ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 62

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
6 maart 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 205/2008 van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

 

Verordening (EG) nr. 206/2008 van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de aanvragen voor invoercertificaten die in de periode van 22 tot en met 29 februari 2008 zijn ingediend in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1002/2007 geopende tariefcontingent voor rijst van oorsprong en herkomst uit Egypte

3

 

*

Verordening (EG) nr. 207/2008 van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de specificaties voor de speciale module 2009 over de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad ( 1 )

4

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2008/38/EG van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (Gecodificeerde versie)  ( 1 )

9

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/202/EG

 

*

Besluit van de Raad van 28 januari 2008 tot sluiting van de Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de Japanse regering

23

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

24

 

 

IV   Andere besluiten

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

 

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 329/05/COL van 20 december 2005 houdende de vierenvijftigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun, met inbegrip van een voorstel van dienstige maatregelen

30

 

*

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 320/06/COL van 31 oktober 2006 tot wijziging van de lijst van punt 39 van Deel 1.2 van Hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst waarin een lijst is vastgesteld van grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van dieren en dierlijke producten uit derde landen en tot intrekking van Besluit 246/06/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 6 september 2006

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/1


VERORDENING (EG) Nr. 205/2008 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 6 maart 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

JO

72,2

MA

52,9

TN

120,5

TR

94,7

ZZ

85,1

0707 00 05

EG

178,8

MA

114,7

TR

177,0

ZZ

156,8

0709 90 70

MA

93,0

TR

116,9

ZZ

105,0

0805 10 20

EG

45,4

IL

54,7

MA

58,3

TN

49,0

TR

62,8

ZZ

54,0

0805 50 10

EG

95,9

IL

109,4

SY

56,4

TR

120,8

ZZ

95,6

0808 10 80

AR

97,3

CA

73,8

CN

92,7

MK

42,4

US

108,1

UY

71,7

ZZ

81,0

0808 20 50

AR

82,4

CL

82,4

CN

60,6

US

123,2

ZA

97,1

ZZ

89,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/3


VERORDENING (EG) Nr. 206/2008 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2008

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op de aanvragen voor invoercertificaten die in de periode van 22 tot en met 29 februari 2008 zijn ingediend in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1002/2007 geopende tariefcontingent voor rijst van oorsprong en herkomst uit Egypte

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1002/2007 van de Commissie (3) is een jaarlijks tariefcontingent geopend voor de invoer, per verkoopseizoen, van 32 000 ton rijst van GN-code 1006 van oorsprong en herkomst uit Egypte (volgnummer 09.4094).

(2)

Uit de overeenkomstig artikel 5, onder a), van Verordening (EG) nr. 1002/2007 verstrekte gegevens blijkt dat de aanvragen die overeenkomstig artikel 2, lid 3, van die verordening in de periode van 22 februari 2008 vanaf 13.00 uur Brusselse tijd tot en met 29 februari 2008 om 13.00 uur Brusselse tijd zijn ingediend, betrekking hebben op een grotere hoeveelheid dan die welke beschikbaar is. Daarom dient door de toewijzingscoëfficiënt vast te stellen die op de aangevraagde hoeveelheden moet worden toegepast, te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven.

(3)

Ook moet, overeenkomstig artikel 3, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1002/2007, het indienen van nieuwe invoercertificaataanvragen op grond van die verordening worden geschorst tot het einde van de lopende contingentperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op grond van de aanvragen voor certificaten voor de invoer van rijst van oorsprong en herkomst uit Egypte in het kader van het in Verordening (EG) nr. 1002/2007 bedoelde contingent die zijn ingediend in de periode van 22 februari 2008 vanaf 13.00 uur Brusselse tijd tot en met 29 februari 2008 om 13.00 uur Brusselse tijd, worden certificaten afgegeven voor de aangevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met een toewijzingscoëfficiënt van 22,728704 %.

2.   De indiening van nieuwe invoercertificaataanvragen wordt vanaf 29 februari 2008 om 13.00 uur Brusselse tijd tot het einde van de lopende contingentperiode geschorst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 van 22.5.2006 (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1). Verordening (EG) nr. 1785/2003 wordt met ingang van 1 september 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 226 van 30.8.2007, blz. 15.


6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/4


VERORDENING (EG) Nr. 207/2008 VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2008

tot vaststelling van de specificaties voor de speciale module 2009 over de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren (2) omvatten een aantal beleidsrichtsnoeren met betrekking tot de werkgelegenheid voor jongeren, waarbij wordt benadrukt dat meer inspanningen moeten worden verricht om arbeidstrajecten voor jongeren op te zetten en de jeugdwerkloosheid terug te dringen. In deze richtsnoeren wordt ook gewezen op de doelstellingen en referentiewaarden die in 2003 in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie waren bepaald met het oog op vermindering van het aantal vroegtijdige schoolverlaters, verbetering van de leerresultaten en het aanbieden van een „nieuwe start” voor werkloze jongeren.

(2)

De referentiewaarden voor het onderwijs zijn neergelegd in het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010, dat door de lidstaten en de Commissie ten uitvoer wordt gelegd (3). Deze referentiewaarden moeten helpen bij het toezicht op de verbetering van leerresultaten, de ontwikkeling van het levenslang leren en de vermindering van het aantal vroegtijdige schoolverlaters, beleidsdoeleinden die erop gericht zijn jongeren optimaal op hun sociale en beroepsleven voor te bereiden.

(3)

Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie (4) roept de lidstaten op speciale aandacht te besteden aan „de implementatie van het Europees pact voor de jeugd door werk beter toegankelijk te maken voor jongeren, door de overgang van school naar werk gemakkelijker te maken, onder meer door middel van beroepskeuzevoorlichting, hulp bij het voltooien van een opleiding en toegang tot passende opleiding en stages”.

(4)

Derhalve is er klaarblijkelijk behoefte aan een uitgebreide, vergelijkbare reeks gegevens over de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt, teneinde de vorderingen bij de gemeenschappelijke doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie en het sociale-integratieproces te kunnen volgen.

(5)

Verordening (EG) nr. 384/2005 van de Commissie van 7 maart 2005 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2007-2009 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (5) omvatte al een speciale module over de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt. De lijst van variabelen voor deze module moet worden vastgesteld.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedetailleerde lijst van variabelen waarvoor in 2009 in het kader van de speciale module over de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt informatie moet worden verzameld, is in de bijlage opgenomen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2008.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1372/2007 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 42).

(2)  Besluit 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid (PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21).

(3)  Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa (2002/C 142/01), PB C 142 van 14.6.2002, blz. 1.

(4)  PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.

(5)  PB L 61 van 8.3.2005, blz. 23. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 341/2006 (PB L 55 van 25.2.2006, blz. 9).


BIJLAGE

ARBEIDSKRACHTENENQUÊTE

Specificaties voor de speciale module 2009 over de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt

1.

Betrokken lidstaten en regio's: alle.

2.

De variabelen worden als volgt gecodeerd:

De labels voor de variabelen van de arbeidskrachtenenquête in de kolom „Betreft” verwijzen naar bijlage II bij Verordening (EG) nr. 430/2005 van de Commissie.


Kolom

Code

Omschrijving

Betreft

203

(PARHAT)

 

Hoogste met succes afgesloten onderwijsniveau van vader of moeder

iedereen van 15 tot en met 34 jaar

1

Laag: ISCED 0, 1, 2 en 3c kort

2

Middelbaar: ISCED 3-4 (zonder 3c kort)

3

Hoog: ISCED 5-6

9

Niet van toepassing (betrokkene is jonger dan 15 of ouder dan 34)

blanco

Geen antwoord

204-207

PARFOR

 

Geboorteland vader en moeder

iedereen van 15 tot en met 34 jaar

 

(Voor Duitsland: nationaliteit/vroegere nationaliteit van vader en moeder wanneer zij in de referentieweek de Duitse nationaliteit hebben)

 

Zie voor de code de ISO-landenclassificatie

....

4 digits (vader — eerste 2 digits, moeder — laatste 2 digits)

9999

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

208

HATVOC

 

Richting van het hoogste niveau van formeel onderwijs (HATLEVEL)

iedereen van 15 tot en met 34 jaar en HATLEVEL=21–43

1

Algemeen vormend onderwijs

2

Beroepsopleiding, hoofdzakelijk (of uitsluitend) op school

3

Beroepsopleiding, gecombineerd op school en op de werkplek

4

Beroepsopleiding, hoofdzakelijk op de werkplek

5

Beroepsopleiding, onderscheid tussen 2, 3 en 4 niet mogelijk

9

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

209-214

STOPDATE

 

Maand en jaar waarin het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten

iedereen van 15 tot en met 34 jaar en EDUCSTAT=2 en HATLEVEL≠00

Maand en jaar

999999

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

215

WORKEDUC

 

Werk tijdens formeel onderwijs

iedereen van 15 tot en met 34 jaar

0

Geen of minder dan 1 maand per jaar

1

(Alleen) als onderdeel van het onderwijsprogramma

2

Tijdens studie, maar buiten onderwijsprogramma's

3

(Alleen) tijdens onderbreking van de studie

4

Combinatie van 1 en 2

5

Combinatie van 1 en 3

6

Combinatie van 2 en 3

7

Combinatie van 1, 2 en 3

9

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

216-221

JOBSTART

 

Maand en jaar van het begin van de eerste werkkring van meer dan 3 maanden nadat het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten

kol. 209-214 ≠ 999999 en blanco

000000

Nooit een werkkring van meer dan 3 maanden gehad

000001

Huidige werkkring is de eerste

……

Maand en jaar

999999

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

222-224

JOBDUR

 

Duur van de eerste werkkring van meer dan 3 maanden (nadat het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten)

kol. 216-221 ≠ 000000 en 000001 en 999999

Aantal maanden

999

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

225

FINDMETH

 

Methode gebruikt om de eerste werkkring van meer dan 3 maanden te vinden (nadat het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten)

kol. 216-221 ≠ 000000 en 999999

1

Via onderwijsinstelling

2

Via openbare dienst voor arbeidsvoorziening

3

Via advertenties in de pers of op internet

4

Rechtstreekse (spontane) sollicitatie bij werkgever

5

Via familie of vrienden

6

Werkkring gevonden na eerdere ervaring bij hetzelfde bedrijf (vakantiebaan, baan tijdens studie, stage, baan als vrijwilliger)

7

Eigen bedrijf opgezet

8

Andere

9

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

226-229

JOBOCC

 

Beroep in de eerste werkkring van meer dan 3 maanden (nadat het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten)

kol. 216-221 ≠ 000000 en 000001 en 999999

....

ISCO-88 (COM), gecodeerd op 3-cijferniveau of, zo mogelijk, op 4-cijferniveau

9999

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

230

JOBCONTR

 

Aard van het contract in de eerste werkkring van meer dan 3 maanden (nadat het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten)

kol. 216-221 ≠ 000000 en 000001 en 999999

1

Zelfstandige

2

Werknemer, voor onbepaalde tijd, voltijds

3

Werknemer, voor onbepaalde tijd, deeltijds

4

Werknemer, tijdelijk, voltijds

5

Werknemer, tijdelijk, deeltijds

6

Medewerkend gezinslid

9

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

231

TRANSACT

 

Hoofdactiviteit nadat het formele onderwijs voor het laatst werd verlaten, maar voor het begin van de eerste werkkring met een duur van ten minste 3 maanden

kol. 209-214 ≠ 999999 en blanco en {begin eerste werkkring meer dan 3 maanden na de datum in kol. 209-214 of kol. 216-221 =000000}

1

Werkkring(en) van korte duur (maximaal 3 maanden)

2

Militaire of vervangende dienstplicht

3

Geen werkkring, actief werk zoekend

Geen werkkring, niet actief werk zoekend wegens:

4

Familiale verplichtingen

5

Deelname aan niet-formeel onderwijs

6

Vrijwilligersactiviteiten

7

Gezondheidsproblemen

8

Andere redenen

9

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord

232/237

 

Wegingscoëfficiënt voor de module 2009 van de arbeidskrachtenenquête (facultatief)

iedereen van 15 tot en met 34 jaar

0000-9999

De kolommen 232-235 bevatten gehele getallen

00-99

De kolommen 236-237 bevatten decimalen

238

(PARNAT)

 

Nationaliteit van de ouders bij de geboorte (facultatief)

iedereen van 15 tot en met 34 jaar

 

Zie voor de code de ISO-landenclassificatie

9999

Niet van toepassing

blanco

Geen antwoord


RICHTLIJNEN

6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/9


RICHTLIJN 2008/38/EG VAN DE COMMISSIE

van 5 maart 2008

tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel

(Voor de EER relevante tekst)

(Gecodificeerde versie)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 93/74/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel (1), en met name op artikel 6, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 94/39/EG van de Commissie van 25 juli 1994 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

In Richtlijn 93/74/EEG is bepaald dat een positieve lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel wordt opgesteld. In deze lijst moet het juiste gebruik worden aangegeven, dit wil zeggen het bijzondere voedingsdoel, de essentiële voedingskenmerken, de vermeldingen op het etiket en, indien van toepassing, de bijzondere etiketteringsvoorschriften.

(3)

In de lijst van voorgenomen gebruiksdoeleinden zijn bepaalde voedingsdoelen thans nog niet opgenomen wegens het ontbreken van communautaire controlemethoden voor de energiewaarde in voeders voor huisdieren en voor de voedingsvezel in voeders voor dieren in het algemeen. Zodra deze methoden op Gemeenschapsniveau zijn vastgesteld, dient de lijst te worden vervolledigd.

(4)

Deze lijst kan, indien nodig, op grond van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen worden gewijzigd.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

(6)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten bepalen dat diervoeders met bijzonder voedingsdoel in de zin van Richtlijn 93/74/EEG slechts in de handel mogen worden gebracht indien zij voor een in deel B van bijlage I bij de onderhavige richtlijn opgenomen bestemming bedoeld zijn en aan de andere voorschriften van dat deel van bijlage I voldoen.

Voorts dragen de lidstaten ervoor zorg dat de in bijlage I, deel A, vervatte „Algemene bepalingen” worden nageleefd.

Artikel 2

Richtlijn 94/39/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op 31 juli 2008.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2008.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 237 van 22.9.1993, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(2)  PB L 207 van 10.8.1994, blz. 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/4/EG (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 4).

(3)  Zie bijlage II, deel A.


BIJLAGE I

DEEL A

Algemene bepalingen

1.

Als in kolom 2 van deel B voor hetzelfde voedingsdoel met „en/of” meer dan één groep essentiële voedingskenmerken zijn aangegeven, kan de fabrikant kiezen tussen een of beide groepen om het in kolom 1 vermelde voedingsdoel te bereiken. Voor elke optie zijn op dezelfde hoogte in kolom 4 de overeenkomstige vermeldingen op het etiket aangegeven.

2.

Als in kolom 2 of kolom 4 van deel B een groep toevoegingsmiddelen is vermeld, moet het gebruik van die toevoegingsmiddelen, om aan de vastgestelde essentiële kenmerken te voldoen, op grond van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) zijn toegelaten.

3.

Als in kolom 4 van deel B wordt gevraagd naar de bron(nen) van het (de) ingrediënt(en) of van het (de) analytische bestandde(e)l(en), moet de fabrikant die nauwkeurig vermelden (bijvoorbeeld de specifieke na(a)m(en) van het (de) ingrediënt(en), de diersoort of het deel van het dier), zodat kan worden beoordeeld of deze gegevens overeenstemmen met de overeenkomstige essentiële voedingskenmerken.

4.

Als in kolom 4 van deel B bij een bepaalde te vermelden stof die ook als toevoegingsmiddel is toegelaten, „totaal” staat, moet het vermelde gehalte betrekking hebben op, naar gelang van het geval, de van nature aanwezige hoeveelheid als geen toevoeging heeft plaatsgevonden, dan wel in afwijking van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2) op de totale hoeveelheid van de stof, van nature aanwezig en toegevoegd als toevoegingsmiddel.

5.

Als in kolom 4 van deel B bij een bepaalde stof „indien toegevoegd” staat, moet dit ingrediënt of dit toevoegingsmiddel worden vermeld wanneer het speciaal in het voeder is verwerkt of in hoeveelheid is vergroot om het bijzondere voedingsdoel te bereiken.

6.

De vermeldingen die overeenkomstig kolom 4 van deel B moeten worden gegeven inzake de analytische bestanddelen en toevoegingsmiddelen zijn kwantitatief van aard.

7.

Als aanbevolen gebruiksduur worden in kolom 5 van deel B een minimum- en een maximumduur aangegeven waarmee het bijzondere voedingsdoel normaal moet zijn bereikt. De fabrikanten mogen binnen deze grenzen een preciezere gebruiksduur aanbevelen.

8.

Als een voeder voor meer dan één bijzonder voedingsdoel is bestemd, moet het overeenkomen met alle desbetreffende gegevens in deel B.

9.

Voor aanvullende diervoeders met bijzonder voedingsdoel moet in de gebruiksaanwijzing op het etiket advies worden gegeven over de samenstelling van het dagrantsoen.

DEEL B

Lijst van bestemmingen

Bijzonder voedingsdoel

Essentiële voedingskenmerken

Soort of categorie dieren

Vermeldingen op het etiket

Aanbevolen gebruiksduur

Andere vermeldingen

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

Ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie (3)

Laag fosforgehalte en beperkt eiwitgehalte, maar hoogwaardige eiwitten

Honden en katten

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Gehalte aan essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden (4)

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Oplossen van struvietsteen (5)

Urineverzurende eigenschappen, laag magnesiumgehalte en beperkt eiwitgehalte, maar hoogwaardige eiwitten

Honden

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

Urineverzurende stoffen

5-12 weken

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Urineverzurende eigenschappen en laag magnesiumgehalte

Katten

Calcium

Fosfor

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

Taurine totaal

Urineverzurende stoffen

Vermindering van herhaalde struvietsteenvorming (5)

Urineverzurende eigenschappen en matig magnesiumgehalte

Honden en katten

Calcium

Fosfor

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

Urineverzurende stoffen

Ten hoogste 6 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van uraatsteenvorming

Laag purinegehalte, laag gehalte aan eiwit, dat echter van hoge kwaliteit moet zijn

Honden en katten

Eiwitbron(nen)

Ten hoogste 6 maanden, maar levenslang bij blijvende verstoring van het urinezuurmetabolisme

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van oxalaatsteenvorming

Laag calciumgehalte, laag gehalte aan vitamine D, en urinealkaliserende eigenschappen

Honden en katten

Fosfor

Calcium

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

Totaal vitamine D

Hydroxyproline

Urinealkaliserende stoffen

Ten hoogste 6 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van cystinesteenvorming

Laag eiwitgehalte, matig gehalte aan zwavelhoudende aminozuren, en urinealkaliserende eigenschappen

Honden en katten

Totale hoeveelheid zwavelhoudende aminozuren

Natrium

Kalium

Chloride

Zwavel

Urinealkaliserende stoffen

Aanvankelijk ten hoogste 1 jaar

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van intoleranties voor bepaalde ingrediënten en/of voedingsstoffen (6)

Geselecteerde eiwitbron(nen)

Honden en katten

Eiwitbron(nen)

Gehalte aan essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

3-8 weken

Als de intolerantieverschijnselen verdwijnen, kan dit voeder onbeperkt worden gebruikt

 

en/of

 

geselecteerde koolhydraat-bron(nen)

Koolhydraatbron(nen)

Gehalte aan essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Vermindering van acute intestinale absorptiestoornissen

Verhoogd gehalte aan elektrolyten en goed verteerbare ingrediënten

Honden en katten

Goed verteerbare ingrediënten met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Natrium

Kalium

Slijmstofbron(nen) (indien toegevoegd)

1-2 weken

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Bij acute diarree of tijdens de daaropvolgende herstelperiode.”

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Compensatie voor een slechte spijsvertering (7)

Goed verteerbare ingrediënten en laag vetgehalte

Honden en katten

Goed verteerbare ingrediënten met vermelding van hun behandeling indien van toepassing

3-12 weken, maar het hele leven bij chronische pancreasinsufficiëntie

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Ondersteuning van de hartfunctie bij chronische hartinsufficiëntie

Laag natriumgehalte en verhoogde K/Na-ratio

Honden en katten

Natrium

Kalium

Magnesium

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Regulering van de glucosevoorziening (Diabetes mellitus)

Laag gehalte aan snel glucoseafgevende koolhydraten

Honden en katten

Koolhydraatbron(nen)

Eventuele behandeling van koolhydraten

Zetmeel

Suikers totaal

Fructose (indien toegevoegd)

Gehalte aan essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Bron(nen) van vetzuren met korte en middellange ketens (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Ondersteuning van de leverfunctie bij chronische leverinsufficiëntie

Hoogwaardige eiwitten, matig eiwitgehalte, hoog gehalte aan essentiële vetzuren en hoog gehalte aan goed verteerbare koolhydraten

Honden

Eiwitbron(nen)

Gehalte aan essentiële vetzuren

Goed verteerbare koolhydraten met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Natrium

Totaal koper

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Hoogwaardige eiwitten, matig eiwitgehalte en hoog gehalte aan essentiële vetzuren

Katten

Eiwitbron(nen)

Gehalte aan essentiële vetzuren

Natrium

Totaal koper

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Regulering van het vetmetabolisme bij hyperlipidemie

Laag vetgehalte en hoog gehalte aan essentiële vetzuren

Honden en katten

Gehalte aan essentiële vetzuren

Gehalte aan n-3-vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 2 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van de koperstapeling in de lever

Laag kopergehalte

Honden

Totaal koper

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van overgewicht

Laag energiegehalte

Honden en katten

Energiewaarde

Totdat het gewenste lichaamsgewicht is bereikt

De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid moet in de gebruiksaanwijzing worden vermeld

Nutritioneel herstel convalescentie (8)

Hoog energiegehalte, hoog gehalte aan essentiële voedingsstoffen en bijzonder goed verteerbare ingrediënten

Honden en katten

Goed verteerbare ingrediënten, met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Energiewaarde

Gehalte aan n-3- en n-6-vetzuren (indien toegevoegd)

Tot het volledige herstel is bereikt

In geval van voeders die speciaal voor sondevoedering zijn bedoeld dient op de verpakking, de recipiënt of het etiket te worden vermeld:

„Toediening onder toezicht van een dierenarts.”

Ondersteuning van de huidfunctie bij huidaandoening en overmatige haaruitval

Hoog gehalte aan essentiële vetzuren

Honden en katten

Gehalte aan essentiële vetzuren

Ten hoogste 2 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van het risico van melkziekte

Laag calciumgehalte

Melkkoeien

Calcium

Fosfor

Magnesium

1-4 weken vóór het kalven

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Stop toediening vanaf het kalven.”

en/of

 

 

 

lage verhouding kationen/anionen

Calcium

Fosfor

Natrium

Kalium

Chloride

Zwavel

1-4 weken vóór het kalven

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Stop toediening vanaf het kalven.”

of

 

 

 

hoog gehalte aan zeoliet (synthetisch natriumaluminiumsilicaat)

Gehalte aan synthetisch natriumaluminiumsilicaat

De 2 weken vóór het kalven

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„De hoeveelheid voeder moet worden beperkt zodat een dagelijkse opname van 500 g natriumaluminiumsilicaat per dier niet wordt overschreden”;

„Stop toediening vanaf het kalven”

of

 

 

 

hoog gehalte aan calcium in de vorm van in hoge mate beschikbare calciumzouten

Totaal calciumgehalte, bronnen en respectieve hoeveelheid calcium

Vanaf eerste tekenen van kalven tot twee dagen na het kalven

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

de gebruiksaanwijzing, d.w.z. het aantal toepassingen en de tijd vóór en na het kalven;

de tekst: „Aanbevolen wordt om voor het gebruik het advies van een diervoederdeskundige in te winnen”

Vermindering van het risico van ketose (9)  (10)

Ingrediënten met glucogene energiebronnen

Melkkoeien en ooien

Ingrediënten met glucogene energiebronnen

Propaan-1,2-diol (indien toegevoegd als glucosevormend ingrediënt)

Glycerol (indien toegevoegd als glucosevormend ingrediënt)

3-6 weken na het kalven (11)

De laatste 6 weken vóór en de eerste 3 weken na het lammeren (12)

 

Vermindering van het risico van tetanie (hypomagnesemie of kopziekte)

Hoog magnesiumgehalte, gemakkelijk beschikbare koolhydraten, middelmatig eiwitgehalte en laag kaliumgehalte

Herkauwers

Zetmeel

Suikers totaal

Magnesium

Natrium

Kalium

3-10 weken in perioden van snelle grasgroei

In de gebruiksaanwijzing moet advies worden gegeven inzake de samenstelling van het dagrantsoen (hoeveelheid vezels en gemakkelijk beschikbare energiebronnen)

Bij schapenvoeder moet op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld:

„Speciaal voor ooien in de lactatieperiode.”

Vermindering van het risico van acidose

Laag gehalte aan gemakkelijk fermenteerbare koolhydraten en grote buffercapaciteit

Herkauwers

Zetmeel

Suikers totaal

Ten hoogste 2 maanden (13)

In de gebruiksaanwijzing moet advies worden gegeven inzake de samenstelling van het dagrantsoen (hoeveelheid vezels en gemakkelijk fermenteerbare koolhydraten)

Bij voeder voor melkkoeien moet op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld:

„Speciaal voor hoogproductieve melkkoeien.”

Bij voeder voor herkauwers moet op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld:

„Speciaal voor intensief gevoederde ….” (14)

Stabilisatie van de water- en elektrolytenbalans

Hoofdzakelijk elektrolyten en gemakkelijk absorbeerbare koolhydraten

Kalveren

Biggen

Lammeren

Geitenlammeren

Veulens

Koolhydraatbron(nen)

Natrium

Kalium

Chloride

1-7 dagen (1-3 dagen indien enige voedingsbron)

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„In geval van risico van spijsverteringsstoornissen (diarree).”

„Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van het risico van blaas- en/of nierstenen

Laag fosfor- en magnesiumgehalte, urineverzurende eigenschappen

Herkauwers

Calcium

Fosfor

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

Urineverzurende stoffen

Ten hoogste 6 weken

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Speciaal voor intensief gevoederde jonge dieren.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Vermindering van stressreacties

Hoog magnesiumgehalte

Varkens

Magnesium

1-7 dagen

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is dienen gepreciseerd te worden

en/of

 

goed verteerbare ingrediënten

Goed verteerbare ingrediënten met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Hoeveelheid n-3-vetzuren (indien toegevoegd)

Stabilisatie van de fysiologische spijsvertering

Geringe buffercapaciteit, en goed verteerbare ingrediënten

Biggen

Goed verteerbare ingrediënten met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Buffercapaciteit

Bron(nen) van adstringerende stoffen (indien toegevoegd)

Slijmstofbron (indien toegevoegd)

2-4 weken

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„In geval van risico van spijsverteringsstoornissen, tijdens en na die stoornissen.”

Goed verteerbare ingrediënten

Varkens

Goed verteerbare ingrediënten met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Bron(nen) van adstringerende stoffen (indien toegevoegd)

Slijmstofbron (indien toegevoegd)

Vermindering van het risico van constipatie

Ingrediënten die de darmpassage stimuleren

Zeugen

Ingrediënten die de darmpassage stimuleren

10-14 dagen vóór en 10-14 dagen na het werpen

 

Vermindering van het risico van leververvetting

Laag energiegehalte. Een groot deel van de omzetbare energie komt van lipiden met een hoog gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren

Leghennen

Energiewaarde (volgens EG-methode

Percentage omzetbare energie uit lipiden

Gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren

Ten hoogste 12 weken

 

Compensatie voor resorptiestoornissen

Laag gehalte aan verzadigde vetzuren en hoog gehalte aan in vet oplosbare vitamines

Pluimvee, behalve ganzen en duiven

Percentage verzadigde vetzuren in verhouding tot het totale vetzuurgehalte

Vitamine A totaal

Vitamine D totaal

Vitamine E totaal

Vitamine K totaal

Tijdens de eerste 2 weken na het uitkomen

 

Compensatie voor chronische insufficiëntie van de dunne darm

Goed precoecaal verteerbare koolhydraten, eiwitten en vetten

Paardachtigen (15)

Goed verteerbare ingrediënten die worden gebruikt als bronnen van koolhydraten, eiwitten en vetten, met, indien van toepassing, vermelding van de behandeling

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is en de wijze van verstrekking, namelijk in veel kleine porties per dag, dienen te worden gepreciseerd

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Compensatie voor chronische spijsverteringsstoornissen in de dikke darm

Goed verteerbare vezels

Paardachtigen

Vezelbron(nen)

Gehalte aan n-3-vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is en de wijze van verstrekking dienen te worden gepreciseerd

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Vermindering van stressreacties

Goed verteerbare ingrediënten

Paardachtigen

Magnesium

Goed verteerbare ingrediënten, met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Gehalte aan n-3-vetzuren (indien toegevoegd)

2-4 weken

De specifieke situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is, dienen te worden gepreciseerd

Compensatie van verlies aan elektrolyten bij hevig zweten

Hoofdzakelijk elektrolyten en gemakkelijk absorbeerbare koolhydraten

Paardachtigen

Calcium

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloriden

Glucose

1-3 dagen

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is, dienen te worden gepreciseerd

Indien het voeder een aanzienlijk deel van het dagrantsoen vormt, dient op het risico van abrupte veranderingen in de aard van het voeder te worden gewezen

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Nutritioneel herstel, convalescentie

Hoog gehalte aan essentiële voedingsstoffen en goed verteerbare ingrediënten

Paardachtigen

Goed verteerbare ingrediënten, met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Gehalte aan n-3- en n-6-vetzuren (indien toegevoegd)

Totdat volledig herstel is bereikt

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is, dienen te worden gepreciseerd

In geval van voeders die speciaal voor sondevoedering zijn bedoeld, dient op de verpakking, de recipiënt of het etiket te worden vermeld:

„Toediening onder toezicht van een dierenarts.”

Ondersteuning van de leverfunctie bij chronische leverinsufficiëntie

Laag gehalte aan eiwit, dat echter van hoge kwaliteit moet zijn, en goed verteerbare koolhydraten

Paardachtigen

Proteïne- en vezelbronnen

Goed verteerbare koolhydraten, met vermelding van de behandeling indien van toepassing

Methionine

Choline

Gehalte aan n-3-vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

De wijze van verstrekking van dit voeder, namelijk in veel kleine porties per dag, dient te worden gepreciseerd

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Het verdient aanbeveling vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie

Laag gehalte aan eiwit, dat echter van hoge kwaliteit moet zijn, en laag fosforgehalte

Paardachtigen

Proteïnebronnen

Calcium

Fosfor

Kalium

Magnesium

Natrium

Aanvankelijk ten hoogste 6 maanden

Op de verpakking, de recipiënt of het etiket moet worden vermeld:

„Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

In de gebruiksaanwijzing moet worden vermeld:

„Er moet altijd water beschikbaar zijn.”


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.

(3)  Indien van toepassing mag de fabrikant het gebruik ook aanbevelen bij acute nierinsufficiëntie.

(4)  Als het voeder wordt aangeraden bij tijdelijke nierinsufficiëntie, is de aanbevolen gebruiksduur 2-4 weken.

(5)  Bij kattenvoer mag bij het bijzondere voedingsdoel bovendien worden vermeld: „Aandoening van de lage urinewegen bij katten” of „Felien urologisch syndroom — FUS”.

(6)  Bij voeder voor een specifieke intolerantie mag „bepaalde ingrediënten of voedingsstoffen” worden vervangen door de vermelding van de specifieke intolerantie.

(7)  De fabrikant mag het bijzondere voedingsdoel aanvullen met de verwijzing naar „Exocriene pancreasinsufficiëntie”.

(8)  Voor kattenvoer mag de fabrikant naast het bijzondere voedingsdoel tevens vermelden „lipidose van de lever bij katten”.

(9)  De term „ketose” mag worden vervangen door „acetonemie” of „slepende melkziekte”.

(10)  De fabrikanten mogen het gebruik hiervan ook aanraden bij herstel van ketose.

(11)  Bij voeder voor melkkoeien.

(12)  Bij voeder voor ooien.

(13)  Bij voeder voor melkkoeien: „Ten hoogste 2 maanden vanaf het begin van de lactatie”.

(14)  Te preciseren de categorie herkauwers die bedoeld wordt.

(15)  Bij voeders die speciaal zijn bedoeld voor de specifieke problemen van zeer oude dieren (gemakkelijk opneembare ingrediënten), moet behalve de vermelding van de soort of categorie dieren eveneens de vermelding „oudere dieren” worden aangebracht.


BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 2)

Richtlijn 94/39/EG van de Commissie

(PB L 207 van 10.8.1994, blz. 20)

Richtlijn 95/9/EG van de Commissie

(PB L 91 van 22.4.1995, blz. 35)

Richtlijn 2002/1/EG van de Commissie

(PB L 5 van 9.1.2002, blz. 8)

Richtlijn 2008/4/EG van de Commissie

(PB L 6 van 10.1.2008, blz. 4)

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 2)

Richtlijn

Omzettingstermijn

94/39/EG

30 juni 1995

95/9/EG

30 juni 1995

2002/1/EG

20 november 2002

2008/4/EG

30 juli 2008


BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 94/39/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/23


BESLUIT VAN DE RAAD

van 28 januari 2008

tot sluiting van de Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de Japanse regering

(2008/202/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste volzin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 5 april 1993 gemachtigd om namens de Europese Gemeenschap onderhandelingen aan te gaan met enkele van de voornaamste handelspartners van de Gemeenschap over een overeenkomst inzake samenwerking op douanegebied.

(2)

De Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan dient te worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan wordt namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De Commissie, bijgestaan door vertegenwoordigers van de lidstaten, vertegenwoordigt de Gemeenschap in het Gemengd Comité Douanesamenwerking dat bij artikel 21 van de overeenkomst is opgericht.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen.

Artikel 4

De voorzitter van de Raad doet namens de Gemeenschap de in artikel 22 van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (1).

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 januari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

D. RUPEL


(1)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

DE EUROPESE GEMEENSCHAP en de REGERING VAN JAPAN, hierna de „overeenkomstsluitende partijen” genoemd,

ZICH BEWUST van het belang van de handelsbetrekkingen tussen Japan en de Europese Gemeenschap (hierna „de Gemeenschap” genoemd) en wensende de harmonische ontwikkeling van deze betrekkingen te bevorderen ten voordele van beide overeenkomstsluitende partijen,

VAN OORDEEL dat, om dit doel te bereiken, een verbintenis dient te worden aangegaan om de douanesamenwerking te intensiveren,

REKENING houdende met de ontwikkeling van de douanesamenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen, met name wat douaneprocedures betreft,

OVERWEGENDE dat handelingen in strijd met de douanewetgeving schadelijk zijn voor de economische, fiscale en commerciële belangen van beide overeenkomstsluitende partijen en zich bewust van het belang van een correcte vaststelling van de douanerechten en andere heffingen,

OVERTUIGD dat maatregelen tegen dergelijke handelingen door samenwerking tussen hun douaneautoriteiten doeltreffender kunnen worden gemaakt,

ZICH BEWUST van de belangrijke rol van de douane en het belang van douaneprocedures voor de stimulering van het handelsverkeer,

GELET op de hoge mate van betrokkenheid van beide overeenkomstsluitende partijen bij douanemaatregelen en bij samenwerking op het gebied van de bestrijding van inbreuken op de intellectuele eigendom,

GELET op de verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten die reeds door de overeenkomstsluitende partijen zijn aanvaard of worden toegepast, alsmede op de activiteiten op douanegebied van de Wereldhandelsorganisatie,

GELET op de Aanbeveling van de Internationale Douaneraad inzake wederzijdse administratieve bijstand van 5 december 1953,

OVERWEGENDE dat de Gemeenschappelijke Verklaring inzake betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en Japan van 1991 algemene richtlijnen bevatte voor betrekkingen en doelstellingen op het gebied van procedures om de betrekkingen verder te ontwikkelen,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„douanewetgeving”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van Japan of de Gemeenschap betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder een andere douaneregeling, met inbegrip van verboden, beperkingen en controlemaatregelen die onder de bevoegdheid van de douane vallen;

b)

„wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partij” en „wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij”: de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van Japan of van de Gemeenschap, al naar gelang de context;

c)

„douane(autoriteiten)”: in Japan, het ministerie van Financiën en in de Gemeenschap, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Gemeenschap;

d)

„verzoekende autoriteit”: een bevoegde douaneautoriteit van een overeenkomstsluitende partij die op grond van deze overeenkomst een verzoek om bijstand in douanezaken indient;

e)

„aangezochte autoriteit”: een douaneautoriteit van een overeenkomstsluitende partij die op grond van deze overeenkomst een verzoek om bijstand in douanezaken ontvangt;

f)

„persoonsgegevens”: alle informatie betreffende een persoon wiens identiteit bekend is of kan worden vastgesteld;

g)

„handeling in strijd met de douanewetgeving”: elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving;

h)

„persoon”: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een andere entiteit zonder rechtspersoonlijkheid die is opgericht of georganiseerd volgens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij en die zich bezighoudt met de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen; en

i)

„informatie”: gegevens, documenten, verslagen en andere mededelingen in welke vorm dan ook, met inbegrip van elektronische kopieën.

Artikel 2

Territoriale toepassing

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op het grondgebied van Japan waarop diens douanewetgeving van kracht is en, anderzijds, in de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van kracht is, op de daarin vastgestelde voorwaarden.

Artikel 3

Uitvoering

Deze overeenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij, met de middelen waarover hun douaneautoriteiten beschikken.

Artikel 4

Reikwijdte van de samenwerking

1.   De douanesamenwerking in het kader van deze overeenkomst heeft betrekking op alle aangelegenheden in verband met de toepassing van de douanewetgeving.

2.   De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe de douanesamenwerking te intensiveren. De overeenkomstsluitende partijen zullen met name samenwerken bij:

a)

het opzetten en onderhouden van communicatiekanalen tussen hun douaneautoriteiten om tot een veilige en snelle uitwisseling van informatie te komen;

b)

het bevorderen van een effectieve coördinatie tussen hun douaneautoriteiten; en

c)

alle andere administratieve aangelegenheden in verband met deze overeenkomst die soms een gemeenschappelijk optreden noodzakelijk kunnen maken.

3.   De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich er ook toe via hun douaneautoriteiten samen te werken om handelsfaciliteringsacties op douanegebied te ontwikkelen overeenkomstig de internationale normen.

Artikel 5

Reikwijdte van de bijstand

1.   De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen en voor zover daarvoor middelen beschikbaar zijn, op de bij deze overeenkomst vastgestelde wijze en voorwaarden, teneinde de correcte toepassing van de douanewetgeving te waarborgen, met name met het oog op het voorkomen, opsporen en bestrijden van handelingen in strijd met die wetgeving.

2.   De bijstand in douanezaken waarin deze overeenkomst voorziet, wordt verleend tussen de douaneautoriteiten van de overeenkomstsluitende partijen die bevoegd zijn voor de toepassing van deze overeenkomst. Deze bijstand doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van elke overeenkomstsluitende partij op het gebied van de wederzijdse bijstand in strafzaken op grond van internationale overeenkomsten of de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij. Zij heeft evenmin betrekking op informatie die verkregen is op grond van bevoegdheden die op verzoek van een gerechtelijke instantie zijn uitgeoefend.

3.   Deze overeenkomst heeft geen betrekking op bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boetes.

Artikel 6

Verband met andere internationale overeenkomsten

1.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de overeenkomstsluitende partijen in het kader van andere internationale overeenkomsten.

2.   In afwijking van lid 1 hebben de bepalingen van deze overeenkomst voorrang op die van bilaterale overeenkomsten inzake douanesamenwerking en wederzijdse administratieve bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten van de Gemeenschap en Japan zijn of kunnen worden gesloten, voor zover bepalingen van laatstgenoemde overeenkomsten onverenigbaar zijn met die van deze overeenkomst.

3.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de bepalingen van de Gemeenschap inzake de mededeling tussen de bevoegde diensten van de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap van op grond van deze overeenkomst verkregen informatie die voor de Gemeenschap van belang kan zijn.

TITEL II

SAMENWERKING OP DOUANEGEBIED

Artikel 7

Samenwerking bij de toepassing van de douaneprocedures

Ter bevordering van het legitieme goederenverkeer wisselen de douaneautoriteiten informatie en kennis uit over maatregelen ter verbetering van douanetechnieken en -procedures en computersystemen overeenkomstig het bepaalde in deze overeenkomst.

Artikel 8

Technische samenwerking

De douaneautoriteiten kunnen elkaar technische bijstand verlenen en personeel en kennis uitwisselen ter verbetering van douanetechnieken en -procedures en computersystemen om deze doelstellingen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst te bereiken.

Artikel 9

Overleg in internationale organisaties

De douaneautoriteiten streven ernaar de samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang te ontwikkelen en te intensiveren teneinde besprekingen over douanezaken in internationale organisaties zoals de Internationale Douaneraad en de Wereldhandelsorganisatie te vergemakkelijken.

TITEL III

WEDERZIJDSE ADMINISTRATIEVE BIJSTAND

Artikel 10

Bijstand op verzoek

1.   Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verschaft de aangezochte autoriteit haar alle ter zake dienende informatie om deze in staat te stellen de douanewetgeving van de overeenkomstsluitende partij van de verzoekende autoriteit correct toe te passen, met inbegrip van informatie over geconstateerde of voorgenomen handelingen die in strijd zijn of kunnen zijn met de douanewetgeving.

Met name verstrekt de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit informatie over activiteiten die tot handelingen in strijd met de douanewetgeving van de overeenkomstsluitende partij van de verzoekende autoriteit zouden kunnen leiden, zoals onjuiste douaneaangiften, oorsprongscertificaten en facturen of andere documenten waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij onjuist of vervalst zijn.

2.   Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mee:

a)

of goederen die uit het gebied van een overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd op regelmatige wijze in de andere overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst; en

b)

of goederen die in het gebied van een overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd op regelmatige wijze in de andere overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

3.   Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit in het kader van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partij van de aangezochte autoriteit informatie over en oefent zij bijzonder toezicht uit op:

a)

personen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij handelingen in strijd met de douanewetgeving van de overeenkomstsluitende partij van de verzoekende autoriteit verrichten of hebben verricht;

b)

plaatsen waar goederen op zodanige wijze zijn of kunnen worden opgeslagen of samengebracht dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om bij handelingen in strijd met de douanewetgeving van de overeenkomstsluitende partij van de verzoekende autoriteit te worden gebruikt;

c)

goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om bij handelingen in strijd met de douanewetgeving van de overeenkomstsluitende partij van de verzoekende autoriteit te worden gebruikt; en

d)

vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in bij handelingen in strijd met de douanewetgeving van de overeenkomstsluitende partij van de verzoekende autoriteit te worden gebruikt.

Artikel 11

Ongevraagde bijstand

De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand, op eigen initiatief en overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij, indien zij zulks noodzakelijk achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, met name in situaties die aanzienlijke schade kunnen toebrengen aan de economie, de volksgezondheid, de openbare veiligheid of vergelijkbare vitale belangen van de andere overeenkomstsluitende partij, met name door informatie te verstrekken over:

a)

activiteiten die handelingen in strijd met de douanewetgeving zijn of lijken te zijn, en die van belang kunnen zijn voor de andere overeenkomstsluitende partij;

b)

nieuwe middelen of methoden die worden gebruikt bij handelingen in strijd met de douanewetgeving;

c)

goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van handelingen in strijd met de douanewetgeving;

d)

personen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij handelingen in strijd met de douanewetgeving verrichten of hebben verricht; en

e)

vervoermiddelen waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij zijn, worden of kunnen worden gebruikt bij handelingen in strijd met de douanewetgeving.

Artikel 12

Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

1.   Verzoeken in het kader van deze overeenkomst worden schriftelijk ingediend. Zij gaan vergezeld van de bescheiden die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen verzoeken mondeling worden gedaan, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

2.   Overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken moeten de volgende gegevens bevatten:

a)

de naam van de verzoekende autoriteit;

b)

de gevraagde maatregel;

c)

het onderwerp en de reden van het verzoek;

d)

zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie over de personen op wie het onderzoek betrekking heeft;

e)

een overzicht van de relevante feiten en het reeds verrichte onderzoek, en

f)

de betrokken juridische elementen.

3.   Verzoeken worden ingediend in een taal die aanvaardbaar is voor zowel de aangezochte als de verzoekende autoriteit. Deze eis kan, voor zover nodig, ook van toepassing zijn op documenten die bij het in lid 1 bedoelde verzoek zijn gevoegd.

4.   Indien een verzoek niet in de juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht; in afwachting daarvan kunnen conservatoire maatregelen worden genomen.

Artikel 13

Behandeling van verzoeken

1.   Om gevolg te geven aan een verzoek om bijstand neemt de aangezochte autoriteit, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en de haar beschikbare middelen, alle redelijke maatregelen door reeds beschikbare informatie te verstrekken en door het nodige onderzoek te verrichten of te doen verrichten.

2.   Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partij van de aangezochte autoriteit.

3.   Daartoe gemachtigde ambtenaren van de verzoekende autoriteit kunnen met instemming van de aangezochte autoriteit en op de door deze gestelde voorwaarden ten kantore van de aangezochte autoriteit gegevens verzamelen over handelingen die in strijd zijn of kunnen zijn met de douanewetgeving en die de verzoekende autoriteit nodig heeft voor de toepassing van deze overeenkomst.

4.   Daartoe gemachtigde ambtenaren van de verzoekende autoriteit kunnen met instemming van de aangezochte autoriteit en op de door deze gestelde voorwaarden aanwezig zijn bij onderzoek dat in specifieke gevallen in het rechtsgebied van laatstgenoemde autoriteit wordt verricht.

5.   Indien aan het verzoek geen gevolg kan worden gegeven, wordt dit terstond medegedeeld aan de verzoekende autoriteit onder opgave van redenen. Deze mededeling kan van informatie vergezeld gaan waarvan de aangezochte autoriteit oordeelt dat die van nut kan zijn voor de verzoekende autoriteit.

6.   De aangezochte autoriteit deelt, op aanvraag van de verzoekende autoriteit en wanneer zij dit dienstig acht, de verzoekende autoriteit de tijd en plaats mede van de maatregelen die zij in antwoord op het verzoek om bijstand zal nemen zodat dergelijke maatregelen kunnen worden gecoördineerd.

Artikel 14

Vorm waarin de informatie wordt verstrekt

1.   De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het onderzoek schriftelijk aan de verzoekende autoriteit mede en voegt daarbij ter zake dienende documenten of andere artikelen.

2.   Deze informatie kan met behulp van de computer worden medegedeeld.

Artikel 15

Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

1.   Bijstand kan worden geweigerd of van bepaalde voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld wanneer de overeenkomstsluitende partij van de aangezochte autoriteit van oordeel is dat bijstand op grond van deze overeenkomst de soevereiniteit van een lidstaat van de Gemeenschap of van Japan kan aantasten, of een bedreiging kan vormen voor de veiligheid, het openbaar beleid of andere wezenlijke belangen zoals die welke zijn bedoeld in artikel 16, lid 2.

Met name kan elke overeenkomstsluitende partij de door haar aan de andere overeenkomstsluitende partij verstrekte informatie beperken wanneer laatstgenoemde partij eerstgenoemde partij niet, zoals gevraagd, kan garanderen dat de gegevens als vertrouwelijk zullen worden behandeld of slechts zullen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd.

2.   De aangezochte autoriteit kan de bijstand onthouden indien deze een lopend onderzoek, waaronder onderzoeken door rechtshandhavingsorganen, strafvervolging of gerechtelijke of administratieve procedures zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of de bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

3.   Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is dan vrij om te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

4.   In de in lid 1 en lid 2 bedoelde gevallen dient het met redenen omklede besluit van de aangezochte autoriteit zo spoedig mogelijk aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.

Artikel 16

Gegevensuitwisseling en geheimhouding

1.   Alle informatie die ter uitvoering van deze overeenkomst in welke vorm dan ook wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij en wordt beschermd zoals soortgelijke informatie wordt beschermd overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partij van de douaneautoriteit die ze heeft ontvangen en de desbetreffende bepalingen die op EG-autoriteiten van toepassing zijn, tenzij de overeenkomstsluitende partij die de informatie heeft verstrekt toestemming geeft deze bekend te maken.

2.   Persoonsgegevens kunnen uitsluitend worden uitgewisseld indien de overeenkomstsluitende partij die ze ontvangt, zich ertoe verbindt deze gegevens ten minste de bescherming te verlenen die zij zouden krijgen in de overeenkomstsluitende partij die ze verstrekt. De overeenkomstsluitende partij die de informatie kan verstrekken, stelt hiervoor geen eisen die strenger zijn dan die welke in haar eigen rechtsgebied gelden.

De overeenkomstsluitende partijen delen elkaar informatie mede inzake de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van elke overeenkomstsluitende partij, met inbegrip van, in voorkomend geval, die van de lidstaten van de Gemeenschap.

3.   De verkregen informatie mag uitsluitend worden gebruikt voor de doeleinden van deze overeenkomst. Indien een van de overeenkomstsluitende partijen dergelijke informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, dient zij vooraf om de schriftelijke toestemming te verzoeken van de autoriteit die de informatie heeft verstrekt. Voor dit gebruik gelden dan de door deze autoriteit vastgestelde beperkingen.

4.   Lid 3 vormt geen beletsel voor het gebruik van krachtens deze overeenkomst verkregen informatie als bewijsmateriaal in administratieve procedures die worden ingesteld betreffende handelingen in strijd met de douanewetgeving. De overeenkomstsluitende partijen kunnen derhalve in hun bewijsvoeringen, verslagen en getuigenissen en in administratieve procedures gebruikmaken van krachtens deze overeenkomst verkregen informatie. De douaneautoriteit die de informatie heeft verstrekt, wordt van een dergelijk gebruik in kennis gesteld.

5.   In afwijking van lid 3 kan de douaneautoriteit de op grond van deze overeenkomst ontvangen informatie doorgeven aan de desbetreffende rechtshandhavingsorganen van haar overeenkomstsluitende partij, tenzij de douaneautoriteit die de informatie heeft verstrekt dit niet wenst. Deze organen mogen deze informatie uitsluitend gebruiken voor de correcte toepassing van de douanewetgeving en op de in artikel 16 en 17 vermelde voorwaarden.

6.   Dit artikel vormt geen beletsel voor het gebruik of de bekendmaking van informatie indien een dergelijke verplichting bestaat op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de overeenkomstsluitende partij van de douaneautoriteit die ze heeft ontvangen. Deze douaneautoriteit deelt de douaneautoriteit die de informatie heeft verstrekt waar mogelijk van tevoren dergelijke bekendmaking mede.

Tenzij anders overeengekomen met de overeenkomstsluitende partij die de informatie heeft verstrekt, neemt de overeenkomstsluitende partij die de informatie ontvangt, in voorkomend geval, alle maatregelen waarover zij volgens haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen beschikt om de informatie geheim te houden en beschermt zij persoonsgegevens tegen derden of andere autoriteiten die om bekendmaking van die informatie verzoeken.

Artikel 17

Strafrechtelijke procedures

Informatie die op grond van deze overeenkomst door een douaneautoriteit van een overeenkomstsluitende partij aan de douaneautoriteit van de andere overeenkomstsluitende partij wordt verstrekt, wordt door laatstgenoemde overeenkomstsluitende partij niet gebruikt in strafrechtelijke procedures.

Artikel 18

Kosten van de bijstand

1.   De kosten die ter uitvoering van deze overeenkomst worden gemaakt worden door de respectieve overeenkomstsluitende partijen gedragen.

2.   Indien tijdens de uitvoering van een verzoek blijkt dat de voltooiing van de uitvoering van dat verzoek buitengewone uitgaven met zich meebrengt, plegen de douaneautoriteiten overleg om de voorwaarden vast te stellen waarop de uitvoering kan worden voortgezet.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Benamingen

De titels en artikelen van deze overeenkomst zijn uitsluitend van een benaming voorzien om verwijzingen te vergemakkelijken; zij hebben geen invloed op de interpretatie van deze overeenkomst.

Artikel 20

Raadpleging

Alle vraagstukken of geschillen in verband met de interpretatie of tenuitvoerlegging van deze overeenkomst worden in onderlinge overeenstemming tussen de partijen geregeld.

Artikel 21

Gemengd Comité Douanesamenwerking

1.   Er wordt een Gemengd Comité Douanesamenwerking opgericht dat is samengesteld uit ambtenaren van het ministerie van Financiën en het ministerie van Buitenlandse Zaken van Japan en uit voor douanezaken verantwoordelijke ambtenaren van de Europese Gemeenschap. Andere ambtenaren van beide overeenkomstsluitende partijen met de nodige kennis van de te bespreken onderwerpen kunnen op ad-hoc-basis de vergaderingen van het Gemengd Comité bijwonen. Het comité stelt in onderling overleg de plaats, de data en de agenda van de vergaderingen vast.

2.   Het Gemengd Comité Douanesamenwerking zal, onder meer,

a)

toezien op de correcte werking van de overeenkomst;

b)

de voor douanesamenwerking nodige maatregelen nemen, overeenkomstig de doelstellingen van deze overeenkomst;

c)

ideeën uitwisselen over onderwerpen van gemeenschappelijk belang op het gebied van de douanesamenwerking, waaronder te nemen maatregelen en de daarvoor benodigde middelen;

d)

oplossingen aanbevelen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken; en

e)

zijn huishoudelijk reglement vaststellen.

Artikel 22

Inwerkingtreding en duur

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de overeenkomstsluitende partijen elkaar door middel van diplomatieke nota’s hebben medegedeeld dat de daartoe benodigde procedures zijn voltooid.

2.   Deze overeenkomst kan in onderling overleg tussen de overeenkomstsluitende partijen worden gewijzigd door middel van de uitwisseling van diplomatieke nota’s. De wijzigingen treden op de in lid 1 beschreven wijze in werking, tenzij de overeenkomstsluitende partijen anders overeenkomen.

3.   Elke overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst beëindigen door de andere partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De overeenkomst vervalt drie maanden na de dag van opzegging aan de andere overeenkomstsluitende partij. Verzoeken om bijstand die vóór de beëindiging van de overeenkomst werden ontvangen, worden overeenkomstig het bepaalde in de overeenkomst afgehandeld.

Artikel 23

Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Japanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. Ingeval van afwijkende interpretaties prevaleren de Engelse en de Japanse versie over de andere taalversies.

Ten blijke waarvan de gevolmachtigden deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Brussel, de dertigste januari 2008.

Voor de Europese Gemeenschap

Image

Image

Voor de regering van Japan

Image


IV Andere besluiten

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/30


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 329/05/COL

van 20 december 2005

houdende de vierenvijftigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun, met inbegrip van een voorstel van dienstige maatregelen

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

GELET OP de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name op de artikelen 61, 62 en 63 en Protocol nr. 26,

GELET OP de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), en met name op artikel 24, artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 1 van deel I van Protocol nr. 3 en de artikelen 18 en 19 van deel II van Protocol nr. 3,

OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 24 van de Toezichtovereenkomst uitvoering geeft aan de staatssteunbepalingen van de EER-overeenkomst,

OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst mededelingen en richtsnoeren doet uitgaan over aangelegenheden die in de EER-overeenkomst worden behandeld, indien zulks uitdrukkelijk door die Overeenkomst of de Toezichtovereenkomst wordt voorgeschreven, of indien de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dit nodig acht,

WIJZEND op de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun (3) die op 19 januari 1994 door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA zijn vastgesteld (4),

OVERWEGENDE dat de Europese Commissie op 6 september 2005 een nieuwe mededeling heeft goedgekeurd waarin de beginselen voor de toepassing van de staatssteunregels bij de financiering van luchthavens en de toekenning van aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven worden uiteengezet (5),

OVERWEGENDE dat deze mededeling tevens voor de Europese Economische Ruimte relevant is,

OVERWEGENDE dat een uniforme toepassing van de EER-staatssteunregels in de gehele Europese Economische Ruimte dient te worden gewaarborgd,

OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het einde van bijlage XV bij de EER-overeenkomst, na overleg met de Commissie, besluiten dient vast te stellen die overeenstemmen met de besluiten van de Europese Commissie,

NA overleg met de Europese Commissie,

WIJZEND op het feit dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bij schrijven van 7 november 2005 de EVA-Staten over deze kwestie heeft geraadpleegd,

BESLUIT:

1.

De richtsnoeren staatssteun worden gewijzigd door de invoeging van een nieuw Hoofdstuk 30A „Financiering van luchthavens en aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven”. Dit nieuwe hoofdstuk is als Bijlage I aan dit besluit gehecht. De in bijlage I bij deze beschikking vervatte dienstige maatregelen worden voorgesteld.

2.

De EVA-Staten worden van dit besluit in kennis gesteld door middel van een schrijven waarbij een afschrift van dit besluit, met inbegrip van de bijlage, is gevoegd. De EVA-Staten wordt verzocht vóór 1 juni 2006 hun instemming met het voorstel van dienstige maatregelen te betuigen.

3.

De Europese Commissie wordt, overeenkomstig Protocol nr. 27, onder d), van de EER-overeenkomst, van dit besluit in kennis gesteld door middel van een afschrift van het besluit, met inbegrip van de bijlage.

4.

Dit besluit wordt, met inbegrip van bijlage I, bekendgemaakt in het EER-gedeelte van het Publicatieblad van de Europese Unie en het bijbehorende EER-Supplement.

5.

Indien de EVA-Staten akkoord gaan met het voorstel van dienstige maatregelen, wordt een samenvatting gepubliceerd in het EER-gedeelte van en in het EER-Supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie (opgenomen in bijlage II).

6.

Deze beschikking is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Einar M. BULL

Voorzitter

Kurt JÄGER

Lid van het College


(1)  Hierna „de EER-overeenkomst” genoemd.

(2)  Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.

(3)  Hierna „de richtsnoeren staatssteun” genoemd.

(4)  Voor het eerst gepubliceerd in PB L 231 van 3.9.1994 en in het EER-Supplement nr. 32 van diezelfde datum. Een bijgewerkte versie van de richtsnoeren staatssteun is te vinden op de website van de Autoriteit: www.eftasurv.int

(5)  Communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven, PB C 312 van 9.12.2005, blz. 1.


BIJLAGE

„30A.   FINANCIERING VAN LUCHTHAVENS EN AANLOOPSTEUN VOOR LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN MET EEN REGIONALE LUCHTHAVEN ALS THUISHAVEN

30A.1.   Inleiding

30A.1.1.   Achtergrond

(1)

De Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna „de Europese Commissie” of „de Commissie” genoemd) heeft, in het kader van het algemene plan om één Europees luchtruim tot stand te brengen, een mededeling inzake financiering van luchthavens en aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven bekendgemaakt. Dankzij de liberaliseringsmaatregelen, het zogeheten „derde pakket”, dat sinds 1993 in de Europese Unie en sinds 1994 in de EVA van kracht is, heeft nu iedere luchtvervoerder, wanneer hij beschikt over een EER-exploitatievergunning, sinds april 1997 zonder enige beperking, zelfs geen tarifaire beperking, toegang tot het door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied (1). Dientengevolge hebben de EVA-Staten die hun burgers kwaliteitsdiensten wilden garanderen tegen schappelijke prijzen, en dat permanent over hun hele grondgebied, binnen een duidelijk rechtskader openbaredienstverplichtingen kunnen invoeren in de zin van frequentie en punctualiteit van de diensten, beschikbaarheid van zitplaatsen en voorkeurstarieven voor bepaalde categorieën gebruikers. Dankzij deze openbaredienstverplichtingen kon het luchtvervoer ten volle bijdragen aan de economische en sociale samenhang en een evenwichtige ontwikkeling van de regio’s.

(2)

Daarnaast is een hele reeks maatregelen genomen op gebieden zoals toewijzing van slots (2), grondafhandeling (3) en geïnformatiseerde boekingssystemen (4) om de liberalisering van de markt in te kaderen en de concurrentie tussen de spelers in de sector volgens billijke regels te laten verlopen.

(3)

De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) acht de richtsnoeren van de Europese Commissie voor de EER relevant en keurt bij dezen de overeenkomstige richtsnoeren goed op grond van de bevoegdheid die haar is verleend ingevolge artikel 5, lid 2, onder b), van de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (5) (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd).

(4)

De Autoriteit is van mening dat luchthavens bepalend zijn voor het succes van de plaatselijke economieën en de instandhouding van lokale diensten zoals onderwijs en gezondheidszorg. Passagiers- en vrachtvervoer kunnen van essentieel belang zijn voor het concurrentievermogen en de ontwikkeling van de regio’s. Een luchthaven met een goede dienstverlening heeft een grote aantrekkingskracht op luchtvaartmaatschappijen, hetgeen de economische activiteit en daarmee de economische sociale en territoriale cohesie binnen het door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied bevordert.

(5)

Voorts kan de Autoriteit deze ontwikkeling alleen maar toejuichen en waardeert zij de bijdrage die lagekostenmaatschappijen hebben geleverd tot het goedkoper en algemeen toegankelijk maken van het luchtvervoer in Europa. Niettemin dient de Autoriteit er op toe te zien dat de EER-overeenkomst wordt nageleefd, met name de mededingingsregels, vooral die in verband met staatssteun.

30A.1.1.1.   Typologie van de luchthavens

(6)

In de luchthavensector bestaat er op het ogenblik concurrentie op verschillende niveaus tussen verschillende soorten luchthavens. Dit is een fundamenteel gegeven bij onderzoek van staatssteun, waarbij moet worden bekeken in hoeverre de concurrentie zou kunnen worden vervalst en de werking van de EER-overeenkomst ongunstig worden beïnvloed. De concurrentiesituaties worden van geval tot geval beoordeeld naar gelang van de betreffende markten. Uit onderzoek (6) is evenwel gebleken dat over het algemeen de grote hubs of internationale luchthavens in concurrentie zijn met soortgelijke luchthavens op alle betrokken transportmarkten — waarbij de omvang van de concurrentie kan afhangen van factoren zoals congestie en alternatieve intermodale vervoersmogelijkheden — of in bepaalde gevallen (zie hieronder) met grote regionale luchthavens. De grote regionale luchthavens kunnen niet alleen met de overige grote regionale luchthavens concurreren, maar ook met de grote EER-hubs en met het vervoer over land, vooral als zij beschikken over goede toegangswegen over land naar de luchthaven. Volgens dezelfde studie concurreren de kleine luchthavens over het algemeen niet met andere luchthavens, behalve in enkele gevallen, wanneer de markten van naburige, ongeveer even grote luchthavens elkaar overlappen.

(7)

In het kader van deze richtsnoeren heeft de Autoriteit de vier volgende categorieën luchthavens onderscheiden:

categorie A, hierna de „grote EER-luchthavens” genoemd, die meer dan 10 miljoen passagiers per jaar verwerken;

categorie B bestaat uit „nationale luchthavens” met een jaarlijks verkeersvolume van 5 tot 10 miljoen passagiers;

categorie C bestaat uit „grote regionale luchthavens” met een jaarlijks verkeersvolume van 1 tot 5 miljoen passagiers;

categorie D, hierna de „kleine regionale luchthavens” genoemd, met een jaarlijks verkeersvolume van minder dan 1 miljoen passagiers per jaar.

30A.2.   Doelstelllingen van deze richtsnoeren en veranderingen ten opzichte van de richtsnoeren van 1994

(8)

In hoofdstuk 30 van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt verwezen naar de richtsnoeren van de Europese Commissie van 1994 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 (thans 87 en 88) van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-overeenkomst op steunmaatregelen van de staten in de luchtvaart (7) (hierna „de richtsnoeren in de luchtvaartsector” genoemd). De richtsnoeren in de luchtvaartsector bestrijken niet alle nieuwe aspecten van de financiering van luchthavens en aanloopsteun voor nieuwe routes.

(9)

Deze richtsnoeren van de Commissie van 1994 gelden bijna uitsluitend voor de voorwaarden voor het verlenen van staatssteun aan luchtvaartmaatschappijen en beperken rechtstreekse steun voor de exploitatie van routes tot de openbaredienstverplichtingen en steun van sociale aard. Wat de luchthavens betreft, gaat deel II.3 van de richtsnoeren van de Commissie van 1994 over overheidsinvesteringen in luchthaveninfrastructuur. Hierin wordt bepaald dat „de uitvoering van infrastructuurprojecten (luchthavens) een algemene economische beleidsmaatregel is waarop de Commissie geen invloed kan uitoefenen op grond van de voorschriften inzake steunmaatregelen van de staten van het Verdrag (...). Dit algemene principe geldt alleen voor de aanleg van infrastructuur door de lidstaten en speelt geen rol bij de beoordeling van eventuele steunelementen die voortvloeien uit een voorkeursbehandeling van bepaalde maatschappijen bij het gebruik van de infrastructuur.”

De huidige richtsnoeren vullen dus de richtsnoeren van 1994 aan, zonder ze te vervangen, en geven aan hoe de concurrentieregels moeten worden toegepast op de verschillende wijzen van financiering van luchthavens (zie deel 30A.4) en op de aanloopsteun voor de beginnende luchtvaartmaatschappijen op regionale luchthavens (zie deel 30A.5).

(10)

Hierbij houdt de Autoriteit rekening met de bijdrage die de ontwikkeling van regionale luchthavens levert. Het is dan ook zo dat:

intensiever gebruik van de regionale luchthavens helpt tegen de congestie van het luchtverkeer in de grote Europese hubs. In haar witboek „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: Tijd om te kiezen” (8) verklaart de Commissie: „Voor de congestie in de lucht bestaat reeds een concreet actieplan. Voor de congestie op de grond is nog geen aandacht en wordt nog niets gedaan. Toch heeft bijna de helft van de 50 grootste luchthavens in Europa de grens van hun capaciteit op de grond bereikt of al bijna bereikt”.

meer toegangspunten voor vluchten binnen Europa bevorderen de mobiliteit van de Europese burgers;

bovendien draagt de ontwikkeling van deze luchthavens bij tot die van de betrokken regionale economieën.

De uitgangspositie van regionale luchthavens voor uitbreiding van hun aanbod is vaak minder gunstig dan die van de grote Europese hubs, zoals Londen, Parijs of Frankfurt. Zij hebben geen grote luchtvaartmaatschappij die haar activiteiten daar concentreert om haar passagiers het maximum aan aansluitingen te kunnen bieden en te profiteren van de grote schaalvoordelen van deze structuur. Zij hebben niet altijd de kritische omvang bereikt die nodig is om aantrekkelijk genoeg te zijn. Bovendien moeten regionale luchthavens vaak een negatief imago compenseren of een slechte reputatie als gevolg van hun ligging in een door economische problemen getroffen gebied.

(11)

Daarom volgt de Autoriteit in deze richtsnoeren een aanpak die de ontwikkeling van regionale luchthavens begunstigt, en ziet daarbij toe op een volledige naleving van de beginselen van transparantie, non-discriminatie en evenredigheid, teneinde iedere met het gemeenschappelijke belang in strijd zijnde concurrentieverstoring wat betreft de openbare aanbestedingen voor luchthavens en de aan luchtvaartmaatschappijen toegekende staatssteun te voorkomen.

(12)

Deze aanpak moet eveneens gericht zijn op de algemene doelstellingen van het vervoerbeleid, met name op intermodaliteit met het spoor. De afgelopen jaren is financieel en politiek royaal bijgedragen tot de voortzetting van ambitieuze programma’s voor de ontwikkeling van een hogesnelheidsspoornet. De hogesnelheidstrein (hierna „HST” genoemd) vormt in termen van reistijd, prijs, comfort en duurzame ontwikkeling een zeer aantrekkelijk alternatief voor het vliegtuig. Ondanks de inspanningen die nog moeten worden geleverd om het HST-net over het volledige door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied uit te breiden, dient er daarom profijt te worden getrokken van het vermogen van de HST om performante en hoogwaardige verbindingen te verzorgen. Verder dienen de spelers in de spoor- en de luchtvaartsector te worden aangemoedigd om, met inachtneming van artikel 53 van de EER-overeenkomst, de kaart van samenwerking te trekken en complementariteit van trein en vliegtuig te ontwikkelen in het belang van de gebruiker.

(13)

Wanneer de onderhavige richtsnoeren standpunten bevatten inzake elementen met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van steun, is dit de algemene interpretatie van de Autoriteit ten tijde van de opstelling van de richtsnoeren ten aanzien van deze vraagstukken. Genoemde standpunten zijn indicatief en laten de uitlegging van dit begrip door het EVA-Hof van Justitie of de communautaire rechtscolleges onverlet.

30A.3.   Toepassingsgebied en gemeenschappelijke regels inzake verenigbaarheid

30A.3.1.   Toepassingsgebied en rechtsgrond

(14)

Door deze richtsnoeren wordt bepaald in hoeverre en onder welke voorwaarden overheidsfinanciering van luchthavens en aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen door de Autoriteit zullen worden goedgekeurd overeenkomstig de regels en procedures op het gebied van staatssteun. De Autoriteit baseert zich hierbij op artikel 59, lid 2, of artikel 61, lid 3, onder a), b) of c), van de EER-overeenkomst.

(15)

Artikel 59, lid 2, van de EER-overeenkomst staat de EVA-Staten toe om, wat betreft de ondernemingen die belast zijn met het beheer van een dienst van algemeen economisch belang, af te wijken van de regels inzake staatssteun, indien de toepassing van deze regels de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak verhindert en indien de ontwikkeling van het handelsverkeer niet wordt beïnvloed in een mate die strijdig is met de belangen van de Overeenkomstsluitende Partijen.

(16)

In artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst worden steunmaatregelen opgesomd die als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst worden beschouwd. Artikel 61, lid 3, onder a) en c), staat afwijkingen toe voor steunmaatregelen ter bevordering of vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde streken en/of bepaalde economische activiteiten.

(17)

In hoofdstuk 25 van de richtsnoeren staatssteun „Regels inzake regionale steunmaatregelen” (hierna „richtsnoeren regionale steun” genoemd) heeft de Autoriteit aangegeven op welke voorwaarden regionale steun, op grond van artikel 61, lid 3, onder a) en c), verenigbaar kan worden verklaard met de werking van de EER-overeenkomst. Toekenning van exploitatiesteun (9) aan luchthavens of luchtvaartmaatschappijen zal slechts bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden verenigbaar kunnen worden verklaard in de armste achterstandsregio's in Europa, zoals de gebieden die vallen onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-overeenkomst, de ultraperifere gebieden en de dunbevolkte gebieden (10).

(18)

Op grond van artikel 61, lid 3, onder b), kan een steunmaatregel ter bevordering van de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst worden beschouwd. Er wordt speciaal verwezen naar projecten in het kader van trans-Europese netwerken die projecten met betrekking tot luchthavens kunnen omvatten.

(19)

Wanneer bovengenoemde bepalingen niet van toepassing zijn, toetst de Autoriteit de verenigbaarheid van de aan luchthavens toegekende financiering en aanloopsteun aan artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. In onderstaande bepalingen worden de door Autoriteit hierbij gevolgde beginselen uiteengezet.

30A.3.2.   Het bestaan van staatssteun

30A.3.2.1.   De economische activiteit van de luchthavens

(20)

Ten aanzien van de keuze die een staat maakt tussen openbaar of particulier eigendom blijft de EER-overeenkomst neutraal. Wanneer er sprake is van staatssteun, staat de vraag centraal of de begunstigde een economische activiteit uitoefent (11). Het lijdt geen twijfel dat de luchtvaartmaatschappijen een economische activiteit uitoefenen. En, zodra een luchthaven zich gaat bezighouden met economische activiteiten die losstaan van haar juridische statuut en haar financieringswijze, is het een onderneming als bedoeld in artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst en zijn de regels inzake staatssteun daarop van toepassing (12).

(21)

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Hof van Justitie” genoemd) heeft in de zaak-Aéroports de Paris (13) verklaard dat het beheer en de exploitatie van luchthavens, die de verlening van luchthavendiensten aan luchtvaartmaatschappijen en de verschillende dienstverleners in een luchthaven omvatten, economische activiteiten zijn, daar zij erin bestaan dat luchthaveninstallaties ter beschikking worden gesteld van luchtvaartmaatschappijen en verschillende dienstverrichters tegen betaling van een vergoeding waarvan het tarief door de exploitant vrij is vastgesteld, en zij verder niet behoren tot de uitoefening van overheidsprerogatieven en te scheiden zijn van de activiteiten die verband houden met de uitoefening van die prerogatieven. De luchthavenbeheerder oefent dus in beginsel een economische activiteit uit in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst waarop de regels betreffende staatssteun van toepassing zijn.

(22)

Toch zijn niet alle activiteiten van de luchthavenbeheerder noodzakelijkerwijs van economische aard. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende activiteiten en worden vastgesteld in welke mate deze activiteiten al dan niet van economische aard zijn (14).

(23)

Zoals het Hof van Justitie doet opmerken, zijn de activiteiten die normaalgesproken onder de verantwoordelijkheid van de Staat vallen bij de uitoefening van zijn overheidsmacht, niet van economische aard en vallen zij niet onder het toepassingsgebied van de staatssteunregels. Deze activiteiten omvatten het veiligheidsbeleid, de luchtverkeersleiding, politietaken, douane, brandweer enz. Over het algemeen moet de financiering van deze activiteiten strikt beperkt blijven tot compensatie van de daarbij gemaakte kosten en mag zij niet voor andere activiteiten van economische aard worden aangewend (15). De Europese Commissie heeft reeds in haar mededeling van 10 oktober 2001 na de aanslagen van 11 september 2001 het volgende verklaard: „Het spreekt vanzelf dat, ook al worden bepaalde maatregelen rechtstreeks opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen en andere operators in deze sector, zoals luchthavens, leveranciers van luchthavendiensten en luchtvaartnavigatiediensten, de financiering daarvan uit openbare middelen niet mag leiden tot een vorm van exploitatiesteun die niet verenigbaar is met het Verdrag.”

30A.3.2.2.   Dienstverlenende activiteiten van algemeen economisch belang van de luchthavens

(24)

Bepaalde door de luchthavens bedreven economische activiteiten kunnen door de overheid worden beschouwd als zijnde een dienst van algemeen economisch belang. De overheid legt dan de luchthavenbeheerder een aantal openbaredienstverplichtingen op om er zeker van te zijn dat het algemeen openbaar belang op passende wijze wordt gediend. In een dergelijke situatie mag de exploitant die de luchthaven beheert, door de overheid worden gecompenseerd wat betreft de extra kosten die uit de openbaredienstverplichting voortvloeien. In uitzonderlijke gevallen kan het gehele beheer van een luchthaven als een economische dienst van algemeen belang worden beschouwd. De overheid kan dan openbaredienstverplichtingen aan zo’n luchthaven opleggen — bijvoorbeeld een luchthaven in een geïsoleerd gebied — en besluiten deze al dan niet te compenseren. Toch moet worden opgemerkt dat het totale beheer van een luchthaven als dienst van algemeen economisch belang geen activiteiten mag omvatten die niet rechtstreeks verband houden met de in punt 43, onder iv), vermelde basisactiviteiten.

(25)

De Autoriteit vestigt in dit verband de aandacht op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak-Altmark (16), dat geleid heeft tot de vaststelling van jurisprudentie op dit gebied. Daarin heeft het Hof van Justitie verklaard dat compensaties voor openbaredienstverlening geen staatssteun zijn in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag wanneer er aan deze vier voorwaarden wordt voldaan:

1.

de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk zijn belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en deze moeten duidelijk zijn afgebakend;

2.

de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, moeten vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld;

3.

de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van uitvoering van de openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de ontvangsten en een redelijke winst uit de uitvoering van genoemde verplichtingen, en

4.

wanneer de keuze van de onderneming die wordt belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen, in een concreet geval niet wordt gemaakt in het kader van een openbare aanbesteding, waarbij de kandidaat kan worden geselecteerd die deze diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kan leveren, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld op basis van een analyse van de kosten die een gemiddelde goed beheerde onderneming die zodanig met vervoermiddelen is uitgerust dat zij aan de vereisten voor de openbaredienstverlening kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdende met de ontvangsten en met een redelijke winst uit de uitvoering van genoemde verplichtingen.

(26)

Wanneer de in het arrest-Altmark gestelde voorwaarden worden nageleefd, is compensatie voor aan een luchthavenbeheerder opgelegde openbaredienstverplichtingen geen staatssteun.

(27)

Andere overheidsfinanciering van de luchthavens dan de hierboven vermelde financiering zou staatssteun kunnen zijn in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst wanneer zij de mededinging en het handelsverkeer tussen de Overeenkomstsluitende Partijen ongunstig beïnvloedt.

30A.3.2.3.   Invloed van de aan luchthavens toegekende subsidies op de mededinging en het handelsverkeer tussen de Overeenkomstsluitende Partijen

(28)

De concurrentie tussen luchthavens kan worden beoordeeld aan de hand van de criteria voor het kiezen van luchtvaartmaatschappijen, met name door vergelijking van factoren zoals aard van de verleende luchthavendiensten en betrokken clientèle, bevolking en economische activiteit, congestie, toegangswegen en ook het niveau van de aan gebruikmaking van de luchthaveninfrastructuur en diensten verbonden lasten. Het lastenniveau is in zoverre een belangrijke factor dat de aan een luchthaven toegekende staatssteun gebruikt kan worden om de luchthavenrechten op een kunstmatig laag niveau te houden om vliegverkeer aan te trekken, met ernstige verstoring van de concurrentie als gevolg.

(29)

Op grond van deze richtsnoeren is de Autoriteit echter van mening dat de in punt 7 omschreven categorieën een aanwijzing kunnen geven over de mate waarin luchthavens met elkaar in concurrentie zijn en dus aan een luchthaven toegekende overheidsfinanciering de concurrentie kan verstoren.

Overheidsfinanciering voor de EER- en nationale luchthavens (categorieën A en B) wordt dus gewoonlijk beschouwd als concurrentievervalsing of mogelijke concurrentievervalsing en als een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de Overeenkomstsluitende Partijen. Daarentegen is er bij financiële steun aan kleine regionale luchthavens (categorie D) weinig kans op concurrentievervalsing of beïnvloeding van het handelsverkeer in een mate die in strijd is met het algemeen belang.

(30)

Afgezien van deze algemene aanwijzingen is het echter onmogelijk om regels vast te stellen die op alle mogelijke verschillende situaties dekken, met name voor de luchthavens van de categorieën C en D.

Daarom moet iedere maatregel die staatssteun aan een luchthaven kan inhouden, worden aangemeld en moet met name de invloed ervan op de mededinging en het handelsverkeer tussen de Overeenkomstsluitende Partijen worden onderzocht en, eventueel, de verenigbaarheid ervan met de werking van de EER-overeenkomst.

(31)

De Beschikking van de Commissie van 13 juli 2005 betreffende de toepassing van artikel 86 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst is van toepassing wanneer luchthavens van de categorie D met een taak van algemeen economisch belang worden belast. Compensatie voor de openbare dienst die staatssteun vormt, is evenwel vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande aanmelding mits de compensatie voldoet aan bepaalde, in die beschikking vastgestelde voorwaarden (17). Deze beschikking van de Commissie is nog niet in de EER-overeenkomst opgenomen.

30A.3.2.4.   Het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie

(32)

In artikel 125 van de EER-overeenkomst is bepaald dat de Overeenkomst de regeling van de Overeenkomstsluitende Partijen inzake het eigendomsrecht onverlet laat. Derhalve kunnen de Overeenkomstsluitende Partijen ondernemingen bezitten en leiden en kunnen zij aandelen of andere participaties in publieke of particuliere ondernemingen verwerven.

(33)

Hieruit volgt dat de Autoriteit de overheden die deelnemen in het kapitaal van bepaalde maatschappijen, niet mag bestraffen noch mag begunstigen. De Autoriteit mag zich evenmin uitspreken over de door ondernemingen gemaakte keuze van financieringswijze.

(34)

Bijgevolg wordt in deze richtsnoeren geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten begunstigden, wat hun juridische structuur betreft dan wel of zij tot de overheid of particuliere sector behoren, en iedere verwijzing naar luchthavens of ondernemingen die luchthavens beheren, omvat iedere soort juridische entiteit.

(35)

Overigens stellen genoemde beginselen van non-discriminatie en gelijkheid de overheden of publieke ondernemingen niet vrij van de toepassing van de concurrentieregels.

(36)

In het algemeen gesteld, of het nu gaat om overheidsfinanciering ten behoeve van luchthavens of financiering die rechtstreeks of indirect door de overheid wordt verstrekt voor luchtvaartmaatschappijen, beoordeelt de Autoriteit dus of er sprake is van steun en beziet zij „of een particuliere aandeelhouder in gelijkaardige omstandigheden op grond van de te verwachten rentabiliteit en afgezien van elke overweging van sociale aard of van regionaal of sectoraal beleid een dergelijke kapitaalinbreng zou hebben gedaan” (18).

(37)

Het Hof van Justitie heeft verklaard dat „het gelijkheidsbeginsel, waarop de regeringen zich beroepen voor de betrekkingen tussen de openbare bedrijven en de particuliere ondernemingen, in het algemeen vooronderstelt dat de beide groepen in een vergelijkbare situatie verkeren. Particuliere ondernemingen houden bij de bepaling van hun productie en handelsstrategie rekening met rentabiliteitseisen. De beslissingen van openbare bedrijven kunnen daarentegen de invloed van andersoortige factoren ondergaan, omdat de overheden die deze beslissingen kunnen beïnvloeden, doelstellingen van algemeen belang nastreven” (19). Het begrip van te verwachten rentabiliteit voor de exploitant die de gelden daadwerkelijk verstrekt als economische speler, staat dus centraal.

(38)

De communautaire rechtscolleges hebben eveneens verklaard dat het gedrag van de openbare investeerder vergeleken moet worden met het „veronderstelde” gedrag van een particuliere investeerder met een algemene of sectorale structuurpolitiek die wordt geleid door het uitzicht op rendement op langere termijn (20). Deze overwegingen zijn zeer goed van toepassing op de situatie bij investeringen in infrastructuur.

(39)

Iedere aanwending van staatsmiddelen door EVA-Staten of overheidsinstanties ten behoeve van luchthavenexploitanten of luchtvaartmaatschappijen moet dus worden getoetst aan de onderhavige richtsnoeren. Indien genoemde EVA-Staten of instanties zich gedragen als een particulier bedrijf in een markteconomie, zullen deze voordelen geen staatssteun vormen.

(40)

Maar als er openbare middelen ter beschikking worden gesteld tegen voorwaarden die gunstiger zijn (in economische termen gezegd, tegen lagere kosten) dan de voorwaarden die een particuliere economische speler zou geven aan een onderneming met een vergelijkbare financiële situatie en concurrentiepositie, dan geniet eerstgenoemde voordeel in de vorm van staatssteun.

(41)

Op het gebied van aanloopsteun is het mogelijk dat een openbare luchthaven een luchtvaartmaatschappij financiële voordelen toekent op basis van zijn eigen middelen die door zijn economische activiteit zijn gegenereerd en die geen staatssteun zijn als hij bewijst te handelen als particuliere investeerder, bijvoorbeeld met een businessplan waaruit de verwachte rentabiliteit van zijn economische activiteit als luchthaven blijkt. Als daarentegen financiële steunverlening door een particuliere luchthaven in feite een herverdeling is van overheidsmiddelen die voor dat doel door een overheidsinstantie zijn toegekend, moeten die subsidies beschouwd worden als staatssteun, wanneer het besluit om overheidsmiddelen te herverdelen door de overheid wordt genomen.

(42)

Bij de toepassing van het beginsel van particuliere investeerder — en dus bij afwezigheid van steun — wordt voorondersteld dat het algehele economische model van de als investeerder beschouwde exploitant betrouwbaar is: wanneer een luchthaven niet zijn eigen investeringen financiert of niet de bijbehorende lasten draagt, of wanneer een deel van de exploitatiekosten ten laste komt van overheidsmiddelen, bovenop een taak van algemeen belang, kan die luchthaven normaalgesproken niet worden beschouwd als een particuliere exploitant in een markteconomie en zou ieder geval apart moeten worden bestudeerd. Bovenstaande redenering zal hier dus erg moeilijk kunnen worden toegepast.

30A.4.   De financiering van luchthavens

(43)

De activiteiten van een luchthaven kunnen in de volgende categorieën worden ingedeeld:

i)

bouw van de eigenlijke luchthaveninfrastructuur en -voorzieningen (start- en landingsbanen, tunnels, tarmacs, verkeerstoren) of rechtstreekse ondersteuning (brandbestrijdingsinstallaties, beveiligings- en veiligheidsvoorzieningen);

ii)

exploitatie van de infrastructuur, omvattende het onderhoud en beheer van de luchthaveninfrastructuur;

iii)

verlening van bij het luchtvervoer behorende luchthavendiensten, onder meer bestaande uit grondafhandeling en gebruik van de bijbehorende infrastructuur, brandbestrijdingsdiensten, hulpdiensten, veiligheidsdiensten enz., en

iv)

commerciële activiteiten die niet rechtstreeks verband houden met de kernactiviteiten van de luchthaven. Deze omvatten onder meer de bouw, financiering, exploitatie en huur van ruimten en gebouwen, die niet alleen moeten dienen als kantoor- en opslagruimten, maar ook bestemd zijn voor hotels en bedrijven op het terrein van de luchthaven en voor winkels, restaurants en parkeerterreinen. Aangezien deze activiteiten geen vervoersactiviteiten zijn, valt de overheidsfinanciering daarvan niet onder de richtsnoeren en moet deze worden getoetst aan de desbetreffende sectorale en algemene regels.

(44)

Deze richtsnoeren gelden voor alle luchthavenactiviteiten, uitgezonderd veiligheidstaken, luchtverkeersleiding en alle overige activiteiten die onder de overheidsbevoegdheid van een EVA-Staat vallen (21).

30A.4.1.   De financiering van luchthaveninfrastructuur

(45)

Dit deel gaat over de steun voor de aanleg van de eigenlijke luchthaveninfrastructuur en -voorzieningen of rechtstreekse steun zoals omschreven in punt 43, onder i), en punt 44.

(46)

De infrastructuur ligt aan de basis van de economische activiteiten van de luchthavenbeheerder. Het kan voor de Staat echter ook een middel zijn om invloed uit te oefenen op de regionale economische ontwikkeling, het ruimtelijke ordeningsbeleid, het vervoerbeleid enz.

(47)

Wanneer een luchthavenbeheerder een economische activiteit uitoefent in de zin van het in punt 21 vermelde arrest, moet hij uit eigen middelen het gebruik of de bouw van de door hem beheerde infrastructuur financieren. Derhalve betekent het leveren door een niet als particuliere investeerder optredende EVA-Staat (ook een regionale of lokale overheid) van luchthaveninfrastructuur aan een beheerder die geen behoorlijke financiële tegenprestatie levert, of het toekennen van overheidssubsidies aan een beheerder ter financiering van infrastructuur, dat hem een economische voordeel ten opzichte van zijn concurrenten verleend wordt dat gemeld moet worden en getoetst aan de regels betreffende staatssteun.

(48)

De Europese Commissie en de Autoriteit hebben in het verleden al de gelegenheid gehad aan te geven onder welke voorwaarden transacties zoals de verkoop van gronden of gebouwen (22) of de privatisering van een onderneming (23) volgens hen niet het risico op staatssteun inhoudt. Dit is over het algemeen het geval als marktprijzen worden gehanteerd, met name als deze prijzen het resultaat van een niet-discriminerende open aanbestedingsprocedure zonder voorwaarden zijn, waaraan voldoende bekendheid gegeven is en die een gelijke behandeling van mogelijke gegadigden waarborgt. Onverminderd de verplichtingen met betrekking tot de voor overheidsaanbestedingen en concessies geldende regels en beginselen, geldt een soortgelijke redenering in beginsel, mutatis mutandis, voor de verkoop of de terbeschikkingstelling van infrastructuur door de overheid.

(49)

Het is meestal onmogelijk om van tevoren in absoluut alle gevallen de aanwezigheid van steunelementen uit te sluiten. Zo kan er sprake zijn van steun als blijkt dat de infrastructuur van tevoren aan een bepaalde beheerder is toegewezen, die daaruit een onrechtmatig voordeel haalt, of als een ongerechtvaardigd verschil tussen de verkoopprijs en een recente bouwprijs de koper een onrechtmatig voordeel bezorgt.

(50)

Met name wanneer aanvullende infrastructuur, waarin op het moment van de toekenning van de bestaande infrastructuur nog niet was voorzien, ter beschikking wordt gesteld van de luchthavenbeheerder, zal de beheerder een huurprijs moeten betalen die overeenkomt met de marktwaarde en die met name de kosten van de nieuwe infrastructuur en de duur van de exploitatie weerspiegelt. Bovendien, zal er, als er in het oorspronkelijke contract niet in uitbreiding is voorzien, een nauw verband moeten zijn tussen de aanvullende infrastructuur en de exploitatie van de bestaande infrastructuur en moet het oorspronkelijke contract van de beheerder inhoudelijk in stand blijven.

(51)

Wanneer het bestaan van staatssteun niet kan worden uitgesloten, moet de maatregel worden aangemeld. Indien het bestaan van steun wordt bevestigd, moet die steun verenigbaar kunnen worden verklaard, met name op grond van artikel 61, lid 3, onder a), b) of c), en artikel 59, lid 2, van de EER-overeenkomst en, waar van toepassing, de desbetreffende uitvoeringsbepalingen. Met het oog hierop beziet de Autoriteit met name of:

de bouw en de exploitatie van de infrastructuur beantwoorden aan een duidelijk omschreven doel van algemeen belang (regionale ontwikkeling, toegankelijkheid enz.);

de infrastructuur nodig is en in verhouding staat tot het gestelde doel;

de infrastructuur op middellange termijn voldoende gebruiksmogelijkheden biedt, het gebruik van de bestaande infrastructuur in aanmerking genomen;

de infrastructuur voor alle potentiële gebruikers gelijk en zonder discriminatie toegankelijk is;

het handelsverkeer niet zodanig beïnvloed wordt dat zulks in strijd is met de werking van de EER-overeenkomst.

30A.4.2.   Steun voor de exploitatie van luchthaveninfrastructuur

(52)

De Autoriteit huldigt het beginsel dat de beheerder van een luchthaven net als iedere andere marktspeler de normale kosten van beheer en onderhoud van de luchthaveninfrastructuur uit eigen middelen moet kunnen opbrengen. Iedere overheidsfinanciering van deze diensten betekent voor de luchthavenbeheerder vermindering van de normale uitgaven voor de lopende activiteiten.

(53)

Financiering is geen staatssteun als het gaat om compensatie van openbaredienstverlening die voor het beheer van de luchthaven wordt toegekend, met inachtneming van de voorwaarden van het Altmark-arrest (24). In de overige gevallen worden exploitatiesubsidies steeds als staatssteun voor de bedrijfsvoering beschouwd. Zoals vermeld in deel 30A.3.1 van deze richtsnoeren kan dergelijke steun alleen met de werking van de EER-overeenkomst verenigbaar worden verklaard op grond van artikel 61, lid 3, onder a) of c), onder bepaalde voorwaarden, in achterstandsregio's, of op grond van artikel 59, lid 2, indien deze voldoet aan bepaalde voorwaarden die verzekeren dat de steun nodig is voor de exploitatie van een dienst van algemeen economisch belang en de ontwikkeling van het handelsverkeer niet zodanig beïnvloedt dat dit strijdig is met het belang van de Overeenkomstsluitende Partijen.

(54)

Wat betreft de toepassing van artikel 59, lid 2, van de EER-overeenkomst, zoals uiteengezet in punt 31, wordt in de beschikking van de Commissie van 13 juli 2005 betreffende de toepassing van artikel 86 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst staatssteun aan luchthavens van categorie D als verenigbaar beschouwd, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan (25).

(55)

Hierbij gaat de Autoriteit na of de luchthaven ook daadwerkelijk met een dienst van algemeen belang is belast en dat het compensatiebedrag niet hoger is dan wat nodig is voor dekking van de kosten van uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met daaraan verbonden inkomsten en een redelijke winst.

(56)

De toekenning van openbaredienstverplichtingen aan een luchthaven moet gebeuren bij één of meer officiële besluiten, waarvan elke EVA-Staat de vorm mag bepalen. Deze documenten moeten alle gegevens bevatten die nodig zijn om de specifieke kosten van de openbare dienst aan te kunnen geven, met name:

de precieze aard van de openbaredienstverplichting;

de betrokken beheerders en het desbetreffende gebied,

de aard van ieder bijzonder of uitsluitend recht dat aan de luchthaven is verleend;

de parameters bij de berekening, controle en herziening van de compensatie;

de middelen om een eventuele over- of ondercompensatie te vermijden en de in dat geval te hanteren correctiemethoden.

(57)

Om het bedrag van de compensatie te kunnen berekenen, moeten de in aanmerking te nemen inkomsten en uitgaven minstens alle uit de economische dienst van algemeen belang verkregen inkomsten omvatten. Indien de betrokken luchthavenbeheerder nog andere uitsluitende of bijzondere rechten geniet die rechtstreeks of indirect verbonden zijn aan genoemde economische dienst van algemeen belang, moeten ook de daaruit verworven inkomsten in aanmerking worden genomen. Bijgevolg moeten een doorzichtig boekhoudsysteem en gescheiden boekhoudingen voor de verschillende activiteiten van de beheerder worden ingevoerd (26).

30A.4.3.   Steun voor luchthavendiensten

(58)

Grondafhandelingsdiensten zijn een commerciële activiteit die, krachtens Richtlijn 96/67/EG (27), boven de grens van 2 miljoen passagiers per jaar openstaat voor concurrentie. Een luchthavenbeheerder die als verlener van grondafhandelingsdiensten optreedt kan natuurlijk verschillende tarieven hanteren voor de afhandelingsrechten die hij aan de luchtvaartmaatschappijen in rekening brengt, als deze tariefverschillen kostenverschillen weerspiegelen die verband houden met de aard of de omvang van de verleende diensten (28).

(59)

Onder de drempel van 2 miljoen passagiers mag een als dienstverlener optredende luchthavenbeheerder alleen inkomsten en verliezen uit zuiver commerciële activiteiten (bv. afhandeling van vliegtuigen, beheer van een parkeerterrein) onderling compenseren, met uitsluiting van de overheidsmiddelen die hem als luchthavenautoriteit of beheerder van een dienst van algemeen economisch belang worden toegekend. Hij moet evenwel, wanneer er geen concurrentie is bij de afhandeling, er zorgvuldig voor waken geen nationale bepalingen of bepalingen in de EER-overeenkomst te overtreden en met name geen misbruik te maken van zijn machtspositie, want anders zou hij inbreuk maken op artikel 54 van de EER-overeenkomst (dat ondernemingen die op het door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied of op een aanzienlijk deel daarvan in een machtspositie verkeren, verbiedt om ten opzichte van de verschillende luchtvaartmaatschappijen ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties toe te passen, hun daarmee een concurrentienadeel berokkenend).

(60)

Boven de 2 miljoen passagiers moet de verlening van afhandelingsdiensten zelfvoorzienend zijn en losstaan van de overige commerciële inkomsten van de luchthaven, zoals overheidsgeld dat hem als luchthavenautoriteit of beheerder van een dienst van algemeen economisch belang is toegekend.

30A.5.   Aanloopsteun

30A.5.1.   Doelstellingen

(61)

De kleine luchthavens hebben over het algemeen niet de aantallen passagiers die zij nodig hebben om een kritische omvang en de rentabiliteitsdrempel te bereiken.

(62)

Er zijn geen absolute cijfers voorhanden wat de rendabiliteitsdrempel betreft. Het Europees Comité van de Regio's schatte dat deze ligt op 1,5 miljoen passagiers per jaar, terwijl uit de reeds vermelde studie van de universiteit van Cranfield, waarin twee verschillende cijfers worden genoemd (500 000 en 1 miljoen passagiers per jaar), blijkt dat er verschillen bestaan afhankelijk van het land en van de organisatiewijze van de luchthavens (29).

(63)

Ook al kunnen bepaalde regionale luchthavens zich goed redden, wanneer luchtvaartmaatschappijen met openbaredienstverplichtingen grote aantallen passagiers aanbrengen (30) of de overheid met socialesteunregelingen komt, toch geven de luchtvaartmaatschappijen de voorkeur aan hubs met een goede staat van dienst en een gunstige ligging, die snelle verbindingen mogelijk maken, die vertrouwd zijn voor de gebruikers en waar deze beschikken over waardevolle slots die zij niet willen verliezen. Bovendien hebben het al jarenlang gevoerde beleid op het gebied van luchthavens en luchtvaart en de investeringen daarin, het luchtverkeer op de grote nationale hoofdsteden geconcentreerd.

(64)

Derhalve zijn de luchtvaartmaatschappijen, wanneer financiële prikkels ontbreken, niet altijd bereid het risico te nemen om te gaan vliegen vanaf onbekende luchthavens die zij nog niet hebben kunnen testen. Daarom kan de Autoriteit aanvaarden dat luchtvaartmaatschappijen tijdelijk rechtstreeks of indirect en onder bepaalde voorwaarden overheidssteun krijgen, als die hun de mogelijkheid geeft tot nieuwe routes en nieuwe frequenties vanuit regionale luchthavens, zodat zij door het aantrekken van meer passagiers vervolgens binnen zekere tijd de rentabiliteitsdrempel kunnen bereiken. De Autoriteit ziet erop toe dat met deze steun grote luchthavens die reeds ruimschoots voor internationaal verkeer en concurrentie openstaan, niet worden bevoordeeld.

(65)

Toch zal het in het licht van de hierboven uiteengezette doelstelling van intermodaliteit en optimalisering van infrastructuurgebruik ontoelaatbaar zijn om aanloopsteun te verlenen voor een nieuwe luchtverbinding waarvoor reeds een HST-alternatief bestaat.

(66)

De Commissie heeft ook richtsnoeren vastgesteld voor de evenwichtige ontwikkeling van de ultraperifere regio’s (31). De hoofdlijnen van de ontwikkelingsstrategie voor genoemde regio’s zijn drieërlei: verbetering van de toegankelijkheid, versterking van hun concurrentievermogen en bevordering van hun regionale integratie, om de gevolgen van hun ligging buiten de Europese economie te verzachten.

(67)

In verband hiermee accepteert de Europese Commissie dat voor aanloopsteun voor vervoersdiensten vanuit de ultraperifere regio’s over het algemeen soepelere verenigbaarheidscriteria worden gehanteerd, met name wat betreft intensiteit en duur, en zal zij geen bezwaar maken tegen dergelijke steun voor luchtverbindingen met naburige derde landen.

De Autoriteit vindt dat soortgelijke bepalingen in termen van intensiteit en duur ook kunnen worden toegestaan voor de in artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst bedoelde regio's en voor dunbevolkte regio's.

30A.5.2.   Verenigbaarheidscriteria

(68)

Financiële aanloopsteun, behalve in de gevallen waarin de overheid zich gedraagt als een particuliere investeerder in een markteconomie (zie deel 30A.3.2.4), betekent bevoordeling van de begunstigde maatschappijen en kan dus de concurrentie tussen de maatschappijen rechtstreeks verstoren, wanneer de exploitatiekosten van de begunstigden hierdoor worden verlaagd.

(69)

Steunmaatregelen kunnen ook indirect de concurrentie tussen luchthavens verstoren, wanneer luchthavens zich daardoor kunnen ontwikkelen en wanneer een maatschappij wordt gestimuleerd te „delokaliseren” van de ene luchthaven naar de andere en een route van een EER-luchthaven naar een regionale luchthaven over te brengen. Dergelijke maatregelen zijn daarom gewoonlijk staatssteun en moeten bij de Autoriteit worden gemeld.

(70)

Gezien bovengenoemde doelstellingen en de grote moeilijkheden waartoe de opening van een nieuwe luchtverbinding kan leiden, is de Autoriteit bereid deze steun goed te keuren, wanneer deze voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

Begunstigden: de steun wordt betaald aan luchtvaartmaatschappijen die houder zijn van een geldige exploitatievergunning, door een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (32).

b)

Regionale luchthavens: de steun wordt betaald voor routes vanuit regionale luchthavens van de categorieën C en D naar een andere luchthaven in het door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied. Steun voor routes tussen nationale luchthavens (categorie B) kan slechts in met degelijke argumenten onderbouwde uitzonderingsgevallen in overweging worden genomen, met name indien één van beide luchthavens zich in een achterstandsregio bevindt.

c)

Nieuwe routes: de aan luchtvaartmaatschappijen betaalde steun is alleen bedoeld voor het openen van nieuwe verbindingen of nieuwe frequenties, zoals hierna omschreven, die het nettoaantal passagiers die vanuit de betrokken luchthavens vertrekken, doen toenemen (33).

De steun mag niet de gewone verplaatsing van verkeer van de ene lijn of maatschappij naar de andere bevorderen. Hij mag met name niet resulteren in een verlegging van verkeer die niet gerechtvaardigd is wat betreft de frequentie en de levensvatbaarheid van bestaande diensten vanuit een andere luchthaven in dezelfde stad, dezelfde agglomeratie (34) of hetzelfde luchthavensysteem (35), die dezelfde of een volgens dezelfde criteria vergelijkbare bestemming bedienen. Een nieuwe route mag ook geen aanloopsteun krijgen, als deze route reeds wordt geëxploiteerd door een volgens dezelfde criteria vergelijkbare HST-verbinding.

De Autoriteit aanvaardt geen misbruiken, bijvoorbeeld wanneer een maatschappij probeert de tijdelijkheid van de aanloopsteun te omzeilen door een lijn waarvoor zij steun ontvangt, te vervangen door een zogenaamde nieuwe lijn met een vergelijkbare dienstverlening. Er mag vooral geen steun worden toegekend aan een luchtvaartmaatschappij die, nadat de steun voor een bepaalde lijn is afgelopen, steun probeert te krijgen voor een concurrerende lijn met dezelfde of een vergelijkbare bestemming vanuit een andere luchthaven in dezelfde stad of agglomeratie of in hetzelfde luchthavensysteem. Een gewone verwisseling tijdens de steunuitkeringsperiode van de ene lijn door een andere lijn vanuit dezelfde luchthaven, die de luchthaven ten minste evenveel passagiers moet opleveren, laat de voortzetting van de steunbetaling over de volledige oorspronkelijk voorziene periode onverlet, mits na deze verwisseling nog steeds aan de criteria wordt voldaan volgens welke de oorspronkelijke toekenning van de steun plaatsvond.

d)

Levensvatbaarheid op termijn en degressiviteit in de tijd: de gesteunde route moet op den duur levensvatbaar blijken — dus minstens kostendekkend zijn — , zonder dat er overheidsfinanciering nodig is. Daarom moet aanloopsteun degressief en van beperkte duur zijn.

e)

Compensatie van de aanvullende aanloopkosten: er moet een nauwe koppeling zijn tussen het steunbedrag en de bijkomende aanloopkosten in verband met de nieuwe verbinding of frequentie die de luchtvaartmaatschappij op kruissnelheid niet zou kunnen dragen. Dergelijke kosten omvatten onder meer de kosten van marketing en reclame die in het begin moeten worden gemaakt om bekendheid te geven aan de verbinding, en eventueel de installatiekosten die de luchtvaartmaatschappij op de betrokken regionale luchthaven moet maken voor het opstarten van de lijn, als het een luchthaven van de categorie C of D betreft en deze kosten nog niet zijn gesubsidieerd. Daarentegen mag geen steun gegeven worden met betrekking tot normale operationele kosten, zoals huur of afschrijving van de vliegtuigen, brandstof, lonen van de vliegtuigbemanningen, luchthavenrechten en catering. De subsidiabele kosten zullen moeten overeenkomen met reële, onder normale marktvoorwaarden gemaakte kosten.

f)

Steunintensiteit en looptijd: degressieve steun mag voor maximaal drie jaar worden toegekend. Het steunbedrag mag jaarlijks niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten in dat jaar en gerekend over de looptijd van de steun gemiddeld ten hoogste 30 % van de subsidiabele kosten bedragen.

Voor de routes vanuit achterstandsregio's (de regio's ex artikel 61, lid 3, onder a)) en dunbevolkte gebieden mag voor ten hoogste vijf jaar degressieve steun worden gegeven. Het steunbedrag mag jaarlijks niet meer dan 50 % van de subsidiabele kosten in dat jaar en gerekend over de looptijd van de steun gemiddeld ten hoogste 40 % van de subsidiabele kosten bedragen. Indien de steun daadwerkelijk gedurende vijf jaar wordt toegekend, mag deze de eerste drie jaar op 50 % van de subsidiabele kosten worden gehandhaafd.

In ieder geval moet de tijd gedurende welke een maatschappij aanloopsteun krijgt, aanzienlijk korter zijn dan de tijd gedurende welke zij zich ertoe verbindt haar activiteiten vanuit de betrokken luchthaven, zoals vermeld in het in punt 70, onder i), voorgeschreven businessplan, uit te oefenen. Voorts moet de steun worden vastgesteld zodra de doelstellingen in termen van passagiers gehaald worden of de verbinding rendabel is gebleken, zelfs al gebeurt dit binnen de oorspronkelijk voorziene termijn.

g)

Verband met de ontwikkeling van de lijn: de uitbetaling van de steun moet worden gekoppeld aan de feitelijke stijging van het aantal vervoerde passagiers. Om de steun zijn stimulerende karakter niet te laten verliezen en aanpassing van steunplafonds te voorkomen, moet een feitelijke toename van het verkeer gepaard gaan met een daling van het eenheidsbedrag per passagier.

h)

Non-discriminatoire toekenning: elke overheidsinstantie die een maatschappij, al dan niet via een luchthaven, aanloopsteun wil verlenen voor een nieuwe route moet haar voornemen tijdig kenbaar maken en hieraan voldoende bekendheid geven, om alle geïnteresseerde maatschappijen de gelegenheid te geven hun diensten aan te bieden. De aanmelding moet met name een beschrijving van de route bevatten en objectieve criteria in termen van looptijd en bedrag van de steun. De regels en beginselen op het gebied van overheidsopdrachten en concessies dienen, indien van toepassing, te worden nageleefd.

i)

Gevolgen voor de andere routes en businessplan: elke luchtvaartmaatschappij die een overheidsinstantie welke aanloopsteun wil toekennen, een dienst aanbiedt, moet bij de indiening van die offerte een businessplan voorleggen dat de levensvatbaarheid van de route gedurende een aanzienlijke tijd na het beëindigen van de steun aantoont. Alvorens de steun toe te kennen, moet de overheidsinstantie onderzoeken welk effect de nieuwe verbinding op de concurrerende lijnen zal hebben.

j)

Openbaarheid: de EVA-Staten zien erop toe dat er jaarlijks voor iedere luchthaven een lijst van gesteunde routes wordt gepubliceerd, met voor iedere route vermelding van de bron van overheidsfinanciering, de begunstigde maatschappij, het bedrag van de uitbetaalde steun en het betreffende aantal passagiers.

k)

Beroepsmogelijkheden: naast de geldende beroepsmogelijkheden waarin de Richtlijnen 89/665/EEG en 92/13/EEG (36) inzake overheidsopdrachten voorzien, moeten er ook op het niveau van de lidstaten beroepsmechanismen worden gecreëerd om tegen iedere vorm van discriminatie bij de toekenning van steun te kunnen optreden.

l)

Sancties: er moeten sanctiemechanismen worden toegepast wanneer een vervoerder zich niet houdt aan de verbintenissen die hij bij de uitbetaling van de steun tegenover een luchthaven is aangegaan. Een regeling voor teruggave van de steun of van beslag van een eerst door de vervoerder gestelde zekerheid kan de luchthaven de zekerheid geven dat de luchtvaartmaatschappij zijn verbintenissen nakomt.

(71)

Cumulering: aanloopsteun mag niet worden gecumuleerd met andere vormen van steun ten behoeve van de exploitatie van een lijn, zoals aan bepaalde soorten passagiers toegekende steun van sociale aard of compensaties voor openbaredienstverlening. Dergelijke steun mag evenmin toegekend worden wanneer de toegang tot een route aan één enkele vervoerder is voorbehouden op grond van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 (37), met name van lid 1, onder d). Overeenkomstig de hiervoor vastgestelde evenredigheidsregels mag de steun evenmin gecumuleerd worden met andere steun voor dezelfde kosten, ook niet wanneer deze in een andere staat wordt uitbetaald.

(72)

Aanloopsteun moet bij de Autoriteit worden aangemeld. Zij verzoekt de EVA-Staten om in plaats van afzonderlijke maatregelen aanloopsteunregelingen aan te melden, ter verzekering van een grotere territoriale samenhang over het hele door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied. Steunmaatregelen of -regelingen die niet volledig aan de criteria voldoen maar tot een vergelijkbare situatie leiden, kunnen door de Autoriteit van geval tot geval worden onderzocht.

30A.6.   Begunstigden van vroegere onrechtmatige steun

(73)

Indien aan een onderneming onrechtmatige steun is toegekend, ten aanzien waarvan de Autoriteit een negatieve beschikking heeft gegeven met een bevel tot terugvordering, en deze terugvordering heeft niet plaatsgevonden overeenkomstig artikel 14 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, zal bij het onderzoek naar iedere financiële steun voor de luchthaveninfrastructuur en iedere aanloopsteun ten eerste rekening moeten worden gehouden met het gecumuleerde effect van de vroegere steun en de nieuwe steun en ten tweede met het feit van niet-terugbetaling van de vroegere steun (38).

30A.7.   Dienstige maatregelen in de zin van artikel 1, lid 1, van protocol nr. 3 bij de toezichtovereenkomst

(74)

Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst stelt de Autoriteit voor dat de EVA-Staten hun bestaande steunregelingen die onder deze richtsnoeren vallen, wijzigen zodat deze uiterlijk per 1 juni 2007 met deze richtsnoeren in overeenstemming zijn. De EVA-Staten wordt verzocht om vóór 1 juni 2006 schriftelijk te bevestigen dat zij deze voorstellen aanvaarden.

(75)

Indien een EVA-Staat niet vóór die datum schriftelijk bevestigt dat hij akkoord gaat, past de Autoriteit artikel 19, lid 2, van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst toe en leidt, indien nodig, de in dit artikel voorziene procedure in.

30A.8.   Datum van inwerkingtreding

(76)

Deze richtsnoeren treden in werking op de datum waarop zij door de Autoriteit worden aangenomen. De aanmeldingen die de Autoriteit vóór die datum heeft geregistreerd, zal zij toetsen aan de regels die van kracht zijn op het moment van de aanmelding.

De Autoriteit toetst de verenigbaarheid van alle steun ter financiering van luchthaveninfrastructuur of aanloopsteun die zonder haar toestemming is verleend en daardoor in strijd is met artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de EER-overeenkomst, aan de onderhavige richtsnoeren, indien met de steunverlening na de goedkeuring van deze richtsnoeren is begonnen. In de overige gevallen gebeurt de toetsing aan de hand van de bij het begin van de steunverlening geldende regels.

(77)

De Autoriteit stelt de EVA-Staten en de belanghebbenden ervan in kennis dat zij vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtsnoeren de toepassing daarvan aan een grondige evaluatie wil onderwerpen. De uitkomsten van deze studie kunnen ertoe leiden dat de Autoriteit de onderhavige richtsnoeren zal herzien.


(1)  Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1), in punt 66b van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz.1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994); Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8), in punt 64a van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994), en Verordening (EEG) nr. 2409/92 van de Raad van 23 juli 1992 inzake tarieven voor luchtdiensten (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 15), in punt 65 van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994).

(2)  Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (PB L 14 van 22.1.1993), opgenomen in punt 64b van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst door Besluit nr. 154/2004 van het Gemengd Comité (PB L 102 van 21.4.2005, blz. 33 en EER-Supplement nr. 20 van 21.4.2005).

(3)  Richtlijn nr. 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996), opgenomen in punt 64c van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst door Besluit nr. 79/2000 van het Gemengd Comité van 2 oktober 2000 (PB L 315 van 14.12.2000, blz. 20 en EER-Supplement nr. 59 van 14.12.2000).

(4)  Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen (PB L 220 van 29.7.1989), opgenomen in punt 63 van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst door Besluit nr. 148/99 van het Gemengd Comité van 5 november 1999 (PB L 15 van 18.1.2001, blz. 45 en EER-Supplement nr. 3 van 18.1.2001).

(5)  De volledige tekst van de Toezichtovereenkomst, met inbegrip van alle wijzigingen, is te vinden op de website van het EVA-Secretariaat: http://secretariat.efta.int/Web/legaldocuments/

(6)  Cranfield University, Study on competition between airports and the application of State aid rules, juni 2002.

(7)  In hoofdstuk 30 van de richtsnoeren staatssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende steun aan de luchtvaartsector (PB L 124 van 23.5.1996 en EER-Supplement nr. 23 van 23.5.1996) wordt verwezen naar de richtsnoeren van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-overeenkomst op steunmaatregelen van de lidstaten in de luchtvaartsector. Daar werd ook aangegeven dat de Autoriteit criteria zal toepassen die overeenstemmen met die welke in de richtsnoeren van de Commissie te vinden zijn.

(8)  Witboek van de Commissie „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: Tijd om te kiezen”, COM(2001) 370 definitief van 12.9.2001.

(9)  De regels inzake regionale steunmaatregelen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (PB L 111 van 29.4.1999 en EER-Supplement nr. 18 van 29.4.1999). „Exploitatiesteun” wordt in de richtsnoeren regionale steun omschreven als steun „die bedoeld is om de lopende kosten van een onderneming te verminderen” (punt 25.4.26), terwijl „steun voor de initiële investering” betrekking heeft op „een investering in vast kapitaal ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging of het starten van een activiteit die een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces van een bestaande vestiging met zich brengt” (punt 25.4.6).

(10)  Zie punt 25.4.26 e.v. van de richtsnoeren regionale steun.

(11)  Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie is iedere activiteit die bestaat uit het aanbieden van goederen en diensten op een gegeven markt, een economische activiteit; zie het arrest van 18 juni 1998, zaak C-35/96, Commissie/Italië, Jurispr. 1998, blz. I-3851, en het arrest van 12 september 2000, gevoegde zaken C-180/98 tot en met C-184/98, Pavlov e.a./Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6451.

(12)  Arrest van 17 februari 1993, zaken C-159/91 en C-160/91, Poucet en Pistre / AGF en Cancava, Jurispr. 1993, blz. I-637.

(13)  Arrest van 12 december 2000, zaak T-128/98, Aéroports de Paris / Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-3929, bevestigd door het arrest van 24 oktober 2002, zaak C-82/01 P, Jurispr. 2002, blz. I-9297, punten 75 tot en met 79.

(14)  Arrest van 19 januari 1994, zaak C-364/92, SAT Fluggesellschaft / Eurocontrol, Jurispr. 1994, blz. I-43.

(15)  Arrest van 18 maart 1997, zaak C-343/95, Calì & Figli / Servizi Ecologici Porto di Genova, Jurispr. 1997, blz. I-1547. Besluit van de Commissie van 19 maart 2003 betreffende Steunmaatregel nr. N 309/2002 — Veiligheid van de luchtvaart — schadeloosstelling als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001. Besluit van de Commissie van 16 januari 2002 betreffende Steunmaatregel nr. N 438/02 — Subsidies voor de havenbedrijven voor de uitvoering van overheidstaken.

(16)  Arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg / Nahverkehrsgesellschaft Altmark, Jurispr. 2003, blz. I-7747.

(17)  Zie Beschikking nr. 2005/842/EG van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend, PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67. Deze beschikking is nog niet in de EER-overeenkomst opgenomen. Daarom gelden, in afwachting dat deze beschikking in het EER-rechtskader wordt opgenomen, voor dit soort compensaties voor de openbare dienst de algemene aanmeldingsvereisten van artikel 1, lid 3, van deel I en artikel 2 van deel II van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst.

(18)  Arrest van 10 juli 1986, zaak 40/85, België/Commissie, Jurispr. 1986, blz. I-2321.

(19)  Arrest van 6 juli 1982, gevoegde zaken 188/80 tot 190/80, Frankrijk, Italië, Verenigd Koninkrijk / Commissie, Jurispr. 1982, blz. 2571, punt 21.

(20)  Arrest van 21 maart 1991, zaak C-305/89, Italië / Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1603, punt 20; arrest van 6 maart 2003, zaak T-228/99, Westdeutsche Landesbank Girozentrale / Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-435, punten 250 tot en met 270.

(21)  Zie het besluit van de Commissie betreffende Steunmaatregel N 309/2002 — Frankrijk: Veiligheid van de luchtvaart — schadeloosstelling als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001 (PB C 148 van 25.6.2003).

(22)  De richtsnoeren van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties, PB L 137 van 8.6.2000 en EER-Supplement nr. 26 van 8.6.2000. Deze richtsnoeren stemmen overeen met mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties.

(23)  Verslag van de Commissie over het mededingingsbeleid, 1993, punten 402 en 403.

(24)  Zie noot 16.

(25)  Deze beschikking is nog niet in de EER-overeenkomst opgenomen. Wanneer dat het geval zal zijn, moet iedere compensatie voor openbare diensten in de vorm van staatssteun die aan grotere luchthavens (van de categorieën A, B, en C) wordt gegeven of die niet aan de criteria en normen van deze beschikking voldoet, worden aangemeld en van geval tot geval worden onderzocht.

(26)  Hoewel niet van toepassing op de vervoerssector, kan Hoofdstuk 18C van de richtsnoeren staatssteun „Staatssteun in de vorm van compensatie van openbaredienstverlening” (nog niet bekendgemaakt) aanwijzingen verschaffen over de toepassing van de punten 55, 56 en 57. Deze richtsnoeren stemmen overeen met de communautaire kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PB C 297 van 29.11.2005, blz. 4).

(27)  Richtlijn (EG) nr. 96/67 van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB L 272 van 25.10.1996), opgenomen in punt 64c van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst door Besluit nr. 79/2000 van het Gemengd Comité van 2 oktober 2000 (PB L 315 van 14.12.2000, blz. 20 en EER-Supplement nr. 59 van 14.12.2000).

(28)  Punt 85 van het besluit tot inleiding van de procedure in de zaak-Ryanair (Charleroi) luidt: „Wat de tarieven voor gronddiensten betreft, is de Commissie van oordeel dat er lagere prijzen kunnen worden berekend wanneer een luchthavengebruiker op grote schaal van de gronddiensten van een onderneming gebruikmaakt. Het behoeft dan ook geen grote verbazing te wekken dat de met betrekking tot bepaalde bedrijven gehalveerde tarieven lager liggen dan het gangbare tarief, aangezien deze bedrijven een minder vergaande dienstverlening zouden verlangen dan andere.”

(29)  Cranfield University, Study on Competition between airports and the application of State Aid Rules, september 2002, punten 5.33 en 6.11.

(30)  O.c., punten 5-27: „To some extent, subsidisation of air services within the PSO framework can be interpreted as an indirect subsidy to an airport.”.

(31)  Mededelingen COM(2004) 343 definitief van 26.5.2004 en SEC(2004) 1030 van 6.8.2004 van de Commissie betreffende een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio’s.

(32)  Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1), in punt 66b van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994).

(33)  Het gaat hier vooral om de overgang van een seizoenverbinding naar een permanente verbinding of van niet-dagelijkse vluchten naar minstens één vlucht per dag.

(34)  Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8) in punt 64a van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994).

(35)  Als omschreven in artikel 2, onder m), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8), in punt 64a van Bijlage XIII bij de EER-overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994).

(36)  Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken (PB L 395 van 30.12.1989, blz. 33), opgenomen in punt 5 van Bijlage XVI bij de EER-overeenkomst. Richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 14), opgenomen in punt 5a van Bijlage XVI bij de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 7/94 van het Gemengd Comité van 21 maart 1994 (PB L 160 van 28.6.1994, blz. 1 en EER-Supplement nr. 17 van 28.6.1994).

(37)  Zie noot 1.

(38)  Arrest van 15 mei 1997, zaak C-355/95 P, Textilwerke Deggendorf GmbH / Commissie e.a., Jurispr. 1997, blz. I-2549.”


6.3.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 62/44


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 320/06/COL

van 31 oktober 2006

tot wijziging van de lijst van punt 39 van Deel 1.2 van Hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst waarin een lijst is vastgesteld van grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van dieren en dierlijke producten uit derde landen en tot intrekking van Besluit 246/06/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 6 september 2006

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

GELET op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 109 en Protocol 1,

GELET op de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, en met name op artikel 5, lid 2, onder d), en Protocol nr. 1,

GELET op punt 4.B, onder 1) en 3), en punt 5, onder b), van de Inleiding van Hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst,

GELET op het in punt 1.1.4 van Hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht), als gewijzigd en aangepast aan de EER-Overeenkomst bij sectorale aanpassingen aan Bijlage I bij diezelfde Overeenkomst, en met name artikel 6, lid 2, van dat besluit,

GELET op het in punt 1.1.5 van hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG), als gewijzigd en aangepast aan de EER-Overeenkomst bij sectorale aanpassingen aan Bijlage I bij diezelfde Overeenkomst, en met name artikel 6, lid 4, van dat besluit,

GELET op het in punt 1.2.111 van hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst bedoelde besluit (Beschikking 2001/812/EG van de Commissie van 21 november 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van grensinspectieposten belast met veterinaire controles van producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht), als gewijzigd, en met name artikel 3, lid 5, van dat besluit,

OVERWEGENDE dat bij Besluit 246/06/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 6 september 2006 Besluit 86/02/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 24 mei 2002 werd ingetrokken en een nieuwe lijst werd vastgesteld van grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van dieren en dierlijke producten uit derde landen,

OVERWEGENDE dat de regering van Noorwegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft verzocht de voorgestelde grensinspectiepost in de haven van Egersund toe te voegen aan de in punt 39 van Deel 1.2 van Hoofdstuk I van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst opgenomen lijst van grensinspectieposten in IJsland en Noorwegen die zijn erkend voor de veterinaire controles van dieren en dierlijke producten,

OVERWEGENDE dat de regering van Noorwegen de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft verzocht de voorgestelde grensinspectiepost in de haven van Egersund in de lijst op te nemen voor de invoer van voor menselijke consumptie of niet voor menselijke consumptie bestemde visolie en vismeel in bulk,

OVERWEGENDE dat de regering van Noorwegen aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft voorgesteld om de productcategorieën visolie in bulk en verpakte, voor menselijke consumptie of niet voor menselijke consumptie bestemde visolie toe te voegen voor het inspectiecentrum Kristiansund bij de grensinspectiepost Kristiansund,

OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, in nauwe samenwerking met de Europese Commissie en de bevoegde autoriteiten in Noorwegen de grensinspectiepost in Egersund en het inspectiecentrum in Kristiansund gezamenlijk hebben geïnspecteerd,

OVERWEGENDE dat na de gezamenlijke inspectie en overeenkomstig punt 4.B, onder 3), van de Inleiding van Bijlage I bij de EER-Overeenkomst door de inspecteurs van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Europese Commissie op 16 oktober 2006 een gemeenschappelijke aanbeveling (zaak nr. 59362/gebeurtenis nr. 391554) is gegeven om de grensinspectiepost in Egersund en de nieuwe categorieën voor het inspectiecentrum Kristiansund aan de lijst van grensinspectieposten toe te voegen,

OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bij Besluit nr. 312/06/COL de zaak heeft voorgelegd aan het Veterinair Comité van de EVA, dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat,

OVERWEGENDE dat de maatregelen waarin dit besluit voorziet in overeenstemming zijn met het advies van het Veterinair comité van de EVA dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA bijstaat,

BESLUIT:

1.

De veterinaire controles van levende dieren en dierlijke producten uit derde landen die in IJsland en Noorwegen worden binnengebracht, worden door de bevoegde nationale autoriteiten verricht in de erkende grensinspectieposten die in de lijst in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen.

2.

Besluit nr. 246/06/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 6 september 2006 wordt bij dezen ingetrokken.

3.

Dit besluit treedt in werking op 31 oktober 2006.

4.

Dit besluit is gericht tot IJsland en Noorwegen.

5.

Van dit besluit is de tekst in de Engelse taal authentiek.

Gedaan te Brussel, 31 oktober 2006.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Bjørn T. GRYDELAND

President

Kristján Andri STEFÁNSSON

Lid van het College


BIJLAGE

LIJST VAN ERKENDE GRENSINSPECTIEPOSTEN

1

=

Naam

2

=

ANIMO-code

3

=

Type

A

=

Lucht

F

=

Spoor

P

=

Haven

R

=

Weg

4

=

Inspectiecentrum

5

=

Producten

HC

=

Producten voor menselijke consumptie

NHC

=

Andere producten

NT

=

Geen temperatuureisen

T

=

Bevroren/gekoelde producten

T(FR)

=

Bevroren producten

T(CH)

=

Gekoelde producten

6

=

Levende dieren

U

=

Hoefdieren: runderen, varkens, schapen, geiten, eenhoevig wild en als huisdier gehouden eenhoevigen

E

=

Geregistreerde paardachtigen in de zin van Richtlijn 90/426/EEG van de Raad

O

=

Overige dieren

5-6

=

Opmerkingen

(1)

=

Controle overeenkomstig Beschikking 93/352/EEG van de Commissie, vastgesteld ter uitvoering van artikel 19, lid 3, van Richtlijn 97/78/EG van de Raad

(2)

=

Uitsluitend verpakte producten

(3)

=

Uitsluitend visserijproducten

(4)

=

Uitsluitend dierlijke eiwitten

(5)

=

Uitsluitend wol en huiden

(6)

=

Uitsluitend vloeibare vetten, oliën en visolie

(7)

=

IJslandse pony's (enkel van april tot oktober)

(8)

=

Uitsluitend paardachtigen

(9)

=

Uitsluitend tropische vis

(10)

=

Uitsluitend katten, honden, knaagdieren, haasachtigen, levende vis, reptielen en vogels (met uitzondering van loopvogels)

(11)

=

Uitsluitend losse voedermiddelen

(12)

=

Voor (U) in het geval van eenhoevigen uitsluitend naar een zoo verzonden dieren; en voor (O) uitsluitend eendagskuikens, vissen, honden, katten, insecten of andere naar een zoo verzonden dieren

(13)

=

Nagylak HU: dit is een grensinspectiepost (voor producten) en een doorlaatpost (voor levende dieren) aan de Hongaars-Roemeense grens, waar zowel voor producten als voor levende dieren overgangsmaatregelen gelden zoals overeengekomen en neergelegd in het Toetredingsverdrag. Beschikking 2003/630/EG van de Commissie

(14)

=

Aangewezen voor doorvoer door de Europese Gemeenschap van partijen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor menselijke consumptie, bestemd voor of afkomstig van Rusland, overeenkomstig de specifieke procedures van de relevante communautaire wetgeving

(15)

=

Uitsluitend aquacultuurdieren

(16)

=

Uitsluitend vismeel

Land: IJsland

1

2

3

4

5

6

Akureyri

1700499

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC(16)

 

Hafnarfjörður

1700299

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC(16)

 

Húsavík

1701399

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Ísafjörður

1700399

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Keflavík Airport

1700799

A

 

HC(1)(2)(3)

O(15)

Reykjavík

1700199

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC(16)

 

Þorlákshöfn

1701899

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 


Land: Noorwegen

1

2

3

4

5

6

Borg

1501499

P

 

HC, NHC

E(7)

Båtsfjord

1501199

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Egersund

NO02299

P

 

HC-NT(6), NHC-NT(6)(16)

 

Hammerfest

1501099

P

Rypefjord

HC-T(FR)(1)(2)(3), HC-NT(1)(2)(3)

 

Honningsvåg

1501799

P

Honningsvåg

HC-T(1)(2)(3)

 

Gjesvær

HC-T(1)(2)(3)

 

Kirkenes

1502199

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Kristiansund

1500299

P

Harøysund

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Kristiansund

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3) HC-NT(6), NHC-NT(6)

 

Måløy

1500599

P

Gotteberg

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Moldøen

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Trollebø

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Oslo

1500199

P

 

HC, NHC

 

Oslo

1501399

A

 

HC, NHC

U,E,O

Skjervøy

1502099

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Sortland

1501699

P

Andenes

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Melbu

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Sortland

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Storskog

1501299

R

 

HC, NHC

U,E,O

Tromsø

1500999

P

Bukta

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Kaldfjord

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Solstrand

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Senjahopen

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Vannøy

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Vadsø

1501599

P

 

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Ålesund

1500699

P

Breivika

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)

 

Ellingsøy

HC-T(FR)(1)(2)(3)

 

Skutvik

HC-T(FR)(1)(2)(3), NHC-T(FR)(2)(3)