ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 23

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

51e jaargang
26 januari 2008


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 63/2008 van de Raad van 21 januari 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op dihydromyrcenol van oorsprong uit India

1

 

 

Verordening (EG) nr. 64/2008 van de Commissie van 25 januari 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

7

 

*

Verordening (EG) nr. 65/2008 van de Commissie van 25 januari 2008 tot opening, voor 2008 en volgende jaren, van tariefcontingenten voor de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad bedoelde landbouwproducten

9

 

*

Verordening (EG) nr. 66/2008 van de Commissie van 25 januari 2008 tot opening, voor 2008 en volgende jaren, van een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad bedoelde landbouwproducten

11

 

*

Verordening (EG) nr. 67/2008 van de Commissie van 25 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3199/93 inzake de wederzijdse erkenning van procedures voor de volledige denaturering van alcohol in verband met de vrijstelling van accijns

13

 

 

Verordening (EG) nr. 68/2008 van de Commissie van 25 januari 2008 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

15

 

 

Verordening (EG) nr. 69/2008 van de Commissie van 25 januari 2008 inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode januari 2008

17

 

 

DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

 

*

Beschikking nr. 70/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven

21

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2008/76/EG

 

*

Besluit van de Raad van 21 januari 2008 betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Internationale Cacaoraad met betrekking tot de verlenging van de Internationale Cacao-overeenkomst van 2001

27

 

 

Commissie

 

 

2008/77/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 25 januari 2008 tot goedkeuring van de programma’s voor 2008 voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Bulgarije (Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 270)

28

 

 

AANBEVELINGEN

 

 

Commissie

 

 

2008/78/EG

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 10 januari 2008 over maatregelen ter vergemakkelijking van toekomstige omschakelingen naar de euro (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6912)

30

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/1


VERORDENING (EG) Nr. 63/2008 VAN DE RAAD

van 21 januari 2008

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op dihydromyrcenol van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Voorlopige maatregelen

(1)

Op 27 juli 2007 stelde de Commissie bij Verordening (EG) nr. 896/2007 (2) (de „voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht in op dihydromyrcenol van oorsprong uit India (het „betrokken land”).

(2)

Het onderzoek naar de dumping en de schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 („het onderzoekstijdvak”). Het onderzoek naar de voor de schadeanalyse relevante trends had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het eind van het onderzoekstijdvak („de beoordelingsperiode”).

(3)

De adressen van de communautaire producenten in overweging 7 van de voorlopige verordening worden als volgt gecorrigeerd:

Destilaciones Bordas Chinchurreta SA, Dos Hermanas (Sevilla), Spanje;

Sensient Fragrances SA, Granada, Spanje;

Takasago International Chemicals (Europe) SA, Murcia, Spanje.

2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de instelling van het voorlopige antidumpingrecht op dihydromyrcenol uit India ontvingen alle belanghebbenden een mededeling met de belangrijkste feiten en overwegingen waarop de voorlopige verordening was gebaseerd („de mededeling van de voorlopige bevindingen”). Alle partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn schriftelijk of mondeling opmerkingen maken.

(5)

Enkele belanghebbenden hebben schriftelijk opmerkingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft alle nadere informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

(6)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht in te stellen en de bedragen waarvoor uit hoofde van het voorlopige recht zekerheid was gesteld, definitief te innen („de mededeling van de definitieve bevindingen”). De belanghebbenden werd ook een periode toegestaan binnen welke zij op deze bekendmakingen konden reageren. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(7)

Aangezien er geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 9 tot en met 12 van de voorlopige verordening bevestigd.

C.   DUMPING

1.   Normale waarde

(8)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen betoogde de in overweging 17 van de voorlopige verordening genoemde producent/exporteur dat in de analyse van de Commissie werd voorbijgegaan aan bepaalde belangrijke elementen die van invloed zijn op de productiekosten en daarmee op de vaststelling van de normale waarde. Hij stelde dat de normale waarde moest worden gebaseerd op zijn eigen productiekosten en niet op de binnenlandse prijzen in het kader van normale handelstransacties van de andere medewerkende producent/exporteur.

(9)

In de eerste plaats werden de bovengenoemde beweringen over de productiekosten ongegrond bevonden. In de tweede plaats is ingevolge artikel 2 van de basisverordening de door de Commissie toegepaste methode bij de vaststelling van de normale waarde voor de betrokken producent/exporteur (zie overweging 17 van de voorlopige verordening) om de volgende redenen het meest geschikt: i) de betrokken producent/exporteur had geen binnenlandse verkoop van het soortgelijke product en van producten van dezelfde algemene categorie in het onderzoekstijdvak, ii) de producten zijn onderling volkomen verwisselbaar en iii) slechts één andere producent/exporteur heeft medewerking verleend aan het onderzoek. Indien de normale waarde niet was gebaseerd op de prijzen van de andere Indiase producent, zou het bovendien noodzakelijk zijn geweest om overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst vast te stellen. Alles in aanmerking genomen lijken de binnenlandse verkoopprijzen van de andere Indiase producent de meest representatieve basis te zijn om de verkoopvoorwaarden op de Indiase binnenlandse markt vast te stellen en dus om de normale waarde te bepalen. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(10)

Op basis van het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over de normale waarde werden ontvangen, worden de overwegingen 13 tot en met 17 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Uitvoerprijs

(11)

Aangezien hierover geen opmerkingen werden ontvangen, wordt overweging 18 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Vergelijking

(12)

Eén producent/exporteur voerde aan dat de Commissie, toen zij met het oog op vergelijkingen correcties op de uitvoerprijs aanbracht, in enkele gevallen een niet-gerechtvaardigde aftrek maakte voor bepaalde elementen met betrekking tot vervoer, op- en overslag en kredietkosten. De Commissie aanvaardde dit argument en herzag de desbetreffende correcties dienovereenkomstig.

(13)

Aangezien er geen andere opmerkingen ter zake werden ontvangen, wordt overweging 19 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Dumpingmarges

(14)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen voerde één partij aan dat voor de niet-medewerkende producenten/exporteurs een hogere dumpingmarge moet worden berekend op basis van de laagste cif-prijzen van de medewerkende producenten/exporteurs. In dit verband moet worden opgemerkt dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de niet-medewerkende ondernemingen tijdens het onderzoekstijdvak in hogere mate dumpten dan de medewerkende ondernemingen. Integendeel: uit een vergelijking tussen Eurostat-gegevens over de invoer van oorsprong uit India en het volume en de waarde van de door de medewerkende producenten/exporteurs gemelde uitvoer naar de Gemeenschap blijkt dat i) het volume van de invoer in de Gemeenschap van elk van de niet-medewerkende producenten/exporteurs in het onderzoekstijdvak minder dan 20 % van de totale invoer uit India bedroeg (de exacte gegevens kunnen om vertrouwelijkheidsredenen niet worden bekendgemaakt), en ii) de door de niet-medewerkende producenten/exporteurs aangerekende prijzen op de Gemeenschapsmarkt kennelijk hoger waren dan die welke door de medewerkende ondernemingen in rekening werden gebracht. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(15)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft dezelfde partij bovenstaande eis betreffende de dumpingmarge van niet-medewerkende producenten/exporteurs herhaald. Er zijn geen nieuwe argumenten naar voren gebracht die de in overweging 14 getrokken conclusies kunnen wijzigen. De betrokken partij heeft slechts de opmerking toegevoegd dat hij de invoergegevens in de door de Commissie verrichte analyse niet kon verifiëren omdat deze naar hij beweerde als vertrouwelijk waren aangemerkt. De onderneming werd meegedeeld dat het invoervolume en de gemiddelde invoerprijs uitvoerig waren weergegeven in de overwegingen 38 en 39 van de voorlopige verordening en dat de oorspronkelijke statistieken van Eurostat openbaar waren. Niets weerhield de onderneming er dus van om de conclusies van de Commissie te verifiëren en haar rechten te verdedigen. Dit argument wordt daarom niet aanvaard.

(16)

Gezien het voorgaande worden de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, als volgt vastgesteld:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Neeru Enterprises, Rampur

3,1 %

Privi Organics Limited, Mumbai

7,5 %

Alle andere ondernemingen

7,5 %

D.   SCHADE

(17)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen betoogde één producent/exporteur dat de communautaire producent die in het onderzoekstijdvak veel dihydromyrcenol uit India had ingevoerd (zie overweging 25 van de voorlopige verordening) van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap moest worden uitgesloten en aldus buiten de schadeanalyse, inclusief de vaststelling van de schademarge, moest worden gehouden. In dit verband moet worden opgemerkt dat de betrokken communautaire producent zijn kernactiviteit niet van productie naar invoer heeft verplaatst. De genoemde invoer uit India was namelijk vooral bestemd om de eigen productie van het soortgelijke product levensvatbaar te houden. Daarom zijn er geen redenen om deze onderneming uit te sluiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien moet worden opgemerkt dat zelfs indien de betrokken producent van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou worden uitgesloten, de vastgestelde schade niet anders zou zijn. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(18)

Dezelfde producent/exporteur betoogde ook dat de algemene economische situatie van de communautaire producenten zeer goed was; volgens hem was deze in 2005 en in het onderzoekstijdvak aanmerkelijk verbeterd en was het zeer waarschijnlijk dat deze positieve trend zich in de nabije toekomst zou voortzetten. Deze conclusies waren gebaseerd op de ontwikkeling van de productie, het verkoopvolume, de voorraden en het marktaandeel die is beschreven in de overwegingen 45 tot en met 47 van de voorlopige verordening. Dit argument kan niet worden aanvaard omdat niet naar behoren rekening wordt gehouden met het feit dat de verkoopprijzen van dihydromyrcenol in de Gemeenschap sterk waren gedaald (zie overwegingen 47 tot en met 49 van de voorlopige verordening) en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap haar productie en verkoopvolume alleen heeft kunnen opvoeren en aldus haar aandeel in de groeiende Gemeenschapsmarkt alleen heeft kunnen handhaven ten koste van ernstige verliezen, een dalend rendement van investeringen en kasuitstroom. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(19)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de in overweging 17 genoemde producent/exporteur zijn beweringen herhaald en hieraan toegevoegd dat de Commissie de situatie van de betrokken communautaire producent (d.w.z. de producent die aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product had ingevoerd) niet naar behoren had onderzocht. Met name werden de volgende aspecten volgens hem niet onderzocht: i) het percentage van de totale communautaire productie van het betrokken product dat voor rekening van deze producent/importeur komt; ii) de aard van het belang dat deze producent/importeur bij invoer heeft; iii) de mate waarin de betrokken producent/importeur op lange termijn de voorkeur geeft aan binnenlandse productie boven voortgezette invoer, en iv) de verhouding tussen invoer en binnenlandse productie van deze producent/importeur.

(20)

In dit verband moet worden opgemerkt dat alle opmerkingen over de situatie van de betrokken communautaire producent naar behoren zijn onderzocht; bepaalde details konden gezien hun vertrouwelijke aard echter niet worden bekendgemaakt. Zoals blijkt uit overweging 25 van de voorlopige verordening en uit overweging 17, waren de belangrijkste gronden waarop de producent in kwestie niet van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de communautaire productie werd uitgesloten, de volgende: i) de aard van zijn belang bij invoer (hij voerde het betrokken product in om zijn eigen productie van het soortgelijke product levensvatbaar te houden), en ii) de geringe weerslag van zijn situatie op de algemene situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (het feit dat zijn eventuele uitsluiting de vastgestelde schade niet zou veranderen). Tot slot spreekt vanzelf dat deze producent, door de klacht te ondersteunen en volledige medewerking aan het onderzoek te verlenen, het oogmerk had de instroom van de invoer met dumping uit India te verminderen. Daarmee heeft hij duidelijk aangetoond de voorkeur te geven aan binnenlandse productie boven voortgezette invoer. De in overweging 19 genoemde beweringen worden daarom van de hand gewezen.

(21)

Onder verwijzing naar overweging 41 van de voorlopige verordening, betoogde een producent/exporteur dat de prijsonderbieding had moeten worden vastgesteld op basis van de gemiddelde invoerprijs uit India in plaats van op de invoerprijzen van de medewerkende producenten/exporteurs. In dit verband moet worden opgemerkt dat gezien het niveau van medewerking in deze zaak, namelijk meer dan 80 %, en aangezien de totale invoerstatistieken zijn gebaseerd op een ex-GN-code (zodat zij dus een bepaalde hoeveelheid andere producten dan dihydromyrcenol kunnen omvatten; zie overweging 36 van de voorlopige verordening), de prijsvergelijking op basis van de gemiddelde invoerprijs veel minder nauwkeurig zou zijn dan de vastgestelde prijsonderbiedingsmarges voor individuele ondernemingen. Dit argument wordt daarom niet aanvaard.

(22)

Op basis van het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over de schade werden ontvangen, worden de overwegingen 23 tot en met 56 van de voorlopige verordening bevestigd.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

(23)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen voerde een producent/exporteur aan dat de invoer uit India geen schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap had toegebracht omdat de prijs aan het stijgen was en het marktaandeel tijdens het onderzoekstijdvak daalde met 2,4 procentpunten. In deze redenering worden verschillende belangrijke aspecten van de ontwikkeling van de invoer met dumping uit India en van de situatie op de communautaire markt buiten beschouwing gelaten. Zoals in de overwegingen 38 tot en met 42 van de voorlopige verordening is aangetoond, is het volume van de invoer met dumping van het betrokken product uit India in de Gemeenschap toegenomen van ongeveer 25 000 kg in 2003 tot ongeveer 760 000 kg in het onderzoekstijdvak. Het marktaandeel van deze invoer daalde van 0,7 % in 2003 tot 17,3 % in het onderzoekstijdvak. De lichte daling van hun marktaandeel in het onderzoekstijdvak was te wijten aan een plotselinge groei van de communautaire markt in deze periode, en niet aan een volumedaling van deze invoer; het volume van de invoer met dumping uit India bleef tijdens het onderzoekstijdvak juist toenemen, zij het niet meer zo sterk als in de voorgaande periode. Over de hele linie is de invoer met dumping uit India op de communautaire markt in de beoordelingsperiode veel sterker toegenomen dan het verbruik in de Gemeenschap. Tot slot moet eraan worden herinnerd dat de invoer met dumping uit India de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderbood. De sterke opkomst van de invoer met dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden, viel duidelijk samen met de verslechtering van de situatie van deze bedrijfstak. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(24)

Dezelfde producent/exporteur betoogde voorts dat de bedrijfstak van de Gemeenschap alle schade aan zichzelf had te wijten. Volgens hem was het anders niet mogelijk verlies te lijden in omstandigheden waarin de vraag en de prijzen stegen en daardoor ook de verkoop, de omzet en de productiviteit toenamen. Als mogelijke verklaring noemde hij de gemiddelde loonstijging van 24 % tussen 2003 tot het eind van het onderzoekstijdvak.

(25)

In de eerste plaats is de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt tussen 2005 en het eind van het onderzoekstijdvak weliswaar met 2 % gestegen, maar lag deze meer dan 30 % lager dan in 2003, terwijl het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2003 en het eind van het onderzoekstijdvak slechts met 22 % is gestegen (zie overweging 47 van de voorlopige verordening). Hierdoor zijn de verkoopopbrengsten van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt aanzienlijk gedaald, namelijk met ongeveer 15 % tijdens de beoordelingsperiode. In de tweede plaats moeten de ontwikkelingen van de gemiddelde arbeidskosten in samenhang met de ontwikkelingen van de werkgelegenheid en de productiviteit worden beoordeeld. Zoals in overweging 51 van de voorlopige verordening is uiteengezet, is de stijging met 24 % van de arbeidskosten per werknemer tijdens de onderzoeksperiode onder andere toe te schrijven aan de tendens in de werkgelegenheidsstructuur naar een hoger aandeel gekwalificeerde arbeidskrachten. Uit de cijfers blijkt dat deze ontwikkelingen tot een hogere productiviteit hebben geleid, waardoor de toegenomen gemiddelde arbeidskosten werden gecompenseerd. Hierdoor zijn de totale arbeidskosten per geproduceerde eenheid hetzelfde gebleven. Bovendien is de productie van dihydromyrcenol niet arbeidsintensief. Daarom is niet aannemelijk dat de gestegen lonen hebben bijgedragen aan de verliezen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

(26)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft dezelfde producent/exporteur verschillende nieuwe argumenten betreffende het oorzakelijk verband aangevoerd. Deze zijn als volgt samen te vatten: i) de schade is te wijten aan de invoer van het betrokken product door de in overweging 17 genoemde communautaire producent zelf; ii) de schade is te wijten aan de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf door de grote investeringen in nieuwe productiecapaciteit en door de hiervoor bij de financiële instellingen afgesloten leningen; iii) de ontwikkeling van de uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap is niet onderzocht; iv) de schade is te wijten aan de bedrijfstak zelf door de verhoging van de productiecapaciteit en de indienstneming van extra geschoolde arbeidskrachten en als gevolg daarvan gestegen productiekosten.

(27)

In reactie op deze nieuwe argumenten moet het volgende worden opgemerkt: i) de invoer van het betrokken product door een van de communautaire producenten kan de algemene situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet hebben beïnvloed omdat die gering was (zie overwegingen 17 en 20). Bovendien heeft deze invoer plaatsgehad in reactie op de massale invoer met dumping uit India en de verliezen die de bedrijfstak van de Gemeenschap daardoor leed, dus nadat er reeds aanmerkelijke schade was aangericht; ii) tijdens de beoordelingsperiode zijn er totaal geen nieuwe investeringen in de productiecapaciteit gedaan; integendeel, de capaciteit is onveranderd gebleven en de investeringen zijn aanmerkelijk gedaald (zie overwegingen 45 en 49 van de voorlopige verordening); iii) de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap is onderzocht in overweging 68 van de voorlopige verordening en hieruit bleek dat zij het oorzakelijk verband niet hebben verbroken; iv) de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geen nieuwe arbeidskrachten in dienst genomen. Zoals blijkt uit overweging 51 van de voorlopige verordening, is de werkgelegenheid tussen 2003 en het onderzoekstijdvak met 15 % gedaald. De veranderingen in de werkgelegenheidsstructuur werden bereikt door het ontslaan van ongeschoolde arbeidskrachten. Wat de productiecapaciteit betreft, heeft er geen enkele uitbreiding plaatsgehad. De in overweging 26 genoemde beweringen worden daarom van de hand gewezen.

(28)

Op basis van het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over het oorzakelijk verband werden ontvangen, worden de overwegingen 57 tot en met 76 van de voorlopige verordening bevestigd.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(29)

Eén producent/exporteur betoogde dat de instelling van maatregelen de importeurs en gebruikers in de Gemeenschap aanzienlijk zou hinderen en daardoor duizenden banen en ook belastinginkomsten in gevaar zou brengen, maar heeft hiervoor geen enkel bewijs ingediend. Deze beweringen werden daarom als irrelevant aangemerkt. Geen enkele importeur of gebruiker heeft namelijk bezwaar aangetekend tegen de voorlopige conclusies wat hun belang betreft (zie overwegingen 87 en 88 van de voorlopige verordening). Het is dan ook niet aannemelijk dat zij in aanzienlijke mate door de antidumpingmaatregelen getroffen zouden worden. Het argument werd daarom van de hand gewezen. De producent/exporteur werd ook meegedeeld dat producenten/exporteurs bij een onderzoek naar het belang van de Gemeenschap doorgaans niet als betrokken partijen worden beschouwd.

(30)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde deze producent/exporteur zijn argumenten en betoogde hij dat hij het recht had opmerkingen te maken over alle aspecten van de antidumpingprocedure, dus ook over het belang van de Gemeenschap. Er zijn echter geen met bewijsmateriaal gestaafde argumenten naar voren gebracht die de in overweging 29 getrokken conclusies kunnen wijzigen. Wat betreft het recht van de producent/exporteur om opmerkingen te maken over alle aspecten van de procedure, moet worden opgemerkt dat dit inderdaad niet verboden is. Overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening worden zij echter doorgaans niet betrokken bij het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap en kunnen hun opmerkingen buiten beschouwing blijven, vooral wanneer zij niet worden gestaafd door feitelijke bewijzen.

(31)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 77 tot en met 90 van de voorlopige verordening bevestigd.

G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(32)

Er wordt aan herinnerd dat één producent/exporteur betoogde dat de communautaire producent die in het onderzoekstijdvak veel dihydromyrcenol uit India had ingevoerd, van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap moest worden uitgesloten en dat de vaststelling van de schademarge daarom uitsluitend moest worden gebaseerd op de twee resterende communautaire producenten. Zoals in de overwegingen 14 en 15 is uiteengezet, werd dit argument niet gegrond geacht. Gezien het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, worden de overwegingen 92 tot en met 94 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Vorm en niveau van de maatregelen

(33)

Gelet op het voorgaande moeten de definitieve antidumpingrechten overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening worden afgestemd op de vastgestelde dumpingmarge, daar deze voor beide medewerkende producenten/exporteurs lager was dan de schademarge.

(34)

Onder verwijzing naar de overwegingen 14 en 15 wordt het passend geacht het recht voor alle andere ondernemingen, die niet aan het onderzoek hebben meegewerkt, vast te stellen op het hoogste van de voor de medewerkende ondernemingen in te stellen rechten.

(35)

Op basis van het bovenstaande zijn de definitieve antidumpingrechten als volgt vastgesteld:

Producent

Antidumpingrecht

Neeru Enterprises, Rampur

3,1 %

Alle andere ondernemingen (met inbegrip van Privi Organics Limited, Mumbai)

7,5 %

(36)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd overwogen de instelling van definitieve antidumpingmaatregelen aan te bevelen, heeft Neeru Enterprises overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening een prijsverbintenis aangeboden. Opgemerkt moet echter worden dat de prijzen van het betrokken product de laatste jaren sterk hebben gefluctueerd en dat een vaste prijsverbintenis daarom niet in aanmerking komt. Als alternatief is de mogelijkheid onderzocht om de minimum invoerprijs te koppelen aan de prijs van de belangrijkste grondstof, alfa-pineen. Dit alternatief werd echter om de volgende redenen niet werkbaar geacht: i) de prijsfluctuaties van het betrokken product zijn niet voldoende te verklaren door de prijsfluctuaties van alfa-pineen, en ii) alfa-pineen is geen basisproduct waarvoor algemeen toegankelijke statistieken bestaan waaruit de marktprijzen blijken. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat prijsverbintenissen in dit geval niet praktisch en derhalve onaanvaardbaar zijn. De betrokken exporteur is hiervan in kennis gesteld en is in de gelegenheid gesteld om hierover opmerkingen te maken. Zijn opmerkingen hebben evenwel geen aanleiding gegeven tot wijziging van bovenstaande conclusie.

(37)

Het bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrecht voor die onderneming is gebaseerd op de bevindingen van het onderhavige onderzoek. Het weerspiegelt daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die onderneming werd vastgesteld. Dit recht (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) geldt dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteit. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde onderneming; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(38)

Verzoeken in verband met de toepassing van het specifiek voor deze onderneming geldende antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

3.   Inning van het voorlopige recht

(39)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de uit hoofde van de voorlopige verordening, ingestelde voorlopige antidumpingrechten als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen tot het bedrag van het bij deze verordening ingestelde definitieve recht. Wanneer het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, zal het recht opnieuw worden berekend en worden bedragen waarvoor zekerheid is gesteld, maar die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op dihydromyrcenol met een zuiverheid van 93 of meer gewichtspercenten, ingedeeld onder GN-code ex 2905 22 90 (Taric-code 2905229010), van oorsprong uit India.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:

Producent

Antidumpingrecht

(%)

Aanvullende Taric-code

Neeru Enterprises, Rampur, India

3,1

A827

Alle andere ondernemingen

7,5

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 896/2007 is ingesteld op dihydromyrcenol met een zuiverheid van 93 of meer gewichtspercenten, ingedeeld onder GN-code ex 2905 22 90 (Taric-code 2905229010), van oorsprong uit India, worden definitief geïnd overeenkomstig de bovenstaande voorschriften. De bedragen die als zekerheid werden gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 196 van 28.7.2007, blz. 3.


26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/7


VERORDENING (EG) Nr. 64/2008 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 25 januari 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

154,9

MA

48,2

TN

132,6

TR

89,0

ZZ

106,2

0707 00 05

JO

178,8

TR

125,6

ZZ

152,2

0709 90 70

MA

90,6

TR

146,7

ZZ

118,7

0709 90 80

EG

82,9

ZZ

82,9

0805 10 20

EG

45,4

IL

50,4

MA

64,8

TN

55,4

TR

82,3

ZZ

59,7

0805 20 10

MA

104,5

TR

93,6

ZZ

99,1

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

84,0

IL

70,0

MA

152,6

PK

48,1

TR

81,8

ZZ

87,3

0805 50 10

BR

72,8

EG

74,2

IL

120,2

TR

123,9

ZZ

97,8

0808 10 80

CA

87,8

CL

60,8

CN

83,6

MK

35,5

US

107,2

ZA

60,7

ZZ

72,6

0808 20 50

CL

59,3

CN

99,5

TR

116,7

US

112,4

ZA

85,9

ZZ

94,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/9


VERORDENING (EG) Nr. 65/2008 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot opening, voor 2008 en volgende jaren, van tariefcontingenten voor de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad bedoelde landbouwproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Besluit 2004/859/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen over Protocol nr. 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (2), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen over Protocol nr. 2 bij de bilaterale vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen voorziet onder punt III in jaarlijkse tariefcontingenten voor de invoer van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen. Deze contingenten moeten worden geopend voor 2008 en volgende jaren.

(2)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. De bij deze verordening geopende tariefcontingenten moeten overeenkomstig die voorschriften worden beheerd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage genoemde communautaire tariefcontingenten voor goederen van oorsprong uit Noorwegen worden geopend voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 2008 en volgende jaren.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde communautaire tariefcontingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).

(2)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 70.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).


BIJLAGE

Jaarlijkse tariefcontingenten die van toepassing zijn op de invoer in de Gemeenschap van goederen van oorsprong uit Noorwegen

Volgnummer

GN-code

Omschrijving van het product

Omvang van het jaarlijkse contingent vanaf 1.1.2008

Recht dat van toepassing is binnen het contingent

09.0765

ex 1517 10 90

Margarine, andere dan vloeibare margarine, met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van niet meer dan 10 gewichtsprocenten

2 470 t

Vrij

09.0771

ex 2207 10 00

(TARIC-code 90)

Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van 80 % vol. of meer, andere dan die welke is verkregen uit in bijlage I bij het EG Verdrag genoemde landbouwproducten

164 000 hl

Vrij

09.0772

ex 2207 20 00

(TARIC-code 90)

Ethylalcohol en gedistilleerde dranken, gedenatureerd, ongeacht het gehalte, andere dan die welke zijn verkregen uit in bijlage I bij het EG Verdrag genoemde landbouwproducten

14 340 hl

Vrij

09.0774

2403 10

Rooktabak, ook indien tabakssurrogaten bevattend, ongeacht in welke verhouding

370 t

Vrij


26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/11


VERORDENING (EG) Nr. 66/2008 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot opening, voor 2008 en volgende jaren, van een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde goederen van oorsprong uit Noorwegen, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad bedoelde landbouwproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen (1), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Besluit 96/753/EG van de Raad van 6 december 1996 betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en het Koninkrijk Noorwegen, anderzijds, betreffende Protocol nr. 2 van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (2), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en het Koninkrijk Noorwegen, anderzijds, betreffende Protocol nr. 2 van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen, die is goedgekeurd bij Besluit 96/753/EG, voorziet in een jaarlijks tariefcontingent voor de invoer van chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten, van oorsprong uit Noorwegen. Dat contingent moet worden geopend voor 2008 en volgende jaren.

(2)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. Het bij deze verordening geopende tariefcontingent moet overeenkomstig deze voorschriften worden beheerd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Van 1 januari tot en met 31 december 2008 en tijdens de daaropvolgende jaren worden op de in de bijlage genoemde goederen van oorsprong uit Noorwegen die in de Gemeenschap worden ingevoerd, de in die bijlage vermelde rechten toegepast binnen de grenzen van het daarin aangegeven jaarlijkse contingent.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde tariefcontingent wordt door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).

(2)  PB L 345 van 31.12.1996, blz. 78.

(3)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).


BIJLAGE

Volgnummer

GN-code

Omschrijving van het product

Jaarlijks contingent

Toepasselijk recht

09.0764

ex 1806

1806 20

1806 31

1806 32

1806 90

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten, met uitzondering van cacaopoeder waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd van GN-code 1806 10

5 500 ton

35,15 EUR/100 kg


26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/13


VERORDENING (EG) Nr. 67/2008 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3199/93 inzake de wederzijdse erkenning van procedures voor de volledige denaturering van alcohol in verband met de vrijstelling van accijns

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (1), en met name op artikel 27, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens Verordening (EG) nr. 3199/93 van de Commissie (2) dienen de denatureringsmiddelen die in iedere lidstaat worden gebruikt om alcohol volledig te denatureren overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder a), van Richtlijn 92/83/EEG, in de bijlage bij die verordening te worden beschreven.

(2)

Op grond van artikel 27, lid 1, onder a), van Richtlijn 92/83/EEG dienen de lidstaten vrijstelling van accijns te verlenen voor alcohol die volledig gedenatureerd is overeenkomstig de voorschriften van een lidstaat, waarbij deze voorschriften naar behoren zijn gemeld en aanvaard overeenkomstig de leden 3 en 4 van dat artikel.

(3)

Bulgarije en Roemenië hebben mededeling gedaan van de denatureringsmiddelen die zij voornemens zijn te gebruiken.

(4)

De Commissie heeft de overige lidstaten op 1 januari 2007 van de mededeling van Bulgarije en op 9 januari 2007 van de mededeling van Roemenië in kennis gesteld.

(5)

Er zijn bezwaren in verband met de aangemelde voorschriften ingediend. De in artikel 27, lid 4, van Richtlijn 92/83/EEG bedoelde procedure is bijgevolg juist verlopen en de door Bulgarije en Roemenië meegedeelde voorschriften dienen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 3199/93 te worden opgenomen.

(6)

Verordening (EG) nr. 3199/93 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Accijnscomité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 3199/93 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2005.

(2)  PB L 288 van 23.11.1993, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2023/2005 (PB L 326 van 13.12.2005, blz. 8).


BIJLAGE

Het volgende wordt toegevoegd aan de bijlage bij Verordening (EG) nr. 3199/93:

„Bulgarije

Voor de volledige denaturering van ethylalcohol dienen de volgende stoffen in de genoemde hoeveelheden te worden gemengd met 100 liter ethylalcohol met een effectief alcoholvolumegehalte van ten minste 90 % vol:

5 liter methylethylketon

2 liter isopropylalcohol

0,2 gram methyleenblauw

Roemenië

Per hectoliter zuivere alcohol:

1 gram denatoniumbenzoaat

2 liter methylethylketon (butanon) en

0,2 gram methyleenblauw”.


26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/15


VERORDENING (EG) Nr. 68/2008 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2007/2008 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 45/2008 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 26 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1). Verordening (EG) nr. 318/2006 wordt per 1 oktober 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1568/2007 (PB L 340 van 22.12.2007, blz. 62).

(3)  PB L 253 van 28.9.2007, blz. 5.

(4)  PB L 16 van 19.1.2008, blz. 9.


BIJLAGE

Met ingang van 26 januari 2008 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 95

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

21,89

5,36

1701 11 90 (1)

21,89

10,62

1701 12 10 (1)

21,89

5,17

1701 12 90 (1)

21,89

10,16

1701 91 00 (2)

22,77

14,47

1701 99 10 (2)

22,77

9,33

1701 99 90 (2)

22,77

9,33

1702 90 95 (3)

0,23

0,41


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/17


VERORDENING (EG) Nr. 69/2008 VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

inzake de afgifte van invoercertificaten voor rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 geopende tariefcontingenten voor de deelperiode januari 2008

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2), en met name op artikel 7, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 327/98 van de Commissie van 10 februari 1998 inzake de opening en de wijze van beheer van bepaalde tariefcontingenten voor de invoer van rijst en breukrijst (3), en met name op artikel 5, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 327/98 betreft de opening en de wijze van beheer van bepaalde tariefcontingenten voor de invoer van rijst en breukrijst die overeenkomstig bijlage IX bij die verordening zijn verdeeld over landen van oorsprong en vervolgens over verscheidene deelperioden.

(2)

De maand januari is de eerste deelperiode voor de bij artikel 1, lid 1, onder a), b), c) en d), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgestelde contingenten.

(3)

Blijkens de gegevens die overeenkomstig artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 zijn verstrekt, hebben voor de contingenten met de volgnummers 09.4148 — 09.4154 — 09.4112 — 09.4116 — 09.4117 — 09.4118 — 09.4119 — 09.4166 de aanvragen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van die verordening zijn ingediend gedurende de eerste tien werkdagen van de maand januari 2008, betrekking op een hoeveelheid die groter is dan de beschikbare hoeveelheid. Bijgevolg dient door vaststelling van de op de aangevraagde hoeveelheden toe te passen toewijzingscoëfficiënt te worden bepaald in hoeverre de invoercertificaten kunnen worden afgegeven.

(4)

Uit de bovenbedoelde gegevens blijkt overigens ook dat voor de contingenten met de volgnummers 09.4127 — 09.4128 — 09.4149 — 09.4150 — 09.4152 — 09.4153 de aanvragen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 327/98 zijn ingediend gedurende de eerste tien werkdagen van de maand januari 2008, betrekking hebben op een hoeveelheid die kleiner is dan de beschikbare hoeveelheid.

(5)

Derhalve dienen voor de contingenten met de volgnummers 09.4127 — 09.4128 — 09.4148 — 09.4149 — 09.4150 — 09.4152 — 09.4153 — 09.4154 — 09.4112 — 09.4116 — 09.4117 — 09.4118 — 09.4119 — 09.4166 overeenkomstig artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 327/98 de totale hoeveelheden te worden vastgesteld die beschikbaar zijn voor de volgende contingentsdeelperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Op grond van de aanvragen voor certificaten voor de invoer van rijst in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 vastgestelde contingenten met de volgnummers 09.4148 — 09.4154 — 09.4112 — 09.4116 — 09.4117 — 09.4118 — 09.4119 — 09.4166 die zijn ingediend gedurende de eerste tien werkdagen van de maand januari 2008, worden certificaten afgegeven voor de aangevraagde hoeveelheden, vermenigvuldigd met de in de bijlage bij de onderhavige verordening vastgestelde toewijzingscoëfficiënten.

2.   De totale hoeveelheden die in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 327/98 vastgestelde contingenten met de volgnummers 09.4127 — 09.4128 — 09.4148 — 09.4149 — 09.4150 — 09.4152 — 09.4153 — 09.4154 — 09.4112 — 09.4116 — 09.4117 — 09.4118 — 09.4119 — 09.4166 beschikbaar zijn voor de volgende contingentsdeelperiode, worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1). Verordening (EG) nr. 1785/2003 wordt vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1), met ingang van 1 september 2008.

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 289/2007 (PB L 78 van 17.3.2007, blz. 17).

(3)  PB L 37 van 11.2.1998, blz. 5. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1538/2007 (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 49) en zoals afwijkend van Verordening (EG) nr. 60/2008 (PB L 22 van 25.1.2008, blz. 6).


BIJLAGE

Hoeveelheden die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 327/98 moeten worden toegewezen voor de deelperiode januari 2008, respectievelijk beschikbaar zijn voor de daaropvolgende deelperiode

a)   Bij artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30:

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode januari 2008

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode februari 2008

(in kg)

Verenigde Staten van Amerika

09.4127

 (2)

15 136 312


b)   Bij artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30:

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode januari 2008

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode april 2008

(in kg)

Thailand

09.4128

 (2)

7 246 608

Australië

09.4129

 (3)

1 019 000

Andere landen van oorsprong

09.4130

 (3)

1 805 000


c)   Bij artikel 1, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor gedopte rijst van GN-code 1006 20:

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode januari 2008

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode juli 2008

(in kg)

Alle landen

09.4148

2,160463 %

0


d)   Bij artikel 1, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor breukrijst van GN-code 1006 40:

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode januari 2008

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode juli 2008

(in kg)

Thailand

09.4149

 (2)

30 070 765

Australië

09.4150

 (1)

16 000 000

Guyana

09.4152

 (1)

11 000 000

Verenigde Staten van Amerika

09.4153

 (1)

9 000 000

Andere landen van oorsprong

09.4154

1,746724 %

6 000 008


e)   Bij artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 327/98 vastgesteld contingent voor volwitte of halfwitte rijst van GN-code 1006 30:

Oorsprong

Volgnummer

Toewijzingscoëfficiënt voor de deelperiode januari 2008

Totale hoeveelheid die beschikbaar is voor de deelperiode juli 2008

(in kg)

Thailand

09.4112

1,496205 %

0

Verenigde Staten van Amerika

09.4116

2,627527 %

0

India

09.4117

1,386787 %

0

Pakistan

09.4118

1,291686 %

0

Andere landen van oorsprong

09.4119

1,388030 %

0

Alle landen

09.4166

1,165956 %

17 011 010


(1)  Geen toewijzingscoëfficiënt van toepassing voor deze deelperiode: de Commissie is geen enkele certificaataanvraag meegedeeld.

(2)  De aanvragen hebben betrekking op hoeveelheden die kleiner zijn dan of gelijk zijn aan de beschikbare hoeveelheden: alle aanvragen kunnen derhalve worden aanvaard.

(3)  Voor deze deelperiode zijn geen hoeveelheden beschikbaar.


DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/21


BESCHIKKING Nr. 70/2008/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 januari 2008

betreffende een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 95 en 135,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap en de lidstaten hebben zich er in de agenda van Lissabon toe verbonden het concurrentievermogen van ondernemingen die actief zijn op de Europese markt, te verhogen. Overeenkomstig Besluit 2004/387/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de interoperabele levering van pan-Europese e-overheidsdiensten aan overheidsdiensten, ondernemingen en burgers (IDABC) (3) dienen de Commissie en de lidstaten te zorgen voor efficiënte, effectieve en interoperabele informatie- en communicatiesystemen voor de uitwisseling van informatie tussen overheidsdiensten en burgers van de Gemeenschap.

(2)

De maatregelen voor een pan-Europese e-overheid waarin wordt voorzien bij Besluit 2004/387/EG vergt maatregelen om de douanecontroles efficiënter te organiseren en een ononderbroken stroom van gegevens voor een efficiëntere douaneafhandeling te garanderen, de administratieve lasten te verminderen, fraude, georganiseerde misdaad en terrorisme te helpen bestrijden, de fiscale belangen te dienen, intellectuele eigendom en cultureel erfgoed te beschermen, de veiligheid van goederen en de beveiliging van het internationale handelsverkeer te versterken, en de volksgezondheid en het milieu beter te beschermen. Te dien einde is het van cruciaal belang om voor douanedoeleinden informatie- en communicatietechnologieën (ICT) beschikbaar te maken.

(3)

In zijn resolutie van 5 december 2003 over het instellen van eenvoudige en papierloze procedures voor douanediensten en handelaren (4), die aansluit bij de mededeling van de Commissie over eenvoudige en papierloze procedures voor de douanediensten en de marktdeelnemers, verzoekt de Raad de Commissie om in nauwe samenwerking met de lidstaten een strategisch meerjarenplan op te stellen om een coherente en interoperabele elektronische douaneomgeving voor de Gemeenschap tot stand te brengen. In Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5), is bepaald dat voor de indiening van summiere aangiften en de elektronische uitwisseling van gegevens tussen douaneautoriteiten van technieken voor automatische gegevensverwerking gebruik moet worden gemaakt, teneinde de douanecontroles op geautomatiseerde risicoanalysesystemen te baseren.

(4)

Dienovereenkomstig is het noodzakelijk de met de totstandbrenging van een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven beoogde doelstellingen te bepalen, alsook de structuur, de middelen en de termijnen daartoe.

(5)

De Commissie dient deze beschikking in nauwe samenwerking met de lidstaten uit te voeren. Daarom moeten de respectieve taken en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen nader worden omschreven en moet worden bepaald hoe de kosten door de Commissie en de lidstaten worden gedeeld.

(6)

De Commissie en de lidstaten dienen gezamenlijk in te staan voor de communautaire en nationale elementen van de systemen voor communicatie en informatie-uitwisseling overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in Beschikking nr. 253/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 houdende goedkeuring van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap („Douane 2007”) (6) en met inachtneming van Besluit nr. 2235/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2002 tot vaststelling van een communautair programma ter verbetering van het functioneren van de belastingstelsels in de interne markt (Fiscalis 2003-2007-programma) (7).

(7)

Teneinde de naleving van deze beschikking en de samenhang tussen de verschillende systemen die moeten worden opgezet, te garanderen, dient een monitoringmechanisme te worden ingesteld.

(8)

In periodieke verslagen van de lidstaten en de Commissie moet informatie worden verstrekt over de voortgang bij de uitvoering van deze beschikking.

(9)

Om een papierloze omgeving tot stand te brengen, moeten de Commissie, de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers nauw met elkaar samenwerken. Om die samenwerking te vergemakkelijken, moet de Groep douanebeleid worden belast met de coördinatie van de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze beschikking. In alle stadia van de voorbereiding van deze activiteiten dient zowel op nationaal als op communautair niveau overleg te worden gepleegd met de marktdeelnemers.

(10)

Als voorbereiding op hun toetreding moeten de toetredende landen en de kandidaat-lidstaten aan deze activiteiten kunnen deelnemen.

(11)

Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om dat doel te verwezenlijken.

(12)

De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(13)

Aan de Commissie dient in het bijzonder de bevoegdheid te worden gegeven de bij artikel 4, leden 2, 3 en 5, van deze beschikking voorgeschreven termijnen te verlengen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze beschikking betreft, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Elektronische douanesystemen

De Commissie en de lidstaten zetten veilige, geïntegreerde, interoperabele en toegankelijke elektronische douanesystemen op voor de uitwisseling van de gegevens opgenomen in douaneaangiften, bij douaneaangiften gevoegde documenten en certificaten, en de uitwisseling van andere terzake dienende gegevens.

De Commissie en de lidstaten voorzien in de structuren en de middelen voor de werking van deze elektronische douanesystemen.

Artikel 2

Doelstellingen

1.   De in artikel 1 genoemde elektronische douanesystemen zijn opgezet met het oog op de volgende doelstellingen:

a)

de invoer- en uitvoerprocedures vergemakkelijken;

b)

de nalevingskosten en administratieve lasten verminderen en de afhandelingstijden verbeteren;

c)

een gemeenschappelijke benadering bij de controle van goederen coördineren;

d)

een juiste inning van alle douanerechten en andere heffingen helpen garanderen;

e)

snel relevante gegevens met betrekking tot de internationale toeleveringsketen uitwisselen;

f)

een ononderbroken stroom van gegevens tussen de administraties van de landen van invoer en van uitvoer, de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers mogelijk maken, waarbij reeds in het systeem ingevoerde gegevens opnieuw kunnen worden gebruikt.

De integratie en de ontwikkeling van de elektronische douanesystemen staan in verhouding tot de in de eerste alinea genoemde doelstellingen.

2.   De in de eerste alinea van lid 1 genoemde doelstellingen worden gerealiseerd met ten minste de volgende middelen:

a)

de geharmoniseerde uitwisseling van informatie op basis van internationaal aanvaarde gegevensmodellen en berichtenformaten;

b)

de herinrichting van douane- en douanegerelateerde processen om deze zo efficiënt en effectief mogelijk te maken, ze te vereenvoudigen en de conformiteitskosten van douaneverplichtingen te verminderen;

c)

het aanbieden van een brede waaier van elektronische douanediensten aan de marktdeelnemers, waardoor deze hun verplichtingen bij de douaneautoriteiten van eender welke lidstaat op dezelfde wijze kunnen vervullen.

3.   Voor de toepassing van lid 1 stimuleert de Gemeenschap de interoperabiliteit van de elektronische douanesystemen met de douanesystemen van derde landen en van internationale organisaties alsook de toegankelijkheid van de elektronische douanesystemen voor marktdeelnemers in derde landen, met het oog op de totstandbrenging van een papierloze omgeving op internationaal niveau mits internationale overeenkomsten daarin voorzien en er passende financiële regelingen worden getroffen.

Artikel 3

Uitwisseling van gegevens

1.   De elektronische douanesystemen van de Gemeenschap en van de lidstaten voorzien in de uitwisseling van gegevens tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten onderling en tussen die douaneautoriteiten en:

a)

marktdeelnemers,

b)

de Commissie,

c)

andere administraties of officiële instanties die betrokken zijn bij het internationale goederenverkeer, hierna „andere diensten of instanties” genoemd.

2.   Bij het openbaar maken of doorgeven van gegevens worden de geldende voorschriften inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10), strikt nageleefd.

Artikel 4

Systemen, diensten en termijnen

1.   Volgens de in de geldende wetgeving bepaalde voorschriften en termijnen bewerkstelligen de lidstaten in samenwerking met de Commissie dat de volgende elektronische douanesystemen operationeel zijn:

a)

met het systeem voor transitvervoer interoperabele systemen voor de invoer en de uitvoer, die een ononderbroken stroom van gegevens tussen alle douanesystemen in de gehele Gemeenschap mogelijk maken;

b)

een met het systeem van de geautoriseerde marktdeelnemers interoperabel systeem voor de identificatie en registratie van marktdeelnemers, waardoor deze marktdeelnemers zich slechts eenmaal hoeven te laten registreren voor al hun contacten met douaneautoriteiten in de gehele Gemeenschap, rekening houdend met bestaande communautaire en nationale systemen;

c)

een systeem dat de mogelijkheid biedt de vergunningsprocedure, met inbegrip van het voorlichtings- en overlegproces, toe te passen, de certificaten voor geautoriseerde marktdeelnemers te beheren en deze certificaten in een gegevensbank te registreren met het oog op de toegang van de douaneautoriteiten tot die gegevens.

2.   De lidstaten bewerkstelligen in samenwerking met de Commissie dat er, uiterlijk op 15 februari 2011, ten behoeve van de marktdeelnemers gemeenschappelijke douaneportalen met de nodige informatie over douanetransacties in alle lidstaten bestaan en operationeel zijn.

3.   De Commissie bewerkstelligt in samenwerking met de lidstaten dat er, uiterlijk op 15 februari 2013, een geïntegreerde tariefomgeving bestaat en operationeel is die de verbinding mogelijk maakt met andere invoer- en uitvoergerelateerde systemen gebruikt door de Commissie en de lidstaten.

4.   De Commissie zorgt, uiterlijk op 15 februari 2011, in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid, voor de evaluatie van de gemeenschappelijke functionele specificaties voor:

a)

een kader voor vaste toegangspunten, zodat marktdeelnemers via één enkele interface elektronische douaneaangiften kunnen indienen, ook al wordt de douaneregeling in een andere lidstaat uitgevoerd;

b)

elektronische interfaces voor marktdeelnemers waardoor zij alle douanezaken, ook als er verscheidene lidstaten bij betrokken zijn, kunnen regelen met de douaneautoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn; en

c)

éénloketdiensten voor de ononderbroken stroom van gegevens tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten, tussen douaneautoriteiten en de Commissie, en tussen douaneautoriteiten en andere diensten of instanties, waardoor marktdeelnemers aan de douane alle voor de afhandeling van de invoer of uitvoer vereiste informatie kunnen verstrekken, ook de informatie die krachtens andere wetgeving dan douanewetgeving moet worden verstrekt.

5.   Uiterlijk drie jaar na de positieve evaluatie van de gemeenschappelijke functionele specificaties die zijn bedoeld in lid 4, onder a) en b), trachten de lidstaten in samenwerking met de Commissie te bewerkstelligen dat het kader van unieke toegangspunten en de elektronische interfaces bestaan en operationeel zijn.

6.   De lidstaten en de Commissie trachten te bewerkstelligen dat het kader van éénloketdiensten bestaat en operationeel is. De evaluatie van de vorderingen dienaangaande wordt opgenomen in de in artikel 12 bedoelde verslagen.

7.   De Gemeenschap en de lidstaten zorgen voor het behoorlijke onderhoud en de nodige verbeteringen van de systemen en diensten die in dit artikel worden genoemd.

Artikel 5

Elementen en verantwoordelijkheden

1.   De elektronische douanesystemen bestaan uit communautaire en nationale elementen.

2.   Tot de communautaire elementen van de elektronische douanesystemen behoren in het bijzonder:

a)

de haalbaarheidsstudies dienaangaande en de gemeenschappelijke technische en functionele systeemspecificaties;

b)

de gemeenschappelijke producten en diensten, inclusief de noodzakelijke gemeenschappelijke referentiesystemen voor douane- en douanegerelateerde informatie;

c)

de diensten van het gemeenschappelijke communicatienetwerk en de gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI) voor de lidstaten;

d)

de coördinatieactiviteiten van de lidstaten en de Commissie bij de uitvoering en de werking van elektronische douanesystemen binnen het gemeenschappelijk domein van de Gemeenschap;

e)

de coördinatieactiviteiten van de Commissie bij de uitvoering en de werking van elektronische douanesystemen binnen het extern domein van de Gemeenschap, met uitzondering van diensten die bestemd zijn om aan nationale vereisten te voldoen.

3.   Tot de nationale elementen van de elektronische douanesystemen behoren in het bijzonder:

a)

de nationale technische en functionele systeemspecificaties;

b)

de nationale systemen, inclusief databanken;

c)

de netwerkverbindingen tussen douaneautoriteiten en marktdeelnemers, en tussen douaneautoriteiten en andere diensten of instanties binnen eenzelfde lidstaat;

d)

alle software of hardware die een lidstaat nodig acht om te garanderen dat het systeem ten volle kan worden gebruikt.

Artikel 6

Taken van de Commissie

De taken van de Commissie zijn in het bijzonder:

a)

het opzetten, de conformiteitsbeoordeling, de invoering, de werking en de ondersteuning van de communautaire elementen met betrekking tot de elektronische douanesystemen coördineren;

b)

de systemen en de diensten waarin bij deze beschikking wordt voorzien en andere relevante projecten die verband houden met e-overheid op communautair niveau coördineren;

c)

de taken voltooien die haar worden toevertrouwd in het strategische meerjarenplan waarin wordt voorzien bij artikel 8, lid 2;

d)

de ontwikkeling van de communautaire en de nationale elementen coördineren met het oog op een synchroon verlopende uitvoering van projecten;

e)

elektronische douanediensten en éénloketdiensten op communautair niveau coördineren met het oog op hun promotie en tenuitvoerlegging op nationaal niveau;

f)

de opleidingsbehoeften coördineren.

Artikel 7

Taken van de lidstaten

1.   De taken van de lidstaten zijn in het bijzonder:

a)

het opzetten, de conformiteitsbeoordeling, de invoering, de werking en de ondersteuning van de nationale elementen met betrekking tot de elektronische douanesystemen coördineren;

b)

de systemen en de diensten waarin bij deze beschikking wordt voorzien en andere relevante projecten die verband houden met e-overheid op nationaal niveau coördineren;

c)

de taken voltooien die hun worden toevertrouwd in het strategische meerjarenplan waarin wordt voorzien bij artikel 8, lid 2;

d)

regelmatig informatie verstrekken aan de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun douaneautoriteiten of marktdeelnemers in staat te stellen ten volle gebruik te maken van de elektronische douanesystemen;

e)

de elektronische douanediensten en éénloketdiensten op nationaal niveau te promoten en ten uitvoer te leggen;

f)

douanefunctionarissen en andere terzake bevoegde functionarissen de nodige opleiding bieden.

2.   De lidstaten doen de Commissie jaarlijks een raming toekomen van de personele, budgettaire en technische middelen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 4 en aan het strategische meerjarenplan waarin wordt voorzien bij artikel 8, lid 2.

3.   Een lidstaat die een actie met betrekking tot het opzetten of de werking van de elektronische douanesystemen wil ondernemen waardoor de algemene interoperabiliteit of het algehele functioneren van die systemen in gevaar zou kunnen komen, stelt de Commissie daarvan vooraf in kennis.

Artikel 8

Strategie en coördinatie

1.   De Commissie zorgt in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid voor het volgende:

a)

strategieën, vereiste middelen en ontwikkelingsfasen bepalen;

b)

alle activiteiten coördineren die verband houden met elektronische douane, teneinde te garanderen dat de middelen, inclusief die welke reeds op nationaal en communautair niveau zijn ingezet, zo goed en efficiënt mogelijk worden ingezet;

c)

de wettelijke, operationele, opleidings- en IT-ontwikkelingsaspecten coördineren en de douaneautoriteiten en de marktdeelnemers van die aspecten op de hoogte houden;

d)

de uitvoeringsactiviteiten van alle betrokkenen coördineren;

e)

de termijnen waarin wordt voorzien bij artikel 4 door de betrokken partijen doen naleven.

2.   De Commissie stelt in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid het strategische meerjarenplan met de aan haarzelf en aan de lidstaten toevertrouwde taken op en werkt het bij.

Artikel 9

Middelen

1.   Met het oog op het opzetten, bedienen en verbeteren van de elektronische douanesystemen overeenkomstig artikel 4 stelt de Gemeenschap de voor de communautaire elementen vereiste personele, budgettaire en technische middelen ter beschikking.

2.   Met het oog op het opzetten, bedienen en verbeteren van de elektronische douanesystemen overeenkomstig artikel 4 stellen de lidstaten de voor de nationale elementen vereiste personele, budgettaire en technische middelen ter beschikking.

Artikel 10

Financiële bepalingen

1.   Onverminderd de kosten die in het kader van artikel 2, lid 3, ten laste van derde landen of internationale organisaties zijn, worden de kosten voor de uitvoering van deze beschikking overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel door de Gemeenschap en de lidstaten gedeeld.

2.   De Gemeenschap draagt de kosten voor het ontwerp, de aankoop, de installatie, de bediening en het onderhoud van de communautaire elementen waarin wordt voorzien bij artikel 5, lid 2, overeenkomstig het in Beschikking nr. 253/2003/EG vastgestelde programma Douane 2007 en ieder vervolgprogramma daarvan.

3.   De lidstaten dragen de kosten voor het opzetten en de bediening van de nationale elementen waarin wordt voorzien bij artikel 5, lid 3, inclusief de interfaces met andere diensten of instanties en met de marktdeelnemers.

4.   De lidstaten werken onderling nauwer samen om de kosten zo laag mogelijk te houden door modellen voor kostendeling en gemeenschappelijke oplossingen te ontwikkelen.

Artikel 11

Monitoring

1.   De Commissie neemt alle nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierde maatregelen overeenkomstig deze beschikking worden uitgevoerd en dat de behaalde resultaten in overeenstemming zijn met de doelstellingen van artikel 2, lid 1, eerste alinea.

2.   De Commissie houdt, in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid, toezicht op de vorderingen van haarzelf en van elke lidstaat met betrekking tot de naleving van artikel 4, om na te gaan of de doelstellingen van artikel 2, lid 1, eerste alinea, zijn gehaald en hoe de activiteiten ter uitvoering van de elektronische douanesystemen doeltreffender kunnen worden verricht.

Artikel 12

Verslagen

1.   De lidstaten brengen de Commissie regelmatig verslag uit over de voortgang bij elk van de hun in het in artikel 8, lid 2, bedoelde strategisch meerjarenplan toevertrouwde taken. Zij stellen de Commissie ervan in kennis wanneer zij een dergelijke taak voltooien.

2.   De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 maart een jaarlijks voortgangsverslag toekomen over het tijdvak 1 januari-31 december van het voorgaande jaar. De Commissie beslist in partnerschap met de lidstaten in de Groep douanebeleid over de opmaakvereisten voor dat jaarverslag.

3.   De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni op basis van de in lid 2 bedoelde jaarverslagen een geconsolideerd verslag op, waarin de vorderingen van haarzelf en van elke lidstaat, in het bijzonder met betrekking tot de naleving van artikel 4, alsmede de behoefte aan verlenging van de in artikel 4, leden 2, 3 en 5, bedoelde termijnen worden geëvalueerd; dit geconsolideerd verslag wordt aan de betrokken partijen en de Groep douanebeleid ter beoordeling voorgelegd.

4.   Het in lid 3 bedoelde geconsolideerde verslag vermeldt voorts de resultaten van eventueel verrichte monitoringbezoeken. In het verslag kunnen ook de resultaten van andere controles worden vermeld, alsook methoden en criteria voor gebruik bij latere evaluaties, in het bijzonder bij de evaluatie van de interoperabiliteit en het functioneren van de elektronische douanesystemen.

Artikel 13

Overleg met marktdeelnemers

De Commissie en de lidstaten overleggen regelmatig met de marktdeelnemers in alle fasen van de voorbereiding, ontwikkeling en invoering van de systemen en diensten waarin wordt voorzien bij artikel 4.

De Commissie en de lidstaten zetten elk een overlegmechanisme op waarin op regelmatige basis een representatieve groep van marktdeelnemers samenkomt.

Artikel 14

Toetredende landen en kandidaat-lidstaten

De Commissie informeert de als toetredend land of als kandidaat-lidstaat erkende landen over de voorbereiding, ontwikkeling en invoering van de systemen en diensten waarin wordt voorzien bij artikel 4 en staat hun toe in deze fasen te participeren.

Artikel 15

Uitvoeringsmaatregelen

De verlenging van de bij artikel 4, leden 2, 3, en 5, bepaalde termijnen wordt vastgesteld volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 16

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité douanewetboek.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 15 januari 2008.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

J. LENARČIČ


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 47.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 74), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 juli 2007 (PB C 242 E van 16.10.2007, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 144 van 30.4.2004, blz. 65; gerectificeerd in PB L 181 van 18.5.2004, blz. 25.

(4)  PB C 305 van 16.12.2003, blz. 1.

(5)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(6)  PB L 36 van 12.2.2003, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).

(7)  PB L 341 van 17.12.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(9)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(10)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/27


BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 januari 2008

betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Internationale Cacaoraad met betrekking tot de verlenging van de Internationale Cacao-overeenkomst van 2001

(2008/76/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133 in samenhang met artikel 300, lid 2, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie, (1)

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Internationale Cacao-overeenkomst van 2001 is bij Besluit 2002/970/EG van de Raad (2) op 18 november 2002 namens de Europese Gemeenschap ondertekend en gesloten.

(2)

Krachtens artikel 63, leden 1 en 3, verstrijkt de Internationale Cacao-overeenkomst van 2001 op 30 september 2008, tenzij zij bij besluit van de Internationale Cacaoraad wordt verlengd met een of twee perioden waarvan de totale duur niet meer dan vier jaar bedraagt.

(3)

De verlenging van de overeenkomst is in het belang van de Europese Gemeenschap.

(4)

Het standpunt van de Europese Gemeenschap in de Internationale Cacaoraad moet worden vastgesteld,

BESLUIT:

Enig artikel

De Europese Gemeenschap stemt in de Internationale Cacaoraad voor de verlenging van de Internationale Cacao-overeenkomst van 2001 met een of twee perioden met een totale duur van niet meer dan vier jaar en stelt de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van deze verlenging in kennis.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

I. JARC


(1)  PB C 4 van 9.1.2008, blz. 6.

(2)  PB L 342 van 17.12.2002, blz. 1.


Commissie

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/28


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 25 januari 2008

tot goedkeuring van de programma’s voor 2008 voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Bulgarije

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2008) 270)

(Alleen de tekst in de Bulgaarse taal is authentiek)

(2008/77/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name op artikel 16, lid 1, tweede alinea, en artikel 20, lid 2, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2001/89/EG bevat minimummaatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest. Dat houdt onder meer in dat de lidstaten na bevestiging van een primair geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens aan de Commissie een programma voorleggen met maatregelen om die ziekte uit te roeien. Richtlijn 2001/89/EG bevat ook voorschriften voor noodvaccinatie van wilde varkens.

(2)

Onder wilde varkens in Bulgarije heerst klassieke varkenspest.

(3)

Bulgarije heeft een programma geïntroduceerd om klassieke varkenspest op het hele grondgebied van die lidstaat in kaart te brengen en te bestrijden. Dat programma loopt nog.

(4)

Beschikking 2006/800/EG van de Commissie van 23 november 2006 tot goedkeuring van de programma’s voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Bulgarije (2) is vastgesteld als een van de maatregelen om klassieke varkenspest te bestrijden. Beschikking 2006/800/EG is van toepassing tot en met 31 december 2007.

(5)

Bulgarije heeft op 15 oktober 2007 bij de Commissie een programma voor 2008 voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en een programma voor het uitvoeren van noodvaccinatie van die varkens op zijn hele grondgebied ter goedkeuring ingediend.

(6)

De door Bulgarije ingediende programma’s zijn door de Commissie bestudeerd en in overeenstemming met Richtlijn 2001/89/EG bevonden. Zij moeten dan ook worden goedgekeurd.

(7)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens

Het op 15 oktober 2007 door Bulgarije bij de Commissie ingediende programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens in het in punt 1 van de bijlage genoemde gebied wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Programma voor noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens

Het op 15 oktober 2007 door Bulgarije bij de Commissie ingediende programma voor noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in het in punt 2 van de bijlage genoemde gebied wordt goedgekeurd.

Artikel 3

Naleving

Bulgarije neemt de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en maakt die maatregelen bekend. Het stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 4

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008.

Artikel 5

Adressaat

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Bulgarije.

Gedaan te Brussel, 25 januari 2008.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/729/EG van de Commissie (PB L 294 van 13.11.2007, blz. 26).

(2)  PB L 325 van 24.11.2006, blz. 35. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2007/624/EG (PB L 253 van 28.9.2007, blz. 43).


BIJLAGE

1.

Gebied waar het programma voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens wordt uitgevoerd:

het hele grondgebied van Bulgarije.

2.

Gebied waar het programma voor noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens wordt uitgevoerd:

het hele grondgebied van Bulgarije.


AANBEVELINGEN

Commissie

26.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/30


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 10 januari 2008

over maatregelen ter vergemakkelijking van toekomstige omschakelingen naar de euro

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6912)

(2008/78/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In tegenstelling tot bij de eerste groep deelnemers, die een lange overgangsfase hebben doorgemaakt waarin de euro weliswaar hun munteenheid was maar de chartale euro nog niet was ingevoerd, voorziet het merendeel van de huidige nationale plannen voor de toekomstige overgang op de euro in de invoering van eurobankbiljetten en -munten op de dag van de aanneming van de euro. Dit verschil en het feit dat eurocontanten reeds algemeen beschikbaar zijn, houdt in dat de lidstaten die zich op de invoering van de euro aan het voorbereiden zijn, een andere strategie dienen toe te passen dan die welke tussen 1999 en 2002 is gevolgd.

(2)

In deze gewijzigde omstandigheden zijn de bepalingen van de aanbeveling van de Commissie van 11 oktober 2000 over de middelen ter vergemakkelijking van de voorbereiding van de economische actoren op de overgang naar de euro (1) onvoldoende toegesneden op de problemen waartoe de veranderde omgeving aanleiding geeft. Om met deze andere omgeving rekening te houden en voordeel te halen uit de ervaring die bij de invoering van eurocontanten in 2002, 2007 en 2008 is opgedaan, dient derhalve een nieuwe aanbeveling te worden aangenomen,

BEVEELT AAN:

Artikel 1

Sturen van de organisatie van de omschakeling

1.   De lidstaten dienen passende en specifieke structuren op te zetten om alle nodige voorbereidingen op de invoering van de euro te plannen, te coördineren en te vergemakkelijken.

2.   Er dient een nationaal overgangsplan te worden opgesteld dat alle aspecten van de organisatie van de omschakeling naar de euro bestrijkt. Dit overgangsplan dient met vertegenwoordigers van de voornaamste economische actoren (kredietinstellingen, detailhandel, geldtransportbedrijven, verkoopautomatenindustrie, consumentenorganisaties, kamers van koophandel, enz.) te worden besproken en regelmatig te worden geactualiseerd.

Artikel 2

De burger helpen zich voor te bereiden op de euro

1.   De nationale wetgeving dient de dubbele aanduiding van prijzen en andere te betalen, te crediteren of te debiteren geldbedragen verplicht te stellen. Er dient zo spoedig mogelijk na de officiële aanneming door de Raad van de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers tussen de nationale valuta en de euro met de verplichte dubbele aanduiding te worden begonnen. De lidstaten dienen detailhandelaren te ontmoedigen om vóór de officiële aanneming van de omrekeningskoers tot dubbele prijsaanduiding over te gaan. De lidstaten dienen tevens de afzonderlijke vermelding te verlangen van de eventuele kosten die bedrijven in de periode tussen de vaststelling van de omrekeningskoers en de invoering van de euro in rekening brengen voor het aanvaarden van betalingen in euro. Het gebruik van een andere omrekeningskoers dan die welke door de Raad is aangenomen, dient te worden verboden. De dubbele aanduiding dient gedurende een periode van ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar na de invoering van de euro verplicht te worden gesteld. Daarna dient deze te worden stopgezet teneinde de burgers in staat te stellen volledig aan de nieuwe valuta te wennen.

2.   De lidstaten dienen erop toe te zien dat burgers goed zijn voorgelicht over de bijzonderheden van de omschakeling naar de euro, over de regelingen ter bescherming van de eurobankbiljetten en -munten, en over de veiligheidskenmerken van eurocontanten. Zij dienen burgers te helpen bij het aanleren van de nieuwe waardeschaal. Deze voorlichting dient nog enige tijd na de invoering van de euro te worden voortgezet. Er dient met name in bijzondere voorlichtingsprogramma’s te worden voorzien ten behoeve van kwetsbare groepen (zoals ouderen, lichamelijk, zintuiglijk of geestelijk gehandicapten, enz.), alsook ten behoeve van personen die moeilijk toegang hebben tot voorlichting (zoals migranten, daklozen, analfabeten, personen met dyscalculie, enz.).

3.   De lidstaten, de kredietinstellingen en de ondernemingen dienen opleidingsacties te organiseren om het personeel dat regelmatig met contanten omgaat, met de euro vertrouwd te maken en er aldus voor te zorgen dat eurobankbiljetten en -munten beter worden herkend en sneller worden gehanteerd, en dat de veiligheidskenmerken van eurobankbiljetten en -munten correct worden geïdentificeerd. Voorts dienen periodiek praktische opleidingsacties voor visueel gehandicapten te worden georganiseerd om deze personen te helpen de nieuwe munt in de vingers te krijgen.

4.   De openbare diensten dienen het bedrijfsleven, en met name het mkb, precieze informatie te verstrekken over het tijdschema en de juridische, fiscale en boekhoudkundige regels van de omschakeling. De beroepsorganisaties, euro-infocentra, kamers van koophandel, accountants en bedrijfsadviseurs dienen erop toe te zien dat de ondernemingen waarmee zij contact hebben, de nodige maatregelen nemen om zich voor te bereiden en in staat zijn vanaf de datum van de invoering van de euro al hun transacties in euro te verrichten.

5.   De kredietinstellingen dienen hun cliënten op de hoogte te brengen van de praktische gevolgen van de overgang op de euro. Vooral dienen zij er hun aandacht op te vestigen dat na de datum van de invoering van de euro geen girale betalingen meer kunnen worden verricht of rekeningen kunnen worden aangehouden in de oude nationale valuta.

6.   De ondernemingen dienen bewustmakingsacties te voeren bij hun personeel en een ad-hocopleiding te geven aan personeel dat in contact staat met het publiek.

7.   De lidstaten dienen de voorbereiding van de economische actoren op de omschakeling naar de euro van nabij te volgen, met name door regelmatig enquêtes te houden.

Artikel 3

Een snelle invoering van eurocontanten bewerkstelligen

1.   Om het aantal materiële wisselverrichtingen te verminderen, dient de consument ertoe te worden aangemoedigd zijn niet-actieve kastegoeden in de weken vóór de omschakeling op een rekening te storten. In overeenkomsten waarin gewoonlijk van de nationale valuta wordt gebruikgemaakt en die na het Raadsbesluit tot vaststelling van de onherroepelijke omrekeningskoers worden gesloten, dient bij voorkeur naar de euro te worden verwezen wanneer de geldigheidsduur van deze besluiten zich tot na de datum van de invoering van de euro uitstrekt.

2.   In de maanden die aan de omschakeling voorafgaan, dienen kredietinstellingen en verkooppunten gebruik te maken van respectievelijk de bevoorrading vooraf en de verdere bevoorrading vooraf met eurobankbiljetten en -munten, zoals de Europese Centrale Bank aangeeft (2). In de laatste weken vóór de omschakeling dienen de verkooppunten van bankbiljetten en munten te worden voorzien. Voor kleine detailhandelszaken dienen speciale regelingen te worden getroffen, zoals onder meer het beschikbaar stellen aan detailhandelaren van kits met euromuntstukken. Om verkooppunten ertoe aan te moedigen aan de verdere bevoorrading vooraf deel te nemen, dienen hun financieel aantrekkelijke voorwaarden inzake uitgestelde debitering te worden aangeboden. De burgers moeten in staat zijn zich gedurende de drie weken vóór de omschakeling kits met euromunten aan te schaffen opdat elk huishouden over ten minste één kit beschikt.

3.   De geldautomaten dienen te worden aangepast, zodat zij vanaf de invoering van de euro eurobankbiljetten verdelen. Geldautomaten die om technische redenen niet tijdig kunnen worden aangepast, dienen buiten gebruik te worden gesteld. Gedurende de twee weken vóór en na de omschakeling dienen bij afhalingen en omwisselingen van contanten bij kredietinstellingen vooral kleine coupures te worden verstrekt.

4.   Verkooppunten dienen ertoe te worden verplicht om vanaf de invoering van de eenheidsmunt alleen wisselgeld in euro terug te geven, tenzij zij om praktische redenen daartoe niet in staat zijn. Er dienen ad-hocmaatregelen te worden genomen om hun verdere bevoorrading vooraf met eurocontanten te vergemakkelijken en om de problemen die uit de toename van de hoeveelheid contanten in verkooppunten voortvloeien, tot een minimum te beperken.

5.   Alle elektronische betaalterminals dienen op de euro te worden overgeschakeld op de dag dat deze wordt ingevoerd. Consumenten dienen ertoe te worden aangemoedigd om in de eerste dagen na de invoering van de euro vaker elektronisch te betalen.

6.   De voornaamste kantoren van de kredietinstellingen dienen tijdens de eerste dagen van de periode van dubbele omloop open te zijn teneinde de omwisseling van de nationale munt in euro te vergemakkelijken. Daarnaast dienen de banken tijdens de overgangsperiode langer open te zijn. Detailhandelaren dienen over speciale faciliteiten te kunnen beschikken, zodat zij sneller met contanten kunnen worden bevoorraad en het ontstaan van lange rijen wordt vermeden.

Artikel 4

Voorkomen van misbruiken en van een verkeerde beeldvorming van de prijsontwikkeling bij de burgers

1.   Met de detailhandel en de dienstensector dienen overeenkomsten te worden gesloten om ervoor te zorgen dat de invoering van de euro een neutraal effect heeft op de prijzen. Detailhandelaren mogen de omschakeling met name niet aangrijpen om hun prijzen te verhogen en dienen ernaar te streven de prijsveranderingen tot een minimum te beperken wanneer zij na de omschakeling hun prijzen in euro vaststellen. De sluiting van dergelijke overeenkomsten dient concreet te worden aangegeven door middel van een logo, dat zichtbaar en gemakkelijk herkenbaar moet zijn voor de consument. Aan het logo dient bekendheid te worden gegeven via communicatie- en voorlichtingscampagnes. In samenwerking met consumentenorganisaties dient een systeem te worden opgezet om nauwlettend te controleren of detailhandelaren de in het kader van de overeenkomsten aangegane verbintenissen nakomen. In geval van niet-nakoming dienen afschrikkende maatregelen te kunnen worden getroffen, gaande van openbaarmaking van de naam van de onderneming tot mogelijke geldboeten in de ernstigste gevallen.

2.   Vanaf de eerste weken na de vaststelling van de omrekeningskoers tot aan het einde van de periode van de dubbele prijsaanduiding dienen de lidstaten de prijzen veelvuldig en nauwlettend te controleren. Met name in de weken onmiddellijk vóór en na de omschakeling dient aan de burgers wekelijks informatie over de prijsontwikkelingen te worden verstrekt om een eventuele verkeerde beeldvorming te voorkomen.

3.   Na de omschakeling dienen voor betalingstransacties in euro dezelfde bankkosten te worden aangerekend als voordien voor betalingstransacties in de nationale valuta het geval was.

Artikel 5

Slotbepaling

De lidstaten wordt verzocht aan de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling hun steun te verlenen.

Artikel 6

Adressaten

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten met een derogatie als omschreven in artikel 122 van het Verdrag, alsook tot de kredietinstellingen, de ondernemingen, de beroepsverenigingen en de consumentenorganisaties in deze lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 januari 2008.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  Aanbeveling 2000/C 303/05 (PB C 303 van 24.10.2000, blz. 6).

(2)  Zie Richtsnoer ECB/2006/9 van de Europese Centrale Bank van 14 juli 2006 inzake bepaalde voorbereidingen voor de omschakeling naar de chartale euro en inzake bevoorrading vooraf en verdere bevoorrading vooraf met eurobankbiljetten en muntstukken buiten het eurogebied (PB L 207 van 28.7.2006, blz. 39).