde autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 24, lid 3;

de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat exploitanten voldoen aan de in artikel 25 genoemde etiketteringsvoorschriften.

Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   Daarnaast kunnen gedetailleerde regels ter vergemakkelijking van een eenvormige toepassing van artikel 25 worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”.

7)

Artikel 32, lid 5, wordt vervangen door:

„Nadere bepalingen ter uitvoering van dit artikel en de bijlage kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.

Maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, en die de bijlage aanpassen, worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

8)

Artikel 35, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”.

9)

Artikel 47, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Er kunnen maatregelen worden vastgesteld die de in lid 1 genoemde drempelwaarden verlagen, met name voor ggo’s die rechtstreeks aan de eindverbruiker worden verkocht. Deze maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 35, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.

(3)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 99).

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(5)  PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/67


VERORDENING (EG) Nr. 299/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong, wat de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad (3) bepaalt dat een aantal maatregelen dient te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(2)

Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG, waardoor de regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor de aanneming van maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen.

(3)

Opdat de regelgevingsprocedure met toetsing kan worden toegepast op op grond van de procedure van artikel 251 van het Verdrag vastgestelde, reeds geldende besluiten, moeten, overeenkomstig de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) betreffende Besluit 2006/512/EG, deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast.

(4)

De Commissie moet de bevoegdheid worden gegeven om de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 396/2005 te omschrijven en de criteria te bepalen die nodig zijn voor de vaststelling van bepaalde maximumresidugehalten (MRL's) van bestrijdingsmiddelen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong, die in de desbetreffende bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 396/2005, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(5)

Om redenen van doeltreffendheid en om de economische actoren een snel besluitvormingsproces te garanderen en tegelijkertijd een hoge mate van consumentenbescherming te waarborgen, moeten de normale termijnen van de regelgevingsprocedure met toetsing voor de vaststelling van maatregelen ter aanneming, opneming, uitvoering, wijziging of schrapping van MRL's en ter vaststelling van een lijst van werkzame stoffen waarvoor geen MRL's zijn vereist en van een lijst combinaties werkzame stof/product waarbij de werkzame stoffen als fumigatiemiddel worden gebruikt voor behandeling na de oogst, worden ingekort.

(6)

Wanneer om dwingende urgente redenen, met name wanneer er een risico voor de gezondheid van mens of dier bestaat, de normale termijnen voor de regelgevingsprocedure met toetsing niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de voor de aanneming, opneming, uitvoering, wijziging of schrapping van MRL's, de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalde urgentieprocedure kunnen toepassen.

(7)

Verordening (EG) nr. 396/2005 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 396/2005 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 4, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De in artikel 2, lid 1, bedoelde producten, groepen van producten en/of delen daarvan, waarvoor geharmoniseerde MRL's gelden, worden vastgesteld en behandeld in bijlage I. Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Bijlage I omvat alle producten waarvoor uitdrukkelijk een MRL is vastgesteld, alsmede de andere producten waarvoor het aangewezen is geharmoniseerde MRL's toe te passen, gelet met name op hun aandeel in de voeding van de consument of in de handel. De producten worden zodanig gegroepeerd dat, voor zover mogelijk, één MRL kan worden vastgesteld voor een groep soortgelijke of aanverwante producten.”.

2)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De in het kader van Richtlijn 91/414/EEG geëvalueerde werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen ten aanzien waarvan geen MRL's vereist zijn, worden vastgesteld en opgenomen in de lijst in bijlage IV daarbij, met inachtneming van de toepassingen van die werkzame stoffen en het bepaalde in artikel 14, lid 2, onder a), c) en d), van deze verordening. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

3)

Artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De aanvragen worden geëvalueerd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de uniforme beginselen voor het evalueren en toelaten van gewasbestrijdingsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG, of overeenkomstig specifieke evaluatiebeginselen die bij een verordening van de Commissie worden vastgesteld. Deze verordening, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

4)

Artikel 14, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Na ontvangst van het advies van de Autoriteit stelt de Commissie, rekening houdend met dat advies, onverwijld en binnen drie maanden een van de volgende besluiten vast:

a)

een verordening betreffende de vaststelling, wijziging of schrapping van een MRL. Die verordening die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing; om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 45, lid 5, bedoelde urgentieprocedure om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen;

b)

een besluit tot verwerping van de aanvraag dat wordt vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure.”.

5)

Artikel 15, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Wanneer overeenkomstig het bepaalde in lid 1, onder b), een tijdelijk MRL wordt vastgesteld, wordt dit uit bijlage III geschrapt bij een verordening die één jaar na de datum van het besluit tot opneming of niet-opneming van de betrokken werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt aangenomen. Deze verordening, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 45, lid 5, bedoelde urgentieprocedure om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

Op verzoek van een of meer lidstaten kan een tijdelijk MRL evenwel gedurende een extra jaar opgenomen blijven, in afwachting van de bevestiging dat al het nodige wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van een aanvraag tot vaststelling van een MRL is uitgevoerd. Wanneer deze bevestiging wordt gegeven, blijft het tijdelijk MRL nog twee jaar langer opgenomen, op voorwaarde dat er geen onaanvaardbare veiligheidsrisico's voor de consument zijn vastgesteld.”.

6)

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

Inachtneming van MRL's

1.   Zodra een product als bedoeld in bijlage I in de handel wordt gebracht als levensmiddel of diervoeder, of aan dieren wordt vervoederd, mag het gehalte aan bestrijdingsmiddelenresiduen niet meer bedragen dan:

a)

het MRL dat voor betrokken producten is vastgesteld in bijlage II of III;

b)

0,01 mg/kg voor producten waarvoor in bijlage II of III geen specifiek MRL is vastgesteld, of voor niet in bijlage IV opgenomen werkzame stoffen, tenzij er voor een werkzame stof andere standaardwaarden zijn vastgesteld, rekening houdend met de beschikbare, gebruikelijke analysemethoden. Die standaardwaarden worden vermeld in bijlage V. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 45, lid 5, bedoelde urgentieprocedure om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

2.   De lidstaten mogen op hun grondgebied het in de handel brengen of het aan voedselproducerende dieren vervoederen van de in bijlage I bedoelde producten niet verbieden, noch belemmeren op grond van de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelenresiduen, indien:

a)

die producten voldoen aan de voorschriften van lid 1 en artikel 20, of

b)

de werkzame stof is opgenomen in bijlage IV.

3.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten, op grond van een behandeling na de oogst met een fumigatiemiddel, residuengehalten van een werkzame stof die de in bijlage II en bijlage III aangegeven grenswaarden voor een in bijlage I genoemd product overschrijden, op hun grondgebied toestaan, mits die combinaties van werkzame stof/product vermeld zijn in bijlage VII en op voorwaarde dat:

a)

die producten niet bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie;

b)

er passende controles zijn die garanderen dat het product niet aan de eindgebruiker of, bij rechtstreekse levering, aan de consument ter beschikking kan worden gesteld zolang de residuengehalten de in bijlage II of III gespecificeerde maximumniveaus overschrijden;

c)

de overige lidstaten en de Commissie van de genomen maatregelen in kennis zijn gesteld.

Maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen en die de omschrijving van de in bijlage VII vermelde combinaties werkzame stof/product betreffen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.   In uitzonderlijke gevallen, en met name op grond van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Richtlijn 91/414/EEG of uit hoofde van de verplichtingen van Richtlijn 2000/29/EG (6), kan een lidstaat het op de markt brengen en/of het vervoederen van dieren met levensmiddelen of diervoeders die niet voldoen aan de voorwaarden van lid 1, op zijn grondgebied toestaan, mits deze levensmiddelen of diervoeders geen onaanvaardbaar risico opleveren. Deze vergunningen worden onmiddellijk meegedeeld aan de andere lidstaten, de Commissie en de Autoriteit, samen met een passende risicobeoordeling waarvan onverwijld kennis wordt genomen, zulks met het oog op de vaststelling van een tijdelijk MRL voor een bepaalde periode of voor het nemen van een andere maatregel met betrekking tot deze producten. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 45, lid 5, bedoelde urgentieprocedure om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

7)

Artikel 20, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Specifieke concentratie- of verdunningsfactoren voor bepaalde verwerkings- en/of mengprocedés of voor bepaalde verwerkte producten en/of mengproducten kunnen worden opgenomen in bijlage VI. Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

8)

Artikel 21, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   MRL's voor in bijlage I bedoelde producten worden de eerste keer vastgesteld en opgenomen in de lijst in bijlage II, waarin tevens de bij de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG vastgestelde MRL's worden vermeld, met inachtneming van de in artikel 14, lid 2, van deze verordening, vermelde criteria. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

9)

Artikel 22, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Tijdelijke MRL's voor werkzame stoffen waarvoor nog geen besluit is genomen inzake de opneming of niet-opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, worden, tenzij zij reeds in bijlage II bij deze richtlijn zijn vermeld, de eerste keer vastgesteld en opgenomen in de lijst in bijlage III, rekening houdend met de door de lidstaten verstrekte informatie, en, in voorkomend geval, met inachtneming van het in artikel 24 vermelde met redenen omklede advies, alsmede van de elementen bedoeld in artikel 14, lid 2, en van de volgende MRL's:

a)

de resterende MRL's in de bijlage bij Richtlijn 76/895/EEG, en

b)

de nog niet geharmoniseerde nationale MRL's.

Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

10)

Artikel 27, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen en die de vaststelling van de bemonsteringsmethoden die nodig zijn voor het uitvoeren van deze controles op bestrijdingsmiddelenresiduen in andere producten dan die welke bedoeld zijn bij Richtlijn 2002/63/EG (7) betreffen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, van deze verordening bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

11)

Artikel 45 wordt vervangen door:

„Artikel 45

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en lid 5, onder b), en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5 bis, lid 3, onder c), en lid 4, onder b) en e), van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen worden vastgesteld op respectievelijk twee maanden, één maand en twee maanden.

5.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.”.

12)

Artikel 46 wordt vervangen door:

„Artikel 46

Uitvoeringsmaatregelen

1.   Uitvoeringsmaatregelen met het oog op de uniforme toepassing van deze verordening, technische richtsnoeren als hulpmiddel bij de uitvoering van deze verordening en uitvoeringsbepalingen inzake de benodigde wetenschappelijke gegevens voor de vaststelling van MRL's worden vastgesteld of gewijzigd volgens de in artikel 45, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure, in voorkomend geval, met inachtneming van het advies van de Autoriteit.

2.   Maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen en de vaststelling of wijziging van de in artikel 23, artikel 29, lid 2, artikel 30, lid 2, artikel 31, lid 1, en artikel 32, lid 5, bedoelde data betreffen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, in voorkomend geval, met inachtneming van het advies van de Autoriteit.”.

13)

Artikel 49 wordt vervangen door:

„Artikel 49

Overgangsmaatregelen

1.   De voorschriften van hoofdstuk III zijn niet van toepassing op producten die vóór de in artikel 50, tweede alinea, bedoelde datum rechtmatig zijn geproduceerd of ingevoerd in de Gemeenschap.

Teneinde een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, kunnen evenwel passende maatregelen met betrekking tot deze producten worden genomen. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 5, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   Voor zover zulks nodig is om de producten op een normale wijze in de handel te brengen, te verwerken en te consumeren, mogen andere overgangsmaatregelen worden vastgesteld voor de toepassing van bepaalde MRL's als bedoeld in de artikelen 15, 16, 21, 22 en 25. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen en die niets afdoen aan de verplichting om voor een hoog niveau van consumentenbescherming te zorgen, worden vastgesteld volgens de in artikel 45, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 45.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 maart 2008.

(3)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 178/2006 van de Commissie (PB L 29 van 2.2.2006, blz. 3).

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(5)  PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.

(6)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/41/EG van de Commissie (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 51).”.

(7)  Richtlijn 2002/63/EG van de Commissie van 11 juli 2002 houdende vaststelling van communautaire bemonsteringsmethoden voor de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Richtlijn 79/700/EEG (PB L 187 van 16.7.2002, blz. 30).”.


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/72


VERORDENING (EG) Nr. 300/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2008

inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 16 januari 2008 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op de bescherming van personen en goederen in de Europese Unie moeten gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart worden opgesteld om wederrechtelijke daden tegen burgerluchtvaartuigen die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, te voorkomen. Daartoe moeten gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart worden vastgesteld en mechanismen voor het toezicht op de naleving van deze regels en normen worden opgezet.

(2)

Met het oog op de beveiliging van de burgerluchtvaart in het algemeen is het wenselijk de basis te leggen voor een gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart, van 7 december 1944.

(3)

Naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten is Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (3) goedgekeurd. Een gemeenschappelijke aanpak op het gebied van luchtvaartbeveiliging is nodig en overwogen moet worden wat de meest doeltreffende manier is om bijstand te verlenen na terroristische daden die grote gevolgen voor de vervoerssector hebben.

(4)

De inhoud van Verordening (EG) nr. 2320/2002 dient te worden herzien in het licht van de opgedane ervaring en de verordening moet worden ingetrokken en vervangen door deze verordening waarin gestreefd wordt naar vereenvoudiging, harmonisering en verduidelijking van de bestaande regels en naar verbetering van het beveiligingsniveau.

(5)

Om tegemoet te komen aan de evoluerende risicobeoordelingen en om de introductie van nieuwe technologieën mogelijk te maken, is er behoefte aan meer flexibiliteit bij het vaststellen van beveiligingsmaatregelen en -procedures; in de verordening dienen daarom de basisbeginselen te worden vastgelegd voor de maatregelen die genomen moeten worden om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden, zonder evenwel in te gaan op technische en procedurele bijzonderheden ten aanzien van de wijze waarop deze beginselen moeten worden toegepast.

(6)

Deze verordening dient van toepassing te zijn op burgerluchthavens op het grondgebied van een lidstaat, op exploitanten die diensten aanbieden op deze luchthavens en op entiteiten die goederen en/of diensten aan of via deze luchthavens leveren.

(7)

Onverminderd het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Tokio, 1963), het Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen van luchtvaartuigen (Den Haag, 1970) en het Verdrag ter bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 1971), moet deze verordening ook betrekking hebben op beveiligingsmaatregelen aan boord van luchtvaartuigen van communautaire luchtvaartmaatschappijen of tijdens vluchten van communautaire luchtvaartmaatschappijen.

(8)

Elke lidstaat blijft bevoegd om een besluit te nemen over de inzet van meereizende beveiligingsagenten aan boord van luchtvaartuigen die in die lidstaat geregistreerd zijn en van vluchten van luchtvaartmaatschappijen waarvoor hij een vergunning heeft afgegeven, alsmede om er overeenkomstig punt 4.7.7 van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart en krachtens dat Verdrag op toe te zien dat die agenten behoren tot het overheidspersoneel en speciaal geselecteerd en opgeleid zijn, rekening houdend met de vereiste beveiligings- en veiligheidsaspecten aan boord van luchtvaartuigen.

(9)

Het dreigingsniveau is niet noodzakelijkerwijs even groot voor de verschillende soorten burgerluchtvaart. Bij het vaststellen van gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart moet rekening worden gehouden met de grootte van het luchtvaartuig, de wijze van de exploitatie en/of de frequentie van de activiteiten op luchthavens, zodat eventueel afwijkingen kunnen worden toegestaan.

(10)

Het is lidstaten tevens toegestaan om, op basis van een risicobeoordeling, striktere maatregelen toe te passen anders dan vastgesteld in deze verordening.

(11)

Het is mogelijk dat derde landen de toepassing van andere dan de in deze verordening vastgestelde maatregelen vereisen voor vluchten vanuit een luchthaven van een lidstaat naar of over dat derde land. Onverminderd de bilaterale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten, moet de Commissie de door het derde land vereiste maatregelen kunnen bestuderen.

(12)

Hoewel het mogelijk is dat in een en dezelfde lidstaat twee of meer organen betrokken zijn bij de beveiliging van de luchtvaart, moet elke lidstaat één autoriteit aanwijzen die verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de toepassing van de beveiligingsnormen.

(13)

Teneinde de verantwoordelijkheden vast te stellen voor de uitvoering van de gemeenschappelijke normen en om te beschrijven welke maatregelen de exploitanten en andere entiteiten daartoe moeten nemen, moet elke lidstaat een nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart opstellen. Voorts moeten alle luchthavenexploitanten, luchtvaartmaatschappijen en entiteiten die de normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen een beveiligingsprogramma opstellen, toepassen en instandhouden om zowel aan deze verordening als aan alle toepasselijke nationale programma’s voor de beveiliging van de burgerluchtvaart te voldoen.

(14)

Om toezicht te kunnen houden op de naleving van deze verordening en het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, moet elke lidstaat een nationaal programma opstellen om de mate en kwaliteit van de beveiliging van de burgerluchtvaart te controleren en er zorg voor dragen dat dit programma wordt toegepast.

(15)

Om toezicht te kunnen houden op de toepassing van deze verordening door de lidstaten en om aanbevelingen ter verbetering van de beveiliging van de luchtvaart te kunnen doen, moet de Commissie inspecties uitvoeren, waaronder onaangekondigde inspecties.

(16)

In het algemeen dienen maatregelen die rechtstreekse gevolgen hebben voor passagiers door de Commissie te worden bekendgemaakt. Uitvoeringsbesluiten waarin de gemeenschappelijke maatregelen en procedures voor de uitvoering van de gemeenschappelijke normen voor de beveiliging van de luchtvaart worden vastgesteld en gevoelige beveiligingsinformatie is opgenomen, alsmede de inspectieverslagen van de Commissie en de antwoorden van bevoegde autoriteiten moeten worden beschouwd als „gerubriceerde Europese Unie-gegevens” in de zin van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (4). Deze gegevens mogen niet worden bekendgemaakt; ze mogen alleen ter beschikking worden gesteld van exploitanten en entiteiten die er een legitiem belang bij hebben.

(17)

De maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(18)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de algemene maatregelen vast te stellen die beogen niet-essentiële onderdelen van de gemeenschappelijke basisnormen te wijzigen door deze aan te vullen, om de criteria vast te stellen om de lidstaten toe te staan af te wijken van de gemeenschappelijke basisnormen en alternatieve beveiligingsmaatregelen vast te stellen, alsmede om de specificaties van het nationale kwaliteitscontroleprogramma vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(19)

Wanneer om dwingende urgente redenen de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de aanneming van de gemeenschappelijke regels voor de beveiliging van de burgerluchtvaart de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde urgentieprocedure kunnen toepassen.

(20)

Er dient te worden gestreefd naar „one-stop security” voor alle vluchten binnen de Europese Unie.

(21)

Voorts zou het niet nodig moeten zijn om passagiers of hun bagage die met een vlucht aankomen uit een derde land dat luchtvaartbeveiligingsnormen heeft die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening, opnieuw aan beveiligingsonderzoeken te onderwerpen. Derhalve dienen, onverminderd het recht van elke lidstaat om striktere maatregelen toe te passen en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en haar lidstaten, besluiten van de Commissie en, waar nodig, overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen waarin wordt erkend dat de beveiligingsnormen van het derde land gelijkwaardig zijn aan de gemeenschappelijke normen, te worden aangemoedigd, aangezien deze bevorderlijk voor one-stop security zijn.

(22)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van de regelgeving met betrekking tot de luchtvaartveiligheid, met inbegrip van de maatregelen betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen.

(23)

Er dient voorzien te worden in sancties voor overtredingen van de bepalingen van deze verordening. Deze sancties, die van civiel- of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)

De ministeriële verklaring over de luchthaven van Gibraltar waarover op 18 september 2006 te Córdoba een akkoord is bereikt tijdens de eerste ministeriële bijeenkomst van het Forum voor dialoog over Gibraltar, zal de op 2 december 1987 te Londen afgelegde gemeenschappelijke verklaring over de luchthaven van Gibraltar vervangen, en de volledige naleving ervan zal als de naleving van de verklaring van 1987 worden beschouwd.

(25)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de beveiliging van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden en het leggen van een basis voor de gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen

1.   In deze verordening worden gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Deze verordening verschaft tevens de basis voor een gemeenschappelijke interpretatie van bijlage 17 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart.

2.   De doelstellingen van lid 1 worden bereikt door middel van:

a)

het vaststellen van gemeenschappelijke regels en gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart;

b)

mechanismen voor toezicht op de naleving van deze regels en basisnormen.

Artikel 2

Reikwijdte

1.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

alle luchthavens of delen van luchthavens op het grondgebied van een lidstaat die niet uitsluitend voor militaire doeleinden worden gebruikt;

b)

alle exploitanten, inclusief luchtvaartmaatschappijen, die diensten verlenen op de onder a) bedoelde luchthavens;

c)

alle entiteiten die normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen en die werkzaam zijn vanuit locaties die binnen of buiten luchthavens zijn gelegen en goederen en/of diensten leveren aan of via de onder a) bedoelde luchthavens.

2.   De toepassing van deze verordening op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake de soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„burgerluchtvaart”: alle luchtvaartactiviteiten van burgerluchtvaartuigen, met uitzondering van activiteiten die worden uitgevoerd door de in artikel 3 van het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart vermelde staatsluchtvaartuigen;

2.

„beveiliging van de luchtvaart”: de combinatie van maatregelen en menselijke en materiële hulpbronnen, bedoeld om de burgerluchtvaart te beveiligen tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart;

3.

„exploitant”: een persoon, organisatie of onderneming die betrokken is of wil worden bij een luchtvervoersactiviteit;

4.

„luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning of een equivalent ervan;

5.

„communautaire luchtvaartmaatschappij”: een luchtvaartmaatschappij met een door een lidstaat overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (6) afgegeven geldige exploitatievergunning;

6.

„entiteit”: een persoon, organisatie of onderneming anders dan een exploitant;

7.

„verboden voorwerpen”: wapens, explosieven of andere gevaarlijke apparaten, voorwerpen of stoffen die kunnen worden gebruikt om een wederrechtelijke daad te begaan die een gevaar vormt voor de veiligheid van de burgerluchtvaart;

8.

„beveiligingsonderzoek”: de toepassing van technische en andere middelen die tot doel hebben verboden voorwerpen te identificeren en/of te detecteren;

9.

„beveiligingscontrole”: de toepassing van middelen om het binnenbrengen van verboden voorwerpen te kunnen voorkomen;

10.

„toegangscontrole”: de toepassing van middelen om de toegang van onbevoegde personen of onbevoegde voertuigen, of beide, te kunnen voorkomen;

11.

„luchtzijde”: de zone van een luchthaven waar de vliegtuigbewegingen plaatsvinden, de aangrenzende terreinen en gebouwen of delen daarvan; de toegang tot deze zone is beperkt;

12.

„landzijde”: die zones van een luchthaven, de aangrenzende terreinen en de gebouwen of delen daarvan die niet tot de luchtzijde behoren;

13.

„om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone”: het gedeelte van de luchtzijde waartoe niet alleen de toegang beperkt is, maar waar ook andere normen voor de beveiliging van de luchtvaart van toepassing zijn;

14.

„afgebakende zone”: een zone die door middel van toegangscontroles afgescheiden is van ofwel om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones ofwel, als de afgebakende zone zelf een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone is, van andere om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van een luchthaven;

15.

„achtergrondcontrole”: een geregistreerde controle van de identiteit van een persoon, met inbegrip van eventuele criminele antecedenten, als deel van de beoordeling of die persoon in aanmerking komt voor niet-begeleide toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;

16.

„transferpassagiers, -bagage, -vracht of -post”: passagiers, bagage, vracht of post vertrekkende met een ander luchtvaartuig dan dat van aankomst;

17.

„transitpassagiers, -bagage, -vracht of -post”: passagiers, bagage, vracht of post vertrekkende met hetzelfde luchtvaartuig als dat van aankomst;

18.

„passagier die de orde kan verstoren”: een persoon die wordt uitgezet, een persoon aan wie de toegang tot het land is geweigerd of een persoon in wettelijke hechtenis;

19.

„cabinebagage”: bagage die bestemd is om in de cabine van een luchtvaartuig te worden vervoerd;

20.

„ruimbagage”: bagage die bestemd is om in het ruim van een luchtvaartuig te worden vervoerd;

21.

„begeleide ruimbagage”: bagage die wordt vervoerd in het ruim van een luchtvaartuig en die voor een vlucht is ingecheckt door een passagier die met diezelfde vlucht reist;

22.

„bedrijfspost van een luchtvaartmaatschappij”: post die als afzender en als geadresseerde een luchtvaartmaatschappij heeft;

23.

„bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij”: materieel dat afkomstig is van een luchtvaartmaatschappij en bestemd is voor een luchtvaartmaatschappij of dat door een luchtvaartmaatschappij wordt gebruikt;

24.

„post”: zendingen van correspondentie en andere voorwerpen, andere dan bedrijfspost van een luchtvaartmaatschappij, die aangeboden worden door en bedoeld zijn voor levering aan postdiensten overeenkomstig de regels van de Wereldpostunie;

25.

„vracht”: goederen, met uitzondering van bagage, post, bedrijfspost van een luchtvaartmaatschappij, bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij en vluchtbenodigdheden, die bestemd zijn voor vervoer in een luchtvaartuig;

26.

„erkend agent”: een luchtvaartmaatschappij, agent, expediteur of andere entiteit die zorg draagt voor de beveiligingscontroles met betrekking tot vracht of post;

27.

„bekende afzender”: een afzender die voor eigen rekening vracht of post voor vervoer aanbiedt en wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om deze vracht of post met om het even welk luchtvaartuig te vervoeren;

28.

„vaste afzender”: een afzender die voor eigen rekening vracht of post voor vervoer aanbiedt en wiens procedures in voldoende mate aan de gemeenschappelijke beveiligingsregels en -normen beantwoorden om deze vracht met om het even welk vrachtvliegtuig of post met om het even welk postvliegtuig te vervoeren;

29.

„beveiligingscontrole van een luchtvaartuig”: een inspectie van die delen van de binnenkant van een vliegtuig waartoe passagiers zich toegang kunnen hebben verschaft alsmede een inspectie van het ruim met het doel verboden voorwerpen en wederrechtelijke daden tegen het luchtvaartuig op te sporen;

30.

„beveiligingsdoorzoeking van een luchtvaartuig”: een inspectie van de binnenkant en van de toegankelijke delen van de buitenkant van het luchtvaartuig met het doel verboden voorwerpen en wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van het luchtvaartuig op te sporen;

31.

„meereizend beveiligingsagent”: persoon die door een staat is aangesteld en die meereist aan boord van een luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij die een vergunning van die staat heeft gekregen teneinde die luchtvaartuigen en de inzittenden ervan te beschermen tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de vlucht.

Artikel 4

Gemeenschappelijke basisnormen

1.   De gemeenschappelijke basisnormen voor de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden die een gevaar vormen voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, zijn vastgesteld in de bijlage.

Aanvullende gemeenschappelijke basisnormen waarin niet is voorzien bij de inwerkingtreding van deze verordening, moeten aan de bijlage worden toegevoegd overeenkomstig de in artikel 251 van het Verdrag bedoelde procedure.

2.   De algemene maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 19, lid 3.

Deze algemene maatregelen hebben betrekking op de volgende elementen:

a)

toegestane methoden voor het uitvoeren van beveiligingsonderzoeken;

b)

categorieën van voorwerpen die kunnen worden verboden;

c)

wat betreft de toegangscontrole, redenen voor het verlenen van toegang tot de luchtzijde en tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;

d)

toegestane methoden om onderzoeken van voertuigen en beveiligingscontroles en beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen uit te voeren;

e)

criteria voor het erkennen van de gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen van derde landen;

f)

omstandigheden waarin vracht en post aan beveiligingsonderzoeken of aan andere beveiligingscontroles worden onderworpen, alsmede de procedure voor de goedkeuring of aanwijzing van erkende agenten, bekende afzenders en vaste afzenders;

g)

omstandigheden waarin bedrijfspost en bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij aan beveiligingsonderzoeken of aan andere beveiligingscontroles worden onderworpen;

h)

omstandigheden waarin vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden aan beveiligingsonderzoeken of aan andere beveiligingscontroles worden onderworpen, alsmede de procedure voor de goedkeuring of aanwijzing van erkende leveranciers en bekende leveranciers;

i)

criteria voor de definiëring van kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;

j)

criteria voor de werving van personeel en de opleidingsmethoden;

k)

omstandigheden waarin speciale beveiligingsprocedures kunnen worden toegepast of vrijstellingen van beveiligingscontroles kunnen worden verleend, en

l)

algemene maatregelen die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen te wijzigen door deze aan te vullen, waarin niet is voorzien op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de urgentieprocedure van artikel 19, lid 4, toepassen.

3.   Gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen en van de in lid 2 bedoelde algemene maatregelen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2.

Het gaat hierbij onder meer om:

a)

eisen en procedures voor beveiligingsonderzoeken;

b)

een lijst van verboden voorwerpen;

c)

eisen en procedures voor toegangscontrole;

d)

eisen en procedures voor het uitvoeren van onderzoeken van voertuigen en beveiligingscontroles en beveiligingsdoorzoekingen van luchtvaartuigen;

e)

besluiten betreffende de erkenning van de gelijkwaardigheid van beveiligingsnormen die in een derde land worden toegepast;

f)

wat betreft vracht en post, procedures voor de goedkeuring of aanwijzing van erkende agenten, bekende afzenders en vaste afzenders en de verplichtingen waaraan deze moeten voldoen;

g)

eisen en procedures voor beveiligingscontroles van bedrijfspost en bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij;

h)

wat betreft vluchtbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden, procedures voor de goedkeuring of aanwijzing van erkende leveranciers en bekende leveranciers, en de verplichtingen waaraan deze moeten voldoen;

i)

de definiëring van kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;

j)

werving van personeel en opleidingseisen;

k)

speciale beveiligingsprocedures of vrijstellingen van beveiligingscontroles;

l)

technische specificaties en procedures voor de goedkeuring en het gebruik van beveiligingsuitrusting, en

m)

eisen en procedures voor de omgang met passagiers die de orde kunnen verstoren.

4.   De Commissie stelt, door wijziging van deze verordening bij een besluit volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 19, lid 3, criteria vast om de lidstaten toe te staan af te wijken van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen en op basis van een plaatselijke risicobeoordeling alternatieve beveiligingsmaatregelen vast te stellen die een passend beschermingsniveau bieden. Deze alternatieve maatregelen worden gemotiveerd met redenen die te maken hebben met de grootte van het luchtvaartuig, of met redenen die te maken hebben met de aard, de schaal of de frequentie van de luchtvaart- of andere relevante activiteiten.

Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de urgentieprocedure van artikel 19, lid 4, toepassen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze maatregelen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen op hun grondgebied worden toegepast. Wanneer een lidstaat reden heeft om aan te nemen dat door een inbreuk op de beveiliging van de luchtvaart afbreuk is gedaan aan het beveiligingsniveau, zorgt hij ervoor dat er onmiddellijk passende maatregelen worden genomen om die inbreuk ongedaan te maken en te waarborgen dat de burgerluchtvaart beveiligd blijft.

Artikel 5

Beveiligingskosten

Met inachtneming van de relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht, kan elke lidstaat bepalen wanneer en in welke mate de kosten van onder deze verordening vallende beveiligingsmaatregelen ter bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden dienen te worden gedragen door de staat, de luchthavenautoriteiten, luchtvaartmaatschappijen, andere entiteiten of gebruikers. In voorkomend geval, en in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, kunnen de lidstaten samen met de gebruikers bijdragen in kosten van strengere beveiligingsmaatregelen uit hoofde van deze verordening. Voor zover praktisch haalbaar hebben eventuele heffingen of overdrachten van beveiligingskosten een direct verband met de levering van de betrokken diensten en worden zij zo ingericht dat niet meer dan de relevante kosten gedekt worden.

Artikel 6

Strengere maatregelen van lidstaten

1.   De lidstaten mogen maatregelen toepassen die strenger zijn dan de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen. Zij gaan daarbij te werk op basis van een risicobeoordeling en handelen in overeenstemming met de communautaire regelgeving. Dergelijke maatregelen zijn relevant, objectief en niet-discriminerend en staan in verhouding tot het desbetreffende risico.

2.   De lidstaten stellen de Commissie zo spoedig mogelijk na de toepassing van die maatregelen daarvan in kennis. Na ontvangst van een dergelijke kennisgeving geeft de Commissie deze informatie door aan de andere lidstaten.

3.   De lidstaten behoeven de Commissie niet in kennis te stellen van maatregelen die beperkt blijven tot een bepaalde vlucht op een specifieke datum.

Artikel 7

Door derde landen vereiste beveiligingsmaatregelen

1.   Onverminderd de bilaterale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap partij is, stelt een lidstaat de Commissie in kennis van door derde landen vereiste maatregelen voor zover deze afwijken van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen voor vluchten vanuit een luchthaven van een lidstaat naar of over dat derde land.

2.   Op verzoek van de betrokken lidstaat of op eigen initiatief onderzoekt de Commissie de toepassing van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde maatregelen en kan zij volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2, een passend antwoord aan het betrokken derde land opstellen.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing wanneer:

a)

de betrokken lidstaat de desbetreffende maatregelen overeenkomstig artikel 6 toepast, of

b)

het vereiste van het derde land beperkt blijft tot een bepaalde vlucht op een specifieke datum.

Artikel 8

Samenwerking met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie

Onverminderd artikel 300 van het Verdrag kan de Commissie een memorandum van overeenstemming inzake audits sluiten met de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) teneinde te voorkomen dat dubbel wordt gecontroleerd of de lidstaten voldoen aan bijlage 17 bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart.

Artikel 9

Bevoegde autoriteit

Als in een en dezelfde lidstaat twee of meer organen betrokken zijn bij de beveiliging van de burgerluchtvaart, wijst die lidstaat één autoriteit aan (hierna de „bevoegde autoriteit” genoemd) die verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de toepassing van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen.

Artikel 10

Nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart

1.   Elke lidstaat moet een nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart opstellen, toepassen en in stand houden.

In dat programma worden de verantwoordelijkheden voor de toepassing van de in artikel 4 bedoelde gemeenschappelijke basisnormen vastgesteld en worden de daartoe door de exploitanten en entiteiten te nemen maatregelen beschreven.

2.   De bevoegde autoriteit stelt de exploitanten en entiteiten die er naar haar mening een legitiem belang bij hebben, op een „need-to-know”-basis schriftelijk in kennis van de relevante delen van het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 11

Nationaal kwaliteitscontroleprogramma

1.   Elke lidstaat moet een nationaal kwaliteitscontroleprogramma opstellen, toepassen en in stand houden.

Dat programma stelt de lidstaten in staat de kwaliteit van de beveiliging van de burgerluchtvaart te controleren en na te gaan of aan deze verordening en aan het nationaal programma voor beveiliging van de burgerluchtvaart is voldaan.

2.   De specificaties van het nationaal kwaliteitscontroleprogramma worden vastgesteld door wijziging van deze verordening middels toevoeging van een bijlage volgens de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 19, lid 3.

Om dwingende urgente redenen kan de Commissie de urgentieprocedure van artikel 19, lid 4, toepassen.

Het programma maakt het mogelijk tekortkomingen snel op te sporen en te corrigeren. Het programma bepaalt ook dat alle luchthavens, exploitanten en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van normen voor de beveiliging van de luchtvaart en die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn gevestigd, geregeld rechtstreeks door of onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden gecontroleerd.

Artikel 12

Beveiligingsprogramma van de luchthaven

1.   Elke luchthavenexploitant moet een beveiligingsprogramma van de luchthaven opstellen, toepassen en instandhouden.

In dat programma wordt beschreven welke methoden en procedures de luchthavenexploitant dient te volgen om te voldoen aan deze verordening en aan het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart dat is opgesteld door de lidstaat waarin de luchthaven is gevestigd.

Het programma omvat bepalingen inzake interne kwaliteitscontrole waarin wordt beschreven hoe de luchthavenexploitant toezicht dient te houden op de naleving van deze methoden en procedures.

2.   Het beveiligingsprogramma van de luchthaven wordt ingediend bij de bevoegde autoriteit, die indien nodig verdere maatregelen kan nemen.

Artikel 13

Beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij

1.   Elke luchtvaartmaatschappij moet een beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij opstellen, toepassen en instandhouden.

In dat programma wordt beschreven welke methoden en procedures de luchtvaartmaatschappij dient te volgen om te voldoen aan deze verordening en aan het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart dat is opgesteld door de lidstaat van waaruit hij diensten verleent.

Het programma omvat bepalingen inzake interne kwaliteitscontrole waarin wordt beschreven hoe de luchtvaartmaatschappij toezicht dient te houden op de naleving van deze methoden en procedures.

2.   Op verzoek wordt het beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij voorgelegd aan de bevoegde autoriteit, die indien nodig verdere maatregelen kan nemen.

3.   Wanneer een beveiligingsprogramma van een communautaire luchtvaartmaatschappij is gevalideerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de exploitatievergunning heeft verleend, wordt de luchtvaartmaatschappij door alle andere lidstaten erkend als een maatschappij die voldoet aan de eisen van lid 1. Dit doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om van een luchtvaartmaatschappij nadere bijzonderheden te verlangen inzake de uitvoering door die maatschappij van:

a)

de beveiligingsmaatregelen die deze lidstaat uit hoofde van artikel 6 voorschrijft, en/of

b)

plaatselijke procedures die van toepassing zijn op de luchthavens waarop zij vliegt.

Artikel 14

Beveiligingsprogramma van de entiteit

1.   Alle entiteiten die volgens het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, als bedoeld in artikel 10, normen voor de beveiliging van de luchtvaart moeten toepassen, moeten een beveiligingsprogramma opstellen, toepassen en in stand houden.

In dat programma wordt beschreven welke methoden en procedures de entiteit dient te volgen om te voldoen aan het nationaal programma voor beveiliging van de burgerluchtvaart van de lidstaat wat betreft zijn activiteiten in die lidstaat.

Het programma omvat bepalingen inzake interne kwaliteitscontrole waarin wordt beschreven hoe de entiteit zelf toezicht dient te houden op de naleving van deze methoden en procedures.

2.   Op verzoek wordt het programma voor beveiliging van de entiteit die normen inzake beveiliging van de luchtvaart toepast, ingediend bij de bevoegde autoriteit, die indien nodig verdere maatregelen kan nemen.

Artikel 15

Inspecties door de Commissie

1.   In samenwerking met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat voert de Commissie inspecties uit, inclusief inspecties van luchthavens, exploitanten en entiteiten die normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen, teneinde toezicht te houden op de toepassing van deze verordening door de lidstaten en indien nodig aanbevelingen te doen om de beveiliging van de luchtvaart te verbeteren. Hiertoe stelt de bevoegde autoriteit de Commissie schriftelijk in kennis van alle burgerluchthavens op haar grondgebied, behalve van de luchthavens die onder artikel 4, lid 4, vallen.

De procedures voor de uitvoering van inspecties door de Commissie worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2.

2.   De inspecties door de Commissie van luchthavens, exploitanten en entiteiten die normen voor de beveiliging van de luchtvaart toepassen, vinden onaangekondigd plaats. De Commissie licht de bij een inspectie betrokken lidstaat daar tijdig over in.

3.   Elk inspectieverslag van de Commissie wordt aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat meegedeeld; in haar antwoord moet deze autoriteit aangeven welke maatregelen worden genomen om eventuele vastgestelde tekortkomingen te corrigeren.

Het verslag van de Commissie en het antwoord van de bevoegde autoriteit worden vervolgens ter kennis gebracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaten.

Artikel 16

Jaarlijks verslag

De Commissie doet het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten jaarlijks een verslag toekomen over de toepassing van deze verordening en de impact ervan op de verbetering van de beveiliging van de luchtvaart.

Artikel 17

Adviesgroep van belanghebbenden

Onverminderd de rol van het in artikel 19 bedoelde comité richt de Commissie een „adviesgroep van belanghebbenden inzake luchtvaartbeveiliging” op, samengesteld uit Europese representatieve organisaties die betrokken zijn bij of rechtstreeks worden beïnvloed door de beveiliging van de luchtvaart. De rol van deze groep is uitsluitend beperkt tot het adviseren van de Commissie. Het in artikel 19 bedoelde comité houdt de adviesgroep van belanghebbenden inzake luchtvaartbeveiliging tijdens het gehele regelgevingsproces op de hoogte.

Artikel 18

Verspreiding van informatie

In het algemeen dienen maatregelen die rechtstreekse gevolgen hebben voor passagiers door de Commissie bekendgemaakt te worden. De hiernavolgende documenten worden evenwel beschouwd als „gerubriceerde EU-gegevens” in de zin van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom:

a)

de in artikel 4, leden 3 en 4, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, vermelde maatregelen en procedures, als deze gevoelige beveiligingsinformatie bevatten;

b)

inspectieverslagen van de Commissie en de antwoorden van de bevoegde autoriteiten, als bedoeld in artikel 15, lid 3.

Artikel 19

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op een maand.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 20

Overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen

In voorkomend geval en in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht kunnen bepalingen waarin erkend wordt dat de in het derde land toegepaste beveiligingsnormen gelijkwaardig zijn aan de communautaire normen worden overwogen in overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag tussen de Gemeenschap en een derde land gesloten luchtvaartovereenkomsten, teneinde aldus de verwezenlijking van de doelstelling van „one-stop security” voor alle vluchten tussen de Europese Unie en derde landen dichterbij te brengen.

Artikel 21

Sancties

De lidstaten stellen regels vast betreffende de sancties die gelden voor overtredingen van deze verordening en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ze worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 22

Verslag van de Commissie over de financiering

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2008 een verslag uit over de beginselen voor de financiering van de kosten van beveiligingsmaatregelen in de burgerluchtvaart. In dit verslag wordt aangegeven welke stappen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat beveiligingsheffingen uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van beveiligingskosten, en dat de transparantie van deze heffingen wordt verbeterd. In het verslag wordt ook aandacht besteed aan de beginselen die nodig zijn om concurrentievervalsing tussen luchthavens en tussen luchtvaartmaatschappijen te voorkomen, en aan de verschillende methoden voor de bescherming van de consument wat betreft de verdeling van de kosten van beveiligingsmaatregelen tussen belastingbetalers en gebruikers. Dit Commissieverslag zal, zo nodig, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 23

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2320/2002 wordt ingetrokken.

Artikel 24

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing vanaf de datum die is vermeld in de uitvoeringsbepalingen welke volgens de in artikel 4, leden 2 en 3, bedoelde procedures worden aangenomen, maar uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.

3.   In afwijking van lid 2, zijn artikel 4, leden 2, 3 en 4, artikel 8, artikel 11, lid 2, artikel 15, lid 1, alinea 2, en de artikelen 17, 19 en 22 van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 185 van 8.8.2006, blz. 17.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 15 juni 2006 (PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 463), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 11 december 2006 (PB C 70 E van 27.3.2007, blz. 21) en standpunt van het Europees Parlement van 25 april 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 maart 2008.

(3)  PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 3).

(4)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/548/EG, Euratom (PB L 215 van 5.8.2006, blz. 38).

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(6)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.


BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE BASISNORMEN VOOR DE BEVEILIGING VAN DE BURGERLUCHTVAART TEGEN WEDERRECHTELIJKE DADEN (ARTIKEL 4)

1.   BEVEILIGING VAN LUCHTHAVENS

1.1.   Eisen in verband met het ontwerp van de luchthaven

1.

Bij het ontwerp en de bouw van nieuwe luchthaveninstallaties of de verbouwing van bestaande luchthaveninstallaties moet ten volle rekening worden gehouden met de eisen voor de toepassing van de in deze bijlage en in de uitvoeringsbesluiten daarvan vermelde gemeenschappelijke basisnormen.

2.

Luchthavens worden ingedeeld in de volgende zones:

a)

landzijde;

b)

luchtzijde;

c)

om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, en

d)

kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.2.   Toegangscontrole

1.

De toegang tot de luchtzijde wordt beperkt om onbevoegde personen en voertuigen te beletten deze zones binnen te komen.

2.

De toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones wordt gecontroleerd om te waarborgen dat geen onbevoegde personen en voertuigen deze zones binnenkomen.

3.

Personen en voertuigen krijgen alleen toegang tot de luchtzijde en tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones als ze aan de vereiste veiligheidsvoorwaarden voldoen.

4.

Personen, met inbegrip van bemanningsleden, moeten met succes een achtergrondcontrole hebben doorlopen alvorens ze een bemanningsidentiteitskaart of een luchthavenidentiteitskaart krijgen uitgereikt die onbegeleide toegang verleent tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

1.3.   Beveiligingsonderzoeken van personen die geen passagier zijn en van de voorwerpen die zij bij zich dragen

1.

Personen die geen passagier zijn en de voorwerpen die zij bij zich dragen, worden door middel van voortdurende steekproeven onderworpen aan een beveiligingsonderzoek bij het binnenkomen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze zones worden binnengebracht.

2.

Alle personen die geen passagier zijn en de voorwerpen die zij bij zich dragen, worden onderworpen aan een beveiligingsonderzoek bij het binnenkomen van kritieke delen van om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze kritieke delen worden binnengebracht.

1.4.   Onderzoek van voertuigen

Voertuigen die een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone binnenkomen, worden onderzocht teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze zones worden binnengebracht.

1.5.   Bewaking, patrouilles en andere fysieke controles

Op luchthavens en, indien nodig, in aangrenzende gebieden die openbaar toegankelijk zijn, vinden bewaking, patrouilles en andere fysieke controles plaats om verdachte gedragingen van personen en zwakke punten die kunnen worden benut om wederrechtelijke daden te plegen, op te sporen, en om personen te beletten dergelijke daden te plegen.

2.   AFGEBAKENDE ZONES VAN LUCHTHAVENS

Luchtvaartuigen die geparkeerd zijn in afgebakende zones van luchthavens waarop de in artikel 4, lid 4, bedoelde alternatieve maatregelen van toepassing zijn, worden gescheiden van luchtvaartuigen waarop de gemeenschappelijke basisnormen volledig van toepassing zijn om ervoor te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de naleving van de veiligheidsnormen die worden toegepast op de laatstgenoemde luchtvaartuigen en op hun passagiers, bagage, vracht en post.

3.   BEVEILIGING VAN LUCHTVAARTUIGEN

1.

Voor het vertrek wordt een luchtvaartuig onderworpen aan een beveiligingscontrole of een beveiligingsdoorzoeking van vliegtuigen om te garanderen dat zich geen verboden voorwerpen aan boord bevinden. Een luchtvaartuig in transit mag aan andere passende maatregelen worden onderworpen.

2.

Elk luchtvaartuig wordt beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

4.   PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

4.1.   Beveiligingsonderzoek van passagiers en handbagage

1.

Alle passagiers die voor een eerste vlucht vertrekken, alsmede de transfer- en transitpassagiers en hun handbagage worden aan een beveiligingsonderzoek onderworpen om te voorkomen dat verboden voorwerpen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en aan boord van luchtvaartuigen worden gebracht.

2.

Transferpassagiers en hun handbagage kunnen worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als:

a)

ze uit een lidstaat aankomen, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die passagiers en hun handbagage niet zijn onderworpen aan een beveiligingsonderzoek volgens de gemeenschappelijke basisnormen, of

b)

ze uit een derde land aankomen waar beveiligingsnormen worden toegepast die volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2, zijn erkend als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen.

3.

Transitpassagiers en hun handbagage kunnen worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als:

a)

ze aan boord van het luchtvaartuig blijven, of

b)

ze zich niet mengen met andere vertrekkende passagiers die aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen anders dan die welke aan boord van hetzelfde luchtvaartuig gaan, of

c)

ze uit een lidstaat aankomen, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die passagiers en hun handbagage niet zijn onderworpen aan een beveiligingsonderzoek volgens de gemeenschappelijke basisnormen, of

d)

ze uit een derde land aankomen waar beveiligingsnormen worden toegepast die volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2, zijn erkend als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen.

4.2.   Bescherming van passagiers en handbagage

1.

Passagiers en hun handbagage worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik waarop ze zijn onderworpen aan een beveiligingsonderzoek tot het vertrek van het luchtvaartuig waarmee ze worden vervoerd.

2.

Vertrekkende passagiers die aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen mogen zich niet met aankomende passagiers mengen, behalve wanneer:

a)

de passagiers uit een lidstaat aankomen, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die passagiers en hun handbagage niet zijn onderworpen aan een beveiligingsonderzoek volgens de gemeenschappelijke basisnormen, of

b)

de passagiers uit een derde land aankomen waar beveiligingsnormen worden toegepast die volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2, zijn erkend als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen.

4.3.   Passagiers die de orde kunnen verstoren

Passagiers die de orde kunnen verstoren worden vóór vertrek aan passende beveiligingsmaatregelen onderworpen.

5.   RUIMBAGAGE

5.1.   Beveiligingsonderzoek van ruimbagage

1.

Alle ruimbagage wordt onderworpen aan een beveiligingsonderzoek voordat ze in het luchtvaartuig wordt geladen, om te voorkomen dat verboden voorwerpen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en aan boord van het luchtvaartuig worden gebracht.

2.

Transfererende ruimbagage kan worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als:

a)

ze uit een lidstaat aankomt, tenzij de Commissie of die lidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat die ruimbagage niet is onderworpen aan een beveiligingsonderzoek volgens de gemeenschappelijke basisnormen, of

b)

ze uit een derde land aankomt waar beveiligingsnormen worden toegepast die volgens de regelgevingsprocedure van artikel 19, lid 2, zijn erkend als gelijkwaardig aan de gemeenschappelijke basisnormen.

3.

Transfererende ruimbagage kan worden vrijgesteld van deze beveiligingsonderzoeken als ze aan boord van het luchtvaartuig blijft.

5.2.   Bescherming van ruimbagage

Ruimbagage die bestemd is om in een luchtvaartuig te worden vervoerd, wordt beschermd tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik waarop ze aan een beveiligingsonderzoek is onderworpen of, indien dit eerder is, vanaf het ogenblik waarop de luchtvaartmaatschappij de ruimbagage onder zich neemt tot het vertrek van het luchtvaartuig waarin de ruimbagage zal worden vervoerd.

5.3.   Controle op ruimbagage in relatie tot de passagiers

1.

Elk stuk ruimbagage wordt geïdentificeerd als begeleid of onbegeleid.

2.

Onbegeleide ruimbagage wordt niet vervoerd, tenzij die bagage van de passagier gescheiden is door factoren waarover de passagier geen controle heeft of de bagage aan passende beveiligingscontroles onderworpen is.

6.   VRACHT EN POST

6.1.   Beveiligingscontroles voor vracht en post

1.

Alle vracht en post wordt aan beveiligingscontroles onderworpen alvorens in het luchtvaartuig te worden geladen. Een luchtvaartmaatschappij aanvaardt geen vracht of post voor vervoer in een luchtvaartuig tenzij zij zelf beveiligingscontroles heeft uitgevoerd of de uitvoering ervan bevestigd en verantwoord is door een erkend agent, een bekende afzender of een vaste afzender.

2.

Transfervracht en transferpost mogen worden onderworpen aan in een uitvoeringsbesluit gespecificeerde alternatieve beveiligingscontroles.

3.

Transitvracht en transitpost kunnen worden vrijgesteld van beveiligingscontroles als ze aan boord van het luchtvaartuig blijven.

6.2.   Bescherming van vracht en post

1.

Vracht en post die bestemd zijn om in een luchtvaartuig te worden vervoerd, worden beschermd tegen manipulatie door onbevoegden vanaf het ogenblik waarop de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd tot het vertrek van het luchtvaartuig waarmee de vracht of de post zal worden vervoerd.

2.

Vracht en post die, nadat de beveiligingscontroles zijn uitgevoerd, niet afdoende beschermd zijn tegen manipulatie door onbevoegden, worden onderzocht.

7.   BEDRIJFSPOST VAN EEN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ EN BEDRIJFSMATERIEEL VAN EEN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ

Om te voorkomen dat verboden voorwerpen aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht, worden bedrijfspost en bedrijfsmaterieel van een luchtvaartmaatschappij aan beveiligingscontroles onderworpen en vervolgens beschermd tot ze in het luchtvaartuig is geladen.

8.   VLUCHTBENODIGDHEDEN

Om te voorkomen dat verboden voorwerpen aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht, worden vluchtbenodigdheden, inclusief cateringmateriaal, die bestemd zijn voor vervoer of gebruik in een luchtvaartuig, aan beveiligingscontroles onderworpen en vervolgens beschermd tot ze in het luchtvaartuig is geladen.

9.   LUCHTHAVENBENODIGDHEDEN

Benodigdheden die in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones van luchthavens worden verkocht of gebruikt, inclusief leveringen voor belastingvrije winkels en restaurants, worden aan beveiligingscontroles onderworpen om te voorkomen dat verboden voorwerpen in deze zones worden binnengebracht.

10.   BEVEILIGINGSMAATREGELEN TIJDENS DE VLUCHT

1.

Onverminderd de toepasselijke regelgeving met betrekking tot de luchtvaartveiligheid:

a)

krijgen onbevoegde personen tijdens een vlucht geen toegang tot de cockpit;

b)

worden passagiers die de orde kunnen verstoren tijdens een vlucht aan passende beveiligingsmaatregelen onderworpen.

2.

Er worden passende beveiligingsmaatregelen genomen, zoals het opleiden van het cockpitpersoneel en het cabinepersoneel, om wederrechtelijke daden gedurende een vlucht te voorkomen.

3.

Aan boord van een luchtvaartuig mogen geen wapens worden meegenomen (met uitzondering van wapens die in het vrachtruim worden vervoerd), tenzij aan de vereiste veiligheidsvoorwaarden overeenkomstig nationaal recht is voldaan en de betrokken lidstaten hiervoor hun toestemming hebben verleend.

4.

Punt 3 is ook van toepassing op meereizende beveiligingsagenten indien zij wapens dragen.

11.   WERVING EN OPLEIDING VAN PERSONEEL

1.

Personen die beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles uitvoeren of verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan, worden geworven, opgeleid en, in voorkomend geval, gecertificeerd teneinde te garanderen dat ze geschikt zijn voor deze werkzaamheden en bevoegd zijn om de hen toegewezen taken uit te voeren.

2.

Andere personen dan passagiers die toegang moeten hebben tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, moeten een beveiligingsopleiding volgen voordat ze een luchthavenidentiteitskaart of een bemanningsidentiteitskaart krijgen.

3.

De in de punten 1 en 2 vermelde opleiding moet een basisopleiding en geregelde herhalingsopleidingen omvatten.

4.

De instructeurs die de in de punten 1 en 2 vermelde opleiding verzorgen, moeten over de nodige kwalificaties beschikken.

12.   BEVEILIGINGSUITRUSTING

De uitrusting die gebruikt wordt voor beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles en andere beveiligingscontroles moet voldoen aan de vastgelegde specificaties en geschikt zijn om de beveiligingscontroles uit te voeren.


9.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/85


VERORDENING (EG) Nr. 301/2008 VAN DE RAAD

van 17 maart 2008

tot aanpassing van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Toetredingsakte van 2003, en met name op artikel 57, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1) is een geharmoniseerd kader van algemene voorschriften vastgesteld voor de organisatie van de officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn.

(2)

In verband met de toetreding van nieuwe lidstaten in 2004 moet de lijst van grondgebieden worden aangevuld, zodat alle lidstaten op die lijst in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 voorkomen.

(3)

Verordening (EG) nr. 882/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2004 ten aanzien van het grondgebied van de Tsjechische Republiek, van Estland, van Cyprus, van Letland, van Litouwen, van Hongarije, van Malta, van Polen, van Slovenië en van Slowakije.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 180/2008 van de Commissie (PB L 56 van 29.2.2008, blz. 4).


BIJLAGE

„BIJLAGE I

GRONDGEBIEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 2, PUNT 15

1.

Het grondgebied van het Koninkrijk België.

2.

Het grondgebied van de Republiek Bulgarije.

3.

Het grondgebied van de Tsjechische Republiek.

4.

Het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, met uitzondering van de Faeröer en Groenland.

5.

Het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland.

6.

Het grondgebied van de Republiek Estland.

7.

Het grondgebied van Ierland.

8.

Het grondgebied van de Helleense Republiek.

9.

Het grondgebied van het Koninkrijk Spanje, met uitzondering van Ceuta en Melilla.

10.

Het grondgebied van de Franse Republiek.

11.

Het grondgebied van de Italiaanse Republiek.

12.

Het grondgebied van de Republiek Cyprus.

13.

Het grondgebied van de Republiek Letland.

14.

Het grondgebied van de Republiek Litouwen.

15.

Het grondgebied van het Groothertogdom Luxemburg.

16.

Het grondgebied van de Republiek Hongarije.

17.

Het grondgebied van de Republiek Malta.

18.

Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa.

19.

Het grondgebied van de Republiek Oostenrijk.

20.

Het grondgebied van de Republiek Polen.

21.

Het grondgebied van de Portugese Republiek.

22.

Het grondgebied van Roemenië.

23.

Het grondgebied van de Republiek Slovenië.

24.

Het grondgebied van de Slowaakse Republiek.

25.

Het grondgebied van de Republiek Finland.

26.

Het grondgebied van het Koninkrijk Zweden.

27.

Het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.”