ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
50e jaargang |
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
Commissie |
|
|
|
2007/612/EG |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 4 april 2007 betreffende Staatssteunmaatregel C 14/06 die België voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van General Motors Belgium in Antwerpen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 435) ( 1 ) |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1063/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 18 september 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 17 september 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MK |
55,1 |
XK |
55,1 |
|
XS |
36,3 |
|
ZZ |
48,8 |
|
0707 00 05 |
JO |
175,0 |
MK |
43,7 |
|
TR |
129,4 |
|
ZZ |
116,0 |
|
0709 90 70 |
TR |
110,3 |
ZZ |
110,3 |
|
0805 50 10 |
AR |
88,1 |
UY |
42,9 |
|
ZA |
67,7 |
|
ZZ |
66,2 |
|
0806 10 10 |
EG |
177,6 |
MK |
28,3 |
|
TR |
111,9 |
|
ZZ |
105,9 |
|
0808 10 80 |
AR |
62,4 |
AU |
215,7 |
|
BR |
117,4 |
|
CL |
88,6 |
|
CN |
79,8 |
|
NZ |
98,5 |
|
US |
98,4 |
|
ZA |
87,3 |
|
ZZ |
106,0 |
|
0808 20 50 |
CN |
62,9 |
TR |
122,2 |
|
ZA |
107,6 |
|
ZZ |
97,6 |
|
0809 30 10, 0809 30 90 |
TR |
151,3 |
US |
189,2 |
|
ZZ |
170,3 |
|
0809 40 05 |
BA |
49,8 |
IL |
124,7 |
|
MK |
49,8 |
|
TR |
103,2 |
|
ZZ |
81,9 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 1064/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wat avilamycine betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (1), en met name op artikel 2,
Gezien het advies van het Europees Geneesmiddelenbureau dat is opgesteld door het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Alle farmacologisch werkzame substanties die in de Gemeenschap worden gebruikt in geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die bestemd zijn voor voedselproducerende dieren, moeten worden beoordeeld overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2377/90. |
(2) |
Bij het Europees Geneesmiddelenbureau is een aanvraag tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen ingediend voor avilamycine, een antibioticum dat tot de groep van de orthosomycines behoort. Op grond van de aanbeveling van het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik moet deze substantie worden toegevoegd aan bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 voor varkens (spier, huid plus vetweefsel, lever en nieren), konijnen (spier, vetweefsel, lever en nieren) en pluimvee (spier, huid plus vetweefsel, lever en nieren), mits, wat het pluimvee betreft, avilamycine niet wordt gebruikt voor dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren. |
(3) |
Verordening (EEG) nr. 2377/90 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
Voordat deze verordening van toepassing wordt, moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen om de in verband met deze verordening noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2) verleende vergunningen om de betrokken geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in de handel te brengen. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 18 november 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Günter VERHEUGEN
Vicevoorzitter
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 703/2007 van de Commissie (PB L 161 van 22.6.2007, blz. 28).
(2) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).
BIJLAGE
A. De volgende substantie wordt toegevoegd aan bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 (Lijst van farmacologisch werkzame substanties waarvoor maximumwaarden voor residuen zijn vastgesteld):
1. Infectiewerende middelen
1.2. Antibiotica
1.2.15. Orthosomycines
Farmacologisch werkzame substantie(s) |
Indicatorresidu |
Diersoorten |
Maximumwaarden voor residuen |
Te onderzoeken weefsels |
Avilamycine |
Dichloorisoeverninezuur |
Varkens |
50 μg/kg |
Spier |
100 μg/kg |
Vetweefsel (1) |
|||
300 μg/kg |
Lever |
|||
200 μg/kg |
Nieren |
|||
Konijnen |
50 μg/kg |
Spier |
||
100 μg/kg |
Vetweefsel |
|||
300 μg/kg |
Lever |
|||
200 μg/kg |
Nieren |
|||
Pluimvee (2) |
50 μg/kg |
Spier |
||
100 μg/kg |
Vetweefsel (3) |
|||
300 μg/kg |
Lever |
|||
200 μg/kg |
Nieren |
(1) Voor varkens en pluimvee betreft deze maximumwaarde voor residuen „huid en vet in natuurlijke verhoudingen”.
(2) Niet voor gebruik bij dieren die eieren voor menselijke consumptie produceren.
(3) Voor varkens en pluimvee betreft deze maximumwaarde voor residuen „huid en vet in natuurlijke verhoudingen”.
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/6 |
VERORDENING (EG) Nr. 1065/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 493/2006, wat betreft de overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 44,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 493/2006 van de Commissie van 27 maart 2006 inzake overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1265/2001 en (EG) nr. 314/2002 (2) is voorzien in een preventieve onttrekking aan de markt. Zo wordt de quotumproductie van een onderneming boven een bepaalde drempel als aan de markt onttrokken beschouwd in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 318/2006 of, op een vóór 31 januari 2007 door de onderneming in te dienen verzoek, als geproduceerd buiten het quotum in de zin van artikel 12 van die verordening. |
(2) |
In tegenstelling tot suikerproducenten konden de producenten van isoglucose op 31 januari 2007 nog geen dergelijk verzoek indienen, aangezien zij gedurende het hele jaar continu produceren. Met het oog op een gelijke behandeling moet bovengenoemde uiterste datum naar het einde van het verkoopseizoen 2006/2007 worden verschoven voor de producenten van isoglucose, om hen in staat te stellen met kennis van zaken hierover een besluit te nemen en een verzoek in te dienen. |
(3) |
Verordening (EG) nr. 493/2006 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 493/2006 wordt lid 1 vervangen door:
„1. Voor elke onderneming wordt het deel van de productie van suiker, isoglucose of inulinestroop van het verkoopseizoen 2006/2007 dat binnen het quotum zoals toegekend op grond van de in bijlage IV vastgestelde quota, maar boven de overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel vastgestelde drempel wordt geproduceerd, beschouwd als aan de markt onttrokken in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 318/2006 of, indien een onderneming hier vóór 31 januari 2007 voor suiker, of vóór 30 september 2007 voor isoglucose om verzoekt, geheel of gedeeltelijk beschouwd als buiten het quotum geproduceerd in de zin van artikel 12 van die verordening.”.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).
(2) PB L 89 van 28.3.2006, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 739/2007 (PB L 169 van 29.6.2007, blz. 22).
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/7 |
VERORDENING (EG) Nr. 1066/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op mangaandioxide van oorsprong uit Zuid-Afrika
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (de basisverordening), en met name op artikel 7,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Inleiding van de procedure
(1) |
Op 10 november 2006 heeft de Commissie een klacht ontvangen die overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening was ingediend door Tosoh Hellas AIC (de klager) die goed is voor een groot deel, namelijk meer dan 50 %, van de communautaire productie van mangaandioxide. |
(2) |
Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan. |
(3) |
Op 21 december 2006 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
2. Partijen bij de procedure
(4) |
De Commissie heeft de klager, de andere communautaire producent, de producent/exporteur, de importeur en de haar bekende betrokken gebruikers, alsmede de vertegenwoordigers van Zuid-Afrika van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden kregen de gelegenheid binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(5) |
De klagende producent, de producent/exporteur, de importeur en de gebruikers hebben hun standpunt kenbaar gemaakt. Alle belanghebbenden die daarom hadden verzocht en aantoonden dat zij daartoe geldige redenen hadden, werden gehoord. |
(6) |
De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld. De producent/exporteur in Zuid-Afrika, de klagende producent, de importeur van het betrokken product uit Zuid-Afrika en vier gebruikers van het betrokken product hebben de vragenlijst beantwoord teruggestuurd. |
(7) |
De Commissie heeft alle gegevens die voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:
|
3. Onderzoektijdvak
(8) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 (het onderzoektijdvak of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het einde van het onderzoektijdvak (de beoordelingsperiode). |
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
(9) |
Het betrokken product is mangaandioxide dat via een elektrolytisch proces is vervaardigd en nadien geen warmtebehandeling heeft ondergaan (EMD), van oorsprong uit Zuid-Afrika. Het wordt doorgaans aangegeven onder GN-code ex 2820 10 00. |
(10) |
Er kunnen twee hoofdsoorten van het betrokken product worden onderscheiden: EMD dat geschikt is voor koolstofzinkbatterijen en EMD dat geschikt is voor alkalinebatterijen. Beide soorten worden door middel van een elektrolytisch proces met verschillende procesparameters geproduceerd ter verkrijging van EMD voor respectievelijk koolstofzinkbatterijen en alkalinebatterijen. Zij bezitten normaliter een hoge zuiverheidsgraad en dienen in de regel als tussenproduct bij de vervaardiging van drogecelbatterijen voor consumentengebruik. |
(11) |
Uit het onderzoek is gebleken dat beide soorten van het betrokken product, ondanks een aantal verschillen wat betreft bepaalde fysieke en chemische kenmerken, zoals dichtheid, gemiddelde deeltjesgrootte, Brunauer-Emmet-Teller (BET)-oppervlak en alkalisch potentiaal, dezelfde fundamentele fysieke, chemische en technische kenmerken en dezelfde gebruiksdoeleinden hebben. Derhalve worden zij in het kader van deze procedure als één enkel product beschouwd. |
(12) |
Er wordt op gewezen dat er andere soorten mangaandioxide bestaan, die niet dezelfde fundamentele fysieke, chemische en/of technische kenmerken als EMD hebben en wezenlijk andere gebruiksdoeleinden hebben. Derhalve maken zij geen deel uit van het betrokken product. Deze niet-betrokken producten omvatten: i) natuurlijk mangaandioxide met significante onzuiverheden, dat doorgaans onder een andere GN-code, nl. 2602 00 00, wordt ingedeeld; ii) chemisch mangaandioxide dat door middel van een chemisch proces wordt vervaardigd en een aanzienlijk geringere dichtheid en een aanzienlijk hoger BET-oppervlak heeft dan EMD; en iii) warmtebehandeld elektrolytisch mangaandioxide dat — ondanks het feit dat het net zoals EMD via een elektrolytisch proces is vervaardigd — op een aantal essentiële punten van EMD verschilt, zoals vochtgehalte, kristalstructuur en alkalisch potentiaal, waardoor het geschikt is voor toepassing in lithiumbatterijen, die gebaseerd zijn op niet-waterige systemen en lithiummetaal als anode hebben, maar niet in koolstofzink- of alkalinebatterijen, die gebaseerd zijn op waterige systemen en, zoals EMD, zinkmetaal als anode hebben. |
(13) |
Voorts wordt erop gewezen dat geen van de belanghebbenden bovengenoemde definitie of het onderscheid tussen de beide hoofdsoorten van het betrokken product heeft aangevochten. |
2. Soortgelijk product
(14) |
Bij het onderzoek is gebleken dat het door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap en het op de Zuid-Afrikaanse binnenlandse markt vervaardigde en verkochte en/of uit Zuid-Afrika in de Gemeenschap ingevoerde EMD dezelfde fysieke, chemische en technische kenmerken bezit en dezelfde gebruiksdoeleinden heeft. |
(15) |
Derhalve werd voorlopig geconcludeerd dat al deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
C. DUMPING
1. Normale waarde
(16) |
Voor de vaststelling van de normale waarde heeft de Commissie in de eerste plaats onderzocht of de totale binnenlandse verkoop van EMD door Delta representatief was in vergelijking met de totale uitvoer van deze onderneming naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop representatief geacht, aangezien de totale binnenlandse verkoop van de producent/exporteur meer dan 5 % van zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap bedroeg. |
(17) |
Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten, die op de binnenlandse markt in representatieve hoeveelheden waren verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de soorten die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd. |
(18) |
De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer de in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers verkochte hoeveelheid van die soort 5 % of meer bedroeg van de totale hoeveelheid van de naar de Gemeenschap uitgevoerde productsoort. |
(19) |
Voor alle met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap verkochte productsoorten werd geen identieke of rechtstreeks vergelijkbare en op de binnenlandse markt in representatieve hoeveelheden verkochte productsoort gevonden. Daarom moest overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening de normale waarde voor alle uitgevoerde productsoorten worden berekend. |
(20) |
Hiertoe werd aan de — eventueel gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van de exporteur een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten) en een redelijk bedrag voor winst toegevoegd. De VAA-kosten en de winst werden vastgesteld volgens de methoden die in artikel 2, lid 6, van de basisverordening zijn beschreven. Te dien einde heeft de Commissie onderzocht of de gegevens betreffende de VAA-kosten en de winst bij verkoop van Delta op de binnenlandse markt betrouwbaar waren. |
(21) |
De binnenlandse VAA-kosten werden als betrouwbaar beschouwd, aangezien de totale binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming in vergelijking met de uitvoer naar de Gemeenschap als representatief werd beschouwd (zie hierboven). |
(22) |
Om te kunnen beoordelen of de gegevens betreffende de door Delta op zijn binnenlandse markt geboekte winst betrouwbaar waren, heeft de Commissie in de eerste plaats onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort van het betrokken product die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Daartoe werd het aandeel van de winstgevende verkoop van de desbetreffende soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt vastgesteld. |
(23) |
Aangezien de winstgevende verkoop van geen enkele productsoort meer bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort op de binnenlandse markt, werd geoordeeld dat de binnenlandse prijs geen geschikte basis voor de vaststelling van de winstmarge voor de berekening van de normale waarde kon bieden. |
(24) |
Daar Delta de enige bekende producent van EMD in Zuid-Afrika is, kon de redelijke winst die benodigd is voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening niet worden bepaald aan de hand van de werkelijke winst die voor andere bij het onderzoek betrokken exporteurs of producenten is vastgesteld in verband met de vervaardiging en de verkoop van het soortgelijk product op de binnenlandse markt. |
(25) |
Aangezien EMD voorts het enige door Delta vervaardigde en verkochte product was, kon de redelijke winst niet overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening worden bepaald aan de hand van de werkelijke winst die in het kader van normale handelstransacties voor de betrokken producent/exporteur van toepassing is bij de productie en verkoop van dezelfde algemene categorie van producten. |
(26) |
De voor de berekening van de normale waarde benodigde redelijke winst werd daarom overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening vastgesteld. |
(27) |
Daartoe is informatie ingewonnen over de winstgevendheid van alle andere bekende producenten van EMD in andere landen. Deze informatie was afkomstig uit algemeen toegankelijke bronnen en betreffen één producent in India, twee in Japan en twee in de Verenigde Staten. Er was evenwel ten aanzien van één producent in de Verenigde Staten en de beide Japanse producenten geen informatie beschikbaar over de winstgevendheid van EMD of van een bedrijfsafdeling waar EMD een belangrijke rol speelde. |
(28) |
Voor één Indiase producent en de overgebleven producent in de Verenigde Staten werd een gemiddelde winstmarge voor het OT berekend op basis van de algemeen toegankelijke bronnen en de door Delta verstrekte informatie over de winstgevendheid van zijn in Australië gevestigde verbonden onderneming, Delta EMD Australia Proprietary Ltd, op de binnenlandse markt in kwestie. De berekende gemiddelde winstmarge bedroeg 9,2 %. Gezien de beschikbare informatie, werd de methode redelijk geacht in de zin van artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening en het resultaat aan de voorzichtige kant. Uit algemeen toegankelijke gegevens bleek dat deze winstmarge niet hoger was dan de winst van andere bekende producenten van dezelfde algemene categorie producten (namelijk de sector chemicaliën) in Zuid-Afrika tijdens het OT. |
2. Uitvoerprijzen
(29) |
Delta voerde uitsluitend via een onafhankelijke agent, Traxys France SAS, naar de Gemeenschap uit. |
(30) |
De uitvoerprijzen waren overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat vanuit Zuid-Afrika met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht. |
3. Vergelijking
(31) |
De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties voor de kosten van commissies, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en bijkomende kosten, verpakking, krediet en bankkosten werden in alle gevallen toegestaan wanneer de verzoeken daartoe redelijk en nauwkeurig bleken en met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd. |
4. Dumpingmarges
(32) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van het naar de Gemeenschap uitgevoerde betrokken product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van die soort van het betrokken product. |
(33) |
De aldus berekende voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt:
|
(34) |
Om de voor het gehele land geldende dumpingmarge te berekenen voor alle andere exporteurs in Zuid-Afrika heeft de Commissie eerst de mate van medewerking onderzocht. De Eurostat-gegevens en de beantwoorde vragenlijst van de medewerkende producent/exporteur in Zuid-Afrika werden met elkaar vergeleken. Op basis van de beschikbare informatie toonde deze vergelijking aan dat de uitvoer van Delta naar de Gemeenschap 100 % van de uitvoer van het betrokken product uit Zuid-Afrika uitmaakte. Er was derhalve sprake van een zeer grote mate van medewerking en de voor het gehele land geldende dumpingmarge werd op hetzelfde niveau vastgesteld als de voor Delta berekende dumpingmarge. |
D. SCHADE
1. Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap
(35) |
Uit het onderzoek bleek dat in het begin van de beoordelingsperiode het soortgelijk product door drie producenten in de Gemeenschap werd vervaardigd. Een van de producenten staakte echter de productie in 2003; derhalve waren er in het OT slechts twee producenten in de Gemeenschap. |
(36) |
De klacht werd ingediend door één producent, die zijn volle medewerking aan het onderzoek heeft verleend. Hoewel de andere producent geen medewerking verleende, heeft hij zich niet tegen de klacht verzet. Aangezien slechts één onderneming de vragenlijst volledig beantwoord heeft ingediend, worden alle gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap met het oog op de vertrouwelijkheid gepresenteerd in geïndexeerde vorm of in een bereik tussen een bepaald minimum en maximum. |
(37) |
Het volume van de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening is derhalve voorlopig berekend door de productie van de enige medewerkende producent in de Gemeenschap op te tellen bij het volume van de productie van de andere producent aan de hand van de in de klacht verstrekte gegevens. De totale communautaire productie lag tijdens het OT tussen 20 000 en 30 000 ton. |
(38) |
De productie van de medewerkende communautaire producent bedroeg meer dan 50 % van het in de Gemeenschap vervaardigde EMD. Deze producent wordt derhalve geacht „de bedrijfstak van de Gemeenschap” te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. |
2. Verbruik in de Gemeenschap
(39) |
Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van door de klagende producent op de communautaire markt verkochte hoeveelheid, van de verkoop van de andere communautaire producenten, die werd vastgesteld op grond van de door gebruikers gemelde afname, en van de invoer uit het betrokken land op grond van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst en uit derde landen op grond van Eurostat-gegevens. |
(40) |
Volgens deze gegevens nam tijdens de beoordelingsperiode het verbruik in de Gemeenschap met 7 % af. In 2003 en 2004 deed zich een bijzonder scherpe stijging voor, terwijl de uitvoer tegen zeer lage prijzen (– 35 %) van uit Zuid-Afrika ingevoerd EMD zijn hoogste punt bereikte en de activiteiten van een belangrijke communautaire producent werden stopgezet. In 2005 kwam het verbruik weer op het eerdere niveau te liggen en tijdens het OT daalde het nog eens aanzienlijk. De ontwikkeling van het verbruik lijkt te zijn beïnvloed door het feit dat een belangrijke producent, die goed was voor een derde van de productie in de Gemeenschap, in 2003 zijn activiteiten staakte.
|
3. Invoer in de Gemeenschap uit het betrokken land
(41) |
De omvang van de invoer uit Zuid-Afrika was gebaseerd op gecontroleerde gegevens die werden verstrekt door de enige producent/exporteur. Aangezien de analyse slechts één onderneming betreft, worden de meeste indicatoren, zoals hierboven vermeld, met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of in een bereik tussen een bepaald minimum en maximum gepresenteerd. |
(42) |
De invoer heeft zich wat betreft omvang en marktaandeel als volgt ontwikkeld:
|
(43) |
Het verbruik van EMD is in de beoordelingsperiode weliswaar met 7 % afgenomen, maar de invoer uit het betrokken land is in dezelfde periode met 69 % gestegen. Derhalve is het marktaandeel van Zuid-Afrika tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 81 % drastisch toegenomen: van 30 à 40 % tot 60 à 70 %. |
(44) |
Gedurende de beoordelingsperiode daalden de gemiddelde invoerprijzen met 31 %, ondanks de prijsstijging van de voornaamste grondstof.
|
(45) |
Om na te gaan of er tijdens het OT sprake was van onderbieding, werd uitgegaan van de relevante verkoopprijzen als nettoprijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap in rekening bracht aan onafhankelijke afnemers, waar nodig gecorrigeerd naar het niveau af fabriek, d.w.z. met uitsluiting van de kosten van het vervoer in de Gemeenschap en na aftrek van kortingen en rabatten. Deze prijzen werden vergeleken met de verkoopprijzen van de Zuid-Afrikaanse producent/exporteur, zonder kortingen en indien nodig gecorrigeerd tot de cif-prijs, grens Gemeenschap, alsmede gecorrigeerd voor de inklaringskosten en de kosten na invoer. |
(46) |
Uit deze vergelijking bleek dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gedurende het OT tussen 11 en 14 % lag. Er was zelfs sprake van een hogere mate van onderbieding, aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT aanzienlijke verliezen leed. |
4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(47) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping uit Zuid-Afrika voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een analyse van alle economische factoren en indicatoren die vanaf 2002 tot en met het OT van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak. Aangezien de analyse slechts één onderneming betreft, werden, zoals hierboven vermeld, de meeste indicatoren, met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of in een bereik tussen een bepaald minimum en maximum gepresenteerd. |
(48) |
De ontwikkeling van de productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was als volgt:
|
(49) |
Gedurende de beoordelingsperiode steeg de productie in de Gemeenschap met 30 %. De productiecapaciteit is in de gehele beoordelingsperiode stabiel gebleven. Het productieniveau bereikte een piek in 2005 nadat het verbruik op de EG-markt in 2004 sterk was gestegen, een belangrijke producent zijn activiteiten moest staken en de vraag op de exportmarkt van de bedrijfstak van de Gemeenschap was gegroeid. De bedrijfstak van de Gemeenschap streefde van 2004 tot het OT, toen de grondstofprijzen verdubbelden, naar schaalvergroting en tijdens het OT naar een vermindering van de productiekosten per eenheid. |
(50) |
De voorraden namen tijdens de beoordelingsperiode met 32 % toe; dit wijst erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap als gevolg van invoer met dumping zijn producten op de Gemeenschapsmarkt steeds moeilijker kon verkopen.
|
(51) |
De cijfers hieronder geven de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap weer.
|
(52) |
Terwijl het verbruik in de Europese Gemeenschap met 7 % afnam, liep het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 3 % terug. Voorts ging, in absolute cijfers, tijdens de beoordelingsperiode de totale verkoop van de bedrijfstak op de communautaire markt met 9 % aanmerkelijk achteruit en daalde deze met 22 procentpunt tijdens het OT bijzonder scherp. |
(53) |
De bedrijfstak van de Gemeenschap kon in 2004 korte tijd profiteren van het toegenomen verbruik, en ten opzichte van 2002 zijn verkoop met 52 % en zijn marktaandeel met 35 % uitbreiden; in de jaren daarop echter nam zijn marktaandeel af en ging de invoer met dumping uit Zuid-Afrika fors omhoog. |
(54) |
Tot 2004 vertoonden de gemiddelde prijzen bij verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap een dalende trend als gevolg van de pogingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de concurrentie aan te gaan met de invoer met dumping en om zich op de markt te handhaven. In 2004 bereikten de prijzen echter een onhoudbaar dieptepunt. Vervolgens namen zij in 2005 met 4 procentpunt toe. Ondanks deze geringe prijsstijging in 2005, die tijdens het OT werd bevestigd, was de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat om de ontwikkeling van de prijs van de voornaamste grondstof, mangaanerts, die tussen 2004 en 2005 met bijna 100 % een scherpe stijging te zien gaf, in zijn prijzen te verdisconteren. |
(55) |
De winst en kasstroom uit de verkoop van EMD door de bedrijfstak van de Gemeenschap waren uiterst negatief.
|
(56) |
Tijdens de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid fors (– 172 %). Het dieptepunt werd in 2003 bereikt toen de invoerprijzen het sterkst daalden (– 30 %). In 2004 en 2005 trad er een verbetering in en ging de verkoop omhoog. Tijdens het OT viel als gevolg van de prijsdruk en de stijgende kosten van de grondstoffen de winstgevendheid weer terug naar het dieptepunt. |
(57) |
De kasstroom verslechterde tijdens de beoordelingsperiode eveneens en volgde de dalende trend van de winstgevendheid.
|
(58) |
De investeringen namen tijdens de beoordelingsperiode met 7 % toe. Halverwege deze periode werden door de bedrijfstak van de Gemeenschap investeringen gedaan ter vermindering van de productiekosten en voor onderhoud van het machinepark. In de jaren daarna werd er ook geïnvesteerd, zij het in geringere mate.
|
(59) |
Het rendement van investeringen bij de productie en verkoop van het soortgelijk product volgde dezelfde trend die bij de verkoop en de winstgevendheid geregistreerd werd en was in 2003 en aan het einde van de beoordelingsperiode negatief.
|
(60) |
Het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om kapitaal aan te trekken, werd volgens de bevindingen van het onderzoek in de beoordelingsperiode niet ernstig aangetast, aangezien de investeringen toereikend waren om de benodigde kapitaalinvesteringen te dekken. |
(61) |
In de tabel hieronder wordt de ontwikkeling van de werkgelegenheid, de productiviteit en de loonkosten in de bedrijfstak van de Gemeenschap weergegeven.
|
(62) |
Het aantal werknemers nam tussen 2002 en het OT met 33 % af. Dit was het gevolg van zowel de dalende verkoop als van het streven van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar verbetering van de productiviteit. Dit rationaliseringproces in de bedrijfstak van de Gemeenschap kwam mede tot uitdrukking in de productiviteit, die tijdens de beoordelingsperiode een opmerkelijke opwaartse trend vertoonde. |
(63) |
De totale loonkosten daalden drastisch met 18 %. De gemiddelde kosten per werknemer namen relatief toe, wanneer de inflatie in aanmerking wordt genomen. Toch nam het aandeel van de loonkosten in de totale productiekosten aanmerkelijk af, waaruit bleek dat de efficiëntie duidelijk was verbeterd. |
(64) |
De dumpingmarge is hierboven weergegeven in het deel over dumping. Deze marge is duidelijk meer dan minimaal. Verder kunnen, gezien de omvang en de prijzen van de invoer met dumping, de gevolgen van de bestaande dumpingmarge niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
(65) |
Er zijn geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich herstelt van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden. |
5. Conclusie inzake de schade
(66) |
Er wordt nogmaals op gewezen dat de invoer uit Zuid-Afrika zowel absoluut als qua marktaandeel is gestegen. Gedurende de betrokken periode nam de invoer inderdaad toe met 69 % in absolute cijfers, en met ongeveer 81 % in verhouding tot het verbruik in de Gemeenschap, en bereikte een marktaandeel van 60 tot 70 %. |
(67) |
Bovendien werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het OT aanzienlijk onderboden door de prijzen van de invoer met dumping van het betrokken product. De gewogen gemiddelde prijsonderbieding lag tijdens het OT tussen 11 en 14 %. |
(68) |
Gedurende de beoordelingsperiode nam het verbruik in de Gemeenschap met 7 % af en daalde de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap In het OT deed zich een spectaculaire verslechtering van deze indicatoren voor: ten opzichte van 2005 ging de verkoop met 22 procentpunt en het marktaandeel met 13 procent achteruit. |
(69) |
In het licht van deze daling van het verkoopvolume, het marktaandeel en de prijzen kon de bedrijfstak van Gemeenschap de algemene stijging van de grondstofprijzen niet aan zijn afnemers doorberekenen, wat tot een zeer negatieve winstgevendheid (verlies) heeft geleid. |
(70) |
Hoewel de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk heeft geïnvesteerd en zich continu heeft ingespannen om de productiviteit en het concurrentievermogen te verbeteren, daalden winstgevendheid, kasstroom en rendement van de investeringen sterk tot een zeer negatief niveau. |
(71) |
De verslechterende situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode wordt mede bevestigd door de negatieve ontwikkeling van de werkgelegenheid. |
(72) |
Gezien het bovenstaande, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening. |
E. OORZAKELIJK VERBAND
1. Opmerking vooraf
(73) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, veroorzaakt werd door de invoer met dumping uit Zuid-Afrika. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade had kunnen lijden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat schade die mogelijk het gevolg was van deze andere factoren, aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
2. Gevolgen van de invoer uit Zuid-Afrika
(74) |
Zoals werd vastgesteld in de overwegingen 43 en 44 is tijdens de beoordelingsperiode de invoer gestaag en aanzienlijk toegenomen: met 69 % wat betreft volume en met 81 % wat betreft marktaandeel. De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de invoer uit Zuid-Afrika nam in de loop van de beoordelingsperiode met 31 % af. Tijdens het OT was er bij de prijzen van de invoer van oorsprong uit Zuid-Afrika sprake van een onderbieding met 11 tot 14 % ten opzichte van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(75) |
Wat de gevolgen zijn van invoer met dumping blijkt duidelijk uit de beslissing van een aantal belangrijke gebruikers, die meer dan 60 % van het totale verbruik voor hun rekening nemen, om van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap over te stappen op het Zuid-Afrikaanse product. Terwijl deze gebruikers aan het begin van de beoordelingsperiode slechts marginale hoeveelheden uit Zuid-Afrika kochten, betrokken zij het EMD aan het einde van de beoordelingsperiode en tijdens het OT voor 70 tot 100 % uit Zuid-Afrika. |
(76) |
Tegelijkertijd moest de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen drastisch omlaag brengen om de contracten met andere gebruikers niet kwijt te raken. |
(77) |
Het steeds geringere marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode moet worden gezien in samenhang met het steeds grotere volume en marktaandeel van de invoer uit Zuid-Afrika. Bovendien nam in 2005 en het OT, toen het verbruik in de Gemeenschap met 18 % daalde, nadat het in 2004 fors was gestegen, de invoer uit Zuid-Afrika met 18 % in absolute cijfers en met ongeveer 31 % in marktaandeel toe. In diezelfde periode verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 28 % van het marktaandeel en 40 % van de verkoop. |
(78) |
Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de druk als gevolg van de invoer met dumping waarvan het volume en het marktaandeel vanaf 2002 drastisch zijn gestegen en waarbij sprake was van dumpingprijzen en een aanzienlijke mate van onderbieding, een beslissende rol heeft gespeeld bij de daling van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap en ten gevolge daarvan van de winstgevendheid, de ontwikkeling van de kasstroom en de negatieve situatie wat betreft het rendement van investeringen, de werkgelegenheid en de toename van de voorraden. |
3. Gevolgen van andere factoren
(79) |
Volgens de gegevens van Eurostat ontwikkelde de invoer uit andere derde landen zich als volgt.
|
(80) |
Aan het begin van de beoordelingsperiode vertegenwoordigde de invoer van EMD uit andere derde landen 15 % van het marktaandeel. Deze invoer nam in de daaropvolgende jaren aanzienlijk af en vertegenwoordigde aan het eind van het OT slechts 8 % van het marktaandeel. De prijzen van deze invoer lagen grotendeels boven het niveau van de Zuid-Afrikaanse prijzen en namen zelfs met 1 % toe. |
(81) |
In de ingezonden opmerkingen werd verscheidene keren betoogd dat de invoer van EMD uit China, een niet bij het onderzoek betrokken land, in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de door de communautaire producent geleden schade. Hoewel de invoer uit China tijdens het OT plaatsvond tegen prijzen, die gemiddeld lager waren dan die van het Zuid-Afrikaanse product, vertegenwoordigde deze niettemin slechts 0,6 % van alle invoer uit derde landen; daarom is deze invoer niet zo omvangrijk dat daardoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade wordt verbroken. |
(82) |
Er werd ook nagegaan of de uitvoer naar niet-EU-landen tijdens de beoordelingsperiode kan hebben bijgedragen tot de geleden schade. |
(83) |
Geconstateerd werd dat tijdens de beoordelingsperiode de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 9 % is toegenomen en dat de uitvoerprijs weliswaar daalde, maar met 14 % toch aanzienlijk boven de productiekosten per eenheid lag. De uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap konden derhalve niet hebben bijgedragen tot de schade in de beoordelingsperiode. |
(84) |
Zoals hierboven vermeld, waren er aan het begin van de beoordelingsperiode nog twee andere producenten in de Gemeenschap. |
(85) |
Een van de producenten, die in Ierland was gevestigd, staakte zijn productie in 2003 vanwege financiële moeilijkheden als gevolg van een aanzienlijke afname van zijn verkoop door de sterke prijsdruk van de invoer met dumping. De andere producent, in Spanje, heeft geen medewerking aan de procedure verleend. Door dit gebrek aan medewerking werden de gegevens betreffende de verkoop van andere producenten op de communautaire markt verkregen aan de hand van de door de gebruikers beantwoorde vragenlijsten. Volgens de bevindingen van het onderzoek was laatstgenoemde onderneming betrokken bij de vervaardiging van batterijen en EMD. Het merendeel van het door deze onderneming vervaardigde EMD was kennelijk bij haar eigen productie van batterijen gebruikt. Deze onderneming speelde op de communautaire markt voor EMD echter een steeds belangrijker rol. |
(86) |
Het algemene beeld van de andere communautaire producenten wordt natuurlijk beïnvloed door het feit dat gedurende de beoordelingsperiode één zijn activiteiten in 2003 staakte en de ander geen omvangrijke hoeveelheden op de communautaire markt heeft afgezet. Uit de door middel van het onderzoek verkregen gegevens kan worden opgemaakt dat deze communautaire producenten ook te lijden hadden onder de prijsdruk van de Zuid-Afrikaanse invoer en de ontwikkelingen op de markt, aangezien hun marktaandeel met respectievelijk 10 tot 25 % en 4 tot 10 % is afgenomen. Derhalve kan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade niet worden geweten aan de verkoop van andere communautaire producenten. |
(87) |
Er werd ook nagegaan of de inkrimping van de vraag op de communautaire markt tijdens de beoordelingsperiode wellicht heeft bijgedragen tot de geleden schade. Dat bleek niet het geval te zijn. Zoals werd vastgesteld in de overwegingen 52 en 77, is de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap meer afgenomen dan het totale verbruik in de Gemeenschap en steeg het marktaandeel van de Zuid-Afrikaanse invoer aanzienlijk. |
(88) |
Betoogd werd dat de schade voornamelijk was veroorzaakt door de wereldwijde stijging van de prijs van de belangrijkste grondstof, namelijk mangaanerts. De prijzen van mangaanerts, die tot 2004 stabiel waren gebleven, verdubbelden plotseling in 2005 en daalden enigszins tijdens het OT. Hierdoor stegen de productiekosten per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 19 %. |
(89) |
Daar de prijzen van de invoer uit Zuid-Afrika tijdens dezelfde periode (2004/2005) evenwel slechts met één procentpunt waren gestegen, kon de bedrijfstak van de Gemeenschap, die probeerde met invoer met dumping te concurreren en zich op de markt te handhaven, de totale kostenstijging niet op de afnemers afwentelen. De bedrijfstak van de Gemeenschap was slechts in staat zijn prijzen met 4 procentpunt te verhogen, waardoor deze dus onder de productiekosten bleven.
|
(90) |
In deze omstandigheden werd geconcludeerd dat de kostenstijging op zich niet de factor was die schade veroorzaakte, maar het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet de kostenstijging aan zijn afnemers kon doorberekenen als gevolg van de sterke neerwaartse prijsdruk van de invoer met dumping uit Zuid-Afrika, waarin de stijging van de grondstofprijzen niet tot uitdrukking kwam. Dit argument werd derhalve van de hand gewezen. |
(91) |
Volgens een aantal partijen had het internationale overaanbod van EMD, dat veroorzaakt was door de gestegen productiecapaciteit in China, een sterke druk op de prijzen van EMD uitgeoefend en zou dit de oorzaak van de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn. |
(92) |
Gezien de geringe omvang van de invoer uit China en ondanks de betrekkelijk lage prijzen ervan in de beoordelingsperiode, werd deze bewering niet steekhoudend geacht. |
(93) |
Voorts betoogden enige partijen dat de daling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor EMD het resultaat was van een groeiende concurrentie tussen de producenten van batterijen en van de prijsdruk waaronder zij gebukt gingen en niet van invoer met dumping uit Zuid-Afrika. |
(94) |
Het onderzoek toonde aan dat batterijproducenten in de Europese Gemeenschap inderdaad blootstonden aan prijsdruk als gevolg van de internationale stijging van de kosten van grondstoffen en van toegenomen concurrentie. Gezien het geringe aantal op de communautaire markt actieve producenten van EMD, bleken deze echter vanuit een zeer gunstige positie over de prijzen van het betrokken product met de batterijproducenten te kunnen onderhandelen. Daarom werd geconcludeerd dat de daling van de verkoopprijzen van EMD in de Gemeenschap rechtstreeks het gevolg is van de invoer met dumping en de onderbieding door de Zuid-Afrikaanse producent/exporteur vanaf het begin van de beoordelingsperiode en niet van de beweerde prijsdruk van de batterijproducenten. Gezien het bovenstaande, luidde de voorlopige conclusie dat de toenemende concurrentie tussen batterijproducenten niet van dien aard was dat hierdoor het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit Zuid-Afrika en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade werd verbroken. |
4. Conclusie betreffende het oorzakelijk verband
(95) |
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat er gedurende de gehele beoordelingsperiode sprake is geweest van een spectaculaire toename van het volume en het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit Zuid-Afrika, alsook van een aanmerkelijke daling van de prijzen ervan, die gepaard ging met een aanzienlijke prijsonderbieding tijdens het OT. Dit toegenomen marktaandeel van de invoer met dumping ging hand in hand met een drastische afname van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze ontwikkeling, in combinatie met de neerwaartse druk op de prijzen, heeft tijdens het OT onder meer tot omvangrijke verliezen van de bedrijfstak van de Gemeenschap geleid. |
(96) |
Voorts bracht een onderzoek naar de andere factoren die de bedrijfstak van de Gemeenschap schade zouden kunnen hebben berokkend, aan het licht dat deze geen van alle een zo ingrijpend negatief effect op de bedrijfstak zouden kunnen hebben gehad als de invoer met dumping uit Zuid-Afrika. |
(97) |
Op grond van het bovenstaande, luidt de voorlopige conclusie dat de invoer met dumping de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. Algemene overwegingen
(98) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er — ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband — dwingende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het niet in het belang van de Gemeenschap is om antidumpingrechten op de invoer uit het betrokken land in te stellen. |
(99) |
De Commissie zond een vragenlijst naar de enige importeur van EMD uit Zuid-Afrika en naar alle industriële gebruikers die haar bekend waren of de gevolgen van de maatregelen zouden kunnen ondervinden. Beantwoorde vragenlijsten werden ontvangen van de importeur en de vier belangrijkste gebruikers van het betrokken product in de Gemeenschap. |
2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(100) |
Zoals reeds eerder vermeld, telt de bedrijfstak van de Gemeenschap slechts één producent, die gevestigd is in Griekenland. Zijn verkoop en winstgevendheid zijn tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verslechterd, waardoor zijn marktaandeel, de werkgelegenheid, het rendement van investeringen en de kasstroom negatief zijn beïnvloed. |
(101) |
Als er geen maatregelen worden ingesteld, zou de bedrijfstak van de Gemeenschap zich door het gebrek aan winstgevendheid als gevolg van de prijsdruk van de invoer met dumping gedwongen kunnen zien de productie van EMD in de Gemeenschap te staken. Er wordt nogmaals op gewezen dat een van de communautaire producenten tijdens de beoordelingsperiode de productie heeft stopgezet. Deze stopzetting viel samen met een toenemende druk van de Zuid-Afrikaanse invoer op de communautaire markt. De klagende communautaire producent was bovendien gedwongen om in 2003 gedurende één maand de productie tijdelijk stil te leggen en heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat zich in 2007 gedurende een langere periode een soortgelijke situatie heeft voorgedaan. |
(102) |
Evenals de Zuid-Afrikaanse producent/exporteur vervaardigt de bedrijfstak van de Gemeenschap alleen EMD en de productielijnen kunnen niet voor de vervaardiging van andere producten worden gebruikt. |
(103) |
Na de instelling van de antidumpingmaatregelen zullen naar verwachting de verkoop en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt echter toenemen, waardoor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zal verbeteren en sluiting van de onderneming wordt voorkomen. |
(104) |
Het is dan ook duidelijk dat antidumpingmaatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn. |
3. Belang van de gebruikers
(105) |
De producenten van primaire alkaline- en zinkkoolstofbatterijen vormen de enige bedrijfstak die EMD gebruikt. |
(106) |
Zoals hierboven vermeld, werden aan alle bekende batterijproducenten in de Gemeenschap een vragenlijst toegezonden. Er werden antwoorden ontvangen van vier bedrijven, die 93 % van het verbruik in de Gemeenschap voor hun rekening nemen; drie antwoorden werden ter plaatse gecontroleerd. |
(107) |
Zoals al eerder vermeld, werd vastgesteld dat de batterijproducenten in de Europese Gemeenschap aanzienlijk onder druk staan als gevolg van een wereldwijde stijging van de prijzen van grondstoffen (zink, nikkel, koper, staal enz.) en een steeds fellere internationale concurrentie op de batterijenmarkt. Zij voerden aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer uit Zuid-Afrika de huidige prijsdruk zou verergeren en tot verliezen zou leiden, omdat zij niet in staat zouden zijn om prijsstijgingen aan hun klanten door te berekenen. Zij bleken echter over het algemeen nog in een goede financiële situatie te verkeren; zij hadden een aanzienlijke winst vóór belasting genoten en hadden hun verkoopvolume tijdens de beoordelingsperiode kunnen uitbreiden dankzij de goede reputatie van hun merken bij het publiek. Op basis van de ontvangen informatie kon worden geverifieerd dat de kosten van EMD voor de vervaardiging van batterijen kunnen uiteenlopen van 10 tot 15 % (naargelang de omvang van de batterij) en dat kon worden berekend dat de batterijprijs door de instelling van het antidumpingrecht op het voorgestelde niveau naar schatting niet met meer dan 0,01 tot 0,02 euro zou stijgen. Hoeveel de batterijprijzen als gevolg van de instelling van antidumpingrechten zouden kunnen stijgen, werd vastgesteld door het voorgestelde niveau van het recht te koppelen aan de kosten van de vervaardiging van batterijen van verschillende afmetingen. |
(108) |
Verscheidene gebruikers verzetten zich in het algemeen weliswaar tegen de instelling van maatregelen, maar gaven toe dat hun situatie en de concurrentie op de communautaire markt door het verdwijnen van de bedrijfstak van de Gemeenschap negatief zouden worden beïnvloed, aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap kwalitatief hoogwaardig EMD vervaardigt dat geschikt is voor de productie van batterijen in het hoogste marktsegment. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap zou verdwijnen, zouden de gebruikers het risico lopen volledig afhankelijk te worden van EMD uit Zuid-Afrika. |
(109) |
Op grond hiervan kan voorlopig worden geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige gevolgen zal hebben voor de financiële situatie van de gebruikers. |
4. Belang van de niet-verbonden importeurs/handelaars in de Gemeenschap
(110) |
De enige importeur in de Gemeenschap van EMD uit Zuid-Afrika werkte mee aan het onderzoek. Op grond van de ingediende informatie werd vastgesteld dat deze importeur de exclusieve en onafhankelijke agent van Delta was. Alle invoer van EMD uit Zuid-Afrika werd via deze onderneming in de Gemeenschap verkocht. Haar handelsactiviteiten vertegenwoordigden minder dan 20 % van haar omzet. De importeur had bedenkingen tegen de mogelijke instelling van maatregelen. Maar ook al neemt zijn verkoop na de instelling van de maatregelen af en ontvangt hij minder commissie als agent, zou hij naar verwachting financieel gezond blijven en is het onwaarschijnlijk dat deze importeur aanzienlijke gevolgen zou ondervinden van de maatregelen. Daarom is het duidelijk dat de consequenties van het antidumpingrecht voor rekening van de gebruikers zouden komen. |
(111) |
Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige nadelige consequenties zullen hebben voor de importeurs in de Gemeenschap. |
5. Conclusie over het belang van de Gemeenschap
(112) |
Indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk verloren verkoopvolume en marktaandeel terugwinnen en zijn winstgevendheid verbeteren. Als geen maatregelen worden genomen, is het gevaar groot dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich, gezien zijn verslechterende situatie, gedwongen zal zien zijn productie te staken en de werknemers te ontslaan. |
(113) |
Gezien het gebruik van het betrokken product bij de batterijproductie, waarbij de kosten van EMD niet groot zijn in vergelijking met de waarde van de eindproducten, hoeven de gevolgen voor de gebruikers niet ingrijpend te zijn, zoals uiteengezet in overweging 107 hierboven. |
(114) |
Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingrechten in te stellen op de invoer van mangaandioxide van oorsprong uit Zuid-Afrika. |
G. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
1. Schademarge
(115) |
Gezien de conclusies inzake dumping, door de dumping veroorzaakte schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping. |
(116) |
De maatregelen moeten toereikend zijn om een eind te maken aan de door die invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat noodzakelijk is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping ongedaan te maken, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die deze bedrijfstak onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake is van dumping, op de verkoop van het soortgelijk product in de Gemeenschap redelijkerwijs kan behalen. De winstmarge vóór belasting die voor deze berekening werd gebruikt, kwam overeen met de winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan het begin van de beoordelingsperiode, toen de prijzen van EMD uit Zuid-Afrika zich op hetzelfde niveau bevonden als het door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte product. |
(117) |
De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding (zie overweging 45), te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte soortgelijk product. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het onderzoektijdvak en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer. |
(118) |
De schademarge was aanzienlijk hoger dan de geconstateerde dumpingmarges. |
2. Voorlopige maatregelen
(119) |
In het licht van het voorgaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld op een niveau dat gelijk is aan de dumpingmarge, aangezien deze lager is dan de hierboven berekende schademarge. |
(120) |
Op basis van het bovenstaande zijn de voorlopige antidumpingrechten:
|
H. SLOTBEPALING
(121) |
Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van elektrolytisch mangaandioxide (nl. mangaandioxide dat door middel van een elektrolytisch proces is vervaardigd en dat nadien geen warmtebehandeling heeft ondergaan), ingedeeld onder de GN-code ex 2820 10 00 (Taric-code 2820100010) van oorsprong uit Zuid-Afrika.
2. Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten die door onderstaande ondernemingen worden vervaardigd, bedraagt:
Onderneming |
Antidumpingrecht |
Aanvullende Taric-code |
Delta E.M.D. (Pty) Ltd |
14,9 % |
A828 |
Alle andere ondernemingen |
14,9 % |
A999 |
3. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.
Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
(2) PB C 314 van 21.12.2006, blz. 78.
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/21 |
VERORDENING (EG) Nr. 1067/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Staffordshire Cheese (BOB))
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 en artikel 17, lid 2, van diezelfde verordening is de door het Verenigd Koninkrijk ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Staffordshire Cheese” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
(2) |
Bij de Commissie is een bezwaar ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006. Aangezien dit bezwaar later is ingetrokken, dient de hierboven vermelde benaming bijgevolg te worden ingeschreven, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 952/2007 van de Commissie (PB L 210 van 10.8.2007, blz. 26).
(2) PB C 148 van 24.6.2006, blz. 12.
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.3. |
Kaas |
VERENIGD KONINKRIJK
Staffordshire Cheese (BOB)
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/22 |
VERORDENING (EG) Nr. 1068/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier betreffende een in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen ingeschreven benaming (Queso Nata de Cantabria (BOB))
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het verzoek van Spanje tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier betreffende de beschermde oorsprongsbenaming „Queso de Cantabria” die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie (2) is geregistreerd, is overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, en artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 door de Commissie onderzocht. |
(2) |
Aangezien het geen minimale wijziging in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 510/2006 betreft, heeft de Commissie het wijzigingsverzoek overeenkomstig artikel 6 van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 heeft ontvangen, moet de wijziging worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier betreffende de in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 952/2007 van de Commissie (PB L 210 van 10.8.2007, blz. 26).
(2) PB L 148 van 21.6.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2156/2005 (PB L 342 van 24.12.2005, blz. 54).
(3) PB C 288 van 25.11.2006, blz. 8.
BIJLAGE
In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:
Categorie 1.3. |
Kaas |
SPANJE
Queso Nata de Cantabria (BOB)
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/23 |
VERORDENING (EG) Nr. 1069/2007 VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op polyvinylalcohol (PVA) van oorsprong uit de Volksrepubliek China
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Inleiding van een procedure
(1) |
Op 19 december 2006 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van polyvinylacohol („PVA”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en Taiwan („de betrokken landen”) aangekondigd. |
(2) |
De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 6 november 2006 was ingediend door Kuraray Specialties Europe GmbH, sinds januari 2007 Kuraray Europe GmbH genaamd („de klager”), dat een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van PVA in de Gemeenschap voor zijn rekening neemt. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal inzake dumping van PVA van oorsprong uit de betrokken landen en inzake de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een procedure in te leiden. |
1.2. Partijen bij de procedure
(3) |
De Commissie heeft de indiener van de klacht, de andere bekende communautaire producenten, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de haar bekende betrokken importeurs/handelaren en gebruikers en de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord. |
(4) |
Om de producenten/exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgerichte onderneming of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs en de autoriteiten van de VRC de desbetreffende formulieren toegezonden. Eén producent/exporteur in de VRC verzocht om een behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”) overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening, of om een individuele behandeling („IB”) indien zou blijken dat hij niet voldeed aan de voorwaarden om als marktgerichte onderneming te worden behandeld. |
(5) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in de VRC en importeurs in de Gemeenschap heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat bij dit onderzoek naar eventuele dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening voor deze partijen gebruik kan worden gemaakt van een steekproef. |
(6) |
Wat de producenten/exporteurs in de VRC betreft, werd echter besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was omdat slechts drie producenten/exporteurs meewerkten. |
(7) |
Wat de importeurs van PVA betreft, heeft de Commissie alle bekende importeurs verzocht gegevens te verstrekken over de invoer en de verkoop van het betrokken product. Op basis van de gegevens die zij van veertien medewerkende importeurs heeft ontvangen, heeft de Commissie vijf importeurs voor de steekproef geselecteerd, waarvan twee in Duitsland, een in Italië, een in Nederland en een in de Verenigde Staten. Deze importeurs vertegenwoordigden de grootste representatieve verkoophoeveelheden in de Gemeenschap (ongeveer 80 %) van de medewerkende importeurs die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. |
(8) |
De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijnen hadden gemeld. De vragenlijst werd beantwoord door twee communautaire producenten, drie producenten/exporteurs in de VRC, een producent/exporteur in Taiwan, de vijf in de steekproef opgenomen importeurs en zeven gebruikers in de Gemeenschap. |
(9) |
Twee gebruikers zonden een onvolledig antwoord op de vragenlijst in; deze antwoorden werden daarom buiten beschouwing gelaten. Voorts dienden verscheidene gebruikers opmerkingen in zonder de vragenlijst te beantwoorden. |
(10) |
Een van de in de steekproef opgenomen importeurs zegde tweemaal op het laatste moment een overeengekomen controlebezoek af. De door deze onderneming verstrekte gegevens konden daardoor niet worden gecontroleerd en werden daarom voorlopig buiten beschouwing gelaten. |
(11) |
De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij, wat de VRC betreft, met het oog op BMO of IB en, wat beide betrokken landen betreft, voor een voorlopige vaststelling van dumping, de hieruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht:
|
(12) |
Voor het vaststellen van de normale waarde voor de producenten/exporteurs in de VRC die niet om een BMO hadden verzocht of aan wie geen BMO werd toegekend, moest gebruik worden gemaakt van de gegevens in het in het bericht van inleiding genoemde referentieland, Japan, waartoe een controlebezoek plaatsvond bij de volgende onderneming:
|
1.3. Onderzoektijdvak
(13) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). |
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Betrokken product
(14) |
Het betrokken product betreft bepaalde soorten polyvinylalcohol in de vorm van homopolymeerhars met een viscositeit (gemeten in een oplossing van 4 %) van 3 of meer mPas, maar niet meer dan 61 mPas, en een hydrolysegraad van 84,0 mol % of meer, maar niet meer dan 99,9 mol %, afkomstig uit de Volksrepubliek China en Taiwan („het betrokken product”), die gewoonlijk onder GN-code ex 3905 30 00 worden aangegeven. |
(15) |
PVA wordt verkregen door hydrolyse van polyvinylacetaat, dat wordt verkregen door polymerisatie van vinylacetaatmonomeer (dat op zijn beurt wordt gemaakt van hoodzakelijk ethyleen en azijnzuur). PVA wordt voor tal van toepassingen gebruikt. In de Gemeenschap wordt het voornamelijk gebruikt voor de productie van polyvinylbutyral („PVB”) (25 à 29 % van het verbruik), polymerisatiehulpmiddelen (21 à 25 %), papiercoatings (17 à 21 %) en kleefstoffen (13 à 17 %) en voor het appreteren van textiel (8 à 12 %). |
(16) |
Eén gebruiker in de Gemeenschap voerde aan dat een specifiek product dat hij in de VRC aankocht, niet als het betrokken product mocht worden beschouwd omdat het i) geen standaardsoort PVA was en andere en zeer specifieke chemische en fysische eigenschappen had en ii) andere toepassingen had dan standaard-PVA. |
(17) |
Wat het eerste argument betreft, bleek deze soort onder de in overweging 14 vermelde productbeschrijving te vallen en dezelfde fysieke en technische kenmerken te hebben als andere soorten die onder deze productomschrijving vallen. Wat het tweede argument betreft, wordt deze soort PVA gebruikt voor de productie van PVB, dat niet alleen, zoals vermeld in overweging 15, de belangrijkste toepassing is, maar ook de snelst groeiende markt voor PVA in de Gemeenschap. Het zou onrealistisch zijn, deze markt als niet-standaard te bestempelen. Bovendien bleken de gemiddelde prijzen van PVA voor de verschillende toepassingen binnen hetzelfde bereik te liggen. In het licht van deze bevindingen werd geoordeeld dat er geen reden was om deze soort uit de productomschrijving te lichten, en werden deze argumenten afgewezen. |
2.2. Soortgelijk product
(18) |
Uit het onderzoek bleek dat PVA die door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht, PVA die in Taiwan en de VRC wordt vervaardigd en op de binnenlandse markt wordt verkocht, PVA die in de VRC en Taiwan wordt vervaardigd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, en PVA die in Japan wordt vervaardigd en verkocht, in wezen dezelfde chemische en fysische eigenschappen en basistoepassingen hebben. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. |
3. DUMPING
3.1. Taiwan
3.1.1. Normale waarde
(19) |
Om de normale waarde vast te stellen, werd eerst nagegaan of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product aan onafhankelijke afnemers door de enige producent/exporteur in Taiwan representatief was, d.w.z. of de totale verkochte hoeveelheid, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van het betrokken product die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. |
(20) |
Voor elke productsoort die de producent/exporteur op de binnenlandse markt verkocht en die rechtstreeks vergelijkbaar bleek met de productsoort die voor export naar de Gemeenschap werd verkocht, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer in het onderzoektijdvak van die productsoort op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totaal volume was verkocht dat ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd. |
(21) |
Vervolgens heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht, kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak vastgesteld. |
(22) |
Wanneer 80 % of meer van de totale verkoop van een productsoort niet beneden de kostprijs per eenheid was verkocht en de gewogen gemiddelde prijs gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde per productsoort berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van die soort. |
(23) |
Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als het gewogen gemiddelde van de winstgevende verkoop van alleen die soort, mits deze 10 % of meer van de totale verkoop van die soort bedroeg. |
(24) |
Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder dan 10 % van de totale verkoop van die soort bedroeg, werd geoordeeld dat die soort in onvoldoende hoeveelheden was verkocht om de binnenlandse prijs als geschikte basis voor de vaststelling van de normale waarde te kunnen gebruiken. |
(25) |
Wanneer voor een bepaalde door de producent/exporteur verkochte soort geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs om de normale waarde vast te stellen, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. |
(26) |
Bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de onderzochte producent/exporteur. |
3.1.2. Uitvoerprijs
(27) |
De enige producent/exporteur leverde het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers werkelijk voor het betrokken product hadden betaald of verschuldigd waren. |
3.1.3. Vergelijking
(28) |
De normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent/exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, voor zover nodig en gerechtvaardigd, correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, dienstverlening na verkoop (garanties) en andere factoren (bankkosten). |
3.1.4. Dumpingmarge
(29) |
Op grond van de vergelijking van de berekende normale waarde met de uitvoerprijzen werd voor de enige Taiwanese producent/exporteur, Chang Chun Petrochemical Co. Ltd, een dumpingmarge van – 2,30 % in het onderzoektijdvak vastgesteld. |
(30) |
Aangezien de enige medewerkende onderneming ook de enige producent/exporteur van het betrokken product in Taiwan is en in het onderzoektijdvak 100 % van de Taiwanese export naar de Gemeenschap voor zijn rekening nam, werd geconcludeerd dat er wat Taiwan betreft, geen sprake was van dumping. |
3.2. Volksrepubliek China (VRC)
3.2.1. Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)
(31) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende invoer van oorsprong uit de VRC de normale waarde volgens de leden 1 tot en met 6 van dat artikel bepaald in het geval van producenten die hebben aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, namelijk dat zij het soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Ter informatie worden deze criteria hieronder kort samengevat:
|
(32) |
Eén Chinese producent/exporteur en de daaraan verbonden handelsmaatschappij verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO en dienden binnen de vastgestelde termijnen het BMO-formulier voor producenten/exporteurs in. De producent vervaardigt het betrokken product en de verbonden handelsmaatschappij is betrokken bij de uitvoer daarvan. Het behoort tot de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor BMO. |
(33) |
Wat betreft de producent/exporteur en de verbonden handelsmaatschappij die om een BMO hadden verzocht, heeft de Commissie alle gegevens die zij nodig achtte, ingewonnen en heeft zij de in het BMO-verzoek verstrekte informatie, voor zover zij dat nodig achtte, ter plaatse bij de betrokken ondernemingen gecontroleerd. |
(34) |
Uit het onderzoek bleek dat de Chinese producent/exporteur geen BMO kon krijgen omdat hij niet voldeed aan criterium 1 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. |
(35) |
Zowel de producent/exporteur als de verbonden handelsmaatschappij bleken namelijk te worden gecontroleerd door zuivere overheidsbedrijven die in de raad van bestuur een beslissende meerderheid hadden die niet in verhouding stond tot hun aandeel in de onderneming. Bovendien bleek het merendeel van de aandelen in het onderzoektijdvak uiteindelijk in handen van de overheid te zijn. Aangezien de betrokken ondernemingen geen bewijs konden leveren dat afdoende werd geacht om de vermoedens van belangrijke staatinmenging in de managementbeslissingen te ontkrachten, werd vastgesteld dat er in deze ondernemingen sprake was van belangrijke staatscontrole en -inmenging. De belanghebbenden konden op deze bevindingen reageren. Er werden geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven tot wijziging van de conclusies. |
(36) |
Gelet op het voorgaande hebben de Chinese producent/exporteur en de verbonden handelsmaatschappij niet aangetoond dat zij voldoen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, zodat hun geen BMO kon worden toegekend. |
3.2.2. Individuele behandeling („IB”)
(37) |
Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd. |
(38) |
Wat de VRC betreft, hebben de enige producent/exporteur en de verbonden handelsmaatschappij die om een BMO hebben verzocht, ook om een IB verzocht voor het geval zij geen BMO konden krijgen. |
(39) |
Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat de producent/exporteur en de verbonden handelsmaatschappij niet hadden aangetoond dat zij aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voor een IB voldeden. Met name werd vastgesteld dat de producent/exporteur en de verbonden handelsmaatschappij niet voldeden aan het criterium van artikel 9, lid 5, onder c), van de basisverordening dat de meerderheid van de aandelen in particuliere handen moet zijn en dat staatsambtenaren die lid van de raad van bestuur zijn of belangrijke leidinggevende functies uitoefenen, in de minderheid moeten zijn, tenzij wordt aangetoond dat de onderneming desondanks voldoende vrij van staatsinmenging is, om de in overweging 35 genoemde redenen. |
3.2.3. Referentieland
(40) |
Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMO werd toegekend, vastgesteld op grond van de prijzen of een door berekening vastgestelde waarde in een referentieland. |
(41) |
In het bericht van inleiding liet de Commissie weten dat zij overwoog Japan als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor de VRC te gebruiken, en verzocht zij belanghebbenden om reacties. Een aantal van de belanghebbenden hadden bezwaren tegen dit voorstel en stelden voor om India of Taiwan als referentieland te gebruiken. |
(42) |
In India was er echter geen belangrijke productie van het soortgelijke product. Op Taiwan had het onderzoek betrekking, zodat de gegevens in dat land door dumping verstoord konden zijn. De belanghebbenden werd bijgevolg meegedeeld dat Japan als referentieland was gekozen omdat het onderzoek geen betrekking had op Japan, omdat daar een representatieve productie van het soortgelijke product was en omdat de concurrentieverhoudingen er correct leken te zijn. |
(43) |
De Commissie heeft vier bekende producenten in Japan om medewerking gevraagd en heeft hun de desbetreffende vragenlijst gestuurd. Twee van deze vier Japanse producenten hebben de vragenlijst beantwoord. Eén van hen verstrekte echter geen volledige gegevens en weigerde een controlebezoek toe te staan. De gegevens die werden verstrekt door de enige Japanse producent die volledig meewerkte, werden ter plaatste gecontroleerd. |
(44) |
Na het controlebezoek bij de producent/exporteur in Taiwan bleek echter dat er in het onderzoektijdvak geen sprake was van dumping vanuit Taiwan. Daarom werd de keuze van het referentieland opnieuw in overweging genomen. |
(45) |
In dit verband werd vastgesteld dat de omvang van de Taiwanese productie meer dan 100 % bedroeg van de omvang van de uitvoer van het betrokken product uit de VRC naar de Gemeenschap. Voorts kan de Taiwanese markt als open worden beschouwd, aangezien de invoerrechten laag zijn (meestbegunstigingsrecht van 5 %). Uit het onderzoek bleek ook dat er aanzienlijke hoeveelheden van het soortgelijke product op de binnenlandse Taiwanese markt werden verkocht en dat er voldoende hoeveelheden op de Taiwanese markt werden geïmporteerd. Bijgevolg werd Taiwan beschouwd als een voldoende representatieve concurrerende markt om de normale waarde voor de VRC vast te stellen. |
(46) |
Bovendien maakt geïmporteerde PVA in Taiwan ongeveer 15 % van het binnenlandse verbruik uit, tegen slechts ongeveer 3 % in Japan; daaruit blijkt dat de Japanse markt wat concurrentie door invoer betreft, minder geschikt is dan de Taiwanese. Gelet op het voorgaande werd voorlopig besloten om Taiwan als referentieland te gebruiken omdat dit het meest geschikt referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening. |
3.2.4. Normale waarde
(47) |
Aangezien volgens overweging 46 Taiwan als referentieland werd gekozen, werd de dumpingmarge voor de VRC overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), berekend aan de hand van de normale waarde die overeenkomstig de overwegingen 19 tot en met 26 werd vastgesteld voor Taiwan. |
3.2.5. Uitvoerprijs
(48) |
Aangezien de drie medewerkende Chinese producenten/exporteurs in het onderzoektijdvak samen bijna de volledige uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap voor hun rekening namen, werd de uitvoerprijs berekend aan de hand van hun eigen uitvoergegevens. Wel werden de verstrekte gegevens gecontroleerd aan de hand van de invoergegevens van Eurostat, waarbij bleek dat de gegevens redelijkerwijs overeenkwamen. |
(49) |
De uitvoer van de drie medewerkende producenten/exporteurs in de VRC naar de Gemeenschap werd hetzij rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, hetzij via verbonden ondernemingen in het land van uitvoer verkocht. |
(50) |
Voor alle uitvoer werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. |
3.2.6. Vergelijking
(51) |
De normale waarde van de enige producent/exporteur in het referentieland Taiwan werd in het stadium af fabriek vergeleken met de prijzen van de drie medewerkende producenten/exporteurs in de VRC. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, voor zover nodig en gerechtvaardigd, correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies. |
3.2.7. Dumpingmarge
(52) |
Aangezien geen van de medewerkende producenten/exporteurs in de VRC een BMO of IB had gekregen, werd een dumpingmarge voor de hele VRC berekend als het gewogen gemiddelde van de uitvoerprijzen af fabriek van de drie medewerkende producenten/exporteurs. |
(53) |
De vergelijking van het gewogen gemiddelde van de Chinese uitvoerprijs en de gewogen gemiddelde normale waarde in het referentieland leverde een dumpingmarge van 10,06 % op. |
4. SCHADE
4.1. Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap
(54) |
In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product door drie ondernemingen geproduceerd voor de verkoop: Kuraray Europe GmbH („KEG”) in Duitsland, Celanese Chemicals Ibérica („Celanese”) in Spanje en een derde producent die zeer beperkte volumen produceert en niet aan het onderzoek meewerkte. KEG en Celanese werkten volledig aan het onderzoek mee. |
(55) |
Naast bovengenoemde productie vervaardigen drie communautaire producenten het soortgelijke product voor louter intern gebruik. Twee van deze ondernemingen werkten als gebruiker aan het onderzoek mee, aangezien zij ook grote hoeveelheden van het betrokken product kochten voor de vervaardiging van hun downstreamproducten. |
(56) |
De twee in overweging 54 genoemde medewerkende communautaire producenten namen tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 80 % van de totale communautaire productie (al dan niet voor intern gebruik) voor hun rekening, dus een groot deel van de totale communautaire productie van het soortgelijke product. Zij worden dus als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en worden hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” genoemd. |
(57) |
Aangezien de bedrijfstak van de Gemeenschap uit slechts twee producenten bestaat, werden de gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening in indexvorm weergegeven met het oog op de vertrouwelijkheid. |
(58) |
Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden en om het verbruik en de ontwikkeling van de diverse economische indicatoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap vast te stellen, werd onderzocht of en in hoeverre bij de analyse rekening moest worden gehouden met het gebruik dat later van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde soortgelijke product werd gemaakt. |
(59) |
PVA wordt gebruikt als tussenproduct voor de vervaardiging van tal van andere producten. In de Gemeenschap wordt het vaak gebruikt voor de productie van polyvinylbutyral („PVB”), als kleefstof, als papiercoating, als polymerisatiehulpmiddel en voor het appreteren van textiel. Uit het onderzoek bleek dat een van de communautaire producenten zijn zelf geproduceerde PVA grotendeels op de vrije markt verkocht, maar ook grote hoeveelheden daarvan voor verdere verwerking binnen dezelfde onderneming gebruikte. Een dergelijke situatie valt onder intern gebruik. Zoals reeds vermeld in overweging 55 produceerden nog drie andere ondernemingen in de Gemeenschap PVA voor louter intern gebruik en kochten ten minste twee daarvan naast deze interne productie ook grote hoeveelheden PVA op de markt voor verdere verwerking. |
(60) |
De hoeveelheden die de betrokken ondernemingen in de Gemeenschap intern gebruikten, bleken in principe te kunnen worden vervangen door aangekochte PVA, bijvoorbeeld indien de marktomstandigheden of financiële overwegingen daartoe aanleiding zouden geven. Daarom zijn deze hoeveelheden opgenomen in de analyse van de communautaire markt. |
4.2. Verbruik in de Gemeenschap
(61) |
Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de omvang van de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vrije communautaire markt, het interne gebruik van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de omvang van de productie van de andere (kleinere) communautaire producenten (verkregen uit de meest gebruikte databank in deze sector), het interne gebruik van de twee in overweging 55 genoemde gebruikers, de geverifieerde omvang van de invoer van de enige Taiwanese producent, en de gegevens van Eurostat over de omvang van de invoer in de Gemeenschap betreffende alle overige landen. |
(62) |
Wat de van Eurostat verkregen gegevens over de omvang van de invoer in de Gemeenschap betreft, wordt het betrokken product, zoals reeds vermeld in overweging 14, momenteel aangegeven onder GN-code ex 3905 30 00. De gegevens van Eurostat over deze ex GN-code omvatten ook een aantal nicheproducten die niet onder de productomschrijving vallen. Aangezien het niet mogelijk was uit deze ruimere categorie producten enkel de gegevens over het betrokken product te selecteren, werden de gegevens aangepast aan de hand van de in de klacht verstrekte informatie over de invoer van deze nicheproducten. |
(63) |
Met betrekking tot de gegevens van Eurostat zij voorts opgemerkt dat een deel van de invoer van het betrokken product werd aangegeven onder „secret extra”, zodat er in de openbare databank geen nadere gegevens over de oorsprong beschikbaar waren. De nadere gegevens over de oorsprong van de aldus aangegeven invoer werden verkregen van de bevoegde douaneautoriteiten en zijn in alle desbetreffende tabellen en analysen opgenomen. |
(64) |
Uit het bovenstaande bleek dat het verbruik van PVA tijdens de beoordelingsperiode sterk was gestegen, met name tussen 2004 en 2005. Over de hele beoordelingsperiode nam het verbruik met 14 % toe, voornamelijk door de sterk stijgende vraag naar PVA als grondstof voor de productie van PVB, dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van PVB-folie en -platen. PVB-folie wordt gebruikt als tussenlaag bij de productie van gelaagd veiligheidsglas voor de automobielsector en de bouw, een snel groeiende markt in de Gemeenschap.
|
4.3. Invoer uit de betrokken landen
(65) |
Aangezien voor Taiwan een dumpingmarge onder de minimale drempel werd vastgesteld, moet dit land bij de beoordeling van de schade voorlopig buiten beschouwing worden gelaten. |
a) Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel
(66) |
De omvang van de invoer van het betrokken product daalde tussen 2003 en 2004 met 39 procentpunten, steeg in 2005 met 29 procentpunten en daalde daarna opnieuw licht, wat resulteerde in een daling van 11 % tijdens het onderzoektijdvak ten opzichte van 2003.
|
(67) |
Ook het marktaandeel van de invoer uit de VRC daalde eerst sterk en steeg vervolgens. In 2005 en tijdens het onderzoektijdvak maakte de invoer uit de VRC 13 % van de totale communautaire markt uit.
|
b) Prijzen
(68) |
Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak daalde de gemiddelde prijs van de invoer van het betrokken product uit de VRC met 2 procentpunten.
|
c) Prijsonderbieding
(69) |
Om na te gaan of er sprake was van prijsonderbieding werden de gegevens over de prijzen in het onderzoektijdvak geanalyseerd. De relevante verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren de nettoprijzen na aftrek van kortingen en rabatten. Waar nodig werden deze prijzen gecorrigeerd naar het prijspeil af fabriek, d.w.z. zonder de vervoerskosten binnen de Gemeenschap. De invoerprijzen van de VRC waren eveneens netto, zonder kortingen en rabatten en indien nodig gecorrigeerd tot cif-prijzen, grens Gemeenschap, met de nodige aanpassing voor de douanerechten (6,5 %) en de kosten na invoer voor rekening van de importeurs in de Gemeenschap. |
(70) |
De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoerprijzen van de producten uit de VRC werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan onafhankelijke afnemers op de communautaire markt. Omdat werd geoordeeld dat de vergelijking per soort relevant en billijk moest zijn en dat dus geen vergelijking tussen een standaardkwaliteit en een speciale kwaliteit binnen de productomschrijving mocht worden gemaakt, werd het gepast geacht om een beperkt aantal soorten niet in de vergelijking op te nemen. Deze soorten maken 35 % van de invoer uit de VRC uit, maar slechts een zeer klein deel van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt. |
(71) |
Tijdens het onderzoektijdvak bedroeg de aldus berekende gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 3,3 % voor de VRC. |
4.4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(72) |
Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling van alle economische factoren die van invloed zijn op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode. Aangezien de analyse slechts twee ondernemingen betreft, worden de meeste indicatoren met het oog op de vertrouwelijkheid in indexvorm of als orde van grootte gepresenteerd. |
a) Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
|
2003 |
2004 |
2005 |
OT |
Productie in ton (orde van grootte) |
60 000-80 000 |
65 000-85 000 |
70 000-90 000 |
75 000-95 000 |
Productie (index) |
100 |
103 |
119 |
126 |
Productiecapaciteit in ton (orde van grootte) |
60 000-80 000 |
65 000-85 000 |
70 000-90 000 |
75 000-95 000 |
Productiecapaciteit (index) |
100 |
107 |
129 |
133 |
Bezettingsgraad (index) |
100 |
97 |
92 |
94 |
(73) |
De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg tijdens de beoordelingsperiode met 26 %. De aanleiding voor de aanzienlijke toename van de productiecapaciteit, met name in 2005, was de toenemende vraag op de communautaire markt. |
(74) |
Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap extra productiecapaciteit geïnstalleerd. In dezelfde periode is de bezettingsgraad met 6 % gedaald. |
b) Verkoopvolume en marktaandeel in de Gemeenschap
(75) |
Onderstaande tabel laat de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap zien wat de verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap betreft.
|
(76) |
Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak steeg de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap met 22 %. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een toegenomen verbruik in de Gemeenschap. |
(77) |
Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in 2004, daalde sterk in 2005 en was tijdens het onderzoektijdvak 4 procentpunten groter dan in 2003. |
c) Prijzen in de Gemeenschap
(78) |
De voornaamste grondstof voor de productie van PVA is vinylacetaatmonomeer („VAM”). VAM is een basisproduct, waarvan de prijzen dus worden bepaald op basis van de verhouding tussen vraag en aanbod op de markt. Voorts wordt de marktprijs van VAM sterk beïnvloed door de ontwikkeling van de olie- en gasprijzen; de voornaamste inputs voor de productie van VAM zijn immers azijnzuur (bij de productie waarvan veel aardgas wordt verbruikt) en ethyleen (dat wordt verkregen door destillatie van koolwaterstoffen). Bovendien is ook energie een belangrijke kostenfactor bij de productie van PVA op basis van VAM. De energiekosten maken 50 à 60 % van de productiekosten van PVA uit, zodat sterke schommelingen van de olie- en gasprijzen onder normale omstandigheden rechtstreeks van invloed zijn op de verkoopprijs van PVA. |
(79) |
De prijzen van deze grondstoffen op de wereldmarkt bleken tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak sterk te zijn gestegen. Tijdens deze periode stegen de prijzen van VAM met 20 à 30 % en stegen de energieprijzen nog veel sterker. De sterke prijsstijging van de voornaamste grondstoffen leidde echter niet tot een hogere verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap: deze daalde in die periode met 5 %, waarbij 2004 een bijzonder slecht jaar was (– 7 %). In plaats van de algemene stijging van de kosten aan de klant door te rekenen, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap dus zijn prijzen verlagen om geen klanten te verliezen.
|
d) Voorraden
(80) |
Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer.
|
(81) |
Het voorraadpeil bleef in het algemeen redelijk stabiel. Tussen 2003 en 2004 namen de voorraden met 13 % af, vervolgens stegen ze tot eind 2005 met 9 procentpunten, waarna ze opnieuw met 9 procentpunten daalden. |
e) Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
|
2003 |
2004 |
2005 |
OT |
Investeringen (index) |
100 |
369 |
177 |
62 |
(82) |
De investeringen bereikten een hoogtepunt in 2004 en 2005, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap naar aanleiding van de stijgende vraag op de markt zijn productiecapaciteit optrok. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de investeringen in gebouwen, installaties en machines in 2003 en tijdens het onderzoektijdvak vooral werden gedaan om de productiecapaciteit op peil te houden. |
(83) |
Uit het onderzoek bleek dat de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap achteruit gingen, maar het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken, bleek gedurende de beoordelingsperiode nog niet ernstig te zijn aangetast. |
f) Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom
(84) |
Gezien de zeer hoge en verstorende buitengewone kosten van de voornaamste communautaire producent tijdens de beoordelingsperiode werd het niet redelijk geacht de winstgevendheid vast te stellen op basis van de nettowinst vóór belastingen. Deze buitengewone kosten hingen samen met de verandering van eigenaar van de voornaamste communautaire producent in 2001. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd daarom vastgesteld als de operationele winst op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt als percentage van de omzet.
|
(85) |
De daling van de verkoopprijzen tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak woog sterk op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tijdens de beoordelingsperiode daalde de winstgevendheid met meer dan 10 procentpunten. Het rendement van de totale investeringen werd berekend door de operationele winst op het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa die werden toegerekend aan het soortgelijke product. Deze indicator volgde dezelfde trend als de winstgevendheid, namelijk een sterke daling tijdens de beoordelingsperiode. Ook bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gegenereerde kasstroom werd een dergelijke negatieve trend vastgesteld, wat leidde tot een aanzienlijke algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. |
g) Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
|
2003 |
2004 |
2005 |
OT |
Aantal werknemers (index) |
100 |
100 |
97 |
96 |
Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (index) |
100 |
105 |
97 |
95 |
Productiviteit (index) |
100 |
103 |
123 |
132 |
(86) |
Door zware inspanningen om de kosten te verlagen, daalde het aantal personeelsleden van de bedrijfstak van de Gemeenschap sinds 2004 met 4 %. Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak slaagde de bedrijfstak van de Gemeenschap erin de productiviteit per werknemer met 32 % te verhogen. Gedurende dezelfde periode daalden de gemiddelde arbeidskosten per werknemer met 5 %. De conclusie luidt dus dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode veel kosteneffectiever geworden was. |
h) Hoogte van de dumpingmarge
(87) |
Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen waartegen het betrokken product werd verkocht, kunnen de gevolgen van de werkelijke dumpingmarge niet als te verwaarlozen worden beschouwd. |
i) Herstel van eerdere dumping
(88) |
Aangezien er geen informatie was over dumping voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, wordt dit punt irrelevant geacht. |
j) Groei
(89) |
Uit het onderzoek bleek dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt tijdens de beoordelingsperiode met 1 à 2 % steeg. |
4.5. Conclusie inzake de schade
(90) |
Een aantal schade-indicatoren hebben zich tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak positief ontwikkeld: de bedrijfstak van de Gemeenschap slaagde erin zijn verkoopvolume en marktaandeel te vergroten en investeerde sterk in extra productiecapaciteit. |
(91) |
De financiële indicatoren vertoonden daarentegen een opvallende ontwikkeling: de redelijke winstmarge in 2003 nam vanaf 2004 tot het eind van het onderzoektijdvak onafgebroken zeer snel af. Het rendement van de investeringen en de kasstroom daalden exponentieel. Dit kwam doordat de sterke stijging van de grondstoffenprijzen niet kon worden doorgerekend in de verkoopprijs van het soortgelijke product. Terwijl in een normale marktsituatie bij een dergelijke stijging van de grondstoffenprijzen een stijging van de verkoopprijs van PVA met 10 à 20 % te verwachten was, daalde de verkoopprijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde soortgelijke product integendeel met 5 %, ten koste van de winstgevendheid. Toch onderbood de prijs van de invoer uit de VRC de prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak op basis van een gewogen gemiddelde met 3,3 %. |
(92) |
Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden. |
5. OORZAKELIJK VERBAND
5.1. Inleiding
(93) |
Ingevolge artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC dusdanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
5.2. Gevolgen van de invoer met dumping
(94) |
Tijdens de beoordelingsperiode werden aanzienlijke hoeveelheden uit de VRC ingevoerd; deze invoer vertegenwoordigde constant een marktaandeel van 10 % of meer. Tegelijk daalde de gemiddelde prijs van alle producenten/exporteurs in de VRC met 2 % en onderbood deze de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak met 3,3 %. Om, ondanks de zeer lage marktprijzen onder invloed van de invoer uit de VRC, op de communautaire markt aanwezig te blijven, zag de bedrijfstak van de Gemeenschap zich tijdens de beoordelingsperiode genoodzaakt om zijn verkoopprijzen met 5 % te verlagen. |
(95) |
Het gevolg van deze oneerlijke prijsbepaling van de invoer met dumping uit China was dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden gedrukt en zelfs niet meer de sterk gestegen kosten van de grondstoffen konden dekken. Dit werd bevestigd door de aanzienlijke afname van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(96) |
In het licht van bovenstaande overwegingen werd vastgesteld dat de laaggeprijsde invoer uit de VRC, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in aanzienlijke mate onderboden werden, een bepalende rol speelde bij de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die blijkt uit de scherpe daling van de winstgevendheid en de sterke verslechtering van de overige financiële indicatoren. |
5.3. Gevolgen van andere factoren
a) Invoer van oorsprong uit andere derde landen dan de VRC
(97) |
Volgens Eurostatgegevens en de tijdens het onderzoek verzamelde informatie zijn de belangrijkste derde landen waaruit PVA wordt ingevoerd de Verenigde Staten, Japan en Taiwan. Invoer van oorsprong uit andere derde landen (hoeveelheid)
Invoer van oorsprong uit andere derde landen (gemiddelde prijs)
Marktaandeel
|
(98) |
De invoer uit de VS is sinds 2003 sterk toegenomen en bedroeg tijdens het onderzoektijdvak meer dan 22 000 ton, d.w.z. bijna 14 % van de totale communautaire markt (al dan niet voor intern gebruik). Uit het onderzoek bleek dat het grootste deel van deze verkoop tussen verbonden partijen plaatsvond en dat de gemiddelde eenheidsprijs daarbij gedurende de hele beoordelingsperiode 15 à 20 % hoger was dan de gemiddelde cif-prijs van Chinese invoer. Voorts werd vastgesteld dat de hoeveelheden aan onafhankelijke afnemers werden doorverkocht tegen een prijs die 10 à 20 % hoger was dan bovengenoemde invoerprijs tussen verbonden partijen. Aangezien de marktprijs van PVA van oorsprong uit de VS steeds ruwweg overeenkwam met de verkoopprijs van door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde PVA, speelde deze geen rol in de prijsdaling tijdens de beoordelingsperiode. De conclusie luidt dan ook dat deze invoer geen wezenlijke invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap had. |
(99) |
Tijdens de beoordelingsperiode werden er ook aanzienlijke hoeveelheden uit Japan ingevoerd, namelijk bijna 9 % van de communautaire markt in het onderzoektijdvak. De invoer uit Japan nam af in 2004, steeg opnieuw vanaf 2005 en lag in het onderzoektijdvak 3 % hoger dan in 2003. Uit een analyse van de verkoopprijs van deze invoer blijkt echter dat de gemiddelde invoerprijs hoger was dan de prijs die de bedrijfstak van de Gemeenschap kon krijgen, wat betekent dat deze invoer niet heeft bijgedragen tot de prijsdaling die de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap ernstig verslechterde. |
(100) |
De invoer uit Taiwan is afkomstig van één producent, die volledig aan het onderzoek meewerkte. Zijn cijfers bleken betrouwbaarder dan de gegevens van Eurostat, aangezien de GN-code ook andere producten dan het betrokken product omvat. Met het oog op de vertrouwelijkheid worden deze cijfers in indexvorm of als orde van grootte weergegeven. Na een scherpe stijging in 2004 nam de invoer uit Taiwan geleidelijk af en beliep in het onderzoektijdvak 6 à 7 % van de communautaire markt (d.w.z. ongeveer de helft van het marktaandeel van de invoer uit de VRC). Gedurende dezelfde periode steeg de gemiddelde prijs van invoer uit Taiwan met 8 %, terwijl de prijs van de invoer uit de VRC daalde. Daardoor steeg het prijsverschil tussen uit de VRC ingevoerde PVA en uit Taiwan ingevoerde PVA tijdens het onderzoektijdvak tot 12 à 18 %. In het licht van deze bevindingen wordt voorlopig geconcludeerd dat deze invoer geen wezenlijke invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap had. |
(101) |
Behalve de invoer uit de VS, Japan en Taiwan was er geen invoer van betekenis uit andere landen. Op basis van de bevindingen over deze invoer in de overwegingen 97 tot en met 100 kan dus voorlopig worden geconcludeerd dat de invoer uit andere landen dan de VRC geen rol speelde bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. |
b) Eventuele verkoop op de communautaire markt door andere communautaire producenten
(102) |
Zoals vermeld in de overwegingen 54 en 55 zijn er in de Gemeenschap, naast de twee producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap uitmaken, nog vier andere ondernemingen bekend die het betrokken product produceren. Drie daarvan, waarvan er twee als gebruiker aan het onderzoek meewerkten, verbruiken al de PVA die zij zelf produceren bij de vervaardiging van dowmstreamproducten. De vierde produceert slechts zeer kleine hoeveelheden. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat de andere communautaire producenten geen rol hebben gespeeld in de prijsdaling op de markt en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap daardoor heeft geleden. |
c) Door eigen toedoen veroorzaakte schade door kostenineffectiviteit
(103) |
Verscheidene belanghebbenden beweerden dat de eventuele door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade verband hield met het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap er niet in geslaagd was qua kosten concurrerend te blijven en tot onverstandige investeringen had besloten. In dit verband heeft het onderzoek, zoals vermeld in overweging 86, uitgewezen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productiviteit tijdens de beoordelingsperiode sterk heeft verhoogd door een hogere productie en een kleiner personeelsbestand. Voorts werd vastgesteld dat de investeringen in verband met de verhoging van de productiecapaciteit (zie overweging 73) geen invloed van betekenis hadden op de sterke negatieve trend in de ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(104) |
Zoals toegelicht in de overwegingen 78 en 79 was de sterke stijging van de prijs van de voornaamste grondstoffen voor de productie van het soortgelijke product de enige factor die tijdens de beoordelingsperiode een aanzienlijke negatieve invloed had op de productiekosten van het soortgelijke product. Uit het onderzoek bleek dat de ontwikkeling van de prijzen waartegen de bedrijfstak van de Gemeenschap VAM en energie aankocht, proportioneel was met de ontwikkeling van de prijzen van deze grondstoffen op de wereldmarkt, en dus niet te wijten was aan de manier waarop de bedrijfstak van de Gemeenschap deze aankocht. Dit argument wordt derhalve afgewezen. |
d) Vertraging bij de aanpassing van de prijzen
(105) |
Een belangrijke gebruiker van PVA voerde aan dat het in deze sector normaal was dat de stijging van de aankoopprijs van VAM nog niet had geleid tot een verhoging van de verkoopprijs van PVA. Dit zou komen door het feit dat langetermijncontracten in deze sector gebruikelijk zijn, wat logischerwijs een vertragend effect oplevert. In dit verband wordt erkend dat een deel van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap via langetermijncontracten verloopt; het is echter niet gebruikelijk dat in deze contracten een vaste prijs voor meer dan een jaar wordt vastgesteld. In het kader van deze contracten wordt na een bepaalde termijn of wanneer de grondstoffenprijzen sterk veranderen opnieuw over de prijzen onderhandeld. Dit argument wordt derhalve afgewezen. |
5.4. Conclusie betreffende het oorzakelijk verband
(106) |
Uit bovenstaande analyse kan worden geconcludeerd dat de invoer uit de VRC gedurende de beoordelingsperiode tot een sterke prijsdaling op de communautaire markt leidde. Tijdens het onderzoektijdvak werden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden door de prijzen van de invoer uit de VRC. |
(107) |
Deze prijsdaling leidde tot een aanzienlijke daling van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die samenviel met een scherpe daling van de winstgevendheid, het rendement van de investeringen en de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. |
(108) |
Bij het onderzoek van de andere factoren waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, bleek dat geen van die factoren aanmerkelijke negatieve gevolgen kon hebben gehad. |
(109) |
Uitgaande van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van oorsprong uit het betrokken land aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden. |
6. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
(110) |
De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Ingevolge artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie de waarschijnlijke gevolgen van de maatregelen voor alle betrokken partijen in overweging genomen. |
6.1. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(111) |
Zoals vermeld in overweging 56 bestaat de bedrijfstak van de Gemeenschap uit twee producenten, met fabrieken in Duitsland en Spanje en 200 à 300 werknemers, die rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het betrokken product. Als er maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat de prijsdaling op de communautaire markt zal stoppen, dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich zullen herstellen en dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bijgevolg zal verbeteren. |
(112) |
Indien geen maatregelen worden genomen, zullen de financiële indicatoren, en met name de winstgevendheid, van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich waarschijnlijk verder in negatieve zin ontwikkelen. In dat geval zal de bedrijfstak van de Gemeenschap de door de invoer uit de VRC bepaalde marktprijzen niet kunnen volgen en bijgevolg een groot marktaandeel verliezen. In het slechtste geval zal de bedrijfstak van de Gemeenschap zich genoodzaakt zien uit de vrije markt te stappen en alleen nog PVA voor intern gebruik te produceren. In beide gevallen zal dit waarschijnlijk leiden tot een daling van de productie en van de investeringen, de sluiting van bepaalde productiefaciliteiten en verlies van arbeidsplaatsen in de Gemeenschap. |
(113) |
Daarom wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen te herstellen van de schadeveroorzakende dumping. |
6.2. Belang van niet-verbonden importeurs
(114) |
Zoals vermeld in overweging 8 werd de vragenlijst beantwoord door vijf in de steekproef opgenomen importeurs, die in het onderzoektijdvak ongeveer 80 % van de invoer van het betrokken product voor hun rekening namen. De informatie die een van deze importeurs had verstrekt, moest in deze fase buiten beschouwing worden gelaten omdat hij tweemaal een overeengekomen controlebezoek afzegde. Drie van de antwoorden op de vragenlijst werden ter plaatse gecontroleerd. |
(115) |
PVA maakte slechts een zeer klein deel uit van de omzet van deze importeurs. Gemiddeld hield slechts 3 à 4 % van hun activiteiten verband met de invoer van PVA uit de VRC. De importeurs hebben ook veel andere activiteiten, zoals algemene handel en distributie. Een aantal importeurs koopt het betrokken product niet alleen in de VRC, maar ook bij andere leveranciers in en buiten de Gemeenschap, waaronder ook de bedrijfstak van de Gemeenschap. De gemiddelde winstmarge van de in de steekproef opgenomen importeurs op de handel in PVA bedraagt ongeveer 5 %. |
(116) |
De importeurs in de Gemeenschap zijn geen voorstander van maatregelen. De medewerkende importeurs voerden aan dat de instelling van maatregelen hun activiteiten ernstig zou schaden omdat zij de prijsstijging niet zouden kunnen doorberekenen aan de gebruikers. In dit verband zou de instelling van een antidumpingrecht op invoer uit de VRC, zoals vermeld in overweging 111, hoogstwaarschijnlijk leiden tot een lichte opwaartse correctie van de marktprijzen. Er kan dus worden verwacht dat importeurs die het betrokken product in de VRC kopen, de kosten van het antidumpingrecht zullen kunnen doorberekenen aan de eindverbruiker. Dat na aanpassing van de cif-prijzen grens Gemeenschap voor kosten na invoer nog steeds aanzienlijke onderbieding wordt vastgesteld, wijst erop dat er nog ruimte is voor een prijsstijging. Gezien het geringe aandeel van de verkoop van het betrokken product in de activiteiten van de importeurs en de winstmarge die zij momenteel zowel in het algemeen als op de verkoop van PVA afzonderlijk maken, kan in ieder geval worden verwacht dat het voorlopige recht geen invloed van betekenis zal hebben op de financiële situatie van deze ondernemingen. |
(117) |
Hoewel de importeurs/distributeurs geen voorstander zijn van maatregelen, blijkt uit de beschikbare informatie dat het voordeel dat zij zouden hebben bij het achterwege blijven van maatregelen niet opweegt tegen het belang dat de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bij een correctie van de onbillijke en schadelijke handelspraktijken van de VRC. |
6.3. Belang van de gebruikers
(118) |
Zeven gebruikers hebben een gebruikersvragenlijst ingevuld. Twee van deze ondernemingen zonden een onvolledig antwoord in; deze antwoorden werden daarom bij de analyse buiten beschouwing gelaten. De vijf overige ondernemingen gebruikten PVA voor tal van toepassingen, namelijk voor de productie van kleefstoffen, industriële poeders en PVB, voor de appretering en afwerking van textiel en voor de productie van harsen. |
(119) |
Volgens de antwoorden op de vragenlijst waren de vijf medewerkende gebruikers in het onderzoektijdvak goed voor ongeveer 19 % van het totale verbruik van PVA in de Gemeenschap en ongeveer 22 % van de totale invoer uit de VRC. Er zij op gewezen dat hun invoer uit de VRC in het algemeen slechts een klein deel van hun aankopen uitmaakte, namelijk 15 %. Dit aandeel loopt echter sterk uiteen: een van de medewerkende gebruikers voerde in het onderzoektijdvak helemaal niet in uit de VRC, terwijl een andere medewerkende gebruiker zijn PVA uitsluitend in de VRC aankocht. |
(120) |
De medewerkende gebruikers voerden een aantal argumenten tegen de instelling van rechten aan. |
(121) |
Twee ondernemingen gebruikten PVA voor de productie van kleefstoffen. Er werd vastgesteld dat PVA een belangrijke kostenfactor was bij de productie van deze kleefstoffen en, afhankelijk van het mengsel, tot wel 80 % van de productiekosten uitmaakte. Deze ondernemingen voerden aan dat, gezien het aanzienlijke aandeel van PVA in de productiekosten en de winstmarges op de verkoop van kleefstoffen, een antidumpingrecht hun failliet kon betekenen of hen kon dwingen hun productie buiten de Gemeenschap te verplaatsen. Deze ondernemingen betwijfelden sterk dat hun afnemers een door het recht veroorzaakte prijsstijging zouden willen betalen. In dit verband wordt erkend dat de winstmarges in deze sector bescheiden zijn, maar zij opgemerkt dat de voorgestelde maatregelen alleen rechtstreeks van invloed zijn op de aankoopprijs van PVA van oorsprong uit de VRC, die slechts een van de bevoorradingsbronnen is, en dat deze prijs de prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak aanzienlijk onderbood. Het effect van het recht op de productiekosten van deze ondernemingen voor kleefstoffen zal dus niet onbelangrijk zijn, maar, ook gezien de hoogte van het recht, lijkt er geen reden te zijn waarom hun afnemers niet ten minste een groot deel van de prijsverhoging zouden willen betalen. |
(122) |
Twee andere ondernemingen gebruikten PVA voor de productie van PVB. Ook bij de productie van PVB is PVA een belangrijke kostenfactor. Een van deze ondernemingen, die PVB voor de productie van PVB-folie gebruikte, voerde aan dat de eventuele maatregelen de onderneming ertoe zou dwingen haar productie van PVB buiten de Gemeenschap te verplaatsen. Voorts voerde deze onderneming dat het veel tijd kostte om PVA voor deze toepassing te kwalificeren en dat het daarom ingewikkeld en lastig was om van leverancier te veranderen. De andere producent van PVB die als gebruiker meewerkte, en die PVA niet alleen voor de productie van PVB, maar vooral voor de productie van industriële poeders gebruikte, wees er eveneens op dat het moeilijk is en veel tijd kost om van leverancier te veranderen en toonde zich bezorgd over de hogere kosten die de maatregelen met zich zouden kunnen brengen. |
(123) |
Er wordt erkend dat een hogere aankoopprijs voor PVA tot hogere productiekosten voor PVB zal leiden. Aangezien de invoer uit de VRC slechts 13 % van de communautaire markt uitmaakt, zullen de maatregelen echter geen rechtstreekse invloed hebben op 87 % van de PVA die in de Gemeenschap wordt gebruikt. Bovendien is het voorgestelde recht matig. Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de goede marktomstandigheden voor PVB, wordt het effect van dit recht draaglijk geacht. |
(124) |
Wat het kwalificatieproces betreft, wordt erkend dat voor bepaalde toepassingen „op maat gemaakte” PVA met veeleisende kenmerken nodig is, zodat een lang kwalificatieproces met veel tests moet worden doorlopen. Er zij echter aan herinnerd dat de antidumpingmaatregelen niet beogen om bepaalde leveranciers de toegang tot de communautaire markt te ontzeggen. De eventuele voorgestelde maatregelen zijn alleen bedoeld om de handel weer eerlijk te maken en een verstoorde marktsituatie te corrigeren. Zeker gezien de hoogte van het voorgestelde recht is er dus geen reden waarom bepaalde gebruikers genoodzaakt zouden zijn om na de instelling van de maatregelen van leverancier te veranderen. |
(125) |
Eén medewerkende gebruiker, een producent van stoffen van polyester/katoen en katoen, die PVA gebruikte voor de appretering en afwerking van ongebleekte stoffen, wees erop dat de maatregelen de onderneming ertoe zouden kunnen brengen haar spin- en weefactiviteiten buiten de Gemeenschap te verplaatsen. In dit verband werd vastgesteld dat het aandeel van PVA in de productiekosten van deze onderneming beperkt was, namelijk tussen 0,2 en 0,8 %. Gezien de hoogte van het voorgestelde recht wordt dan ook geoordeeld dat dit recht geen effect van betekenis zou hebben. |
(126) |
Ten slotte voerde de klager, KEG, aan dat het tegen het belang van de gebruikers zou indruisen om geen maatregelen in te stellen, aangezien de slechte financiële resultaten van zijn PVA-activiteiten KEG ertoe zou kunnen brengen de groothandelsmarkt te verlaten en zich op de downstreammarkten te concentreren. KEG voerde aan dat de verwerkende bedrijven in dat geval bevoorradingsproblemen zouden krijgen, aangezien KEG een grote en betrouwbare leverancier is. Hoewel dit argument niet uitdrukkelijk door de betrokken gebruikers werd gesteund, werd bevestigd dat drie van de vijf betrokken gebruikers grote hoeveelheden PVA bij KEG aankopen, en dat deze onderneming als de belangrijkste leverancier op de communautaire markt kan worden beschouwd. Als KEG om welke reden ook uit de markt zou stappen, kan dus niet worden uitgesloten dat de verwerkende bedrijven met ernstige bevoorradingsproblemen worden geconfronteerd. |
6.4. Conclusie over het belang van de Gemeenschap
(127) |
Het is te verwachten dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zal stellen zijn winstgevendheid te verbeteren. Als geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat het gevaar dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, gezien zijn ongunstige situatie, gedwongen zal zijn productiefaciliteiten te sluiten en personeel te ontslaan. Over het algemeen zullen ook de gebruikers in de Gemeenschap profijt trekken van de maatregelen, aangezien het aanbod aan voldoende hoeveelheden PVA niet in gevaar wordt gebracht en de aankoopprijs van PVA slechts matig zal stijgen. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om in dit geval in het belang van de Gemeenschap geen maatregelen in te stellen. |
7. VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(128) |
Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping. |
(129) |
Wat de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Taiwan betreft, werd, zoals vermeld in overweging 30, voorlopig geen dumping vastgesteld. Bijgevolg hoeven er geen voorlopige maatregelen te worden ingesteld. Gezien de timing van deze vaststelling werd het gepast geacht om de belanghebbenden een maand de tijd te geven om op deze voorlopige bevinding te reageren, zodat de procedure met betrekking tot de invoer van het betrokken product uit Taiwan daarna eventueel kan worden beëindigd. |
7.1. Schademarge
(130) |
Het in te stellen voorlopige recht moet hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door de invoer van oorsprong uit de VRC veroorzaakte schade, maar mag het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping ongedaan te maken, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn kosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die redelijkerwijs kan worden gemaakt onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. wanneer er geen sprake is van invoer met dumping. |
(131) |
Er wordt geoordeeld dat de concurrentiesituatie op de communautaire markt in 2003 normaal was, toen er geen schadeveroorzakende dumping was en de bedrijfstak van de Gemeenschap een normale winstmarge behaalde in een orde van grootte zoals vermeld in overweging 84. Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een dergelijke winstmarge op de omzet kan worden aangemerkt als een passend winstpeil waarop de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder schadeveroorzakende dumping zou kunnen rekenen. |
(132) |
De vereiste prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, in hetzelfde handelsstadium te vergelijken met de niet-schadeveroorzakende prijs van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte producten. De niet-schadeveroorzakende prijs werd verkregen door de verkoopprijs van elke producent van de bedrijfstak van de Gemeenschap tot de een break-evenpoint te corrigeren en met bovengenoemde winstmarge te vermeerderen. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer. Aangezien aan geen van de medewerkende Chinese producenten een BMO of een IB was toegekend, en gezien de hoge mate van samenwerking, werd de voorlopige schademarge voor het gehele land berekend als het gewogen gemiddelde van de schademarges van de drie medewerkende Chinese producenten/exporteurs. |
(133) |
De aldus vastgestelde schademarge voor de VRC was aanzienlijk hoger dan de vastgestelde dumpingmarge. |
7.2. Voorlopige maatregelen
(134) |
Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is. |
(135) |
Op basis van het voorgaande bedraagt het voorgestelde recht op het betrokken product van oorsprong uit de VRC 10,0 %. |
7.3. Slotbepaling
(136) |
Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde soorten polyvinylalcohol in de vorm van homopolymeerhars met een viscositeit (gemeten in een oplossing van 4 %) van 3 of meer mPas, maar niet meer dan 61 mPas, en een hydrolysgraad van 84,0 mol % of meer, maar niet meer dan 99,9 mol %, die vallen onder GN-code ex 3905 30 00 (Taric-code 3905300020) en van oorsprong zijn uit de Volksrepubliek China.
2. Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten bedraagt 10 %.
3. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient een zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.
Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
(2) PB C 311 van 19.12.2006, blz. 47.
RICHTLIJNEN
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/41 |
RICHTLIJN 2007/55/EG VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot wijziging van bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen van azinfos-methyl
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (1), en met name op artikel 5,
Gelet op Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (2), en met name op artikel 10,
Gelet op Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), en met name op artikel 10,
Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (4), en met name op artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Commissie is ervan in kennis gesteld dat de huidige MRL’s voor azinfos-methyl wellicht moeten worden herzien in verband met nieuwe informatie over toxicologie en inname door de consument. De Commissie heeft de lidstaat die optrad als rapporteur voor azinfos-methyl uit hoofde van Richtlijn 91/414/EEG (5) verzocht een voorstel voor de herziening van de communautaire MRL's te doen. Een dergelijk voorstel is bij de Commissie ingediend. |
(2) |
De communautaire MRL's en de door de Codex Alimentarius aanbevolen gehalten worden volgens vergelijkbare procedures vastgesteld en geëvalueerd. Voor azinfos-methyl bestaat een aantal Codex-MRL's. De op Codex-MRL's gebaseerde communautaire MRL's zijn ook door de rapporterende lidstaat geëvalueerd in het licht van de nieuwe informatie over de risico's voor de consument. |
(3) |
De totale blootstelling van consumenten tijdens hun leven en de kortdurende blootstelling aan azinfos-methyl via levensmiddelen is opnieuw geraamd en geëvalueerd volgens de communautaire procedures en methoden, met inachtneming van de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gepubliceerde richtsnoeren (6). Op grond daarvan moeten nieuwe MRL's worden vastgesteld, zodat geen onaanvaardbare blootstelling van de consument optreedt. |
(4) |
Om ervoor te zorgen dat de consument op adequate wijze wordt beschermd tegen blootstelling aan residuen als gevolg van ongeoorloofd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor dergelijke combinaties van product en bestrijdingmiddel MRL's worden vastgesteld op de ondergrens van de analytische bepaling. |
(5) |
De in de bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG opgenomen MRL's moeten daarom worden gewijzigd om te zorgen voor een degelijke bewaking van en controle op dit toepassingsverbod en om de consument te beschermen. |
(6) |
De handelspartners van de Gemeenschap zijn via de Wereldhandelsorganisatie in kennis gesteld van de nieuwe MRL's en met hun opmerkingen over deze gehalten zal rekening gehouden. |
(7) |
De Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(8) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage II bij Richtlijn 76/895/EEG wordt de vermelding betreffende azinfos-methyl geschrapt.
Artikel 2
Richtlijn 86/362/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.
Artikel 3
Richtlijn 86/363/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 4
Richtlijn 90/642/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze richtlijn.
Artikel 5
De lidstaten dienen uiterlijk op 18 maart 2008 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 19 maart 2008.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/8/EG van de Commissie (PB L 63 van 1.3.2007, blz. 9).
(2) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/27/EG van de Commissie (PB L 128 van 16.5.2007, blz. 31).
(3) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/28/EG van de Commissie (PB L 135 van 26.5.2007, blz. 6).
(4) PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/39/EG van de Commissie (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 25).
(5) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3).
(6) Richtsnoeren voor het voorspellen van de opname via de voeding van residuen van bestrijdingsmiddelen (herziene versie), opgesteld door GEMS/voedselprogramma in samenwerking met het Codex-comité voor residuen van bestrijdingsmiddelen, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, 1997 (WHO/FSF/FOS/97.7).
BIJLAGE I
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 86/362/EEG wordt de volgende regel toegevoegd:
Residuen van bestrijdingsmiddelen |
Maximumgehalte in mg/kg |
„Azinfos-methyl |
0,05 (*) GRANEN” |
BIJLAGE II
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 86/363/EEG wordt de volgende regel toegevoegd:
|
Maximumgehalten in mg/kg (ppm) |
||
Residuen van bestrijdingsmiddelen |
van het vetgehalte van vlees, bereidingen van vlees, eetbare slachtafvallen en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201, 0202, 0203, 0204, 0205 00 00, 0206, 0207, ex 0208, 0209 00, 0210, 1601 00 en 1602 (1) (4) |
voor rauwe koemelk en volle koemelk, vermeld in bijlage I onder post 0401; voor andere levensmiddelen onder de posten 0401, 0402, 0405 00 en 0406 overeenkomstig (2) (4) |
voor verse eieren uit de schaal, voor vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 00 en 0408 (3) (4) |
„Azinfos-methyl |
0,01 (1) |
0,01 (1) |
0,01 (1) |
(1) Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.”
BIJLAGE III
Aan deel A van bijlage II bij Richtlijn 90/642/EEG wordt de volgende kolom toegevoegd:
„Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen van toepassing zijn |
Azinfos-methyl |
||
1. Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten |
|||
|
0,05 (1) |
||
Grapefruits |
|
||
Citroenen |
|
||
Lemmetjes |
|
||
Mandarijnen (inclusief clementines en andere kruisingen) |
|
||
Sinaasappelen |
|
||
Pomelo’s |
|
||
Andere |
|
||
|
0,5 |
||
Amandelen |
|
||
Paranoten |
|
||
Cashewnoten |
|
||
Kastanjes |
|
||
Kokosnoten |
|
||
Hazelnoten |
|
||
Macadamianoten |
|
||
Pecannoten |
|
||
Pijnboompitten |
|
||
Pistaches (pimpernoten) |
|
||
Walnoten |
|
||
Andere |
|
||
|
0,5 (2) |
||
Appelen |
|
||
Peren |
|
||
Kweeperen |
|
||
Andere |
|
||
|
0,5 (2) |
||
Abrikozen |
|
||
Kersen |
|
||
Perziken (inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen) |
|
||
Pruimen |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
|
0,05 (1) |
||
Tafeldruiven |
|
||
Wijndruiven |
|
||
|
0,5 (2) |
||
|
0,5 (2) |
||
Bramen |
|
||
Dauwbramen |
|
||
Loganbessen |
|
||
Frambozen |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
Blauwe bosbessen |
|
||
Veenbessen |
0,1 |
||
Aalbessen (rood, zwart en wit) |
0,5 (2) |
||
Kruisbessen |
0,5 (2) |
||
Andere |
0,05 (1) |
||
|
0,05 (1) |
||
|
0,05 (1) |
||
Avocado’s |
|
||
Bananen |
|
||
Dadels |
|
||
Vijgen |
|
||
Kiwi’s |
|
||
Kumquats |
|
||
Lychees |
|
||
Mango’s |
|
||
Olijven (tafelolijven) |
|
||
Olijven (olieproductie) |
|
||
Papaja’s |
|
||
Passievruchten |
|
||
Ananassen |
|
||
Granaatappels |
|
||
Andere |
|
||
2. Groenten, vers of ongekookt, bevroren of gedroogd |
|||
|
0,05 (1) |
||
Rode bieten |
|
||
Wortelen |
|
||
Cassave |
|
||
Knolselderij |
|
||
Mierikswortel (peperwortel) |
|
||
Aardperen (topinamboers) |
|
||
Pastinaken |
|
||
Wortelpeterselie |
|
||
Radijzen |
|
||
Schorseneren |
|
||
Bataten (zoete aardappelen) |
|
||
Koolrapen |
|
||
Rapen |
|
||
Yams |
|
||
Andere |
|
||
|
0,05 (1) |
||
Knoflook |
|
||
Uien |
|
||
Sjalotten |
|
||
Bosuien |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
|
0,05 (1) |
||
Tomaten |
|
||
Pepers (paprika’s) |
|
||
Aubergines |
|
||
Okra’s |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
Komkommers |
0,2 |
||
Augurken |
|
||
Courgettes |
|
||
Andere |
0,05 (1) |
||
|
0,05 (1) |
||
Meloenen |
|
||
Pompoenen |
|
||
Watermeloenen |
|
||
Andere |
|
||
|
0,05 (1) |
||
|
0,05 (1) |
||
|
|
||
Broccoli |
|
||
Bloemkool |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
Spruitjes |
|
||
Sluitkool |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
Chinese kool |
|
||
Boerenkool |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
|
0,05 (1) |
||
|
|
||
Tuinkers |
|
||
Veldsla |
|
||
Sla |
|
||
Andijvie |
|
||
Rucola |
|
||
Bladeren en stengels van koolsoorten, inclusief raapstelen |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
Spinazie |
|
||
Snijbiet |
|
||
Andere |
|
||
|
|
||
|
|
||
|
|
||
Kervel |
|
||
Bieslook |
|
||
Peterselie |
|
||
Bladselderij |
|
||
Andere |
|
||
|
0,05 (1) |
||
Bonen (met peul) |
|
||
Bonen (zonder peul) |
|
||
Erwten (met peul) |
|
||
Erwten (zonder peul) |
|
||
Andere |
|
||
|
0,05 (1) |
||
Asperges |
|
||
Kardoen |
|
||
Bleekselderij |
|
||
Knolvenkel |
|
||
Artisjokken |
|
||
Prei |
|
||
Rabarber |
|
||
Andere |
|
||
|
0,05 (1) |
||
|
|
||
|
|
||
|
0,05 (1) |
||
Bonen |
|
||
Linzen |
|
||
Erwten |
|
||
Lupinen |
|
||
Andere |
|
||
4. Oliehoudende zaden |
|||
Lijnzaad |
|
||
Pinda’s |
|
||
Papaverzaad |
|
||
Sesamzaad |
|
||
Zonnebloempitten |
|
||
Kool- en raapzaad |
|
||
Sojabonen |
|
||
Mosterdzaad |
|
||
Katoenzaad |
0,2 |
||
Hennepzaad |
|
||
Andere |
0,05 (1) |
||
|
0,05 (1) |
||
Vroege aardappelen |
|
||
Bewaaraardappelen |
|
||
|
0,1 (1) |
||
|
0,1 (1) |
(1) Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.
(2) Tijdelijke MRL tot 18 september 2008. Na deze datum zal de MRL 0,05 () mg/kg bedragen, tenzij gewijzigd bij een richtlijn of een verordening.”
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/50 |
RICHTLIJN 2007/56/EG VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot wijziging van bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen van azoxystrobin, chloorthalonil, deltamethrin, hexachloorbenzeen, ioxynil, oxamyl en quinoxyfen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (1), en met name op artikel 10,
Gelet op Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (2), en met name op artikel 10,
Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (3), en met name op artikel 7,
Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (4), en met name op artikel 4, lid 1, onder f),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG valt de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor gebruik op bepaalde gewassen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Deze toelating moet stoelen op een beoordeling van de gevolgen voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu. Bij deze beoordeling moet onder meer worden gekeken naar de blootstelling van toedieners en omstanders, de milieueffecten in bodem, water en lucht, en de gevolgen bij mens en dier van de consumptie van residuen op behandelde gewassen. |
(2) |
De maximumresidugehalten (MRL’s) worden vastgesteld op basis van een zodanige toepassing van de minimumhoeveelheden bestrijdingsmiddelen die voor een effectieve gewasbescherming nodig zijn dat de hoeveelheid residu zo klein mogelijk is en toxicologisch aanvaardbaar blijft, met name wat de geschatte opname via de voeding betreft. |
(3) |
De MRL’s voor onder Richtlijn 90/642/EEG vallende bestrijdingsmiddelen moeten voortdurend worden bekeken en kunnen worden gewijzigd om rekening te houden met nieuwe of veranderde toepassingen. De Commissie is in kennis gesteld van nieuwe of gewijzigde toepassingen die zullen leiden tot andere gehalten aan residuen van azoxystrobin, chloorthalonil, ioxynil en quinoxyfen. |
(4) |
Voor hexachloorbenzeen is aan de Commissie informatie verstrekt dat dit bestrijdingsmiddel als gevolg van de milieuverontreiniging kan voorkomen in pompoenzaad, een product dat in verscheidene lidstaten als levensmiddel wordt gebruikt, in gehalten die hoger zijn dan de ondergrens van de analytische bepaling. De opname van „pompoenzaad” in bijlage I bij Richtlijn 90/642/EEG en de vaststelling van een MRL voor pompoenzaad zijn daarom nodig om de consument tegen te hoge hexachloorbenzeenresiduen te beschermen. |
(5) |
Voor oxamyl zijn bij Richtlijn 2006/59/EG van de Commissie (5) tijdelijke MRL's in Richtlijn 90/642/EEG vastgesteld in afwachting van de indiening van proefgegevens. Intussen zijn de proefgegevens voor oxamyl ingediend en geëvalueerd. Bijgevolg kunnen de tijdelijke MRL's voor oxamyl worden bevestigd. |
(6) |
Voor deltamethrin zijn bij Richtlijn 2006/59/EG ook tijdelijke MRL's in de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG vastgesteld in afwachting van de herziening van bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en de nieuwe registratie van deltamethrinformuleringen op het niveau van de lidstaten. Bij nader onderzoek is gebleken dat meer tijd nodig is voor de bestudering van de op het niveau van de lidstaten toegelaten toepassingen van deltamethrin. Daarom moet de geldigheidsduur van de tijdelijke MRL's voor deltamethrin worden verlengd. |
(7) |
De levenslange blootstelling van de consument aan die bestrijdingsmiddelen via levensmiddelen die residuen daarvan kunnen bevatten, is beoordeeld en geëvalueerd volgens in de Gemeenschap gangbare procedures en werkwijzen en door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren (6). Op grond van deze beoordelingen en evaluaties moeten de MRL’s voor die bestrijdingsmiddelen zodanig worden vastgesteld dat de aanvaardbare dagelijkse inname niet wordt overschreden. |
(8) |
Voor chloorthalonil en ioxynil bestaat een acute referentiedosis (ARfD) en is de acute blootstelling van de consument via elk levensmiddel dat residuen van deze bestrijdingsmiddelen kan bevatten volgens momenteel in de Gemeenschap gangbare procedures en werkwijzen en door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren beoordeeld. Er is rekening gehouden met de adviezen en de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Comité voor planten, met name over de bescherming van de consument van met bestrijdingsmiddelen behandelde levensmiddelen (7). Op grond van de beoordeling van de inname via de voeding moeten de MRL’s voor die bestrijdingsmiddelen zodanig worden vastgesteld dat de ARfD niet wordt overschreden. Uit de beschikbare informatie voor de overige stoffen blijkt dat geen ARfD en dus ook geen beoordeling van de acute effecten nodig is. |
(9) |
Wanneer toegelaten toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen niet tot detecteerbare gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in of op het levensmiddel leiden, wanneer er geen toegelaten toepassingen zijn, wanneer door de lidstaten toegelaten toepassingen niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, of wanneer toepassingen in derde landen die leiden tot residuen in of op levensmiddelen die op de markt van de Gemeenschap verkrijgbaar kunnen zijn, niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, moeten de MRL’s op de ondergrens van de analytische bepaling worden vastgesteld. |
(10) |
Dat op communautair niveau voorlopige MRL’s worden vastgesteld of gewijzigd, neemt niet weg dat de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG en bijlage VI bij die richtlijn voorlopige MRL’s voor ioxynil en quinoxyfen kunnen vaststellen. Een periode van vier jaar wordt voldoende geacht om de ontwikkeling van andere toepassingen van deze stoffen mogelijk te maken. Daarna moeten de voorlopige communautaire MRL’s definitief worden. |
(11) |
De in de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG vastgestelde MRL's moeten daarom worden gewijzigd om te zorgen voor een degelijke bewaking van en controle op het gebruik van de desbetreffende gewasbeschermingsmiddelen en om de consument te beschermen. Als in de bijlagen bij die richtlijnen reeds MRL’s zijn vastgesteld, moeten die worden gewijzigd. Als er nog geen MRL’s zijn bepaald, moeten die voor het eerst worden vastgesteld. |
(12) |
De Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(13) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 86/362/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.
Artikel 2
Richtlijn 86/363/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 3
Richtlijn 90/642/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
in bijlage I wordt in groep „4 Oliehoudende zaden”„pompoenzaad” toegevoegd. |
2) |
bijlage II wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze richtlijn. |
Artikel 4
De lidstaten dienen uiterlijk op 18 december 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 19 december 2007.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 5
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/27/EG van de Commissie (PB L 128 van 16.5.2007, blz. 31).
(2) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/28/EG van de Commissie (PB L 135 van 26.5.2007, blz. 6).
(3) PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/39/EG van de Commissie (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 25).
(4) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3).
(5) PB L 175 van 29.6.2006, blz. 61.
(6) Richtsnoeren voor het voorspellen van de opname via de voeding van residuen van bestrijdingsmiddelen (herziene versie), opgesteld door GEMS/voedselprogramma in samenwerking met het Codex-comité voor residuen van bestrijdingsmiddelen, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, 1997 (WHO/FSF/FOS/97.7).
(7) Opinion regarding questions relating to amending the annexes to Council Directives 86/362/EEC, 86/363/EEC and 90/642/EEC (uitgebracht op 14 juli 1998); Opinion regarding variable pesticide residues in fruit and vegetables (uitgebracht op 14 juli 1998), http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scp/outcome_ppp_en.html
BIJLAGE I
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 86/362/EEG wordt de regel voor deltamethrin vervangen door:
Residuen van bestrijdingsmiddelen |
Maximumgehalte in mg/kg |
„Deltamethrin (cis-deltamethrin) (1) |
2 GRANEN |
(1) Tijdelijke MRL geldig tot 1 november 2008, in afwachting van de herziening van bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en de nieuwe registratie van deltamethrinformuleringen op het niveau van de lidstaten.”
BIJLAGE II
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 86/363/EEG wordt de regel voor „deltamethrin (cis-deltamethrin)” vervangen door:
|
Maximumgehalte in mg/kg |
||
Residuen van bestrijdingsmiddelen |
van het vetgehalte van vlees, bereidingen van vlees, eetbare slachtafvallen en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201, 0202, 0203, 0204, 0205, 0206, 0207, ex 0208, 0209, 0210, 1601 en 1602 (1) (4) |
voor rauwe koemelk en volle koemelk, vermeld in bijlage I onder de post 0401; voor andere levensmiddelen onder de posten 0401, 0402, 0405 00 en 0406 overeenkomstig (2) (4) |
voor verse eieren uit de schaal, voor vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 en 0408 (3) (4) |
„Deltamethrin (cis-deltamethrin) (2) |
lever en nieren 0,03 (1), pluimvee en pluimveeproducten 0,1, andere 0,5 |
0,05 |
0,05 (1) |
(1) Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.
(2) Tijdelijke MRL's geldig tot 1 november 2008, in afwachting van de herziening van bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en de nieuwe registratie van deltamethrinformuleringen op het niveau van de lidstaten.”
BIJLAGE III
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 90/642/EEG worden de kolommen voor „azoxystrobin, chloorthalonil, deltamethrin, hexachloorbenzeen, ioxynil, oxamyl en quinoxyfen” vervangen door:
|
„Residuen van bestrijdingsmiddelen en maximumgehalten aan residuen (mg/kg) |
||||||||
Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen van toepassing zijn |
Azoxystrobin |
Chloorthalonil |
Deltamethrin (cis-deltamethrin) (2) |
Hexachloorbenzeen |
Ioxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als ioxynil |
Oxamyl |
Quinoxyfen |
||
|
|
|
|
0,01 (1) |
|
|
|||
|
1 |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|||
Grapefruits |
|
|
|
|
|
|
|
||
Citroenen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Lemmetjes |
|
|
|
|
|
|
|
||
Mandarijnen (inclusief clementines en andere kruisingen) |
|
|
|
|
|
|
|||
Sinaasappelen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pomelo’s |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|||
|
0,1 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
||||
Amandelen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Paranoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Cashewnoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Kastanjes |
|
|
|
|
|
|
|
||
Kokosnoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Hazelnoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Macadamianoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pecannoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pijnboompitten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pistaches (pimpernoten) |
|
|
|
|
|
|
|
||
Walnoten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
1 |
|
|
|
|
|||
Appelen |
|
|
0,2 |
|
|
|
0,05 (3) |
||
Peren |
|
|
|
|
|
|
|
||
Kweeperen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
0,1 |
|
|
|
|||
|
0,05 (1) |
|
|
|
|
|
|||
Abrikozen |
|
1 |
|
|
|
|
0,05 (3) |
||
Kersen |
|
|
0,2 |
|
|
|
0,3 (3) |
||
Perziken (inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen) |
|
1 |
|
|
|
|
0,05 (3) |
||
Pruimen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
0,01 (1) |
0,1 |
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|
|||
|
2 |
|
0,2 |
|
|
|
1 (3) |
||
Tafeldruiven |
|
1 |
|
|
|
|
|
||
Wijndruiven |
|
3 |
|
|
|
|
|
||
|
2 |
3 |
0,2 |
|
|
|
0,3 (3) |
||
|
|
0,01 (1) |
|
|
|
|
|||
Bramen |
3 |
|
0,5 |
|
|
|
|
||
Dauwbramen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Loganbessen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Frambozen |
3 |
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
|
0,05 (1) |
|
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
|
|
|
|
|
2 (3) |
||
Blauwe bosbessen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Veenbessen |
|
2 |
|
|
|
|
|
||
Aalbessen (rood, zwart en wit) |
|
10 |
0,5 |
|
|
|
|
||
Kruisbessen |
|
10 |
0,2 |
|
|
|
|
||
Andere |
|
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
||||
Avocado’s |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bananen |
2 |
0,2 |
|
|
|
|
|
||
Dadels |
|
|
|
|
|
|
|
||
Vijgen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Kiwi’s |
|
|
0,2 |
|
|
|
|
||
Kumquats |
|
|
|
|
|
|
|
||
Lychees |
|
|
|
|
|
|
|
||
Mango’s |
0,2 |
|
|
|
|
|
|
||
Olijven (tafelolijven) |
|
|
1 |
|
|
|
|
||
Olijven (olieproductie) |
|
|
1 |
|
|
|
|
||
Papaja’s |
0,2 |
20 |
|
|
|
|
|
||
Passievruchten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Ananassen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Granaatappels |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|
||
|
|
|
|
0,01 (1) |
|
|
|
||
|
|
|
0,05 (1) |
|
|
||||
Rode bieten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Wortelen |
0,2 |
1 |
|
|
0,2 (3) |
|
|
||
Cassave |
|
|
|
|
|
|
|
||
Knolselderij |
0,3 |
1 |
|
|
|
|
|
||
Mierikswortel (peperwortel) |
0,2 |
|
|
|
|
|
|
||
Aardperen (topinamboers) |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pastinaken |
0,2 |
|
|
|
0,2 (3) |
|
|
||
Wortelpeterselie |
0,2 |
|
|
|
|
|
|
||
Radijzen |
0,2 |
|
|
|
|
|
|
||
Schorseneren |
0,2 |
|
|
|
|
|
|
||
Bataten (zoete aardappelen) |
|
|
|
|
|
|
|
||
Koolrapen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Rapen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Yams |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
0,01 (1) |
|
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
||||
Knoflook |
|
0,5 |
0,1 |
|
0,2 (3) |
|
|
||
Uien |
|
0,5 |
0,1 |
|
0,2 (3) |
|
|
||
Sjalotten |
|
0,5 |
0,1 |
|
0,2 (3) |
|
|
||
Bosuien |
2 |
5 |
0,1 |
|
3 (3) |
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|
|||
|
2 |
2 |
|
|
|
|
|||
Tomaten |
|
|
0,3 |
|
|
0,02 (3) |
|
||
Pepers (paprika’s) |
|
|
|
|
|
0,02 (3) |
|
||
Aubergines |
|
|
0,3 |
|
|
0,02 (3) |
|
||
Okra’s |
|
|
0,3 |
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
0,2 |
|
|
|
|||
|
1 |
|
0,2 |
|
|
|
|||
Komkommers |
|
1 |
|
|
|
0,02 (3) |
|
||
Augurken |
|
5 |
|
|
|
0,02 (3) |
|
||
Courgettes |
|
|
|
|
|
0,03 (3) |
|
||
Andere |
|
0,01 (1) |
|
|
|
|
|||
|
0,5 |
1 |
0,2 |
|
|
0,05 (3) |
|||
Meloenen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pompoenen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Watermeloenen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
||||
|
|
|
|
|
|||||
|
0,5 |
3 |
0,1 |
|
|
|
|
||
Broccoli |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bloemkool |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,3 |
|
0,1 |
|
|
|
|
||
Spruitjes |
|
3 |
|
|
|
|
|
||
Sluitkool |
|
3 |
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
0,01 (1) |
|
|
|
|
|
||
|
5 |
0,01 (1) |
0,5 |
|
|
|
|
||
Chinese kool |
|
|
|
|
|
|
|
||
Boerenkool |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,2 |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|||||
|
3 |
0,01 (1) |
0,5 |
|
|
|
|
||
Tuinkers |
|
|
|
|
|
|
|
||
Veldsla |
|
|
|
|
|
|
|
||
Sla |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andijvie |
|
|
|
|
|
|
|
||
Ruccola |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bladeren en stengels van koolsoorten, inclusief raapstelen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,5 |
|
|
|
|
||
Spinazie |
|
|
|
|
|
|
|
||
Snijbiet |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|
||
|
0,2 |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
|
|
||
|
3 |
5 |
0,5 |
|
|
|
|
||
Kervel |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bieslook |
|
|
|
|
|
|
|
||
Peterselie |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bladselderij |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
0,2 |
|
|||||
Bonen (met peul) |
1 |
5 |
|
|
|
|
|
||
Bonen (zonder peul) |
0,2 |
2 |
|
|
|
|
|
||
Erwten (met peul) |
0,5 |
2 |
|
|
|
|
|
||
Erwten (zonder peul) |
0,2 |
0,3 |
|
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
0,01 (1) |
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|||
Asperges |
|
|
|
|
|
|
|
||
Kardoen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bleekselderij |
5 |
10 |
|
|
|
|
|
||
Knolvenkel |
5 |
|
|
|
|
|
|
||
Artisjokken |
1 |
|
0,1 |
|
|
|
0,3 (3) |
||
Prei |
2 |
10 |
0,2 |
|
3 (3) |
|
|
||
Rabarber |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
|
|
||||
|
0,05 (1) |
|
0,05 |
|
|||||
|
|
2 |
|
|
|
|
|
||
|
|
0,01 (1) |
|
|
|
|
|
||
|
0,1 |
0,01 (1) |
1 |
0,01 (1) |
|||||
Bonen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Linzen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Erwten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Lupinen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|||||
Lijnzaad |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pinda’s |
|
0,05 |
|
|
|
|
|
||
Papaverzaad |
|
|
|
|
|
|
|
||
Sesamzaad |
|
|
|
|
|
|
|
||
Zonnebloempitten |
|
|
|
|
|
|
|
||
Kool- en raapzaad |
0,5 |
|
0,1 |
|
|
|
|
||
Sojabonen |
0,5 |
|
|
|
|
|
|
||
Mosterdzaad |
|
|
0,1 |
|
|
|
|
||
Katoenzaad |
|
|
|
|
|
|
|
||
Hennepzaad |
|
|
|
|
|
|
|
||
Pompoenzaad |
|
|
|
0,05 |
|
|
|
||
Andere |
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
0,02 (1) |
|
|
|
||
|
0,05 (1) |
0,01 (1) |
0,05 (1) |
0,01 |
0,02 (1) |
||||
Vroege aardappelen |
|
|
|
|
|
|
|
||
Bewaaraardappelen |
|
|
|
|
|
|
|
||
|
0,1 (1) |
0,1 (1) |
5 |
0,02 (1) |
|||||
|
20 |
50 |
5 |
0,02 (1) |
0,5 (3) |
(1) Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.
(2) Tijdelijke MRL's geldig tot 1 november 2008, in afwachting van de herziening van bijlage III bij Richtlijn 91/414/EEG en de nieuwe registratie van deltamethrinformuleringen op het niveau van de lidstaten.
(3) Geeft aan dat het maximumresidugehalte voorlopig is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG.”
18.9.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 243/61 |
RICHTLIJN 2007/57/EG VAN DE COMMISSIE
van 17 september 2007
tot wijziging van bepaalde bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft maximumgehalten aan residuen voor dithiocarbamaten
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (1), en met name op artikel 5,
Gelet op Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (2), en met name op artikel 10,
Gelet op Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), en met name op artikel 10,
Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (4), en met name op artikel 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De maximumresidugehalten (MRL’s) worden vastgesteld op basis van een zodanige toepassing van de minimumhoeveelheden bestrijdingsmiddelen die voor een effectieve gewasbescherming nodig zijn dat de hoeveelheid residu zo klein mogelijk is en toxicologisch aanvaardbaar blijft, met name wat de geschatte opname via de voeding betreft. |
(2) |
De MRL's voor bestrijdingsmiddelen worden voortdurend opnieuw bekeken en gewijzigd om rekening te houden met nieuwe gegevens, met inbegrip van nieuwe en gewijzigde toepassingen. De Commissie is in kennis gesteld van nieuwe of gewijzigde toepassingen die zullen leiden tot andere gehalten aan maneb, mancozeb, metiram, propineb en thiram. |
(3) |
De werkzame stof ziram is bij Richtlijn 2003/81/EG (5) van de Commissie opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (6). Deze stof is in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen op grond van de evaluatie van de informatie die is verstrekt met betrekking tot het voorgestelde gebruik. De beschikbare informatie is onderzocht en is toereikend om een aantal maximumresidugehalten (MRL's) vast te stellen. |
(4) |
In de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG zijn al communautaire MRL's vastgesteld voor maneb, mancozeb, metiram, propineb en thiram. Met deze gehalten is rekening gehouden bij de aanpassing van de MRL's waarop deze richtlijn betrekking heeft. Daar de residuen van maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram bij routinecontroles niet afzonderlijk kunnen worden vastgesteld, zijn MRL's vastgesteld voor de gehele groep van deze bestrijdingsmiddelen, die ook bekend zijn onder de benaming dithiocarbamaten. Voor probineb, thiram and ziram bestaan echter afzonderlijke methoden, zij het dat deze niet systematisch worden uitgevoerd. Bij deze methoden moet per geval worden bekeken of zij moeten worden toegepast, wanneer de specifieke kwantificering van propineb, ziram en/of thiram noodzakelijk is. |
(5) |
In de evaluatieverslagen van de Commissie die werden opgesteld voor de opneming van de desbetreffende werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, is de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) en, zo nodig, de acute referentiedosis (ARfD) voor die stoffen vastgesteld. De blootstelling van consumenten aan met de betrokken werkzame stof behandelde levensmiddelen is geraamd en geëvalueerd volgens de communautaire procedures. Voorts is rekening gehouden met de door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren (7) en met het advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten (8) over de gebruikte methoden. De conclusie was dat de voorgestelde MRL's niet leiden tot overschrijding van die ADI of ARfD. |
(6) |
Wanneer toegelaten toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen niet tot detecteerbare gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in of op het levensmiddel leiden, wanneer er geen toegelaten toepassingen zijn, wanneer door de lidstaten toegelaten toepassingen niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, of wanneer toepassingen in derde landen die leiden tot residuen in of op levensmiddelen die op de markt van de Gemeenschap verkrijgbaar kunnen zijn, niet met de nodige gegevens zijn onderbouwd, moeten de MRL’s op de ondergrens van de analytische bepaling worden vastgesteld. |
(7) |
De in de bijlagen bij de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG opgenomen MRL's moeten daarom worden gewijzigd om te zorgen voor een degelijke bewaking van en controle op dit toepassingsverbod en om de consument te beschermen. Als in de bijlagen bij die richtlijnen reeds MRL's zijn vastgesteld, moeten die worden gewijzigd. Als er nog geen MRL's zijn bepaald, moeten die voor het eerst worden vastgesteld. |
(8) |
De Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
In bijlage II bij Richtlijn 76/895/EEG worden de gegevens met betrekking tot thiram geschrapt.
Artikel 2
Richtlijn 86/362/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.
Artikel 3
Richtlijn 86/363/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 4
Richtlijn 90/642/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze richtlijn.
Artikel 5
De lidstaten dienen uiterlijk op 18 maart 2008 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 19 maart 2008.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 17 september 2007.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/8/EG van de Commissie (PB L 63 van 1.3.2007, blz. 9).
(2) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/27/EG van de Commissie (PB L 128 van 16.5.2007, blz. 31).
(3) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/28/EG van de Commissie (PB L 135 van 26.5.2007, blz. 6).
(4) PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/39/EG van de Commissie (PB L 165 van 27.6.2007, blz. 25).
(5) PB L 224 van 6.9.2003, blz. 29.
(6) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/52/EG van de Commissie (PB L 214 van 17.8.2007, blz. 3).
(7) Richtsnoeren voor het voorspellen van de opname via de voeding van residuen van bestrijdingsmiddelen (herziene versie), opgesteld door GEMS/voedselprogramma in samenwerking met het Codex-comité voor residuen van bestrijdingsmiddelen, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, 1997 (WHO/FSF/FOS/97.7).
(8) Advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten met betrekking tot de wijziging van de bijlagen bij de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad (advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten van 14 juli 1998) (http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/index_en.html).
BIJLAGE I
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 86/362/EEG worden de regels voor „Maneb, mancozeb, metiram, propineb, zineb (uitgedrukt als CS2)” vervangen door:
„Residuen van bestrijdingsmiddelen |
Maximumgehalte in mg/kg |
Dithiocarbamaten, uitgedrukt als CS2, waaronder maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram (1), (2) |
1 Tarwe, rogge, triticale, spelt (ma, mz) 2 Gerst, haver (ma, mz) 0,05 (4) Overige granen |
Propineb (uitgedrukt als propyleendiamine) (3) |
0,05 (4) GRANEN |
Thiram (uitgedrukt als thiram) (3) |
0,1 (4) GRANEN |
Ziram (uitgedrukt als ziram) (3) |
0,1 (4) GRANEN |
(1) De als CS2 uitgedrukte MRL's kunnen van verschillende dithiocarbamaten afkomstig zijn en geven daarom geen uniforme goede landbouwpraktijk (GLP) weer. Derhalve kunnen deze MRL's niet gebruikt worden om de naleving van een GLP te controleren.
(2) Tussen haakjes de oorsprong van het residu (ma: maneb mz: mancozeb me: metiram pr: propineb t: thiram z: ziram).
(3) Aangezien alle dithiocarbamaten als residu CS2 opleveren, kan er over het algemeen geen onderscheid tussen gemaakt worden. Voor propineb, ziram en thiram bestaan er echter single-residumethoden. Bij deze methoden moet per geval worden bekeken of zij moeten worden toegepast, wanneer de specifieke kwantificering van propineb, ziram en/of thiram noodzakelijk is.
(4) Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.”
BIJLAGE II
In deel B van bijlage II bij Richtlijn 86/363/EEG worden de regels voor „Maneb, mancozeb, metiram, propineb, zineb (uitgedrukt als CS2)” vervangen door:
|
Maximumgehalte in mg/kg |
||
Residuen van bestrijdingsmiddelen |
voor vlees met inbegrip van vet, vleesbereidingen, slachtafvallen en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201, 0202, 0203, 0204, 0205 00 00, 0206, 0207, ex 0208, 0209 00, 0210, 1601 00 en 1602 |
voor melk en melkproducten, vermeld in bijlage I onder de posten 0401, 0402, 0405 00 en 0406 |
voor verse eieren uit de schaal, voor vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 00 en 0408 |
„Dithiocarbamaten, uitgedrukt als CS2, waaronder maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram |
0,05 (1) |
0,05 (1) |
0,05 (1) |
(1) Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan”.
BIJLAGE III
In deel A van bijlage II bij Richtlijn 90/642/EEG wordt de regel voor „Mancozeb, maneb, metiram, propineb, zineb (uitgedrukt als CS2)” vervangen door:
|
„Residuen van bestrijdingsmiddelen en maximumgehalten aan residuen (mg/kg) |
|||||
Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen van toepassing zijn |
Dithiocarbamaten, uitgedrukt als CS2, waaronder maneb, mancozeb, metiram, propineb, thiram en ziram (1), (2) |
Propineb (uitgedrukt als propyleendiamine) (3) |
Thiram (uitgedrukt als thiram) (3) |
Ziram (uitgedrukt als ziram) (3) |
||
1. Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten |
||||||
|
5 (mz) |
0,05 (4) |
0,1 (4) |
0,1 (4) |
||
Grapefruits |
|
|
|
|
||
Citroenen |
|
|
|
|
||
Lemmetjes |
|
|
|
|
||
Mandarijnen (inclusief clementines en andere kruisingen) |
|
|
|
|
||
Sinaasappelen |
|
|
|
|
||
Pomelo’s |
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
||
|
|
0,05 (4) |
0,1 (4) |
0,1 (4) |
||
Amandelen |
|
|
|
|
||
Paranoten |
|
|
|
|
||
Cashewnoten |
|
|
|
|
||
Kastanjes |
|
|
|
|
||
Kokosnoten |
|
|
|
|
||
Hazelnoten |
|
|
|
|
||
Macadamianoten |
|
|
|
|
||
Pecannoten |
|
|
|
|
||
Pijnboompitten |
|
|
|
|
||
Pistaches (pimpernoten) |
|
|
|
|
||
Walnoten |
0,1 (mz) |
|
|
|
||
Andere |
0,05 (4) |
|
|
|
||
|
5 (ma, mz, me, pr, t, z) |
0,3 |
|
|
||
Appelen |
|
|
5 |
0,1 (4) |
||
Peren |
|
|
5 |
1 |
||
Kweeperen |
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
0,1 (4) |
0,1 (4) |
||
|
|
|
|
|
||
Abrikozen |
2 (mz, t) |
|
3 |
|
||
Kersen |
2 (mz, me, pr, t, z) |
0,3 |
3 |
5 |
||
Perziken (inclusief nectarines en soortgelijke kruisingen) |
2 (mz, t) |
|
3 |
|
||
Pruimen |
2 (mz, me, t, z) |
|
2 |
2 |
||
Andere |
0,05 (4) |
0,05 (4) |
0,1 (4) |
0,1 (4) |
||
|
|
|
|
0,1 (4) |
||
|
5 (ma, mz, me, pr, t) |
|
|
|
||
Tafeldruiven |
|
1 |
0,1 (4) |
|
||
Wijndruiven |
|
1 |
3 |
|
||
|
10 (t) |
0,05 (4) |
10 |
|
||
|
0,05 (4) |
0,05 (4) |
0,1 (4) |
|
||
Bramen |
|
|
|
|
||
Dauwbramen |
|
|
|
|
||
Loganbessen |
|
|
|
|
||
Frambozen |
|
|
|
|
||
Andere |
|
|
|
|
||
|
|
0,05 (4) |
0,1 (4) |
|
||
Blauwe bosbessen |
|
|
|
|
||
Veenbessen |
|
|
|
|
||
Aalbessen (rood, zwart en wit) |
5 (mz) |
|
|
|
||
Kruisbessen |
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (4) |
|
|
|
||
|
0,05 (4) |
0,05 (4) |
0,1 (4) |
|
||
|
|
|
0,1 (4) |
0,1 (4) |
||
Avocado’s |
|
|
|
|
||
Bananen |
2 (mz, me) |
|
|
|
||
Dadels |
|
|
|
|
||
Vijgen |
|
|
|
|
||
Kiwi’s |
|
|
|
|
||
Kumquats |
|
|
|
|
||
Lychees |
|
|
|
|
||
Mango’s |
2 (mz) |
|
|
|
||
Olijven (tafelolijven) |
5 (mz, pr) |
0,3 |
|
|
||
Olijven (olieproductie) |
5 (mz, pr) |
0,3 |
|
|
||
Papaja’s |
7 (mz) |
|
|
|
||
Passievruchten |
|
|
|
|
||
Ananassen |
|
|
|
|
||
Granaatappels |
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (4) |
0,05 (4) |
|
|
||
|
|
|
|
0,1 (4) |
||
|
|
|
0,1 (4) |
|
||
Rode bieten |
0,5 (mz) |
|
|
|
||
Wortelen |
0,2 (mz) |
|
|
|
||
Cassave |
|
|
|
|
||
Knolselderij |
0,3 (ma, me, pr, t) |
0,3 |
|
|
||
Mierikswortel (peperwortel) |
0,2 (mz) |
|
|
|
||
Aardperen (topinamboers) |
|
|
|
|
||
Pastinaken |
0,2 (mz) |
|
|
|
||
Wortelpeterselie |
0,2 (mz) |
|
|
|
||
Radijzen |
|
|
|
|
||
Schorseneren |
0,2 (mz) |
|
|
|
||
Bataten (zoete aardappelen) |
|
|
|
|
||
Koolrapen |
|
|
|
|
||
Rapen |
|
|
|
|
||
Yams |
|
|
|
|
||
Andere |
0,05 (4) |
0,05 (4) |
|
|
||
|
|
0,05 (4) |
0,1 (4) |
|
||
Knoflook |
0,1 (mz) |
|
|
|
||
Uien |
1 (ma, mz) |
|
|
|
||
Sjalotten |
1 (ma, mz) |
|
|
|
||
Bosuien |
1 (mz) |
|
|
|
||
Andere |
0,05 (4) |
|
|
|
||
|
|
|
0,1 (4) |
|
||
|
|
|
|
|
||
Tomaten |
3 (mz, me, pr) |
2 |
|
|
||
Pepers (paprika’s) |
5 (mz, pr) |
1 |
|
|
||
Aubergines |
3 (mz, me) |
|
|
|
||
Okra’s |
0,5 (mz) |
|
|
|
||
Andere |
0,05 (4) |
0,05 (4) |
|
|
||
|
2 (mz, pr) |
|
|
|
||
Komkommers |
|
2 |
|
|
||
Augurken |
|
|
|
|
||
Courgettes |
|
|
|
|
||
Andere |
|
0,05 (4) |
|
|
||
|
1 (mz, pr) |