ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 332

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
18 december 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1490/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten van of de toetreding van de lidstaten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences ( 1 )

1

 

 

Verordening (EG) nr. 1491/2007 van de Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1492/2007 van de Commissie van 17 december 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad ten aanzien van de tariefcontingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit Chili

5

 

*

Verordening (EG) nr. 1493/2007 van de Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van het verslag dat door producenten, importeurs en exporteurs van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen moet worden ingediend

7

 

*

Verordening (EG) nr. 1494/2007 van de Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van etiketten en aanvullende etiketteringseisen betreffende producten en apparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten ( 1 )

25

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten ( 1 )

27

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/839/EG

 

*

Besluit van de Raad van 29 november 2007 betreffende de sluiting van de Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne

46

Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne

48

 

 

2007/840/EG

 

*

Besluit van de Raad van 29 november 2007 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa

66

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa

68

 

 

Commissie

 

 

2007/841/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 september 2007 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (Zaak COMP/E-2/39.141 — Fiat) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4274)

77

 

 

2007/842/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 6 december 2007 tot wijziging van Beschikking 2004/4/EG houdende machtiging van de lidstaten om ten aanzien van Egypte tijdelijk aanvullende maatregelen te nemen tegen de verspreiding van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5898)

80

 

 

2007/843/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 11 december 2007 tot goedkeuring van programma’s ter bestrijding van salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus in bepaalde derde landen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Beschikking 2006/696/EG wat betreft bepaalde volksgezondheidsvoorschriften bij de invoer van pluimvee en broedeieren (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6094)  ( 1 )

81

 

 

2007/844/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 17 december 2007 tot wijziging van Beschikking 2006/415/EG betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij pluimvee in Duitsland (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6702)  ( 1 )

101

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven

103

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn (PB L 15 van 20.1.2007)

106

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/1


VERORDENING (EG) Nr. 1490/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2007

tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad betreffende de bekrachtiging door de lidstaten van of de toetreding van de lidstaten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad (3) voorziet in de voorwaarden waaraan lidstaten moeten voldoen bij de ratificatie van of de toetreding tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences.

(2)

Het Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences biedt een internationaal regelgevend kader voor scheepvaartconferences, met name door middel van regels voor de toegang tot ladingaandelen voor scheepvaartondernemingen die gevestigd zijn op het grondgebied van bij het verdrag aangesloten staten die hun wederzijds buitenlands vervoer verzorgen.

(3)

Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (4), die onder meer voorzag in een vrijstelling van het verbod van artikel 81, eerste lid, van het verdrag met betrekking tot lijnvaartconferences, is ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1419/2006 van de Raad van 25 september 2006 (5).

(4)

Aan het einde van de bij artikel 1, alinea 2, van Verordening (EG) nr. 1419/2006 voorziene overgangsperiode zal het verbod van artikel 81, eerste lid, van het verdrag gelden voor geregeld zeevervoer, en derhalve zullen scheepvaartconferences niet langer vervoer van of naar de havens van de lidstaten mogen verzorgen.

(5)

De lidstaten zal dus worden belet aan hun verplichtingen in het kader van het Verdrag inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences te voldoen. De lidstaten zullen dan niet langer in staat zijn dat verdrag te ratificeren, goed te keuren of daartoe toe te treden. Verordening (EEG) nr. 954/79 wordt derhalve ontoepasbaar en dient te worden ingetrokken aan het einde van de overgangsperiode die is voorzien in Verordening (EG) nr. 1419/2006, d.w.z. op 18 oktober 2008,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 954/79 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 oktober 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 256 van 27.10.2007, blz. 62.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 10 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 november 2007.

(3)  PB L 121 van 17.5.1979, blz. 1.

(4)  PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2003 (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).

(5)  PB L 269 van 28.9.2006, blz. 1.


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/3


VERORDENING (EG) Nr. 1491/2007 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 18 december 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 17 december 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

168,9

MA

95,7

TN

157,6

TR

100,0

ZZ

130,6

0707 00 05

JO

237,0

MA

47,6

TR

95,0

ZZ

126,5

0709 90 70

MA

58,1

TR

104,7

ZZ

81,4

0709 90 80

EG

359,4

ZZ

359,4

0805 10 20

AR

19,6

TR

91,1

ZA

38,1

ZW

14,0

ZZ

40,7

0805 20 10

MA

75,7

ZZ

75,7

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

HR

15,2

IL

66,9

TR

73,3

ZZ

51,8

0805 50 10

EG

81,3

IL

82,7

MA

119,9

TR

97,3

ZZ

95,3

0808 10 80

CA

86,7

CN

107,4

MK

32,8

US

88,4

ZZ

78,8

0808 20 50

CN

51,5

US

122,8

ZZ

87,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/5


VERORDENING (EG) Nr. 1492/2007 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad ten aanzien van de tariefcontingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit Chili

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 312/2003 van de Raad van 18 februari 2003 houdende tenuitvoerlegging door de Gemeenschap van de tariefbepalingen vastgelegd in de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (1), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 312/2003 worden de tariefbepalingen van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (2), wat de Gemeenschap betreft, ten uitvoer gelegd.

(2)

Bij Besluit 2005/106/EG (3) heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan een protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (4) (hierna „het protocol” genoemd). In het protocol zijn nieuwe communautaire tariefconcessies opgenomen; voor enkele daarvan gelden beperkingen in de vorm van tariefcontingenten.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 305/2005 van de Commissie van 19 oktober 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2003 ten aanzien van de tariefcontingenten voor bepaalde producten van oorsprong uit Chili zijn deze nieuwe concessies ten uitvoer gelegd.

(4)

Overeenkomstig het protocol moeten de nieuwe tariefcontingenten vanaf 1 januari 2005 jaarlijks met 5 % ten opzichte van de oorspronkelijke hoeveelheid worden verhoogd. Om redenen van duidelijkheid moet de totale hoeveelheden van de tariefcontingenten worden vermeld die in 2005 voor de betrokken producten beschikbaar zijn en waarin de verhoging voor dat jaar reeds is opgenomen.

(5)

Verordening (EG) nr. 312/2003 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Daar de in deze verordening vermelde tariefcontingenten op 1 januari 2005 in werking treden, moet deze verordening vanaf dezelfde datum van toepassing zijn en onmiddellijk van kracht worden.

(7)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité Douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 312/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Aan artikel 3 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   Het in de bijlage vermelde tariefcontingent met volgnummer 09.1941 wordt vanaf 1 januari 2005 elk jaar met 5 % van de oorspronkelijke hoeveelheid verhoogd.”.

2.

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2007.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 46 van 20.2.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 305/2005 van de Commissie (PB L 52 van 25.2.2005, blz. 6).

(2)  PB L 352 van 30.12.2002, blz. 3.

(3)  PB L 38 van 10.2.2005, blz. 1.

(4)  PB L 38 van 10.2.2005, blz. 3.


BIJLAGE

De tabel in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 312/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In de rij voor tariefcontingent met volgnummer 09.1925 wordt het jaarlijkse tariefcontingent in de vierde kolom vervangen door:

„581,50 ton (1)

2.

In de rij voor tariefcontingent met volgnummer 09.1929 wordt het jaarlijkse tariefcontingent in de vierde kolom vervangen door:

„42 275 ton (2)

3.

In de rij voor tariefcontingent met volgnummer 09.1941 wordt het jaarlijkse tariefcontingent in de vierde kolom vervangen door:

„1 050 ton (3)


(1)  Dit jaarlijkse tariefcontingent is met ingang van 1 januari 2005 van toepassing. Het wordt elk jaar, en voor de eerste maal in 2006, met 26,50 ton (5 % van de oorspronkelijke hoeveelheid van 530 ton) verhoogd.”.

(2)  Dit jaarlijkse tariefcontingent is met ingang van 1 januari 2005 van toepassing. Het wordt elk jaar, en voor de eerste maal in 2006, met 1 925 ton (5 % van de oorspronkelijke hoeveelheid van 38 500 ton) verhoogd.”.

(3)  Dit jaarlijkse tariefcontingent is met ingang van 1 januari 2005 van toepassing. Het wordt elk jaar, en voor de eerste maal in 2006, met 50 ton (5 % van de oorspronkelijke hoeveelheid van 1 000 ton) verhoogd.”.


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/7


VERORDENING (EG) Nr. 1493/2007 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2007

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van het verslag dat door producenten, importeurs en exporteurs van bepaalde gefluoreerde broeikasgassen moet worden ingediend

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (1), en met name op artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De door de importeurs en producenten ingediende gegevens moeten ramingen bevatten van de hoeveelheden gefluoreerde broeikasgassen die naar verwachting zullen worden gebruikt bij de belangrijkste toepassingen, met inbegrip van de verwachte hoeveelheden voor gebruik als grondstof. Het doel hiervan is de Commissie en de lidstaten extra informatie te verschaffen met het oog op het verkrijgen van emissiegegevens voor de betrokken sectoren.

(2)

Producenten kopen en verkopen om commerciële redenen gefluoreerde broeikasgassen van en aan andere producenten en in deze gevallen kan alleen de koper rapporteren over de geraamde hoeveelheden van deze stoffen voor gebruik in de belangrijkste toepassingen.

(3)

De belanghebbenden zijn geraadpleegd met betrekking tot de vorm van het verslag en er is rekening gehouden met hun ervaring met rapportage krachtens Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (2).

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vorm van het in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 842/2006 bedoelde verslag is beschreven in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2007.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/540/EG van de Commissie (PB L 198 van 31.7.2007, blz. 35).


BIJLAGE

RAPPORTAGEFORMULIER VOOR PRODUCENTEN, IMPORTEURS EN EXPORTEURS VAN GEFLUOREERDE BROEIKASGASSEN

DEEL 1

Image

DEEL 2

Image

Image

DEEL 3

Image

DEEL 4

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

DEEL 5

Image

Image

DEEL 6

Image

Image

Image

DEEL 7

Image


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/25


VERORDENING (EG) Nr. 1494/2007 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2007

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van de vorm van etiketten en aanvullende etiketteringseisen betreffende producten en apparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevatten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (1), en met name op artikel 7, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Er is overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 842/2006 een evaluatie uitgevoerd betreffende de wenselijkheid van het vermelden van aanvullende milieu-informatie op etiketten voor gebruik op producten en apparatuur als bedoeld in artikel 7, lid 2, van die verordening.

(2)

De etiketteringseisen houden rekening met de etiketteringssystemen, inclusief de bij industrienormen voor producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten ingestelde etiketteringssystemen, die momenteel voor dergelijke producten en apparatuur in de Gemeenschap worden gebruikt.

(3)

Omwille van de duidelijkheid is het aangewezen de precieze formulering van de op de etiketten te vermelden informatie vast te leggen. De lidstaten moeten kunnen beslissen hun eigen taal te gebruiken op die etiketten.

(4)

Op het etiket moet als aanvullende informatie worden vermeld of koel- en klimaatregelingsproducten en -apparatuur alsmede warmtepompen die onder deze verordening vallen, zijn geïsoleerd met door middel van gefluoreerde broeikasgassen geëxpandeerd schuim, dit om de mogelijke terugwinning ervan uit dergelijk schuim te bevorderen.

(5)

Ingeval buiten de fabriek gefluoreerde broeikasgassen aan het product of de apparatuur in kwestie worden toegevoegd, moet op het etiket de totale hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen in het product of de apparatuur worden vermeld.

(6)

Het etiket moet zo ontworpen zijn dat het tijdens de hele periode waarin het product of de apparatuur gefluoreerde broeikasgassen bevat duidelijk leesbaar is en vast blijft zitten op het product of de apparatuur.

(7)

Het etiket moet zo zijn aangebracht dat het zichtbaar is voor monteurs.

(8)

Voor klimaatregelingsproducten en -apparatuur en warmtepompen moet het etiket zo zijn aangebracht dat rekening wordt gehouden met het technische profiel van het product of de apparatuur.

(9)

De mogelijkheid tot vermelding van aanvullende milieu-informatie op etiketten verplicht de fabrikanten de nodige aanpassingen in verband met de etiketten te doen en daarom moet voldoende tijd worden ingeruimd voordat deze verordening van toepassing wordt.

(10)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt de vorm van de etiketten die moeten worden gebruikt en de aanvullende etiketteringeisen vast die van toepassing zijn op de types producten en apparatuur als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 842/2006.

Artikel 2

Etiketteringsvoorschriften

1.   De onder deze verordening vallende producten en apparatuur worden voorzien van een etiket dat de volgende informatie bevat:

a)

de tekst „Bevat onder het Protocol van Kyoto vallende gefluoreerde broeikasgassen”;

b)

de afgekorte chemische benamingen voor de gefluoreerde broeikasgassen die de apparatuur bevat of kan bevatten;

c)

de in kilogram uitgedrukte hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen;

d)

voor zover van toepassing, de tekst „hermetisch afgesloten”.

2.   Naast de etiketteringseisen van lid 1 geldt dat koel- en klimaatregelingsproducten en -apparatuur alsmede warmtepompen die geïsoleerd zijn met door middel van gefluoreerde broeikasgassen geëxpandeerd schuim, alvorens op de markt te komen voorzien moeten zijn van een etiket met de volgende tekst: „Door middel van gefluoreerde broeikasgassen geëxpandeerd schuim”.

3.   Voor zover buiten de fabriek gefluoreerde broeikasgassen kunnen worden toegevoegd en de resulterende totale hoeveelheid niet door de fabrikant wordt bepaald, dient op het etiket de in de fabriek toegevoegde hoeveelheid te worden vermeld en ruimte te worden vrijgehouden voor het vermelden van de buiten de fabriek toe te voegen hoeveelheid en de resulterende totale hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen.

4.   De lidstaten kunnen met betrekking tot de etiketteringseisen van de leden 1, 2 en 3 het op de markt brengen van onder deze verordening vallende producten en apparatuur op hun grondgebied onderwerpen aan het gebruik van hun officiële talen.

Artikel 3

Vorm van het etiket

1.   De informatie als bedoeld in artikel 2 wordt vermeld op een etiket dat wordt aangebracht op de onder deze verordening vallende producten en apparatuur.

2.   De informatie moet duidelijk tegen de achtergrond van het etiket afsteken en voldoende groot en gespatieerd zijn aangebracht dat ze goed leesbaar is.

Voor zover de bij deze verordening vereiste informatie wordt toegevoegd aan een etiket dat al op het product of de apparatuur in kwestie is aangebracht, mag de lettergrootte niet kleiner zijn dan de minimumgrootte van andere informatie op dat etiket.

3.   Het hele etiket met inhoud moet zo ontworpen zijn dat het tijdens de hele periode waarin het product of de apparatuur gefluoreerde broeikasgassen bevat goed vast blijft zitten op het product of de apparatuur en bij normaal gebruik leesbaar is.

Artikel 4

Aanbrengen van het etiket

1.   Naast de in artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 842/2006 vermelde plaatsen mogen de etiketten ook worden aangebracht op of in de buurt van bestaande naamplaatjes of etiketten met productinformatie, of in de buurt van servicetoegangen.

2.   Voor klimaatregelingsproducten en -apparatuur alsmede warmtepompen met afzonderlijke door koelmiddelleidingen verbonden binnen- en buitengedeelten dient de etiketinformatie te worden aangebracht op dat deel van de apparatuur dat aanvankelijk met het koelmiddel wordt gevuld.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2007.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/540/EG van de Commissie (PB L 198 van 31.7.2007, blz. 35).


RICHTLIJNEN

18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/27


RICHTLIJN 2007/65/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 december 2007

tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 89/552/EEG (4) coördineert bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten. Nieuwe transmissietechnologieën voor audiovisuele mediadiensten maken evenwel een aanpassing van dit wettelijke kader noodzakelijk zodat rekening kan worden gehouden met de effecten van structurele veranderingen, de verbreiding van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en technologische ontwikkelingen op businessmodellen, in het bijzonder de financiering van commerciële omroep, en kan worden gezorgd voor optimale concurrentievoorwaarden en rechtszekerheid voor Europese informatietechnologie en Europese mediabedrijven en -diensten, alsmede voor eerbiediging van de culturele en taalkundige verscheidenheid.

(2)

De wettelijke, regelgevende en bestuursrechtelijke maatregelen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten worden al gecoördineerd door Richtlijn 89/552/EEG, terwijl de regels voor activiteiten zoals audiovisuele mediadiensten op aanvraag discrepanties bevatten, waarvan sommige het vrije verkeer van deze diensten in de Europese Gemeenschap kunnen belemmeren en de concurrentie op de interne markt kunnen vervalsen.

(3)

Audiovisuele mediadiensten zijn zowel culturele als economische diensten. Het toenemende belang ervan voor de samenleving, de democratie — met name ten aanzien van het waarborgen van informatievrijheid, meningsverscheidenheid en mediapluriformiteit — het onderwijs en de cultuur rechtvaardigt de toepassing van bijzondere voorschriften voor deze diensten.

(4)

Artikel 151, lid 4, van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van het Verdrag rekening moet houden met culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen.

(5)

In zijn resolutie van 1 december 2005 (5) en 4 april 2006 (6) over de Doharonde en de ministersconferenties van de WTO riep het Europees Parlement op, essentiële overheidsdiensten zoals audiovisuele diensten uit te sluiten van de liberalisering in het kader van de GATS-onderhandelingen. In zijn standpunt van 27 april 2006 (7) steunde het Europees Parlement het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, waarin met name bepaald is dat culturele activiteiten, goederen en diensten zowel een economisch als een cultureel aspect hebben omdat zij dragers zijn van identiteiten, waarden en betekenissen, en bijgevolg niet mogen worden behandeld alsof zij uitsluitend een commerciële waarde hebben. Bij Besluit 2006/515/EG van de Raad van 18 mei 2006 inzake de sluiting van het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (8) is het Unesco-Verdrag namens de Gemeenschap goedgekeurd. Het Verdrag is op 18 maart 2007 in werking getreden. Deze richtlijn eerbiedigt de beginselen van dat Verdrag.

(6)

Traditionele audiovisuele mediadiensten — zoals televisie — en de opkomende audiovisuele mediadiensten op aanvraag bieden een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel in de Gemeenschap, met name in kleine en middelgrote ondernemingen, en stimuleren economische groei en investeringen. Gezien het belang van een eerlijk speelveld en een echte Europese markt voor audiovisuele mediadiensten, dienen de fundamentele beginselen van de interne markt, zoals de vrije mededinging en gelijke behandeling, in acht te worden genomen om te waarborgen dat er op de markt van audiovisuele mediadiensten sprake is van transparantie en voorspelbaarheid en om te zorgen voor lage toegangsdrempels.

(7)

Europese bedrijven die audiovisuele mediadiensten aanbieden, worden met rechtsonzekerheid en ongelijke mededinginsgvoorwaarden geconfronteerd waar het de wettelijke regelingen ten aanzien van de nieuwe audiovisuele mediadiensten op aanvraag betreft. Het is derhalve noodzakelijk, teneinde concurrentievervalsing te voorkomen, de rechtszekerheid te vergroten, bij te dragen tot de voltooiing van de interne markt en het ontstaan van één enkele informatieruimte te vergemakkelijken, om voor alle audiovisuele mediadiensten, zowel televisieomroep (d.w.z. lineaire audiovisuele mediadiensten) als audiovisuele mediadiensten op aanvraag (d.w.z. non-lineaire audiovisuele mediadiensten), ten minste een basispakket van gecoördineerde voorschriften vast te stellen. De grondbeginselen van Richtlijn 89/552/EEG, namelijk het land-van-oorsprongbeginsel en gemeenschappelijke minimumnormen, hebben hun nut bewezen en moeten dan ook worden gehandhaafd.

(8)

De Commissie heeft op 15 december 2003 een mededeling aangenomen over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid, waarin zij benadrukt dat het regelgevingsbeleid in deze sector bepaalde algemene belangen dient te waarborgen, zoals de culturele verscheidenheid, het recht op informatie, mediapluralisme, de bescherming van minderjarigen en de bescherming van de consument, en de bewustwording en de mediageletterdheid, nu en in de toekomst, moet verhogen.

(9)

In de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 25 januari 1999 betreffende de publieke omroep (9) is bevestigd dat de publieke omroep bij het vervullen van zijn opdracht voordeel moet blijven halen uit de technologische vooruitgang. Het naast elkaar bestaan van particuliere en openbare aanbieders van audiovisuele mediadiensten is een onderscheidend kenmerk van de Europese audiovisuele mediamarkt.

(10)

De Commissie heeft het initiatief „i2010: de Europese informatiemaatschappij” aangenomen, dat de groei en de werkgelegenheid in de informatiemaatschappij en de media-industrie moet bevorderen. Dit is een totaalstrategie die de productie van Europese inhoud, de ontwikkeling van de digitale economie en de integratie van ICT moet stimuleren tegen de achtergrond van de convergentie van de diensten van de informatiemaatschappij en mediadiensten, -netwerken en -apparatuur, door alle EU-beleidsinstrumenten te moderniseren en te benutten: regelgeving, onderzoek en partnerschappen met de industrie. De Commissie heeft toegezegd om in het kader van de interne markt een samenhangend raamwerk te zullen creëren voor de diensten van de informatiemaatschappij en mediadiensten door het wetgevingskader voor audiovisuele diensten te moderniseren, allereerst door in 2005 een voorstel voor de modernisering van de „Televisie zonder grenzen”-richtlijn in te dienen en deze om te zetten in een richtlijn voor audiovisuele mediadiensten. De doelstelling van het initiatief „i2010” dient in principe te worden bereikt door de sectoren in staat te stellen te groeien met slechts de noodzakelijke regelgeving en door kleine startende ondernemingen, die rijkdom en werkgelegenheid creëren voor de toekomst, in staat te stellen om te groeien, te innoveren en werkgelegenheid te scheppen op een vrije markt.

(11)

Het Europees Parlement heeft op 4 september 2003 (10), 22 april 2004 (11) en 6 september 2005 (12) resoluties aanvaard waarin wordt aangedrongen op de aanpassing van Richtlijn 89/552/EEG zodat deze structurele veranderingen en technologische ontwikkelingen weergeeft, zij het met behoud van de uitgangspunten ervan, welke nog steeds geldig zijn. Bovendien ondersteunde het in principe de algemene aanpak van basisvoorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten en aanvullende voorschriften voor televisieomroep.

(12)

Deze richtlijn versterkt de naleving van de fundamentele rechten en beantwoordt volledig aan de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (13) erkende beginselen, met name artikel 11. In dit verband dient niets in deze richtlijn de lidstaten te beletten om hun grondwettelijke regels inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media toe te passen.

(13)

Deze richtlijn dient niets af te doen aan de verplichtingen die voor de lidstaten voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (14). Voorstellen voor nationale maatregelen met betrekking tot audiovisuele mediadiensten op aanvraag die strenger of meer gedetailleerd zijn dan de maatregelen die vereist zijn voor de omzetting van deze richtlijn, vallen dienovereenkomstig onder de procedureverplichtingen van artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG.

(14)

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (15) laat volgens haar artikel 1, lid 3 de maatregelen onverlet die op communautair of nationaal niveau met inachtneming van het communautair recht zijn genomen voor de verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder voor wat betreft regulering van de inhoud en audiovisueel beleid.

(15)

Geen van de bepalingen van deze richtlijn mag de lidstaten verplichten of aanmoedigen om nieuwe stelsels van vergunningen of administratieve machtigingen voor enigerlei audiovisuele mediadiensten in te voeren.

(16)

Voor de toepassing van deze richtlijn, dient de definitie van audiovisuele mediadienst alleen audiovisuele mediadiensten, televisieomroepdiensten of diensten op aanvraag, die massamedia zijn, te omvatten, dat wil zeggen, die bedoeld zijn voor ontvangst door, en een duidelijke impact kunnen hebben op, een significant deel van het publiek. Het bereik daarvan dient zich evenwel te beperken tot diensten als gedefinieerd door het Verdrag, waardoor het wel op alle vormen van economische activiteit betrekking heeft, met inbegrip van die van openbare dienstverleningsbedrijven, doch niet op activiteiten die in hoofdzaak niet-economisch zijn en niet concurreren met televisie-uitzendingen, zoals particuliere websites en diensten die bestaan in het leveren of verspreiden van audiovisuele inhoud die door particuliere gebruikers wordt gegenereerd om te worden gedeeld en uitgewisseld met groepen met gemeenschappelijke belangen.

(17)

Eigen aan audiovisuele mediadiensten op aanvraag is dat zij „met televisie te vergelijken” zijn, dit wil zeggen dat zij wedijveren om hetzelfde publiek als televisie-uitzendingen, en dat vanwege de aard van, en wijze van toegang tot, de dienst de gebruiker redelijkerwijs kan veronderstellen aanspraak te kunnen maken op regulerende bescherming binnen het bestek van deze richtlijn. Derhalve moet, teneinde ongelijkheid op het gebied van vrij verkeer en mededinging te voorkomen, het begrip „programma” dynamisch worden geïnterpreteerd, om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van televisieomroep.

(18)

Voor de toepassing van deze richtlijn dient de definitie van audiovisuele mediadienst massamedia te bestrijken voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie van het algemene publiek dienen, en dient zij audiovisuele commerciële communicatie te omvatten, maar geen betrekking te hebben op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Onder de definitie dienen evenmin te vallen alle diensten waarvan het hoofddoel niet het aanbieden van programma’s is, d.w.z. waarbij audiovisuele inhoud een zuiver bijkomstig aspect is en niet het hoofddoel van de dienst. Voorbeelden hiervan zijn websites die weliswaar audiovisuele elementen bevatten maar enkel en alleen ter ondersteuning, zoals grafische animaties, korte advertentiespots of informatie in verband met een product of niet-audiovisuele dienst. Om deze redenen dienen ook van de werkingssfeer van de richtlijn te worden uitgesloten kansspelen met een inzet die een geldwaarde vertegenwoordigt, waaronder loterijen, weddenschappen en andere gokdiensten, evenals onlinespelen en zoekmachines, doch niet uitzendingen gewijd aan gokken of kansspelen.

(19)

Natuurlijke personen of rechtspersonen die uitsluitend programma’s doorgeven waarvoor derden de redactionele verantwoordelijkheid dragen, zijn uitgesloten van de definitie van aanbieder van mediadiensten.

(20)

Tot de televisieomroep behoren op dit moment met name analoge en digitale televisie, live streaming, webcasting en „near-video-on-demand”, terwijl bijvoorbeeld video-on-demand een audiovisuele mediadienst op aanvraag is. In het algemeen dient er, bij televisieomroep of televisie-uitzendingen die door dezelfde aanbieder van mediadiensten ook als audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden aangeboden, van te worden uitgegaan dat met het respecteren van de voor de televisieomroep geldende voorwaarden voldaan is aan de voorwaarden van deze richtlijn. Wanneer diverse soorten diensten parallel worden aangeboden, doch duidelijk afzonderlijke diensten zijn, dient de richtlijn evenwel op elk van de betrokken diensten van toepassing te zijn.

(21)

Het toepassingsgebied van deze richtlijn mag elektronische versies van kranten en tijdschriften niet omvatten.

(22)

Voor de toepassing van deze richtlijn verwijst de term „audiovisueel” naar bewegende beelden met of zonder geluid, waardoor deze wel betrekking heeft op stomme films, maar niet op de doorgifte van geluid of radiodiensten. Terwijl het hoofddoel van een audiovisuele mediadienst het aanbieden van programma’s is, bestrijkt de definitie van een dergelijke dienst ook op tekst gebaseerde inhoud die deze programma’s vergezelt, zoals ondertitelingsdiensten en elektronische programmagidsen. Autonome op tekst gebaseerde diensten dienen niet te vallen binnen de werkingssfeer van deze richtlijn, die de vrijheid van de lidstaten om bedoelde diensten overeenkomstig het Verdrag op nationaal niveau te reguleren, onverlet laat.

(23)

Het begrip van redactionele verantwoordelijkheid is essentieel voor de definiëring van de rol van de aanbieder van mediadiensten en derhalve ook voor de definitie van audiovisuele mediadiensten. De lidstaten kunnen bij de aanneming van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn bepaalde aspecten van de definitie van redactionele verantwoordelijkheid, met name het begrip „effectieve controle”, nader specificeren. Deze richtlijn laat de aansprakelijkheidsvrijstellingen van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (16) (Richtlijn „elektronische handel”) onverlet.

(24)

In de context van televisieomroep dient het begrip „gelijktijdig bekijken” ook het bijna-gelijktijdig bekijken te omvatten, omwille van de variaties in de korte tijdsspanne tussen de transmissie en de ontvangst van de uitzending die het gevolg zijn van technische redenen inherent aan het transmissieproces.

(25)

Aan alle criteria van audiovisuele mediadiensten, zoals vermeld in de definitie ervan en verklaard in de overwegingen 16 tot en met 23, moet tegelijkertijd worden voldaan.

(26)

Naast televisiereclame en telewinkelen dient het ruimere begrip audiovisuele commerciële communicatie in deze richtlijn te worden geïntroduceerd. Dit begrip dient echter niet te omvatten de kosteloos uitgezonden boodschappen van de overheid en liefdadigheidsinstanties.

(27)

Het land-van-oorsprongbeginsel dient het kernpunt te blijven van deze richtlijn, aangezien het essentieel is voor de totstandbrenging van een interne markt. Dit beginsel moet daarom voor alle audiovisuele mediadiensten gelden teneinde de aanbieders van mediadiensten de rechtszekerheid te bieden die zij nodig hebben als grondslag voor nieuwe businessmodellen en voor de ontwikkeling van deze diensten. Het is tevens essentieel voor het vrije verkeer van informatie en audiovisuele programma’s in de interne markt.

(28)

Om een sterke, concurrerende en geïntegreerde Europese audiovisuele industrie te bevorderen en het pluralisme van de media in de gehele Europese Unie te versterken, dient slechts één enkele lidstaat de rechtsbevoegdheid te hebben over een aanbieder van audiovisuele mediadiensten en pluralisme op informatiegebied een fundamenteel beginsel van de Europese Unie te zijn.

(29)

Vanwege de technologische ontwikkelingen, met name op het gebied van digitale satellietuitzendingen, dienen de bijkomende criteria te worden aangepast teneinde een adequate regelgeving en een effectieve toepassing ervan te garanderen en om de marktspelers werkelijk greep op de inhoud van audiovisuele mediadiensten te geven.

(30)

Aangezien deze richtlijn betrekking heeft op diensten die aan het algemene publiek in de Europese Unie worden aangeboden, dient zij uitsluitend te gelden voor audiovisuele mediadiensten die direct of indirect door het algemene publiek in een of meer lidstaten met standaardapparatuur voor de consument kunnen worden ontvangen. De definitie van „standaardapparatuur voor de consument” dient aan de bevoegde nationale instanties te worden overgelaten.

(31)

In de artikelen 43 tot en met 48 van het Verdrag is het fundamentele recht op vrijheid van vestiging neergelegd. Daarom staat het de aanbieders van mediadiensten in het algemeen vrij te bepalen in welke lidstaten zij zich vestigen. Het Hof van Justitie heeft ook benadrukt dat „het Verdrag een onderneming immers niet verbiedt gebruik te maken van de vrijheid van dienstverrichting wanneer zij in de lidstaat waarin zij is gevestigd, geen diensten aanbiedt” (17).

(32)

De lidstaten moeten op de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden meer gedetailleerde of strengere maatregelen kunnen toepassen op aanbieders van mediadiensten die onder hun bevoegdheid vallen, er evenwel op toeziend dat deze maatregelen in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht. Voor gevallen waarin een onder de bevoegdheid van een lidstaat vallende omroeporganisatie een televisie-uitzending aanbiedt die volledig of hoofdzakelijk op het grondgebied van een andere lidstaat is gericht, vormt de eis dat lidstaten met elkaar samenwerken en, voor gevallen van omzeiling, een codificatie van de rechtspraak van het Hof van Justitie (18), gecombineerd met een doeltreffendere procedure, een passende oplossing, waarbij rekening wordt gehouden met de bedenkingen van de lidstaten zonder de juiste toepassing van het land-van-oorsprongbeginsel ter discussie te stellen. Het begrip „regels van algemeen publiek belang” is door het Hof van Justitie ontwikkeld in zijn rechtspraak betreffende de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, en omvat onder meer regels inzake consumentenbescherming, bescherming van minderjarigen en cultuurbeleid. De verzoekende lidstaat moet ervoor zorgen dat de specifieke nationale regels ter zake objectief noodzakelijk zijn, op niet-discriminerende wijze worden toegepast, geschikt zijn om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken en zich beperken tot hetgeen noodzakelijk is om deze te verwezenlijken.

(33)

Bij de beoordeling, per geval, of een uitzending door een in een andere lidstaat gevestigde aanbieder van mediadiensten volledig of hoofdzakelijk op zijn grondgebied is gericht, kan een lidstaat verwijzen naar indicatoren, zoals de herkomst van de televisiereclame- en/of abonnementsgelden, de hoofdtaal van de dienst of het bestaan van programma’s of commerciële communicatie die specifiek zijn gericht op het publiek van de lidstaat van ontvangst.

(34)

Krachtens deze richtlijn mogen de lidstaten niettemin, onverminderd de toepassing van het land-van-oorsprongbeginsel, maatregelen nemen die het vrije verkeer van televisie-uitzendingen beperken, doch enkel onder bepaalde voorwaarden en overeenkomstig de in deze richtlijn vastgelegde procedure. Het Hof van Justitie heeft steeds gesteld dat elke beperking van de vrijheid van dienstverrichting, zoals elke afwijking van een van de grondbeginselen van het Verdrag, restrictief moet worden uitgelegd (19).

(35)

Met betrekking tot audiovisuele mediadiensten op aanvraag dienen beperkingen op de vrije aanbieding alleen mogelijk te zijn volgens voorwaarden en procedures die overeenkomen met die welke reeds zijn vastgesteld in Richtlijn 2000/31/EG, artikel 3, leden 4, 5 en 6.

(36)

In haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie” heeft de Commissie benadrukt dat een zorgvuldige analyse van de passende regelgevingsaanpak moet worden gemaakt, met name om vast te stellen of voor de betrokken sector en het betrokken probleem wetgeving de voorkeur moet krijgen of dat alternatieven zoals coregulering en zelfregulering moeten worden overwogen. De ervaring heeft voorts uitgewezen dat zowel coregulerings- als zelfreguleringsinstrumenten die worden uitgevoerd overeenkomstig de verschillende wetgevingstradities van de lidstaten, een belangrijke rol kunnen spelen bij het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming. Maatregelen tot verwezenlijking van doelen van publiek belang in de opkomende sector van audiovisuele mediadiensten zijn doelmatiger als zij worden genomen met actieve steun van de aanbieders van de diensten zelf.

Zelfregulering is op deze manier een soort vrijwillig initiatief dat economische actoren, de sociale partners, niet-gouvernementele organisaties of verenigingen in staat stelt onderling voor zichzelf gezamenlijke richtsnoeren vast te stellen. De lidstaten moeten, overeenkomstig hun uiteenlopende rechtstradities, de rol erkennen die doelmatige zelfregulering kan spelen als aanvulling op de wetgeving en de bestaande gerechtelijke en/of bestuursrechtelijke mechanismen en de nuttige bijdrage die zij kan leveren tot verwezenlijking van de doelen van deze richtlijn. Zelfregulering kan dus een aanvullende manier zijn om bepaalde voorschriften van deze richtlijn toe te passen, maar kan niet volledig in de plaats treden van de verplichting van de nationale wetgever.

Coregulering in haar minimale vorm verschaft de „juridische schakel” tussen zelfregulering en de nationale wetgever overeenkomstig de wetgevingstradities van de lidstaten. Coregulering dient de mogelijkheid te bieden voor overheidsoptreden indien de doelstellingen ervan niet worden bereikt. Onverminderd de formele verplichtingen van de lidstaten inzake omzetting, moedigt deze richtlijn het gebruik van coregulering en zelfregulering aan. Zulks verplicht de lidstaten echter niet te voorzien in co- en/of zelfregulering, en leidt evenmin tot een verstoring of het in gevaar brengen van reeds bestaande, daadwerkelijk functionerende co- en/of zelfreguleringsinitiatieven in de lidstaten.

(37)

„Mediageletterdheid” heeft betrekking op vaardigheden, kennis en inzicht die consumenten in staat stellen doeltreffend en veilig gebruik te maken van media. Mediageletterde mensen zijn in staat geïnformeerde keuzes te maken, de aard van inhoud en diensten te begrijpen en hun voordeel te doen met het volledige scala aan mogelijkheden die de nieuwe communicatietechnologieën bieden. Zij zijn beter in staat zichzelf en hun gezinnen te beschermen tegen schadelijk of aanstootgevend materiaal. Daarom moet de ontwikkeling van mediageletterdheid in alle lagen van de samenleving worden bevorderd, en de vorderingen ter zake moeten op de voet worden gevolgd.

De aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord in verband met de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en online-informatiediensten (20) bevat reeds een reeks mogelijke maatregelen ter bevordering van de mediageletterdheid, zoals bijvoorbeeld permanente bijscholing van leerkrachten en opvoeders, specifiek internetonderricht voor kinderen vanaf zeer jonge leeftijd, met inbegrip van sessies die ook voor ouders toegankelijk zijn, of het organiseren van nationale campagnes voor burgers, met gebruikmaking van alle media, om informatie over een verantwoord gebruik van internet te verspreiden.

(38)

Omroeporganisaties kunnen op basis van exclusiviteit de televisieomroeprechten verwerven op de uitzending van bepaalde evenementen van groot belang voor het publiek. Het is evenwel essentieel het pluralisme te bevorderen door de diversiteit van de nieuwsproductie- en -programmering in de gehele Europese Unie te bevorderen en door de beginselen van artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in acht te nemen.

(39)

Teneinde het fundamentele recht op het vergaren van informatie te waarborgen en de belangen van de kijkers in de Europese Unie volledig en afdoende te beschermen, dienen zij die de exclusieve televisieomroeprechten uitoefenen op de uitzending van het verslag van een evenement van groot belang voor het publiek andere omroeporganisaties het recht te geven korte fragmenten van dat verslag te gebruiken voor hun algemene nieuwsprogramma’s op basis van eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, zij het met inachtneming van die exclusieve rechten. Deze voorwaarden dienen tijdig vóór het evenement van groot belang voor het publiek te worden bekendgemaakt, teneinde anderen de gelegenheid te geven van dit recht gebruik te maken. Een omroeporganisatie moet dit recht kunnen uitoefenen via een tussenpersoon die specifiek per geval namens die organisatie optreedt. Dergelijke korte fragmenten mogen door alle netten, met inbegrip van aan sport gewijde netten, worden gebruikt voor uitzendingen in de gehele Europese Unie, en dienen zij niet langer te zijn dan 90 seconden.

Het recht van toegang tot korte fragmenten is op grensoverschrijdende basis alleen van toepassing wanneer dat noodzakelijk is. Een omroeporganisatie moet die toegang dan ook eerst proberen te verkrijgen via een in dezelfde lidstaat gevestigde omroeporganisatie die exclusieve rechten heeft op het evenement van groot belang voor het publiek.

Onder het begrip algemeen nieuwsprogramma valt niet de compilatie van fragmenten in amusementsprogramma’s.

Het land-van-oorsprongbeginsel is van toepassing op zowel de toegang tot als de uitzending van de korte fragmenten. In een grensoverschrijdend geval betekent dit dat de verschillende wetgevingen achtereenvolgens worden toegepast. Ten eerste is, voor de toegang tot de korte fragmenten, de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar de omroeporganisatie is gevestigd die het oorspronkelijke signaal verstrekt (d.w.z. die toegang geeft). Dat is gewoonlijk de lidstaat waar het evenement plaatsheeft. Wanneer een lidstaat een gelijkwaardig systeem van toegang tot het evenement heeft ingesteld, is de wetgeving van deze lidstaat in elk geval van toepassing. Ten tweede is, voor de uitzending van de korte fragmenten, de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar de omroeporganisatie is gevestigd die de korte fragmenten uitzendt (d.w.z. doorgeeft).

(40)

De vereisten van deze richtlijn betreffende de toegang tot evenementen van groot belang voor het publiek met het oog op korte nieuwsverslagen doen geen afbreuk aan Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (21) en de desbetreffende internationale overeenkomsten op het gebied van auteursrecht en naburige rechten. De lidstaten faciliteren de toegang tot evenementen van groot belang voor het publiek door toegang te verlenen tot het signaal van de omroeporganisatie, in de zin van deze richtlijn. Zij kunnen evenwel kiezen voor andere, gelijkwaardige middelen als bedoeld in deze richtlijn. Daartoe behoort onder meer het verlenen van toegang tot de plaats van het evenement, alvorens toegang te verlenen tot het signaal. Deze bepaling belet omroeporganisaties niet meer gedetailleerde overeenkomsten te sluiten.

(41)

Er dient voor te worden gezorgd dat de praktijk van aanbieders van mediadiensten om hun rechtstreekse televisie-uitzendingen van nieuwsprogramma’s na de rechtstreekse uitzending op aanvraag aan te bieden, mogelijk blijft zonder dat individuele programma’s behoeven te worden bewerkt waarbij fragmenten moeten worden weggelaten. Deze mogelijkheid wordt beperkt tot de aanbieding op aanvraag van identieke televisieprogramma’s door dezelfde aanbieder van mediadiensten, zodat zij niet kan worden benut om nieuwe businessmodellen op aanvraag te creëren op basis van fragmenten.

(42)

Audiovisuele mediadiensten op aanvraag verschillen van televisieomroep in de keuze en de invloed van de gebruiker en in de gevolgen ervan voor de samenleving (22). Dit rechtvaardigt dat minder strenge wetgeving wordt vastgesteld voor audiovisuele mediadiensten op aanvraag, die uitsluitend aan de basisvoorschriften van deze richtlijn hoeven te voldoen.

(43)

Vanwege het specifieke karakter van audiovisuele mediadiensten, in het bijzonder het effect van deze diensten op de opinievorming, is het essentieel voor de gebruikers dat zij precies weten wie voor de inhoud van deze diensten verantwoordelijk is. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten ervoor zorgen dat de gebruikers te allen tijde gemakkelijk en rechtstreeks toegang hebben tot de informatie over de aanbieder van mediadiensten. Het is aan de lidstaten om de praktische bijzonderheden te bepalen van de methode waarmee deze doelstelling kan worden bereikt zonder daarbij afbreuk te doen aan andere relevante bepalingen van het Gemeenschapsrecht.

(44)

De beschikbaarheid van schadelijke inhoud via audiovisuele mediadiensten blijft een bron van zorg voor wetgevers, de media-industrie en ouders. Er zullen tevens nieuwe uitdagingen bijkomen, met name in verband met nieuwe platforms en nieuwe producten. Derhalve is het noodzakelijk voorschriften in te voeren ter bescherming van de lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling van minderjarigen en inzake de menselijke waardigheid in alle audiovisuele mediadiensten, met inbegrip van audiovisuele commerciële communicatie.

(45)

Er dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden tussen enerzijds de maatregelen ter bescherming van de lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling van minderjarigen en de menselijke waardigheid en anderzijds het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, zoals dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is neergelegd. Het doel van deze maatregelen, zoals het gebruik van persoonlijke identificatienummers (PIN-codes), filtersystemen of etikettering, dient derhalve te zijn, de lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling van minderjarigen en de menselijke waardigheid een adequate bescherming te bieden, met name wat betreft audiovisuele mediadiensten op aanvraag.

In de aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord wordt reeds het belang van filtersystemen en etikettering erkend en een aantal mogelijke maatregelen genoemd ten behoeve van minderjarigen, zoals het systematisch ter beschikking van de gebruikers stellen van een doeltreffend, actualiseerbaar en eenvoudig te gebruiken filtersysteem op het ogenblik dat zij zich abonneren op een toegangsdienst, of toegang tot diensten die speciaal voor kinderen zijn bestemd uitrusten met een automatisch filterinstrument.

(46)

De onder de bevoegdheid van een van de lidstaten vallende aanbieders van mediadiensten zijn in elk geval onderworpen aan de verbodsbepalingen inzake de verspreiding van kinderpornografie, krachtens Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (23).

(47)

De bepalingen van deze richtlijn inzake de bescherming van de lichamelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling van minderjarigen en de menselijke waardigheid vereisen geen voorafgaande controle van audiovisuele mediadiensten door overheidsinstanties in het kader van de toepassing van de maatregelen ter bescherming van die belangen.

(48)

Audiovisuele mediadiensten op aanvraag hebben het potentieel om televisieomroep gedeeltelijk te vervangen. Derhalve moeten zij, waar dit uitvoerbaar is, de vervaardiging en verspreiding van Europese producties promoten om aldus een actieve bijdrage te leveren aan de bevordering van de culturele verscheidenheid. Deze ondersteuning van Europese producties kan de vorm krijgen van bijvoorbeeld financiële bijdragen van zulke diensten aan de vervaardiging van en de verwerving van de rechten op Europese producties, een minimumaandeel Europese producties in catalogi van video’s op aanvraag of een aantrekkelijke presentatie van Europese producties in elektronische programmagidsen. Het is van belang de toepassing van de bepalingen inzake het promoten van Europese producties via audiovisuele mediadiensten regelmatig opnieuw te onderzoeken. Binnen het bestek van de in deze richtlijn bedoelde rapportage dienen de lidstaten tevens rekening te houden met in het bijzonder de financiële bijdrage van zulke diensten aan de vervaardiging van en de verwerving van de rechten op Europese producties, met het aandeel Europese producties in de catalogus van audiovisuele mediadiensten, alsmede met de feitelijke consumptie van de door dergelijke diensten aangeboden Europese producties door de gebruikers.

(49)

Wanneer de lidstaten „onafhankelijke producent” als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 89/552/EEG definiëren, dienen zij naar behoren rekening houden met criteria als de eigendom van het productiebedrijf, de hoeveelheid programma’s die aan dezelfde omroeporganisatie wordt geleverd en de eigendom van secundaire rechten.

(50)

Bij de uitvoering van de bepalingen van artikel 4 van Richtlijn 89/552/EEG dienen de lidstaten omroeporganisaties aan te moedigen een voldoende groot aandeel Europese coproducties en andere Europese producties van buitenlandse oorsprong in hun programmering op te nemen.

(51)

Het is belangrijk te garanderen dat cinematografische werken worden uitgezonden in de tussen de rechthebbenden en de aanbieders van mediadiensten overeengekomen periodes.

(52)

Door de beschikbaarheid van audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden de keuzemogelijkheden van de consument groter. Gedetailleerde voorschriften voor audiovisuele commerciële communicatie bij audiovisuele mediadiensten op aanvraag lijken derhalve niet gerechtvaardigd en vanuit technisch oogpunt evenmin zinvol. Toch dient alle audiovisuele commerciële communicatie niet alleen aan de identificatievoorschriften te voldoen, maar ook aan een basispakket van kwalitatieve voorschriften die moeten waarborgen dat zij in overeenstemming zijn met duidelijke doelstellingen van het overheidsbeleid.

(53)

Het recht op weerwoord is een geschikt rechtsmiddel voor televisieomroep en zou ook kunnen worden gebruikt in de online-omgeving. De aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid en het recht op weerwoord behelst reeds passende richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van maatregelen in de nationale wetgeving of praktijken om het recht op weerwoord of gelijkwaardige rechtsmiddelen met betrekking tot de online-media voldoende te verzekeren.

(54)

Zoals de Commissie in haar interpretatieve mededeling over bepaalde aspecten van de bepalingen van de richtlijn „Televisie zonder grenzen” inzake reclame heeft erkend (24), heeft de ontwikkeling van nieuwe reclametechnieken en marketinginnovaties tot nieuwe, doeltreffende mogelijkheden voor audiovisuele commerciële communicatie via traditionele omroepdiensten geleid, waardoor deze potentieel beter in staat zijn op voet van gelijkheid met innovaties op het gebied van diensten op aanvraag te concurreren.

(55)

Commerciële en technologische ontwikkelingen geven gebruikers meer keuzemogelijkheden en verantwoordelijkheid bij de omgang met audiovisuele mediadiensten. De regelgeving dient, teneinde in de juiste verhouding tot de doelstellingen van algemeen belang te blijven staan, een zekere mate van flexibiliteit toe te laten ten aanzien van televisieomroep. Het scheidingsbeginsel dient beperkt te blijven tot televisiereclame en telewinkelen, productplaatsing moet onder bepaalde omstandigheden mogelijk zijn, tenzij een lidstaat anders beslist, en enkele kwantitatieve beperkingen dienen te worden afgeschaft. Wanneer productplaatsing evenwel als sluikreclame moet worden beschouwd, dient deze te worden verboden. Het scheidingsbeginsel mag het gebruik van nieuwe reclametechnieken niet onmogelijk maken.

(56)

Voorts is Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (25), de onder deze richtlijn vallende activiteiten daargelaten, van toepassing op oneerlijke handelspraktijken, zoals misleidende en agressieve praktijken die in audiovisuele mediadiensten worden toegepast. Omdat Richtlijn 2003/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de reclame en sponsoring voor tabaksproducten (26), die reclame en sponsoring voor sigaretten en andere tabaksproducten in gedrukte media, diensten van de informatiemaatschappij en radio-uitzendingen verbiedt, Richtlijn 89/552/EEG onverlet laat, dient verder de relatie tussen Richtlijn 2003/33/EG en Richtlijn 89/552/EEG, gelet op de bijzondere eigenschappen van audiovisuele mediadiensten, na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn ongewijzigd te blijven. Artikel 88, lid 1, van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (27), dat publieksreclame voor bepaalde geneesmiddelen verbiedt, laat, zoals bepaald in lid 5 van dat artikel, artikel 14 van Richtlijn 89/552/EEG onverlet. De relatie tussen Richtlijn 2001/83/EG en Richtlijn 89/552/EEG mag door de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn niet worden gewijzigd. Voorts laat deze richtlijn Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (28) onverlet.

(57)

Gezien de toegenomen mogelijkheden voor kijkers om reclame te vermijden door het gebruik van nieuwe technologieën, zoals digitale persoonlijke videorecorders en het grotere aanbod van kanalen, zijn gedetailleerde voorschriften voor het invoegen van reclamespots met het oog op de bescherming van de kijker niet langer gerechtvaardigd. Deze richtlijn voorziet weliswaar niet in een uitbreiding van de toelaatbare zendtijd voor reclame per uur, maar geeft omroeporganisaties toch meer flexibiliteit bij de invoeging, voor zover de integriteit van de programma’s hierdoor niet overmatig wordt aangetast.

(58)

De richtlijn dient het eigen karakter van de Europese televisie, waar reclame bij voorkeur tussen programma’s wordt ingelast, te beschermen en stelt daarom beperkingen aan de onderbreking van cinematografische producties en voor televisie geproduceerde films, alsmede van sommige categorieën programma’s die nog steeds specifieke bescherming behoeven.

(59)

De daglimiet voor de hoeveelheid televisiereclame had een overwegend theoretisch karakter. De uurlimiet is belangrijker, aangezien deze ook voor prime time geldt. Daarom dient de daglimiet te worden afgeschaft terwijl de uurlimiet voor televisiereclame en telewinkelreclamespots moet worden gehandhaafd. Ook de kwantitatieve beperking van de zendtijd voor telewinkel- en reclamekanalen lijkt niet langer gerechtvaardigd nu de consument meer keuze heeft. Het maximum van 20 % televisiereclamespots en telewinkelreclamespots per klokuur blijft evenwel van toepassing. Onder televisiereclamespot dient te worden verstaan een televisiereclame in de zin van artikel 1, onder i), van Richtlijn 89/552/EEG met een duur van niet meer dan 12 minuten.

(60)

Audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame is een praktijk die door deze richtlijn wordt verboden vanwege de negatieve effecten ervan op de consument. Het verbod op audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame is niet van toepassing op rechtmatige productplaatsing binnen de door de richtlijn gestelde grenzen, op voorwaarde dat de kijker afdoende wordt gewezen op de aanwezigheid van productplaatsing. Dit kan gebeuren door aan te geven dat productplaatsing in een bepaald programma voorkomt, bijvoorbeeld door middel van een neutraal logo.

(61)

Productplaatsing is een gegeven in cinematografische werken en in audiovisuele producties voor televisie, maar de lidstaten hebben uiteenlopende voorschriften voor deze praktijk vastgesteld. Teneinde voor een eerlijk speelveld te zorgen en dus het concurrentievermogen van de Europese media-industrie te verbeteren, is het noodzakelijk voorschriften voor productplaatsing vast te stellen. Onder de in deze richtlijn geïntroduceerde definitie van productplaatsing valt elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van opname van of verwijzing naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk in een programma, tegen betaling of soortgelijke vergoeding. Het gratis leveren van goederen of diensten, zoals rekwisieten en prijzen, dient alleen als productplaatsing te worden beschouwd indien de betrokken goederen of diensten van grote waarde zijn. Voor productplaatsing dienen dezelfde kwalitatieve voorschriften en beperkingen te gelden als voor audiovisuele commerciële communicatie. Het belangrijkste verschil tussen sponsoring en productplaatsing is dat, in het geval van productplaatsing, de verwijzing naar een product is ingebed in de actie van een programma, hetgeen verklaart waarom in de definitie in artikel 1, onder m), het woord „binnen het kader van” is opgenomen. Verwijzingen naar een sponsor kunnen daarentegen worden getoond tijdens een programma maar maken geen deel uit van de plot.

(62)

Productplaatsing dient, in beginsel, verboden te zijn. Voor sommige programmagenres is het evenwel passend om op basis van een positieve lijst afwijkingen toe te staan. De lidstaten dienen te kunnen besluiten deze afwijkingen geheel of gedeeltelijk niet toe te passen, bijvoorbeeld door productplaatsing alleen toe te staan in programma’s die niet exclusief in die lidstaat zijn geproduceerd.

(63)

Voorts dienen sponsoring en productplaatsing te zijn verboden wanneer zij de inhoud van programma’s zodanig beïnvloeden dat de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van mediadiensten erdoor worden aangetast. Dat is het geval bij themaplaatsing.

(64)

Het recht van personen met een handicap en ouderen om te participeren en te integreren in het maatschappelijke en culturele leven van de Gemeenschap is onlosmakelijk verbonden met de beschikbaarheid van toegankelijke audiovisuele mediadiensten. De middelen om dit te verwezenlijken dienen minstens gebarentaal, ondertiteling, audiodescriptie en gemakkelijk te begrijpen menunavigatie te omvatten.

(65)

De lidstaten zijn, volgens de hen bij het Verdrag toegewezen taken, verantwoordelijk voor de omzetting en de daadwerkelijke uitvoering van deze richtlijn. Het staat hen vrij de passende instrumenten te kiezen, overeenkomstig hun rechtstradities en gevestigde structuren, en met name de vorm van hun bevoegde onafhankelijke regulerende organen, zodat zij hun werk bij de uitvoering van deze richtlijn op onvooringenomen en transparante wijze kunnen doen. Meer specifiek dienen de door de lidstaten gekozen instrumenten bij te dragen tot de bevordering van mediapluralisme.

(66)

Nauwe samenwerking tussen de bevoegde regulerende organen van de lidstaten en de Commissie is noodzakelijk om te garanderen dat deze richtlijn correct wordt toegepast. Ook is nauwe samenwerking tussen de lidstaten en tussen de regulerende organen van de lidstaten met name belangrijk vanwege het effect dat een in een lidstaat gevestigde omroeporganisatie kan hebben in een andere lidstaat. Indien het nationale recht in vergunningsprocedures voorziet en indien meer dan één lidstaat betrokken is, is het wenselijk dat de betrokken organen met elkaar contact opnemen voordat dergelijke vergunningen worden verleend. Deze samenwerking moet gelden voor alle gebieden die door Richtlijn 89/552/EEG, en met name door de artikelen 2, 2 bis en 3 daarvan, worden gecoördineerd.

(67)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het realiseren van een ruimte zonder binnengrenzen voor audiovisuele mediadiensten waarbij tegelijk een hoog beschermingsniveau wordt gewaarborgd wat betreft doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, en de bevordering van de rechten van personen met een handicap, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(68)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven” (29) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 89/552/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

De titel wordt vervangen door:

2.

Artikel 1 wordt vervangen door:

„Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„audiovisuele mediadienst”:

een dienst in de zin van de artikelen 49 en 50 van het Verdrag die valt onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten, met als hoofddoel de levering aan het algemene publiek van programma’s ter informatie, vermaak of educatie via elektronische communicatienetwerken in de zin van artikel 2, onder a), van Richtlijn 2002/21/EG. Bedoelde audiovisuele mediadiensten zijn hetzij televisie-uitzendingen als gedefinieerd in punt e) van dit artikel hetzij audiovisuele mediadiensten op aanvraag als gedefinieerd in punt g) van dit artikel; en/of

audiovisuele commerciële communicatie;

b)

„programma”: een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgestelde schema of catalogus vormt en waarvan de vorm en de inhoud vergelijkbaar zijn met die van televisie-uitzendingen. Voorbeelden van programma’s zijn bioscoopfilms, sportevenementen, komische series, documentaires, kinderprogramma’s en origineel drama;

c)

„redactionele verantwoordelijkheid”: het uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma’s en de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in het geval van televisie-uitzendingen, hetzij een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag. Redactionele verantwoordelijkheid behelst niet noodzakelijkerwijs een wettelijke aansprakelijkheid voor de inhoud of de aangeboden diensten krachtens het nationale recht;

d)

„aanbieder van mediadiensten”: de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de audiovisuele inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;

e)

„televisieomroep” of „televisie-uitzending”: (d.w.z. een lineaire audiovisuele mediadienst) een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst voor het gelijktijdig bekijken van programma’s op basis van een programmaschema;

f)

„omroeporganisatie”: een mediadienstenaanbieder van televisie-uitzendingen;

g)

„audiovisuele mediadienst op aanvraag” (d.w.z. een niet-lineaire audiovisuele mediadienst): een door een aanbieder van mediadiensten aangeboden audiovisuele mediadienst die de gebruiker de mogelijkheid biedt tot het bekijken van programma’s op diens individueel verzoek en op het door hem gekozen moment op basis van een door de aanbieder van mediadiensten geselecteerde programmacatalogus;

h)

„audiovisuele commerciële communicatie”: beelden, al dan niet met geluid, welke dienen om rechtstreeks of onrechtstreeks de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten. Dergelijke beelden vergezellen of maken deel uit van een programma, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie. Vormen van audiovisuele commerciële communicatie zijn onder meer televisiereclame, sponsoring, telewinkelen en productplaatsing;

i)

„televisiereclame”: de door een publieke of particuliere onderneming of natuurlijke persoon, tegen betaling of soortgelijke vergoeding dan wel ten behoeve van zelfpromotie uitgezonden boodschap — in welke vorm dan ook — in verband met de uitoefening van een commerciële, industriële, ambachtelijke activiteit of van een beroep, ter bevordering van de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;

j)

„audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame”: het vermelden of vertonen van goederen, diensten, naam, handelsmerk of activiteiten van een producent van goederen of een aanbieder van diensten in programma’s, indien de aanbieder van mediadiensten daarmee beoogt reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van deze vermelding c.q. vertoning. Deze bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn indien de vermelding c.q. vertoning tegen betaling of soortgelijke vergoeding geschiedt;

k)

„sponsoring”: elke bijdrage van een publieke of particuliere onderneming of een natuurlijke persoon die zich niet bezighoudt met het aanbieden van audiovisuele mediadiensten of met de vervaardiging van audiovisuele producties, aan de financiering van audiovisuele mediadiensten of programma’s met het doel haar naam, handelsmerk, imago, activiteiten of producten meer bekendheid te geven;

l)

„telewinkelen”: rechtstreekse aanbiedingen aan het publiek die worden uitgezonden met het oog op de levering tegen betaling van goederen of diensten, met inbegrip van onroerende goederen, rechten en verplichtingen;

m)

„productplaatsing”: elke vorm van audiovisuele commerciële communicatie die bestaat in het opnemen van of het verwijzen naar een product of dienst of een desbetreffend handelsmerk binnen het kader van een programma, tegen betaling of soortgelijke vergoeding;

n)

i)

„Europese producties”:

producties die afkomstig zijn uit lidstaten;

producties die afkomstig zijn uit derde Europese staten die partij zijn bij het Europese Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van de Raad van Europa en die voldoen aan de voorwaarden van punt ii);

coproducties die zijn vervaardigd in het kader van tussen de Gemeenschap en derde landen gesloten overeenkomsten met betrekking tot de audiovisuele sector en die voldoen aan de voorwaarden van de betrokken overeenkomsten.

Voorwaarde voor de toepassing van het tweede en derde streepje is dat producties die afkomstig zijn uit lidstaten, in de betrokken derde landen niet worden getroffen door discriminerende maatregelen.

ii)

De onder i), eerste en tweede streepje, bedoelde producties zijn producties welke voornamelijk tot stand zijn gebracht met hulp van auteurs en medewerkers die in een of meer van de onder i), eerste en tweede streepje, bedoelde staten woonachtig zijn en die aan een van de volgende drie voorwaarden voldoen:

de producties zijn tot stand gebracht door een of meer in een of meer van deze staten gevestigde producenten; of

de vervaardiging ervan geschiedt onder het toezicht en de feitelijke controle van een of meer in een of meer van deze staten gevestigde producenten; of

de bijdrage van de coproducenten van deze staten in de totale kosten van de coproductie is doorslaggevend en de coproductie staat niet onder controle van een of meer buiten deze staten gevestigde producenten.

iii)

Producties die geen Europese producties in de zin van punt i) zijn, maar die vervaardigd worden in het kader van tussen de lidstaten en derde landen gesloten bilaterale coproductieverdragen, worden als Europese producties beschouwd mits de coproducenten uit de Gemeenschap een meerderheidsaandeel hebben in de totale productiekosten en de productie niet onder controle staat van een of meer buiten de lidstaten gevestigde producenten.”.

3.

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

1.   Elke lidstaat ziet erop toe dat alle audiovisuele mediadiensten, uitgezonden door onder zijn bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten, voldoen aan de regels van het rechtsstelsel dat van toepassing is op audiovisuele mediadiensten die bestemd zijn voor het publiek in die lidstaat.

2.   In deze richtlijn wordt onder aanbieders van mediadiensten die onder de bevoegdheid van een lidstaat vallen, verstaan:

a)

die welke overeenkomstig lid 3 in die lidstaat gevestigd zijn; of

b)

die waarop lid 4 van toepassing is.

3.   In deze richtlijn wordt een aanbieder van mediadiensten geacht in een lidstaat gevestigd te zijn in de volgende gevallen:

a)

de aanbieder van mediadiensten heeft zijn hoofdkantoor in die lidstaat en de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst worden in die lidstaat genomen;

b)

indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, maar de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten in een andere lidstaat worden genomen, wordt die aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is. Indien in elk van die lidstaten een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadienst geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft. Indien in geen van die lidstaten een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen overeenkomstig het recht van die lidstaat, mits hij een duurzame en reële band met de economie van die lidstaat onderhoudt;

c)

indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, terwijl beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst in een derde land worden genomen, of andersom, wordt hij geacht gevestigd te zijn in de betrokken lidstaat, mits een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel in die lidstaat werkzaam is.

4.   Aanbieders van mediadiensten waarop lid 3 niet van toepassing is, worden geacht onder de bevoegdheid van een lidstaat te vallen, wanneer zij:

a)

gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die lidstaat;

b)

gebruikmaken van tot die lidstaat behorende satellietcapaciteit, hoewel zij geen gebruikmaken van een aarde-satellietverbinding in die lidstaat.

5.   Indien niet volgens de leden 3 en 4 kan worden bepaald welke lidstaat bevoegd is, is de bevoegde lidstaat die waarin de aanbieder van mediadiensten is gevestigd in de zin van de artikelen 43 tot en met 48 van het Verdrag.

6.   Deze richtlijn is niet van toepassing op audiovisuele mediadiensten die uitsluitend voor ontvangst in derde landen bestemd zijn en die niet rechtstreeks of onrechtstreeks met standaardapparatuur voor de consument door het publiek in een of meer lidstaten worden ontvangen.”.

4.

Artikel 2 bis wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten waarborgen de vrijheid van ontvangst en belemmeren niet de doorgifte op hun grondgebied van audiovisuele mediadiensten uit andere lidstaten om redenen die binnen de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden vallen.”;

b)

in lid 2 worden de inleidende zin en punt a) vervangen door:

„2.   Met betrekking tot televisie-uitzendingen mogen de lidstaten tijdelijk afwijken van lid 1 wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

een televisie-uitzending uit een andere lidstaat vormt een duidelijke, belangrijke en ernstige inbreuk op artikel 22, lid 1 of 2, en/of op artikel 3 ter;”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   Met betrekking tot audiovisuele mediadiensten op aanvraag mogen de lidstaten voor een bepaalde dienst maatregelen nemen die afwijken van lid 1, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

De maatregelen:

i)

zijn noodzakelijk voor een van de volgende doelstellingen:

de openbare orde, in het bijzonder de preventie van, het onderzoek naar, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, waaronder de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat wegens ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid ten aanzien van individuen,

de bescherming van de volksgezondheid,

de openbare veiligheid, met inbegrip van het waarborgen van de nationale veiligheid en defensie,

de bescherming van consumenten, met inbegrip van beleggers;

ii)

worden genomen ten aanzien van een bepaalde audiovisuele mediadienst op aanvraag die een inbreuk maakt op de onder i) genoemde doelstellingen of een ernstig risico daarvoor inhoudt;

iii)

zijn evenredig aan die doelstellingen;

b)

de lidstaat moet, alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd eventuele rechtszaken, met inbegrip van het vooronderzoek en in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verrichte handelingen:

de lidstaat onder wiens bevoegdheid de dienstverlener valt, verzoeken maatregelen te nemen, maar deze is daar niet of onvoldoende op ingegaan;

de Commissie en de lidstaat onder wiens bevoegdheid de dienstverlener valt, kennis geven van zijn voornemen dergelijke maatregelen te nemen.

5.   In urgente gevallen kunnen de lidstaten afwijken van de in lid 4, onder b), genoemde voorwaarden. In dat geval moeten de maatregelen op zo kort mogelijke termijn de Commissie en de lidstaat onder wiens bevoegdheid de dienstverlener valt, ter kennis worden gebracht met opgave van de redenen waarom de lidstaat van oordeel is dat het om een urgente situatie gaat.

6.   Onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaat om de uitvoering van de in de leden 4 en 5 bedoelde maatregelen voort te zetten, gaat de Commissie zo spoedig mogelijk na of de haar ter kennis gebrachte maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. Concludeert zij dat de maatregelen niet verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht, dan verzoekt zij de lidstaat in kwestie om van de beoogde maatregelen af te zien of om de uitvoering daarvan onmiddellijk te staken.”.

5.

Artikel 3 wordt vervangen door.

„Artikel 3

1.   Het staat de lidstaten vrij om van de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten naleving van strengere of meer gedetailleerde regels te eisen op de gebieden die door deze richtlijn worden gecoördineerd, op voorwaarde dat deze regels met het Gemeenschapsrecht stroken.

2.   In het geval dat een lidstaat:

a)

op grond van de hem door lid 1 geboden vrijheid strengere of meer gedetailleerde regels van algemeen publiek belang heeft aangenomen, en tevens

b)

van oordeel is dat een onder de bevoegdheid van een andere lidstaat vallende omroeporganisatie een televisie-uitzending aanbiedt die volledig of hoofdzakelijk op zijn grondgebied is gericht,

kan hij contact opnemen met de bevoegde lidstaat teneinde een wederzijds aanvaardbare oplossing voor ondervonden problemen mogelijk te maken. Indien de bevoegde lidstaat van jurisdictie daartoe een met redenen omkleed verzoek van de eerstbedoelde lidstaat ontvangt, verzoekt hij de omroeporganisatie de desbetreffende regels van algemeen publiek belang na te leven. De bevoegde lidstaat licht de eerstbedoelde lidstaat binnen de twee maanden in over het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven. Beide lidstaten mogen het bij artikel 23 bis ingestelde Contactcomité vragen de zaak te onderzoeken.

3.   Indien de eerst bedoelde lidstaat van oordeel is dat:

a)

het resultaat van de toepassing van lid 2 niet bevredigend is, en tevens

b)

de betrokken omroeporganisatie zich in de bevoegde lidstaat heeft gevestigd om, de strengere voorschriften op de gebieden die door deze richtlijn worden gecoördineerd en die op haar van toepassing zouden zijn indien zij in de eerst bedoelde lidstaat zou zijn gevestigd te omzeilen, kan deze lidstaat passende maatregelen tegen de betrokken omroeporganisatie nemen.

Dergelijke maatregelen zijn objectief noodzakelijk, worden op niet-discriminerende wijze genomen, zijn geschikt om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken en beperken zich tot hetgeen noodzakelijk is om deze te verwezenlijken.

4.   Een lidstaat mag slechts maatregelen uit hoofde van lid 3 nemen indien alle volgende voorwaarden vervuld zijn:

a)

hij heeft de Commissie en de lidstaat waarin de omroeporganisatie gevestigd is, in kennis gesteld van zijn voornemen om dergelijke maatregelen te nemen, met opgave van de redenen waarop hij zijn beoordeling heeft gebaseerd; en

b)

de Commissie heeft besloten dat de maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht, en in het bijzonder dat de beoordeling van de lidstaat die de maatregelen bedoeld in de leden 2 en 3 neemt, gegrond zijn.

5.   De Commissie neemt binnen drie maanden na de in lid 4, onder a), bedoelde kennisgeving een besluit. Indien de Commissie besluit dat de maatregelen onverenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht, ziet de lidstaat in kwestie ervan af de voorgestelde maatregelen te nemen.

6.   De lidstaten zorgen er in het kader van hun wetgeving met passende middelen voor dat de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten de bepalingen van deze richtlijn daadwerkelijk naleven.

7.   De lidstaten stimuleren co- en/of zelfregulering op nationaal niveau op de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden, voor zover hun rechtsstelsels dat toestaan. De betrokken regelingen zijn dusdanig dat zij in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste belanghebbenden in de betrokken lidstaten en in effectieve handhaving voorzien.

8.   Richtlijn 2000/31/EG is volledig van toepassing, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald. Indien een bepaling van Richtlijn 2000/31/EG strijdig is met een bepaling van onderhavige richtlijn, prevaleren de bepalingen van onderhavige richtlijn, tenzij in onderhavige richtlijn anders is bepaald.”.

6.

Artikel 3 bis wordt geschrapt.

7.

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK II bis

VOOR ALLE AUDIOVISUELE MEDIADIENSTEN GELDENDE BEPALINGEN

Artikel 3 bis

De lidstaten zorgen ervoor dat de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten ten minste de volgende informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent ter beschikking stellen van de ontvangers van een dienst:

a)

de naam van de aanbieder van mediadiensten;

b)

het geografische adres waar de aanbieder van de mediadiensten gevestigd is;

c)

nadere gegevens van de aanbieder van mediadiensten, waaronder diens e-mail- of webadres, zodat hij snel, rechtstreeks en doeltreffend kan worden bereikt;

d)

voor zover van toepassing, de bevoegde nationale regulerende of toezichthoudende organen.

Artikel 3 ter

De lidstaten zorgen er met passende middelen voor dat de audiovisuele mediadiensten die door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten worden aangeboden, niet aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit.

Artikel 3 quater

De lidstaten sporen de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten aan ervoor te zorgen dat hun diensten, gefaseerd toegankelijk worden voor personen met een visuele of auditieve handicap.

Artikel 3 quinquies

De lidstaten zorgen ervoor dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten geen cinematografische werken uitzenden buiten de met de houders van rechten overeengekomen tijdvakken.

Artikel 3 sexies

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat audiovisuele commerciële communicatie door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten aan de volgende eisen voldoet:

a)

audiovisuele commerciële communicatie moet gemakkelijk als zodanig herkenbaar zijn. Audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame is verboden;

b)

bij audiovisuele commerciële communicatie mogen geen subliminale technieken worden gebruikt;

c)

audiovisuele commerciële communicatie mag niet:

i)

de menselijke waardigheid aantasten;

ii)

enige vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, nationaliteit, godsdienst of levensbeschouwing, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bevatten of bevorderen;

iii)

aansporen tot gedrag dat schadelijk is voor gezondheid of veiligheid;

iv)

aansporen tot gedrag dat in hoge mate schadelijk is voor het milieu;

d)

audiovisuele commerciële communicatie voor sigaretten en andere tabaksproducten is verboden;

e)

audiovisuele commerciële communicatie voor alcoholische dranken mag niet specifiek gericht zijn op minderjarigen en mag niet tot overmatig gebruik van dergelijke dranken aanzetten;

f)

audiovisuele commerciële communicatie voor geneesmiddelen en medische behandelingen die in de lidstaat onder wiens bevoegdheid de aanbieder van mediadiensten valt, alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn, is verboden;

g)

audiovisuele commerciële communicatie mag minderjarigen geen lichamelijke of zedelijke schade toebrengen. Derhalve mag zij minderjarigen er niet rechtstreeks toe aanzetten een product of dienst te kopen of te huren door te profiteren van hun onervarenheid of goedgelovigheid, hen niet rechtstreeks aanzetten hun ouders of anderen te overreden de aangeprezen goederen of diensten aan te kopen, niet profiteren van het bijzondere vertrouwen dat minderjarigen in ouders, leerkrachten of andere personen stellen, en minderjarigen niet zonder gegronde redenen in gevaarlijke situaties tonen.

2.   De lidstaten en de Commissie moedigen aanbieders van mediadiensten aan een gedragscode te ontwikkelen betreffende ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie, die kinderprogramma’s vergezelt of daar deel van uitmaakt, inzake voedingsmiddelen en dranken die voedingsstoffen en andere stoffen met nutritieve en fysiologische effecten bevatten, met name stoffen zoals vetten, trans-vetzuren, zout/natrium en suikers, waarvan een overmatig gebruik in het algehele dieet niet aanbevolen is.

Artikel 3 septies

1.   Audiovisuele mediadiensten of programma’s die worden gesponsord, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de inhoud en, in het geval van televisie-uitzendingen, de programmering, mogen nimmer dusdanig worden beïnvloed dat de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van mediadiensten worden aangetast;

b)

zij mogen niet rechtstreeks aansporen tot aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzingen van die goederen of diensten;

c)

de kijkers moeten duidelijk worden gewezen op het bestaan van een sponsoringovereenkomst. Gesponsorde programma’s moeten duidelijk als zodanig worden gekenmerkt doordat aan het begin, tijdens en/of aan het einde van het programma op passende wijze naam, logo en/of ander symbool van de sponsor, zoals een verwijzing naar diens product(en) of dienst(en) of een onderscheidingsteken daarvan, worden vermeld.

2.   Audiovisuele mediadiensten of programma’s mogen niet worden gesponsord door ondernemingen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in de vervaardiging of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten.

3.   Bij sponsoring van audiovisuele mediadiensten of programma’s door ondernemingen waarvan de activiteiten de vervaardiging of verkoop van geneesmiddelen en medische behandelingen omvatten, mag de naam of het imago van de onderneming worden aangeprezen, maar mogen geen specifieke geneesmiddelen of medische behandelingen worden aangeprezen die in de lidstaten onder de bevoegdheid waarvan de aanbieder van deze mediadiensten valt, alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn.

4.   Nieuws en actualiteitenprogramma’s mogen niet worden gesponsord. De lidstaten mogen het vertonen van een logo van een sponsor tijdens programma’s voor kinderen, documentaires en godsdienstige programma’s verbieden.

Artikel 3 octies

1.   Productplaatsing is verboden.

2.   In afwijking van lid 1 is productplaatsing evenwel toegestaan, tenzij een lidstaat hierover anders besluit:

in cinematografische producties, voor audiovisuele mediadiensten gemaakte films en series, sportprogramma’s en lichte amusementsprogramma’s; of

ten aanzien van bepaalde goederen of diensten die niet tegen betaling, maar uitsluitend gratis worden geleverd, zoals productiehulp en prijzen, met het oog op de opneming ervan in een programma.

De onder het eerste streepje genoemde afwijking geldt niet voor kinderprogramma’s.

De programma’s die productplaatsing bevatten, voldoen ten minste aan alle volgende voorwaarden:

a)

de inhoud en, in het geval van televisie-uitzendingen, de programmering ervan, mogen nimmer dusdanig worden beïnvloed dat de verantwoordelijkheid en de redactionele onafhankelijkheid van de aanbieder van mediadiensten worden aangetast;

b)

zij sporen niet rechtstreeks aan tot aankoop of huur van goederen of diensten, in het bijzonder door specifieke aanprijzing van die producten of diensten;

c)

het betrokken product krijgt geen overmatige aandacht;

d)

de kijkers worden duidelijk gewezen op de aanwezigheid van productplaatsing. Programma’s die productplaatsing bevatten, worden aan het begin en het eind van het programma, alsook wanneer een programma na een reclamepauze wordt hervat, op passende wijze als zodanig aangeduid om verwarring bij de kijker te voorkomen.

De lidstaten mogen bij wijze van afwijking afzien van de onder d) genoemde vereisten op voorwaarde dat het betrokken programma niet is geproduceerd noch besteld door de aanbieder van mediadiensten zelf of door een aan de aanbieder van mediadiensten verbonden onderneming.

3.   Programma’s mogen in geen geval productplaatsing bevatten voor:

tabaksproducten of sigaretten of productplaatsing van ondernemingen waarvan de voornaamste activiteit in de productie of verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten bestaat; of

specifieke geneesmiddelen of medische behandelingen die alleen op voorschrift beschikbaar zijn in de lidstaat onder de bevoegdheid waarvan de betrokken aanbieder van mediadiensten valt.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn alleen van toepassing op programma’s die na 19 december 2009 zijn geproduceerd.”.

8.

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK II ter

BEPALINGEN DIE UITSLUITEND GELDEN VOOR AUDIOVISUELE MEDIADIENSTEN OP AANVRAAG

Artikel 3 nonies

De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekte diensten op aanvraag die de lichamelijke, geestelijke of zedelijke ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnen aantasten, uitsluitend zodanig beschikbaar worden gesteld dat minderjarigen dergelijke audiovisuele mediadiensten op aanvraag normaliter niet te horen of te zien krijgen.

Artikel 3 decies

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de door onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten verstrekte diensten op aanvraag, voor zover haalbaar en met passende middelen, de vervaardiging van en de toegang tot Europese producties bevorderen. Een dergelijke promotie kan onder meer betrekking hebben op de financiële bijdrage van zulke diensten aan de vervaardiging van en de verwerving van rechten van Europese producties, of op het aandeel en/of de prominente aanwezigheid van Europese producties in de door de audiovisuele mediadienst op aanvraag aangeboden programmacatalogus.

2.   De lidstaten brengen uiterlijk op 19 december 2011 en vervolgens om de vier jaar aan de Commissie verslag uit over de uitvoering van lid 1.

3.   De Commissie brengt op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en een onafhankelijke studie, verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van lid 1, rekening houdend met de marktontwikkelingen, de technologische vooruitgang en de nagestreefde culturele diversiteit.”.

9.

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK II quater

BEPALINGEN INZAKE EXCLUSIEVE RECHTEN EN KORTE NIEUWSVERSLAGEN IN TELEVISIE-UITZENDINGEN

Artikel 3 undecies

1.   Iedere lidstaat kan in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat onder zijn bevoegdheid vallende omroeporganisaties evenementen die door die lidstaat van aanzienlijk belang voor de samenleving worden geacht, niet op een exclusieve basis uitzenden op zodanige wijze dat een belangrijk deel van het publiek in die lidstaat dergelijke evenementen niet via rechtstreekse of uitgestelde verslaggeving op de kosteloze televisie kan volgen. In dat geval stelt de betrokken lidstaat een lijst van aangewezen nationale of niet-nationale evenementen op die hij van aanzienlijk belang voor de samenleving acht. De lidstaat doet dit te gepasten tijde op duidelijke en transparante wijze. Daarbij bepaalt de betrokken lidstaat tevens of deze evenementen via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel, waar nodig of passend om objectieve redenen van openbaar belang, via volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving beschikbaar moeten zijn.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle maatregelen die zij krachtens lid 1 nemen of hebben genomen. Binnen een periode van drie maanden na de kennisgeving vergewist de Commissie zich ervan dat deze maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en stelt zij de andere lidstaten ervan in kennis. Zij wint advies in bij het krachtens artikel 23 bis ingestelde contactcomité. Zij maakt de genomen maatregelen onverwijld bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en publiceert ten minste eenmaal per jaar de geconsolideerde lijst van door de lidstaten getroffen maatregelen.

3.   De lidstaten zorgen er in het kader van hun wetgeving met passende middelen voor dat onder hun bevoegdheid vallende omroeporganisaties de door deze organisaties na de datum van bekendmaking van deze richtlijn verworven exclusieve rechten niet op zodanige wijze uitoefenen dat een belangrijk deel van het publiek in een andere lidstaat evenementen die door die andere lidstaat overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn aangewezen, niet op de kosteloze televisie kan volgen via volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel, waar nodig of passend om objectieve redenen van openbaar belang, via volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving, zoals door die andere lidstaat overeenkomstig lid 1 is bepaald.

Artikel 3 duodecies

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, met het oog op korte nieuwsverslagen, elke in de Gemeenschap gevestigde omroeporganisaties op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis toegang hebben tot evenementen van groot belang voor het publiek die op basis van exclusiviteit door een onder hun rechtsbevoegdheid vallende omroeporganisatie worden uitgezonden.

2.   Indien een andere omroeporganisatie die in dezelfde lidstaat als de om toegang verzoekende omroeporganisatie is gevestigd, exclusieve rechten heeft verworven voor het betrokken evenement van groot belang voor het publiek, dient bij deze omroeporganisatie om toegang te worden verzocht.

3.   De lidstaten waarborgen die toegang door de omroeporganisaties de mogelijkheid te geven vrijelijk korte fragmenten te kiezen uit het signaal van de omroeporganisatie die de uitzending verzorgt waarbij, tenzij zulks om praktische redenen niet mogelijk is, in ieder geval minstens de bron dient te worden vermeld.

4.   Bij wijze van alternatief voor lid 3 kan een lidstaat een gelijkwaardig systeem opzetten dat met andere middelen op billijke, redelijke en niet-discriminerende basis toegang bewerkstelligt.

5.   Korte fragmenten worden alleen voor algemene nieuwsprogramma’s gebruikt, en mogen uitsluitend in audiovisuele mediadiensten op aanvraag worden gebruikt indien hetzelfde programma door dezelfde aanbieder van mediadiensten via uitgestelde verslaggeving wordt aangeboden.

6.   Onverminderd de leden 1 tot en met 5 zorgen de lidstaten, overeenkomstig hun rechtsstelsel en -praktijk, ervoor dat de wijze van en de voorwaarden voor het aanbieden van dergelijke korte fragmenten worden gedefinieerd, met name wat betreft de compensatieregelingen, de maximale duur van de korte fragmenten en de termijnen voor de transmissie ervan. Eventuele compensatie overschrijdt niet de extra kosten die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van toegang.”.

10.

In artikel 4, lid 1, wordt de zinsnede „in de zin van artikel 6” geschrapt.

11.

De artikelen 6 en 7 worden geschrapt.

12.

De titel van hoofdstuk IV wordt vervangen door:

13.

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

1.   Televisiereclame en telewinkelprogramma’s dienen duidelijk herkenbaar te zijn en te kunnen worden onderscheiden van redactionele inhoud. Zonder afbreuk te doen aan het gebruik van nieuwe reclametechnieken dienen televisiereclame en telewinkelprogramma’s met visuele en/of akoestische en/of ruimtelijke middelen van andere onderdelen van het programma te worden gescheiden.

2.   Afzonderlijke reclame- en telewinkelspots blijven een uitzondering, behalve in uitzendingen van sportevenementen.”.

14.

Artikel 11 wordt vervangen door:

„Artikel 11

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer programma’s worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen, de integriteit en de waarde van de programma’s niet worden geschaad, rekening houdende met de natuurlijke pauzes in en de duur en de aard van het programma, en er geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de rechtenhouders.

2.   Uitzendingen van televisiefilms (met uitsluiting van series, feuilletons en documentaires), cinematografische producties, en nieuwsprogramma’s mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van ten minste 30 minuten worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen. Uitzendingen van kinderprogramma’s mogen één keer per geprogrammeerd tijdvak van ten minste 30 minuten worden onderbroken voor reclame en/of telewinkelen, mits de geprogrammeerde duur van het programma meer dan 30 minuten bedraagt. Uitzendingen van religieuze erediensten mogen niet worden onderbroken voor televisiereclame of telewinkelen.”.

15.

De artikelen 12 en 13 worden geschrapt.

16.

Artikel 14, lid 1, wordt geschrapt.

17.

De artikelen 16 en 17 worden geschrapt.

18.

Artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

1.   Het aandeel van televisiereclame- en telewinkelspots, mag per klokuur niet meer dan 20 % bedragen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op boodschappen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma’s en rechtstreeks daarvan afgeleide ondersteunende producten, sponsorboodschappen en productplaatsing.”.

19.

Artikel 18 bis wordt vervangen door:

„Artikel 18 bis

Telewinkelprogramma’s moeten met visuele en akoestische middelen duidelijk als zodanig worden gekenmerkt, en moeten zonder onderbreking minimaal 15 minuten in beslag nemen.”.

20.

Artikel 19 wordt vervangen door:

„Artikel 19

De bepalingen van deze richtlijn zijn mutatis mutandis van toepassing op televisiezenders die uitsluitend gewijd zijn aan reclame en telewinkelen, alsmede op televisiezenders die uitsluitend aan zelfpromotie gewijd zijn. Hoofdstuk III, alsmede artikel 11 en artikel 18 zijn niet op deze zenders van toepassing.”.

21.

Artikel 19 bis wordt geschrapt.

22.

Artikel 20 wordt vervangen door:

„Artikel 20

Onverminderd artikel 3 kunnen de lidstaten, met eerbiediging van het Gemeenschapsrecht, andere voorwaarden vaststellen dan die welke zijn neergelegd in artikel 11, lid 2, en in artikel 18 ten aanzien van televisie-uitzendingen die uitsluitend bestemd zijn voor het nationale grondgebied en die niet rechtstreeks of onrechtstreeks in een of meer andere lidstaten door het publiek kunnen worden ontvangen.”.

23.

De titel van hoofdstuk V wordt vervangen door:

24.

De artikelen 22 bis en 22 ter worden geschrapt.

25.

De titel van hoofdstuk VI wordt vervangen door:

26.

Artikel 23 bis, lid 2, onder e), wordt vervangen door:

„e)

de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de toestand en de ontwikkeling van de regelgevende werkzaamheden betreffende audiovisuele mediadiensten bevorderen, rekening houdend met het audiovisueel beleid van de Gemeenschap, en met relevante ontwikkelingen op technisch gebied;”.

27.

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

„HOOFDSTUK VI ter

SAMENWERKING TUSSEN DE REGULERENDE INSTANTIES VAN DE LIDSTATEN

Artikel 23 ter

De lidstaten nemen passende maatregelen om elkaar en de Commissie de informatie te verschaffen die nodig is voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn, en met name de artikelen 2, 2 bis en 3, met name via hun bevoegde onafhankelijke regulerende organen.”.

28.

De artikelen 25 en 25 bis worden geschrapt.

29.

Artikel 26 wordt vervangen door:

„Artikel 26

Uiterlijk op 19 december 2011, en vervolgens om de drie jaar, brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze richtlijn en doet zij, indien nodig, nieuwe voorstellen om de richtlijn aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van audiovisuele mediadiensten, met name gelet op recente technologische ontwikkelingen, het concurrentievermogen in de sector en de niveaus van mediageletterdheid in alle lidstaten.

In dit verslag wordt ook het punt van de televisiereclame in en rond kinderprogramma’s besproken, met name de vraag of de kwantitatieve en kwalitatieve regels in deze richtlijn voor het vereiste beschermingsniveau hebben gezorgd.”.

Artikel 2

Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (30) wordt als volgt gewijzigd:

Punt 4 van de bijlage: „Lijst van de in artikel 3, onder a), bedoelde richtlijnen en verordeningen” wordt vervangen door:

„4.

Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn Audiovisuele mediadiensten) (31): de artikelen 3 octies en 3 nonies en de artikelen 10 tot en met 20. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van (32).

Artikel 3

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 19 december 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van deze bepalingen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 11 december 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 318 van 23.12.2006, blz. 202.

(2)  PB C 51 van 6.3.2007, blz. 7.

(3)  Advies uitgebracht op 13 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 oktober 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), standpunt van het Europees Parlement van 29 november 2007.

(4)  Besluit 89/522/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).

(5)  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 126.

(6)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.

(7)  PB C 296 E van 6.12.2006, blz. 104.

(8)  PB L 201 van 25.7.2006, blz. 15.

(9)  PB C 30 van 5.2.1999, blz. 1.

(10)  Resolutie van het Europees Parlement over Televisie zonder grenzen (PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 453).

(11)  Resolutie van het Europees Parlement over de risico’s van schending in de Europese Unie en met name in Italië van de vrijheid van meningsuiting en informatie (artikel 11, lid 2, van het Handvest van de grondrechten) (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1026).

(12)  Resolutie van het Europees Parlement over de toepassing van de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/552/EEG („Televisie zonder grenzen”), gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, voor de periode 2001-2002 (PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 117).

(13)  PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.

(14)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/96/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81).

(15)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 717/2007 (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 32).

(16)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(17)  Zaak C-56/96 (VT4), r.o. 22; zaak C-212/97 (Centros Ltd tegen Erhvervs-og Selskabsstyrelsen); zie ook: zaak C-11/95 (Commissie tegen het Koninkrijk België) en zaak C-14/96 (Paul Denuit).

(18)  Zaak C-212/97 (Centros Ltd tegen Erhvervs-og Selskabsstyrelsen); zaak C-33/74 (Van Binsbergen tegen Bestuur van de Bedrijfsvereniging); zaak C-23/93 (TV 10 SA tegen Commissariaat voor de Media), r.o. 21.

(19)  Zaak C-355/98 (Commissie tegen België), Jurispr. 2000, blz. I-1221, r.o. 28; zaak C-348/96 (Calfa), Jurispr. 1999, blz. I-0011, r.o. 23.

(20)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 72.

(21)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

(22)  Zaak C-89/04 (Mediakabel).

(23)  PB L 13 van 20.1.2004, blz. 44.

(24)  PB C 102 van 28.4.2004, blz. 2.

(25)  PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

(26)  PB L 152 van 20.6.2003, blz. 16.

(27)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1901/2006 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1).

(28)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9; gerectificeerd in PB L 12 van 18.1.2007, blz. 3.

(29)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(30)  PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/29/EG.

(31)  PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.

(32)  PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27.”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/46


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 november 2007

betreffende de sluiting van de Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne

(2007/839/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3, onder b), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Europese Gemeenschap met Oekraïne onderhandeld over een overnameovereenkomst.

(2)

De overeenkomst is, onder voorbehoud van een eventuele sluiting op een later tijdstip, op 18 juni 2007 namens de Europese Gemeenschap ondertekend overeenkomstig een besluit van de Raad van 12 juni 2007.

(3)

De overeenkomst moet worden goedgekeurd.

(4)

Bij de overeenkomst wordt een Gemengd Comité overname opgericht, dat zijn reglement van orde kan vaststellen. Het is passend een vereenvoudigde procedure te volgen voor de vaststelling van het standpunt van de Gemeenschap over deze kwestie.

(5)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft het Verenigd Koninkrijk kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van dit besluit.

(6)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.

(7)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht de in artikel 20, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (2).

Artikel 3

De Commissie, bijgestaan door deskundigen van de lidstaten, vertegenwoordigt de Gemeenschap in het bij artikel 15 van de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité overname.

Artikel 4

Het standpunt dat de Gemeenschap in het Gemengd Comité overname inneemt met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het comité, zoals bepaald in artikel 15, lid 5, van de overeenkomst, wordt vertolkt door de Commissie, na raadpleging van een door de Raad aangewezen bijzonder comité.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LINO


(1)  Advies uitgebracht op 13 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  De datum van inwerkingtreding van de overnameovereenkomst wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


OVERNAMEOVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne

DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN,

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd,

en

OEKRAÏNE,

hierna „de partijen” genoemd,

VASTBESLOTEN hun samenwerking te versterken teneinde illegale immigratie doeltreffender te bestrijden,

BEZORGD over de belangrijke toename van de activiteiten van georganiseerde criminele groepen in verband met de smokkel van migranten,

VERLANGEND door middel van deze overnameovereenkomst en op basis van wederkerigheid snelle en doeltreffende procedures vast te stellen voor de identificatie en de veilige en ordelijke terugkeer van personen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf op het grondgebied van Oekraïne of een van de lidstaten van de Europese Unie, en de doorgeleiding van deze personen in een geest van samenwerking te vergemakkelijken,

OVERWEGENDE dat Oekraïne en de lidstaten van de Europese Unie in passende gevallen alles in het werk moeten stellen om onderdanen van derde landen en staatloze personen die illegaal hun respectieve grondgebied zijn binnengekomen, terug te zenden naar de staat van herkomst of van permanent verblijf,

ERKENNENDE dat de mensenrechten en vrijheden moeten worden geëerbiedigd en erop wijzend dat deze overnameovereenkomst geen afbreuk doet aan de rechten en verplichtingen van de Gemeenschap, de lidstaten van de Europese Unie en Oekraïne die voortvloeien uit de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948 en uit het internationaal recht, en met name uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 en het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 31 januari 1967, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 19 december 1966 en internationale instrumenten inzake uitlevering,

ERMEE REKENING HOUDEND dat samenwerking tussen Oekraïne en de Gemeenschap op het gebied van overname en van de vergemakkelijking van wederzijds verkeer van gemeenschappelijk belang is,

OVERWEGENDE dat de bepalingen van deze overnameovereenkomst, die onder de werkingssfeer van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt, niet van toepassing zijn op het Koninkrijk Denemarken overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Definities

In deze overnameovereenkomst wordt verstaan onder:

a)

„overeenkomstsluitende partijen”: Oekraïne en de Gemeenschap;

b)

„lidstaat”: alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken;

c)

„onderdaan van een lidstaat”: iedere persoon die de nationaliteit van een lidstaat bezit, zoals gedefinieerd voor communautaire doeleinden;

d)

„onderdaan van Oekraïne”: iedere persoon die de nationaliteit van Oekraïne bezit;

e)

„onderdaan van een derde land”: iedere persoon die een andere nationaliteit bezit dan die van Oekraïne of een van de lidstaten;

f)

„staatloze persoon”: een persoon die geen nationaliteit bezit;

g)

„verblijfsvergunning”: een door Oekraïne of een van de lidstaten afgegeven certificaat, ongeacht van welke aard, dat een persoon het recht geeft om op het grondgebied van Oekraïne of een van de lidstaten te verblijven. Hieronder vallen niet de tijdelijke vergunningen om op het grondgebied van een van die staten te verblijven in verband met de behandeling van een asielverzoek, een verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus of een aanvraag van een verblijfsvergunning;

h)

„visum”: een door Oekraïne of een van de lidstaten afgegeven vergunning of genomen beslissing die vereist is om het grondgebied van Oekraïne of een van de lidstaten binnen te komen of door te reizen. Hieronder vallen niet luchthaventransitvisa;

i)

„verzoekende staat”: de staat (Oekraïne of een van de lidstaten) die een overnameverzoek in de zin van artikel 5 of een doorgeleidingsverzoek in de zin van artikel 11 van deze overnameovereenkomst indient;

j)

„aangezochte staat”: de staat (Oekraïne of een van de lidstaten) waaraan een overnameverzoek in de zin van artikel 5 of een doorgeleidingsverzoek in de zin van artikel 11 van deze overnameovereenkomst is gericht;

k)

„bevoegde autoriteit”: elke nationale autoriteit van Oekraïne of van een van de lidstaten die is belast met de uitvoering van deze overnameovereenkomst op basis van artikel 16;

l)

„grensregio”: een maximaal 30 km breed gebied vanaf de gemeenschappelijke landsgrens tussen een lidstaat en Oekraïne alsmede het grondgebied van zeehavens (met inbegrip van douanezones) en internationale luchthavens van de lidstaten en Oekraïne.

AFDELING I

OVERNAMEVERPLICHTINGEN

Artikel 2

Overname van eigen onderdanen

1.   De aangezochte staat neemt, op verzoek van de verzoekende staat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overnameovereenkomst zijn genoemd, alle personen over die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf op het grondgebied van de verzoekende staat, mits overeenkomstig artikel 6 van deze overnameovereenkomst is aangetoond dat zij onderdaan zijn van de aangezochte staat.

Dit geldt ook voor personen die na binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende staat afstand hebben gedaan van de nationaliteit van de aangezochte staat, zonder dat zij de nationaliteit van de verzoekende staat hebben verworven.

2.   De aangezochte staat verstrekt de persoon van wie hij de overname heeft aanvaard, indien nodig, onverwijld een reisdocument met een geldigheidsduur van ten minste zes maanden, en dit ongeacht de wil van de over te nemen persoon. Indien de betrokken persoon om juridische of praktische redenen niet binnen de geldigheidsduur van het oorspronkelijk afgegeven reisdocument kan worden overgedragen, verlengt de aangezochte staat binnen 14 kalenderdagen de geldigheidsduur van het reisdocument of verstrekt hij zo nodig een nieuw reisdocument met dezelfde geldigheidsduur. Indien de aangezochte staat niet binnen 14 kalenderdagen het reisdocument heeft afgegeven, de geldigheidsduur ervan heeft verlengd of zo nodig een nieuw reisdocument heeft verstrekt, wordt de aangezochte staat geacht in te stemmen met het vervallen document.

Artikel 3

Overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen

1.   De aangezochte staat neemt, op verzoek van de verzoekende staat en zonder andere formaliteiten dan die welke in deze overnameovereenkomst zijn genoemd, onderdanen van derde landen of staatloze personen over die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf op het grondgebied van de verzoekende staat, mits overeenkomstig artikel 7 van deze overnameovereenkomst is aangetoond dat zij:

a)

rechtstreeks komend van het grondgebied van Oekraïne, illegaal het grondgebied van de lidstaten zijn binnengekomen, dan wel dat zij rechtstreeks komend van het grondgebied van de lidstaten, illegaal het grondgebied van Oekraïne zijn binnengekomen;

of

b)

op het ogenblik van de binnenkomst in het bezit waren van een geldige door de aangezochte staat afgegeven verblijfsvergunning;

of

c)

op het ogenblik van binnenkomst in het bezit waren van een geldig door de aangezochte staat afgegeven visum en dat zij het grondgebied van de verzoekende staat zijn binnengekomen rechtstreeks komend van het grondgebied van de aangezochte staat.

2.   De in lid 1 bedoelde overnameverplichting is niet van toepassing wanneer:

a)

de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon slechts in luchthaventransit is geweest via een internationale luchthaven in de aangezochte staat; of

b)

de verzoekende staat aan de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon vóór of na de binnenkomst op zijn grondgebied een visum of verblijfsvergunning heeft afgegeven, tenzij:

i)

die persoon in het bezit is van een door de aangezochte staat afgegeven visum of verblijfsvergunning met een langere geldigheidsduur; of

ii)

het visum dat of de verblijfsvergunning die door de verzoekende staat is afgegeven, verkregen is door gebruikmaking van nagemaakte of vervalste documenten;

c)

de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon geen visum nodig heeft om het grondgebied van de verzoekende staat binnen te komen.

3.   Wat de lidstaten betreft, rust de in lid 1, onder b) en/of c), vervatte overnameverplichting op de lidstaat die een visum of verblijfsvergunning heeft afgegeven. Indien twee of meer lidstaten een visum of verblijfsvergunning hebben afgegeven, rust de in lid 1, onder b) en/of c), bedoelde overnameverplichting op de lidstaat die het document met de langste geldigheidsduur heeft afgegeven of, indien een of meer daarvan reeds zijn vervallen, het document dat nog steeds geldig is. Indien alle documenten reeds zijn vervallen, rust de in lid 1, onder b) en/of c), bedoelde overnameverplichting op de lidstaat die het document met de meest recente vervaldatum heeft afgegeven. Indien dergelijke documenten niet kunnen worden overgelegd, rust de in lid 1 bedoelde overnameverplichting op de lidstaat waarvan het grondgebied op de meest recente datum is verlaten.

4.   Nadat de aangezochte staat het overnameverzoek heeft ingewilligd, verstrekt de verzoekende staat de persoon van wie de overname is aanvaard een reisdocument dat door de aangezochte staat wordt erkend. Indien de verzoekende staat een lidstaat van de Europese Unie is, is dit reisdocument het standaard-reisdocument van de Europese Unie voor verwijderingsdoeleinden overeenkomstig het formulier dat is aangenomen bij de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 30 november 1994 (bijlage 7). Indien de verzoekende staat Oekraïne is, is dit reisdocument het Oekraïense terugkeercertificaat (bijlage 8).

Artikel 4

Onterechte overname

De verzoekende staat neemt een persoon die door de aangezochte staat is overgenomen terug, indien binnen drie maanden na de overdracht van de betrokken persoon wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2 of 3 van deze overnameovereenkomst.

In dergelijke gevallen zijn mutatis mutandis de procedurevoorschriften van deze overnameovereenkomst van toepassing en deelt de aangezochte staat tevens alle beschikbare gegevens mee met betrekking tot de werkelijke identiteit en nationaliteit van de terug te nemen persoon.

AFDELING II

OVERNAMEPROCEDURE

Artikel 5

Overnameverzoek

1.   Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2, moet voor elke overdracht van een op grond van een verplichting als bedoeld in de artikelen 2 en 3 over te nemen persoon een overnameverzoek worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat.

2.   Indien de over te nemen persoon in het bezit is van een geldig reisdocument of een geldige identiteitskaart en, in het geval van een onderdaan van een derde land of een staatloze persoon, tevens in het bezit is van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning van de aangezochte staat, kan de overdracht van deze persoon plaatsvinden zonder dat de verzoekende staat bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat een overnameverzoek of schriftelijke mededeling hoeft in te dienen.

3.   Indien een persoon in de grensregio van de verzoekende staat is aangehouden binnen 48 uur nadat hij op illegale wijze de staatsgrens heeft overschreden (met inbegrip van zeehavens en luchthavens) rechtstreeks komend van het grondgebied van de aangezochte staat, kan de verzoekende staat, onverminderd het bepaalde in lid 2, binnen twee dagen na de aanhouding van deze persoon een overnameverzoek indienen (versnelde procedure).

4.   Het overnameverzoek bevat de volgende gegevens:

a)

alle beschikbare persoonsgegevens van de over te nemen persoon (bijvoorbeeld naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, geslacht en laatste verblijfplaats);

b)

bewijsmiddelen met betrekking tot de nationaliteit en de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen.

5.   Het overnameverzoek moet indien nodig ook de volgende gegevens bevatten:

a)

een verklaring waaruit blijkt dat de over te dragen persoon hulp of verzorging nodig kan hebben, mits de betrokken persoon uitdrukkelijk met die verklaring heeft ingestemd;

b)

andere beschermings- of veiligheidsmaatregelen die voor de overdracht van de betrokken persoon nodig kunnen zijn.

6.   Een gemeenschappelijk formulier voor overnameverzoeken is in bijlage 5 bij deze overnameovereenkomst opgenomen.

Artikel 6

Bewijsmiddelen met betrekking tot de nationaliteit

1.   De nationaliteit van de aangezochte staat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze overnameovereenkomst kan:

a)

worden bewezen aan de hand van de in bijlage 1 bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten, zelfs indien de geldigheidsduur ervan is verstreken. Indien dergelijke documenten worden overgelegd, erkent de aangezochte staat de nationaliteit zonder dat daarvoor verder onderzoek wordt verlangd. Het bewijs van de nationaliteit kan niet door middel van nagemaakte of vervalste documenten worden geleverd;

b)

worden vastgesteld op basis van de in bijlage 2 bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten, zelfs indien de geldigheidsduur ervan is verstreken. Indien dergelijke documenten worden overgelegd, neemt de aangezochte staat aan dat de nationaliteit vaststaat, tenzij hij het tegendeel kan bewijzen op basis van een onderzoek in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat. De nationaliteit kan niet worden vastgesteld op basis van nagemaakte of vervalste documenten.

2.   Indien geen van de in de bijlagen 1 of 2 genoemde documenten kan worden overgelegd, ondervraagt de bevoegde diplomatieke vertegenwoordiging van de aangezochte staat de over te nemen persoon uiterlijk binnen 10 kalenderdagen teneinde diens nationaliteit vast te stellen. Deze termijn begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van het overnameverzoek.

Artikel 7

Bewijsmiddelen met betrekking tot onderdanen van derde landen en staatloze personen

1.   Dat aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), van deze overnameovereenkomst is voldaan, kan:

a)

worden bewezen aan de hand van de in bijlage 3a bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten. Indien dergelijke documenten worden overgelegd, erkent de aangezochte staat de illegale binnenkomst vanaf zijn grondgebied op het grondgebied van de verzoekende staat (of lidstaten indien Oekraïne de aangezochte staat is);

b)

worden vastgesteld op basis van de in bijlage 3b bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten. Indien dergelijke documenten worden overgelegd, verricht de aangezochte staat een onderzoek en antwoordt hij uiterlijk binnen 20 kalenderdagen. In het geval van een bevestigend antwoord of indien deze termijn verstrijkt zonder dat er een antwoord is verstrekt, erkent de aangezochte staat de illegale binnenkomst vanaf zijn grondgebied op het grondgebied van de verzoekende staat (of lidstaten indien Oekraïne de aangezochte staat is).

2.   Het illegale karakter van de binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende staat overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), van deze overnameovereenkomst wordt vastgesteld aan de hand van de reisdocumenten van de betrokken persoon waarin het voor het grondgebied van de verzoekende staat vereiste visum of een andere vereiste verblijfsvergunning ontbreekt. Een met redenen omklede verklaring van de verzoekende staat dat de betrokken persoon niet in het bezit was van de vereiste reisdocumenten, het vereiste visum of de vereiste verblijfsvergunning kan evenzo als een begin van bewijs dienen voor het illegale karakter van de binnenkomst, de aanwezigheid of het verblijf.

3.   Dat aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b) en c), van deze overnameovereenkomst is voldaan, kan:

a)

worden bewezen aan de hand van de in bijlage 4a bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten. Indien dergelijke documenten worden overgelegd, erkent de aangezochte staat het verblijf van dergelijke personen op zijn grondgebied zonder dat daarvoor verder onderzoek wordt verlangd;

b)

worden vastgesteld op basis van de in bijlage 4b bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten. Indien dergelijke documenten worden overgelegd, verricht de aangezochte staat een onderzoek en antwoordt hij uiterlijk binnen 20 kalenderdagen. In het geval van een bevestigend antwoord of indien het tegendeel niet is bewezen of indien deze termijn verstrijkt zonder dat er een antwoord is verstrekt, erkent de aangezochte staat het verblijf van dergelijke personen op zijn grondgebied.

4.   Het bewijs dat aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van derde landen en staatloze personen is voldaan, kan niet door middel van nagemaakte of vervalste documenten worden geleverd.

Artikel 8

Termijnen

1.   Het overnameverzoek moet bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat worden ingediend uiterlijk één jaar nadat het de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat ter kennis is gekomen dat een onderdaan van een derde land of een staatloze persoon niet of niet meer aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf voldoet.

Er ontstaat geen overnameverplichting wanneer het overnameverzoek betreffende dergelijke personen is ingediend na het verstrijken van deze termijn. Indien er juridische of praktische belemmeringen zijn waardoor het verzoek niet tijdig kan worden ingediend, wordt die termijn op verzoek met maximaal 30 kalenderdagen verlengd.

2.   Met uitzondering van de in artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 3, onder b), genoemde termijnen, wordt een overnameverzoek zonder uitstel en in ieder geval binnen 14 kalenderdagen na de ontvangst ervan door de aangezochte staat beantwoord. Indien er juridische of praktische belemmeringen zijn waardoor het verzoek niet tijdig kan worden beantwoord, wordt die termijn op met redenen omkleed verzoek in alle gevallen verlengd tot maximaal 30 kalenderdagen.

3.   Een overnameverzoek dat in het kader van de versnelde procedure wordt ingediend (artikel 5, lid 3), wordt binnen 2 werkdagen na de ontvangst ervan beantwoord. Indien nodig en op met redenen omkleed verzoek van de aangezochte staat en na instemming van de verzoekende staat, kan de termijn voor beantwoording van het verzoek met één werkdag worden verlengd.

4.   Indien er binnen de in de leden 2 en 3 genoemde termijnen geen antwoord is, wordt aangenomen dat met de overdracht wordt ingestemd.

5.   Aan de verzoekende staat worden de redenen voor afwijzing van een overnameverzoek meegedeeld.

6.   Nadat de instemming is gegeven of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in lid 2 genoemde termijnen, wordt de betrokken persoon onverwijld overgedragen conform de regelingen die op basis van artikel 9, lid 1, van deze overnameovereenkomst zijn getroffen tussen de bevoegde autoriteiten. Deze termijn kan op verzoek van de verzoekende staat worden verlengd met de tijd die nodig is om juridische of praktische belemmeringen voor de overdracht op te heffen.

Artikel 9

Wijze van overdracht en van vervoer

1.   Voordat een persoon wordt overgedragen, treffen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat en de aangezochte staat vooraf schriftelijk een regeling met betrekking tot de datum van overdracht, de plaats van binnenkomst, eventuele begeleiders en andere voor de overdracht relevante informatie.

2.   Alle wijzen van transport (door de lucht, over land of over zee) zijn toegestaan. De overdracht door de lucht is niet beperkt tot het gebruik van de nationale luchtvaartmaatschappijen van de verzoekende staat of de aangezochte staat doch kan ook plaatsvinden met gebruikmaking van lijn- en chartervluchten. Ingeval begeleiding vereist is, mogen naast de gemachtigde personen van de verzoekende staat ook gemachtigde personen uit Oekraïne of een lidstaat de betrokken persoon begeleiden.

AFDELING III

DOORGELEIDING

Artikel 10

Beginselen

1.   De lidstaten en Oekraïne moeten doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen beperken tot gevallen waarin die personen niet rechtstreeks aan de staat van bestemming kunnen worden overgedragen.

2.   De aangezochte staat staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen toe indien het verdere vervoer van die personen in eventuele andere staten van doorgeleiding en de overname door de staat van bestemming verzekerd zijn.

3.   Doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen geschiedt onder begeleiding indien de aangezochte staat daarom verzoekt. De procedure voor begeleide doorgeleiding wordt geregeld in de op basis van artikel 16 vastgestelde uitvoeringsprotocollen.

4.   Doorgeleiding kan door de aangezochte staat worden geweigerd:

a)

indien de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon een reëel gevaar loopt in de staat van bestemming of een andere staat van doorgeleiding te worden onderworpen aan marteling, aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, aan de doodstraf of aan vervolging op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging; of

b)

indien de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon in de aangezochte staat of een andere staat van doorgeleiding blootstaat aan strafvervolging of sancties; of

c)

om redenen van volksgezondheid, binnenlandse veiligheid, openbare orde of andere nationale belangen van de aangezochte staat.

5.   De aangezochte staat kan elke afgegeven vergunning intrekken indien zich later omstandigheden als bedoeld in lid 4 voordoen of aan het licht komen die de doorgeleiding belemmeren of indien de verdere reis in eventuele andere staten van doorgeleiding of de overname door de staat van bestemming niet meer verzekerd is.

Artikel 11

Doorgeleidingsprocedure

1.   Een doorgeleidingsverzoek moet schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat en moet de volgende gegevens bevatten:

a)

type van doorgeleiding (door de lucht, over land of over zee), doorgeleidingsroute, eventuele andere staten van doorgeleiding en de staat van eindbestemming;

b)

persoonsgegevens van de betrokken persoon (naam, voornaam, meisjesnaam, andere namen die de betrokken persoon gebruikt of onder welke hij bekend staat, geboortedatum, geslacht en zo mogelijk geboorteplaats, nationaliteit, taal en aard en nummer van het reisdocument);

c)

voorgenomen plaats van binnenkomst, tijdstip van overdracht en eventueel gebruik van begeleiders;

d)

een verklaring waarin wordt gesteld dat volgens de verzoekende staat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 10, lid 2, en dat er geen redenen bekend zijn voor een afwijzing op grond van artikel 10, lid 4.

Een gemeenschappelijk formulier voor doorgeleidingsverzoeken is in bijlage 6 bij deze overnameovereenkomst opgenomen.

2.   Binnen tien kalenderdagen na ontvangst van het verzoek brengt de aangezochte staat de verzoekende staat schriftelijk op de hoogte van de instemming met de doorgeleiding, met bevestiging van de plaats van binnenkomst en het geplande tijdstip van overname, of van de afwijzing van de doorgeleiding en van de redenen voor deze afwijzing.

3.   Indien de doorgeleiding door de lucht gebeurt, worden de over te nemen persoon en eventuele begeleiders vrijgesteld van de verplichting een luchthaventransitvisum aan te vragen.

4.   De bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat verlenen na wederzijds overleg steun bij de doorgeleiding, met name door toezicht te houden op de betrokken personen en door geschikte faciliteiten ter beschikking te stellen.

AFDELING IV

KOSTEN

Artikel 12

Kosten van vervoer en van doorgeleiding

Alle vervoerskosten in verband met de in deze overnameovereenkomst bedoelde overname en doorgeleiding tot aan de grens van de staat van eindbestemming komen ten laste van de verzoekende staat, alsook de door de aangezochte staat gemaakte vervoers- en onderhoudskosten met betrekking tot de terugkeer van personen overeenkomstig artikel 4 van deze overnameovereenkomst. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en Oekraïne om deze kosten van de betrokken persoon of derde partijen terug te vorderen.

AFDELING V

GEGEVENSBESCHERMING EN ONVERMINDERDE TOEPASSELIJKHEID

Artikel 13

Gegevensbescherming

1.   Persoonsgegevens worden alleen verstrekt indien dit nodig is voor de uitvoering van deze overnameovereenkomst door, naar gelang van het geval, de bevoegde autoriteiten van Oekraïne of een lidstaat. Wanneer in een specifiek geval persoonsgegevens worden verstrekt, verwerkt of behandeld, nemen de bevoegde autoriteiten van Oekraïne de toepasselijke wetgeving van Oekraïne in acht, en de bevoegde autoriteiten van een lidstaat Richtlijn 95/46/EG en de door die lidstaat ter uitvoering van die richtlijn vastgestelde nationale wetgeving.

2.   Daarnaast zijn de volgende beginselen van toepassing:

a)

de persoonsgegevens moeten eerlijk en rechtmatig worden verwerkt;

b)

de persoonsgegevens moeten voor het welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel van de uitvoering van deze overnameovereenkomst worden verkregen en mogen door de mededelende of ontvangende autoriteit niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat doel;

c)

de persoonsgegevens moeten toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn in verhouding tot het doel waarvoor zij worden verkregen en/of verder verwerkt; de verstrekte persoonsgegevens mogen met name uitsluitend betrekking hebben op:

i)

de persoonsgegevens van de over te dragen persoon (naam, voornaam, andere namen die de betrokken persoon gebruikt of onder welke hij bekend staat, geslacht, burgerlijke staat, geboortedatum en -plaats, huidige en eventuele vroegere nationaliteit);

ii)

paspoort, identiteitskaart of rijbewijs en andere identificatie- of reisdocumenten (nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, afgevende autoriteit, plaats van afgifte);

iii)

stopplaatsen en reisroutes;

iv)

andere voor identificatie van de over te dragen persoon of voor het onderzoek van de overnamevereisten uit hoofde van deze overnameovereenkomst dienstige gegevens;

d)

de persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en moeten in voorkomend geval worden bijgewerkt;

e)

de persoonsgegevens mogen in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of vervolgens worden verwerkt;

f)

de mededelende en de ontvangende autoriteit treffen alle redelijke maatregelen die nodig zijn om te zorgen voor een passende correctie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens wanneer de verwerking ervan niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel, met name omdat deze persoonsgegevens niet toereikend, ter zake dienend of nauwkeurig zijn, of omdat zij bovenmatig zijn in verhouding tot het doel van de verwerking. Dit behelst tevens de kennisgeving van elke correctie, uitwissing of afscherming aan de andere partij;

g)

op verzoek stelt de ontvangende autoriteit de mededelende autoriteit in kennis van het gebruik dat van de verstrekte gegevens is gemaakt en van de daardoor verkregen resultaten;

h)

persoonsgegevens mogen uitsluitend aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt. Voor de mededeling aan andere instanties is de voorafgaande toestemming van de mededelende autoriteit vereist;

i)

de mededelende en de ontvangende autoriteit zijn verplicht de mededeling en ontvangst van persoonsgegevens schriftelijk te registreren.

Artikel 14

Onverminderde toepasselijkheid

1.   Deze overnameovereenkomst doet geen afbreuk aan de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de Gemeenschap, de lidstaten en Oekraïne die voortvloeien uit het internationaal recht en met name uit elk internationaal verdrag of elke overeenkomst waarbij zij partij zijn, waaronder de in de preambule genoemde verdragen/overeenkomsten.

2.   Niets in deze overnameovereenkomst belet de terugkeer van een persoon op basis van andere formele of informele regelingen.

AFDELING VI

UITVOERING EN TOEPASSING

Artikel 15

Gemengd Comité overname

1.   De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar wederzijds bijstand bij de toepassing en interpretatie van deze overnameovereenkomst. Daartoe richten zij een Gemengd Comité overname (hierna „het comité” genoemd) op, dat met name de volgende taken heeft:

a)

toezien op de toepassing van deze overnameovereenkomst en regelmatig gegevens uitwisselen over de uitvoeringsprotocollen die door de afzonderlijke lidstaten en Oekraïne op basis van artikel 16 zijn opgesteld;

b)

voorstellen opstellen en aanbevelingen doen tot wijziging van deze overnameovereenkomst;

c)

uitvoeringsregelingen vaststellen die nodig zijn voor de eenvormige toepassing van deze overnameovereenkomst.

2.   De beslissingen van het comité zijn bindend voor de partijen.

3.   Het comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Gemeenschap en Oekraïne; de Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Commissie, bijgestaan door deskundigen van de lidstaten.

4.   Het comité komt zo vaak als nodig bijeen op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen.

5.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 16

Uitvoeringsprotocollen

1.   Oekraïne en een lidstaat kunnen uitvoeringsprotocollen opstellen die betrekking hebben op de regels inzake:

a)

de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten;

b)

grensdoorlaatposten voor de overdracht van personen;

c)

het mechanisme voor communicatie tussen de bevoegde autoriteiten;

d)

de wijze van terugkeer in het kader van de versnelde procedure;

e)

de voorwaarden voor begeleide terugkeer van personen, met inbegrip van de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen onder begeleiding;

f)

aanvullende middelen en documenten die nodig zijn voor de uitvoering van deze overnameovereenkomst;

g)

wijze van en procedures voor de terugvordering van kosten in verband met de uitvoering van artikel 12 van deze overnameovereenkomst.

2.   De in lid 1 bedoelde uitvoeringsprotocollen treden niet eerder in werking dan nadat het Gemengd Comité overname, bedoeld in artikel 15, daarvan in kennis is gesteld.

3.   Oekraïne stemt ermee in alle op lid 1, onder d), e), f), of g), betrekking hebbende bepalingen van een met een lidstaat gesloten uitvoeringsprotocol ook toe te passen in zijn betrekkingen met andere lidstaten, indien zij dat wensen.

Artikel 17

Verhouding tot bilaterale overnameovereenkomsten van de lidstaten

1.   Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2, hebben de bepalingen van deze overnameovereenkomst voorrang boven de bepalingen van bilaterale overnameovereenkomsten of andere juridisch bindende instrumenten inzake de overname van personen die op basis van artikel 16 zijn of nog zullen worden gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Oekraïne, voor zover de bepalingen van deze bilaterale overnameovereenkomsten of instrumenten onverenigbaar zijn met die van deze overnameovereenkomst.

2.   De bepalingen inzake overname van staatloze personen en van onderdanen van derde landen die zijn opgenomen in bilaterale overeenkomsten of andere juridisch bindende instrumenten die tussen afzonderlijke lidstaten en Oekraïne zijn gesloten, zullen tijdens de in artikel 20, lid 3, bedoelde periode van twee jaar van toepassing blijven.

AFDELING VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Territoriale toepassing

1.   Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 2, is deze overnameovereenkomst van toepassing op het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is alsook op het grondgebied van Oekraïne.

2.   Deze overnameovereenkomst is niet van toepassing op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken.

Artikel 19

Wijziging van de overnameovereenkomst

Deze overnameovereenkomst kan in onderlinge overeenstemming tussen de overeenkomstsluitende partijen worden gewijzigd en aangevuld. Wijzigingen en aanvullingen worden opgesteld in de vorm van afzonderlijke protocollen, die een integrerend onderdeel van deze overnameovereenkomst zullen vormen, en treden in werking volgens de in artikel 20 van deze overnameovereenkomst bedoelde procedure.

Artikel 20

Inwerkingtreding, duur en opzegging

1.   Deze overnameovereenkomst wordt door de overeenkomstsluitende partijen bekrachtigd of goedgekeurd volgens hun eigen procedures.

2.   Onder voorbehoud van het bepaalde in lid 3, treedt deze overnameovereenkomst in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de in lid 1 bedoelde procedures zijn voltooid.

3.   De in artikel 3 van deze overnameovereenkomst genoemde verplichtingen worden pas twee jaar na de in lid 2 bedoelde datum van toepassing. Tijdens deze periode van twee jaar gelden deze verplichtingen alleen voor staatloze personen en onderdanen van derde landen waarmee Oekraïne bilaterale overnameovereenkomsten of -regelingen heeft gesloten. Zoals vermeld in artikel 17, lid 2, blijven de bepalingen inzake overname van staatloze personen en van onderdanen van derde landen die zijn opgenomen in bilaterale overeenkomsten of andere juridisch bindende instrumenten die tussen afzonderlijke lidstaten en Oekraïne zijn gesloten, tijdens deze periode van twee jaar van toepassing.

4.   Deze overnameovereenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

5.   Elke partij kan deze overnameovereenkomst opzeggen door middel van een officiële kennisgeving aan de andere partij. Deze overnameovereenkomst wordt beëindigd zes maanden na de datum van genoemde kennisgeving.

Artikel 21

Bijlagen

De bijlagen 1 tot en met 8 maken een integrerend deel uit van deze overnameovereenkomst.

Gedaan te Luxemburg, de achttiende juni tweeduizend zeven, in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Oekraïense taal, waarbij al deze teksten gelijkelijk authentiek zijn.

За Европейската общност

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunitá Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Pentru Comunitatea Europeană

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

3a Євролейське Спiвтовaриство

Image

Image

За Украйиа

Por Ucrania

Za Ukrajinu

For Ukraine

Für die Ukraine

Ukraina nimel

Για την Ουκρανία

For Ukraine

Pour l’Ukraine

Per l’Ucraina

Ukrainas vārdā

Ukrainos vardu

Ukrajna részéről

Għall-Ukrajna

Voor Oekraïne

W imieniu Ukrainy

Pela Ucrânia

Pentru Ucraina

Za Ukrajinu

Za Ukrajino

Ukrainan puolesta

På Ukrainas vägnar

За Υκραїиу

Image

BIJLAGE 1

GEMEENSCHAPPELIJKE LIJST VAN DOCUMENTEN INZAKE NATIONALITEIT

(artikel 6, lid 1, onder a))

Alle soorten paspoorten (nationale paspoorten, diplomatieke paspoorten, dienstpaspoorten, collectieve paspoorten en paspoortvervangende documenten, met inbegrip van paspoorten voor kinderen);

nationale identiteitskaarten (met inbegrip van tijdelijke en voorlopige identiteitskaarten);

militaire zakboekjes en militaire identiteitskaarten;

monsterboekjes, schippersbewijzen en paspoorten voor zeelieden;

nationaliteitsbewijzen en andere officiële documenten waaruit de nationaliteit blijkt.

BIJLAGE 2

GEMEENSCHAPPELIJKE LIJST VAN DOCUMENTEN INZAKE NATIONALITEIT

(artikel 6, lid 1, onder b))

Fotokopieën van in bijlage 1 bij deze overnameovereenkomst genoemde documenten;

rijbewijzen of fotokopieën daarvan;

geboorteakten of fotokopieën daarvan;

bedrijfspassen of fotokopieën daarvan;

getuigenverklaringen;

verklaringen van de betrokken persoon en de door hem gesproken taal, waaronder de resultaten van een officieel onderzoek tot vaststelling van de nationaliteit van de betrokken persoon. In deze bijlage wordt verstaan onder „officieel onderzoek” een onderzoek dat is gelast of verricht door de autoriteiten van de verzoekende staat en dat is bekrachtigd door de aangezochte staat;

andere documenten die kunnen bijdragen tot het vaststellen van de nationaliteit van de betrokken persoon.

BIJLAGE 3

GEMEENSCHAPPELIJKE LIJST VAN DOCUMENTEN BETREFFENDE ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN EN STAATLOZE PERSONEN

(artikel 7, lid 1)

BIJLAGE 3a

Officiële verklaringen met het oog op de toepassing van de versnelde procedure van met name grensbeambten die kunnen getuigen dat de betrokken persoon de grens van de aangezochte staat heeft overschreden en rechtstreeks het grondgebied van de verzoekende staat is binnengekomen;

tickets op naam voor vliegtuig-, trein-, bus- of bootreizen waaruit de aanwezigheid van de betrokken persoon en diens rechtstreekse reisroute van het grondgebied van de aangezochte staat naar dat van de verzoekende staat (of lidstaten indien de aangezochte staat Oekraïne is) kunnen worden afgeleid;

passagierslijsten voor vliegtuig-, trein-, bus- of bootreizen waaruit de aanwezigheid van de betrokken persoon en diens rechtstreekse reisroute van het grondgebied van de aangezochte staat naar dat van de verzoekende staat (of lidstaten indien de aangezochte staat Oekraïne is) kunnen worden afgeleid.

BIJLAGE 3b

officiële verklaringen van met name grensbeambten van de verzoekende staat en andere personen die kunnen getuigen dat de betrokkene de grens heeft overschreden;

alle soorten documenten, certificaten en rekeningen (bijvoorbeeld hotelrekeningen, afspraakkaarten voor bezoek aan arts/tandarts, toegangsbewijzen voor openbare/particuliere instellingen, autoverhuurcontracten, kredietkaartreçu’s, enz.) waaruit duidelijk blijkt dat de betrokken persoon op het grondgebied van de aangezochte staat heeft verbleven;

inlichtingen waaruit blijkt dat de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de diensten van een reisbegeleider of reisbureau;

officiële verklaringen van de betrokken persoon in gerechtelijke of administratieve procedures.

BIJLAGE 4

GEMEENSCHAPPELIJKE LIJST VAN DOCUMENTEN BETREFFENDE ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN EN STAATLOZE PERSONEN

(Artikel 7, lid 2)

BIJLAGE 4a

Geldig visum en/of geldige verblijfsvergunning afgegeven door de aangezochte staat;

inreis-/uitreisstempels of soortgelijke aantekeningen in het reisdocument van de betrokken persoon of andere bewijzen van inreis/uitreis.

BIJLAGE 4b

Fotokopieën van in bijlage 4a genoemde documenten.

BIJLAGE 5

Image

Image

Image

BIJLAGE 6

Image

Image

BIJLAGE 7

STANDAARDREISDOCUMENT VAN DE EUROPESE UNIE VOOR VERWIJDERINGSDOELEINDEN

(overeenkomstig het formulier dat is aangenomen bij de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 30 november 1994)

BIJLAGE 8

HET OEKRAÏENSE TERUGKEERCERTIFICAAT

VERKLARING VAN OEKRAÏNE

Onder „reisdocument” wordt verstaan een document geldig om naar het buitenland te gaan dat is afgegeven door Oekraïne, een van de lidstaten of de staat van nationaliteit of van permanent verblijf van de over te nemen persoon.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE ARTIKEL 2, LID 1

De overeenkomstsluitende partijen nemen er nota van dat overeenkomstig het nationaliteitsrecht van Oekraïne en de lidstaten een onderdaan van Oekraïne of de Europese Unie zijn nationaliteit niet kan worden ontnomen zonder dat hij een andere nationaliteit verwerft.

De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat zij te zijner tijd overleg zullen plegen wanneer deze juridische situatie zou wijzigen.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DENEMARKEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen er nota van dat deze overnameovereenkomst niet van toepassing is op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, noch op onderdanen van het Koninkrijk Denemarken. Daarom is het wenselijk dat Oekraïne en Denemarken een overnameovereenkomst sluiten die vergelijkbaar is met deze overnameovereenkomst.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE IJSLAND EN NOORWEGEN

De overeenkomstsluitende partijen nemen nota van de nauwe band tussen de Europese Gemeenschap en IJsland en Noorwegen, die met name voortvloeit uit de overeenkomst van 18 mei 1999 inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis. Daarom is het wenselijk dat Oekraïne met IJsland en Noorwegen een overnameovereenkomst sluit die vergelijkbaar is met deze overnameovereenkomst.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE TECHNISCHE EN FINANCIËLE BIJSTAND

Beide partijen komen overeen dat zij deze overnameovereenkomst zullen uitvoeren op basis van de beginselen van gezamenlijke verantwoordelijkheid, solidariteit en gelijkwaardig partnerschap teneinde migratiestromen tussen Oekraïne en de Europese Unie te beheren.

In dit verband verbindt de Europese Gemeenschap zich ertoe financiële middelen ter beschikking te stellen om Oekraïne te ondersteunen bij de uitvoering van deze overnameovereenkomst. Daarbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan capaciteitsopbouw. Deze steun wordt verleend in het kader van de algemene prioriteiten voor bijstand aan Oekraïne, als deel van de totale middelen die voor Oekraïne beschikbaar zijn en met volledige inachtneming van de toepasselijke uitvoeringsvoorschriften en -procedures voor externe bijstand van de Europese Gemeenschap.


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/66


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 november 2007

betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa

(2007/840/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2, onder b), i) en ii), juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie heeft namens de Europese Gemeenschap met Oekraïne onderhandeld over een overeenkomst inzake de versoepeling van de afgifte van visa.

(2)

De overeenkomst is namens de Gemeenschap ondertekend op 18 juni 2007, onder voorbehoud van de eventuele sluiting ervan op een later tijdstip, overeenkomstig een besluit van de Raad van 12 juni 2007.

(3)

De overeenkomst dient te worden goedgekeurd.

(4)

Bij de overeenkomst wordt een gemengd comité voor het beheer van de overeenkomst opgericht dat zijn eigen reglement van orde kan vaststellen. In dit geval dient een vereenvoudigde procedure te worden gevolgd voor de vaststelling van het standpunt van de Gemeenschap.

(5)

Overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland en het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van dit besluit; dit besluit is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(6)

Overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit; dit besluit is bijgevolg niet bindend voor noch van toepassing in Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad verricht de in artikel 14, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving (2).

Artikel 3

De Commissie, bijgestaan door deskundigen van de lidstaten, vertegenwoordigt de Gemeenschap in het bij artikel 12 van de overeenkomst ingestelde Gemengd Comité van deskundigen.

Artikel 4

In het Gemengd Comité van deskundigen zal het standpunt van de Gemeenschap met betrekking tot de vaststelling van het reglement van orde van het comité, zoals bepaald in artikel 12, lid 4, van de overeenkomst, worden vertolkt door de Commissie, na raadpleging van een door de Raad aangewezen bijzonder comité.

Artikel 5

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. LINO


(1)  Advies uitgebracht op 13 november 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  De datum van inwerkingtreding van de overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne inzake de versoepeling van de afgifte van visa

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

hierna „de Gemeenschap” genoemd, en

OEKRAÏNE,

hierna „de partijen” genoemd;

MET HET OOG OP de verdere ontwikkeling van vriendschappelijke betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen en geleid door de wens, in het belang van een gestage ontwikkeling van economische, humanitaire, culturele, wetenschappelijke en andere banden, de contacten tussen mensen te vergemakkelijken door de afgifte van visa aan burgers van Oekraïne te versoepelen,

VERLANGEND een regeling te treffen voor het reizen van burgers van Oekraïne en de lidstaten van de Europese Unie naar elkaars grondgebied,

BEDENKEND dat EU-burgers vanaf 1 mei 2005 zijn vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij voor maximaal 90 dagen naar Oekraïne reizen of op doorreis over het grondgebied van Oekraïne reizen,

ERKENNEND dat indien Oekraïne de visumplicht voor EU-burgers weer invoert, op basis van wederkerigheid voor EU-burgers automatisch dezelfde versoepelingen gelden als die welke krachtens deze overeenkomst gelden voor de burgers van Oekraïne,

REKENING HOUDEND MET het beleidsactieplan EU-Oekraïne, waarin werd aangekondigd dat de EU en Oekraïne een constructieve dialoog over visumversoepeling zouden opzetten om de toekomstige onderhandelingen over een visumversoepelingsovereenkomst voor te bereiden, daarbij rekening houdend met het feit dat er vorderingen zouden moeten worden geboekt bij de lopende onderhandelingen over een overnameovereenkomst tussen de EG en Oekraïne,

ERKENNEND dat visumversoepeling niet mag leiden tot illegale migratie en bijzondere aandacht bestedend aan veiligheid en overname,

UITGAANDE VAN de invoering van een visumvrije regeling voor de burgers van Oekraïne op lange termijn,

REKENING HOUDEND MET het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland en met het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, beide gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en bevestigend dat de bepalingen van deze overeenkomst niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk en Ierland,

REKENING HOUDEND MET het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en bevestigend dat de bepalingen van deze overeenkomst niet van toepassing zijn op het Koninkrijk Denemarken,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   Deze overeenkomst is bedoeld om de afgifte van visa voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen aan burgers van Oekraïne te versoepelen.

2.   Indien Oekraïne de visumplicht voor EU-burgers weer invoert, gelden op basis van wederkerigheid voor de betrokken EU-burgers automatisch dezelfde versoepelingen als die welke krachtens deze overeenkomst gelden voor de burgers van Oekraïne.

Artikel 2

Algemene bepaling

1.   De bij deze overeenkomst geregelde soepelere afgifte van visa geldt voor burgers van Oekraïne voor zover zij niet zijn vrijgesteld van de visumplicht op grond van de wet- en regelgeving van de Gemeenschap of de lidstaten, deze overeenkomst of andere internationale overeenkomsten.

2.   Op kwesties die niet onder de bepalingen van deze overeenkomst vallen, zoals de weigering om een visum af te geven, de erkenning van reisdocumenten, het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, inreisverboden en uitzettingsmaatregelen, is de nationale wetgeving van Oekraïne, de nationale wetgeving van de lidstaten of het Gemeenschapsrecht van toepassing.

Artikel 3

Definities

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„lidstaat”: elke lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Ierland en het Verenigd Koninkrijk;

b)

„burger van de Europese Unie”: een onderdaan van een lidstaat als bedoeld onder a);

c)

„burger van Oekraïne”: eenieder die in het bezit is van het staatsburgerschap van Oekraïne;

d)

„visum”: een machtiging of beslissing van een lidstaat die nodig is voor:

inreis voor een voorgenomen verblijf in die lidstaat of in verscheidene lidstaten van in totaal maximaal 90 dagen;

inreis met het oog op doorreis over het grondgebied van die lidstaat of van meerdere lidstaten;

e)

„legaal verblijvende persoon”: een burger van Oekraïne die op grond van het Gemeenschapsrecht of de nationale wetgeving gemachtigd is of toestemming heeft om meer dan 90 dagen op het grondgebied van een lidstaat te verblijven.

Artikel 4

Bewijsstukken betreffende het doel van de reis

1.   Voor de hieronder genoemde categorieën burgers van Oekraïne volstaan de volgende documenten als rechtvaardiging van het doel van de reis naar de andere partij:

a)

voor leden van officiële delegaties van Oekraïne die op officiële uitnodiging deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden:

een brief van een instantie van Oekraïne waarin wordt bevestigd dat de aanvrager lid is van de delegatie die naar de andere partij afreist om deel te nemen aan een hierboven bedoeld evenement, en een kopie van de officiële uitnodiging;

b)

voor zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties:

een schriftelijke uitnodiging van een in het gastland gevestigde rechtspersoon of onderneming, of een bureau of filialen daarvan, van nationale of lokale autoriteiten van de lidstaten of van organisatiecomités van handels- en industrietentoonstellingen, -conferenties en -symposia die worden gehouden op het grondgebied van de lidstaten;

c)

voor chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Oekraïne:

een schriftelijke uitnodiging van de nationale vereniging van vervoerders van Oekraïne die internationaal goederenvervoer over de weg verzorgen, waarin het doel, de duur en de frequentie van de reizen staan vermeld;

d)

voor het personeel van wagons, koelwagons en locomotieven van internationale treinen die naar de lidstaten reizen:

een schriftelijke uitnodiging van de bevoegde spoorwegmaatschappij van Oekraïne waarin het doel, de duur en de frequentie van de reizen staan vermeld;

e)

voor journalisten:

een certificaat of ander document van een beroepsorganisatie waaruit blijkt dat de betrokken persoon een gekwalificeerde journalist is en een document van de werkgever van de betrokkene waarin staat vermeld dat de reis is bedoeld om journalistiek werk te verrichten;

f)

voor deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, zoals universitaire en andere uitwisselingsprogramma's:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie om deel te nemen aan deze activiteiten;

g)

voor scholieren, studenten, postdoctoraalstudenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden, inclusief in het kader van uitwisselingsprogramma's en andere schoolgerelateerde activiteiten:

een schriftelijke uitnodiging of een inschrijvingsbewijs van de gastuniversiteit, het gastcollege of de gastschool, of een collegekaart of inschrijvingsbewijs van de te volgen cursussen;

h)

voor deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden:

een schriftelijke uitnodiging van de gastorganisatie: bevoegde instanties, nationale sportfederaties en het Nationaal Olympisch Comité van een van de lidstaten;

i)

voor deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden:

een schriftelijke uitnodiging van het hoofd van het stadsbestuur/de burgemeester van deze steden;

j)

voor naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen), ouders (inclusief voogden), grootouders en kleinkinderen — die op bezoek gaan bij burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven:

een schriftelijke uitnodiging van de gastheer of -vrouw;

k)

familieleden die een begrafenisplechtigheid bijwonen:

een officieel overlijdenscertificaat en een bevestiging dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene;

l)

voor bezoekers van militaire of civiele begraafplaatsen:

een officieel document waaruit blijkt dat het graf bestaat en blijft voortbestaan en dat er sprake is van een familierelatie of een andere relatie tussen de visumaanvrager en de overledene;

m)

voor bezoek om medische redenen:

een officieel document van de medische instelling waaruit blijkt dat medische behandeling in deze instelling noodzakelijk is en bewijs van voldoende financiële middelen om de behandeling te betalen.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde schriftelijke uitnodiging moet de volgende onderdelen bevatten:

a)

voor degene die wordt uitgenodigd: voor- en achternaam, geboortedatum, geslacht, nationaliteit, nummer van het identiteitsbewijs, tijdstip en doel van de reis, aantal inreizen en naam van minderjarige kinderen die met de uitgenodigde persoon meereizen;

b)

voor degene die uitnodigt: voor- en achternaam en adres, of

c)

voor de rechtspersoon, onderneming of organisatie die uitnodigt: volledige naam en adres, en

indien de uitnodiging afkomstig is van een organisatie: naam en positie van de persoon die de uitnodiging ondertekent;

indien de uitnodiging afkomstig is van een in een lidstaat gevestigde rechtspersoon of onderneming of een bureau of filiaal daarvan: het in de betrokken lidstaat wettelijk voorgeschreven registratienummer.

3.   Voor de in lid 1 van dit artikel genoemde categorieën burgers worden alle soorten visa verstrekt volgens de vereenvoudigde procedure en zijn geen andere door de wetgeving van de lidstaten voorgeschreven vormen van motivering, uitnodiging of validering betreffende het doel van de reis nodig.

Artikel 5

Afgifte van meervoudige visa

1.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar aan de volgende categorieën personen:

a)

leden van nationale en regionale regeringen en parlementen, constitutionele hoven en hoogste rechterlijke instanties in de uitoefening van hun functie, indien zij bij deze overeenkomst niet zijn vrijgesteld van de visumplicht; de geldigheidsduur blijft beperkt tot hun ambtstermijn, indien deze minder dan vijf jaar beloopt;

b)

leden van officiële delegaties van Oekraïne die op officiële uitnodiging regelmatig deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden;

c)

echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen) die jonger zijn dan 21 jaar of ten laste komen van de aanvrager, en ouders (inclusief voogden) die op bezoek gaan bij burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven; de geldigheidsduur blijft beperkt tot de looptijd van de verblijfsvergunning;

d)

zakenlieden en vertegenwoordigers van bedrijfsorganisaties die regelmatig naar de lidstaten reizen;

e)

journalisten.

2.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken meervoudige visa met een geldigheidsduur van maximaal één jaar aan de volgende categorieën personen, mits deze in het voorafgaande jaar ten minste één visum hebben verkregen waarvan zij gebruik hebben gemaakt overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat en er redenen zijn om een meervoudig visum aan te vragen:

a)

chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Oekraïne;

b)

personeel van wagons, koelwagons en locomotieven van internationale treinen die naar de lidstaten reizen;

c)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's, die regelmatig naar de lidstaten reizen;

d)

deelnemers aan internationale sportevenementen en personen die hen beroepshalve begeleiden;

e)

deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden.

3.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken de in lid 2 genoemde personen meervoudige visa met een geldigheidsduur van ten minste twee en ten hoogste vijf jaar, mits deze personen in de voorafgaande twee jaar overeenkomstig de wetgeving inzake inreis en verblijf in de bezochte staat gebruik hebben gemaakt van het meervoudige visum voor één jaar en de redenen om een meervoudig visum aan te vragen nog steeds gelden.

4.   De in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel bedoelde personen mogen in totaal ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven.

Artikel 6

Leges voor de behandeling van een visumaanvraag

1.   Voor het behandelen van een visumaanvraag van burgers van Oekraïne wordt 35 EUR in rekening gebracht. Het hierboven genoemde bedrag kan worden aangepast volgens de procedure van artikel 14, lid 4.

2.   Indien Oekraïne de visumplicht voor EU-burgers opnieuw invoert, mag het EU-burgers niet meer dan 35 EUR in rekening brengen voor de behandeling van een visumaanvraag, of het bedrag dat is overeengekomen bij een aanpassing volgens de procedure van artikel 14, lid 4.

3.   De lidstaten brengen 70 EUR in rekening voor het behandelen van een visumaanvraag indien de aanvrager de aanvraag en de bewijsstukken pas drie dagen voor het geplande vertrek heeft ingediend. Dit geldt niet voor de in artikel 6, lid 4, onder b), c), e), f), j) en k), en in artikel 7, lid 3, bedoelde gevallen. Voor de in artikel 6, lid 4, onder a), d), g), h), i), en l) tot n), bedoelde categorieën wordt in dringende gevallen het in artikel 6, lid 1, bedoelde bedrag in rekening gebracht.

4.   Aan de volgende categorieën personen worden geen kosten in rekening gebracht voor de behandeling van een visumaanvraag:

a)

naaste familieleden — echtgenoten, kinderen (inclusief adoptiekinderen), ouders (inclusief voogden), grootouders en kleinkinderen — die op bezoek gaan bij burgers van Oekraïne die legaal in de lidstaten verblijven;

b)

leden van officiële delegaties van Oekraïne die op officiële uitnodiging deelnemen aan bijeenkomsten, overlegrondes, onderhandelingen of uitwisselingsprogramma's of aan evenementen die door intergouvernementele organisaties op het grondgebied van een van de lidstaten worden gehouden;

c)

leden van nationale en regionale regeringen en parlementen, constitutionele hoven en hoogste rechterlijke instanties, indien zij bij deze overeenkomst niet zijn vrijgesteld van de visumplicht;

d)

scholieren, studenten, postdoctoraalstudenten en begeleidende docenten die reizen voor studie- of opleidingsdoeleinden;

e)

gehandicapten en personen die hen indien nodig begeleiden;

f)

personen die documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat hun reis om humanitaire redenen noodzakelijk is, bijvoorbeeld om een dringende medische behandeling te ondergaan, in welk geval de vrijstelling ook geldt voor degene die de betrokkene begeleidt, of om een begrafenis van een naast familielid bij te wonen of een ernstig ziek naast familielid te bezoeken;

g)

deelnemers aan internationale sportevenementen en degenen die hen begeleiden;

h)

deelnemers aan wetenschappelijke, culturele en artistieke activiteiten, inclusief universitaire en andere uitwisselingsprogramma's;

i)

deelnemers aan officiële uitwisselingsprogramma's van zustersteden;

j)

journalisten;

k)

gepensioneerden;

l)

chauffeurs die internationaal goederen- en personenvervoer verzorgen naar de lidstaten met voertuigen die zijn geregistreerd in Oekraïne;

m)

personeel van wagons, koelwagons en locomotieven van internationale treinen die naar de lidstaten reizen;

n)

kinderen die jonger zijn dan 18 jaar en ten laste van de aanvrager komende kinderen van jonger dan 21 jaar.

Artikel 7

Duur van de behandeling van een visumaanvraag

1.   De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten nemen binnen tien kalenderdagen na ontvangst van de visumaanvraag en de benodigde bewijsstukken een beslissing over de visumaanvraag.

2.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in individuele gevallen worden verlengd tot 30 kalenderdagen, met name wanneer nader onderzoek van de aanvraag nodig is.

3.   De periode voor het nemen van een beslissing over een visumaanvraag kan in dringende gevallen worden beperkt tot twee werkdagen of minder.

Artikel 8

Vertrek in geval van verloren of gestolen documenten

Burgers van de Europese Unie en Oekraïne die hun identiteitsbewijs hebben verloren of van wie het identiteitsbewijs is gestolen tijdens hun verblijf op het grondgebied van Oekraïne respectievelijk de lidstaten, kunnen dat grondgebied zonder visum of een andere machtiging verlaten met een geldig identiteitsbewijs waarmee de grens mag worden overschreden, dat is afgegeven door een diplomatieke of consulaire beroepspost van de lidstaten respectievelijk Oekraïne.

Artikel 9

Verlenging van het visum in buitengewone omstandigheden

Van burgers van Oekraïne die door overmacht niet in staat zijn het grondgebied van de lidstaten binnen de in hun visum vermelde termijn te verlaten, wordt het visum kosteloos volgens de wetgeving van het gastland verlengd voor de periode die nodig is tot hun terugkeer naar hun eigen land.

Artikel 10

Diplomatieke paspoorten

1.   Burgers van Oekraïne die houder zijn van een geldig diplomatiek paspoort hebben geen visum nodig voor een inreis in, een uitreis uit of een doorreis over het grondgebied van de lidstaten.

2.   De in lid 1 bedoelde personen mogen ten hoogste 90 dagen per periode van 180 dagen op het grondgebied van de lidstaten verblijven.

Artikel 11

Territoriale geldigheid van visa

Onverminderd nationale veiligheidsregels en -voorschriften van de lidstaten en onverminderd EU-regels inzake visa met een beperkte territoriale geldigheid, hebben de burgers van Oekraïne het recht volgens dezelfde voorwaarden als de EU-burgers op het grondgebied van de lidstaten te reizen.

Artikel 12

Gemengd Comité voor het beheer van de overeenkomst

1.   De partijen richten een Gemengd Comité van deskundigen op (hierna „het comité” genoemd) dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Gemeenschap en Oekraïne. De Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, die wordt bijgestaan door deskundigen van de lidstaten.

2.   Het comité heeft met name de volgende taken:

a)

toezien op de toepassing van deze overeenkomst;

b)

wijzigingen van of toevoegingen aan deze overeenkomst voorstellen;

c)

geschillen beslechten die voortvloeien uit de interpretatie of de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst.

3.   Het comité komt zo vaak als nodig is op verzoek van een van de overeenkomstsluitende partijen bijeen, maar ten minste eens per jaar.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Verband tussen deze overeenkomst en overeenkomsten tussen de lidstaten en Oekraïne

Zodra deze overeenkomst in werking treedt, heeft zij voorrang op de bepalingen van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die zijn gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Oekraïne, voor zover de bepalingen daarvan betrekking hebben op aangelegenheden die bij deze overeenkomst worden geregeld.

Artikel 14

Slotbepalingen

1.   Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures geratificeerd of goedgekeurd en treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de hierboven bedoelde procedures zijn voltooid.

2.   In afwijking van lid 1 treedt deze overeenkomst pas in werking op de datum van de inwerkingtreding van de overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne indien dit later is dan de in lid 1 bedoelde datum.

3.   De overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten, tenzij zij wordt opgezegd in overeenstemming met lid 6 van dit artikel.

4.   Deze overeenkomst kan met wederzijdse schriftelijke instemming van de partijen worden gewijzigd. Wijzigingen treden in werking nadat de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.

5.   Elk van beide partijen kan deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk opschorten in verband met de openbare orde, de bescherming van de nationale veiligheid of de bescherming van de volksgezondheid. Het besluit tot opschorting wordt uiterlijk 48 uur voor de inwerkingtreding ervan meegedeeld aan de andere partij. De partij die de toepassing van de overeenkomst heeft opgeschort, stelt de andere partij in kennis van het feit dat de redenen voor de opschorting zijn vervallen zodra dit het geval is.

6.   Elk van beide partijen kan deze overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze overeenkomst wordt beëindigd 90 dagen na de datum van deze kennisgeving.

Gedaan te Luxemburg, de achttiende juni tweeduizend zeven, in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Oekraïense taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.

За Европейската общност

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Pentru Comunitatea Europeană

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

På Europeiska gemenskapens vägnar

3a Євролейське Спiвтовaриство

Image

Image

За Укрaйнa

Por Ucrania

Za Ukrajinu

For Ukraine

Für die Ukraine

Ukraina nimel

Για την Ουκρανία

For Ukraine

Pour l'Ukraine

Per l'Ucraina

Ukrainas vārdā

Ukrainos vardu

Ukrajna részéről

Għall-Ukrajna

Voor Oekraïne

W imieniu Ukrainy

Pela Ucrânia

Pentru Ucraina

Za Ukrajinu

Za Ukrajino

Ukrainan puolesta

På Ukrainas vägnar

3а Уκраїну

Image

PROTOCOL BIJ DE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE LIDSTATEN DIE HET SCHENGENACQUIS NIET VOLLEDIG TOEPASSEN

De lidstaten die gebonden zijn door het Schengenacquis maar nog geen Schengenvisa afgeven omdat zij in afwachting zijn van het daarvoor benodigde besluit van de Raad, verstrekken nationale visa die alleen geldig zijn op hun eigen grondgebied.

Deze lidstaten kunnen eenzijdig Schengenvisa en verblijfsvergunningen erkennen met het oog op doorreis over hun grondgebied, overeenkomstig Beschikking nr. 895/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad.

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP BETREFFENDE DE AFGIFTE VAN VISA VOOR KORT VERBLIJF VOOR HET BEZOEKEN VAN MILITAIRE EN CIVIELE BEGRAAFPLAATSEN

De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten verstrekken in de regel visa voor kort verblijf met een geldigheidsduur van maximaal 14 dagen aan personen die een militaire of civiele begraafplaats bezoeken.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE DENEMARKEN

De partijen nemen er nota van dat deze overeenkomst niet van toepassing is op de procedures voor de afgifte van visa door de diplomatieke en consulaire beroepsposten van het Koninkrijk Denemarken.

Daarom is het wenselijk dat de autoriteiten van het Koninkrijk Denemarken en van Oekraïne onverwijld een bilaterale overeenkomst sluiten over de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf, die vergelijkbaar is met de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET VERENIGD KONINKRIJK EN IERLAND

De partijen nemen er nota van dat deze overeenkomst niet van toepassing is op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Daarom is het wenselijk dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Oekraïne bilaterale overeenkomsten sluiten over de versoepeling van de afgifte van visa.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING BETREFFENDE IJSLAND EN NOORWEGEN

De partijen nemen nota van de nauwe betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Noorwegen en IJsland die met name voortvloeien uit de overeenkomst van 18 mei 1999 inzake de betrokkenheid van deze twee staten bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

Daarom is het wenselijk dat de autoriteiten van Noorwegen, IJsland en Oekraïne onverwijld bilaterale overeenkomsten sluiten over de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf die vergelijkbaar zijn met de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne.

VERKLARING VAN DE COMMISSIE OVER DE MOTIVERING VAN DE BESLISSING OM EEN VISUM TE WEIGEREN

De Europese Commissie acht transparantie van groot belang voor visumaanvragers en wijst erop dat op 19 juli 2006 het voorstel voor een herziening van de gemeenschappelijke visuminstructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten is goedgekeurd en dat daarin voorschriften zijn opgenomen voor de motivering van de weigering om een visum te verstrekken en voor de beroepsmogelijkheden tegen een dergelijke beslissing.

VERKLARING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP BETREFFENDE DE TOEGANG VAN VISUMAANVRAGERS EN DE HARMONISATIE VAN INFORMATIE OVER PROCEDURES VOOR DE AFGIFTE VAN VISA VOOR KORT VERBLIJF EN OVER DE DOCUMENTEN DIE MOETEN WORDEN OVERGELEGD BIJ HET AANVRAGEN VAN EEN VISUM VOOR KORT VERBLIJF

De Europese Gemeenschap acht transparantie van groot belang voor visumaanvragers en wijst erop dat op 19 juli 2006 het voorstel voor een herziening van de gemeenschappelijke visuminstructies aan de diplomatieke en consulaire beroepsposten is goedgekeurd door de Europese Commissie en dat daarin voorschriften zijn opgenomen voor de toegang van visumaanvragers tot de diplomatieke en consulaire posten van de lidstaten.

Ten aanzien van de informatie die aan visumaanvragers moet worden verstrekt, is de Europese Gemeenschap van mening dat passende maatregelen dienen te worden genomen:

in algemene zin, om voor visumaanvragers basisinformatie te verzorgen over de procedures en voorwaarden voor het aanvragen van een visum en over de geldigheid van verstrekte visa;

de Europese Gemeenschap stelt een lijst van minimumvereisten op zodat Oekraïense visumaanvragers samenhangende en gelijkluidende basisinformatie krijgen en in principe dezelfde bewijsstukken moeten overleggen.

De hierboven bedoelde informatie moet op grote schaal worden verspreid (via informatieborden van consulaten, folders, websites enz.).

De diplomatieke en consulaire beroepsposten van de lidstaten dienen informatie te verstrekken over de mogelijkheden die het Schengenacquis biedt om de afgifte van visa voor kort verblijf in individuele gevallen te versoepelen.

ONTWERP POLITIEKE VERKLARING OVER KLEIN GRENSVERKEER

VERKLARING VAN POLEN, HONGARIJE, SLOWAKIJE EN ROEMENIË

De Republiek Hongarije, de Republiek Polen en de Slowaakse Republiek, alsook Roemenië vanaf de datum van toetreding tot de EU, verklaren bereid te zijn onderhandelingen te beginnen over bilaterale overeenkomsten met Oekraïne met het oog op de toepassing van de regeling voor klein grensverkeer die is ingevoerd bij de op 5 oktober 2006 vastgestelde EG-verordening tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.


Commissie

18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/77


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 september 2007

inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag

(Zaak COMP/E-2/39.141 — Fiat)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 4274)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2007/841/EG)

(1)

Deze beschikking is gegeven overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (1) en is gericht tot Fiat Auto SpA (hierna „Fiat”); zij heeft betrekking op de verstrekking van technische informatie met het oog op de reparatie van voertuigen van de merken Fiat, Alfa Romeo en Lancia.

(2)

Technische informatie bestaat uit gegevens, procedés en instructies die noodzakelijk zijn om de ondeugdelijke/defecte/versleten onderdelen van een motorvoertuig na te zien, te repareren en te vervangen of om gebreken in een voertuigsysteem te verhelpen. Zij omvat zeven hoofdcategorieën:

algemene parameters (documentatie over alle referentiewaarden en instelpunten van de meetbare waarden met betrekking tot het voertuig, zoals koppelafstelling, remspeling, hydraulische en pneumatische druk);

diagrammen en beschrijvingen van de fasen van reparatie- en onderhoudswerkzaamheden (servicehandleidingen, technische documenten zoals bouwplannen, de beschrijving van het gereedschap dat wordt gebruikt om een bepaalde reparatie uit te voeren, en diagrammen zoals bedradingsschema’s en hydraulica);

tests en diagnoses (inclusief diagnostische foutcodes en troubleshooting-codes, software en andere informatie die nodig is om gebreken aan voertuigen te diagnostiseren); deze informatie is grotendeels, maar niet volledig, opgenomen in gespecialiseerd elektronisch gereedschap;

codes, software en andere informatie die nodig is om de elektronische controle-eenheden („electronic control units — ECU’s”) waarmee een voertuig is uitgerust, te herprogrammeren, opnieuw af te stellen of te herstarten. Deze categorie houdt verband met de vorige categorie, aangezien vaak hetzelfde elektronische gereedschap wordt gebruikt om een defect te diagnostiseren en vervolgens de noodzakelijke aanpassingen te doen via de ECU’s om het defect te verhelpen;

informatie over onderdelen, zoals onderdelencatalogi met codes en beschrijvingen, en voertuigidentificatiemethoden (d.w.z., gegevens betreffende een specifiek voertuig waarmee een reparateur de individuele codes kan identificeren van de onderdelen die bij de assemblage zijn gemonteerd, evenals de dienovereenkomstige codes van compatibele originele vervangingsonderdelen voor dat bepaalde voertuig);

bijzondere informatie (terugroepberichten en kennisgeving van geregeld voorkomende defecten);

opleidingsmateriaal.

(3)

In december 2006 leidde de Commissie de onderzoekprocedure in, en richtte zij een voorlopige beoordeling aan Fiat waarin zij meedeelde dat de overeenkomsten van de onderneming met haar servicepartners aanleiding gaven tot twijfels over de verenigbaarheid ervan met artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag.

(4)

Volgens de voorlopige beoordeling van de Commissie leek Fiat te hebben verzuimd om, ruim na het verstrijken van de in Verordening (EG) nr. 1400/2002 van de Commissie van 31 juli 2002 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector (2) genoemde overgangsperiode, bepaalde categorieën technische informatie vrij te geven. Bovendien had Fiat toen de Commissie het onderzoek instelde, nog geen effectief systeem tot stand gebracht om onafhankelijke reparateurs zonder verdere verplichtingen toegang te verschaffen tot deze technische informatie. Fiat heeft de toegankelijkheid van haar technische informatie in de loop van het onderzoek van de Commissie weliswaar verbeterd, met name door speciaal daarvoor in juni 2005 een website op te zetten („TI-website”), maar de aan onafhankelijke reparateurs beschikbaar gestelde informatie leek nog steeds onvolledig.

(5)

De Commissie stelde in haar voorlopige beoordeling vast dat de relevante markten die door de betrokken praktijk werden beïnvloed, de markt voor het verrichten van reparatie- en onderhoudsdiensten aan personenauto’s was en de markt voor de verstrekking van technische informatie aan reparateurs. De erkende netwerken van Fiat hadden zeer grote marktaandelen op de eerste van deze markten, terwijl Fiat op de tweede markt de enige leverancier was die alle technische informatie kon verstrekken die de reparateurs van haar voertuigen nodig hadden.

(6)

In feite verlangen de overeenkomsten van Fiat op het gebied van service en onderdelendistributie van de leden van de erkende netwerken dat zij een volledig gamma van merkspecifieke reparatiediensten kunnen uitvoeren, en dat zij optreden als groothandelaren in onderdelen. De Commissie vreest dat de mogelijke negatieve effecten van dergelijke overeenkomsten kunnen worden versterkt doordat Fiat onafhankelijke reparateurs geen passende toegang verleent tot technische informatie, en daardoor ondernemingen uitsluit die, in het kader van een ander bedrijfsmodel, bereid en in staat zouden zijn reparatiediensten aan te bieden.

(7)

De voorlopige conclusie van de Commissie was dat de regelingen die Fiat had getroffen om technische informatie aan onafhankelijke reparateurs te verstrekken niet overeenkwamen met de behoeften van deze reparateurs, noch wat de reikwijdte van de beschikbare informatie, noch wat de toegankelijkheid ervan betreft, en dat deze handelwijze in combinatie met soortgelijke praktijken van andere autoproducenten, mogelijk heeft bijgedragen tot een verzwakking van de marktpositie van onafhankelijke reparateurs. Hierdoor kan de consument op zijn beurt in hoge mate zijn benadeeld doordat er sprake was van een belangrijke beperking van de keuze aan onderdelen, hogere prijzen voor reparatiediensten, een minder grote keuze aan reparatiebedrijven, potentiële veiligheidskwesties, en geen toegang tot innovatieve reparatiebedrijven.

(8)

Bovendien zou het kennelijke verzuim van Fiat om onafhankelijke reparateurs een passende toegang tot technische informatie te verstrekken, erin kunnen resulteren dat de overeenkomsten met haar servicepartners niet in aanmerking komen voor de uitzondering van Verordening (EG) nr. 1400/2002; immers krachtens artikel 4, lid 2, van die verordening is de daarin vervatte uitzondering niet van toepassing wanneer de leverancier van motorvoertuigen weigert onafhankelijke reparateurs toegang te verlenen tot technische informatie, diagnose- en andere apparatuur, gereedschap, met inbegrip van eventuele relevante software of de opleiding die noodzakelijk is om deze motorvoertuigen te kunnen repareren en onderhouden. Zoals in overweging 26 van de verordening wordt verduidelijkt mogen de toegangsvoorwaarden in geen geval tussen erkende en onafhankelijke marktdeelnemers discrimineren.

(9)

Ten slotte kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de overeenkomsten tussen Fiat en haar erkende reparateurs, gezien het gebrek aan toegang tot technische informatie, vermoedelijk niet in aanmerking kwamen voor de uitzondering van artikel 81, lid 3.

(10)

Op 22 januari 2007 deed Fiat bepaalde toezeggingen om aan de bezorgdheden tegemoet te komen die de Commissie in haar voorlopige beoordeling te kennen had gegeven.

(11)

Volgens deze toezeggingen wordt de reikwijdte van de te verstrekken informatie bepaald door het beginsel van non-discriminatie tussen onafhankelijke en erkende reparateurs. In dit verband zal Fiat ervoor zorgen dat alle technische informatie, gereedschap, uitrusting, software en opleiding die noodzakelijk zijn voor de reparatie en het onderhoud van haar voertuigen en die aan erkende reparateurs en/of onafhankelijke importeurs in alle EU-lidstaten door of namens Fiat worden verstrekt, ook aan onafhankelijke reparateurs ter beschikking zullen worden gesteld.

(12)

In de toezeggingen wordt nader bepaald dat „technische informatie” in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1400/2002 alle informatie omvat die met het oog op de reparatie of het onderhoud van motorvoertuigen van de merken Fiat, Alfa Romeo en Lancia aan erkende reparateurs wordt verstrekt. Het gaat met name om software, foutcodes en andere parameters, met inbegrip van de update daarvan, die nodig zijn voor werkzaamheden aan elektronische controle-eenheden (ECU’s) met het oog op het invoeren of herstellen van de door Fiat aanbevolen afstellingen, methoden voor voertuigidentificatie, onderdelencatalogi, praktische oplossingen op basis van praktijkervaring met betrekking tot problemen die bij en met een bepaald model of bepaalde serie vaak voorkomen, en terugroepberichten of andere berichten over reparaties die door erkende reparateurs kosteloos kunnen worden uitgevoerd.

(13)

Toegang tot gereedschap omvat toegang tot elektronische diagnoseapparatuur en ander reparatiegereedschap, met inbegrip van de desbetreffende software, de periodieke update daarvan, alsmede serviceverrichtingen voor dat gereedschap.

(14)

De toezeggingen verbinden Fiat en met Fiat verbonden ondernemingen, maar zijn niet rechtstreeks verbindend voor onafhankelijke importeurs van motorvoertuigen van de door Fiat geproduceerde merken. Fiat is daarom bereid in lidstaten waar zij via onafhankelijke importeurs voertuigen van de merken Fiat, Alfa Romeo en/of Lancia distribueert, alles in het werk te stellen om deze importeurs contractueel te verplichten onafhankelijke reparateurs kosteloos en op niet-discriminerende wijze via hun nationale commerciële websites alle technische informatie of taalversies van technische informatie te verstrekken die zij in de lidstaat waar zij actief zijn ter beschikking hebben gesteld van erkende reparateurs en die niet op de TI-website beschikbaar is voor onafhankelijke reparateurs.

(15)

Overeenkomstig overweging 26 van Verordening (EG) nr. 1400/2000 is Fiat evenwel niet verplicht onafhankelijke reparateurs technische informatie te verstrekken die een derde in staat kan stellen in het voertuig gemonteerde anti-diefstalapparatuur te omzeilen of buiten werking te stellen en/of elektronische apparatuur te herijken (3) of apparatuur te manipuleren die de snelheid van motorvoertuigen begrenst. Zoals elke uitzondering in het kader van de EU-wetgeving, moet overweging 26 strikt worden uitgelegd. In de toezeggingen wordt gesteld dat, indien Fiat zich op de uitzondering beroept als grond voor haar weigering om onafhankelijke reparateurs toegang te bieden tot technische informatie, zij er wel op dient toe te zien dat de geweigerde informatie zich beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de in overweging 26 bedoelde bescherming te bieden en dat het ontbreken van de desbetreffende informatie onafhankelijke reparateurs er niet van weerhoudt andere dan de in overweging 26 bedoelde verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van werkzaamheden aan apparaten zoals elektronische controle-eenheden voor motorbesturing, airbags, voorspanners voor veiligheidsgordels of elementen van de centrale vergrendeling.

(16)

Artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1400/2002 bepaalt dat technische informatie beschikbaar moet worden gesteld op een wijze die evenredig is met de behoeften van de onafhankelijke reparateur. Dit houdt zowel in dat de informatie zonder verdere verplichtingen ter beschikking wordt gesteld, als dat bij het vaststellen van de prijzen rekening wordt gehouden met de mate waarin de onafhankelijke reparateurs gebruikmaken van de informatie.

(17)

Overeenkomstig dit beginsel wordt in de toezeggingen nader bepaald dat Fiat ervoor zorgt dat de TI-website alle technische informatie bevat over modellen die na 1996 op de markt zijn gebracht, en erop toeziet dat alle bijgewerkte informatie steeds op de TI-website of een nieuwe website waarop dergelijke informatie wordt gepubliceerd, beschikbaar is. Verder dient Fiat er te allen tijde op toe te zien dat de website gemakkelijk te vinden is en een gelijkwaardige functionaliteit biedt als de methoden die worden gebruikt voor het verstrekken van technische informatie aan leden van de erkende netwerken van Fiat. Wanneer door Fiat of met Fiat verbonden ondernemingen technische informatie in een bepaalde EU-taal aan erkende reparateurs wordt verstrekt, zorgt Fiat ervoor dat deze taalversie van de informatie onmiddellijk op haar website wordt geplaatst.

(18)

De volgende drie categorieën technische informatie staan nog niet op de TI-website, maar Fiat heeft toegezegd deze vóór 31 december 2007 op de website te plaatsen:

vertalingen in plaatselijke talen van technische informatie waarover Fiat momenteel nog niet beschikt, maar die door haar onafhankelijke importeurs in de betrokken EU-lidstaten wordt verstrekt;

berichten over reparaties die binnen het erkende reparatienetwerk kosteloos kunnen worden uitgevoerd, en

lijst van de in overweging 21 hieronder bedoelde bemiddelingscentra.

(19)

In de toezeggingen wordt nader bepaald dat de kostenstructuur van Fiat voor toegang tot de site gebaseerd zal zijn op de kosten van een jaarabonnement op het volledige pakket CD-roms dat de onderneming aan haar erkende reparateurs ter beschikking stelt, dat wil zeggen 3 356 EUR, plus 65 EUR voor de onderdelencatalogus en een extra maandelijkse bijdrage van 134 EUR voor updates. Om aan het in de verordening genoemde evenredigheidsbeginsel te voldoen is Fiat echter bereid de kosten voor toegang pro rata per maand, week, dag en uur in rekening te brengen voor 3 EUR per uur, 22 EUR per dag en 350 EUR per maand voor elk merk. Fiat is bereid deze kostenstructuur voor de toegang tot de site te handhaven en de kosten niet méér te verhogen dan het gemiddelde inflatiepercentage in de Europese Unie gedurende de gehele geldigheidsduur van de toezeggingen.

(20)

De toezeggingen van Fiat doen geen afbreuk aan bestaande of toekomstige vereisten op grond van de Gemeenschapswetgeving of de nationale wetgeving, die de reikwijdte van de technische informatie welke Fiat ter beschikking moet stellen van onafhankelijke bedrijven kunnen uitbreiden en/of gunstiger methoden kunnen voorschrijven voor de beschikbaarstelling van dergelijke informatie.

(21)

Wanneer een onafhankelijke reparateur of vereniging van dergelijke reparateurs hierom verzoekt, is Fiat bereid akkoord te gaan met een bemiddelingsmechanisme voor geschillenbeslechting met betrekking tot het verschaffen van technische informatie. Deze bemiddeling vindt plaats in de lidstaat waar de verzoekende partij is gevestigd overeenkomstig de regelgeving van een erkend plaatselijk bemiddelingscentrum. De bemiddeling doet geen afbreuk aan het recht om zich tot de bevoegde nationale rechtbank te wenden.

(22)

Gezien deze toezeggingen komt de Commissie tot de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden harerzijds bestaan. De toezeggingen zijn verbindend tot en met 31 mei 2010.

(23).

Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities heeft op 9 juli 2007 een gunstig advies uitgebracht.


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2004 (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 1).

(2)  PB L 203 van 1.8.2002, blz. 30.

(3)  Dat wil zeggen de oorspronkelijke instelling van een ECU op een niet door Fiat aanbevolen manier te wijzigen.


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/80


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 6 december 2007

tot wijziging van Beschikking 2004/4/EG houdende machtiging van de lidstaten om ten aanzien van Egypte tijdelijk aanvullende maatregelen te nemen tegen de verspreiding van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5898)

(2007/842/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 16, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Beschikking 2004/4/EG van de Commissie (2) mogen knollen van Solanum tuberosum L., van oorsprong uit Egypte, in principe niet in de Gemeenschap worden binnengebracht. Voor het invoerseizoen 2006/2007 mochten dergelijke knollen echter in de Gemeenschap worden binnengebracht indien zij uit „ziektevrije gebieden” kwamen en bepaalde voorwaarden in acht werden genomen.

(2)

Tijdens het invoerseizoen 2006/2007 is één keer Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith aangetroffen.

(3)

Egypte heeft daarop op bevredigende wijze gereageerd. Het desbetreffende gebied is voor het invoerseizoen 2007/2008 van de lijst van „ziektevrije gebieden” geschrapt.

(4)

In het licht van de door Egypte verstrekte informatie heeft de Commissie geconstateerd dat er geen gevaar bestaat voor de verspreiding van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith als gevolg van het binnenbrengen in de Gemeenschap van knollen van Solanum tuberosum L. uit „ziektevrije gebieden” van Egypte, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

(5)

Het binnenbrengen in de Gemeenschap van knollen van Solanum tuberosum L. uit „ziektevrije gebieden” van Egypte moet daarom voor het invoerseizoen 2007/2008 worden toegestaan.

(6)

Beschikking 2004/4/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Beschikking 2004/4/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

In artikel 2, lid 1, wordt „2006/2007” vervangen door „2007/2008”.

2.

In artikel 4 wordt „31 augustus 2007” vervangen door „31 augustus 2008”.

3.

In artikel 7 wordt „30 september 2007” vervangen door „30 september 2008”.

4.

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 1, onder b), iii), wordt „2006/2007” vervangen door „2007/2008”;

b)

in punt 1, onder b), iii), tweede streepje, wordt „1 januari 2007” vervangen door „1 januari 2008”;

c)

in punt 1, onder b), xii), wordt „1 januari 2007” vervangen door „1 januari 2008”.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 december 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/41/EG van de Commissie (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 51).

(2)  PB L 2 van 6.1.2004, blz. 50. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/749/EG (PB L 302 van 1.11.2006, blz. 47).


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/81


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2007

tot goedkeuring van programma’s ter bestrijding van salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus in bepaalde derde landen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Beschikking 2006/696/EG wat betreft bepaalde volksgezondheidsvoorschriften bij de invoer van pluimvee en broedeieren

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6094)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/843/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name op artikel 10, lid 2,

Gelet op Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2), en met name op artikel 9,

Gelet op Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (3), en met name op artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 worden voorschriften voor de bestrijding van salmonella bij diverse pluimveepopulaties in de lidstaten vastgesteld. De voorschriften gelden voor de lidstaten vanaf de in bijlage I bij die verordening vermelde data, met name 18 maanden nadat een doelstelling voor de vermindering van de prevalentie van salmonella is vastgelegd.

(2)

Voor die vermindering geldt een doelstelling voor vermeerderingskoppels van Gallus gallus vanaf 1 juli 2005 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1003/2005 van de Commissie (4), voor legkippen vanaf 1 augustus 2006 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1168/2006 (5) en voor slachtkuikens vanaf 1 juli 2007 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 646/2007.

(3)

Canada, Israël, Tunesië en de Verenigde Staten hebben hun programma’s ter bestrijding van salmonella bij fokpluimvee van Gallus gallus, broedeieren daarvan en voor de fok bestemde eendagskuikens van Gallus gallus bij de Commissie ingediend. Aangezien werd geconstateerd dat deze programma’s garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan de door Verordening (EG) nr. 2160/2003 geboden garanties, moeten zij worden goedgekeurd.

(4)

Beschikking 2006/696/EG van de Commissie van 28 augustus 2006 tot vaststelling van een lijst van derde landen waaruit pluimvee, broedeieren, eendagskuikens, vlees van pluimvee, loopvogels en vrij vederwild, eieren en eiproducten en van specifieke pathogenen vrije eieren (SPF-eieren) kunnen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap en van de toepasselijke voorschriften inzake veterinaire certificering en tot wijziging van de Beschikkingen 93/342/EEG, 200/585/EG en 2003/812/EG (6) heeft betrekking op de invoer in en de doorvoer door de Gemeenschap van met name fok- en gebruikspluimvee, broedeieren en eendagskuikens en bevat een lijst van derde landen waaruit de lidstaten de desbetreffende dieren en broedeieren mogen invoeren.

(5)

Krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 hangt de toelating of handhaving op de in de communautaire regelgeving opgenomen lijsten van derde landen waaruit de lidstaten de desbetreffende onder die verordening vallende dieren of broedeieren mogen invoeren, af van de indiening door het betrokken derde land bij de Commissie van een programma dat gelijkwaardig is aan de door de lidstaten vast te stellen nationale programma’s ter bestrijding van salmonella en van de goedkeuring ervan door de Commissie.

(6)

Als gevolg van de goedkeuring van de programma’s moeten Canada, Israël, Tunesië en de Verenigde Staten worden gehandhaafd op de in Beschikking 2006/696/EG opgenomen lijst van derde landen waaruit de lidstaten fokpluimvee van Gallus gallus, broedeieren daarvan en voor de fok bestemde eendagskuikens van Gallus gallus mogen invoeren.

(7)

Bepaalde andere derde landen die momenteel in de lijst van Beschikking 2006/696/EG zijn opgenomen, hebben nog geen programma ter bestrijding van salmonella bij de Commissie ingediend. Daar in de Gemeenschap reeds voorschriften gelden voor fokpluimvee van Gallus gallus, broedeieren daarvan en voor de fok bestemde eendagskuikens van Gallus gallus, mag de invoer van dergelijk pluimvee en dergelijke eieren uit die derde landen dan ook niet langer worden toegestaan. De in bijlage I, deel 1, bij Beschikking 2006/696/EG opgenomen lijst van derde landen of delen daarvan moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Om garanties te bieden die gelijkwaardig zijn aan die van de voorschriften in de Gemeenschap, moeten derde landen waaruit de lidstaten fok- en gebruikspluimvee van Gallus gallus, broedeieren daarvan en eendagskuikens van Gallus gallus mogen invoeren, verklaren dat het programma ter bestrijding van salmonella is toegepast op het koppel van herkomst en dat dat koppel is getest op de aanwezigheid van salmonellaserotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid, zodra de voorschriften van toepassing zijn op de verschillende pluimveepopulaties in de Gemeenschap.

(9)

Bovendien mogen koppels van Gallus gallus krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 sinds 1 januari 2007 in de Gemeenschap niet voor fokdoeleinden worden gebruikt en mogen de eieren daarvan niet als broedeieren worden gebruikt indien zij besmet zijn met Salmonella Enteritidis en/of Salmonella Typhimurium. Daarom mag de invoer van fokpluimvee, voor de fok bestemde eendagskuikens en broedeieren in de Gemeenschap slechts worden toegestaan indien de koppels van herkomst werden getest en vrij van Salmonella Enteritidis en Salmonella Typhimurium waren.

(10)

Bij Verordening (EG) nr. 1177/2006 van de Commissie van 1 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee (7) zijn voorschriften vastgesteld voor het gebruik van antimicrobiële stoffen en vaccins in het kader van de nationale bestrijdingsprogramma’s die krachtens Verordening (EG) nr. 2160/2003 worden goedgekeurd.

(11)

Derde landen waaruit de lidstaten fok- en gebruikspluimvee van Gallus gallus, broedeieren en eendagskuikens van Gallus gallus mogen invoeren, moeten verklaren dat de specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 1177/2006 voor het gebruik van antimicrobiële stoffen en vaccins zijn toegepast zodra de voorschriften van toepassing zijn op de verschillende pluimveepopulaties in de Gemeenschap. Indien bij eendagskuikens antimicrobiële stoffen zijn gebruikt voor andere doeleinden dan de bestrijding van salmonella, moet dit ook in het certificaat worden vermeld omdat het gebruik daarvan de test op salmonella bij invoer kan beïnvloeden.

(12)

De modellen van veterinaire certificaten voor de invoer van fok- en gebruikspluimvee, eendagskuikens en broedeieren in Beschikking 2006/696/EG moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd. Om te vermijden dat opnieuw wijzigingen in de modellen van veterinaire certificaten moeten worden aangebracht op het moment dat de invoerbepalingen van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van toepassing worden op gebruikspluimvee en niet voor de fok bestemde eendagskuikens, moeten de modellen van veterinaire certificaten ook voor de invoer van die dieren worden gewijzigd, met duidelijke opgave van het tijdstip waarop die wijzigingen van toepassing worden op de verschillende populaties.

(13)

Bulgarije en Roemenië zijn op 1 januari 2007 tot de Europese Unie toegetreden. Vanaf die datum zijn de bepalingen van Beschikking 2006/696/EG inzake het intracommunautaire handelsverkeer van toepassing op die nieuwe lidstaten. Bulgarije en Roemenië moeten derhalve worden geschrapt van de in deel 1 van de bijlagen I en II bij Beschikking 2006/696/EG opgenomen lijsten van derde landen waaruit invoer door de lidstaten is toegestaan.

(14)

Om verstoring van het handelsverkeer te vermijden, moet het gebruik van overeenkomstig Beschikking 2006/696/EG afgegeven veterinaire certificaten in de huidige formulering worden toegestaan gedurende een periode van zestig dagen na de datum van toepassing van deze beschikking.

(15)

Om echter te vermijden dat opnieuw wijzigingen in de modellen van veterinaire certificaten moeten worden aangebracht op het moment dat de invoerbepalingen van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van toepassing worden op legkippen en slachtkuikens van Gallus gallus, moeten de modellen van veterinaire certificaten ook voor de invoer van die dieren worden gewijzigd, met duidelijke opgave van het tijdstip waarop die wijzigingen van toepassing worden op de verschillende populaties. De datum van toepassing van deze wijzigingen moet derhalve voor zover nodig worden uitgesteld.

(16)

Beschikking 2006/696/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bestrijdingsprogramma’s die Canada, Israël, Tunesië en de Verenigde Staten overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 hebben ingediend, worden goedgekeurd wat betreft salmonella bij vermeerderingskoppels.

Artikel 2

De bijlagen I en II bij Beschikking 2006/696/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 3

Zendingen van fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels, eendagskuikens met uitzondering van die van loopvogels en broedeieren van pluimvee met uitzondering van loopvogels waarvoor overeenkomstig Beschikking 2006/696/EG veterinaire certificaten zijn afgegeven in de versie die vóór de datum van toepassing van deze beschikking van toepassing was, mogen in de Gemeenschap worden ingevoerd gedurende een periode van zestig dagen na de datum van toepassing van deze beschikking.

Artikel 4

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 15 februari 2008.

De punten II.2.5 van het modelcertificaat voor fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels en II.2.4 van het modelcertificaat voor eendagskuikens met uitzondering van die van loopvogels in bijlage I bij Beschikking 2006/696/EG, zoals gewijzigd bij deze beschikking, zijn van toepassing vanaf 1 januari 2009 als het gebruikspluimvee of de eendagskuikens uitsluitend bestemd zijn voor de productie van vlees.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 11 december 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1237/2007 van de Commissie (PB L 280 van 24.10.2007, blz. 5).

(2)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1243/2007 van de Commissie (PB L 281 van 25.10.2007, blz. 8).

(3)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(4)  PB L 170 van 1.7.2005, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1168/2006 (PB L 211 van 1.8.2006, blz. 4).

(5)  PB L 151 van 13.6.2007, blz. 21.

(6)  PB L 295 van 25.10.2006, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1237/2007.

(7)  PB L 212 van 2.8.2006, blz. 3.


BIJLAGE

1.

Bijlage I bij Beschikking 2006/696/EG wordt als volgt gewijzigd:

a)

Deel 1 wordt vervangen door:

„Deel 1

Lijst van derde landen of delen daarvan (1)

Land

Gebiedscode

Omschrijving van het gebied

Veterinair certificaat

Bijzondere voorwaarden

Model

Aanvullende garanties

1

2

3

4

5

6

AR — Argentinië

AR-0

 

SPF

 

 

AU — Australië

AU-0

 

BPP, DOC, HEP, SPF, SRP

 

A

BPR

I

 

DOR

II

 

HER

III

 

BR — Brazilië

BR-0

 

SPF

 

 

BR-1

De staten Mato Grosso, Paraná, Rio Grande do Sul, Santa Catarina en São Paulo

BPP, DOC, HEP, SRP

 

A

BR-2

De staten Rio Grande do Sul, Santa Catarina, Paraná, São Paulo en Mato Grosso do Sul

BPR, DOR, HER, SRA

 

 

BW — Botswana

BW-0

 

SPF

 

 

BPR

I

 

DOR

II

 

HER

III

 

CA — Canada

CA-0

 

BPR, BPP, DOC, DOR, HEP, HER, SRA, SPF, SRP

IV

 

CH — Zwitserland

CH-0

 

 (2)

 

 

CL — Chili

CL-0

 

BPR, BPP, DOC, DOR, HEP, HER, SPF, SRA, SRP

 

A

HR — Kroatië

HR-0

 

BPR, BPP, DOR, DOC, HEP, HER, SPF, SRA, SRP

 

A

GL — Groenland

GL-0

 

SPF

 

 

IL — Israël

IL-0

 

BPR, BPP, DOC, DOR, HEP, HER, SPF, SRP

IV

 

IS — IJsland

IS-0

 

SPF

 

 

MG — Madagaskar

MG-0

 

SPF

 

 

MX — Mexico

MX-0

 

SPF

 

 

NA — Namibië

NA-0

 

SPF

 

 

BPR

I

 

DOR

II

 

HER

III

 

NZ — Nieuw-Zeeland

NZ-0

 

BPR, BPP, DOC, DOR, HEP, HER, SPF, SRA, SRP

 

A

PM —

Saint-Pierre en Miquelon

PM-0

 

SPF

 

 

TH — Thailand

TH-0

 

SPF

 

 

TN — Tunisië

TN-0

 

DOR, BPR, BPP, HER, SPF

IV

 

TR — Turkije

TR-0

 

SPF

 

 

Verenigde Staten — Verenigde Staten van Amerika

Verenigde Staten

 

BPR, BPP, DOC, DOR, HEP, HER, SPF, SRA, SRP

IV

 

UY — Uruguay

UY-0

 

SPF

 

 

ZA — Zuid Afrika

ZA-0

 

SPF

 

 

BPR

I

 

DOR

II

 

HER

III

 

b)

Deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de afdeling met de subtitel „Aanvullende garanties (AG)” wordt het volgende toegevoegd:

„IV

:

Voor fokpluimvee van Gallus gallus, voor de fok bestemde eendagskuikens van Gallus gallus en broedeieren van Gallus gallus zijn overeenkomstig de EU-bepalingen inzake bestrijding van salmonella relevante garanties verstrekt, die respectievelijk overeenkomstig de modellen BPP, DOC en HEP moeten worden gecertificeerd.”

ii)

na de afdeling met de subtitel „Aanvullende garanties (AG)” wordt de volgende afdeling ingevoegd:

„Specifieke voorwaarden:

„A”

:

Verbod van invoer in de Gemeenschap van fokpluimvee van Gallus gallus, voor de fok bestemde eendagskuikens van Gallus gallus en broedeieren van Gallus gallus omdat geen programma ter bestrijding van salmonella overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2160/2003 bij de Commissie is ingediend of door haar is goedgekeurd.”

iii)

het model van veterinair certificaat voor fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels (BPP) wordt vervangen door:

„Model van veterinair certificaat voor fok- of gebruikspluimvee met uitzondering van loopvogels (BPP)

Image

Image

Image

Image

iv)

het model van veterinair certificaat voor eendagskuikens met uitzondering van die van loopvogels (DOC) wordt vervangen door:

„Model van veterinair certificaat voor eendagskuikens met uitzondering van die van loopvogels (DOC)

Image

Image

Image

Image

Image

v)

het model van veterinair certificaat voor broedeieren van pluimvee met uitzondering van loopvogels (HEP) wordt vervangen door:

„Model van veterinair certificaat voor broedeieren van pluimvee met uitzondering van loopvogels (HEP)

Image

Image

Image

Image

2.

In deel 1 van bijlage II bij Beschikking 2006/696/EG worden de vermeldingen voor Bulgarije en Roemenië geschrapt.


(1)  Onverminderd de specifieke certificeringsvoorschriften in communautaire overeenkomsten met derde landen.

(2)  Certificaten overeenkomstig de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten, PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.”


18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/101


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2007

tot wijziging van Beschikking 2006/415/EG betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij pluimvee in Duitsland

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6702)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/844/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2006/415/EG van de Commissie van 14 juni 2006 betreffende bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bij pluimvee in de Gemeenschap en tot intrekking van Beschikking 2006/135/EG (3) bevat bepaalde beschermende maatregelen om de verspreiding van die ziekte te voorkomen, onder meer door het instellen van gebieden A en B na een vermoedelijke of bevestigde uitbraak van de ziekte.

(2)

Duitsland heeft de Commissie in kennis gesteld van een uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 in een hobbypluimveehouderij op zijn grondgebied en heeft passende maatregelen genomen zoals bepaald bij Beschikking 2006/415/EG, waaronder de instelling van gebieden A en B overeenkomstig artikel 4 van die beschikking.

(3)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met Duitsland bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit van die lidstaat ingestelde gebieden A en B op voldoende afstand van de plaats van de uitbraak liggen. Derhalve kunnen de gebieden A en B in Duitsland worden bevestigd en kan de duur van die regionalisatie worden vastgelegd.

(4)

Beschikking 2006/415/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen moeten opnieuw worden bezien op de eerstvolgende vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2006/415/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33; rectificatie in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 12).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(3)  PB L 164 van 16.6.2006, blz. 51. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/816/EG (PB L 326 van 12.12.2007, blz. 32).


BIJLAGE

De bijlage bij Beschikking 2006/415/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

De volgende tekst wordt toegevoegd aan deel A:

„ISO-landcode

Lidstaat

Gebied A

Datum einde geldigheid art. 4, lid 4, onder b) iii)

Code

(indien voorhanden)

Naam

DE

DUITSLAND

 

Het 10 km-gebied dat is ingesteld rond de uitbraak in de gemeente Großwoltersdorf en dat de volgende gemeenten geheel of gedeeltelijk omvat:

 

Landkreis Oberhavel: Fürstenberg/Havel, Gransee, Großwoltersdorf, Sonnenberg, Stechlin

 

Landkreis Ostprignitz-Ruppin: Lindow (Mark), Rheinsberg

 

Landkreis Mecklenburg-Strelitz: Priepert, Wesenberg

15.1.2008”

2.

De volgende tekst wordt toegevoegd aan deel B:

„ISO-landcode

Lidstaat

Gebied B

Datum einde geldigheid art. 4, lid 4, onder b) iii)

Code

(indien voorhanden)

Naam

DE

DUITSLAND

 

De gemeenten:

 

Landkreis Oberhavel: Fürstenberg/Havel, Gransee, Großwoltersdorf, Schönermark, Sonnenberg, Stechlin, Zehdenick

 

Landkreis Ostprignitz-Ruppin: Lindow (Mark), Rheinsberg

 

Landkreis Uckermark: Lychen, Templin

 

Landkreis Mecklenburg-Strelitz: Godendorf, Priepert, Wesenberg, Wokuhl-Dabenow, Wustrow

15.1.2008”


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/103


BESLUIT 2007/845/JBZ VAN DE RAAD

van 6 december 2007

betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name op artikel 30, lid 1, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Republiek Oostenrijk en de Republiek Finland,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De voornaamste drijfveer van grensoverschrijdende, georganiseerde criminaliteit is financieel gewin. Dat financieel gewin zet ertoe aan nog meer misdrijven te plegen om zich nog meer te verrijken. De rechtshandhavingsdiensten moeten derhalve over de nodige expertise beschikken om de financiële sporen van criminele activiteit te kunnen onderzoeken en analyseren. Een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde criminaliteit vereist dat informatie die kan leiden tot de opsporing en inbeslagneming van opbrengsten van misdrijven en andere aan criminelen toebehorende vermogensbestanddelen, snel tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt uitgewisseld.

(2)

De Raad heeft Kaderbesluit 2003/577/JBZ van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (2) en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (3) aangenomen, waarin bepaalde aspecten worden behandeld van de justitiële samenwerking in strafzaken ter zake van de bevriezing en de confiscatie van de opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen, en andere vermogensbestanddelen die verband houden met misdrijven.

(3)

De autoriteiten van de lidstaten die illegale opbrengsten en andere voor confiscatie in aanmerking komende vermogensbestanddelen opsporen, moeten nauw samenwerken en er moeten regelingen worden getroffen opdat zij rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren.

(4)

Te dien einde moeten de lidstaten beschikken over bevoegde nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, die snel informatie kunnen uitwisselen.

(5)

Het Camden Assets Recovery Inter-Agency Network (CARIN), dat op 22 en 23 september 2004 in Den Haag is gevormd door Oostenrijk, België, Duitsland, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, vormt reeds een wereldwijd netwerk van praktijkmensen en deskundigen, waarmee de verbetering beoogd wordt van de wederzijdse kennis over methoden en technieken op het gebied van grensoverschrijdende identificatie, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die verband houden met misdrijven. Dit besluit heeft tot doel het CARIN-netwerk aan te vullen door een rechtsgrondslag te verschaffen voor de uitwisseling van gegevens tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.

(6)

In haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad — het Haags programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar — heeft de Commissie ook gepleit voor de verbetering van de instrumenten om de financiële aspecten van de georganiseerde misdaad aan te pakken, onder meer door het stimuleren van de oprichting van inlichtingeneenheden inzake criminele vermogensbestanddelen in de lidstaten.

(7)

De samenwerking tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen onderling en tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en andere autoriteiten die ermee zijn belast de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken, geschiedt in overeenstemming met procedures en termijnen die zijn vastgesteld in Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (4), mede rekening houdend met de daarin vervatte gronden voor weigering.

(8)

Dit besluit laat de samenwerkingsregelingen onverlet die zijn vastgesteld bij het Besluit 2000/642/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van gegevens (5), alsook de bestaande regelingen voor politiële samenwerking,

BESLUIT:

Artikel 1

Bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen

1.   Door elke lidstaat wordt een nationaal bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen opgericht of aangewezen, dat tot taak heeft de opsporing en de identificatie te vergemakkelijken van opbrengsten van misdrijven en andere met misdrijven verband houdende vermogensbestanddelen die het voorwerp kunnen worden van een door een bevoegde rechterlijke instantie uitgevaardigd bevel tot bevriezing of inbeslagneming of tot confiscatie tijdens een strafprocedure of, voor zover de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat zulks toelaat, een burgerlijke procedure.

2.   Onverminderd lid 1 mag een lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving twee bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen oprichten of aanwijzen. In de lidstaten waar meer dan twee autoriteiten ermee belast zijn de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken, wijst deze lidstaat maximaal twee bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen aan als contactpunt.

3.   Iedere lidstaat meldt welke autoriteit(en) fungeert/fungeren als nationaal bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen in de zin van dit artikel. Deze gegevens en alle verdere wijzigingen worden schriftelijk aan het secretariaat-generaal van de Raad meegedeeld. Niettemin kunnen andere autoriteiten die ermee zijn belast de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken overeenkomstig de artikelen 3 en 4 informatie uitwisselen met een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen in een andere lidstaat.

Artikel 2

Samenwerking tussen bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen onderling samenwerken ter verwezenlijking van de in artikel 1, lid 1, genoemde doelstellingen, door zowel op verzoek als eigener beweging informatie en beproefde methoden uit te wisselen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat deze samenwerking niet wordt gehinderd door de nationale status van het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen naar nationaal recht, ongeacht of het bureau deel uitmaakt van een administratieve, een rechtshandhavings-, dan wel een justitiële autoriteit.

Artikel 3

Uitwisseling van informatie tussen bureaus voor de ontneming vanvermogensbestanddelen op verzoek

1.   Een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen van een lidstaat of een andere autoriteit in een lidstaat die ermee is belast de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken kan voor een van de in artikel 1, lid 1, genoemde doeleinden een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen van een andere lidstaat om informatie verzoeken. Daartoe wordt gebruikgemaakt van Kaderbesluit 2006/960/JBZ en op de voorschriften die zijn aangenomen ter uitvoering daarvan.

2.   Op het formulier waarin Kaderbesluit 2006/960/JBZ voorziet, doet het bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen opgave van het doel en de redenen van het verzoek en de aard van de procedure. Het geeft zo nauwkeurig mogelijke aanwijzingen omtrent de beoogde of gezochte vermogensbestanddelen (bankrekeningen, vastgoed, auto’s, jachten en andere waardevolle voorwerpen) en/of de vermoedelijk betrokken natuurlijke of rechtspersonen (bijvoorbeeld namen, adressen, geboortedata en -plaatsen, datum van registratie, aandeelhouders, hoofdkwartier).

Artikel 4

Spontane uitwisseling van informatie tussen bureaus voor de ontnemingvan vermogensbestanddelen

1.   De bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen of andere autoriteiten die ermee zijn belast de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven te vergemakkelijken kunnen, binnen de grenzen van het toepasselijke nationale recht en zonder dat daartoe een verzoek is gedaan, de informatie uitwisselen die zij voor de uitvoering van de taken van een ander bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen nodig achten ter verwezenlijking van de in artikel 1, lid 1, genoemde doelstellingen.

2.   Artikel 3 is mutatis mutandis van toepassing op de krachtens dit artikel toegezonden informatie.

Artikel 5

Gegevensbescherming

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de toepasselijke regels inzake gegevensbescherming eveneens worden toegepast bij de procedure inzake de uitwisseling van informatie waarin dit besluit voorziet.

2.   Op het gebruik van overeenkomstig dit besluit rechtstreeks of op bilaterale basis uitgewisselde informatie en inlichtingen zijn de nationale gegevensbeschermingsvoorschriften van de ontvangende lidstaat van toepassing, alwaar zij door deze voorschriften worden beheerst alsof zij in de ontvangende lidstaat waren verzameld. De bij de toepassing van dit besluit verwerkte persoonsgegevens worden beschermd overeenkomstig het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en, ten aanzien van de lidstaten die het hebben bekrachtigd, het bijbehorende Aanvullend Protocol van 8 november 2001 betreffende toezichthoudende autoriteiten en de grensoverschrijdende gegevensstromen. Ook moet, in het geval dat rechtshandhavingsautoriteiten persoonsgegevens verwerken die op grond van dit besluit zijn verkregen, rekening worden gehouden met de beginselen van aanbeveling nr. R(87) 15 van de Raad van Europa tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.

Artikel 6

Uitwisseling van beproefde methoden

De lidstaten zorgen ervoor dat de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen beproefde methoden uitwisselen, met het oog op een grotere doeltreffendheid van de inspanningen die de lidstaten leveren om de opbrengsten van misdrijven en andere met misdrijven verband houdende vermogensbestanddelen die het voorwerp kunnen worden van een door de bevoegde rechterlijke instantie uitgevaardigd bevel tot bevriezing, inbeslagneming of confiscatie op te sporen en te identificeren.

Artikel 7

Verhouding tot bestaande samenwerkingsregelingen

Dit besluit laat de verplichtingen onverlet die voortvloeien uit de instrumenten van de Europese Unie inzake wederzijdse rechtshulp en wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken en uit bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen inzake wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten en derde landen, alsook die welke voortvloeien uit Besluit 2000/642/JBZ en Kaderbesluit 2006/960/JBZ.

Artikel 8

Implementatie

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat zij uiterlijk op 18 december 2008 in staat zijn tot volledige samenwerking overeenkomstig het besluit. De lidstaten delen het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie vóór diezelfde datum de tekst mede van de bepalingen van intern recht die hen in staat stellen aan hun verplichtingen krachtens dit besluit te voldoen.

2.   Zolang de lidstaten Kaderbesluit 2006/960/JBZ nog niet hebben uitgevoerd, dienen verwijzingen in dit besluit naar het kaderbesluit te worden gelezen als verwijzingen naar de toepasselijke instrumenten inzake politiële samenwerking tussen de lidstaten.

3.   Uiterlijk op 18 december 2010 beoordeelt de Raad op basis van een verslag van de Commissie in hoeverre de lidstaten aan dit besluit voldoen.

Artikel 9

Toepassing

Dit besluit wordt van kracht op de datum waarop het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 6 december 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

A. COSTA


(1)  Advies uitgebracht op 12 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45.

(3)  PB L 68 van 15.3.2005, blz. 49.

(4)  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89.

(5)  PB L 271 van 24.10.2000, blz. 4.


Rectificaties

18.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/106


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 41/2007 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn

( Publicatieblad van de Europese Unie L 15 van 20 januari 2007 )

Bladzijde 26, artikel 75, tabel, titel van rechter kolom:

in plaats van:

„Totale vangst (Mt)”

te lezen:

„Totale vangst (ton)”.

Bladzijde 34, bijlage IA, Grote Zilvervis, ARU/567:

in plaats van:

„EG-wateren en internationale wateren)”

te lezen:

„EG-wateren en internationale wateren van de zones V, VI en VII”.

Bladzijde 39, bijlage IA, Haring, in Zone Vb en VIb: EG-wateren van VIaN (1):

in plaats van:

„HER/5B6AN.B.”

te lezen:

„HER/5B6ANB”.

Bladzijde 48, bijlage IA, Soort: Schartong Lepidorhombus spp., in Zone VIIIc, IX en X:

in plaats van:

„Zone: VIIIc, IX en X; CECAF 31.1.1 (EG-wateren) …”

te lezen:

„Zone: VIIIc, IX en X; CECAF 34.1.1 (EG-wateren) …”.

Bladzijde 51, bijlage IA, Soort: Zeeduivel Lophiidae, in Zone VIIIc, IX en X:

in plaats van:

„Zone: VIIIc, IX en X; CECAF 31.1.1 (EG-wateren) …”

te lezen:

„Zone: VIIIc, IX en X; CECAF 34.1.1 (EG-wateren) …”.

Bladzijde 57, bijlage IA, Soort: Wijting Merlangius merlangus, in Zone IX en X:

in plaats van:

„Zone: IX en X; CECAF 31.1.1 (EG-wateren) …”

te lezen:

„Zone: IX en X; CECAF 34.1.1 (EG-wateren) …”.

Bladzijde 85, bijlage IA, Soort: Sprot Sprattus sprattus, in Zone VIId en VIIe:

in plaats van:

„EG

6 144

TAC

6 144”

te lezen:

„EG

6 145

TAC

6 145”.

Bladzijde 98, bijlage IB, Soort: Koolvis Pollachius virens, in Zone Vb (Faeröer-wateren):

in plaats van:

„Frankrijk

1 630”

te lezen:

„Frankrijk

1 632”.

Bladzijde 103, bijlage IB, Soort: Roodbaars Sebastes spp., in Zone Vb (Faeröer-wateren):

in plaats van:

„Duitsland

2 083”

te lezen:

„Duitsland

2 084”.

Bladzijde 121, bijlage IIA, punt 8.1, onder b):

in plaats van:

„… meer dan 70 % uit kreeft bestaan.”

te lezen:

„ … meer dan 70 % uit Noorse kreeft bestaan.”.

Bladzijde 125, bijlage IIA, punt 13, tabel I, kolom „Omschrijving”, laatste vermelding van die bladzijde:

in plaats van:

„Trawls of Deense zegennetten met een maaswijdte > 120 mm …”

te lezen:

„Trawls of Deense zegennetten met een maaswijdte ≥ 120 mm …”.

Bladzijde 126, bijlage IIA, punt 13, tabel, laatste vermelding van die bladzijde:

in plaats van:

„c.iii — 8.1.(f) Kieuwnetten en warrelnetten …”

te lezen:

„c.iv — 8.1.(f) Kieuwnetten en warrelnetten …”.

Bladzijde 156, bijlage IIIA, punt 8.2, onder b), ii):

in plaats van:

„ii)

een opbouw hebben die in overeenstemming is met de in de bijlage vermelde specificaties.”

te lezen:

„ii)

een opbouw hebben die in overeenstemming is met de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 254/2002 van de Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) vermelde specificaties.”.

Bladzijde 157, bijlage IIIA, punt 9.8, onder b):

in plaats van:

„b)

uit de merken op de boei of de VMS-gegevens blijkt dat de eigenaar ervan gedurende meer dan 120 uur op een afstand van minder dan 100 zeemijl van het tuig is geweest;”

te lezen:

„b)

uit de merken op de boei of de VMS-gegevens blijkt dat de eigenaar ervan gedurende meer dan 120 uur niet op een afstand van minder dan 100 zeemijl van het tuig is geweest;”.