ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 343

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
27 december 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1523/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten  ( 1 )

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1524/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1525/2007 van de Raad van 17 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

9

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

27.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/1


VERORDENING (EG) Nr. 1523/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2007

houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 95 en 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de ogen van de burgers van de Europese Unie zijn katten en honden gezelschapsdieren en wordt het daarom niet aanvaard dat hun pels wordt gebruikt voor bont of producten die dergelijk bont bevatten. Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid in de Gemeenschap van niet als zodanig geëtiketteerd katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten. Als gevolg hiervan heerst er onder de consumenten verontrusting dat zij per ongeluk bont of bontproducten van katten en honden zouden kunnen kopen. Op 18 december 2003 (3) heeft het Europees Parlement een verklaring goedgekeurd waarin het uiting geeft aan zijn bezorgdheid over de handel in bont en bontproducten en verlangt dat deze wordt stopgezet om het vertrouwen van de consumenten en detailhandelaars in de Europese Unie te herstellen. De noodzaak om zo spoedig mogelijk voorschriften inzake de handel in katten- en hondenbont vast te stellen werd ook tijdens de vergaderingen van de Raad Landbouw en Visserij van 17 november 2003 en 30 mei 2005 tot uitdrukking gebracht.

(2)

Het moet duidelijk gemaakt worden dat deze verordening alleen betrekking heeft op bont van de soorten gedomesticeerde katten en honden. Daar het wetenschappelijk echter onmogelijk is het bont van de huiskat te onderscheiden van dat van niet-gedomesticeerde ondersoorten van de kat, moet in deze verordening een definitie van kat als „felis silvestris” worden vastgesteld die ook niet-gedomesticeerde ondersoorten van de kat omvat.

(3)

Verscheidene lidstaten hebben in reactie op de verontrusting van de consumenten wetgeving goedgekeurd die beoogt de productie en het in de handel brengen van bont van katten en honden te voorkomen.

(4)

Er bestaan verschillen tussen de bepalingen van de lidstaten inzake de handel, invoer, productie en etikettering van bont en bontproducten die tot doel hebben te voorkomen dat katten- en hondenbont in de handel wordt gebracht of anderszins voor handelsdoeleinden wordt gebruikt. Terwijl sommige lidstaten een totaal verbod op de vervaardiging van bont van katten en honden hebben uitgevaardigd door het houden of slachten van deze dieren ten behoeve van de productie van bont te verbieden, hebben andere beperkingen opgelegd aan de productie en/of invoer van dit bont of producten die dit bont bevatten. In sommige lidstaten zijn etiketteringsvoorschriften ingevoerd. Doordat de burgers zich steeds meer bewust zijn van de problematiek, zullen waarschijnlijk meer lidstaten zich geroepen voelen verdere beperkende maatregelen op nationaal niveau te nemen.

(5)

Als gevolg hiervan hebben bepaalde bonthandelaren in de Europese Unie een vrijwillige gedragscode ingevoerd waarbij zij besluiten af te zien van de handel in katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten. Deze code bleek echter onvoldoende om de invoer en verkoop van katten- en hondenbont te verhinderen, vooral als bonthandelaren handel drijven in bont waarbij de soort waarvan het afkomstig is, niet is aangegeven en ook niet gemakkelijk herkenbaar is, of die producten kopen die dergelijk bont bevatten en zij worden geconfronteerd met het risico dat zij de desbetreffende producten niet op legale wijze in een of meer lidstaten kunnen verhandelen of dat op de handel in een of meer lidstaten aanvullende voorschriften van toepassing zijn om het gebruik van katten- en hondenbont te voorkomen.

(6)

De verschillen tussen de nationale maatregelen inzake katten- en hondenbont vormen belemmeringen voor de bonthandel in het algemeen. Deze maatregelen verhinderen de goede werking van de interne markt, aangezien uiteenlopende wettelijke voorschriften de bontproductie in het algemeen belemmeren en het vrije verkeer in de Gemeenschap van op legale wijze naar de Gemeenschap ingevoerd en vervaardigd bont moeilijker maken. De uiteenlopende wettelijke voorschriften in de diverse lidstaten leiden tot een extra belasting en extra kosten voor bonthandelaren.

(7)

Bovendien bestaat bij het publiek verwarring door de onderscheiden wettelijke voorschriften in de lidstaten, wat een belemmering voor de handel vormt.

(8)

De maatregelen van deze verordening dienen derhalve voor de lidstaten geharmoniseerde regels vast te stellen betreffende een verbod op het verkopen, te koop aanbieden en verdelen van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten en op deze wijze verstoring van de interne markt voor alle andere vergelijkbare producten te voorkomen.

(9)

Om een einde te maken aan de huidige verbrokkeling van de interne markt bestaat er behoefte aan harmonisatie; het meest doeltreffende en evenredige instrument om aan de uit de uiteenlopende nationale voorschriften voortvloeiende belemmeringen een einde te maken zou een verbod zijn op het in de handel brengen en op de invoer naar en uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten.

(10)

Een etiketteringsvoorschrift zou niet geschikt zijn om hetzelfde resultaat te bereiken, aangezien dit een onevenredige belasting voor de kledingindustrie, met inbegrip van handelaren die zijn gespecialiseerd in kunstbontk, zou zijn en het ook onevenredig duur zou zijn in gevallen waarin bont slechts een zeer gering deel van het product uitmaakt.

(11)

In de Gemeenschap bestaat geen traditie van het houden van katten en honden voor productiedoeleinden, hoewel gevallen van vervaardiging van katten- en hondenbont zijn vastgesteld. In feite blijkt het merendeel van de producten van katten- en hondenbont in de Gemeenschap uit derde landen afkomstig te zijn. Om het verbod op intracommunautaire handel doeltreffender te maken dient tegelijkertijd een verbod op de invoer van deze producten in de Gemeenschap te worden uitgevaardigd. Een dergelijk invoerverbod zou eveneens tegemoetkomen aan de door de consumenten tot uitdrukking gebrachte bezwaren tegen de mogelijke invoer in de Gemeenschap van katten- en hondenbont, in het bijzonder omdat er aanwijzingen bestaan dat die dieren op onmenselijke wijze worden gehouden en geslacht.

(12)

Het exportverbod dient ook te garanderen dat katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten, niet in de Gemeenschap voor de uitvoer worden geproduceerd.

(13)

Het is evenwel wenselijk dat van het algemene verbod op het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten in beperkte mate kan worden afgeweken. Dit is het geval met katten- en hondenbont dat is ingevoerd en op de markt gebracht voor educatieve of taxidermische doeleinden.

(14)

In Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 (4) worden veterinairrechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften vastgesteld voor het op de markt brengen, en de invoer of de uitvoer van dierlijke bijproducten, met inbegrip van katten- en hondenbont. Het is daarom wenselijk de werkingssfeer van deze verordening te verduidelijken die het enige besluit zou moeten zijn dat geldt voor het op de markt brengen, en de invoer of de uitvoer van katten- en hondenbont in alle stadia van de productie, met inbegrip van onbewerkt bont. Deze verordening dient evenwel de verplichtingen die voortvloeien uit Verordening (EG) nr. 1774/2002 ten aanzien van de verwijdering van katten- en hondenbont met het oog op de volksgezondheid, onverlet te laten.

(15)

De maatregelen om het gebruik van katten en honden voor de bontproductie te verbieden dienen in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te worden gehandhaafd. De momenteel gebruikte technieken om katten- en hondenbont op te sporen, zoals microscopie, DNA-tests en de MALDI-TOF-massaspectrometrie, variëren echter van lidstaat tot lidstaat. De informatie betreffende dergelijke technieken moet aan de Commissie ter beschikking worden gesteld, zodat de handhavingsinstanties van de innovaties op dit gebied op de hoogte worden gehouden en de mogelijkheid kan worden beoordeeld of een uniforme techniek moet worden voorgeschreven.

(16)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).

(17)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven analysemethoden vast te stellen voor de identificatie van de soort waarvan het bont afkomstig is en bij wijze van uitzondering maatregelen aan te nemen die afwijken van het verbod bepaald in deze verordening. Daar het maatregelen van algemene aard betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(18)

De lidstaten dienen regels voor sancties in het geval van overtredingen van de bepalingen van deze verordening vast te stellen en erop toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. lidstaten die ingevolge de toepassing van deze verordening partijen katten- of hondenbont in beslag nemen, moeten in het bijzonder wetten aannemen die hen toestaan om deze partijen verbeurd te verklaren en te vernietigen, en om de invoer- en uitvoervergunningen die aan de betrokken handelaars zijn verleend op te schorten of in te trekken. De lidstaten moeten worden aangemoedigd strafrechtelijke sancties toe te passen, indien hun nationale wetgeving die mogelijkheid biedt.

(19)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, te weten het verwijderen van belemmeringen voor de werking van de interne markt door de harmonisatie op Gemeenschapsniveau van nationale verboden inzake de handel in katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel

Deze verordening heeft ten doel het in de handel brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten te verbieden om belemmeringen voor de werking van de interne markt weg te nemen en het vertrouwen van de consument dat bontproducten die consumenten kopen geen katten- en hondenbont bevatten, te herstellen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„kat”: een dier van de soort felis silvestris;

2.

„hond”: een dier van de ondersoort canis lupus familiaris;

3.

„op de markt brengen”: het in bezit hebben van katten- en/of hondenbont of producten die dergelijk bont bevatten met het oog op de verkoop, met inbegrip van het te koop aanbieden, verkopen en distribueren;

4.

„invoer”: het in het vrije verkeer brengen in de zin van artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6), met uitzondering van invoer waaraan elk handelskarakter vreemd is, in de zin van artikel 45, lid 2, letter b) van Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (7);

5.

„uitvoer”: een regeling uitvoer die het mogelijk maakt dat communautaire goederen het douanegebied van de Gemeenschap verlaten, in de zin van artikel 161 van Verordening (EEG) nr. 2913/92.

Artikel 3

Verbod

Het op de markt brengen, de invoer naar en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten, is verboden.

Artikel 4

Afwijkingen

Bij wijze van afwijking van artikel 3 kan de Commissie uitzonderlijk maatregelen nemen om het op de markt brengen, de invoer of de uitvoer van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten, toe te staan voor educatieve of taxidermische doeleinden.

Deze maatregelen tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, en die de voorwaarden bepalen die voor de toepassing van dergelijke afwijkingen gelden, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 6, lid 2.

Artikel 5

Methoden tot vaststelling van de soort waarvan het bont afkomstig is

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2008 en vervolgens telkens wanneer nieuwe ontwikkelingen daartoe nopen in kennis van de door hen gebruikte analysemethoden tot vaststelling van de soort waarvan het bont afkomstig is.

De Commissie kan maatregelen aannemen ter vaststelling van analysemethoden om de soort waarvan het bont afkomstig is, te identificeren. Deze maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen met nieuwe onderdelen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 6, lid 2, en opgenomen in een bijlage bij deze verordening.

Artikel 6

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het permanent comité voor de voedselketen en de diergezondheid ingesteld op grond van artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (8).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 7

Verslaglegging

De lidstaten brengen aan de Commissie verslag uit over hun inspanningen om de handhaving van deze verordening te verzekeren.

De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 2010 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de douaneactiviteiten in verband daarmee.

Het verslag van de Commissie wordt openbaar gemaakt.

Artikel 8

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening, en nemen alle nodige maatregelen om te bereiken dat zij worden toegepast. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2008 van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 9

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 31 december 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 168 van 20.7.2007, blz. 42.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 november 2007.

(3)  PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 695.

(4)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 829/2007 van de Commissie (PB L 191 van 21.7.2007, blz. 1).

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(6)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(7)  PB L 105 van 23.4.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(8)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).


27.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/5


VERORDENING (EG) Nr. 1524/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 december 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 191,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 (2) is bepaald dat het Europees Parlement en de Raad een verslag publiceert over de toepassing van die verordening, in voorkomend geval met opgave van eventuele in het financieringsstelsel aan te brengen wijzigingen.

(2)

In zijn resolutie van 23 maart 2006 over Europese politieke partijen (3) heeft het Europees Parlement te kennen gegeven dat Verordening (EG) nr. 2004/2003 in het licht van de na de inwerkingtreding in 2004 opgedane ervaring diende te worden verbeterd op een aantal punten, met als hoofddoelstelling voor al die punten de verbetering van de financieringssituatie van die politieke partijen en de daaraan verbonden stichtingen.

(3)

Er dienen bepalingen te worden vastgesteld voor de financiële ondersteuning van politieke stichtingen op Europees niveau, waarvan de activiteiten het bereiken van de doelstellingen van de politieke partijen op Europees niveau waarmee zij banden heeft dichterbij kunnen helpen brengen, met name door bij te dragen aan het debat over Europese politieke aangelegenheden en de Europese integratie en als katalysator voor nieuwe ideeën, analyses en beleidsopties te fungeren. Deze financiële steun dient te worden verstrekt in de afdeling „Parlement” van de algemene begroting van de Europese Unie, zoals reeds het geval is voor politieke partijen op Europees niveau.

(4)

Een zo breed mogelijke participatie van de burgers in het democratische proces van de Europese Unie te bewerkstelligen, blijft een belangrijk oogmerk. Politieke jongerenorganisaties kunnen in dit verband een bijzondere rol spelen door bij jongeren belangstelling voor het politieke bestel van de Europese Unie te wekken, hun kennis ervan te vergroten en hun deelname aan politieke activiteiten op Europees niveau actief te bevorderen.

(5)

Om de omstandigheden te verbeteren voor de financiering van politieke partijen op Europees niveau en hen ertoe aanzetten aan financiële langetermijnplanning te doen, moet het minimum cofinancieringsvereiste worden aangepast. Voor politieke stichtingen op Europees niveau dient hetzelfde cofinancieringspercentage te worden vereist.

(6)

Om het Europese karakter van de verkiezingen voor het Europees Parlement sterker te benadrukken, dient duidelijk te worden gesteld dat kredieten uit de algemene begroting van de Europese Unie ook kunnen worden gebruikt voor de financiering van campagnes die politieke partijen op Europees niveau voeren voor de verkiezingen van het Europees Parlement, mits het daarbij niet gaat om rechtstreekse of zijdelingse financiering van nationale politieke partijen of kandidaten. Politieke partijen op Europees niveau treden in verband met de verkiezingen voor het Europees Parlement vooral op om het Europese karakter van die verkiezingen te benadrukken. Overeenkomstig artikel 8 van de Akte betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, die is gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad (4), wordt de financiering en beperking van de verkiezingskosten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement in elke lidstaat door de nationale bepalingen geregeld. Het nationale recht is ook van toepassing op de verkiezingskosten voor nationale verkiezingen en referenda,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 2004/2003

Verordening (EG) nr. 2004/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

„4.

„politieke stichting op Europees niveau”: een entiteit/netwerk van entiteiten met rechtspersoonlijkheid in een lidstaat die/dat verbonden is met een politieke partij op Europees niveau en waarvan de activiteiten, binnen de doelstellingen en fundamentele waarden die de Europese Unie nastreeft, het bereiken van de doelstellingen van de politieke partij op Europees niveau dichterbij kunnen helpen brengen, in het bijzonder door:

het maken van observaties en analyses, en het leveren van bijdragen aan het debat over Europese politieke aangelegenheden en over het proces van Europese integratie;

het ontwikkelen van activiteiten in verband met Europees overheidsbeleid, zoals het organiseren en mede mogelijk maken van studiebijeenkomsten, opleidingen, conferenties en studies over dergelijke aangelegenheden voor betrokkenen en belanghebbenden, waaronder jongerenorganisaties en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;

het ontwikkelen van samenwerking met gelijksoortige entiteiten ter bevordering van de democratie;

het kader te vormen waarbinnen nationale politieke stichtingen, academici en andere relevante actoren op Europees niveau kunnen samenwerken;

5.

„financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie”: een subsidie als bedoeld in artikel 108, lid 1, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5) (het „Financieel Reglement”).

2.

In artikel 3 wordt de oorspronkelijke tekst lid 1 en worden de volgende leden toegevoegd:

„2.   Een politieke stichting op Europees niveau moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij moet banden hebben met een van de overeenkomstig lid 1 erkende politieke partijen op Europees niveau, die het bestaan van die banden bevestigt;

b)

zij moet een rechtspersoonlijkheid hebben in de lidstaat waar haar zetel gevestigd is. Deze rechtspersoonlijkheid is onderscheiden van die van de politieke partij op Europees niveau waarmee zij verbonden is;

c)

zij moet, in het bijzonder in haar programma en activiteiten, de beginselen eerbiedigen waarop de Europese Unie is gegrondvest, met name de beginselen van vrijheid, democratie, eerbied voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de rechtsstaat;

d)

zij mag geen winstoogmerk hebben;

e)

haar raad van bestuur moet geografisch evenwichtig zijn samengesteld.

3.   Het komt binnen het kader van deze richtlijn aan elke politieke partij en stichting op Europees niveau toe om de bijzondere voorschriften voor hun relatie vast te stellen, overeenkomstig nationaal recht, waaronder een adequate scheiding tussen de dagelijkse leiding en de bestuursstructuren van de politieke stichting op Europees niveau enerzijds, en de politieke partij waarmee zij banden heeft anderzijds.”.

3.

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2, onder a), wordt vervangen door:

„a)

documenten waaruit blijkt dat de verzoekende partij voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 2 en 3;”

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   Een politieke stichting op Europees niveau kan alleen een verzoek om financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie indienen via de politieke partij op Europees niveau waarmee zij banden heeft.

5.   Financieringen voor politieke stichtingen op Europees niveau worden toegekend op grond van hun banden met een politieke partij op Europees niveau, onverminderd artikel 10, lid 1. Op de toegekende middelen zijn artikel 9 en 9 bis van toepassing.

6.   Aan een politieke stichting op Europees niveau toegekende middelen mogen uitsluitend worden gebruikt ter financiering van de in artikel 2, punt 4, bedoelde activiteiten. De middelen mogen in geen geval worden gebruikt ter financiering van campagnes voor verkiezingen of referenda.

7.   De leden 1 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de politieke stichtingen op Europees niveau wanneer verzoeken om financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie worden beoordeeld.”.

4.

Aan artikel 5 worden de volgende leden toegevoegd:

„4.   Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op politieke stichtingen op Europees niveau.

5.   Indien de politieke partij op Europees niveau waarmee een politieke stichting op Europees niveau banden heeft haar status verliest, wordt de betrokken politieke stichting op Europees niveau van financiering op grond van deze verordening uitgesloten.

6.   Indien het Europees Parlement vindt dat niet langer aan één van de in artikel 3, lid 2, onder c), gestelde voorwaarden is voldaan, wordt de betrokken politieke stichting op Europees niveau van financiering op grond van deze verordening uitgesloten.”.

5.

De artikelen 6, 7 en 8 worden vervangen door:

„Artikel 6

Verplichtingen in verband met de financiering

1.   Elke politieke partij op Europees niveau en elke politieke stichting op Europees niveau:

a)

publiceert een jaarlijkse staat van ontvangsten en uitgaven en een verklaring aangaande haar activa en passiva;

b)

legt verklaring af van haar financieringsbronnen door overlegging van een lijst van donateurs met opgave per donateur van het geschonken bedrag; dit geldt niet voor donaties van minder dan 500 EUR per jaar en per donateur.

2.   Elke politieke partij op Europees niveau en elke politieke stichting op Europees niveau aanvaardt geen:

a)

anonieme donaties,

b)

donaties uit de begrotingen van fracties in het Europees Parlement,

c)

donaties van ondernemingen waarop de overheid rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed kan uitoefenen hetzij op grond van eigendom of financiële participatie hetzij via de op de onderneming toepasselijke bepalingen,

d)

donaties van meer dan 12 000 EUR per jaar en per donateur van andere natuurlijke of rechtspersonen dan de onder c) genoemde ondernemingen, onverminderd de derde en de vierde alinea,

e)

donaties van overheden van derde landen, inclusief donaties van ondernemingen waarop de overheid rechtstreeks of onrechtstreeks een overheersende invloed kan uitoefenen hetzij op grond van eigendom of financiële participatie hetzij via de op de onderneming toepasselijke bepalingen.

3.   Bijdragen aan een politieke partij op Europees niveau van nationale politieke partijen die lid zijn van een politieke partij op Europees niveau of van een natuurlijk persoon die lid is van een politieke partij op Europees niveau zijn wel toegestaan. De bijdragen aan een politieke partij op Europees niveau van nationale politieke partijen of van een natuurlijk persoon mogen echter niet meer bedragen dan 40 % van de jaarlijkse begroting van deze politieke partij op Europees niveau.

4.   Bijdragen aan een politieke stichting op Europees niveau van nationale politieke stichtingen die lid zijn van een politieke stichting op Europees niveau en van politieke partijen op Europees niveau zijn wel toegestaan. Zij mogen echter niet meer bedragen dan 40 % van de jaarlijkse begroting van deze politieke stichting op Europees niveau en mogen niet afkomstig zijn uit middelen die een politieke partij op Europees niveau overeenkomstig deze verordening uit de algemene begroting van de Europese Unie heeft ontvangen.

De bewijslast berust bij de politieke partij op Europees niveau.

Artikel 7

Financieringsverbod

1.   Financieringen van politieke partijen op Europees niveau uit de algemene begroting van de Europese Unie of uit enige andere bron mogen niet gebruikt worden voor rechtstreekse of zijdelingse financiering van andere politieke partijen, met name niet voor nationale politieke partijen of kandidaten. Op deze nationale politieke partijen en kandidaten blijven de nationale regelgevingen van toepassing.

2.   Financieringen van politieke stichtingen op Europees niveau uit de algemene begroting van de Europese Unie of enige andere bron mogen niet gebruikt worden voor rechtstreekse of zijdelingse financiering van hetzij nationale, hetzij Europese politieke partijen of kandidaten, of van nationale politieke stichtingen.

Artikel 8

Soort uitgave

Onverminderd de financiering van politieke stichtingen, mogen in overeenstemming met deze verordening uit de algemene begroting van de Europese Unie afkomstige kredieten uitsluitend worden besteed voor uitgaven die rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van het in artikel 4, lid 2, onder b), bedoelde politieke programma.

Deze uitgaven hebben betrekking op administratieve kosten, kosten in verband met logistieke steun, bijeenkomsten, onderzoek, grensoverschrijdende evenementen, studies, voorlichting en publicaties.

De uitgaven van politieke partijen op Europees niveau kunnen eveneens betrekking hebben op de financiering van campagnes die door politieke partijen op Europees niveau worden gevoerd naar aanleiding van de verkiezingen voor het Europees Parlement waaraan zij overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder d), deelnemen. Deze kredieten mogen in overeenstemming met artikel 7 niet rechtstreeks of zijdelings worden gebruikt om nationale partijen of kandidaten te financieren.

Dergelijke uitgaven worden niet aangewend voor de financiering van campagnes voor referenda.

Overeenkomstig artikel 8 van de Akte betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen wordt de financiering en beperking van de verkiezingskosten voor de verkiezingen voor het Europees Parlement in elke lidstaat echter door de nationale bepalingen geregeld.”.

6.

Artikel 9, leden 1, 2 en 3, worden vervangen door:

„1.   Kredieten voor de financiering van politieke partijen op Europees niveau en van politieke stichtingen op Europees niveau worden vastgesteld volgens de jaarlijkse begrotingsprocedures en besteed volgens het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften daarvan.

De uitvoeringsbepalingen van deze verordening worden vastgesteld door de ordonnateur.

2.   Waardebepaling en afschrijving van roerende en onroerende goederen geschieden overeenkomstig de bepalingen van toepassing op de instellingen, vastgelegd in artikel 133 van het Financieel Reglement.

3.   De controle op de financiële middelen die in het kader van deze verordening worden toegekend, wordt uitgeoefend overeenkomstig het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften daarvan.

De controle geschiedt daarenboven op grond van een jaarlijkse audit door een externe en onafhankelijke instantie. Het auditverslag wordt het Europees Parlement en de Rekenkamer binnen zes maanden na afloop van het betreffende begrotingsjaar toegezonden.”.

7.

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 9 bis

Transparantie

Het Europees Parlement publiceert, in een speciaal daartoe gecreëerde rubriek op zijn website, de volgende documenten:

een jaarverslag met een tabel met de aan elke partij of aan elke stichting op Europees niveau uitgekeerde bedragen, voor elk begrotingsjaar waarvoor subsidies zijn betaald;

het verslag van het Europees Parlement over de toepassing van deze verordening en de gefinancierde activiteiten als bedoeld in artikel 12;

de toepassingbepalingen van deze verordening.”.

8.

Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie mag niet meer bedragen dan 85 % van de kosten van een politieke partij of politieke stichting op Europees niveau die voor financiering in aanmerking komen. De bewijslast berust bij de politieke partij op Europees niveau.”.

9.

Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

Evaluatie

Het Europees Parlement publiceert uiterlijk op 15 februari 2011 een verslag over de toepassing van deze verordening en over de gefinancierde activiteiten. Eventuele in het financieringsstelsel aan te brengen wijzigingen worden in voorkomend geval in het verslag vermeld.”.

Artikel 2

Overgangsbepaling

De bepalingen van deze verordening gelden voor subsidies die vanaf het begrotingsjaar 2008 aan politieke partijen op Europees niveau worden toegekend.

Voor het begrotingsjaar 2008 mogen aanvragen voor de financiering van politieke stichtingen op Europees niveau overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2004/2003 slechts betrekking hebben op voor vergoeding in aanmerking komende kosten die na 1 september 2008 zijn ontstaan.

Politieke partijen op Europees niveau die hun subsidieaanvragen voor 2008 naar behoren hebben ingediend kunnen tegen 28 maart 2008 een aanvullende financieringsaanvraag doen op grond van de met deze verordening ingevoerde wijzigingen en indien van toepassing, een aanvraag voor een subsidie ten behoeve van de politieke stichting op Europees niveau die banden heeft met de betrokken politieke partij. Het Europees Parlement stelt passende uitvoeringsmaatregelen vast.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  Advies van het Europees Parlement van 29 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 december 2007.

(2)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.

(3)  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 127.

(4)  PB L 278 van 8.10.1976, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit 2002/772/EG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).

(5)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 over het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).”.


27.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 343/9


VERORDENING (EG) Nr. 1525/2007 VAN DE RAAD

van 17 december 2007

tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 279,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Rekenkamer,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (1) behelst onder andere voorschriften inzake de financiering van politieke partijen op Europees niveau uit de algemene begroting van de Europese Unie.

(2)

In artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2004/2003 is bepaald dat het Europees Parlement een verslag publiceert over de toepassing van de verordening, in voorkomend geval met opgave van eventuele in het financieringsstelsel aan te brengen wijzigingen.

(3)

In zijn resolutie van 23 maart 2006 over Europese politieke partijen (2) heeft het Europees Parlement te kennen gegeven dat Verordening (EG) nr. 2004/2003 in het licht van de na de inwerkingtreding in 2004 opgedane ervaring op een aantal punten diende te worden verbeterd.

(4)

De regels betreffende de financiering van politieke partijen op Europees niveau dienen te worden aangepast om die in staat te stellen beter in te spelen op de bijzondere omstandigheden waarin zij werkzaam zijn, bijvoorbeeld op de veranderende politieke uitdagingen en prioriteiten met budgettaire gevolgen die voor de politieke partijen bij het opstellen van hun jaarlijkse werkprogramma’s en begrotingen niet te voorzien zijn. Daartoe dient in beperkte mate te worden toegestaan dat financiële middelen worden overgedragen van het ene jaar naar het eerste kwartaal van het volgende jaar.

(5)

Om de partijen beter in staat te stellen een financiële langetermijnplanning te maken om rekening te houden met de van jaar tot jaar wisselende financiële behoeften en meer te stimuleren om niet alleen op openbare financiering te rekenen, moeten politieke partijen op Europees niveau beperkte financiële reserves kunnen opbouwen die afkomstig zijn van eigen middelen uit andere bronnen dan de algemene begroting van de Europese Unie. Bovengenoemde afwijkingen van het winstverbod dienen een uitzonderlijk karakter te hebben en geen precedent te vormen.

(6)

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3) dient overeenkomstig te worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1605/2002 wordt het volgende lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

„4.   Wanneer een politieke partij op Europees niveau aan het eind van een begrotingsjaar waarvoor zij een exploitatiesubsidie heeft ontvangen meer inkomsten dan uitgaven telt, mag zij in afwijking van het in lid 2 vervatte winstverbod een gedeelte van het surplus tot maximaal 25 % van de totale inkomsten voor dat jaar overdragen naar het volgende begrotingsjaar, op voorwaarde dat het surplus vóór het einde van het eerste kwartaal van dat volgende jaar wordt opgebruikt.

De in de jaarlijkse verrichtingen van een politieke partij op Europees niveau samengevoegde eigen middelen, met name bijdragen en lidmaatschapsbijdragen, die de 15 % van de subsidiabele kosten ten laste van de begunstigde overschrijden, worden buiten beschouwing gelaten voor de toetsing van het winstverbod.

Het bepaalde in de vorige alinea geldt niet wanneer de financiële reserves van een politieke partij op Europees niveau meer bedragen dan 100 % van haar gemiddelde jaarlijkse inkomsten.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

J. SILVA


(1)  PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1524/2007 (zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad).

(2)  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 127.

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).