ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 304

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
22 november 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 1354/2007 van de Raad van 15 november 2007 tot aanpassing van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië ( 1 )

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1355/2007 van de Raad van 19 november 2007 houdende autonome overgangsmaatregelen voor de opening van communautaire tariefcontingenten voor de invoer van worst en bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1356/2007 van de Raad van 19 november 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1425/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot staking van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1357/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

7

 

*

Verordening (EG) nr. 1358/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard (IFRS) 8 ( 1 )

9

 

*

Verordening (EG) nr. 1359/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (Gecodificeerde versie)

21

 

 

Verordening (EG) nr. 1360/2007 van de Commissie van 21 november 2007 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

32

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/751/EG

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2007 betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn

34

 

 

Commissie

 

 

2007/752/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 15 november 2007 tot wijziging van Beschikking 92/452/EEG wat betreft bepaalde embryoteams en embryoproductieteams in Canada, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten van Amerika (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5457)  ( 1 )

36

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Gemeenschappelijk Optreden 2007/753/GBVB van de Raad van 19 november 2007 betreffende steun voor de activiteiten van de IAEA op het gebied van toezicht en verificatie in de Democratische Volksrepubliek Korea in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

38

 

 

IV   Andere besluiten

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

 

Gemengd Comité van de EER

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 63/2007 van 15 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

43

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 64/2007 van 15 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 van de EER-overeenkomst inzake samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

45

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 65/2007 van 15 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

47

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 66/2007 van 15 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

49

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 67/2007 van 29 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

51

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 68/2007 van 15 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

52

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 69/2007 van 15 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

53

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 70/2007 van 29 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-Overeenkomst

54

 

*

Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 71/2007 van 29 juni 2007 tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

56

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/1


VERORDENING (EG) Nr. 1354/2007 VAN DE RAAD

van 15 november 2007

tot aanpassing van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Toetredingsakte van 2005, en met name op artikel 56,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 56 van de Toetredingsakte van 2005 past de Raad, indien besluiten van de instellingen van vóór de toetreding in verband met de toetreding moeten worden aangepast, en in de Akte van toetreding of de bijlagen daarbij niet in de noodzakelijke aanpassingen is voorzien, daartoe de nodige besluiten aan, tenzij het oorspronkelijke besluit door de Commissie was genomen.

(2)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (1), is vastgesteld vóór de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, en moet dus in verband met die toetreding worden aangepast.

(3)

Daarom moet de definitie van het begrip „geleidelijk geïntegreerde stof” worden gewijzigd, zodat hier ook stoffen onder vallen die vóór de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie in die landen geproduceerd of in de handel gebracht zijn, onder dezelfde voorwaarden als gelden voor stoffen die in de andere lidstaten geproduceerd of in de handel gebracht zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 3, punt 20, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 komt als volgt te luiden:

„b)

de stof is vervaardigd in de Gemeenschap, of in de landen die op 1 januari 1995, 1 mei 2004 of 1 januari 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden, maar niet door de fabrikant of de importeur ten minste eenmaal in de handel gebracht in de 15 jaar vóór de inwerkingtreding van deze verordening, mits dit door de fabrikant of importeur met schriftelijke bewijsstukken kan worden gestaafd;

c)

de stof is in de Gemeenschap, of in de landen die op 1 januari 1995, 1 mei 2004 of 1 januari 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden, vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de fabrikant of importeur in de handel gebracht en is een stof waarvan overeenkomstig artikel 8, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 67/548/EEG wordt geacht kennisgeving te zijn gedaan, maar de stof voldoet niet aan de definitie van een polymeer van deze verordening, mits dit door de fabrikant of importeur met schriftelijke bewijsstukken kan worden gestaafd;”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitster

M. de Lurdes RODRIGUES


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/3


VERORDENING (EG) Nr. 1355/2007 VAN DE RAAD

van 19 november 2007

houdende autonome overgangsmaatregelen voor de opening van communautaire tariefcontingenten voor de invoer van worst en bepaalde vleesproducten van oorsprong uit Zwitserland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap en Zwitserland komen overeen dat de handelsconcessies voor worst en bepaalde vleesproducten die Zwitserland voordien aan een beperkt aantal lidstaten had verleend krachtens vroegere bilaterale overeenkomsten tussen die lidstaten en Zwitserland, moeten worden geconsolideerd in het kader van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten (1) (hierna de „overeenkomst” genoemd), die is goedgekeurd bij Besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en de Commissie (2) en in werking is getreden op 1 juni 2002. De consolidering van deze concessies zal gepaard gaan met een verhoging van de preferenties voor worst en bepaalde vleesproducten. Dit houdt in dat nieuwe communautaire tariefcontingenten worden geopend voor de invoer van verschillende producten van oorsprong uit Zwitserland die vallen onder de GN-codes ex 0210 19 50, ex 0210 19 81, ex 1601 00 en ex 1602 49 19.

(2)

De bilaterale procedures voor de aanpassing van de concessies van de bijlagen 1 en 2 bij de overeenkomst zullen enige tijd in beslag nemen. Om ervoor te zorgen dat het met de contingenten samenhangende voordeel beschikbaar blijft tot de inwerkingtreding van die aanpassing, is het dienstig deze tariefcontingenten autonoom en voor een overgangsperiode te openen, en wel van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009. Hierdoor zullen de partijen ruim de tijd hebben om beide bilaterale procedures af te ronden en vervolgens de uitvoeringsbepalingen vast te stellen.

(3)

De uitvoeringsbepalingen voor deze verordening en met name de bepalingen inzake het beheer van de contingenten moeten worden vastgesteld overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 24, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (3).

(4)

Om in aanmerking te komen voor het voordeel dat met deze tariefcontingenten verbonden is, moeten de producten van oorsprong zijn uit Zwitserland overeenkomstig de in artikel 4 van de overeenkomst bedoelde oorsprongsregels,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Elk jaar wordt voor de periode van 1 januari tot en met 31 december autonoom een tijdelijk communautair tariefcontingent, vrij van rechten, geopend voor de in de bijlage vermelde producten en hoeveelheid, met als volgnummer 09.4180. De regeling geldt van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009.

2.   De oorsprongsregels voor de in lid 1 bedoelde producten zijn de in artikel 4 van de overeenkomst bedoelde regels.

Artikel 2

De uitvoeringsbepalingen voor deze verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2759/75 bedoelde procedure.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 1/2007 van het Gemengd Landbouwcomité (PB L 173 van 3.7.2007, blz. 31).

(2)  Besluit van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake Wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PB L 114 van 30.4.2002, blz. 1).

(3)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).


BIJLAGE

GN-code

Omschrijving

Toepasselijk recht

Hoeveelheid in ton

(nettogewicht van het product)

ex 0210 19 50

Ham, gepekeld, zonder been, gewikkeld in een blaas of een kunstdarm

0

1 900

ex 0210 19 81

Stukken kotelet zonder been, gepekeld en gerookt

ex 1601 00

Worst van alle soorten, van vlees, van slachtafvallen of van bloed; bereidingen van deze producten, voor menselijke consumptie: van dieren van de posten 0101 tot en met 0104, andere dan wilde zwijnen

ex 0210 19 81

ex 1602 49 19

Varkensnek, gepekeld en aan de lucht gedroogd, volledig, in stukken of in fijne sneetjes


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/5


VERORDENING (EG) Nr. 1356/2007 VAN DE RAAD

van 19 november 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1425/2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot staking van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/1996 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”),

Gelet op artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 van de Raad (2),

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORAFGAANDE PROCEDURE

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1425/2006 heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde in de Gemeenschap ingevoerde kunststof zakken, ingedeeld onder de GN-codes ex 3923 21 00 (Taric-code 3923210020), ex 3923 29 10 (Taric-code 3923291020) en ex 3923 29 90 (Taric-code 3923299020), van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”) en Thailand. Wegens het grote aantal medewerkende partijen was een steekproef van Chinese en Thaise producenten/exporteurs geselecteerd, waarna een individueel recht van 4,8 tot 14,3 % werd ingesteld voor de ondernemingen in de steekproef en een recht van 8,4 % (China) respectievelijk 7,9 % (Thailand) voor medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen. Voor ondernemingen die zich niet kenbaar maakten of geen medewerking aan het onderzoek verleenden, werd een recht van 28,8 % (VRC) respectievelijk 14,3 % (Thailand) ingesteld.

(2)

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 bepaalt dat wanneer een nieuwe producent/exporteur in de VRC of Thailand ten genoegen van de Commissie aantoont dat:

i)

hij het in artikel 1, lid 1, omschreven product in het onderzoektijdvak (1 april 2004 tot en met 31 maart 2005) niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd (eerste criterium);

ii)

hij niet verbonden is met exporteurs of producenten in de VRC of Thailand waarop de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn (tweede criterium) en;

iii)

hij de betrokken producten na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd of dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting heeft om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Gemeenschap uit te voeren (derde criterium).

Artikel 1 van die verordening kan worden gewijzigd en de nieuwe producent/exporteur het recht kan worden toegekend dat van toepassing is op de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, d.w.z. 8,4 % voor Chinese ondernemingen en 7,9 % voor Thaise ondernemingen.

B.   VERZOEKEN VAN NIEUWE PRODUCENTEN/EXPORTEURS

(3)

Negen ondernemingen (zes Chinese en drie Thaise) hebben verzocht op dezelfde manier te worden behandeld als de ondernemingen die aan het oorspronkelijke onderzoek hadden medegewerkt, maar niet in de steekproef waren opgenomen („behandeling als nieuwe producent/exporteur”).

(4)

Om te bepalen of de indieners van de verzoeken voldoen aan de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 genoemde criteria om als nieuwe producent/exporteur te worden behandeld, werd een onderzoek uitgevoerd, waarbij werd nagegaan of zij:

de in artikel 1, lid 1, van die verordening beschreven producten in de periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd,

zij niet verbonden zijn met exporteurs of producenten in de VRC of Thailand waarop de bij die verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, en

zij de betrokken producten na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd of een onherroepelijke contractuele verplichting hebben om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Gemeenschap uit te voeren.

(5)

Er is een aanvraagformulier gestuurd naar alle negen indieners van de verzoeken, aan wie ook is gevraagd om bewijsmateriaal te verstrekken waaruit blijkt dat zij aan bovengenoemde drie criteria voldoen.

(6)

Aan ondernemingen die aan deze drie criteria voldoen, kan het recht worden toegekend dat van toepassing is op medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen, namelijk 8,4 % voor Chinese ondernemingen en 7,9 % voor Thaise ondernemingen; daartoe moeten de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 1425/2006 worden gewijzigd.

(7)

Vier ondernemingen (twee Chinese en twee Thaise) die een behandeling als nieuwe producent/exporteur hadden aangevraagd, hebben het toegezonden aanvraagformulier niet ingevuld. Daardoor kon niet worden gecontroleerd of deze ondernemingen aan de criteria in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 voldeden, zodat hun verzoek moest worden afgewezen.

(8)

Twee ondernemingen verstrekten informatie die onvolledig bleek te zijn. Daardoor kon niet worden gecontroleerd of deze ondernemingen aan de criteria in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1425/2006 voldeden, zodat hun verzoek moest worden afgewezen.

(9)

Eén Chinese onderneming bleek verbonden te zijn met een onderneming ten aanzien waarvan bij Verordening (EG) nr. 1425/2006 antidumpingmaatregelen waren ingesteld; omdat haar aanvraag om als producent/exporteur te worden behandeld, derhalve niet voldeed aan een van bovengenoemde criteria, werd deze afgewezen.

(10)

De aanvraag van een andere Chinese onderneming werd afgewezen omdat zij geen eigen productiefaciliteit heeft en derhalve niet als producent/exporteur kan worden aangemerkt.

(11)

Het door de resterende producent/exporteur (een Thaise onderneming) geleverde bewijsmateriaal werd voldoende geacht om het recht voor medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen (voor Thaise ondernemingen 7,9 %), op haar van toepassing te verklaren en deze onderneming aan de lijst van producenten/exporteurs in bijlage II („de bijlage”) bij Verordening (EG) nr. 1425/2006 toe te voegen.

(12)

De indieners van het verzoek die medewerking verleenden en de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek en zijn in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen in te dienen.

(13)

Alle argumenten en standpunten van belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werd er terdege rekening mee gehouden.

C.   VERDUIDELIJKING EN CORRECTIE

(14)

De diensten van de Commissie werden ervan in kennis gesteld dat de term „dikte” van een zak bij de inklaring tot verwarring kan leiden. Daarom is besloten deze verordening te gebruiken om deze kwestie te verduidelijken, en ook om een onjuiste verwijzing in artikel 2 te verbeteren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1425/2006 wordt als volgt gewijzigd:

i)

Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

„Artikel 1

1.   Er worden definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer van kunststofzakken met een gehalte van polyethyleen van minimaal 20 gewichtspercenten en met een veldikte van niet meer dan 100 μm (μm) uit de Volksrepubliek China en Thailand die onder de GN-codes ex 3923 21 00, ex 3923 29 10 en ex 3923 29 90 (Taric-codes 3923210020, 3923291020 en 3923299020) vallen.”;

ii)

In artikel 2 wordt de verwijzing naar „artikel 1, lid 3,”

vervangen door een verwijzing naar „artikel 1, lid 2,”.

iii)

In bijlage II wordt na „K. INTERNATIONAL PACKAGING CO., LTD” de volgende onderneming toegevoegd aan de lijst van producenten in Thailand:

Onderneming

Stad

„POLY PLAST (THAILAND) CO., LTD

Samutsakorn”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 270 van 29.9.2006, blz. 4.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/7


VERORDENING (EG) Nr. 1357/2007 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 21 november 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

125,5

MA

50,6

MK

46,0

TR

87,1

ZZ

77,3

0707 00 05

JO

196,3

MA

55,0

TR

80,6

ZZ

110,6

0709 90 70

MA

51,5

TR

92,6

ZZ

72,1

0709 90 80

EG

336,4

ZZ

336,4

0805 20 10

MA

68,0

ZZ

68,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

CN

63,0

HR

55,3

IL

81,7

TR

76,2

UY

83,0

ZZ

71,8

0805 50 10

AR

63,9

TR

99,6

ZA

54,7

ZZ

72,7

0808 10 80

AR

87,7

BR

82,0

CA

88,9

CL

86,0

CN

86,8

MK

30,6

US

101,3

ZA

81,4

ZZ

80,6

0808 20 50

AR

48,9

CN

46,6

TR

110,8

ZZ

68,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/9


VERORDENING (EG) Nr. 1358/2007 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1725/2003 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de invoeging van International Financial Reporting Standard (IFRS) 8

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name op artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1725/2003 (2) van de Commissie werd een aantal op 14 september 2002 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd.

(2)

Op 30 november 2006 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) International Financial Reporting Standard (IFRS) 8 Operationele segmenten (hierna „IFRS 8” genoemd) gepubliceerd. IFRS 8 bevat de vereisten voor de informatieverschaffing over de operationele segmenten van een entiteit en vervangt International Accounting Standard (IAS) 14 Gesegmenteerde informatie.

(3)

Overleg met de werkgroep van technische deskundigen van EFRAG (European Financial Reporting Advisory Group) heeft bevestigd dat IFRS 8 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte technische goedkeuringscriteria.

(4)

Verordening (EG) nr. 1725/2003 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1725/2003 wordt de in de bijlage bij deze verordening opgenomen

„International Financial Reporting Standard (IFRS) 8 Operationele segmenten” ingevoegd.

Artikel 2

Elke onderneming past de in de bijlage bij deze verordening opgenomen IFRS 8 toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar boekjaar 2009.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2007.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 261 van 13.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 611/2007 (PB L 141 van 2.6.2007, blz. 49).


BIJLAGE

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARDS

IFRS 8

IFRS 8 — Operationele segmenten

„Reproductie toegestaan binnen de Europese Economische Ruimte. Alle bestaande rechten voorbehouden buiten de EER, met uitzondering van het recht van reproductie voor persoonlijk of ander eerlijk gebruik. Nadere inlichtingen te verkrijgen bij de IASB op het volgende adres: www.iasb.org”

INTERNATIONAL FINANCIAL REPORTING STANDARD 8

Operationele segmenten

KERNBEGINSEL

1.

Een entiteit moet informatie verschaffen om gebruikers van haar jaarrekeningen in staat te stellen de aard en de financiële gevolgen te evalueren van de bedrijfsactiviteiten die zij uitoefent en de economische gebieden waarin zij opereert.

TOEPASSINGSGEBIED

2.

Deze IFRS dient te worden toegepast op:

a)

de (enkelvoudige) jaarrekening van een entiteit:

i)

waarvan de schuld- of eigen-vermogensinstrumenten worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii)

die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van een categorie instrumenten op een markt die toegankelijk is voor het publiek, en

b)

de geconsolideerde jaarrekening van een groep met een moedermaatschappij:

i)

waarvan de schuld- of eigen-vermogensinstrumenten worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii)

die de geconsolideerde jaarrekening heeft ingediend, of bezig is de geconsolideerde jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van een categorie instrumenten op een markt die toegankelijk is voor het publiek.

3.

Indien een entiteit die niet verplicht is deze IFRS toe te passen, ervoor opteert informatie over segmenten te vermelden die niet aan deze IFRS voldoet, mag zij deze informatie niet als gesegmenteerde informatie bestempelen.

4.

Indien een financieel verslag zowel de geconsolideerde jaarrekening van een moedermaatschappij die binnen het toepassingsgebied van deze IFRS valt, als de enkelvoudige jaarrekening van de moedermaatschappij bevat, dient alleen in de geconsolideerde jaarrekening gesegmenteerde informatie te worden vermeld.

OPERATIONELE SEGMENTEN

5.

Een operationeel segment is een onderdeel van een entiteit:

a)

dat bedrijfsactiviteiten uitoefent waaruit opbrengsten kunnen worden verdiend en waarbij kosten kunnen worden gemaakt (met inbegrip van opbrengsten en kosten die met transacties met andere onderdelen van dezelfde entiteit verband houden);

b)

waarvan de bedrijfsresultaten regelmatig worden beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris van de entiteit die belangrijke operationele beslissingen neemt, teneinde beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen te kunnen nemen en de financiële prestaties van het segment te evalueren, en

c)

waarover afzonderlijke financiële informatie beschikbaar is.

Een operationeel segment mag bedrijfsactiviteiten uitoefenen waaruit het nog opbrengsten moet verdienen. Bijvoorbeeld opstartoperaties kunnen operationele segmenten zijn die nog opbrengsten moeten verdienen.

6.

Niet elk deel van een entiteit is noodzakelijkerwijze een operationeel segment of een deel van een operationeel segment. Bijvoorbeeld de hoofdzetel van een onderneming of sommige functionele afdelingen verdienen geen opbrengsten of kunnen opbrengsten verdienen die slechts bijkomstig zijn bij die uit de activiteiten van de entiteit, en zijn dan ook geen operationele segmenten. In het kader van deze IFRS zijn de regelingen inzake vergoedingen na uitdiensttreding van een entiteit geen operationele segmenten.

7.

Met „hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt” wordt een functie bedoeld en niet noodzakelijkerwijze een manager met een specifieke titel. Deze functie bestaat erin middelen toe te kennen aan en de financiële prestaties te beoordelen van de operationele segmenten van een entiteit. Veelal is de hoogstgeplaatste functionaris van een entiteit die belangrijke operationele beslissingen neemt, de „chief executive officer” of de „chief operating officer” van de entiteit, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om een groep van leidinggevende bestuurders of andere personen.

8.

De operationele segmenten van tal van entiteiten kunnen duidelijk worden geïdentificeerd aan de hand van de drie kenmerken van operationele segmenten welke in alinea 5 worden beschreven. Een entiteit kan evenwel verslagen opstellen waarin haar bedrijfsactiviteiten op verschillende wijzen worden gepresenteerd. Indien de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, meer dan één stel gesegmenteerde gegevens hanteert, kan aan de hand van andere factoren, zoals onder meer de aard van de bedrijfsactiviteiten van elk onderdeel, het bestaan van managers die daarvoor verantwoordelijk zijn, en de aan de raad van bestuur verschafte informatie, één enkel stel onderdelen worden geïdentificeerd als zijnde de operationele segmenten van een entiteit.

9.

Een operationeel segment heeft doorgaans een segmentmanager die rechtstreeks verantwoording verschuldigd is aan en regelmatige contacten onderhoudt met de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, teneinde de bedrijfsactiviteiten, financiële resultaten, vooruitzichten of plannen van het segment te bespreken. Met „segmentmanager” wordt een functie bedoeld en niet noodzakelijkerwijze een manager met een specifieke titel. De hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, kan ook de segmentmanager van een aantal operationele segmenten zijn. Een enkele manager kan de segmentmanager van meerdere operationele segmenten zijn. Indien de in alinea 5 beschreven kenmerken voor meer dan één stel onderdelen van een organisatie gelden maar er slechts één stel onderdelen is waarvoor segmentmanagers verantwoordelijk zijn, moet het laatstgenoemde stel onderdelen als de operationele segmenten worden aangemerkt.

10.

De in alinea 5 beschreven kenmerken kunnen gelden voor twee of meer overlappende stellen onderdelen waarvoor managers verantwoordelijk zijn. Een dergelijke structuur wordt soms een organisatie in een matrixvorm genoemd. In sommige entiteiten zijn bijvoorbeeld bepaalde managers wereldwijd verantwoordelijk voor verschillende soorten producten en diensten, terwijl andere managers voor bepaalde geografische gebieden verantwoordelijk zijn. De hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, beoordeelt regelmatig de bedrijfsresultaten van beide stellen onderdelen en voor deze beide stellen is financiële informatie beschikbaar. In een dergelijke situatie dient de entiteit te bepalen welk stel onderdelen als de operationele segmenten moeten worden aangemerkt voor de toepassing van het kernbeginsel.

TE RAPPORTEREN SEGMENTEN

11.

Een entiteit dient afzonderlijke informatie te rapporteren over elk operationeel segment dat:

a)

in overeenstemming met de alinea's 5-10 is geïdentificeerd of ontstaat uit de aggregatie van twee of meer van dergelijke segmenten in overeenstemming met alinea 12, en

b)

voldoet aan de kwantitatieve drempels van alinea 13.

In de alinea's 14-19 worden andere situaties beschreven waarin afzonderlijke informatie over een operationeel segment dient te worden gerapporteerd.

Aggregatiecriteria

12.

Operationele segmenten geven over een langere termijn vaak blijk van soortgelijke financiële prestaties indien zij vergelijkbare economische kenmerken vertonen. Voor twee operationele segmenten die vergelijkbare economische kenmerken vertonen, mogen over een langere termijn bijvoorbeeld soortgelijke gemiddelde brutomarges worden verwacht. Twee of meer operationele segmenten mogen worden geaggregeerd tot één operationeel segment indien de aggregatie consistent is met het kernbeginsel van deze IFRS, de segmenten vergelijkbare economische kenmerken vertonen, en de segmenten tevens vergelijkbaar zijn in elk van de volgende opzichten:

a)

de aard van de producten en diensten;

b)

de aard van het productieproces;

c)

de cliënten van hun producten en diensten;

d)

de distributiekanalen van hun producten of diensten, en

e)

indien van toepassing, de aard van de toepasselijke regelgeving (bijvoorbeeld banken, verzekeringsmaatschappijen of openbare nutsbedrijven).

Kwantitatieve drempels

13.

Een entiteit dient afzonderlijke informatie te rapporteren over een operationeel segment dat aan een van de volgende kwantitatieve drempels voldoet:

a)

zijn gerapporteerde opbrengsten, zowel uit verkopen aan externe cliënten als uit verkopen of overdrachten tussen segmenten, bedragen ten minste 10 procent van de gezamenlijke opbrengsten, intern en extern, van alle operationele segmenten;

b)

het absolute bedrag van zijn gerapporteerde winst of verlies bedraagt ten minste 10 procent van het hoogste absolute bedrag van i) de gezamenlijke gerapporteerde winst van alle operationele segmenten die geen verlies hebben gerapporteerd, en ii) het gezamenlijke gerapporteerde verlies van alle operationele segmenten die een verlies hebben gerapporteerd;

c)

zijn activa bedragen ten minste 10 procent van de gezamenlijke activa van alle operationele segmenten.

Een operationeel segment dat aan geen van de kwantitatieve drempels voldoet, kan als een te rapporteren segment worden aangemerkt en afzonderlijk worden vermeld indien het management van mening is dat informatie over het desbetreffende segment nuttig kan zijn voor gebruikers van jaarrekeningen.

14.

Een entiteit mag informatie over operationele segmenten die niet aan de kwantitatieve drempels voldoen, alleen met informatie over andere operationele segmenten die niet aan de kwantitatieve drempels voldoen combineren om een te rapporteren segment te verkrijgen als de operationele segmenten vergelijkbare economische kenmerken vertonen en het merendeel van de in alinea 12 opgesomde aggregatiecriteria gemeen hebben.

15.

Indien het totaal van de door de operationele segmenten gerapporteerde externe opbrengsten minder dan 75 procent van de opbrengsten van de entiteit bedraagt, dienen additionele operationele segmenten te worden aangemerkt als te rapporteren segmenten (ook al voldoen zij niet aan de criteria van alinea 13) totdat ten minste 75 procent van de opbrengsten van de entiteit in te rapporteren segmenten is opgenomen.

16.

Informatie over andere niet te rapporteren bedrijfsactiviteiten en operationele segmenten dient te worden gecombineerd en afzonderlijk te worden vermeld in een categorie „alle overige segmenten”, die verschilt van andere restposten die passen in het kader van de ingevolge alinea 28 vereiste aansluitingen. De bronnen van de in de categorie „alle overige segmenten” opgenomen ontvangsten dienen te worden beschreven.

17.

Indien het management van mening is dat een operationeel segment dat in de direct voorafgaande verslagperiode als een te rapporteren segment is aangemerkt, nog steeds van belang is, dient de informatie over dat segment ook in de lopende verslagperiode afzonderlijk te worden gerapporteerd, ook al voldoet het segment niet langer aan de criteria van alinea 13 om te worden gerapporteerd.

18.

Indien een operationeel segment op grond van de kwantitatieve drempels in de lopende verslagperiode als een te rapporteren segment wordt aangemerkt, dienen de vergelijkende gesegmenteerde gegevens van een voorafgaande verslagperiode te worden aangepast teneinde het nieuwe te rapporteren segment als een afzonderlijk segment te tonen, ook al voldeed dat segment in de voorafgaande verslagperiode niet aan de criteria van alinea 13 om te worden gerapporteerd, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen.

19.

Voor het aantal te rapporteren segmenten dat een entiteit afzonderlijk vermeldt, kan er een praktische limiet bestaan waarboven de gesegmenteerde informatie te gedetailleerd kan worden. Er is weliswaar geen exacte limiet vastgesteld, maar wanneer het aantal overeenkomstig de alinea's 13-18 te rapporteren segmenten oploopt tot meer dan tien, dient de entiteit zich af te vragen of er geen praktische limiet is bereikt.

INFORMATIEVERSCHAFFING

20.

Een entiteit moet informatie verschaffen om gebruikers van haar jaarrekeningen in staat te stellen de aard en de financiële gevolgen te evalueren van de bedrijfsactiviteiten die zij uitoefent en de economische gebieden waarin zij opereert.

21.

Om te voldoen aan het uitgangspunt in alinea 20 dient een entiteit de volgende informatie te verschaffen voor elke verslagperiode waarvoor een winst- en verliesrekening wordt gepresenteerd:

a)

algemene informatie zoals beschreven in alinea 22;

b)

informatie over het gerapporteerde resultaat van een segment, met inbegrip van bepaalde opbrengsten en kosten die in het gerapporteerde resultaat van het segment zijn opgenomen, de activa van het segment, de verplichtingen van het segment en de waarderingsgrondslag, zoals beschreven in de alinea's 23-27, en

c)

aansluitingen tussen, enerzijds, de totalen van de opbrengsten van de segmenten, het gerapporteerde resultaat van de segmenten, de activa van de segmenten, de verplichtingen van de segmenten en andere materiële gesegmenteerde posten en, anderzijds, de overeenkomstige bedragen voor de entiteit, zoals beschreven in alinea 28.

Voor elke datum waarop een balans wordt gepresenteerd, zijn aansluitingen vereist tussen de balansbedragen voor de te rapporteren segmenten en de balansbedragen voor de entiteit. Informatie over voorafgaande verslagperioden dient te worden aangepast op de wijze die in de alinea's 29 en 30 wordt beschreven.

Algemene informatie

22.

Een entiteit dient de volgende algemene informatie te verschaffen:

a)

gehanteerde factoren om de te rapporteren segmenten van de entiteit te identificeren, met inbegrip van de organisatiebasis (bijvoorbeeld of het management ervoor heeft geopteerd de entiteit te organiseren op basis van verschillen in producten en diensten, geografische gebieden, toepasselijke regelgeving, dan wel een combinatie van factoren, en of operationele segmenten zijn geaggregeerd), en

b)

soorten producten en diensten waarvan de opbrengsten van elk te rapporteren segment afkomstig zijn.

Informatie over resultaat, activa en verplichtingen

23.

Een entiteit dient voor elk te rapporteren segment een waardering van het resultaat en de totale activa te rapporteren. Een entiteit dient voor elk te rapporteren segment een waardering van de verplichtingen te rapporteren indien een dergelijke waardering regelmatig wordt medegedeeld aan de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt. Een entiteit dient tevens de volgende informatie over elk te rapporteren segment te vermelden indien de gespecificeerde bedragen zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld, ook al zijn deze bedragen niet in genoemde waardering van het resultaat van het segment opgenomen:

a)

opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten;

b)

opbrengsten uit transacties met andere operationele segmenten van dezelfde entiteit;

c)

rentebaten;

d)

rentelasten;

e)

afschrijvingen;

f)

overeenkomstig alinea 86 van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening vermelde materiële posten van baten en lasten;

g)

het aandeel van de entiteit in het resultaat van geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode;

h)

lasten of baten uit hoofde van winstbelastingen, en

i)

andere materiële niet-geldelijke posten dan afschrijvingen.

Voor elk te rapporteren segment moet een entiteit de rentebaten en de rentelasten afzonderlijk rapporteren, tenzij het merendeel van de opbrengsten van het segment bestaat uit rente en de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, zich hoofdzakelijk op de netto renteopbrengsten baseert om de financiële prestaties van het segment te beoordelen en beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen te nemen. In een dergelijke situatie mag een entiteit de netto renteopbrengsten (inclusief rentelasten) van dat segment rapporteren en dient zij dit feit vermelden.

24.

Een entiteit dient de volgende informatie over elk te rapporteren segment te vermelden indien de gespecificeerde bedragen zijn opgenomen in de waardering van de activa van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld, ook al zijn deze bedragen niet in genoemde waardering van de activa van het segment opgenomen:

a)

het bedrag van de investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de „equity”-methode, en

b)

de bedragen van de toevoegingen aan andere vaste activa (1) dan financiële instrumenten, uitgestelde belastingvorderingen, activa uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding (zie de alinea's 54-58 van IAS 19 Personeelsbeloningen) en rechten die uit verzekeringscontracten voortvloeien.

WAARDERING

25.

Het bedrag van elke gerapporteerde gesegmenteerde post dient gelijk te zijn aan de waardering die is gerapporteerd aan de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt voor het nemen van beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen en voor het evalueren van de financiële prestaties van het segment. Aanpassingen en eliminaties die worden verricht ten behoeve van de opstelling van de jaarrekening van een entiteit en toerekeningen van opbrengsten, kosten en winsten of verliezen dienen alleen bij de bepaling van het gerapporteerde resultaat van het segment in aanmerking te worden genomen indien zij zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt gehanteerd door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt. Evenzo dienen voor het segment alleen de activa en de verplichtingen te worden gerapporteerd die zijn opgenomen in de waarderingen van respectievelijk de activa van dat segment en de verplichtingen van dat segment welke worden gehanteerd door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt. Indien aan het gerapporteerde resultaat, de gerapporteerde activa of de gerapporteerde verplichtingen van het segment bedragen worden toegerekend, dienen deze bedragen op een redelijke wijze te worden toegerekend.

26.

Indien de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, slechts één waardering voor het resultaat van een operationeel segment, de activa van het segment of de verplichtingen van het segment hanteert bij de beoordeling van de financiële prestaties van het segment en voor het nemen van beslissingen over de toekenning van middelen, dan dienen deze waarderingen van het resultaat van een operationeel segment, de activa van het segment of de verplichtingen van het segment te worden gerapporteerd. Indien de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, meer dan één waardering voor het resultaat van een operationeel segment, de activa van het segment of de verplichtingen van het segment hanteert, dan dienen de gerapporteerde waarderingen de waarderingen te zijn waarvan het management meent dat zij zijn bepaald in overeenstemming met de waarderingsgrondslagen die het meest consistent zijn met die welke bij de waardering van de overeenkomstige bedragen in de jaarrekening van de entiteit zijn gehanteerd.

27.

Een entiteit dient voor elk te rapporteren segment een verklaring te geven van de waarderingen van het resultaat van het segment, de activa van het segment en de verplichtingen van het segment. Een entiteit dient ten minste het volgende te vermelden:

a)

de grondslag voor de financiële verslaggeving over transacties tussen te rapporteren segmenten;

b)

de aard van eventuele verschillen tussen de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten of baten uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten (indien deze niet blijken uit de in alinea 28 beschreven aansluitingen). Deze verschillen kunnen onder meer de grondslagen voor de financiële verslaggeving en de grondslagen voor de toerekening van centraal gemaakte kosten omvatten welke noodzakelijk zijn om inzicht te verwerven in de gerapporteerde gesegmenteerde informatie;

c)

de aard van eventuele verschillen tussen de waarderingen van de activa van de te rapporteren segmenten en de activa van de entiteit (indien deze niet blijken uit de in alinea 28 beschreven aansluitingen). Deze verschillen kunnen onder meer de grondslagen voor de financiële verslaggeving en de grondslagen voor de toerekening van gezamenlijk gebruikte activa omvatten welke noodzakelijk zijn om inzicht te verwerven in de gerapporteerde gesegmenteerde informatie;

d)

de aard van eventuele verschillen tussen de waarderingen van de verplichtingen van de te rapporteren segmenten en de verplichtingen van de entiteit (indien deze niet blijken uit de in alinea 28 beschreven aansluitingen). Deze verschillen kunnen onder meer de grondslagen voor de financiële verslaggeving en de grondslagen voor de toerekening van gezamenlijk gebruikte verplichtingen omvatten welke noodzakelijk zijn om inzicht te verwerven in de gerapporteerde gesegmenteerde informatie;

e)

de aard van eventuele wijzigingen die in voorgaande verslagperioden zijn aangebracht in de waarderingsmethoden die voor de bepaling van het gerapporteerde resultaat van het segment zijn toegepast, en het eventuele effect van deze wijzigingen op de waardering van het resultaat van het segment;

f)

de aard en het effect van eventuele asymmetrische toerekeningen aan te rapporteren segmenten. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een entiteit afschrijvingskosten aan een segment toerekent zonder de daarmee samenhangende af te schrijven activa aan dat segment toe te rekenen.

Aansluitingen

28.

Een entiteit dient aansluitingen te vermelden tussen:

a)

het totaal van de opbrengsten van de te rapporteren segmenten en de opbrengsten van de entiteit;

b)

het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten (of baten) uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Indien een entiteit aan te rapporteren segmenten evenwel posten zoals lasten (baten) uit hoofde van winstbelastingen toerekent, mag zij een aansluiting geven tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit na deze posten;

c)

het totaal van de activa van de te rapporteren segmenten en de activa van de entiteit;

d)

het totaal van de verplichtingen van de te rapporteren segmenten en de verplichtingen van de entiteit indien de verplichtingen van de segmenten in overeenstemming met alinea 23 worden gerapporteerd;

e)

het totaal van de bedragen van de te rapporteren segmenten voor elke andere opgenomen materiële post en het overeenkomstige bedrag voor de entiteit.

Alle materiële restposten dienen afzonderlijk te worden vermeld en beschreven. Bijvoorbeeld het bedrag van elke uit verschillende grondslagen voor de financiële verslaggeving voortvloeiende materiële aanpassing die vereist is om een aansluiting te geven tussen het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit, dient afzonderlijk te worden vermeld en beschreven.

Aanpassing van eerder verschafte informatie

29.

Indien een entiteit haar interne organisatorische structuur zodanig wijzigt dat ook de samenstelling van haar te rapporteren segmenten wijzigt, dient de overeenkomstige informatie voor eerdere verslagperioden, met inbegrip van tussentijdse verslagperioden, te worden aangepast, tenzij de informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen. Voor elk opgenomen afzonderlijk gegeven dient te worden bepaald of de informatie niet beschikbaar is en of de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen. Na een wijziging in de samenstelling van haar te rapporteren segmenten dient een entiteit te vermelden of zij de overeenkomstige gesegmenteerde gegevens voor eerdere verslagperioden heeft aangepast.

30.

Indien een entiteit haar interne organisatorische structuur zodanig heeft gewijzigd dat ook de samenstelling van haar te rapporteren segmenten is gewijzigd, en indien de gesegmenteerde informatie voor eerdere verslagperioden, met inbegrip van tussentijdse verslagperioden, niet is aangepast teneinde de wijziging weer te geven, dient de entiteit in het jaar waarin de wijziging plaatsvindt voor de lopende verslagperiode gesegmenteerde informatie op zowel de oude als de nieuwe segmentatiebasis te vermelden, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen.

INFORMATIEVERSCHAFFING OVER DE ENTITEIT ALS GEHEEL

31.

De alinea's 32-34 gelden voor alle entiteiten waarop deze IFRS van toepassing is, met inbegrip van entiteiten die één enkel te rapporteren segment hebben. Bij sommige entiteiten zijn de bedrijfsactiviteiten niet georganiseerd op basis van verschillen in soortgelijke producten en diensten of op basis van verschillen in geografische gebieden waar de entiteit opereert. Zo kan het voorkomen dat ofwel de te rapporteren segmenten van een dergelijke entiteit ontvangsten uit een breed scala van wezenlijk verschillende producten en diensten rapporteren, ofwel meerdere van de te rapporteren segmenten van de entiteit hoofdzakelijk dezelfde producten en diensten aanbieden. Evenzo kan het voorkomen dat ofwel de te rapporteren segmenten van een entiteit activa in verschillende geografische gebieden aanhouden en opbrengsten uit de verkoop aan cliënten uit verschillende geografische gebieden rapporteren, ofwel meerdere van de te rapporteren segmenten van de entiteit in hetzelfde geografische gebied opereren. De overeenkomstig de alinea's 32-34 vereiste informatie dient alleen te worden verschaft indien zij niet wordt vermeld in het kader van de krachtens deze IFRS te verschaffen informatie over de te rapporteren segmenten.

Informatie over producten en diensten

32.

Een entiteit dient voor elk product en elke dienst of voor elke groep van soortgelijke producten en diensten de opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten te rapporteren, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen (dit feit dient te worden vermeld). De gerapporteerde bedragen van de opbrengsten dienen te worden gebaseerd op de financiële informatie die is gehanteerd voor het opstellen van de jaarrekening van de entiteit.

Informatie over geografische gebieden

33.

Een entiteit dient de volgende geografische informatie te rapporteren, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen:

a)

opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten, i) toegerekend aan het land waar de entiteit is gevestigd, en ii) toegerekend aan alle derde landen als geheel waaruit opbrengsten van de entiteit afkomstig zijn. Indien de aan een individueel derde land toegerekende opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten van materieel belang zijn, dienen deze opbrengsten afzonderlijk te worden vermeld. Een entiteit dient de grondslag te vermelden voor de toerekening aan individuele landen van opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten.

b)

andere vaste activa (2) dan financiële instrumenten, uitgestelde belastingvorderingen, activa uit hoofde van vergoedingen na uitdiensttreding en rechten die uit verzekeringscontracten voortvloeien, welke zich bevinden in i) het land waar de entiteit is gevestigd, en ii) alle derde landen als geheel waar de entiteit activa aanhoudt. Indien de in een individueel derde land aangehouden activa van materieel belang zijn, dienen deze afzonderlijk te worden vermeld.

De gerapporteerde bedragen dienen te worden gebaseerd op de financiële informatie die is gehanteerd voor het opstellen van de jaarrekening van de entiteit. Indien de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen, dient dit feit te worden vermeld. Benevens de overeenkomstig deze alinea vereiste informatie mag een entiteit ook de subtotalen van geografische informatie over groepen van landen vermelden.

Informatie over belangrijke cliënten

34.

Een entiteit dient informatie te verschaffen over de mate waarin zij van haar belangrijke cliënten afhankelijk is. Indien de opbrengsten uit transacties met één enkele externe cliënt ten minste 10 procent van de opbrengsten van een entiteit bedragen, dient de entiteit dit feit te vermelden, alsook het totaalbedrag van de opbrengsten uit de verkoop aan elke soortgelijke cliënt en de identiteit van het segment dat (de segmenten die) de opbrengsten heeft (hebben) gerapporteerd. De entiteit behoeft noch de identiteit van een belangrijke cliënt, noch het door elk segment gerapporteerde bedrag aan opbrengsten uit de verkoop aan de betrokken cliënt te vermelden. In het kader van deze IFRS dient een groep entiteiten waarvan een verslaggevende entiteit weet dat zij onder gemeenschappelijke zeggenschap staan, als één enkele cliënt te worden aangemerkt; ook een (nationale, federale, provinciale, territoriale, lokale of buitenlandse) overheid en entiteiten waarvan de verslaggevende entiteit weet dat zij onder de zeggenschap van de betrokken overheid staan, dienen als één enkele cliënt te worden aangemerkt.

OVERGANG EN INGANGSDATUM

35.

Een entiteit dient deze IFRS toe te passen op haar jaarrekeningen die betrekking hebben op verslagperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Indien een entiteit deze IFRS toepast op een jaarrekening die betrekking heeft op een verslagperiode die voor 1 januari 2009 aanvangt, dient zij dit feit te vermelden.

36.

Gesegmenteerde informatie van voorafgaande jaren die als vergelijkende informatie voor het eerste toepassingsjaar is gerapporteerd, dient te worden aangepast zodat zij aan de vereisten van deze IFRS voldoet, tenzij de benodigde informatie niet beschikbaar is en de kosten voor het opstellen ervan overdreven hoog zouden uitvallen.

INTREKKING VAN IAS 14

37.

Deze IFRS vervangt IAS 14 Gesegmenteerde informatie.


(1)  Voor activa die zijn geclassificeerd in de volgorde van liquiditeit, zijn vaste activa activa die bedragen omvatten waarvan wordt verwacht dat ze pas later dan twaalf maanden na de balansdatum zullen worden geïnd.

(2)  Voor activa die zijn geclassificeerd in de volgorde van liquiditeit, zijn vaste activa activa die bedragen omvatten waarvan wordt verwacht dat ze pas later dan twaalf maanden na de balansdatum zullen worden geïnd.

Bijlage A

Definitie

Deze bijlage maakt integraal deel uit van de IFRS.

operationeel segment

Een operationeel segment is een onderdeel van een entiteit:

a)

dat bedrijfsactiviteiten uitoefent waaruit opbrengsten kunnen worden verdiend en waarbij kosten kunnen worden gemaakt (met inbegrip van opbrengsten en kosten die met transacties met andere onderdelen van dezelfde entiteit verband houden);

b)

waarvan de bedrijfsresultaten regelmatig worden beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris van de entiteit die belangrijke operationele beslissingen neemt, teneinde beslissingen over de aan het segment toe te kennen middelen te kunnen nemen en de financiële prestaties van het segment te evalueren, en

c)

waarover afzonderlijke financiële informatie beschikbaar is.

Bijlage B

Wijzigingen in andere IFRSs

De wijzigingen in deze bijlage dienen te worden toegepast voor jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Indien een entiteit deze IFRS voor een eerdere verslagperiode toepast, dienen deze wijzigingen ook voor deze eerdere verslagperiode te worden toegepast. In de gewijzigde alinea’s is de nieuwe tekst onderstreept en de verwijderde tekst doorgehaald.

B1

In de volgende alinea's worden verwijzingen naar IAS 14 Gesegmenteerde informatie vervangen door verwijzingen naar IFRS 8 Operationele segmenten:

alinea 20 van IAS 27 De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening

alinea 130(d)(i) van IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa.

B2

In IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten wordt alinea 41 als volgt gewijzigd:

„41.

Een entiteit dient de volgende informatie te vermelden in de toelichting van de periode waarin een vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) ofwel is geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, ofwel verkocht is:

d)

in voorkomend geval, het te rapporteren segment waarin het vast actief (of groep activa die wordt afgestoten) gepresenteerd is overeenkomstig IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten .”

B3

In IFRS 6 Exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen wordt alinea 21 als volgt gewijzigd:

21.

Ten behoeve van de beoordeling of dergelijke activa een bijzondere waardevermindering hebben ondergaan dient een entiteit een grondslag voor financiële verslaggeving vast te stellen met betrekking tot de toerekening van exploratie- en evaluatieactiva aan kasstroomgenererende eenheden of groepen van kasstroomgenererende eenheden. Voor iedere kasstroomgenererende eenheid of groep van kasstroomgenererende eenheden waaraan een exploratie- en evaluatieactief wordt toegerekend, geldt dat deze niet groter mag zijn dan een segment gebaseerd op ofwel de primaire, ofwel de secundaire segmentatiebasis van de entiteit operationeel segment bepaald in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten.”

B4

In IAS 2 Voorraden worden de alinea's 26 en 29 als volgt gewijzigd:

„26.

Bijvoorbeeld voorraden die in een bepaald bedrijfssegment operationeel segment worden gebruikt, kunnen voor de entiteit een andere aanwending hebben dan dezelfde soort voorraden die in een ander bedrijfssegment operationeel segment worden gebruikt. Een verschil in de geografische locatie van voorraden (of in de respectieve belastingvoorschriften) is echter op zich niet voldoende om het gebruik van verschillende kostprijsformules te rechtvaardigen.”

„29.

Voorraden worden gewoonlijk per bestanddeel afgeschreven tot de opbrengstwaarde. In sommige omstandigheden kan het echter gepast zijn om soortgelijke of verwante voorraadbestanddelen te groeperen. Dit kan het geval zijn bij voorraadbestanddelen voor hetzelfde productassortiment die soortgelijke doeleinden of een gelijkaardig eindgebruik hebben, worden geproduceerd en verkocht in hetzelfde geografisch gebied, en praktisch niet los kunnen worden beschouwd van andere bestanddelen van dat productassortiment. Het is niet gepast voorraden af te schrijven op basis van een voorraadclassificatie, bijvoorbeeld gereed product, of alle voorraden in een bepaalde bedrijfstak of een bepaald geografisch operationeel segment. Dienstverlenende entiteiten groeperen doorgaans kosten met betrekking tot iedere dienst waarvoor een afzonderlijke verkoopprijs wordt gerekend. Bijgevolg wordt dergelijke diensten ieder behandeld als een afzonderlijke post.”

B5

In IAS 7 Het kasstroomoverzicht wordt alinea 50 als volgt gewijzigd:

„50.

Aanvullende informatie kan relevant zijn voor gebruikers om inzicht te verwerven in de financiële positie en de liquiditeit van een entiteit. De vermelding van deze informatie samen met een financieel commentaar door het management wordt aangemoedigd en kan het volgende omvatten:

d)

het bedrag van de kasstromen die voortvloeien uit de bedrijfs-, investerings- en financieringsactiviteiten van elk bedrijfssegment en geografisch te rapporteren segment dat in de verslaggeving is opgenomen (zie IAS 14 Gesegmenteerde informatie) IFRS 8 Operationele segmenten ).”

B6

In IAS 19 Personeelsbeloningen wordt het voorbeeld ter illustratie van alinea 115 als volgt gewijzigd:

„Voorbeeld ter illustratie van alinea 115

Een entiteit zet de activiteiten van een bedrijfssegment operationeel segment stop en de werknemers van het betreffende bedrijfssegment operationele segment verdienen geen verdere vergoedingen...”

B7

In IAS 33 Winst per aandeel wordt alinea 2 vervangen door:

2.

Deze standaard dient te worden toegepast op:

a)

de (enkelvoudige) jaarrekening van een entiteit:

i)

waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii)

die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van gewone aandelen op een markt die toegankelijk is voor het publiek, en

b)

de geconsolideerde jaarrekening van een groep met een moedermaatschappij:

i)

waarvan de gewone aandelen of potentiële gewone aandelen worden verhandeld op een markt die toegankelijk is voor het publiek (een binnen- of buitenlandse effectenmarkt, dan wel een OTC-markt, met inbegrip van lokale en regionale markten), of

ii)

die haar jaarrekening heeft ingediend, of bezig is haar jaarrekening in te dienen, bij een effectencommissie of een andere toezichthoudende instantie met het oog op de introductie van gewone aandelen op een markt die toegankelijk is voor het publiek.

B8

In IAS 34 Tussentijdse financiële verslaggeving wordt alinea 16 als volgt gewijzigd:

16.

Een entiteit moet ten minste de volgende informatie opnemen in de toelichtingen bij haar tussentijdse financiële overzichten indien deze informatie materieel is en niet elders in het tussentijds financieel verslag is vermeld. De informatie moet normaliter cumulatief voor het lopende boekjaar worden gerapporteerd. De entiteit dient echter ook gebeurtenissen of transacties te vermelden die van wezenlijk belang zijn om inzicht te kunnen verwerven in de lopende tussentijdse periode:

g)

de volgende opbrengsten van een segment en het resultaat van een segment voor bedrijfssegmenten of geografische segmenten, afhankelijk van de primaire segmentatiebasis die de entiteit hanteert om gesegmenteerde informatie te rapporteren (de vermelding van gesegmenteerde gegevens informatie in een tussentijds financieel verslag van een entiteit is alleen vereist indien IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten vereist dat de entiteit in haar jaarrekening gesegmenteerde gegevens informatie vermeldt); :

i)

opbrengsten uit de verkoop aan externe cliënten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld;

ii)

opbrengsten uit transacties met andere segmenten, indien deze zijn opgenomen in de waardering van het resultaat van het segment die wordt beoordeeld door de hoogstgeplaatste functionaris die belangrijke operationele beslissingen neemt, dan wel anderszins regelmatig aan deze functionaris worden medegedeeld;

iii)

een waardering van het resultaat van het segment;

iv)

totale activa waarvoor er zich een materiële wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van het in de laatste jaarrekening vermelde bedrag;

v)

een beschrijving van de verschillen ten opzichte van de laatste jaarrekening in de segmentatiebasis of in de grondslag voor de waardering van het resultaat van het segment;

vi)

een aansluiting tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit vóór lasten (of baten) uit hoofde van winstbelastingen en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Indien een entiteit aan te rapporteren segmenten evenwel posten zoals lasten (baten) uit hoofde van winstbelastingen toerekent, mag zij een aansluiting geven tussen het totaal van de waarderingen van het resultaat van de te rapporteren segmenten en het resultaat van de entiteit na deze posten. In het kader van deze aansluiting dienen alle materiële restposten afzonderlijk te worden vermeld en beschreven;

…”

B9

IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa wordt gewijzigd zoals hierna beschreven.

Alinea 80 wordt als volgt gewijzigd:

80.

In het belang van het onderzoek op bijzondere waardevermindering, dient goodwill die verworven is in een bedrijfscombinatie vanaf de datum van overname toegerekend te worden aan alle kasstroomgenererende eenheden of aan elke groep kasstroomgenererende eenheden van de overnemende partij, die naar verwachting voordeel zullen halen uit de synergie in de bedrijfscombinatie, ongeacht of vorderingen of verplichtingen van de overgenomen partij aan die eenheden of groepen eenheden zijn toegekend. Elke eenheid of groep eenheden waaraan goodwill op die wijze is toegerekend dient:

b)

niet groter te zijn dan een operationeel segment gebaseerd op de primaire of secundaire segmentatiebasis van de entiteit bepaald in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten.

Alinea 129 wordt als volgt gewijzigd:

129.

Een entiteit die gesegmenteerde informatie rapporteert in overeenstemming met IAS 14 Gesegmenteerde informatie IFRS 8 Operationele segmenten , dient voor elk te rapporteren segment op basis van de primaire segmentatiebasis van een entiteit de volgende informatie te vermelden:

In alinea 130 worden de subalinea's c)ii) en d)ii) als volgt gewijzigd:

130.

c)ii)

als de entiteit gesegmenteerde informatie overeenkomstig IAS 14 IFRS 8 rapporteert, het te rapporteren segment waartoe het actief behoort, op basis van de primaire segmentatiebasis van de entiteit;

130.

d)ii)

het bedrag van het opgenomen of teruggeboekte bijzonder waardeverminderingsverlies per categorie van activa en, indien de entiteit gesegmenteerde informatie rapporteert overeenkomstig IAS 14 IFRS 8, dezelfde informatie voor elk te rapporteren segment op basis van de primaire segmentatiebasis van de entiteit, en


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/21


VERORDENING (EG) Nr. 1359/2007 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2007

tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been

(Gecodificeerde versie)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1), en met name op artikel 33, lid 12, en artikel 41,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie van 20 juli 1982 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer van bepaalde soorten rundvlees zonder been (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1254/1999 zijn de algemene regels voor de toekenning van de restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag vastgesteld.

(3)

Gezien de marktsituatie, de economische toestand in de sector rundvlees en de mogelijkheden voor de afzet van bepaalde producten in deze sector, dienen de voorwaarden te worden vastgesteld waarop voor deze producten bijzondere restituties bij uitvoer kunnen worden toegekend. Deze voorwaarden moeten met name worden vastgesteld voor bepaalde kwaliteiten vlees, zonder been, van voor- en achtervoeten, afkomstig van mannelijke runderen.

(4)

Om de naleving daarvan te waarborgen moet een bijzondere controleregeling worden ingevoerd. De herkomst van een product kan worden bewezen door overlegging van een attest volgens het model van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 433/2007 van de Commissie van 20 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van bijzondere restituties bij uitvoer in de rundvleessector (4).

(5)

Om te waarborgen dat de voorwaarden voor de toekenning van de restituties in acht genomen worden, dient te worden bepaald dat het vervullen van de formaliteiten bij uitvoer en eventueel het uitsnijden of uitbenen in elk geval moeten plaatsvinden in de lidstaat waar de dieren zijn geslacht.

(6)

Er moet worden bepaald dat de bijzondere restitutie alleen wordt toegekend als alle delen die zijn verkregen bij het uitbenen van de onder controle geplaatste voor- of achtervoeten worden uitgevoerd. Met het oog op een betere valorisatie in de Gemeenschap, is het ook voor de achtervoeten dienstig in bepaalde uitzonderingen te voorzien op deze algemene regel, zonder te tornen aan het nagestreefde doel, namelijk ruimte te creëren op de markt van de Gemeenschap. Het is dienstig de mogelijkheid om het recht op restitutie te behouden zonder dat volledig aan de voorwaarde van algehele uitvoer van het rundvlees is voldaan, vast te stellen. Deze extra mogelijkheid dient evenwel te worden beperkt en dient aan restrictieve voorwaarden te worden gekoppeld om misbruik te voorkomen.

(7)

Voor de termijnen en bewijzen van uitvoer kan worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (5).

(8)

De toepassing van de in artikel 40 van Verordening (EG) nr. 800/1999 vastgestelde regeling inzake bevoorradingsdepots is onverenigbaar met het doel van deze verordening. Derhalve moet niet worden voorzien in de mogelijkheid om de betrokken producten te plaatsen onder de in artikel 40 van die verordening vastgestelde regeling.

(9)

Gezien de bijzondere aard van deze restitutie, moet worden herinnerd aan het beginsel dat vervanging niet is toegestaan, en moeten maatregelen worden vastgesteld om identificatie van de betrokken producten mogelijk te maken.

(10)

Er moet worden vastgesteld op welke wijze de lidstaten aan de Commissie moeten mededelen voor welke hoeveelheden bijzondere restituties bij uitvoer zijn toegekend.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Afzonderlijk verpakte delen, zonder been, met een magervleesaandeel van minstens 55 %, afkomstig van verse of gekoelde voor- en achtervoeten van volwassen mannelijke runderen komen onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden in aanmerking voor bijzondere uitvoerrestituties.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„voorvoeten”: voorspannen of voorvoeten, zoals gedefinieerd in aanvullende aantekeningen 1.A, onder d) en e), van hoofdstuk 2 van de gecombineerde nomenclatuur, recht afgesneden of pistolasnit;

b)

„achtervoeten”: achterspannen of achtervoeten, zoals gedefinieerd in aanvullende aantekeningen 1.A, onder f) en g), van hoofdstuk 2 van de gecombineerde nomenclatuur, met ten hoogste acht ribben of acht paar ribben, recht afgesneden of pistolasnit.

Artikel 3

1.   De handelaar dient bij de door de lidstaten aangewezen bevoegde instanties een verklaring in waarbij hij het voornemen te kennen geeft de in artikel 1 bedoelde voor- of achtervoeten met inachtneming van de in deze verordening gestelde voorwaarden uit te benen en, onverminderd het bepaalde in artikel 7, de totale hoeveelheid delen zonder been, elk afzonderlijk verpakt, uit te voeren.

2.   In de verklaring moet met name de omschrijving en de hoeveelheid van de uit te benen producten worden vermeld.

Deze verklaring dient vergezeld te gaan van een attest waarvan het model is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 433/2007 en dat is afgegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 2, eerste alinea, van die verordening. De opmerkingen B en C en ook vak 11 van dit attest zijn echter niet van toepassing. Het bepaalde in artikel 3 van genoemde verordening is mutatis mutandis van toepassing op de producten die onder de in lid 3 van dit artikel bedoelde controle worden geplaatst.

3.   Bij aanvaarding van de verklaring door de bevoegde instanties, die er de datum van aanvaarding op vermelden, worden de uit te benen voor- of achtervoeten onder controle van deze instanties geplaatst. Zij constateren het nettogewicht van deze producten en vermelden dat in vak 7 van het in lid 2 bedoelde attest.

Artikel 4

De termijn waarbinnen de voor- of achtervoeten moeten worden uitgebeend, bedraagt, behalve in geval van overmacht, tien werkdagen vanaf de dag van aanvaarding van de in artikel 3 bedoelde verklaring.

Artikel 5

1.   Na het uitbenen wordt of worden door de handelaar een of meer attesten voor uitgebeend vlees, waarvan het model is opgenomen in de bijlagen I en II en waarin in vak 7 het nummer van het in artikel 3, lid 2, bedoelde attest is vermeld, ter visering voorgelegd aan de bevoegde instantie.

2.   De nummers van de „attesten uitgebeend vlees” worden anderzijds vermeld in vak 9 van het attest bedoeld in artikel 3, lid 2. Het laatstgenoemde, aldus ingevulde attest wordt via de administratieve weg aan de instantie die de uitvoerrestituties dient te betalen toegezonden, nadat voor de totale hoeveelheid vlees zonder been van onder controle geplaatste voor- of achtervoeten „attesten uitgebeend vlees” zijn geviseerd overeenkomstig het bepaalde in lid 1 van dit artikel.

3.   De „attesten uitgebeend vlees” moeten worden overgelegd bij het vervullen van de douaneformaliteiten bedoeld in artikel 6.

4.   Het uitbenen en het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer gebeuren in de lidstaat waar de dieren zijn geslacht.

Artikel 6

1.   De douaneformaliteiten voor uitvoer uit de Gemeenschap, voor leveranties als bedoeld in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 800/1999 of om producten vóór uitvoer onder het in Verordening (EG) nr. 1741/2006 van de Commissie (6) geregelde stelsel van douane-entrepots te plaatsen, moeten worden vervuld in de lidstaat waar de in artikel 3 bedoelde verklaring is aanvaard.

2.   De douaneautoriteit vermeldt in vak 11 van het attest voor uitgebeend vlees het nummer en de datum van de in artikel 5, lid 4, van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedoelde verklaringen.

3.   Na het vervullen van de douaneformaliteiten voor de hoeveelheid voor uitvoer bestemde deelstukken wordt het attest voor uitgebeend vlees langs administratieve weg toegezonden aan de instantie waaraan de betaling van de uitvoerrestituties is opgedragen.

Artikel 7

1.   Behoudens overmacht wordt de bijzondere restitutie uitsluitend toegekend als de hoeveelheid stukken die zijn verkregen door het uitbenen onder de in artikel 3, lid 3, bedoelde controle en die vermeld zijn in de in artikel 5, lid 1, bedoelde attesten, volledig is uitgevoerd.

2.   Bij uitbening van de achtervoet is de handelaar evenwel niet verplicht om alle door het uitbenen verkregen deelstukken uit te voeren.

Wanneer de voor uitvoer bestemde hoeveelheid overeenkomt met ten minste 95 % van de totale hoeveelheid (in gewicht) door uitbening onder de in artikel 3, lid 3, bedoelde controle verkregen deelstukken, is de bijzondere restitutie van toepassing.

Wanneer de voor uitvoer bestemde hoeveelheid minder dan 95 %, doch ten minste 85 % van de totale hoeveelheid (in gewicht) door uitbening verkregen stukken bedraagt, wordt het eenheidsbedrag van de bijzondere restitutie verlaagd.

Deze aanpassing wordt vastgesteld in het kader van de bepaling of de wijziging van het eenheidsbedrag van de betrokken restitutie. Zij wordt met name berekend op basis van de waarde van de verschillende deelstukken die op de Gemeenschapsmarkt kunnen blijven.

3.   Beenderen, pezen, kraakbeen, stukken vet en andere snijafvallen die bij het uitbenen zijn verkregen, mogen in de Gemeenschap worden verhandeld.

4.   De marktdeelnemer die gebruik wenst te maken van één van de in lid 2 genoemde opties, moet die vermelden in de in artikel 3, lid 1, bedoelde verklaring.

Daarnaast moeten op het/de in artikel 5, lid 1, bedoelde attest/attesten de volgende vermeldingen worden aangebracht:

a)

in vak 4 het totale nettogewicht van het bij het uitbenen verkregen vlees en, in voorkomend geval:

„toepassing van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 — optie 95 %”, of

„toepassing van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1359/2007 — optie 85 %”;

b)

in vak 6 het uit te voeren nettogewicht.

5.   De lidstaten mogen het aantal soorten deelstukken dat niet wordt uitgevoerd beperken tot twee per uitbeningsverrichting.

6.   Wanneer de uitgevoerde hoeveelheid kleiner is dan het gewicht dat is vermeld in vak 6 van het/de in artikel 5, lid 1, bedoelde attest/attesten, wordt op de bijzondere restitutie een korting toegepast. Het percentage van deze korting bedraagt:

a)

wanneer het geconstateerde verschil tussen het uitgevoerde gewicht en het gewicht dat vermeld is in vak 6 van het/de in artikel 5, lid 1, bedoelde attest/attesten niet meer dan 10 % bedraagt, vijfmaal het geconstateerde procentuele gewichtsverschil;

b)

in de andere gevallen 80 % van het eenheidsbedrag van de restitutie voor producten van, naar gelang van het geval, GN-code 0201 30 00 9100 of 0201 30 00 9120 die geldt op de datum die is vermeld in vak 21 van het uitvoercertificaat op basis waarvan de formaliteiten van artikel 5, lid 1, of van artikel 26, lid 1, van Verordening (EG) nr. 800/1999 zijn vervuld.

De in artikel 51, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedoelde sanctie is niet van toepassing in de in dit lid bedoelde gevallen.

Artikel 8

In afwijking van artikel 5, lid 2, mogen de lidstaten bepalen dat:

a)

één enkel „attest uitgebeend vlees”, dat betrekking heeft op de totale hoeveelheid uitgebeend vlees, wordt overgelegd met het attest bedoeld in artikel 3, lid 2;

b)

de twee in onder a) bedoelde attesten tegelijkertijd worden overgelegd bij het vervullen van de douaneformaliteiten bij uitvoer;

c)

de twee in onder a) bedoelde attesten tegelijkertijd worden toegezonden onder de in artikel 6, lid 3, vastgestelde voorwaarden.

Artikel 9

1.   De lidstaten stellen de controlevoorschriften vast en delen deze mede aan de Commissie. Zij nemen de nodige maatregelen om vervanging van de betrokken producten uit te sluiten, en zorgen er met name voor dat elk deelstuk kan worden geïdentificeerd.

2.   Bij het uitbenen, de opmaak en het verpakken van het betrokken vlees mag in het lokaal waar wordt uitgebeend, afgezien van varkensvlees, geen ander vlees aanwezig zijn dan het vlees waarop deze verordening betrekking heeft.

3.   Voor- en achtvoeten mogen niet tegelijkertijd in hetzelfde lokaal worden uitgebeend.

4.   De zakken, de dozen of ander verpakkingsmateriaal waarin de delen zonder been worden verpakt, worden door de bevoegde instanties verzegeld of gelood en op zakken, dozen of ander verpakkingsmateriaal moeten de gegevens, en met name het nettogewicht, de aard en het aantal stuks en een serienummer zijn aangebracht, waardoor het uitgebeend vlees kan worden geïdentificeerd.

Artikel 10

Voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde attesten die elk kwartaal door de bevoegde autoriteiten worden geviseerd en betrekking hebben op de uitgebeende stukken van de achtervoet delen de lidstaten in de loop van de tweede maand volgende op elk kwartaal de volgende gegevens mee:

a)

het totale nettogewicht zoals vermeld op de attesten betreffende het in artikel 7, lid 1, bedoelde geval;

b)

het totale nettogewicht zoals vermeld op de attesten betreffende het in artikel 7, lid 2, bedoelde geval, optie 95 %;

c)

het totale nettogewicht zoals vermeld op de attesten betreffende het in artikel 7, lid 2, bedoelde geval, optie 85 %.

Artikel 11

Verordening (EEG) nr. 1964/82 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 212 van 21.7.1982, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1713/2006 (PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11).

(3)  Zie bijlage III.

(4)  PB L 104 van 21.4.2007, blz. 3.

(5)  PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1001/2007 (PB L 226 van 30.8.2007, blz. 9).

(6)  PB L 329 van 25.11.2006, blz. 7.


BIJLAGE I

EUROPESE GEMEENSCHAP

Image

Image


BIJLAGE II

EUROPESE GEMEENSCHAP

Image

Image


BIJLAGE III

Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Verordening (EEG) nr. 1964/82 van de Commissie

(PB L 212 van 21.7.1982, blz. 48)

 

Verordening (EEG) nr. 3169/87 van de Commissie

(PB L 301 van 24.10.1987, blz. 21)

uitsluitend artikel 1, lid 2

Verordening (EG) nr. 2469/97 van de Commissie

(PB L 341 van 12.12.1997, blz. 8)

uitsluitend artikel 1

Verordening (EG) nr. 1452/1999 van de Commissie

(PB L 167 van 2.7.1999, blz. 17)

 

Verordening (EG) nr. 1470/2000 van de Commissie

(PB L 165 van 6.7.2000, blz. 16)

 

Verordening (EG) nr. 2772/2000 van de Commissie

(PB L 321 van 19.12.2000, blz. 35)

 

Verordening (EG) nr. 1713/2006 van de Commissie

(PB L 321 van 21.11.2006, blz. 11)

uitsluitend artikel 2


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Verordening (EEG) nr. 1964/82

De onderhavige verordening

Artikel 1, eerste alinea

Artikel 1

Artikel 1, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 2, onder a)

Artikel 1, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 2, onder b)

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6, leden 1, 2 en 3

Artikel 7, leden 1, 2 en 3

Artikel 6, lid 4, eerste alinea

Artikel 7, lid 4, eerste alinea

Artikel 6, lid 4, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 7, lid 4, tweede alinea, onder a)

Artikel 6, lid 4, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 7, lid 4, tweede alinea, onder b)

Artikel 6, lid 4, derde alinea

Artikel 7, lid 5

Artikel 6, lid 5, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 7, lid 6, eerste alinea, onder a)

Artikel 6, lid 5, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 7, lid 6, eerste alinea, onder b)

Artikel 6, lid 5, tweede alinea

Artikel 7, lid 6, tweede alinea

Artikel 7, lid 1, eerste streepje

Artikel 8, onder a)

Artikel 7, lid 1, tweede streepje

Artikel 8, onder b)

Artikel 7, lid 1, derde streepje

Artikel 8, onder c)

Artikel 8, eerste alinea

Artikel 9, lid 1

Artikel 8, tweede alinea

Artikel 9, lid 2

Artikel 8, derde alinea

Artikel 9, lid 3

Artikel 8, vierde alinea

Artikel 9, lid 4

Artikel 9, eerste streepje

Artikel 10, onder a)

Artikel 9, tweede streepje

Artikel 10, onder b)

Artikel 9, derde streepje

Artikel 10, onder c)

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/32


VERORDENING (EG) Nr. 1360/2007 VAN DE COMMISSIE

van 21 november 2007

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2007/2008 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 van de Commissie (3).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1109/2007 voor het verkoopseizoen 2007/2008 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 22 november 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 november 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 van de Commissie (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1).

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2031/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 43).

(3)  PB L 253 van 28.9.2007, blz. 5.


BIJLAGE

Met ingang van 22 november 2007 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

18,58

7,01

1701 11 90 (1)

18,58

12,94

1701 12 10 (1)

18,58

6,82

1701 12 90 (1)

18,58

12,42

1701 91 00 (2)

19,69

16,62

1701 99 10 (2)

19,69

11,18

1701 99 90 (2)

19,69

11,18

1702 90 99 (3)

0,20

0,44


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/34


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2007

betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn

(2007/751/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie,

Gelet op het Toetredingsverdrag van 2005,

Gelet op de Toetredingsakte van 2005 (hierna de „Toetredingsakte” genoemd), en met name op artikel 3, lid 4,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst, opgesteld op basis van artikel K.3, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn (2) (hierna de „Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren zijn betrokken” genoemd), is op 26 mei 1997 ondertekend en is op 28 september 2005 in werking getreden.

(2)

Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slovenië en Slowakije hebben na hun toetreding tot de Europese Unie hun akten van toetreding tot de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren zijn betrokken, neergelegd.

(3)

In artikel 3, lid 3, van de Toetredingsakte is bepaald dat Bulgarije en Roemenië moeten toetreden tot de in bijlage I bij die Toetredingsakte opgesomde verdragen, overeenkomsten en protocollen tussen de lidstaten, waaronder de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn. Zij moeten ten aanzien van Bulgarije en Roemenië in werking treden op de door de Raad bepaalde data.

(4)

Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de Toetredingsakte moet de Raad de als gevolg van de toetreding vereiste aanpassingen in deze verdragen, overeenkomsten en protocollen aanbrengen,

BESLUIT:

Artikel 1

De Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren zijn betrokken, treedt ten aanzien van Bulgarije en Roemenië in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum van aanneming van dit besluit.

Artikel 2

De Bulgaarse en de Roemeense versie (3) van de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren zijn betrokken, zijn op gelijke wijze authentiek als de overige teksten van die overeenkomst.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 8 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies van 10 juli 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 195 van 25.6.1997, blz. 2.

(3)  De Bulgaarse en de Roemeense versie van de Overeenkomst wordt later in de speciale editie van het Publicatieblad bekendgemaakt.


Commissie

22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/36


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 november 2007

tot wijziging van Beschikking 92/452/EEG wat betreft bepaalde embryoteams en embryoproductieteams in Canada, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten van Amerika

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5457)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/752/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (1), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Beschikking 92/452/EEG van de Commissie van 30 juli 1992 houdende vaststelling van lijsten van embryoteams en embryoproductieteams die in derde landen zijn erkend met het oog op de uitvoer van runderembryo’s naar de Gemeenschap (2) wordt bepaald dat de lidstaten de invoer van runderembryo’s uit derde landen alleen toestaan als die embryo’s zijn verzameld, behandeld en opgeslagen door embryoteams en embryoproductieteams die voorkomen op de lijsten in de bijlage bij die beschikking.

(2)

Nieuw-Zeeland heeft verzocht om schrapping van één embryoteam van de lijst met de gegevens voor dat land.

(3)

Canada en de Verenigde Staten van Amerika hebben verzocht de gegevens voor die landen op die lijsten te wijzigen wat betreft bepaalde embryoteams en embryoproductieteams.

(4)

Canada en de Verenigde Staten van Amerika hebben garanties gegeven betreffende de naleving van de desbetreffende voorschriften van Richtlijn 89/556/EEG en de betrokken embryoteams en embryoproductieteams zijn door de veterinaire diensten van die landen officieel erkend voor uitvoer naar de Gemeenschap.

(5)

Beschikking 92/452/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 92/452/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 december 2007.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 november 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/60/EG van de Commissie (PB L 31 van 3.2.2006, blz. 24).

(2)  PB L 250 van 29.8.1992, blz. 40. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2007/558/EG (PB L 212 van 14.8.2007, blz. 18).


BIJLAGE

De bijlage bij Beschikking 92/452/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

De rij voor het embryoteam uit Canada nr. E876 wordt vervangen door:

„CA

 

E876

 

22 rue Principale

Plaisance, Québec J0V 1S0

Dr. Pierre Thibaudeau”

2.

De rij voor het embryoteam nr. NZEB11 uit Nieuw-Zeeland wordt geschrapt.

3.

De rij voor het embryoteam uit de Verenigde Staten van Amerika nr. 91TX050 E548 wordt vervangen door:

„US

 

91TX050

E548

 

Buzzard Hollow Ranch

500 Coates RD

Granbury, TX 67048

Dr. Brad Stroud”

4.

De rij voor het embryoteam uit de Verenigde Staten van Amerika nr. 91TN006 E538 wordt vervangen door:

„US

 

91TN006

E538

 

Harrogate Genetics Intl, INC

6664 Cumberland Gap PKWY

Harrogate, TN 37752

Dr. Edwin Robertson”

5.

De rij voor het embryoteam uit de Verenigde Staten van Amerika nr. 91TN007 E538 wordt vervangen door:

„US

 

91TN007

E538

 

Harrogate Genetics Intl, INC

6664 Cumberland Gap PKWY

Harrogate, TN 37752

Dr. Sam Edwards”

6.

De volgende rij voor de Verenigde Staten van Amerika wordt ingevoegd:

„US

 

07NC132

E705

 

PVC Embryo Services

110 Hyman DR

Postville, IA 52162

Dr. Justin Helgerson”


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/38


GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2007/753/GBVB VAN DE RAAD

van 19 november 2007

betreffende steun voor de activiteiten van de IAEA op het gebied van toezicht en verificatie in de Democratische Volksrepubliek Korea in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 12 december 2003 heeft de Europese Raad de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens aangenomen, met in hoofdstuk III een lijst van bestrijdingsmaatregelen die zowel in de Europese Unie als in derde landen moeten worden getroffen.

(2)

De Europese Unie geeft momenteel actief uitvoering aan deze strategie en aan de in hoofdstuk III ervan genoemde maatregelen, met name door de financiering van specifieke projecten die uitgevoerd worden door multilaterale instellingen zoals de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA).

(3)

De Europese Unie heeft herhaaldelijk een beroep op de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) gedaan haar verplichtingen krachtens het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) na te leven en haar integralewaarborgovereenkomst in volledige samenwerking met de IAEA uit te voeren.

(4)

De Europese Unie heeft voortdurend steun verleend aan de inspanningen in het kader van het zespartijenoverleg om een diplomatieke oplossing te vinden voor de nucleaire crisis op het Koreaanse schiereiland, onder meer via politieke en financiële steun voor de Organisatie voor energieontwikkeling op het Koreaanse schiereiland (KEDO). In dezelfde geest heeft de Europese Unie de gezamenlijke verklaring van 19 september 2005 en de Eerste acties van 13 februari 2007 verwelkomd.

(5)

Op 9 juli 2007 heeft de Raad van beheer van de IAEA zijn directeur-generaal gemachtigd ad-hocregelingen voor het toezicht op en de verificatie van de sluiting van nucleaire installaties in de DVK uit te voeren, overeenkomstig de aanbevelingen in het verslag van de IAEA aan de Raad van beheer.

(6)

Overeenkomstig de Eerste acties van 13 februari 2007 heeft de DVK in juli 2007 de sluiting van de nucleaire installaties uitgevoerd en heeft zij de IAEA verzocht op de sluiting toe te zien. Vervolgens is deze sluiting door de IAEA bevestigd.

(7)

De Europese Unie heeft deze maatregel van de DVK verwelkomd als een zeer belangrijke eerste stap op weg naar de ontmanteling van de nucleaire programma’s van de DVK en de denuclearisatie van het Koreaanse schiereiland.

(8)

Aangezien de kosten die met de uitvoering van de ad-hocregelingen zijn gemoeid thans niet kunnen worden gedekt door de reguliere waarborgenbegroting van de IAEA, moeten er voldoende extra bijdragen aan de begroting worden gedaan om de uitvoering van de ad-hocregelingen mogelijk te maken zolang er geen voorziening is in de reguliere begroting van de IAEA,

HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

Artikel 1

Om onverwijld praktische uitvoering te geven aan sommige elementen van de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens steunt de Europese Unie de activiteiten van de IAEA op het gebied van toezicht en verificatie die worden uitgevoerd overeenkomstig bestaande toezicht- en verificatieregelingen, zoals overeengekomen tussen de IAEA en de DVK, ter bevordering van de volgende doelstellingen:

a)

bijdragen aan het proces van vertrouwen scheppen dat gericht is op de opheffing van het nucleaire programma van de DVK door de voortzetting van het toezicht op en de verificatie van de sluiting van de nucleaire installaties in de DVK;

b)

de blijvende betrokkenheid verzekeren van de Europese Unie bij de inspanningen om een diplomatieke oplossing voor de Koreaanse nucleaire problematiek uit te werken;

c)

ervoor zorgen dat de IAEA over voldoende financiële middelen beschikt om toezicht- en verificatieactiviteiten uit te voeren die verband houden met de uitvoering van de Eerste acties van 13 februari 2007 die zijn overeengekomen in het kader van het zespartijenoverleg.

De bijdrage van de Europese Unie wordt gebruikt voor de financiering van personele middelen en reiskosten, uitrusting en vervoer, de huur van faciliteiten in de DVK en gerelateerde kosten, communicatie-uitgaven en de aankoop van informatietechnologie.

In de bijlage gaat een nadere omschrijving van bovenbedoelde activiteiten.

Artikel 2

1.   Het voorzitterschap draagt, bijgestaan door de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB (SG/HV), de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden. De Commissie wordt hier ten volle bij betrokken.

2.   De technische uitvoering van de in artikel 1 genoemde activiteiten berust bij de IAEA. Zij voert haar taak uit onder toezicht van de SG/HV, die het voorzitterschap bijstaat. Daartoe treft de SG/HV de nodige regelingen met de IAEA.

3.   Conform hun respectieve bevoegdheden houden het voorzitterschap, de SG/HV en de Commissie elkaar regelmatig op de hoogte omtrent de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden.

Artikel 3

1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van de in artikel 1 bedoelde activiteiten beloopt 1 780 000 EUR, te financieren uit de algemene begroting van de Europese Unie.

2.   Voor het beheer van de in lid 1 bedoelde uitgaven gelden de communautaire procedures en voorschriften die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Europese Unie.

3.   De Commissie ziet toe op het correcte beheer van de in lid 2 bedoelde uitgaven, die als schenking worden verstrekt. Hiertoe sluit zij een financieringsovereenkomst met de IAEA. In de financieringsovereenkomst wordt bepaald dat de IAEA er zorg voor moet dragen dat de EU-bijdrage zichtbaar is in een mate die overeenstemt met haar omvang.

4.   De Commissie stelt alles in het werk om de in lid 3 bedoelde financieringsovereenkomst binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden te sluiten. Zij stelt de Raad in kennis van eventuele moeilijkheden en van de datum van sluiting van de financieringsovereenkomst.

Artikel 4

Het voorzitterschap brengt, bijgestaan door de SG/HV, aan de Raad verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden, op basis van de door het IAEA-secretariaat ten behoeve van de Raad van beheer van de IAEA opgestelde verslagen die aan het voorzitterschap, bijgestaan door de SG/HV, worden voorgelegd. De Commissie wordt hier ten volle bij betrokken. Zij brengt verslag uit over de financiële aspecten van de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden.

Artikel 5

Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Het verstrijkt 18 maanden na de aanneming.

Artikel 6

Dit gemeenschappelijk optreden wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


BIJLAGE

EU-steun voor de toezicht- en verificatieactiviteiten van de IAEA in de Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) in het kader van de uitvoering van de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens

1.   Omschrijving van de toezicht- en verificatieactiviteiten van de IAEA in de DVK

In maart 2007 heeft de directeur-generaal van de IAEA zijn Raad van beheer meegedeeld dat de partijen bij het zespartijenoverleg in Beijing (China) op 13 februari 2007 Eerste acties zijn overeengekomen ter uitvoering van de door hen op 19 september 2005 afgelegde gezamenlijke verklaring. Tevens stelde hij de Raad van beheer ervan in kennis dat hij op 23 februari 2007 een uitnodiging had ontvangen van de DVK om het land te bezoeken teneinde „de betrekkingen tussen de DVK en de IAEA te ontwikkelen, en problemen van wederzijds belang te bespreken”. In de Eerste acties kwamen de partijen onder meer overeen dat de DVK „de nucleaire installatie van Yongbyon, met inbegrip van de opwerkingsfaciliteit, zal sluiten en verzegelen, met het oog op de uiteindelijke ontmanteling, en IAEA-medewerkers zal verzoeken naar het land terug te keren om alle nodige toezicht- en verificatieactiviteiten te verrichten zoals tussen de IAEA en de DVK is overeengekomen”. De Raad van beheer was ingenomen met de overeenstemming over de Eerste acties en was van oordeel dat een op succesvolle onderhandelingen gebaseerde regeling van dit langlopende geschil, met handhaving van de essentiële verificatierol van de IAEA, een belangrijk resultaat voor de internationale vrede en veiligheid zou inhouden. In dit verband verwelkomde de Raad van beheer de uitnodiging van de DVK aan de directeur-generaal om het land te bezoeken.

De directeur-generaal heeft de DVK op 13 en 14 maart 2007 bezocht en in juni 2007 verslag aan de Raad van beheer uitgebracht over de resultaten van zijn bezoek. De Raad van beheer benadrukte het belang van een volgehouden dialoog voor het bereiken van een vreedzame, alomvattende oplossing van de nucleaire crisis in de DVK en een spoedige denuclearisatie van het Koreaanse schiereiland, en was ingenomen met het bezoek van de directeur-generaal aan de DVK en zijn besprekingen met functionarissen van de DVK, die zich hadden toegespitst op het herstel van de betrekkingen tussen de DVK en de IAEA.

Op 16 juni 2007 ontving de directeur-generaal een uitnodiging van de DVK om een team van de IAEA te zenden teneinde de procedurele aangelegenheden te bespreken in verband met de toezicht- en verificatieregeling betreffende de sluiting van de nucleaire installatie in Yongbyon. Deze brief en het antwoord daarop van de directeur-generaal, gedateerd op 18 juni 2007, zijn naar de Raad van beheer gezonden.

Van 26 tot en met 29 juni 2007 heeft een team van de IAEA, aangevoerd door de plaatsvervangend directeur-generaal afdeling waarborgen, de DVK bezocht. Het team bezocht de productie-installatie voor kernbrandstof, de experimentele 5 MW(e)-kerncentrale, het radiochemisch laboratorium (opwerkingsfabriek) en de 50 MW(e)-kerninstallatie (in aanbouw), die alle in Yongbyon zijn gelegen. De DVK deelde het team mee dat deze installaties, en de 200 MW(e)-kerninstallatie (in aanbouw), die in Taechon is gevestigd, ingevolge de Eerste acties zullen worden gesloten en verzegeld.

Tijdens het bezoek van het IAEA-team aan de DVK werd overeenstemming bereikt over de volgende regeling:

a)

De IAEA ontvangt van de DVK een lijst van installaties die zijn gesloten en/of verzegeld, en wordt daarna van hun status op de hoogte gehouden met het oog op het toezicht op en de verificatie van de sluiting en/of verzegeling van de desbetreffende installatie.

b)

Met het oog op haar toezicht- en verificatieactiviteiten krijgt de IAEA toegang tot alle installaties en apparatuur die zijn gesloten en/of verzegeld.

c)

De IAEA installeert passende insluitings- en bewakingsinstrumenten en andere instrumenten met het oog op het toezicht op en de verificatie van de status van de gesloten en/of verzegelde installaties en apparatuur. Indien de insluitings- en bewakingsmaatregelen om praktische redenen niet kunnen worden toegepast, komen de IAEA en de DVK de uitvoering van andere passende verificatiemaatregelen overeen.

d)

De IAEA onderzoekt en verifieert de informatie over het ontwerp van de gesloten en/of verzegelde installaties, en legt de status van deze installaties op foto’s of in video’s vast. Periodiek vindt er een nieuwe verificatie van die informatie plaats.

e)

De IAEA wordt van tevoren geïnformeerd indien de DVK voornemens is het ontwerp en/of de status van installaties en apparatuur te wijzigen, zodat met de DVK overleg kan plaatsvinden over de gevolgen die dergelijke wijzigingen kunnen hebben voor de toezicht- en verificatiewerkzaamheden van de IAEA.

f)

De IAEA wordt van tevoren geïnformeerd indien de DVK voornemens is met nucleaire installaties verband houdende apparatuur of andere essentiële apparatuur of componenten uit de gesloten nucleaire installaties te transporteren of te verwijderen of enige van deze installaties uit bedrijf te nemen. De IAEA krijgt passende toegang om dergelijke apparatuur, componenten en/of activiteiten te verifiëren.

g)

De DVK bewaart alle stukken die voor de toezicht- en verificatieactiviteiten van de IAEA van belang zijn.

h)

De IAEA ontvangt de benodigde visa voor IAEA-personeel, en geniet dezelfde voorrechten en immuniteiten als die welke vermeld zijn in de desbetreffende bepalingen van de Overeenkomst betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (INFCIRC/9/Rev.2) voor eigendommen, middelen en activa van de IAEA, haar personeel en andere functionarissen die hun taken krachtens deze regeling uitoefenen.

i)

De IAEA ontvangt alle informatie over de gezondheids- en veiligheidsprocedures in de desbetreffende installaties.

j)

De IAEA en de DVK voeren overleg over aangelegenheden die met de kosten van de uitvoering verband houden.

k)

De bovengenoemde maatregelen worden periodiek door de DVK en de IAEA geëvalueerd.

De IAEA is overeenkomstig artikel III.A.5 van haar statuut gemachtigd „… op verzoek der partijen betreffende elke bilaterale of multilaterale regeling, of, op verzoek van een staat, op alle werkzaamheden van die staat op het gebied der atoomenergie, waarborgen toe te passen”. Voor deze machtiging is het niet nodig dat de staat IAEA-lid is, en is er geen specifieke vorm of inhoud voor de waarborgregelingen voorgeschreven. Het toezicht en de verificatie in de DVK stroken derhalve met het statuut. In dit stadium zal toezicht en verificatie plaatsvinden overeenkomstig de in overweging 5 van het gemeenschappelijk optreden bedoelde ad-hocregelingen.

De toezicht- en verificatieactiviteiten in de DVK waren niet gepland en in de huidige IAEA-begroting of in de voorgestelde begrotingen voor de periode van twee jaar (2008-2009) is er derhalve geen rekening gehouden met het verrichten van toezicht en verificatie. Op grond van de huidige regelingen inzake toezicht en verificatie tussen de DVK en de IAEA belopen de geraamde uitgaven voor deze activiteiten zowel in 2007 als in 2008 telkens 2,2 miljoen EUR. Gezien de vooruitgang die is geboekt in het zespartijenoverleg en de mogelijke uitbreiding van de rol van de IAEA in het toezicht en de verificatie van gemaakte afspraken kan het zijn dat in de toekomst aanvullende middelen nodig zijn.

2.   Doelstellingen

Toezicht en verificatie door de IAEA blijft een onmisbaar instrument om het vertrouwen tussen staten met betrekking tot maatregelen op het gebied van nucleaire non-proliferatie te doen toenemen en om het vreedzaam gebruik van kernmateriaal te bevorderen.

Algemene doelstelling en oogmerk van het project:

bijdragen tot de uitvoering van toezicht- en verificatieactiviteiten in de DVK, overeenkomstig de Eerste acties van 13 februari 2007, zoals afgesproken in het kader van het zespartijenoverleg.

Projectresultaten:

voortzetting van het toezicht op en de verificatie door de IAEA van de sluiting van bovengenoemde nucleaire installaties in de DVK.

3.   Duur

De totale duur van de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden wordt op achttien maanden geraamd.

4.   Begunstigden

De begunstigde van dit gemeenschappelijk optreden is de IAEA.

5.   Uitvoeringsorgaan

De IAEA wordt belast met de uitvoering van het project. Het wordt rechtstreeks door de IAEA, meer bepaald door het personeel van de afdeling waarborgen, uitgevoerd. In het geval van contractanten moet de levering van goederen, werken of diensten door de IAEA in het kader van dit gemeenschappelijk optreden geschieden volgens de desbetreffende regels en procedures van de IAEA, als omschreven in de bijdrageovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de IAEA.

Het uitvoeringsorgaan rapporteert op basis van door de Raad van beheer van de IAEA verstrekte informatie. De verslagen worden ingediend bij het voorzitterschap, dat wordt bijgestaan door de SG/HV voor het GBVB.

6.   Deelnemende derde partijen

Er zijn geen deelnemende derde partijen.


IV Andere besluiten

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

Gemengd Comité van de EER

22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/43


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 63/2007

van 15 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst is gewijzigd bij Besluit nr. 98/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 7 juli 2006 (1).

(2)

Het is passend de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (2).

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet bijgevolg worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Het volgende streepje wordt toegevoegd aan artikel 1, lid 5, van Protocol 31 bij de Overeenkomst:

„—

32006 D 1982: Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER krachtens artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 289 van 19.10.2006, blz. 50.

(2)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/45


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 64/2007

van 15 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 van de EER-overeenkomst inzake samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 107/2005 van het Gemengd Comité van de EER van 8 juli 2005 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen uit te breiden met Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma Jeugd in actie voor de periode 2007-2013 (2).

(3)

Het is wenselijk de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen uit te breiden met Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (3).

(4)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om de uitbreiding van de samenwerking per 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Artikel 4 van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

Na lid 2k wordt het volgende lid ingevoegd:

„2l.   De EVA-staten nemen, met ingang van 1 januari 2007 deel aan de volgende programma's:

32006 D 1719: Besluit nr. 1719/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van het programma Jeugd in actie voor de periode 2007-2013 (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30),

32006 D 1720: Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45).”.

2.

De tekst van lid 3 wordt vervangen door:

„In overeenstemming met artikel 82, lid 1, onder a), van de Overeenkomst dragen de EVA-staten financieel bij aan de in de leden 1, 2, 2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 2g, 2h, 2i, 2j, 2k en 2l bedoelde programma's en activiteiten.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (4).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 306 van 24.11.2005, blz. 45.

(2)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30.

(3)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(4)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/47


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 65/2007

van 15 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 138/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 27 oktober 2006 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress (2), gerectificeerd in PB L 65 van 3.3.2007, blz. 12.

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Artikel 5 van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

Lid 5 wordt vervangen door:

„5.   De EVA-staten nemen deel aan de communautaire programma's en acties bedoeld in lid 8, eerste en tweede streepje, met ingang van 1 januari 1996, aan het programma bedoeld in lid 8, derde streepje, met ingang van 1 januari 2000, aan het programma bedoeld in lid 8, vierde streepje, met ingang van 1 januari 2001, aan de programma's bedoeld in lid 8, vijfde en zesde streepje, met ingang van 1 januari 2002, aan de programma's bedoeld in lid 8, zevende en achtste streepje, met ingang van 1 januari 2004 en aan de programma's bedoeld in lid 8, negende en tiende streepje, met ingang van 1 januari 2007.”.

2.

In lid 8 wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32006 D 1672: Besluit nr. 1672/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress (PB L 315 van 15.11.2006, blz. 1), gerectificeerd in PB L 65 van 3.3.2007, blz. 12.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER, zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 366 van 21.12.2006, blz. 83.

(2)  PB L 315 van 15.11.2006, blz. 1.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/49


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 66/2007

van 15 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst is gewijzigd bij Besluit nr. 90/2004 van het Gemengd Comité van de EER van 8 juni 2004 (1).

(2)

Het is passend de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (2).

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet bijgevolg worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Artikel 6 van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

Na lid 3 wordt het volgende lid ingevoegd:

„3 bis.   De EVA-staten nemen met ingang van 1 januari 2007 deel aan het volgende programma:

32006 D 1926: Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013), PB L 404 van 30.12.2006, blz. 39.”.

2.

Lid 4 wordt vervangen door:

„Overeenkomstig artikel 82, lid 1, onder a), van de Overeenkomst dragen de EVA-staten financieel bij aan de in de leden 3 en 3 bis bedoelde activiteiten.”.

3.

Lid 5 wordt vervangen door:

„De EVA-staten worden van bij de aanvang van de samenwerking betreffende de in de leden 3 en 3 bis bedoelde activiteiten volledig betrokken bij de werkzaamheden van de EG-comités welke de Commissie bij het beheer, de nadere uitwerking en de tenuitvoerlegging van deze activiteiten bijstaan.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER krachtens artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 349 van 25.11.2004, blz. 52.

(2)  PB L 404 van 30.12.2006, blz. 39.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/51


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 67/2007

van 29 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 74/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juni 2006 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (2).

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd, teneinde bedoelde uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

In artikel 7, lid 5, van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32006 D 1639: Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 245 van 7.9.2006, blz. 45.

(2)  PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/52


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 68/2007

van 15 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 107/2005 van het Gemengd Comité van de EER van 8 juli 2005 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (Media 2007) (2), gerectificeerd in PB L 31 van 6.2.2007, blz. 10.

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

In artikel 9, lid 4, van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32006 D 1718: Besluit nr. 1718/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende de uitvoering van een programma ter ondersteuning van de Europese audiovisuele sector (Media 2007) (PB L 327 van 24.11.2006, blz. 12.), gerectificeerd in PB L 31 van 6.2.2007, blz. 10. ”

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER, zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 306 van 24.11.2005, blz. 45.

(2)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 12.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/53


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 69/2007

van 15 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 107/2005 van het Gemengd Comité van de EER van 8 juli 2005 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking van de overeenkomstsluitende partijen uit te breiden met Besluit nr. 1855/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013) (2).

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst dient derhalve te worden gewijzigd, teneinde bedoelde uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

In artikel 13, lid 4, van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32006 D 1855: Besluit nr. 1855/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013) (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 1).”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER, zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (3).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 15 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 306 van 24.11.2005, blz. 45.

(2)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 1.

(3)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/54


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 70/2007

van 29 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-Overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst is gewijzigd bij Besluit nr. 135/2005 van het Gemengd Comité van de EER van 21 oktober 2005 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking tussen de partijen bij de Overeenkomst uit te breiden tot Verordening (EG) nr. 1692/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot instelling van het tweede Marco Polo-programma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren („Marco Polo II”) (2).

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet derhalve worden gewijzigd om deze uitgebreide samenwerking met ingang van 1 januari 2007 mogelijk te maken.

(4)

Verordening (EG) nr. 1382/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 betreffende de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren („Marco Polo-programma”) (3), is momenteel opgenomen onder artikel 3 (Milieu) van Protocol 31 bij de Overeenkomst.

(5)

Het is echter correcter om Verordening (EG) nr. 1382/2003 op te nemen onder de rubriek „Vervoer en mobiliteit”; Verordening (EG) nr. 1382/2003 moet daarom worden verplaatst naar artikel 12 van Protocol 31 bij de Overeenkomst,

BESLUIT:

Artikel 1

1.   Artikel 12 van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

i)

de tekst van lid 2 wordt opgenomen als lid 4 en komt als volgt te luiden:

„4.   De EVA-staten dragen overeenkomstig artikel 82, lid 1, onder a), van de Overeenkomst financieel bij in de kosten van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde acties en programma’s.”;

ii)

de volgende leden worden in het artikel opgenomen:

1.„2.   De EVA-staten nemen met ingang van 1 januari 2004 deel aan het volgende programma:

32003 R 1382: Verordening (EG) nr. 1382/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2003 betreffende de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren („Marco Polo-programma”) (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 1), zoals gewijzigd bij:

32004 R 0788: Verordening (EG) nr. 788/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17).

1.3.   De EVA-staten nemen met ingang van 1 januari 2007 deel aan het volgende programma:

32006 R 1692: Verordening (EG) nr. 1692/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot instelling van het tweede Marco Polo-programma voor de toekenning van communautaire financiële bijstand om de milieuprestaties van het vrachtvervoersysteem te verbeteren („Marco Polo II”) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1382/2003 (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 1), zoals gerectificeerd in PB L 65 van 3.3.2007, blz. 12.”;

iii)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„5.   De EVA-staten nemen deel aan alle werkzaamheden van de EG-comités die de Commissie van de Europese Gemeenschappen bijstaan in het beheer, de uitwerking en de tenuitvoerlegging van de in de leden 2 en 3 bedoelde communautaire programma’s.”.

2.   De tekst van lid 7, onder c), van Protocol 31 wordt geschrapt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER zoals bedoeld in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (4).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 14 van 19.1.2006, blz. 24.

(2)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 1.

(3)  PB L 196 van 2.8.2003, blz. 1.

(4)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.


22.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 304/56


BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER

Nr. 71/2007

van 29 juni 2007

tot wijziging van Protocol 31 (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op de artikelen 86 en 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 31 bij de Overeenkomst is gewijzigd bij Besluit nr. 74/2006 van het Gemengd Comité van de EER van 2 juni 2006 (1).

(2)

Het is wenselijk de samenwerking van de partijen bij de Overeenkomst op het gebied van de tenuitvoerlegging en ontwikkeling van de interne markt voort te zetten.

(3)

Protocol 31 bij de Overeenkomst moet dus worden gewijzigd teneinde de voortzetting van deze samenwerking na 31 december 2006 mogelijk te maken,

BESLUIT:

Artikel 1

Artikel 7 van Protocol 31 bij de Overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1.

De woorden „jaren 2004, 2005 en 2006” in punt 6 worden vervangen door de woorden „jaren 2004, 2005, 2006 en 2007”.

2.

De woorden „het boekjaar2006” in punt 7 worden vervangen door de woorden „de boekjaren 2006 en 2007”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de laatste kennisgeving aan het Gemengd Comité van de EER overeenkomstig artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst (2).

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 juni 2007.

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

Alan SEATTER


(1)  PB L 245 van 7.9.2006, blz. 45.

(2)  Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.