ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 94

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
5 april 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 314/2008 van de Commissie van 4 april 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 315/2008 van de Commissie van 4 april 2008 tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van snelle tests betreft ( 1 )

3

 

 

Verordening (EG) nr. 316/2008 van de Commissie van 4 april 2008 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

6

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/43/EG van de Commissie van 4 april 2008 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad ( 1 )

8

 

*

Richtlijn 2008/44/EG van de Commissie van 4 april 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus en prothioconazool op te nemen als werkzame stoffen ( 1 )

13

 

*

Richtlijn 2008/45/EG van de Commissie van 4 april 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de uitbreiding van het gebruik van de werkzame stof metconazool ( 1 )

21

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

5.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/1


VERORDENING (EG) Nr. 314/2008 VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 4 april 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

63,1

MA

41,5

TN

125,1

TR

92,9

ZZ

80,7

0707 00 05

EG

178,8

MA

131,7

TR

127,6

ZZ

146,0

0709 90 70

MA

56,1

TR

109,4

ZZ

82,8

0805 10 20

EG

47,9

IL

55,6

MA

55,4

TN

53,8

TR

61,4

ZZ

54,8

0805 50 10

AR

53,2

IL

117,7

TR

133,6

ZA

147,5

ZZ

113,0

0808 10 80

AR

90,2

BR

85,6

CA

97,5

CL

90,1

CN

85,4

MK

54,3

US

112,4

UY

58,0

ZA

73,0

ZZ

82,9

0808 20 50

AR

71,8

CL

89,7

CN

52,7

ZA

97,3

ZZ

77,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


5.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/3


VERORDENING (EG) Nr. 315/2008 VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van snelle tests betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 999/2001 stelt voorschriften vast voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

(2)

Bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat een lijst van snelle tests die voor het toezicht op TSE’s bij runderen, schapen en geiten zijn erkend.

(3)

Op 30 augustus 2007 heeft een laboratorium de Commissie meegedeeld dat het het in de handel brengen van de erkende snelle test voor het toezicht op boviene spongiforme encefalopathie (BSE) zal staken. Die test (Institut Pourquier Speed’it BSE) moet daarom worden geschrapt uit de lijst van snelle tests voor het toezicht op BSE bij runderen in hoofdstuk C van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

(4)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage X, hoofdstuk C, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt punt 4 vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 21/2008 van de Commissie (PB L 9 van 12.1.2008, blz. 3).


BIJLAGE

In bijlage X, hoofdstuk C, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt punt 4 vervangen door:

„4.   Snelle tests

Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde snelle tests worden de volgende methoden gebruikt als snelle tests voor het toezicht op BSE bij runderen:

immunoblottest op basis van een western-blottingtechniek voor het opsporen van het proteïnase K-resistente fragment PrPRes (Prionics-Check Western-test);

chemiluminescentie-ELISA-test met een extractiemethode en een ELISA-techniek waarbij een versterkt chemiluminescent reagens wordt gebruikt (Enfer-test en Enfer TSE Kit versie 2.0, geautomatiseerde monstervoorbereiding);

microplaat-immunoassay voor het opsporen van PrPSc (Enfer TSE versie 3);

immunoassay („sandwichmethode”) voor het opsporen van PrPRes na denaturatie- en concentratiestappen (Bio-Rad Te-SeE-test);

microplaat-immunoassay (ELISA) voor het opsporen van proteïnase K-resistent PrPRes met monoklonale antilichamen (Prionics-Check LIA-test);

conformatieafhankelijke immunoassay, BSE-antigeentestkit (Beckman Coulter InPro CDI kit);

chemiluminescentie-ELISA voor kwalitatieve bepaling van PrPSc (CediTect BSE-test);

immunoassay met een chemisch polymeer voor selectieve PrPSc-capture en een monoklonaal detectieantilichaam tegen geconserveerde gebieden van het PrP-molecuul (IDEXX HerdChek BSE Antigen Test Kit, EIA);

laterale-flow-immunoassay met twee verschillende monoklonale antilichamen om proteïnase K-resistente PrP-fracties op te sporen (Prionics Check PrioSTRIP);

sandwich-immunoassay met twee verschillende monoklonale antilichamen tegen twee epitopen op grotendeels ontvouwd runder-PrPSc (Roboscreen Beta Prion BSE EIA Test Kit);

sandwich-ELISA voor het opsporen van proteïnase K-resistent PrPSc (Roche Applied Science PrionScreen);

antigeen-capture-ELISA met twee verschillende monoklonale antilichamen om proteïnase K-resistente PrP-fracties op te sporen (Fujirebio FRELISA BSE post mortem rapid BSE Test).

Voor de uitvoering van de in artikel 5, lid 3, en artikel 6, lid 1, bedoelde snelle tests worden de volgende methoden gebruikt als snelle tests voor het toezicht op TSE’s bij schapen en geiten:

conformatieafhankelijke immunoassay, BSE-antigeentestkit (Beckman Coulter InPro CDI kit);

immunoassay („sandwichmethode”) voor het opsporen van PrPRes na denaturatie- en concentratiestappen (Bio-Rad Te-SeE-test);

immunoassay („sandwichmethode”) voor het opsporen van PrPRes na denaturatie- en concentratiestappen (Bio-Rad Te-SeE Sheep/Goat test);

chemiluminescentie-ELISA-test met een extractiemethode en een ELISA-techniek waarbij een versterkt chemiluminescent reagens wordt gebruikt (Enfer TSE Kit versie 2.0);

microplaat-immunoassay voor het opsporen van PrPSc (Enfer TSE versie 3);

immunoassay met een chemisch polymeer voor selectieve PrPSc-capture en een monoklonaal detectieantilichaam tegen geconserveerde gebieden van het PrP-molecuul (IDEXX HerdChek BSE-Scrapie Antigen Test Kit, EIA);

microplaat-chemiluminescentie-immunoassay voor het opsporen van PrPSc in schapenweefsels (POURQUIER’S-LIA Scrapie);

immunoblottest op basis van een western-blottingtechniek voor het opsporen van het proteïnase K-resistente fragment PrPRes (Prionics-Check Western Small Ruminant test);

microplaat-chemiluminescentie-immunoassay voor het opsporen van proteïnase K-resistent PrPSc (Prionics Check LIA Small Ruminants).

Voor alle tests geldt dat het weefselmonster waarop de test wordt uitgevoerd, moet voldoen aan de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.

Producenten van snelle tests moeten een door het communautaire referentielaboratorium (CRL) erkend kwaliteitsborgingssysteem toepassen om te waarborgen dat de prestaties van de test niet veranderen. De producenten moeten de testprotocollen aan het CRL verstrekken.

Wijzigingen in de snelle tests en de testprotocollen mogen alleen worden aangebracht indien het CRL van tevoren van de wijziging in kennis is gesteld en constateert dat die wijziging de gevoeligheid, specificiteit of betrouwbaarheid van de snelle test niet verandert. Die constatering wordt aan de Commissie en de nationale referentielaboratoria medegedeeld.”.


5.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/6


VERORDENING (EG) Nr. 316/2008 VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2007/2008 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 211/2008 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1). Verordening (EG) nr. 318/2006 wordt per 1 oktober 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1568/2007 (PB L 340 van 22.12.2007, blz. 62).

(3)  PB L 253 van 28.9.2007, blz. 5.

(4)  PB L 65 van 8.3.2008, blz. 3.


BIJLAGE

Met ingang van 5 april 2008 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 95

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

21,18

5,71

1701 11 90 (1)

21,18

11,12

1701 12 10 (1)

21,18

5,52

1701 12 90 (1)

21,18

10,60

1701 91 00 (2)

21,90

15,08

1701 99 10 (2)

21,90

9,76

1701 99 90 (2)

21,90

9,76

1702 90 95 (3)

0,22

0,42


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


RICHTLIJNEN

5.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/8


RICHTLIJN 2008/43/EG VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 93/15/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende de harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (1), en met name op artikel 14, tweede alinea, tweede zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 93/15/EEG stelt voorschriften vast voor een veilig verkeer van explosieven op de interne markt.

(2)

Overeenkomstig deze richtlijn moeten ondernemingen in de sector explosieven over een traceerbaarheidssysteem beschikken waarmee te allen tijde de houder van bepaalde explosieven kan worden geïdentificeerd.

(3)

Om in alle stadia van de toeleveringsketen correcte en volledige registers te kunnen bijhouden, is een unieke identificatie van explosieven van essentieel belang. Zo kunnen explosieven worden geïdentificeerd en getraceerd van de plaats van productie, via de eerste keer dat zij in de handel worden gebracht, tot de eindgebruiker en het gebruik, teneinde misbruik en diefstal te voorkomen en de rechtshandhavingsinstanties te helpen bij het traceren van de oorsprong van zoekgeraakte of gestolen explosieven.

(4)

De in deze Richtlijn vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn 93/15/EEG opgerichte beheerscomité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stelt een geharmoniseerd systeem voor de unieke identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik in.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

explosieven die onverpakt of in pompwagens worden vervoerd en geleverd om rechtstreeks in het schietgat te worden gelost;

b)

explosieven die worden vervaardigd op de plaats waar zij tot ontploffing worden gebracht en die nadat zij geproduceerd zijn, onmiddellijk worden geladen (productie ter plaatse);

c)

munitie.

HOOFDSTUK 2

PRODUCTIDENTIFICATIE

Artikel 3

Unieke identificatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in de sector explosieven die explosieven produceren of invoeren of ontstekers monteren, explosieven en elke kleinste verpakkingseenheid markeren met een unieke identificatie.

Indien een explosief verdere fabricageprocessen moet ondergaan, hoeven de producenten het explosief niet met een nieuwe unieke identificatie te markeren, tenzij de oorspronkelijke unieke identificatie niet langer overeenkomstig artikel 4 aangebracht is.

2.   Lid 1 is niet van toepassing indien het explosief voor uitvoer wordt geproduceerd en overeenkomstig de vereisten van het land van invoer met een identificatie gemarkeerd is zodat het explosief traceerbaar is.

3.   De unieke identificatie bestaat uit de in de bijlage beschreven onderdelen.

4.   Elke productielocatie krijgt een code van drie cijfers toegewezen door de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij zich bevindt.

5.   Indien de productielocatie buiten de Gemeenschap gevestigd is, neemt de in de Gemeenschap gevestigde producent contact op met een nationale autoriteit van de lidstaat van invoer opdat de productielocatie een code toegewezen krijgt.

Indien de productielocatie buiten de Gemeenschap gevestigd is en de producent niet in de Gemeenschap gevestigd is, neemt de importeur van de explosieven in kwestie contact op met een nationale autoriteit van de lidstaat van invoer opdat de productielocatie een code toegewezen krijgt.

6.   De lidstaten zien erop toe dat distributeurs die explosieven van een nieuwe verpakking voorzien, de identificatie op de explosieven en op de kleinste verpakkingseenheden aanbrengen.

Artikel 4

Markering en bevestiging

De unieke identificatie wordt op duurzame wijze en duidelijk leesbaar op het artikel gemarkeerd of stevig op het artikel bevestigd.

Artikel 5

Explosieven in de vorm van patronen en explosieven in zakken

Wat explosieven in de vorm van patronen en explosieven in zakken betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op elk patroon of elke zak aangebracht of rechtstreeks op elk patroon of elke zak gedrukt. Op elke doos patronen wordt een corresponderend etiket aangebracht.

Daarnaast mogen ondernemingen ook op elk patroon of elke zak een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos patronen een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.

Artikel 6

Explosieven die uit twee componenten bestaan

Wat betreft verpakte explosieven die uit twee componenten bestaan, wordt de unieke identificatie hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket aangebracht, hetzij rechtstreeks gedrukt op elke kleinste verpakkingseenheid die de twee componenten bevat.

Artikel 7

Gewone ontstekers en lonten

Wat gewone ontstekers en lonten betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de behuizing van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks op de behuizing gedrukt. Op elke doos ontstekers of lonten wordt een corresponderend etiket aangebracht.

Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke ontsteker of lont een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos ontstekers of lonten een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.

Artikel 8

Elektrische, niet-elektrische en elektronische ontstekers

Wat elektrische, niet-elektrische en elektronische ontstekers betreft, wordt de unieke identificatie hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket op de bedrading of de buis aangebracht, hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket op de behuizing van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks op de behuizing gedrukt. Op elke doos ontstekers wordt een corresponderend etiket aangebracht.

Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke ontsteker een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos ontstekers een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.

Artikel 9

Primers en boosters

Wat primers en boosters betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de primer of booster aangebracht of rechtstreeks op de primer of booster gedrukt. Op elke doos primers of boosters wordt een corresponderend etiket aangebracht.

Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke primer of booster een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos primers of boosters een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.

Artikel 10

Slagsnoeren en veiligheidslonten

Wat slagsnoeren en veiligheidslonten betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de haspel aangebracht of rechtstreeks op de haspel gedrukt. De unieke identificatie wordt om de vijf meter aangebracht op het buitenste omhulsel van het snoer of de lont of op het geëxtrudeerde plastic binnenste omhulsel net onder de buitenlaag van het snoer of de lont. Op elke doos slagsnoeren of lonten wordt een corresponderend etiket aangebracht.

Daarnaast mogen ondernemingen ook in elk snoer een passief, inert elektronisch merk inbrengen en op elke doos snoeren of lonten een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.

Artikel 11

Blikken en bussen die explosieven bevatten

Wat betreft blikken en bussen die explosieven bevatten, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op het blik of de bus aangebracht of rechtstreeks op het blik of de bus gedrukt.

Daarnaast mogen ondernemingen ook op elk blik of elke bus een passief, inert elektronisch merk aanbrengen.

Artikel 12

Kopieën van het originele etiket

Ondernemingen mogen ten behoeve van hun klanten afneembare zelfklevende kopieën van het originele etiket op de explosieven aanbrengen. Om misbruik te voorkomen, wordt op deze kopieën duidelijk zichtbaar vermeld dat het slechts kopieën van het originele etiket zijn.

HOOFDSTUK 3

VERZAMELEN EN BEWAREN VAN GEGEVENS

Artikel 13

Verzamelen van gegevens

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in de sector explosieven een systeem opzetten om in alle stadia van de toeleveringsketen en de levenscyclus van de explosieven gegevens over de explosieven, waaronder hun unieke identificatie, te verzamelen.

2.   Het gegevensverzamelingssysteem stelt de ondernemingen in staat de explosieven op dusdanige wijze te volgen dat de houder van de explosieven te allen tijde kan worden geïdentificeerd.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de verzamelde gegevens, waaronder de unieke identificatie, gedurende tien jaar na de levering of, voor zover bekend, na het einde van de levenscyclus van de explosieven worden bijgehouden, zelfs indien ondernemingen hun handel hebben gestaakt.

Artikel 14

Verplichtingen van de ondernemingen

De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in de sector explosieven:

a)

een register bijhouden van alle identificatiegegevens van de explosieven met alle nuttige informatie, waaronder het type explosieven en de onderneming of de persoon die de explosieven in bewaring heeft gekregen;

b)

de locatie van alle explosieven bijhouden zolang zij deze in hun bezit of in bewaring hebben, totdat de explosieven naar een andere onderneming worden overgebracht of worden gebruikt;

c)

hun gegevensverzamelingssysteem regelmatig testen om de effectiviteit ervan en de kwaliteit van de opgeslagen gegevens te controleren;

d)

de verzamelde gegevens, waaronder de unieke identificatie, bijhouden gedurende de in artikel 13, lid 3, vermelde termijn;

e)

de verzamelde gegevens beschermen tegen accidentele of opzettelijke beschadiging of vernietiging;

f)

de bevoegde autoriteiten desgevraagd informatie verstrekken over de oorsprong en de locatie van alle explosieven, in alle stadia van de levenscyclus van de explosieven en van de toeleveringsketen;

g)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaat de naam en contactgegevens meedelen van een persoon die de onder f) vermelde gegevens buiten de normale kantooruren kan verstrekken.

Indien de explosieven vóór de in artikel 15, lid 1, vermelde datum geproduceerd of ingevoerd zijn, houdt de producent ten behoeve van punt d) een register bij overeenkomstig de bestaande nationale bepalingen.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 5 april 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 5 april 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 121 van 15.5.1993, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE

De unieke identificatie omvat:

1.

een door de mens leesbaar deel van de identificatie, dat het volgende omvat:

(a)

de naam van de producent;

(b)

een alfanumerieke code, die het volgende omvat:

i)

twee letters ter identificatie van de lidstaat (plaats van productie of invoer in de Gemeenschap, bv. AT = Oostenrijk);

ii)

drie cijfers ter identificatie van de naam van de productielocatie (toegekend door de nationale autoriteiten);

iii)

de unieke productcode en de logistieke informatie van de producent;

2.

een elektronisch leesbare identificatie in de vorm van een streepjes- of matrixcode die rechtstreeks verband houdt met de alfanumerieke identificatiecode.

Voorbeeld:

Image

3.

Wat betreft producten die te klein zijn om er de unieke productcode en de logistieke informatie van de producent op aan te brengen, wordt de in punt 1, onder b) i) en b) ii), en punt 2 vermelde informatie toereikend geacht.


5.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/13


RICHTLIJN 2008/44/EG VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus en prothioconazool op te nemen als werkzame stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

België heeft op 19 april 2002 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Kumiai Chemicals Industry Co Ltd een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof benthiavalicarb in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2003/35/EG van de Commissie (2) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(2)

Duitsland heeft op 26 april 2001 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van BASF AG een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof boscalid in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2002/268/EG van de Commissie (3) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(3)

Nederland heeft op 26 maart 1997 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Luxan B.V. een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof carvon in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 1999/610/EG van de Commissie (4) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(4)

Het Verenigd Koninkrijk heeft op 25 maart 2002 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Bayer AG een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof fluoxastrobin in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2003/35/EG van de Commissie is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(5)

België heeft op 15 september 2002 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Prophyta een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof Paecilomyces lilacinus stam 251 (hierna „Paecilomyces lilacinus” genoemd) in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2003/305/EG van de Commissie (5) is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(6)

Het Verenigd Koninkrijk heeft op 25 maart 2002 overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van Bayer CropScience een aanvraag ontvangen om opneming van de werkzame stof prothioconazool in bijlage I bij die richtlijn. Bij Beschikking 2003/35/EG is bevestigd dat het dossier „volledig” is, dat wil zeggen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie van de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(7)

De uitwerking van deze werkzame stoffen op de gezondheid van de mens en op het milieu is overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvragers voorgestelde toepassingen. De als rapporteur aangewezen lidstaten hebben een ontwerpevaluatieverslag ingediend op 13 april 2004 (benthiavalicarb), 22 november 2002 (boscalid), 16 oktober 2000 (carvon), 2 september 2003 (fluoxastrobin), 3 november 2004 (Paecilomyces lilacinus) en 18 oktober 2004 (prothioconazool).

(8)

De evaluatieverslagen zijn door de lidstaten en de EFSA in haar werkgroep Evaluatie intercollegiaal getoetst en in de vorm van wetenschappelijke verslagen van de EFSA bij de Commissie ingediend op 15 juni 2007 voor fluoxastrobin (6) en Paecilomyces lilacinus  (7) en op 12 juli 2007 voor benthiavalicarb (8) en prothioconazool (9). Deze verslagen en de ontwerpevaluatieverslagen voor boscalid en carvon zijn door de lidstaten en de Commissie bestudeerd in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid en het onderzoek is op 22 januari 2008 afgerond in de vorm van de evaluatieverslagen van de Commissie voor benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus en prothioconazool.

(9)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, met name voor de toepassingen waarvoor zij zijn onderzocht en die zijn opgenomen in de evaluatieverslagen van de Commissie. Benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus en prothioconazool moeten derhalve in bijlage I bij die richtlijn worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(10)

Onverminderd voornoemde conclusie is het voor fluoxastrobin en prothioconazool dienstig dat nadere informatie over bepaalde specifieke punten wordt verkregen. Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat aan de opneming van een werkzame stof in bijlage I voorwaarden kunnen worden verbonden. Er dient dan ook te worden geëist dat fluoxastrobin ter bevestiging van de risicobeoordeling voor oppervlaktewater en voor niet bij ratten voorkomende metabolieten en prothioconazool ter bevestiging van de risicobeoordeling voor wat betreft de triazoolmetabolietderivaten en het risico voor zaadetende vogels en zoogdieren aan verdere tests worden onderworpen en dat deze studies door de kennisgevers worden voorgelegd.

(11)

Onverminderd de verplichtingen zoals vastgelegd in Richtlijn 91/414/EEG ten gevolge van de opneming van een werkzame stof in bijlage I, moeten de lidstaten na de opneming zes maanden de tijd krijgen om de bestaande voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool bevatten, opnieuw te onderzoeken en ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van Richtlijn 91/414/EEG, met name in artikel 13 en bijlage I, is voldaan. De lidstaten moeten de bestaande voorlopige toelatingen omzetten in volwaardige toelatingen, wijzigen of intrekken overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn. In afwijking van bovenstaande termijn moet een langere termijn worden vastgesteld voor de indiening en beoordeling van het volledige dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG voor elk gewasbeschermingsmiddel en elke beoogde toepassing overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde uniforme beginselen.

(12)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 januari 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 februari 2009.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG zo nodig bestaande toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool als werkzame stof bevatten, vóór 31 januari 2009 wijzigen of intrekken. Uiterlijk op die datum verifiëren zij met name dat aan de voorwaarden van bijlage I bij die richtlijn met betrekking tot respectievelijk benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool is voldaan, met uitzondering van de voorwaarden in deel B van de teksten betreffende die werkzame stoffen, en dat de houder van de toelating in het bezit is van of toegang heeft tot een dossier dat overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13, lid 2, van die richtlijn aan de voorwaarden van bijlage II bij die richtlijn voldoet.

2.   In afwijking van lid 1 voeren de lidstaten op basis van een dossier conform bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en rekening houdend met deel B van de tekst van bijlage I bij die richtlijn ten aanzien van benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool overeenkomstig de uniforme beginselen in bijlage VI bij die richtlijn een nieuwe evaluatie uit voor elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool bevat als enige werkzame stof of als een van een aantal werkzame stoffen die alle uiterlijk op 31 juli 2008 in bijlage I bij die richtlijn zijn opgenomen. Op basis van die evaluatie bepalen zij of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG.

Daarna zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

wanneer het een product betreft dat benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool als enige werkzame stof bevat, indien nodig en uiterlijk op 31 januari 2010 de toelating wordt gewijzigd of ingetrokken; of

b)

wanneer het een product betreft dat naast benthiavalicarb, boscalid, carvon, fluoxastrobin, Paecilomyces lilacinus of prothioconazool nog andere werkzame stoffen bevat, de toelating zo nodig wordt gewijzigd of ingetrokken, en wel uiterlijk op 31 januari 2010 of, mocht dit later zijn, op de datum die voor een dergelijke wijziging of intrekking is vastgesteld in de respectieve richtlijn of richtlijnen waarbij de stof of stoffen in kwestie aan bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG is of zijn toegevoegd.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 augustus 2008.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/41/EG van de Commissie (PB L 89 van 1.4.2008, blz. 12).

(2)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 52.

(3)  PB L 92 van 9.4.2002, blz. 34.

(4)  PB L 242 van 14.9.1999, blz. 29.

(5)  PB L 112 van 6.5.2003, blz. 10.

(6)  EFSA Scientific Report (2007) 102, 1-84, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance fluoxastrobin (afgerond: 13 juni 2007).

(7)  EFSA Scientific Report (2007) 103, 1-35, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Paecilomyces lilacinus strain 251 (afgerond: 13 juni 2007).

(8)  EFSA Scientific Report (2007) 107, 1-81, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance benthiavalicarb (afgerond: 12 juli 2007).

(9)  EFSA Scientific Report (2007) 106, 1-98, Conclusion regarding the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance prothioconazole (afgerond: 12 juli 2007).


BIJLAGE

In bijlage I worden aan het einde van de tabel de volgende rijen toegevoegd:

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Bijzondere bepalingen

„169

Benthiavalicarb

CAS-nr. 413615-35-7

CIPAC-nr. 744

[(S)-1-{[(R)-1-(6-fluor-1,3-benzothiazool-2-yl)ethyl]carbamoyl}-2-methylpropyl]carbaminezuur

≥ 910 g/kg

De volgende bij de vervaardiging gevormde onzuiverheden zijn uit toxicologisch oogpunt van belang en mogen niet meer bedragen dan een bepaalde hoeveelheid in het technische materiaal:

 

6,6′-difluor-2,2′-dibenzothia-zool: < 3,5 mg/kg

 

bis(2-amino-5-fluorfenyl) disulfide: < 14 mg/kg

1 augustus 2008

31 juli 2018

Deel A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over benthiavalicarb (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 22 januari 2008 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners;

de bescherming van niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, passende risicobeperkende maatregelen omvatten.

Bij het beoordelen van aanvragen voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen die benthiavalicarb bevatten voor andere toepassingen dan in kassen, moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan de criteria in artikel 4, lid 1, onder b), en ervoor zorgen dat de vereiste informatie en gegevens worden verstrekt voordat de toelating wordt verleend.

De lidstaten lichten de Commissie overeenkomstig artikel 13, lid 5, in over de specificatie van het technische materiaal als commercieel vervaardigd.

170

Boscalid

CAS-nr. 188425-85-6

CIPAC-nr. 673

2-chloor-N-(4′-chloorbifenyl-2-yl)nicotinamide

≥ 960 g/kg

1 augustus 2008

31 juli 2018

Deel A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over boscalid (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 22 januari 2008 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners;

het langetermijnrisico voor vogels en bodemorganismen;

het risico van ophoping in de bodem, als de stof wordt gebruikt voor blijvende gewassen of volggewassen bij vruchtwisseling.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, passende risicobeperkende maatregelen omvatten.

171

Carvon

CAS-nr. 99-49-0 (d/l-mengsel)

CIPAC-nr. 602

5-isopropenyl-2-methylcyclohex-2-een-1-on

≥ 930 g/kg met een d/l-verhouding van ten minste 100:1

1 augustus 2008

31 juli 2018

Deel A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als groeiregulator voor planten.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over carvon (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 22 januari 2008 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij hun algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan het risico van de toedieners.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

172

Fluoxastrobin

CAS-nr. 361377-29-9

CIPAC-nr. 746

(E)-{2-[6-(2-chloorfenoxy)-5-fluorpyrimidine-4-yloxy]fenyl}(5,6-dihydro-1,4,2-dioxazine-3-yl)methanon-O-methyloxim

≥ 940 g/kg

1 augustus 2008

31 juli 2018

Deel A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over fluoxastrobin (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 22 januari 2008 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners, met name wanneer zij het onverdunde concentraat hanteren. De gebruiksvoorwaarden moeten passende beschermingsmaatregelen omvatten, zoals het dragen van een masker;

de bescherming van in het water levende organismen. Indien nodig moeten risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast;

de gehalten aan residuen van metabolieten van fluoxastrobin, wanneer stro van behandelde percelen wordt gebruikt als diervoeder. De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, beperkingen op het gebruik als diervoeder omvatten;

het risico van ophoping in de bodem, als de stof wordt gebruikt voor blijvende gewassen of volggewassen bij vruchtwisseling.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten verzoeken om overlegging van:

gegevens voor een uitvoerige risicobeoordeling van de gevolgen voor het water, waarbij rekening wordt gehouden met verwaaiing, afspoeling, drainage en de doeltreffendheid van mogelijke risicobeperkende maatregelen;

gegevens over de toxiciteit van niet bij ratten voorkomende metabolieten, als stro van behandelde percelen wordt gebruikt als diervoeder.

Zij dragen er zorg voor dat deze studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van de opnemingsrichtlijn bij de Commissie worden ingediend door de kennisgever die om opneming van fluoxastrobin in deze bijlage heeft verzocht.

173

Paecilomyces lilacinus (Thom)

Samson 1974 stam 251 (AGAL: nr. 89/030550)

CIPAC-nr. 753

Niet van toepassing

 

1 augustus 2008

31 juli 2018

Deel A

De stof mag alleen worden toegelaten voor gebruik als nematicide.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over Paecilomyces lilacinus (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 22 januari 2008 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners (hoewel het niet nodig was om een AOEL vast te stellen, moeten micro-organismen in de regel als potentiële sensibilisatoren worden beschouwd);

de bescherming van niet tot de doelsoorten behorende, op bladeren levende geleedpotigen.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

174

Prothioconazool

CAS-nr. 178928-70-6

CIPAC-nr. 745

(RS)-2-[2-(1-chloorcyclopropyl)-3-(2-chloorfenyl)-2-hydroxypropyl]-2,4-dihydro-1,2,4-triazool-3-thion

≥ 970 g/kg

De volgende bij de vervaardiging gevormde onzuiverheden zijn uit toxicologisch oogpunt van belang en mogen niet meer bedragen dan een bepaalde hoeveelheid in het technische materiaal:

tolueen: < 5 g/kg

prothioconazool-desthio (2-(1-chloorcyclopropyl)-1-(2-chloorfenyl)-3-(1,2,4-triazool-1-yl)propaan-2-ol): < 0,5 g/kg (LOD)

1 augustus 2008

31 juli 2018

Deel A

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als fungicide.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over prothioconazool (en met name met de aanhangsels I en II), dat op 22 januari 2008 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

Bij de algemene evaluatie moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de veiligheid van de toedieners bij sproeien. De gebruiksvoorwaarden moeten passende beschermingsmaatregelen omvatten;

de bescherming van in het water levende organismen. Indien nodig moeten risicobeperkende maatregelen, zoals bufferzones, worden toegepast;

de bescherming van vogels en kleine zoogdieren. Indien nodig moeten risicobeperkende maatregelen worden toegepast.

De gebruiksvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten.

De betrokken lidstaten moeten verzoeken om overlegging van:

informatie voor de evaluatie van de blootstelling van de consumenten aan triazoolmetabolietderivaten in primaire gewassen, wisselgewassen en producten van dierlijke oorsprong;

een vergelijking van de werking van prothioconazool en de triazoolmetabolietderivaten voor de evaluatie van de toxiciteit als gevolg van de gecombineerde blootstelling aan deze verbindingen;

informatie voor verder onderzoek naar het langetermijnrisico voor zaadetende vogels en zoogdieren als gevolg van het gebruik van prothioconazool voor zaadbehandeling.

Zij dragen er zorg voor dat deze studies binnen twee jaar na inwerkingtreding van de opnemingsrichtlijn bij de Commissie worden ingediend door de kennisgever die om opneming van prothioconazool in deze bijlage heeft verzocht.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stoffen.


5.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 94/21


RICHTLIJN 2008/45/EG VAN DE COMMISSIE

van 4 april 2008

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de uitbreiding van het gebruik van de werkzame stof metconazool

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2006/74/EG van de Commissie (2) is metconazool als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(2)

Bij de indiening van het verzoek om opneming van metconazool heeft de kennisgever daarvan, BASF Aktiengesellschaft, gegevens verstrekt over de toepassingen ter bestrijding van schimmels, die de algemene conclusie hebben gestaafd dat metconazool bevattende gewasbeschermingsmiddelen naar verwachting zullen voldoen aan de veiligheidsvoorschriften van artikel 5, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 91/414/EEG. Daarom is metconazool opgenomen in bijlage I bij die richtlijn met de specifieke bepaling dat de lidstaten alleen toepassingen als fungicide mogen toestaan.

(3)

Naast de bestrijding van schimmels bij bepaalde toepassingen in de landbouw, heeft de kennisgever nu ook een aanvraag ingediend voor een wijziging van die specifieke bepalingen wat het gebruik als groeiregulator voor planten betreft. Ter ondersteuning van een dergelijke uitbreiding van het gebruik heeft de kennisgever aanvullende informatie verstrekt.

(4)

België heeft de door de kennisgever verstrekte informatie en gegevens geëvalueerd. Het heeft de Commissie in oktober 2007 meegedeeld dat het heeft geconcludeerd dat de gevraagde uitbreiding van het gebruik geen andere risico’s oplevert dan die waarmee reeds rekening is gehouden in de specifieke bepalingen voor metconazool in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en in het evaluatieverslag van de Commissie voor die stof. Dit is met name het geval, aangezien de uitbreiding betrekking heeft op toepassingen in gehalten die lager zijn dan die welke nodig zijn voor gebruik als fungicide, terwijl de andere toepassingsparameters, als vastgesteld in de specifieke bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, ongewijzigd blijven.

(5)

Daarom is het gerechtvaardigd om de specifieke bepalingen voor metcanozool te wijzigen.

(6)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 5 augustus 2008 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 6 augustus 2008.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 april 2008.

Voor de Commissie

Androulla VASSILIOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/41/EG van de Commissie (PB L 89 van 1.4.2008, blz. 12).

(2)  PB L 235 van 30.8.2006, blz. 17.


BIJLAGE

In bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt rij 136 vervangen door:

„136

Metconazool

CAS-nr. 125116-23-6 (onbepaalde stereochemie)

CIPAC-nr. 706

(1RS,5RS:1RS,5SR)-5-(4-chloorbenzyl)-2,2-dimethyl-1-(1H-1,2,4-triazool-1-ylmethyl)cyclopentanol

≥ 940 g/kg

(som van cis- en transisomeer)

1 juni 2007

31 mei 2017

Deel A

Alleen gebruik als fungicide en plantengroeiregulator mag worden toegestaan.

Deel B

Voor de toepassing van de uniforme beginselen in bijlage VI moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over metconazool dat op 23 mei 2006 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd, en met name met de aanhangsels I en II.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten:

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van in het water levende organismen, vogels en zoogdieren. De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, risicobeperkende maatregelen omvatten;

bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de personen die de stof toepassen. De toelatingsvoorwaarden moeten, indien nodig, beschermingsmaatregelen omvatten.”