ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 244

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
19 september 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 1070/2007 van de Commissie van 18 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1071/2007 van de Commissie van 18 september 2007 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+) van oorsprong uit de Volksrepubliek China

3

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2007/613/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 10 mei 2007 betreffende de maatregelen C 1/06 (ex NN 103/05) die door Spanje ten behoeve van Chupa Chups zijn genomen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1710)  ( 1 )

20

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

19.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 244/1


VERORDENING (EG) Nr. 1070/2007 VAN DE COMMISSIE

van 18 september 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 september 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 18 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

70,6

XK

55,1

XS

45,9

ZZ

57,2

0707 00 05

JO

151,2

MK

43,7

TR

129,2

ZZ

108,0

0709 90 70

TR

110,1

ZZ

110,1

0805 50 10

AR

78,5

UY

83,7

ZA

64,1

ZZ

75,4

0806 10 10

IL

51,3

MK

28,3

TR

116,2

ZZ

65,3

0808 10 80

AU

215,7

BR

117,4

CL

85,0

CN

79,8

NZ

98,0

US

97,8

ZA

83,3

ZZ

111,0

0808 20 50

CN

57,2

TR

123,0

ZA

103,8

ZZ

94,7

0809 30 10, 0809 30 90

TR

152,3

US

189,2

ZZ

170,8

0809 40 05

BA

49,8

IL

110,5

MK

49,8

TR

107,3

ZZ

79,4


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


19.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 244/3


VERORDENING (EG) Nr. 1071/2007 VAN DE COMMISSIE

van 18 september 2007

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+) van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van een procedure

(1)

Op 20 december 2006 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm („cokes 80+”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”) aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 20 november 2006 werd ingediend door drie communautaire producenten („de klagers”) die goed zijn voor een groot deel, namelijk meer dan 30 %, van de totale productie van cokes 80+ in de Gemeenschap. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal inzake dumping van cokes 80+ en inzake de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een procedure in te leiden.

(3)

Op het betrokken product waren al antidumpingmaatregelen van toepassing van juni 2000 tot en met 2004. Deze maatregelen werden voorlopig ingesteld bij Beschikking nr. 1238/2000/EGKS van de Commissie (3) en definitief ingesteld bij Beschikking nr. 2730/2000/EGKS van de Commissie (4) („de eerdere maatregelen”), maar werden in maart 2004 wegens een tijdelijke verandering in de marktomstandigheden geschorst bij Besluit 2004/264/EG van de Commissie (5). De schorsing werd bij Verordening (EG) nr. 2117/2004 van de Raad (6) verlengd tot 15 december 2005, waarna de maatregelen afliepen.

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de klagende producenten, de andere haar bekende communautaire producenten, de vertegenwoordigers van de VRC, de producenten/exporteurs in de VRC en de haar bekende betrokken importeurs/handelaren, gebruikers en verenigingen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Eén exporteur in de VRC alsook producenten, gebruikers en één importeur in de Gemeenschap maakten hun standpunt schriftelijk kenbaar. Alle partijen die daarom met opgave van redenen en binnen de termijn hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Aangezien er kennelijk een groot aantal producenten/exporteurs en importeurs bij het onderzoek betrokken was, werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef te gebruiken.

(6)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze ook samen te stellen, heeft zij de producenten/exporteurs en importeurs gevraagd zich te melden en de in het bericht van inleiding vermelde informatie te verstrekken. Slechts één producent/exporteur meldde zich om aan de procedure mee te werken. Daarom werd besloten dat een steekproef niet nodig was.

(7)

Ook wat de importeurs van cokes 80+ betreft, toonde slechts één importeur zich bereid mee te werken en werd daarom besloten dat een steekproef niet nodig was.

(8)

Om de enige medewerkende producent/exporteur in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek om een behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening of een individuele behandeling („IB”) overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening in te dienen, heeft de Commissie hem een BMO/IB-aanvraagformulier toegezonden. Deze producent/exporteur verzocht echter noch om een BMO, noch om een IB.

(9)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijnen hadden gemeld. De vragenlijst werd beantwoord door de enige medewerkende producent/exporteur in de VRC, vijf communautaire producenten, één importeur en 36 gebruikers. Voorts dienden verscheidene gebruikers opmerkingen in zonder de vragenlijst te beantwoorden. Ook de European Foundry Association („CAEF”), die uit nationale organisaties van gieterijen uit 17 EU-lidstaten bestaat, diende namens haar leden opmerkingen in.

(10)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte voor een voorlopige vaststelling van dumping, daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap. Bij de volgende ondernemingen werd een controle verricht:

a)

communautaire producenten

Industrial Química del Nalón, SA, Oviedo, Asturias, Spanje

Industrias Doy Manuel Mórate, SL, Oviedo, Asturias, Spanje

Italiana Coke SpA, Savona, Italië

OKD, OKK, a.s., Ostrava-Přívoz, Tsjechië

Productos de Fundición, SA, Baracaldo, Vizcaya, Spanje

b)

niet-verbonden importeur in de Gemeenschap

ThyssenKrupp MinEnergy GmbH, Essen, Duitsland

c)

gebruikers in de Gemeenschap

Rockwool International A/S en het filiaal Rockwool A/S, Denmark, beide in Hedehusene, Denemarken

Fritz Winter Eisengiesserei GmbH & Co, Stadttalendorf, Duitsland.

(11)

Aangezien geen verzoek om een BMO of een IB werd ingediend en aangezien voor de producenten/exporteurs in de VRC een normale waarde moest worden vastgesteld aan de hand van de gegevens in het gekozen referentieland, werd een controle ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

Producenten in het referentieland, de Verenigde Staten

Tonawanda Coke Co., New York

Erie Coke Co., Pennsylvania.

3.   Onderzoektijdvak

(12)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(13)

Het betrokken product betreft cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm („cokes 80+”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („het betrokken product”), dat gewoonlijk wordt aangegeven onder GN-code ex 2704 00 19.

(14)

Cokes 80+ wordt vervaardigd uit bitumineuze steenkool, een organisch sedimentgesteente dat uit de bodem wordt gewonnen. De staalindustrie gebruikt vooral kleine en middelgrote cokes („cokes 80–”, ook wel „hoogovencokes” genoemd), terwijl de ijzer- en isolatie-industrie grote cokes („cokes 80+”, ook wel „gieterijcokes” genoemd) gebruiken voor hun koepelovens. Beide soorten cokes vallen onder dezelfde GN-code.

(15)

Uit het onderzoek bleek dat alle soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in de kwaliteit van de grondstoffen, in de productiewijzen en in de grootte van de stukken, dezelfde technische en chemische eigenschappen hebben en als brandstof in koepelovens worden gebruikt.

(16)

Daarom wordt geconcludeerd dat het betrokken product gieterijcokes van oorsprong uit de VRC is, d.w.z. steenkoolcokes in stukken met een diameter van meer dan 80 mm van het soort dat wordt gebruikt in koepelovens. Voorts wordt geconcludeerd dat alle soorten gieterijcokes één product vormen, aangezien zij altijd dezelfde technische en chemische eigenschappen hebben en voor dezelfde toepassingen worden gebruikt.

2.   Soortgelijk product

(17)

Uit het onderzoek bleek dat cokes 80+ die door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht, cokes 80+ die in de VRC wordt vervaardigd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, en cokes 80+ die in het referentieland (de VS) wordt vervaardigd en verkocht, in wezen dezelfde technische, fysische en chemische eigenschappen en toepassingen hebben. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   Samenwerking

(18)

Zoals vermeld in overweging 6 werkte slechts één Chinese producent/exporteur aan de procedure mee. Zijn uitvoer vertegenwoordigde minder dan 30 % van de totale uitvoer van cokes 80+ van de VRC naar de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. Er kan dus worden geconcludeerd dat er zeer weinig medewerking was. De vertegenwoordigers van de VRC werd meegedeeld dat bij een dergelijke lage mate van medewerking artikel 18 van de basisverordening kan worden toegepast.

2.   Normale waarde

a)   Referentieland

(19)

In het bericht van inleiding werd voorgesteld de VS als referentieland te nemen voor het vaststellen van de normale waarde voor China, en werd de belanghebbenden om eventuele opmerkingen over deze keuze gevraagd. Geen van de belanghebbenden heeft over dit voorstel opmerkingen of bezwaar gemaakt.

(20)

De VS heeft een betrekkelijk grote en open binnenlandse markt voor cokes 80+, met vijf binnenlandse producenten (in het onderzoektijdvak) en voldoende invoer. Bovendien wordt bij de vervaardiging van het betrokken product gebruikgemaakt van soortgelijke productieprocessen als in de VRC.

(21)

Ook van andere landen die mogelijk cokes 80+ produceerden, werd onderzocht of zij geschikt waren. Wat betreft Australië, het enige land met een aantoonbare productie van het betrokken product, bleek uit de informatie die de enige Australische producent verstrekte, dat Australië een zeer beperkte binnenlandse markt heeft.

(22)

Op grond daarvan werd geconcludeerd dat de VS een geschikte keuze was als referentieland. Bijgevolg werd de Amerikaanse vereniging van cokesproducenten om medewerking gevraagd.

b)   Vaststelling van de normale waarde

(23)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de geverifieerde informatie die twee medewerkende ondernemingen in de VS hadden verstrekt.

(24)

Om de normale waarde vast te stellen, heeft de Commissie eerst overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening nagegaan of de binnenlandse verkoop van het door de twee medewerkende ondernemingen in de VS vervaardigde soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers representatief was, d.w.z. of de totale verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van het betrokken product die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. Daarbij zij opgemerkt dat het betrokken product uit slechts één productsoort bestaat.

(25)

Vervolgens onderzocht de Commissie of bovengenoemde binnenlandse verkoop kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Meer dan 95 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden bleek met winst te zijn verkocht.

(26)

De normale waarde werd dus vastgesteld als de gewogen gemiddelde prijs af fabriek bij verkoop door de twee medewerkende producenten in de VS aan niet-verbonden afnemers op de binnenlandse markt.

3.   Uitvoerprijs

(27)

Gezien de geringe mate van medewerking van de VRC werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening hoofdzakelijk gebaseerd op de beste beschikbare gegevens. Sinds januari 2006 is er geen specifieke Taric-code voor cokes 80+ meer. Daardoor konden de gegevens van Eurostat niet worden gebruikt om de Chinese uitvoerprijzen of de uitgevoerde hoeveelheden cokes 80+ in het onderzoektijdvak te berekenen. De douaneautoriteiten van de lidstaten van invoer verstrekten echter gedetailleerde gegevens over het volume en de prijzen van de invoer van cokes 80+ uit de VRC in het onderzoektijdvak.

(28)

Deze gegevens over de invoer van het betrokken product in het onderzoektijdvak waren de beste beschikbare gegevens in de zin van artikel 18 van de basisverordening en werden dus gebruikt om de hoeveelheden en de prijzen van de Chinese uitvoer in het onderzoektijdvak te berekenen. Aangezien de enige medewerkende producent/exporteur echter gegevens over de uitvoerprijzen had verstrekt, werden ook deze gegevens in aanmerking genomen; zij bleken overeen te stemmen met de door bovengenoemde douaneautoriteiten verstrekte gegevens. De aan de hand van deze gegevens vastgestelde gewogen gemiddelde uitvoerprijs af fabriek bedroeg 107,73 euro per ton.

4.   Vergelijking

(29)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor verschillen in fysische kenmerken, kortingen, vervoer, verzekering, verpakking, krediet en kosten na verkoop wanneer de verzoeken daartoe gerechtvaardigd werden geacht en met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd.

(30)

De enige medewerkende Chinese producent/exporteur voerde aan dat het betrokken product dat in het onderzoektijdvak uit de VRC werd ingevoerd, van een andere kwaliteit was dan het soortgelijke product dat in het referentieland werd geproduceerd, en met name extra moest worden gescreend alvorens het kon worden verkocht.

(31)

De kwaliteitseisen qua chemische samenstelling en afmetingen van het betrokken product en het in het referentieland geproduceerde soortgelijke product werden met elkaar vergeleken en er werd een aanpassing toegestaan voor de vastgestelde kwaliteitsverschillen. Wat de screening in Europa betreft, was geen aanpassing nodig omdat deze screening plaatsvindt na de vaststelling van de cif-waarde, die het uitgangspunt vormt voor de vaststelling van de uitvoerprijs af fabriek.

5.   Dumpingmarge

(32)

De dumpingmarge werd overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde af fabriek te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs af fabriek. De voor het gehele land geldende dumpingmarge bedraagt 53,3 % van de cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring.

D.   SCHADE

1.   Algemeen

(33)

Zoals vermeld in overweging 3 zijn in 2000 antidumpingmaatregelen ingesteld ten aanzien van cokes 80+ van oorsprong uit de VRC. Deze maatregelen zijn in maart 2004 geschorst en liepen in december 2005 af. Tijdens het eerste deel van de beoordelingsperiode waren er dus maatregelen van toepassing op de invoer uit het betrokken land.

2.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(34)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door zeven producenten. Hun output wordt derhalve geacht de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening te vormen.

(35)

Van deze zeven producenten gaven er vijf binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn blijk van hun interesse in medewerking aan de procedure; zij werkten naar behoren aan het onderzoek mee. Deze vijf producenten bleken goed te zijn voor een groot deel (ongeveer 75 %) van de totale productie van het soortgelijk product in de Gemeenschap. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” worden genoemd. De overige twee communautaire producenten zullen „de andere communautaire producenten” worden genoemd. Deze twee andere communautaire producenten verzetten zich niet tegen de klacht.

3.   Verbruik in de Gemeenschap

(36)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het volume van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt, de van de andere communautaire producenten verkregen gegevens over hun verkoopvolume in de Gemeenschap, die werden getoetst aan de schattingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van andere gebruikers verkregen gegevens, en de invoervolumen. Wat de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden betreft, was er in 2006 geen specifieke Taric-code voor cokes 80+ en waren er voor dat jaar dus ook geen Eurostatgegevens beschikbaar. Daarom werden de invoervolumen in het onderzoektijdvak voorlopig vastgesteld aan de hand van de in overweging 27 genoemde gedetailleerde gegevens van de communautaire douaneautoriteiten. De invoervolumen voor 2003 en 2005 werden voorlopig gebaseerd op de gegevens van Eurostat, die werden getoetst aan de marktinformatie die gebruikers en importeurs tijdens het onderzoek hebben verstrekt. Wat 2004 betreft, staan de Eurostatgegevens over de invoervolumen in schril contrast met de marktinformatie die de producenten, importeurs en gebruikers tijdens het onderzoek hebben verstrekt. Terwijl er volgens de marktinformatie in 2004 weinig uit de VRC werd ingevoerd, gaven de cijfers van Eurostat daarentegen aan dat deze invoer in 2004 een hoogtepunt bereikte. Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat de importeurs na de opschorting van de eerdere maatregelen in maart 2004 sommige cokes 80– onder de Taric-code voor cokes 80+ hebben aangegeven, waardoor de Eurostatgegevens geen correct beeld gaven van de invoervolumen in 2004. Daarom, en gezien de zeer beperkte mate van medewerking van de producenten/exporteurs in de VRC en de importeurs in de Gemeenschap, werden de invoervolumen voor 2004 in deze fase van het onderzoek vastgesteld aan de hand van de in de klacht verstrekte gegevens, die overeenkomen met de gegevens die de importeurs en de gebruikers tijdens het onderzoek hebben verstrekt. De Commissie zal haar onderzoek naar de invoervolumen voortzetten alvorens de volumen definitief vast te stellen.

(37)

Uit het bovenstaande bleek dat het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode steeg en dat de communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 25 % groter was dan in 2003.

 

2003

2004

2005

OT

Totaal verbruik in de Gemeenschap (1 000 ton) (orde van grootte) (7)

1 100-1 500

1 300-1 700

1 350-1 750

1 400-1 800

Index (2003 = 100)

100

119

122

125

4.   Invoer uit het betrokken land

a)   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(38)

Op grond van de beschikbare gegevens van de douaneautoriteiten en de medewerkende partijen was de VRC gedurende de hele beoordelingsperiode de enige bron van invoer van het betrokken product in de Gemeenschap. Daarom worden alle hoeveelheden die in de beoordelingsperiode in de Gemeenschap zijn ingevoerd, verondersteld van oorsprong in de VRC te zijn.

(39)

Uit de gegevens die in deze fase beschikbaar waren, zoals beschreven in overweging 36, bleek dat het volume van de invoer uit de VRC in de Gemeenschap tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak met 45 % toenam (van 311 000 tot meer dan 452 000 ton).

(40)

Het marktaandeel van het betrokken land nam tussen 2003 en het eind van onderzoektijdvak toe van 24 tot 28 %, d.w.z. met 4 procentpunten. Tijdens het onderzoektijdvak nam het marktaandeel van de invoer uit het betrokken land met 3 procentpunten toe ten opzichte van 2005.

 

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer uit China (ton)

310 755

150 000

386 485

452 011

Index (2003=100)

100

48

124

145

Marktaandeel van de invoer uit de VRC

24 %

10 %

25 %

28 %

b)   Prijzen

(41)

Aangezien er geen Eurostatgegevens beschikbaar zijn over de invoer van het betrokken product uit de VRC in 2006 (zie overweging 36) en aangezien de producenten/exporteurs in de VRC en de importeurs in de Gemeenschap zeer weinig medewerking verleenden, werd de gemiddelde invoerprijs van het betrokken product van oorsprong uit de VRC in het onderzoektijdvak voorlopig vastgesteld aan de hand van de gedetailleerde gegevens van de communautaire douaneautoriteiten (zie overweging 27). Voor de periode 2003-2005 werd de gemiddelde invoerprijs voorlopig vastgesteld aan de hand van de gegevens van Eurostat, die overeenkomen met de bevindingen van het onderzoek. De Eurostatgegevens voor 2004 lijken wat de invoervolumen betreft, onjuist te zijn (zie overweging 36) maar komen wat de invoerprijzen betreft, overeen met de bevindingen van het onderzoek en vergelijkingen tussen de prijsontwikkeling van cokes 80+ en cokes 80– in de gehele beoordelingsperiode. Daarom werden de Eurostatgegevens voorlopig ook gebruikt om de invoerprijzen voor 2004 vast te stellen. De Commissie zal echter haar onderzoek naar de invoerprijzen voortzetten alvorens de prijzen definitief vast te stellen.

(42)

Uit bovengenoemde gegevens blijkt dat de gemiddelde invoerprijs van het betrokken product van oorsprong uit de VRC tussen 2003 en 2004 meer dan verdubbeld is (van 112 tot 275 EUR/t), maar weer aanzienlijk daalde in 2005 (224 EUR/t) en tijdens het onderzoektijdvak (156 EUR/t). Uitgedrukt in procenten daalden de prijzen tussen 2004 en het eind van het onderzoektijdvak met 35 %; over de gehele beoordelingsperiode (van 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak) stegen de prijzen echter met 27 %.

 

2003

2004

2005

OT

Gemiddelde cif-prijs grens Gemeenschap van de invoer uit de VRC (EUR/t)

122

275

224

156

Index (2003 = 100)

100

225

184

127

c)   Prijsonderbieding

(43)

Om na te gaan of er sprake was van prijsonderbieding werden de gegevens over de prijzen in het onderzoektijdvak geanalyseerd. De relevante verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren de nettoprijzen voor onafhankelijke afnemers na aftrek van kortingen en rabatten. Waar nodig werden deze prijzen gecorrigeerd naar het prijspeil af fabriek, d.w.z. zonder de vervoerskosten binnen de Gemeenschap. De invoerprijzen op basis van de in overweging 41 genoemde gegevens werden waar nodig gecorrigeerd tot cif-prijzen, grens Gemeenschap, met de nodige aanpassing voor de kosten na invoer (screening en inklaring) voor rekening van de importeurs in de Gemeenschap.

(44)

Bij deze vergelijking bleek dat het betrokken product van oorsprong uit de VRC in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap werd verkocht tegen prijzen die de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10,2 % onderboden.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(45)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

a)   Productie

(46)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedroeg ongeveer 824 000 ton in 2003, bereikte een hoogtepunt met ongeveer 1 017 000 ton in 2004, daalde in 2005 en steeg weer licht in het onderzoektijdvak. De sterke toename van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2004 kan worden verklaard door het lage aanbod op de markt ten gevolge van de beperkte invoer uit de VRC en de sluiting van andere fabrieken die cokes 80+ produceerden in de Gemeenschap. In het algemeen steeg de productie tijdens de beoordelingsperiode met 18 % tot 971 000 ton in het onderzoektijdvak.

 

2003

2004

2005

OT

Productie (ton)

823 728

1 016 682

953 522

971 137

Index (2003 = 100)

100

123

116

118

b)   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

(47)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef gedurende de beoordelingsperiode gelijk met 1,1 miljoen ton. De bezettingsgraad bedroeg 75 % in 2003, steeg tot 93 % in 2004, daalde licht tot 87 % in 2005 en steeg weer tot 89 % in het onderzoektijdvak. Het bijzondere aan deze industriesector is dat de bezettingsgraad vrijwel onveranderd blijft omdat het productieproces niet tijdelijk kan worden stopgezet.

 

2003

2004

2005

OT

Productiecapaciteit (ton)

1 092 472

1 092 472

1 092 472

1 092 472

Index (2003 = 100)

100

100

100

100

Bezettingsgraad

75 %

93 %

87 %

89 %

Index (2003 = 100)

100

123

116

118

c)   Verkoopvolume

(48)

De verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt steeg in 2004 sterk (met 40 %), maar daalde weer in 2005 (met 12 procentpunten) en in het onderzoektijdvak (met nog eens 3 procentpunten). In het algemeen steeg het verkoopvolume over de gehele beoordelingsperiode met 25 %, wat overeenkomt het de stijging van het verbruik in de Gemeenschap.

 

2003

2004

2005

OT

Verkoopvolume in de Gemeenschap (ton)

658 641

921 347

845 688

825 013

Index (2003 = 100)

100

140

128

125

d)   Marktaandeel

(49)

Over de gehele beoordelingsperiode bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap vrij stabiel, namelijk ongeveer 51 % in 2003 en in het onderzoektijdvak. In 2004 bereikte het een hoogtepunt ten gevolge van het gebrek aan invoer uit de VRC. Over de gehele beoordelingsperiode kon de bedrijfstak van de Gemeenschap dus profijt trekken van de groei van de markt (d.w.z. de stijging van het verbruik in de Gemeenschap) en zijn marktaandeel handhaven. In het onderzoektijdvak verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap echter 2,5 % van zijn marktaandeel ten opzichte van 2005.

 

2003

2004

2005

OT

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

51,2 %

60,3 %

53,8 %

51,3 %

Index (2003 = 100)

100

118

105

100

e)   Groei

(50)

Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak steeg zowel het verbruik in de Gemeenschap als het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt met 25 procentpunten, zodat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap stabiel bleef. Tijdens dezelfde periode won de invoer met dumping ongeveer 4 procentpunten aan marktaandeel, d.w.z. een stijging van de verkoop op de communautaire markt met ongeveer 141 000 ton.

f)   Verkoopprijzen in de Gemeenschap

(51)

De gemiddelde eenheidsprijs van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers steeg sterk van 2003 (154 EUR/t) tot 2005 (244 EUR/t) en daalde weer tijdens het onderzoektijdvak, maar bleef toch nog 29 % hoger (199 EUR/t) dan in 2003.

 

2003

2004

2005

OT

Eenheidsprijs op de communautaire markt (EUR/t)

154

192

244

199

Index (2003 = 100)

100

125

158

129

(52)

Gezien de hoogte van de prijsonderbieding door de betrokken invoer, had die invoer ongetwijfeld invloed op de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

g)   Voorraden

(53)

De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen in de beoordelingsperiode aanzienlijk toe. In 2004 stegen de voorraden met 29 %, in 2005 met 41 procentpunten en in het onderzoektijdvak met 88 procentpunten. In verhouding tot het jaarlijkse productievolume was het voorraadpeil echter vrij onbelangrijk (ongeveer 3,5 % in 2003 en 7,6 % in het onderzoektijdvak). Aangezien het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode toenam, zoals beschreven in overweging 48, wordt de stijging van de eindvoorraden verklaard door de daling van de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode, zoals beschreven in overweging 70.

 

2003

2004

2005

OT

Eindvoorraad (ton)

28 761

37 007

48 834

74 127

Index (2003 = 100)

100

129

170

258

h)   Investeringen

(54)

De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijke product bleven gedurende de beoordelingsperiode stabiel met ongeveer 9 miljoen euro per jaar, op een tijdelijke daling in 2004 na. De investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren bestemd voor het onderhoud en de vernieuwing van de bestaande uitrusting (onder andere om aan de EU-milieuwetgeving te voldoen) en niet voor capaciteitsuitbreiding.

 

2003

2004

2005

OT

Netto-investeringen (1 000 EUR)

8 951

8 139

9 059

9 070

Index (2003 = 100)

100

91

101

101

i)   Winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(55)

In de beoordelingsperiode steeg de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt als percentage van de nettoverkoop, van 11 % in 2003 tot 18 % in 2005, maar dat sloeg in het onderzoektijdvak om in een verlies van 1 %. De sterke daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap was het gevolg van de aanzienlijke daling van de verkoopprijzen tussen 2005 en het eind van het onderzoektijdvak.

(56)

Het rendement van de investeringen, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid.

(57)

Ook de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gegenereerde kasstroom vertoonde een dergelijke negatieve trend, die leidde tot een aanzienlijke algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

(58)

De bedrijfstak van de Gemeenschap maakte geen gewag van echte problemen om kapitaal aan te trekken. Gezien de specifieke aard van de sector, namelijk het feit dat het productieproces niet kan worden stilgelegd zonder de ovens te vernietigen, zouden echter zware extra investeringen (door de bedrijfstak van de Gemeenschap op ongeveer 2 miljoen euro per oven geschat) nodig zijn om bepaalde ovens stil te leggen en later weer op gang te brengen. Volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap zou het moeilijk zijn om extra kapitaal voor dergelijke investeringen aan te trekken, tenzij de investeerders vertrouwen hebben in de winstgevendheid van de markt voor cokes 80+. Daardoor is de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap noodzakelijkerwijs eerder onveranderlijk.

 

2003

2004

2005

OT

Winstgevendheid van de verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap (in % van de nettoverkoop)

11 %

17 %

18 %

–1 %

Index (2003 = 100)

100

158

169

–8

Rendement van de investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

5 %

23 %

17 %

–9 %

Index (2003 = 100)

100

460

340

– 180

Kasstroom (1 000 EUR)

17 641

13 633

34 600

4 669

Index (2003 = 100)

100

77

196

26

j)   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

(59)

Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak steeg de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap met ongeveer 13 %. Ten opzichte van de toegenomen productie bleef de productiviteit van de arbeidskrachten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gemeten als output (ton) per werknemer per jaar, stabiel. De gemiddelde jaarlijkse arbeidskosten per werknemer stegen in de beoordelingsperiode met 9 %.

 

2003

2004

2005

OT

Aantal werknemers

680

754

734

767

Index (2003 = 100)

100

111

108

113

Productiviteit (ton/werknemer)

1 676

1 954

1 760

1 697

Index (2003 = 100)

100

117

105

101

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer

(1 000 EUR)

28

28

29

31

Index (2003 = 100)

100

100

105

109

k)   Hoogte van de dumpingmarge

(60)

Gezien het volume, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping valt het effect van de omvang van de feitelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen.

(61)

Zoals vermeld in overweging 3 zijn de eerdere antidumpingmaatregelen in maart 2004 geschorst omdat het, gezien de tijdelijke verandering van de marktomstandigheden, onwaarschijnlijk werd geacht dat de schade door de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC zich opnieuw zou voordoen. Toen werd de ontwikkeling van de volumen en prijzen van het betrokken product onderzocht over de periode van 1 oktober 2002 tot en met 30 september 2003. De schorsing werd verlengd tot december 2005, waarna de maatregelen afliepen. Daarom wordt geoordeeld dat de eerdere dumping geen invloed van betekenis had op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode van dit onderzoek.

6.   Conclusie inzake de schade

(62)

Tussen 2003 en het onderzoektijdvak steeg de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC met 45 % en steeg het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt met ongeveer 4 procentpunten. De gemiddelde prijzen van het met dumping ingevoerde product waren in de beoordelingsperiode lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap, behalve in 2004. Bovendien onderboden in het onderzoektijdvak de prijzen van de ingevoerde producten uit het betrokken land die van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk. Er werd namelijk een onderbiedingsmarge van 10,2 % vastgesteld.

(63)

Tot 2005 ontwikkelden de meeste schade-indicatoren zich voor de Gemeenschap in positieve zin (hoewel zich, na het uitzonderlijke jaar 2004, al in 2005 een lichte daling voordeed), daarna ontwikkelden zij zich in het onderzoektijdvak in negatieve zin. Dit gold in het bijzonder voor de financiële indicatoren van de bedrijfstak van de Gemeenschap, en met name de winstgevendheid: de winstmarges, die in 2004-2005 nog 17 à 18 % bedroegen, daalden in het onderzoektijdvak zo sterk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap uiteindelijk verlies maakte. Ook het rendement van de investeringen en de kasstroom vertoonden een negatieve ontwikkeling. Deze sterke daling was het gevolg van de scherpe daling van de verkoopprijzen tussen 2005 en het einde van het onderzoektijdvak, toen de gemiddelde verkoopprijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde soortgelijke product met 19 % daalde, ten koste van de winstgevendheid.

(64)

Ook veel andere schade-indicatoren ontwikkelden zich tussen 2005 en het eind van het onderzoektijdvak in negatieve zin, hoewel in mindere mate dan de winstgevendheid: het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam met ongeveer 3 % af, de bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 2,5 % van zijn marktaandeel en zijn gemiddelde verkoopprijzen daalden met 19 %. Het productievolume, de bezettingsgraad en de werkgelegenheid lieten daarentegen tussen 2005 en het eind van het onderzoektijdvak een licht positieve ontwikkeling zien.

(65)

Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(66)

Ingevolge artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC dusdanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(67)

Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak is de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC met 45 % in volume toegenomen en vertegenwoordigde deze invoer een aanzienlijk marktaandeel in de Gemeenschap, namelijk constant 24 % of meer. In het onderzoektijdvak bedroeg dit marktaandeel 28 %. De gemiddelde prijs van de invoer steeg tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak in totaal met 46 %, maar deze prijs was in de beoordelingsperiode over het algemeen lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, behalve in het uitzonderlijke jaar 2004. In het onderzoektijdvak onderbood de gemiddelde prijs van de invoer uit de VRC de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10,2 %. Om, ondanks de lage marktprijzen onder invloed van de invoer uit de VRC, op de communautaire markt aanwezig te blijven, zag de bedrijfstak van de Gemeenschap zich in het onderzoektijdvak genoodzaakt om zijn verkoopprijzen met 29 % te verlagen. Desondanks verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2005 en het eind van het onderzoektijdvak 2,5 % van zijn marktaandeel.

(68)

Het gevolg van deze oneerlijke prijsbepaling van de invoer met dumping uit de VRC was dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden gedrukt en zelfs niet langer de hoge grondstoffenkosten konden dekken. Dit werd bevestigd door de sterke daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

(69)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de laaggeprijsde invoer uit de VRC, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak in aanzienlijke mate onderboden werden en die ook in volume toenam, een bepalende rol speelde bij de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die blijkt uit de scherpe daling van de winstgevendheid en de verslechtering van de overige financiële indicatoren in het onderzoektijdvak, alsook uit het verlies van marktaandeel.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(70)

Uit onderstaande tabel blijkt dat de uitvoer van cokes 80+ door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 36 % in volume afnam. Tijdens het onderzoektijdvak, toen de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals hierboven toegelicht, scherp daalde, nam de uitvoer echter weer aanzienlijk toe. Bovendien vertegenwoordigde de uitvoer in het onderzoektijdvak slechts een klein deel, namelijk 10 %, van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom wordt geoordeeld dat de afname van de uitvoer geen invloed van betekenis had op de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

 

2003

2004

2005

OT

Uitvoervolume (ton)

140 511

103 409

56 453

90 402

Index (2003 = 100)

100

74

40

64

b)   Invoer uit andere derde landen

(71)

Volgens de beste beschikbare gegevens, zoals vermeld in overweging 38, was er tijdens de beoordelingsperiode geen invoer uit andere derde landen dan de VRC. Daarom wordt geoordeeld dat de invoer in de Gemeenschap uit andere derde landen niet heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c)   Concurrentie van andere communautaire producenten

(72)

Zoals in overweging 35 is vermeld, werkten de twee andere communautaire producenten niet aan het onderzoek mee. Wel verstrekten deze twee producenten de Commissie informatie over hun totale productie- en verkoopvolumen, die werd getoetst aan de gegevens die de medewerkende communautaire producenten hadden verstrekt. Over de verkoopprijzen van de andere communautaire producenten was geen informatie beschikbaar.

(73)

Uit de beschikbare gegevens bleek dat het verkoopvolume van de twee andere communautaire producenten in het onderzoektijdvak tussen 280 000 en 380 000 ton lag (8). Hun marktaandeel bedroeg ongeveer 20 %. Zoals hierboven is vastgesteld, bleef het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de gehele beoordelingsperiode vrij stabiel, terwijl het marktaandeel van de invoer uit de VRC gedurende die periode met 4 procentpunten toenam. Over de gehele periode gezien moet de invoer uit de VRC dus vooral aan marktaandeel hebben gewonnen ten nadeel van de andere communautaire producenten. Toch komen de 3 procentpunten marktaandeel die de invoer uit de VRC in het onderzoektijdvak won, ongeveer overeen met de 2,5 procentpunten marktaandeel die de bedrijfstak van de Gemeenschap verloor.

(74)

Gezien het bovenstaande en bij gebrek aan bewijs van het tegendeel wordt geconcludeerd dat de andere communautaire producenten niet tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade hebben bijgedragen.

d)   Grondstoffenprijzen

(75)

Volgens sommige belanghebbenden was de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten aan de stijging van de grondstoffenkosten. In dit verband werd vastgesteld dat de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van cokes 80+, namelijk cokeskool, ongeveer 50 % van de productiekosten van cokes 80+ vertegenwoordigt. De cokeskool die de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruikt, wordt uit de VS ingevoerd; één communautaire producent vormt een uitzondering en gebruikt ter plaatse gewonnen cokeskool. Uit het onderzoek bleek dat de prijzen van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruikte cokeskool in de beoordelingsperiode voortdurend sterk toenamen, zoals aangegeven in onderstaande tabel.

 

2003

2004

2005

OT

Gemiddelde kosten van cokeskool (EUR/t geproduceerde cokes 80+)

77

97

126

127

Index (2003 = 100)

100

125

163

164

(76)

De stijging van de grondstoffenprijzen tussen 2003 en 2005 kon worden doorberekend in de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die, zoals vermeld in overweging 51, in deze periode eveneens stegen, tegelijk met de winstmarges van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In het onderzoektijdvak daarentegen bedroeg de stijging van de grondstoffenprijzen weliswaar slechts 1 procentpunt ten opzichte van 2005, maar verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk doordat zijn verkoopprijzen aanzienlijk daalden.

(77)

Daarom wordt geconcludeerd dat de grondstoffenprijzen niet tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade hebben bijgedragen.

4.   Conclusie betreffende het oorzakelijk verband

(78)

Uit bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat de invoer uit de VRC in het onderzoektijdvak, toen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk werden onderboden door die van de invoer uit de VRC, tot een sterke prijsdaling op de communautaire markt leidde. Deze prijsdaling leidde tot een aanzienlijke daling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die samenviel met een scherpe daling van de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de kasstroom van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien nam met de toenemende Chinese invoer in het onderzoektijdvak ook het Chinese marktaandeel toe (met 3 procentpunten), wat overeenkwam met een vrijwel evenredig verlies van marktaandeel voor de bedrijfstak van de Gemeenschap (2,5 procentpunten).

(79)

Bij onderzoek van andere factoren waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, bleek dat geen van deze factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad.

(80)

Op grond van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van oorsprong uit het betrokken land aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(81)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Daartoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen. Met het oog op de vertrouwelijkheid worden gegevens over afzonderlijke importeurs of gebruikers hieronder niet in reële cijfers, maar als orde van grootte gepresenteerd.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(82)

Zoals vermeld in overweging 35 bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit vijf producenten, met fabrieken in Tsjechië, Italië en Spanje en ongeveer 750 werknemers die rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het soortgelijke product. Als er maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat de prijsdaling op de communautaire markt zal stoppen, dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich zullen herstellen en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijgevolg zal verbeteren.

(83)

Indien geen maatregelen worden genomen, zullen de financiële indicatoren, en met name de winstgevendheid, van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk verder in negatieve zin ontwikkelen. In dat geval zal de bedrijfstak van de Gemeenschap de door de invoer met dumping uit de VRC bepaalde marktprijzen niet kunnen volgen en dus waarschijnlijk marktaandeel blijven verliezen. Dit zal waarschijnlijk leiden tot een daling van de productie en de investeringen, de sluiting van bepaalde productiefaciliteiten en verlies van arbeidsplaatsen in de Gemeenschap.

(84)

Daarom wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen te herstellen van de schadeveroorzakende dumping.

2.   Belang van de niet-verbonden importeurs/handelaars in de Gemeenschap

(85)

Zoals vermeld in overweging 9 beantwoordde slechts één importeur/handelaar de vragenlijst. Uitgaande van de in overweging 36 vermelde informatie was deze onderneming in het onderzoektijdvak goed voor bijna alle invoer van het betrokken product in de Gemeenschap.

(86)

Uit de door de betrokken importeur verstrekte informatie bleek dat de invoer van het betrokken product uit de VRC in het onderzoektijdvak ongeveer 20 % van de totale omzet van de onderneming uitmaakte. Deze importeur/handelaar koopt cokes 80+ niet alleen in de VRC, maar ook bij andere leveranciers, waaronder de bedrijfstak van de Gemeenschap. Op de handel in cokes 80+ maakt de betrokken importeur een winstmarge van ongeveer 5 à 10 %.

(87)

De medewerkende importeur is geen voorstander van maatregelen. Aangezien deze importeur echter een zeer sterke positie heeft in de invoer van het betrokken product, zou hij de extra kosten die de antidumpingmaatregelen met zich zouden brengen, waarschijnlijk grotendeels of zelfs volledig kunnen doorberekenen aan de gebruikers. In dit verband zou de instelling van een antidumpingrecht op invoer uit de VRC, zoals vermeld in overweging 82, hoogstwaarschijnlijk leiden tot een opwaartse correctie van de marktprijzen. Er kan dus worden verwacht dat importeurs die het product in de VRC kopen, de kosten van het antidumpingrecht zullen kunnen doorberekenen aan de eindverbruiker. Gezien het relatief geringe aandeel van de verkoop van het product in de activiteiten van de importeur en de winstmarge die hij momenteel op de handel in cokes 80+ maakt, kan in ieder geval worden verwacht dat het voorlopige recht geen invloed van betekenis zal hebben op de financiële situatie van deze onderneming.

3.   Belang van de gebruikers

(88)

Zoals vermeld in overweging 9 heeft een groot aantal gebruikers en verenigingen van gebruikers de vragenlijst beantwoord en opmerkingen gemaakt. De verwerkende industrie in de Gemeenschap bestaat hoofdzakelijk uit twee sectoren, namelijk steenwolproducenten en gieterijen.

a)   Steenwolproducenten

(89)

De vragenlijst werd beantwoord door filialen van Rockwool International A/S („Rockwool”), de belangrijkste groep van steenwolproducenten in de Gemeenschap. Rockwool gebruikt cokes 80+ als brandstof om steen te smelten voor de productie van steenwol. Steenwol wordt voornamelijk als isolatiemateriaal gebruikt. In het onderzoektijdvak bedroeg de winstmarge van de gehele Rockwool-groep meer dan 10 %.

(90)

Rockwool bleek in onderzoektijdvak goed te zijn voor ongeveer 13 % van het totale verbruik van cokes 80+ in de Gemeenschap en ongeveer 18 % van de totale invoer van cokes 80+ uit de VRC.

(91)

De onderneming heeft 15 fabrieken in de Gemeenschap, die werk verschaffen aan in totaal ongeveer 6 600 personen. Chinese cokes 80+ wordt gebruikt in Rockwool-fabrieken in drie EU-lidstaten, met in totaal 2 400 werknemers; de overige fabrieken gebruiken cokes 80+ van oorsprong uit de Gemeenschap. In het onderzoektijdvak bleek cokes 80+ goed voor 4 à 8 % van de totale productiekosten van de Rockwool-ondernemingen die Chinese cokes 80+ gebruiken.

b)   Gieterijen

(92)

Gieterijen zijn naar schatting goed voor bijna 80 % van het totale verbruik van cokes 80+ in de Gemeenschap. In de gieterijsector wordt cokes 80+ gebruikt als brandstof voor het smelten van schroot voor de vervaardiging van gietstukken van ijzer, die worden gebruikt bij de vervaardiging van onderdelen voor de automobielindustrie, de machinebouw en nutsbedrijven.

(93)

De mogelijke gevolgen van antidumpingmaatregelen op de gieterijsector werden beoordeeld aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst die zijn ingediend door gieterijen in de Gemeenschap die in het onderzoektijdvak goed waren voor ongeveer 18 % van het totale verbruik van cokes 80+ in de Gemeenschap en ongeveer 18 % van de totale invoer van cokes 80+ uit de VRC. Er werden ook met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen ontvangen van de CAEF en de Duitse nationale vereniging van gieterijen.

(94)

In het onderzoektijdvak bleek cokes 80+ goed voor 3 à 6 % van de totale productiekosten van de in de analyse opgenomen gieterijen. Dit wijkt af van de schatting van de CAEF, die beweert dat de cokesrijs tot wel 15 % van de kosten voor de productie van gietsels kan uitmaken.

c)   Door de gebruikers aangevoerde argumenten

(95)

Een eerste belangrijk argument dat de gebruikers tegen de instelling van maatregelen aanvoerden, is dat de Europese producenten alleen niet kunnen voldoen aan de vraag naar cokes in de Gemeenschap. Dit werd ook door de bedrijfstak van de Gemeenschap erkend en blijkt voorts uit het feit dat het verbruik in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak 1,6 miljoen ton bedroeg (en volgens de projecties van de gebruikers in de komende jaren waarschijnlijk zal stijgen), terwijl de totale productie in de Gemeenschap volgens de door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere communautaire producenten verstrekte gegevens (zie overweging 72) ongeveer 1,3 miljoen ton bedroeg. Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap met een zeer hoge bezettingsgraad werkt, is het evident dat moet worden ingevoerd om aan de vraag van de gebruikers te voldoen, zelfs indien de volledige communautaire productie binnen de Gemeenschap werd verbruikt.

(96)

Antidumpingmaatregelen zijn echter niet bedoeld om een eind te maken aan de invoer, maar wel om oneerlijke handelspraktijken die de bedrijfstak van de Gemeenschap schade toebrengen, te compenseren en op de communautaire markt eerlijke mededingingsvoorwaarden te herstellen. Wat de mededingingsvoorwaarden op de communautaire markt betreft, zal de instelling van antidumpingmaatregelen de invoer van oorsprong uit de VRC in de Gemeenschap waarschijnlijk duurder maken, maar niet in die mate dat de communautaire markt ontoegankelijk wordt voor Chinese exporteurs, zodat de Chinese producten op deze markt aanwezig kunnen blijven.

(97)

De gebruikers voerden ook aan dat de instelling van maatregelen de aankoopkosten zou doen stijgen, wat nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor hun concurrentiepositie en dus voor de productie in de Gemeenschap. Voorts werd aangevoerd dat gebruikers die niet van Chinese cokes 80+ op Europese cokes 80+ kunnen overschakelen, er nog slechter aan toe zouden zijn omdat zij geen andere keus zouden hebben dan de extra last van het antidumpingrecht te dragen.

(98)

Uit het onderzoek bleek dat cokes 80+ 4 à 8 % van de totale productiekosten van steenwol en 3 à 6 % van de totale kosten van gieterijen uitmaakt. Zelfs als de importeurs de kosten van het recht volledig aan de gebruikers zouden doorberekenen, zou het voorgestelde antidumpingrecht de productiekosten van Rockwool en de gieterijen hypothetisch met maximaal ongeveer 1 % doen stijgen.

(99)

Voorts zij opgemerkt dat indien het aantal producenten van cokes 80+ in de Gemeenschap zou verminderen of deze sector geheel zou verdwijnen, ook het aantal leveranciers zou verminderen, met alle negatieve gevolgen van dien voor de gebruikers, voor wie cokes 80+ van strategisch belang is. In dat geval zouden de gebruikers van cokes 80+ in de Gemeenschap geheel aangewezen zijn op de Chinese producenten, die dan een dominante marktpositie zouden krijgen op de communautaire markt. In dit verband wordt geoordeeld dat het bestaan van alternatieve bevoorradingsbronnen van cruciaal belang is voor een goede grondstoffenvoorziening.

(100)

Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt dat het huidige tekort aan Chinese cokes 80+ geen verband houdt met de antidumpingprocedure, maar met maatregelen van de Chinese regering om de uitvoer van onder meer het betrokken product te matigen. Zo werd de uitvoerbelasting op cokes 80+ op 1 juni 2007 verhoogd van 5 tot 15 %. Het verdwijnen van ondernemingen of zelfs van de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap zou deze problemen nog verergeren en bevoorradingsproblemen veroorzaken voor de verwerkende industrie. Anderzijds heeft het wegnemen van de ongerechtvaardigde voordelen die het gevolg zijn van de invoer met dumping tot doel de verdere achteruitgang van de bedrijfstak van de Gemeenschap te voorkomen zodat op de communautaire markt een groot aantal leveranciers beschikbaar blijft en de concurrentie tussen de bestaande producenten zelfs nog wordt versterkt.

d)   Conclusie

(101)

Volgens de informatie waarover de Commissie in dit stadium beschikt, vertegenwoordigt cokes 80+ slechts een klein deel van de totale kosten van steenwolproducenten en gieterijen, en zullen antidumpingmaatregelen dus beperkte gevolgen voor hun productiekosten hebben. Bovendien is het niet uitgesloten dat de importeurs een deel van de prijsstijging zullen dragen of dat de gebruikers de prijsstijging geheel of gedeeltelijk aan de eindafnemers kunnen doorrekenen. Daarom wordt geconcludeerd dat de voorgestelde antidumpingmaatregel waarschijnlijk geen gevolgen van betekenis zal hebben voor de economische situatie van de gebruikers. Gezien de beperkte invloed van antidumpingmaatregelen op de kosten van de gebruikers is het onwaarschijnlijk dat de instelling van maatregelen tot sluitingen zullen leiden. Er zullen dus waarschijnlijk geen gevolgen van betekenis voor de werkgelegenheid in de verwerkende industrie zijn.

4.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(102)

Het is te verwachten dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zal stellen zijn winstgevendheid te verbeteren, wat ook een gunstig effect zal hebben op de concurrentie op de communautaire markt. Indien er geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat het gevaar dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, gezien zijn ongunstige financiële situatie, gedwongen zal zijn productiefaciliteiten te sluiten en personeel te ontslaan. In dat geval zal de communautaire markt nog sterker afhankelijk worden van invoer.

(103)

Hoewel de importeurs negatieve gevolgen kunnen ondervinden in de vorm van prijsstijgingen, kunnen deze worden beperkt door de winstmarges te verlagen of door de prijsstijging voor een deel aan de verwerkende bedrijven door te berekenen.

(104)

Wat de gebruikers betreft, zal het voorgestelde antidumpingrecht nauwelijks gevolgen hebben voor hun productiekosten.

(105)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat deze maatregelen in het belang van de Gemeenschap zijn.

G.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(106)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, moeten voorlopige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping schade blijft lijden.

1.   Schademarge

(107)

Het voorlopige antidumpingrecht moet hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toebrengt, maar mag het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping ongedaan te maken, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die redelijkerwijs kan worden gemaakt onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. wanneer er geen sprake is van invoer met dumping. De winstmarge vóór belasting die voorlopig voor deze berekening is gebruikt, bedraagt 15,3 % van de omzet; dit komt overeen met de gemiddelde winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode 2003-2005.

(108)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding (zie overweging 43), te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van het soortgelijke product dat de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkoopt. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan bovengenoemde winstmarge. Deze vergelijking resulteerde in een verschil, uitgedrukt als percentage van de totale cif-invoerwaarde, van 35,7 %, wat minder is dan de vastgestelde dumpingmarge.

(109)

Aangezien geen van de producenten/exporteurs in de VRC om een individuele behandeling had verzocht, werd een schademarge voor het gehele land berekend voor alle exporteurs in de VRC.

2.   Voorlopige maatregelen

(110)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is.

(111)

Op grond van het bovenstaande moet het voorlopige antidumpingrecht 35,7 % bedragen.

3.   Vorm van de maatregelen

(112)

Antidumpingmaatregelen kunnen verschillende vormen aannemen, maar het doel blijft de gevolgen van schadeveroorzakende dumping ongedaan te maken. Na het onderzoektijdvak is een aanzienlijke prijsstijging van de invoer uit de VRC geconstateerd, en wel tot boven het schadeveroorzakende niveau. Onder deze omstandigheden, en aangezien deze markt in het verleden door een hoge prijsvolatiliteit werd gekenmerkt, wordt geoordeeld dat een recht in de vorm van een minimuminvoerprijs („MIP”) in dit geval de meest geschikte soort maatregel is. Een MIP zal voorkomen dat het betrokken product tegen schadeveroorzakende prijzen wordt verkocht, zonder onnodige prijsstijgingen te veroorzaken wanneer de prijzen al voldoende hoog zijn. Een MIP zal naar verwachting voor stabiliteit op de markt zorgen door de bedrijfstak van de Gemeenschap een gepaste prijs te bieden zodat deze onder leefbare economische omstandigheden kan werken, en door importeurs en gebruikers een referentiepunt te bieden zodat zij hun economische activiteiten lang genoeg op voorhand kunnen plannen.

(113)

Het bedrag van de MIP werd bepaald door de schademarge toe te passen op de uitvoerprijzen die werden gebruikt bij de berekening van het niveau waarop de schade ongedaan wordt gemaakt in het onderzoektijdvak. De aldus berekende minimuminvoerprijs bedraagt 227 euro per ton.

4.   Uitvoering

(114)

Zoals toegelicht in overweging 14 wordt cokes 80+ ingevoerd onder dezelfde douanenomenclatuur als cokes 80–. Beide producten verschillen alleen qua afmetingen maar zijn voor verschillende industriesectoren bestemd en worden in de Gemeenschap grotendeels door verschillende producenten in vervaardigd. Deze verordening beoogt alleen de invoer te regelen van cokes 80+ die in de Gemeenschap in het vrije verkeer wordt gebracht. Omdat ingevoerde cokes 80– ook een bepaald percentage cokes 80+ kan bevatten, moet worden voorkomen dat door de instelling van een recht op cokes 80+ onterecht een recht op cokes 80– wordt geheven in het geval van gemengde zendingen.

(115)

Daarom moet het antidumpingrecht van toepassing zijn op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm in gemengde zendingen van zowel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm als cokes in kleinere stukken, tenzij wordt aangetoond dat de cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm niet meer dan 20 % van het droge nettogewicht van de gemengde zending uitmaakt. Hoeveel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm een zending bevat, kan worden vastgesteld door bemonstering overeenkomstig de artikelen 68, 69 en 70 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (9). Indien de hoeveelheid cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm door bemonstering wordt vastgesteld, wordt het monster genomen overeenkomstig ISO-norm 18238:2006.

(116)

Indien echter zou blijken dat gemengde cokes van steenkool (cokes 80+ en cokes 80–) in de Gemeenschap is aangekomen en in het vrije verkeer is gebracht onder GN-code ex 2704 00 19 en vervolgens is gescreend en als cokes 80+ is verkocht, dan wordt deze cokes als het betrokken product beschouwd en zijn de bepalingen van deze verordening erop van toepassing.

5.   Slotbepaling

(117)

Er wordt erkend dat, alvorens een definitieve vaststelling mogelijk is, een verdere analyse nodig is van een aantal elementen zoals de invoervolumen en invoerprijzen, met name voor 2004, de gevolgen voor de communautaire markt en de wereldmarkt van de recente beslissingen van de Chinese regering betreffende de uitvoer van cokes, en de haalbaarheid van een indexering van de MIP. Uit de informatie die tot in deze fase van het onderzoek is verzameld en onderzocht, blijkt echter dat er sprake is van dumping, schade, een oorzakelijk verband tussen dumping en schade en dat de instelling van maatregelen niet tegen het belang van de Gemeenschap zou ingaan. Daarom wordt geconcludeerd dat er weliswaar meer informatie moet worden verzameld en een grondigere analyse van bovengenoemde elementen moet worden verricht alvorens een definitieve vaststelling wordt gemaakt, maar dat dit geen beletsel vormt om voorlopige maatregelen in te stellen.

(118)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts moet worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van een definitief recht kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van cokes van steenkool in stukken met een maximale diameter van meer dan 80 mm (cokes 80+) van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die onder GN-code ex 2704 00 19 (Taric-code 2704001910) valt. De diameter van de stukken wordt bepaald overeenkomstig ISO-norm 728:1995.

2.   Het bedrag van het voorlopige antidumpingrecht op de in lid 1 omschreven producten is gelijk aan het verschil tussen de minimuminvoerprijs van 227 euro per ton en de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, indien deze laatste lager is dan de minimuminvoerprijs.

3.   Het antidumpingrecht is ook van toepassing op cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm in gemengde zendingen van zowel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm als cokes in kleinere stukken, tenzij wordt aangetoond dat de cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm niet meer dan 20 % van het droge nettogewicht van de gemengde zending uitmaakt. Hoeveel cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm een zending bevat, kan worden vastgesteld door bemonstering overeenkomstig de artikelen 68, 69 en 70 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Indien de hoeveelheid cokes van steenkool in stukken met een diameter van meer dan 80 mm door bemonstering wordt vastgesteld, worden de monsters genomen overeenkomstig ISO-norm 18238:2006.

4.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (10), wordt bovengenoemde minimuminvoerprijs met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs. Het te betalen recht is dan gelijk aan het verschil tussen de verminderde minimuminvoerprijs en de verminderde nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring.

5.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 genoemde product moet een zekerheid worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

6.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 september 2007.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 313 van 20.12.2006, blz. 15.

(3)  PB L 141 van 15.6.2000, blz. 9.

(4)  PB L 316 van 15.12.2000, blz. 30. Beschikking gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 997/2004 van de Raad (PB L 183 van 20.5.2004, blz. 1).

(5)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 89.

(6)  PB L 367 van 14.12.2004, blz. 3.

(7)  Omdat de categorie „andere communautaire producenten” slechts uit twee ondernemingen bestaat, wordt het totale verbruik in de Gemeenschap met het oog op de vertrouwelijkheid alleen als orde van grootte gepresenteerd.

(8)  Aangezien de analyse slechts twee ondernemingen betreft, wordt met het oog op de vertrouwelijkheid alleen een orde van grootte gegeven.

(9)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(10)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

19.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 244/20


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2007

betreffende de maatregelen C 1/06 (ex NN 103/05) die door Spanje ten behoeve van Chupa Chups zijn genomen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1710)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/613/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemd artikel (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij een op 22 april 2005 geregistreerd schrijven ontving de Commissie een aanklacht van een concurrent betreffende een vermeende steunmaatregel ten behoeve van Chupa Chups SA. De Commissie verzocht bij brieven van 10 juni 2005 en 7 september 2005 om inlichtingen, waarop Spanje antwoordde met brieven die zijn geregistreerd op 11 augustus 2005, 26 oktober 2005, 18 november 2005 en 12 december 2005.

(2)

Op 25 januari 2006 besloot de Commissie tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag, omdat twijfels waren gerezen inzake de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van verschillende door overheidsorganen aan Chupa Chups verleende steunbedragen.

(3)

Spanje maakte zijn opmerkingen kenbaar bij schrijven van 2 maart 2006. De Commissie verzocht de Spaanse autoriteiten op 25 april 2006, 6 juli 2006 en 24 november 2006 om inlichtingen. Deze autoriteiten antwoordden bij brieven die werden geregistreerd op 22 mei 2006, 5 september 2006, 7 september 2006, 20 oktober 2006, 1 februari 2007, 6 februari 2007 en 12 maart 2007.

(4)

De beschikking van de Commissie om de procedure in te leiden werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie nodigde belanghebbenden uit hun opmerkingen inzake de steun kenbaar te maken. De Commissie ontving opmerkingen van Chupa Chups, geregistreerd op 30 mei 2006, en van Inmobiliaria Casa Batlló, geregistreerd op 8 augustus 2006. Deze opmerkingen werden op 28 september 2006 aan de Spaanse autoriteiten toegezonden. Van de zijde van Spanje werd daarop geen reactie ontvangen.

(5)

Van derden werd geen enkele andere opmerking ontvangen. De klager ondernam geen actie.

II.   OMSCHRIJVING VAN DE BEGUNSTIGDE EN VAN DE STEUNMAATREGELEN

(6)

Chupa Chups SA is de holdingmaatschappij van een in 1940 in Spanje opgerichte industriële groep, met als hoofdactiviteit de productie en het op de markt brengen van snoepjes, in het bijzonder lolly's. De groep beschikt momenteel over vier productiecentra die zijn gelegen in Rusland, Mexico, Sant Esteve de Sesrovires (Barcelona) en Villamayor (Asturië). In juni 2006 werd Chupa Chups, tot dan toe een familiebedrijf, verkocht aan het Italiaans-Nederlandse snoepgoedbedrijf Perfetti Van Melle (3).

(7)

Sedert 2002 heeft Chupa Chups ernstige financiële problemen ondervonden, met een geconsolideerd verlies van 22 500 000 euro in 2002, 4 720 000 euro in 2003 en 5 950 000 euro in 2004, bij, tevens, een dalende omzet (4). Vanwege deze omstandigheden zette de directie in 2002 een herstructureringsplan op voor het herstel van de financiële situatie van het bedrijf.

In juli 2002 verstrekte een groep particuliere banken aan Chupa Chups een consortiale lening tot een maximumbedrag van 75 miljoen euro. Het contract bevatte een aantal verplichtingen voor de onderneming, waaronder die tot inachtneming van een aantal financiële ratio's. De transactie werd gegarandeerd door meerdere tot de groep behorende bedrijven (5). In 2005 boden de banken aan Chupa Chups een herfinanciering aan, maar uiteindelijk wees het bedrijf dit aanbod af.

In maart 2003 vulden de eigenaren van Chupa Chups het bedrijfskapitaal aan met extra middelen ter waarde van 8 miljoen euro.

De ondernemingsstructuur werd gewijzigd, waardoor het mogelijk werd de financiële middelen met nog eens 6 790 000 euro te vergroten (6).

(8)

In samenhang met deze financiële herstructurering verstrekte het Instituto Catalán de Finanzas („ICF”, de kredietinstelling van de regionale regering van Catalonië), op 5 september 2003 aan Inmobiliaria Casa Batlló, SL („ICB”), een dochterbedrijf van Chupa Chups, een krediet ter waarde van 35 miljoen euro. Het krediet werd gedekt door een garantie in de vorm van een hypotheek op een onroerende zaak van ICB (7), waarvan de waarde door een onafhankelijke deskundige was getaxeerd op 71 miljoen euro. Dit krediet (maatregel 1), dat onmiddellijk van ICB op Chupa Chups overging in de vorm van een achtergestelde lening (8), vormt de aanleiding voor de klacht die tot het onderzoek van de Commissie heeft geleid. Chupa Chups gebruikte bedoelde financiële middelen ter betaling van een gedeelte (20 miljoen euro) van de consortiumlening van 2002 en ter dekking van andere gebleken kasbehoeften.

(9)

Bij het inleidende onderzoek van de Commissie bleken naderhand verscheidene extra maatregelen ten behoeve van Chupa Chups te bestaan, namelijk:

een subsidie van 1 580 000 euro van het Spaanse ministerie van Landbouw en Visserij als ondersteuningsmaatregel ten behoeve van de investering in de bedrijfsfaciliteiten te Barcelona (1989-1994) (maatregel 2);

een subsidie van 4 330 000 euro van „andere overheidsorganen”, voor de bouw van de fabriek in Asturië (1994-1997) (maatregel 3);

een subsidie van 6 710 000 euro van „verschillende overheidsorganen” voor de uitbreiding van dezelfde fabriek in Asturië (1999-2003) (maatregel 4);

een in 2004 door het Spaanse ministerie van Wetenschappen en Technologie verleend renteloos krediet van 2 800 000 euro (maatregel 5);

niet nader omschreven extra subsidies van 1 540 000 euro (2004) (maatregel 6);

van het bedrag van 11 150 000 euro van de maatregelen 3 en 4 tezamen moest Chupa Chups eind 2004 nog ongeveer 5 miljoen euro ontvangen. In 2005 verstrekte een particuliere bank aan Chupa Chups een lening van 4 480 000 euro. Als borg voor de lening trad de regionale regering van Asturië op, aan wie Chupa Chups als waarborg voor betaling de 4 480 000 euro aan openstaande subsidies en een bankdeposito van 300 000 euro aanbood (maatregel 7);

in februari 2004 verleende de Spaanse belastingdienst aan Chupa Chups toestemming om haar schuld uit hoofde van btw en vennootschapsbelasting gespreid te betalen in driemaandelijkse termijnen, eindigend op 20 februari 2008. Als waarborg voor deze uitgestelde betaling werd een nieuwe hypotheek gevestigd op Casa Batlló (maatregel 8).

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(10)

In haar Beschikking van 25 januari 2005 tot inleiding van de formule onderzoeksprocedure („het besluit tot inleiding”) uitte de Commissie het vermoeden dat Chupa Chups, door middel van de financiering van het ICF, was bevoordeeld (maatregel 1 supra), aangezien:

in het krediet aan ICB geen enkele van de beperkende bepalingen was opgenomen die waren verbonden aan de een jaar tevoren tussen Chupa Chups en de particuliere banken overeengekomen consortiale lening;

de met het ICF overeengekomen voorwaarden waarschijnlijk beter waren voor de groep dan die van de consortiale lening van 2002, aangezien de lening van het ICF onmiddellijk werd bestemd voor gedeeltelijke betaling van de consortiumlening;

de rentevoet van het krediet van het ICF scheen overeen te komen met de voor gezonde bedrijven geldende marktrente, terwijl de onderneming Chupa Chups op dat ogenblik, met het oog op de richtsnoeren voor redding en herstructurering, reeds in moeilijkheden verkeerde (9);

de Spaanse autoriteiten hebben niet uitgelegd om welke reden geen enkele particuliere bank bereid bleek een financiering te verstrekken op vergelijkbare voorwaarden als die van het ICF, noch welke voorwaarden verbonden waren aan de consortiale lening van 30 juli 2002.

(11)

Ten aanzien van de hierboven genoemde maatregelen 2 tot en met 8 werd in het besluit tot inleiding verwezen naar het feit dat de Spaanse autoriteiten op geen enkele wijze waren ingegaan op het verzoek om inlichtingen van de Commissie inzake de aard en de motivering van bedoelde maatregelen.

IV.   OPMERKINGEN VAN SPANJE

(12)

Spanje bestreed de aanvankelijke beoordeling door de Commissie volgens welke het krediet van het ICF de groep Chupa Chups een voordeel opleverde en dat het, derhalve, staatssteun vormde. De Spaanse autoriteiten voerden, met name, de volgende argumenten aan.

De consortiale lening van 2002 werd afgesloten tussen Chupa Chups en een groep van particuliere banken, terwijl de achtergestelde lening van het ICF werd verleend aan een dochteronderneming van Chupa Chups, ICB, die zich spoedig daarna volledig losmaakte van de groep (10). De schuldeisers en leningnemers waren bijgevolg niet dezelfden in beide transacties.

Ook de garanties verschilden wezenlijk. In de consortiale lening van 2002 aan Chupa Chups was geen enkele onroerende zaak als borg aangeboden. De onderneming was met name niet in staat de bewuste hypotheek in eerste rang aan te bieden, aangezien de onroerende zaak eigendom was van ICB (11). Chupa Chups daarentegen garandeerde haar lening door zich ertoe te verbinden een aantal verplichtingen na te komen en zich aan bepaalde financiële ratio's te houden.

Verder werd de rentevoet van de consortiale lening aan Chupa Chups afhankelijk gesteld van naleving van bedoelde verplichtingen. Gezien de resultaten van de onderneming sedert 2004 heeft dit uiteindelijk geleid tot gelijkwaardige of zelfs lagere rentevoeten dan die welke door het ICF op ICB werden toegepast.

ICB verkeert niet in moeilijkheden, maar is een gezond onroerendgoedbedrijf met voldoende inkomsten om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Daarnaast verstrekte het meer dan voldoende garanties ter waarborging van het krediet van het ICF. Dit krediet is derhalve afgesloten op normale, op de hypotheekmarkt geldende voorwaarden (waar de rentevoeten over het algemeen lager zijn dan die welke voor andere leningen worden toegepast (12)) zodat geen risicopremie verlangd werd, terwijl verder geen van de beperkende bepalingen die in de consortiale lening van Chupa Chups waren gesteld, werd opgelegd. Hetzelfde krediet had onder gelijkwaardige voorwaarden bij elke willekeurige particuliere bank kunnen worden afgesloten.

Concluderend kan worden gesteld dat het principe van de investeerder in een markteconomie van toepassing is op de hoofdsom van het krediet tussen het ICF en ICB, terwijl de achtergestelde lening tussen ICB en Chupa Chups in hoofdzaak een financiële transactie tussen twee private partijen betreft (die derhalve vanuit het oogpunt van staatssteun van geen betekenis is).

(13)

Volgens de door de Spaanse autoriteiten verstrekte informatie werd maatregel 2 geëffectueerd tussen 1989 en 1994, dus meer dan tien jaar voor de eerste actie van de Commissie in de onderhavige zaak, in de vorm van een verzoek om inlichtingen in mei 2005.

(14)

Volgens de door de Spaanse autoriteiten verstrekte informatie kan maatregel 3 worden opgesplitst in:

vóór 1995 toegekende steun ter waarde van 3 600 000 euro;

steun ter waarde van 730 000 euro, overeenkomend met een steunintensiteit van 13 % die op 14 maart 1997 werd verleend door de regionale regering van Asturië krachtens Besluit 7/96 van 15 februari 1996 houdende verschillende programma's ter ondersteuning van kleine en middelgrote bedrijven (13) (hierna te noemen „Besluit 7/96”). De Spaanse autoriteiten zijn van oordeel dat deze steun dient te worden beschouwd als een uitbreiding van steunregeling N 448/94 ten behoeve van het MKB in Asturië (die bij wijze van uitzondering van toepassing is op grote bedrijven die een bijdrage leveren aan de regionale ontwikkeling) (14). De maatregel vormde een aanvulling op de steun die in 1994 door Spanje werd verleend krachtens de door de Commissie goedgekeurde wet 50/85 van 27 december 1985 betreffende regionale stimuleringsmaatregelen voor de correctie van het gebrek aan evenwicht tussen de regio's (LIR) (15).

(15)

Volgens de door de Spaanse autoriteiten verstrekte informatie kan maatregel 4 worden opgesplitst in de volgende punten:

Jaar

Overheidsorgaan dat de steun verleende

Juridische grondslag in Spanje

Subsidie

(× miljoen EUR)

Steunintensiteit

2000

Ministerie van Economie en Financiën

LIR

2,55

13 %

1999

Ministerie van Industrie, Toerisme en Handel

Administratief besluit van 6.3.1998

(„Mijnbouw 1”) (16)

1,98

14 %

2003

Ministerie van Industrie, Toerisme en Handel

Administratief besluit van 17.12.2001

(„Mijnbouw 2”) (17)

0,8

12 %

2000

Regering van het Prinsdom Asturië

Decreet 41/2000 (18)

0,69

13 %

2002

Regering van het Prinsdom Asturië

Decreet 41/2000

0,69

9 %

(16)

Volgens de door de Spaanse autoriteiten verstrekte informatie werd maatregel 5 toegekend krachtens de bestaande steunregeling „Activiteiten van het centrum voor industriële ontwikkeling-CDTI — Technologische ontwikkeling” (19).

(17)

Volgens de Spaanse autoriteiten heeft maatregel 6 betrekking op een subsidie ter waarde van 1 590 000 euro uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) betreffende exportrestituties aan derde landen.

(18)

De Spaanse autoriteiten voerden aan dat de door de regionale regering van Asturië gegarandeerde krediettransactie eruit bestond aan Chupa Chups de bedragen voor te schieten die betrekking hadden op de nog te ontvangen subsidies waarop het bedrijf al recht had. Deze subsidies waren verleend voor de uitbreiding van de fabriek in Asturië, aan welke voorwaarde het bedrijf ten tijde van de verlening van het krediet reeds had voldaan. Als waarborg in ruil voor de borgstelling van overheidswege beloofde Chupa Chups de regering van Asturië haar rechten op de subsidies, ten bedrage van 4 480 000 euro, aan haar over te dragen.

(19)

De garantie van de regionale regering van Asturië was derhalve gedekt door de verplichting die Chupa Chups ten opzichte van verschillende overheden op zich had genomen.

(20)

De Spaanse autoriteiten betoogden dat de opsplitsing van de schuld van Chupa Chups uit hoofde van btw en vennootschapsbelasting eenvoudigweg voortvloeit uit de toepassing van de Spaanse belastingwetgeving (20), waarin de criteria voor de ontvankelijkheid zijn vastgelegd, in het bijzonder voor wat betreft de financiële situatie van het bedrijf en de aard van de te stellen garanties — alsook de voor vertragingsrente toe te passen rentevoeten (welke rentevoeten inderdaad bij de onderneming zijn toegepast). Zij zijn derhalve van oordeel, dat de belastingautoriteiten in het geheel geen gebruik hebben gemaakt van hun discretionaire bevoegdheid.

V.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(21)

De opmerkingen van Chupa Chups waren een herhaling van de door de Spaanse autoriteiten aangevoerde argumenten die moesten aantonen dat het krediet van het ICF geen staatsschuld inhield. Verder verschaften zij gedetailleerde gegevens met dezelfde strekking als die welke eerder door Spanje werden overgelegd, betreffende de overige in het besluit tot inleiding opgenomen maatregelen. Chupa Chups voerde verder aan dat maatregel 6 naast de restituties van het EOGFL een subsidie ter waarde van 100 000 euro bevatte van het instituut voor buitenlandse handel (ICEX), die in 2003 werd verstrekt overeenkomstig een programma krachtens Verordening (EG) nr. 1159/2000 van de Commissie (21) van 30 mei 2000 inzake door de lidstaten uit te voeren voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit de structuurfondsen.

(22)

Inmobiliaria Casa Batlló diende haar jaarrekeningen in met betrekking tot de jaren 2001 tot en met 2004, alsook de jaarrekeningen over dezelfde periode van het aan haar gelieerde onroerendgoedbedrijf „Casa Batlló, SL”.

VI.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

1.   Het bestaan van staatssteun

(23)

Artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag stelt, dat steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten beïnvloedt.

1.1.   Maatregel 1: Krediet van het ICF (2003)

(24)

Ten aanzien van het krediet van het ICF moet worden vastgesteld, of dit aan Chupa Chups steun verleent op een wijze die de onderneming niet onder marktcondities had kunnen verkrijgen. Dat wil zeggen dat de Commissie dient te beoordelen of dit overheidsorgaan heeft gehandeld zoals een hypothetische investeerder in een markteconomie in soortgelijke omstandigheden zou hebben gedaan.

(25)

Spanje heeft, zoals vermeld in deel IV, na het besluit tot inleiding inlichtingen overgelegd waaruit bleek dat de consortiale lening van 2002 en het krediet van het ICF niet met elkaar kunnen worden vergeleken, aangezien de leningnemers in beide transacties niet dezelfden waren, terwijl ICB niet in moeilijkheden verkeerde en meer dan voldoende garanties bood ter waarborging van het krediet van het ICF.

(26)

Op basis van de inlichtingen die Spanje heeft verstrekt en de argumenten die het heeft aangevoerd, is de Commissie van oordeel dat afdoende is aangetoond dat bij de basis-krediettransactie tussen het ICF en ICB is voldaan aan het principe van de investeerder in een markteconomie en dat de achtergestelde lening tussen ICB en Chupa Chups een financiële transactie tussen twee particuliere partijen betreft.

(27)

De Commissie concludeert derhalve dat maatregel 1 geen staatssteun vormt.

1.2.   Maatregelen 2 tot en met 5

(28)

De maatregelen 2 tot en met 5 betroffen rechtstreeks aan Chupa Chups verleende overheidssubsidies die de toekenning inhielden van staatsmiddelen, waardoor een particuliere onderneming een voordeel verkreeg. Spanje maakte met name bij maatregel 5 gebruik van staatsmiddelen door een renteloze lening aan de onderneming te verstrekken. Door deze maatregelen verkreeg Chupa Chups ten opzichte van haar concurrenten voordelen die de mededinging vervalsen doordat de financiële positie van de onderneming werd versterkt en haar investeringsvermogen toenam. Aangezien Chupa Chups actief is op de markt van snoepgoed waarin sprake is van handel tussen de lidstaten, terwijl het bedrijf activiteiten ontplooit op de internationale markt, wordt tevens voldaan aan het criterium dat zulks de intracommunautaire handel beïnvloedt.

(29)

Gelet op het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat de maatregelen 2 tot en met 5 staatssteun vormen krachtens artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De Spaanse autoriteiten betwisten deze analyse niet.

1.3.   Maatregel 6: Niet nader omschreven extra subsidies ter waarde van 1 540 000 euro

(30)

Ten aanzien van de van Spanje en van Chupa Chups ontvangen inlichtingen dient te worden geconcludeerd dat maatregel 6 de volgende elementen omvat:

een subsidie ter waarde van 1 590 000 euro van het EOGFL betreffende exportsubsidies aan derde landen (22). De Commissie merkt op dat, krachtens de Jurisprudentie van het Hof (zie het arrest van 13 oktober 1982 in de zaken 213-215/81, Norddeutsches-Vieh und Fleischkontor, punt 22), de door het EOGFL overeenkomstig de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) toegekende exportfondsen geen staatssteun vormen (23). Deze maatregel bevat derhalve geen aanwijzingen voor het bestaan van staatssteun;

uit de op 30 mei 2006 van Chupa Chups ontvangen opmerkingen blijkt dat maatregel 6 tevens een subsidie van het IBH omvat ter waarde van 100 000 euro, die in 2003 binnen het kader van het programma „Spaans merkenplan” is toegekend voor promotieactiviteiten van het „Chupa Chups”-merk in Zuid-Korea. Dit programma werd door het ICEX in 2003 opgezet en de Spaanse autoriteiten waren, volgens Chupa Chups, ten tijde van de toekenning daarvan van mening dat de aan het bedrijf verleende subsidie in overeenstemming was met het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1159/2000. Spanje heeft de bewering van Chupa Chups dat deze subsidie deel uitmaakte van de „niet nader omschreven extra subsidies” van 1 540 000 euro die worden aangeduid in punt 5(5) van het besluit tot inleiding, niet tegengesproken. Verder heeft Spanje geen enkele opmerking gemaakt ten aanzien van de aard van de subsidie. Met name heeft Spanje, ondanks het lage bedrag dat hiermee is gemoeid en ondanks het onderzoek van de Commissie dienaangaande, niet aangevoerd dat de toekenning hiervan afhankelijk zou zijn gesteld van de op dat ogenblik geldende voorwaarden inzake de-minimissteun (24).

(31)

De Commissie concludeert derhalve dat maatregel 6 staatssteun ter waarde van 100 000 euro vormt krachtens artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

1.4.   Maatregel 7: Waarborg van de regionale regering van Asturië (2005)

(32)

In het kader van de eerder in sectie IV omschreven door Spanje verstrekte inlichtingen, is de Commissie van oordeel dat de waarborg van de regionale regering van Asturië was gegarandeerd door een krediet met vaste rechten van verschillende overheden waarover Chupa Chups kon beschikken. De Commissie is met name van oordeel dat Chupa Chups formeel gerechtigd was de subsidies in kwestie te ontvangen ten tijde van de overeenkomst inzake het krediet en dat deze subsidies volgens onderstaande analyse (zie het oordeel betreffende maatregel 4) alle een verenigbare steun vormden, met uitzondering van 800 000 euro.

(33)

Het bovenstaande in aanmerking genomen concludeert de Commissie dat de tussenkomst van de regionale regering van Asturië geenszins een aanzienlijk risico inhield en derhalve geen staatssteun vormde.

1.5.   Maatregel 8: Uitstel van de schuld door de belastingdienst

(34)

Uit de door de Spaanse autoriteiten als antwoord op het besluit tot inleiding van de procedure verstrekte inlichtingen blijkt het volgende.

De Spaanse overheid is absoluut gebonden aan de in de algemene belastingwet 58/2003 en aanvullende wetgeving vervatte procedures. Het betreft procedures van administratieve aard en de overheid hoeft slechts in enkele bijzondere gevallen, conform wettelijke bepaling, gerechtelijke procedures aanhangig te maken.

De voor uitstel of opsplitsing van de betalingen geldende wettelijke bedragen worden in artikel 65 van wet 58/2003 aangeduid.

Elke belastingplichtige is gerechtigd uitstel van betaling aan te vragen.

Het verlenen van uitstel wordt afhankelijk gesteld van de verstrekking van garanties waarmee het uitgestelde bedrag, rentebetaling vanwege het uitstel en een toeslag van 25 % over het totaal worden gedekt. In het onderhavige geval verstrekte Chupa Chups een zekerheid ter dekking van 15 240 000 euro, dat het uit deze berekeningen voortvloeiende bedrag is.

Chupa Chups heeft geen daadwerkelijk belastinguitstel verkregen, maar wel de mogelijkheid om in termijnen te betalen. Zodoende was over de uitgestelde betalingen rente verschuldigd overeenkomstig de in de Spaanse begrotingswetten per periode vastgelegde rentevoeten. Deze rentevoeten kwamen overeen met de op andere soorten kredieten toegepaste marktrenten.

Chupa Chups verzocht om uitstel van haar belastingschulden voordat de vrijwillige betalingsperiode zou aflopen waardoor, volgens artikel 65 van wet 58/2003, inleiding van een beslagprocedure werd vermeden.

In de overeenkomst tot uitstel was vastgelegd dat elke creditpost van Chupa Chups ten opzichte van de belastingdienst zou worden bestemd voor betaling van uitgestelde schulden. Aangezien door de exportactiviteiten van Chupa Chups veelvuldig btw-vorderingen ontstaan, werd het aanvankelijk opgestelde aflossingsschema aanmerkelijk versneld.

(35)

Op basis van bovenstaande argumenten is de Commissie van oordeel, dat Spanje voldoende bewijzen heeft aangevoerd dat de opsplitsing van de schulden van Chupa Chups uit hoofde van btw en vennootschapsbelasting voortvloeide uit de eenvoudige toepassing van de Spaanse belastingwetgeving, en dat de belastingautoriteiten in het geheel geen discretionaire bevoegdheid genoten ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bedrijf, de noodzakelijke garanties of de toegepaste rentevoeten.

(36)

Derhalve concludeert de Commissie dat maatregel 8 van algemene aard is en geen staatssteun vormt.

2.   Verenigbaarheid van de maatregelen 2 tot en met 6

2.1.   Maatregel 2: Subsidie ter waarde van 1 580 000 euro van het Spaanse ministerie van Landbouw en Visserij als ondersteuningsmaatregel ten behoeve van de investering in de bedrijfsfaciliteiten te Barcelona (1989-1994)

(37)

Volgens de door de Spaanse autoriteiten verstrekte informatie werd maatregel 2 geëffectueerd tussen 1989 en 1994, dus meer dan tien jaar voor de eerste tussenkomst van de Commissie in de onderhavige zaak, die bestond uit een verzoek om inlichtingen in mei 2005.

(38)

De Commissie concludeert bijgevolg, dat de verjaringstermijn zoals vastgelegd in artikel 15 van de Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 houdende vaststelling van toepassingsbepalingen van artikel 93 van het EG-Verdrag (25) is verstreken en dat dit een bestaande steun vormt.

2.2.   Maatregel 3: Subsidie van „andere overheidsorganen” ten belope van 4 330 000 euro voor de bouw van de fabriek in Asturië (1994-1997)

(39)

De Commissie merkt op dat, volgens de door Spanje verstrekte inlichtingen, de subsidies ter waarde van 3 600 000 euro volgens maatregel 3 werden verstrekt vóór 1995, dat wil zeggen meer dan tien jaar voor de eerste tussenkomst van de Commissie in deze zaak; derhalve is de in artikel 15 van de Verordening (EG) nr. 659/1999 vastgelegde verjaringstermijn verstreken. Zij vormen derhalve bestaande steun.

(40)

Ten aanzien van de op 14 maart 1997 door de regionale regering van Asturië krachtens decreet 7/96 verleende steun ter waarde van 700 000 euro voeren de Spaanse autoriteiten aan dat deze steun dient te worden beschouwd als een uitbreiding van steunregeling N 448/94 ten behoeve van het MKB in Asturië (die bij wijze van uitzondering van toepassing is op grote bedrijven die een bijdrage leveren aan de regionale ontwikkeling) en dat hij een aanvulling vormt op de steun die in 1994 door Spanje werd verleend krachtens wet 50/85 (LIR). De Commissie merkt op dat steunregeling N448/94 eind 1996 is vervallen en later niet werd verlengd. De Commissie is desondanks van oordeel dat de aanvullende subsidie van de regionale regering van Asturië op ad-hocbasis mag worden onderzocht in het licht van decreet 7/96 en van het plafond voor regionale steun in Spanje zoals vastgelegd in besluit N 463/94 van de Commissie (26). Op grond hiervan kan de steun in kwestie als verenigbaar worden gekwalificeerd in zoverre i) hij regionale steun vormt, aangezien hij werd toegepast voor investeringen in onroerende zaken die krachtens de LIR verenigbaar waren; ii) de gecumuleerde steunintensiteit onder het destijds in het gewest Asturië geldende plafond van 50 % bleef.

2.3.   Maatregel 4: Subsidie van 6 710 000 euro van „verschillende overheidsorganen” voor uitbreiding van dezelfde fabriek in Asturië (1999-2003)

(41)

De Commissie heeft de LIR-regeling goedgekeurd bij beschikking van 1 september 1987. De krachtens deze regionale steunregeling aan Chupa Chups toegekende subsidie ten belope van 2 550 000 euro vormt derhalve verenigbare steun.

(42)

Ten aanzien van de subsidie ten belope van 1 980 000 euro die Chupa Chups in 1999 krachtens het programma „Mijnbouw 1” heeft ontvangen, merkt de Commissie op dat dit geen goedgekeurde steunregeling is. De Commissie concludeert niettemin na een afzonderlijke beoordeling van de maatregel, dat de subsidie in kwestie een conform de richtsnoeren van de Commissie van 1998 inzake regionale steunmaatregelen („de richtsnoeren”) (27) verenigbare steunmaatregel vormt. Spanje heeft met name bewijzen aangevoerd dat de hulp zich beperkte tot de initiële investering, dat de voor subsidiëring in aanmerking komende kosten binnen het kader vielen van de bepalingen in de richtsnoeren, dat bij de steunintensiteit het destijds in Asturië geldende regionale plafond in acht werd genomen, dat de cumulatievoorschriften in acht werden genomen, dat ten minste 25 % van de investering werd gefinancierd met eigen middelen van de begunstigde en dat de investering werd gehandhaafd gedurende meer dan vijf jaar nadat de steun werd verleend.

(43)

Ten aanzien van de regionale steun van 800 000 euro die in 2003 uit hoofde van het programma „Mijnbouw 2” werd verleend, merkt de Commissie op dat „Mijnbouw 2” een goedgekeurde steunregeling is (28). Niettemin wordt in de brief waarmee de regeling wordt goedgekeurd uitdrukkelijk gesteld, dat deze niet van toepassing is op ondernemingen in moeilijkheden. De Commissie merkt op dat Chupa Chups, gezien de in 2002 (29) geleden ernstige verliezen en de resultaten gedurende 2003 (30), ten tijde van de verlening van de steun moest worden beschouwd als een bedrijf in moeilijkheden (31). Chupa Chups kwam derhalve niet voor deze steun in aanmerking. De Spaanse autoriteiten hebben bevestigd dat deze steun nog niet is uitgekeerd.

(44)

Ten aanzien van de beide krachtens decreet 41/2000 verleende subsidies merkt de Commissie op dat dit decreet werd goedgekeurd bij besluit van 30 mei 2000, dat Chupa Chups in 2000 en 2002 (toen de subsidies werden verleend) nog voor regionale steun in aanmerking kwam en dat het regionale steunplafond voor Asturië in acht werd genomen. De beide subsidies in kwestie vormen derhalve verenigbare regionale steun.

(45)

Concluderend kan worden gesteld dat de Commissie van oordeel is dat, van het totale subsidiebedrag volgens maatregel 4, 5 910 000 euro verenigbare regionale steun en 800 000 euro onverenigbare steun vormen. Dit laatste bedrag is nog niet door de Spaanse autoriteiten uitgekeerd.

2.4.   Aatregel 5: Een door het Spaanse ministerie van Wetenschappen en Technologie in 2004 verstrekt renteloos krediet ter waarde van 2 800 000 euro

(46)

De Spaanse autoriteiten hebben bewijzen overgelegd dat maatregel 5 is toegekend op grond van de bestaande steunregeling „Activiteiten van het centrum voor industriële ontwikkeling-CDTI — Technologische ontwikkeling”. Deze vormt derhalve verenigbare staatssteun.

2.5.   Aatregel 6: Subsidie van 100 000 euro van het ICEX krachtens Verordening (EG) nr. 1159/2000

(47)

De Commissie merkt op dat Verordening (EG) nr. 1159/2000 betrekking heeft op inlichtingen inzake door de lidstaten uit te voeren publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit structuurfondsen en geenszins een rechtsgrondslag voor de toekenning van steun vormt. Ondanks het verzoek van de Commissie dienaangaande heeft Spanje generlei rechtvaardiging gegeven voor de verenigbaarheid van deze subsidie. Spanje heeft met name met geen enkel bewijs aangetoond dat de staatssteun in het kader van het programma „Plan de marcas españolas” van het ICEX een bestaande steunregeling vormt.

(48)

Bij gebrek aan informatie die het tegendeel bewijst is de Commissie van oordeel dat geen van de in artikel 87, leden 2 en 3, van het Verdrag genoemde uitzonderingen op de subsidie van toepassing is, en concludeert derhalve dat de steun als onverenigbaar dient te worden beschouwd.

VII.   CONCLUSIE

(49)

De Commissie is tot de volgende conclusies gekomen:

a)

De maatregelen 1, 7, 8, en de financiering ten belope van 1 590 000 euro volgens maatregel 6 vormen geen staatssteun.

b)

De maatregelen 2, 3, 5, en de 5 910 000 euro volgens maatregel 4 kunnen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard.

c)

De financiering van 800 000 euro van maatregel 4 en van 100 000 euro van maatregel 6 vormen staatssteun die niet op grond van een uitzondering van het EG-Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden verklaard. Volgens de Spaanse autoriteiten zijn de 800 000 euro van maatregel 4 niet uitgekeerd en hoeven, bijgevolg, slechts de 100 000 euro van maatregel 6 te worden ingevorderd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   De door Spanje in strijd met de bepalingen van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag onrechtmatig aan Chupa Chups verleende staatssteun ten belope van 100 000 euro is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

2.   De staatssteun van 8 000 000 euro die Spanje voornemens is aan Chupa Chups uit te keren is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Deze steun mag derhalve niet worden verleend.

3.   De overige maatregelen die Spanje inzake staatssteun ten behoeve van Chupa Chups ten uitvoer heeft gelegd, bestaande uit een subsidie van 1 580 000 euro ter ondersteuning van de investeringen in de bedrijfsfaciliteiten te Barcelona, een subsidie van 4 330 000 euro ter ondersteuning van de bouw van de fabriek in Asturië, een subsidie van 5 910 000 euro voor de uitbreiding van dezelfde fabriek in Asturië en een renteloos krediet ten belope van 2 800 000 euro, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Van deze bedragen zijn een bedrag van 6 640 000 euro (dat overeenkomt met 730 000 euro ter ondersteuning van de bouw van de fabriek in Asturië plus 5 910 000 euro voor de uitbreiding van deze fabriek) en het renteloze krediet van 2 800 000 euro verenigbaar met de gemeenschappelijke markt krachtens artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, terwijl een bedrag van 5 180 000 euro (dat bestaat uit een subsidie van 1 580 000 euro ter ondersteuning van de investeringen in de bedrijfsfaciliteiten te Barcelona plus 3 600 000 euro ter ondersteuning van de bouw van de fabriek in Asturië) als bestaande steun wordt beschouwd, aangezien de verjaringstermijn is verstreken.

4.   De overige in deze beschikking omschreven maatregelen ten behoeve van Chupa Chups, namelijk een krediet ten belope van 35 000 000 euro van het ICF, exportrestituties ter waarde van 1 590 000 euro van het EOGFL, de garantie van de regionale regering van Asturië voor een commerciële lening ter waarde van 4 480 000 euro en het door de Spaanse belastingdienst verleende uitstel vormen geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

Artikel 2

1.   Spanje vordert de in artikel 1, lid 1 vermelde steun van de begunstigde terug.

2.   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop zij de begunstigde ter beschikking zijn gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (32).

4.   Spanje schorst alle uitstaande betalingen van de in artikel 1, lid 1, bedoelde steun vanaf de datum van vaststelling van deze beschikking.

Artikel 3

1.   De terugvordering van de in artikel 1, lid 1, bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

2.   Spanje zorgt ervoor dat deze beschikking binnen vier maanden vanaf de datum van kennisgeving van deze beschikking ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4

1.   Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking verstrekt Spanje de volgende informatie aan de Commissie:

a)

het totale van de begunstigde terug te vorderen bedrag (hoofdsom en rente);

b)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan deze beschikking te voldoen;

c)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigde gelast werd tot terugbetaling van de steun.

2.   Spanje houdt de Commissie op de hoogte van de ontwikkelingen met betrekking tot de nationale maatregelen die het land heeft genomen om deze beschikking ten uitvoer te leggen, en dit tot de in artikel 1, lid 1, bedoelde steun volledig is teruggevorderd. Spanje verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld informatie over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan deze beschikking te voldoen. Het verstrekt eveneens gedetailleerde informatie over de reeds van de begunstigde teruggevorderde steunbedragen en de rentepercentages voor terugvordering.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 97 van 25.4.2006, blz. 2.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Perfetti Van Melle is voortgekomen uit een fusie in 2001 tussen de Italiaanse onderneming Perfetti en het Nederlandse bedrijf Van Melle. De groep is aanwezig in 130 landen en behaalde in 2006, met een personeelsbestand van 12 000 werknemers, een omzet van ongeveer 1 500 miljoen EUR.

(4)  344 miljoen EUR in 2002; 294 miljoen EUR in 2003 en 261 miljoen EUR in 2004.

(5)  Dit krediet werd onder marktcondities verleend en wordt in de onderhavige procedure niet onderzocht.

(6)  Verschillende tussen juni en december 2004 afgesloten transacties, daaronder begrepen de splitsing van onroerendgoedactiviteiten en de integratie van de merkeneigendom door middel van kapitaalvermeerdering.

(7)  „Casa Batlló” is een voor Gaudí kenmerkend gebouw in het centrum van Barcelona, dat door Spanje is uitgeroepen tot „Historisch-artistiek monument van nationaal belang”. De hypotheek op het Casa Batlló ten behoeve van het krediet van ICF is een hypotheek in eerste rang.

(8)  De lening van ICF aan ICB werd verleend voor zes maanden tegen Euribor + 1 %. Bij de achtergestelde lening van ICB aan Chupa Chups werd deze rentevoet verhoogd met 0,125 % extra.

(9)  De jaarrekening van 2004 laat, in concreto, gecumuleerde verliezen over voorgaande jaren zien van 38 420 000 EUR overeenkomend met 360 % van het aan het eind van dat jaar geplaatste kapitaal (10 660 000 EUR). De in 2004 behaalde negatieve resultaten vertegenwoordigen een extra toename van 55,8 % ten opzichte van genoemd kapitaal.

(10)  De Spaanse belastingautoriteiten hadden zeven maanden vóór de verlening van het krediet van het ICF een verzoek tot goedkeuring ontvangen van de zich in de herstructureringsfase bevindende onderneming. Voor deze transactie werd in maart 2004 het groene licht gegeven, dat wil zeggen veertien maanden na het verzoek en zeven maanden na de verstrekking van het krediet van het ICF.

(11)  Vóór de herstructurering van de onderneming bezat Chupa Chups 94 % van de aandelen van ICB. De overige 6 % waren in bezit van een holding met als eigenaren de gezamenlijke aandeelhouders van Chupa Chups en ICB.

(12)  De rentevoet van het krediet van het ICF was verhoudingsgewijs hoog voor de hypotheekmarkt, waar in vele gevallen rentevoeten rond Euribor + 0,5 % werden toegepast.

(13)  BOPA (Officieel Publicatieblad van het Prinsdom Asturië) van 19 juli 1996, blz. 7714.

(14)  Beschikking van de Commissie van 9 februari 1995 (SG/01388/1994).

(15)  Deze wet werd ten uitvoer gelegd middels decreet 1535/87 van 11 december 1987 houdende goedkeuring van de uitvoeringsverordening van wet 50/85 betreffende regionale stimuleringsmaatregelen voor de correctie van het gebrek aan evenwicht tussen de regio's. De LIR-regeling werd door de Commissie goedgekeurd bij brief van 1 september 1987 (SG(87) D/10875).

(16)  Besluit van 6 maart 1998, als gewijzigd bij besluit van 6 april 1999, houdende grondslagen voor de toekenning van steun die is bestemd voor werkgelegenheidsprojecten waarmee de alternatieve ontwikkeling van mijnbouwgebieden wordt bevorderd.

(17)  Besluit van 17 december 2001 houdende grondslagen voor de toekenning van steun die is bestemd voor werkgelegenheidsprojecten waarmee de alternatieve ontwikkeling van mijnbouwgebieden wordt bevorderd. Het programma „Mijnbouw 2” werd door de Commissie goedgekeurd op 27 november 2001 (brief C(2011) 3628).

(18)  Decreet 41/2000 van 11 mei 2000 tot vaststelling van verschillende programma's ter ondersteuning van ondernemingen. Regeling goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 30 mei 2000 (PB C 293 van 14.10.2000, blz. 7).

(19)  Brief van het DG REGIO (van 8 mei 1995, geregistreerd als DG/95104085), waarin aan de Spaanse autoriteiten wordt meegedeeld dat de CDTI-steunregeling moest worden beschouwd als de bestaande steunregeling. Brief van het DG COMP aan het DG REGIO van 24 februari 1995, geregistreerd als D/12874.

(20)  Algemene belastingwet 58/2003 en Algemene heffingsverordening.

(21)  PB L 130 van 31.5.2000, blz. 30.

(22)  Uit de op 30 mei 2006 ontvangen opmerkingen van Chupa Chups blijkt dat het bedrag van de restituties van het EOGFL 1 440 000 EUR beliep. Spanje toonde desondanks bij schrijven van 7 september 2006 aan, dat de restituties van het EOGFL aan de onderneming in 2004 in totaal 1 590 000 EUR bedroegen.

(23)  Jurispr. 1982, blz. 3583.

(24)  Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30).

(25)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1). Artikel 15 van de verordening luidt: „1. De bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen verjaren na tien jaar. 2. Deze termijn gaat in op de dag waarop de onrechtmatige steun als individuele steun of in het kader van een steunregeling aan de begunstigde is verleend. Door elke maatregel van de Commissie of een op haar verzoek optredende lidstaat ten aanzien van de onrechtmatige steun wordt de verjaring gestuit. Na elke stuiting begint de termijn van voren af aan te lopen (…). 3. Steun ten aanzien waarvan de verjaringstermijn is verlopen, wordt als bestaande steun beschouwd”.

(26)  PB C 25 van 31.1.1996, blz. 3.

(27)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(28)  Zie voetnoot 17.

(29)  22,078 miljoen EUR, welk bedrag overeenkomt met 86,5 % van het aan het einde van het begrotingsjaar geplaatste kapitaal.

(30)  Verdere verliezen van 4,72 miljoen euro.

(31)  In de zin van punt 5, onder a), van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2).

(32)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.