ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
7 augustus 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 893/2007 van de Raad van 23 juli 2007 betreffende de sluiting van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Kiribati, anderzijds

1

Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Kiribati, anderzijds

3

 

*

Verordening (EG) nr. 894/2007 van de Raad van 23 juli 2007 betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap

35

Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap

36

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/532/EG

 

*

Besluit van de Raad van 23 juli 2007 inzake de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende de voorlopige toepassing van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap

59

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende de voorlopige toepassing van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Economische Gemeenschap

61

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

63

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

7.8.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/1


VERORDENING (EG) Nr. 893/2007 VAN DE RAAD

van 23 juli 2007

betreffende de sluiting van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Kiribati, anderzijds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 juncto artikel 300, lid 2 en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft met de Republiek Kiribati onderhandeld over een partnerschapsovereenkomst inzake visserij waarbij aan vaartuigen uit de Gemeenschap vangstmogelijkheden worden toegekend in de wateren waarover Kiribati de soevereiniteit of de jurisdictie voor visserijaangelegenheden bezit.

(2)

Deze onderhandelingen hebben geleid tot het paraferen, op 19 juli 2006, van een nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij.

(3)

Het is in het belang van de Gemeenschap die overeenkomst goed te keuren.

(4)

Bepaald moet worden hoe de vangstmogelijkheden over de lidstaten moeten worden verdeeld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kiribati wordt hierbij namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan deze verordening gehecht.

Artikel 2

De in het protocol bij de overeenkomst vastgestelde vangstmogelijkheden worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

vaartuigen voor de visserij met de ringzegen

Frankrijk:

Spanje:

27 % van de beschikbare vergunningen

73 % van de beschikbare vergunningen

vaartuigen voor de visserij met de beug

Spanje:

Portugal:

6 vaartuigen

6 vaartuigen

Indien met de door deze lidstaten ingediende vergunningaanvragen niet alle in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, kan de Commissie vergunningaanvragen van andere lidstaten in aanmerking nemen.

Artikel 3

De lidstaten waarvan de vaartuigen in het kader van de in artikel 1 bedoelde overeenkomst vissen, melden de in de visserijzone van Kiribati gevangen hoeveelheden van elk bestand aan de Commissie op de wijze zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 500/2001 van de Commissie van 14 maart 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad wat betreft de controle op de vangsten van de communautaire vissersvaartuigen in de wateren van derde landen en in volle zee (1).

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 73 van 15.3.2001, blz. 8.


PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST

inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Kiribati, anderzijds

DE EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna „de Gemeenschap” genoemd,

enerzijds,

en

DE REPUBLIEK KIRIBATI, hierna „Kiribati” genoemd,

anderzijds,

hierna „de partijen” genoemd,

GELET OP de nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en Kiribati, met name in het kader van de overeenkomst van Cotonou, en op de wens van beide partijen deze betrekkingen te intensiveren,

GELET OP de wens van beide partijen om de duurzame exploitatie van de visbestanden via samenwerking te bevorderen,

REKENING HOUDEND MET het Verdrag inzake het recht van de zee en de Overeenkomst inzake visbestanden van de Verenigde Naties,

ERKENNEND dat Kiribati overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee zijn soevereiniteits- of jurisdictierechten uitoefent in de zone die zich uitstrekt tot 200 zeemijl vanaf de basislijnen,

ZICH BEWUST van het belang van de beginselen die zijn vastgelegd in de in 1995 tijdens de conferentie van de FAO goedgekeurde Gedragscode voor een verantwoorde visserij,

VASTBESLOTEN om in hun beider belang samen te werken aan de invoering van een verantwoorde visserij ter waarborging van de instandhouding op lange termijn en de duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen,

ERVAN OVERTUIGD DAT deze samenwerking de vorm moet aannemen van door beide partijen samen of de partijen afzonderlijk genomen initiatieven en maatregelen die elkaar aanvullen en waarbij de coherentie van de beleidslijnen en de synergie van de inspanningen worden gegarandeerd,

VASTBESLOTEN daartoe een dialoog op gang te brengen over het door de regering van Kiribati vastgestelde sectorale visserijbeleid, en passende middelen te kiezen om ervoor te zorgen dat dit beleid doeltreffend wordt uitgevoerd en dat de economische actoren en het maatschappelijk middenveld bij dit proces worden betrokken,

VERLANGENDE voorwaarden en voorschriften vast te stellen met betrekking tot de visserijactiviteiten van vaartuigen van de Gemeenschap die actief zijn in de wateren van Kiribati, en met betrekking tot de steun die de Gemeenschap verleent voor de invoering van een verantwoorde visserij in die wateren,

VASTBERADEN te streven naar een nog nauwere economische samenwerking op visserijgebied en in de daarvan afhankelijke sectoren door de totstandbrenging en ontwikkeling van joint ventures met ondernemingen van beide partijen,

ZIJN HIERBIJ HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Draagwijdte van de overeenkomst

Bij deze overeenkomst worden de beginselen, regels en procedures vastgesteld inzake:

a)

de economische, financiële, technische en wetenschappelijke samenwerking op visserijgebied, die tot doel heeft om, ter waarborging van de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden, de verantwoorde visserij in de wateren van Kiribati te bevorderen en de visserijsector van Kiribati te ontwikkelen;

b)

de voorwaarden voor de toegang van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap tot de wateren van Kiribati;

c)

de samenwerking betreffende de regelingen voor het toezicht op de visserij in de wateren van Kiribati, met als doel de naleving van de bovengenoemde voorschriften te garanderen, de doeltreffendheid van de maatregelen op het gebied van de instandhouding en het beheer van de visbestanden te verzekeren en illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst te bestrijden;

d)

de partnerschappen tussen bedrijven met het oog op de ontwikkeling, in het belang van beide partijen, van de economische activiteiten in de visserijsector en van daarmee verband houdende activiteiten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„autoriteiten van Kiribati”: de regering van Kiribati;

b)

„communautaire autoriteiten”: de Europese Commissie;

c)

„wateren van Kiribati”: de wateren waarover Kiribati de soevereiniteit of de jurisdictie heeft;

d)

„vissen”: vissen op en vangen, doden of oogsten van vis, of een poging daartoe, met inbegrip van iedere andere activiteit die naar redelijkerwijs mag worden verwacht, leidt tot het vissen op en vangen, doden of oogsten van vis, of een poging daartoe, of elke actie ter ondersteuning of ter voorbereiding van een van de genoemde activiteiten;

e)

„vissersvaartuig”: elk vaartuig dat wordt gebruikt om commercieel te vissen of daartoe is uitgerust, met inbegrip van bijbehorende boten, ondersteuningsvaartuigen, helikopters en lichte vliegtuigen die bij de visserijactiviteiten worden gebruikt;

f)

„vaartuig van de Gemeenschap”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap voert en in de Gemeenschap is geregistreerd;

g)

„joint venture”: een commerciële vennootschap die op Kiribati door reders of nationale ondernemingen van de partijen is opgericht met het oog op de uitoefening van activiteiten in de visserijsector of daarmee verband houdende activiteiten;

h)

„gemengde commissie”: een commissie van vertegenwoordigers van de Gemeenschap en van Kiribati, waarvan de taken zijn beschreven in artikel 9 van deze overeenkomst;

i)

„overlading”: het overbrengen, in de haven, van alle vis aan boord van een vissersvaartuig of een gedeelte daarvan, naar een ander vissersvaartuig;

j)

„reder”: elke persoon die juridisch verantwoordelijk is voor een vissersvaartuig, de werking ervan controleert en de leiding erover heeft;

k)

„ACS-zeelieden”: elke zeeman uit een niet-Europees land dat de Overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend. In die zin is een zeeman van Kiribati een ACS-zeeman.

Artikel 3

Beginselen en doelstellingen waarop de uitvoering van deze overeenkomst gebaseerd is

1.   De partijen verbinden zich ertoe de verantwoorde visserij in de wateren van Kiribati te bevorderen overeenkomstig de beginselen van de gedragscode van de FAO voor een verantwoorde visserij, zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren actief zijn en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden van één bepaald geografisch gebied, met inbegrip van wederzijdse visserijovereenkomsten.

2.   De partijen werken samen bij de follow-up van de resultaten van het sectorale visserijbeleid van de regering van Kiribati en gaan een beleidsdialoog aan over de noodzakelijke hervormingen. Zij plegen vooraf onderling overleg met het oog op de vaststelling van eventuele maatregelen op dit gebied.

3.   De partijen evalueren ook samen de maatregelen, programma’s en acties die op grond van deze overeenkomst worden uitgevoerd. De resultaten van de evaluaties worden in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie geanalyseerd.

4.   De partijen verbinden zich ertoe deze overeenkomst uit te voeren volgens de beginselen van goed economisch en sociaal bestuur, en daarbij rekening te houden met de toestand van de visbestanden.

5.   Als zeelieden van Kiribati en/of ACS-zeelieden op vaartuigen van de Gemeenschap worden aangemonsterd, geldt de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk, die van rechtswege van toepassing is op de overeenkomstige contracten en algemene arbeidsvoorwaarden. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

Artikel 4

Wetenschappelijke samenwerking

1.   Zolang deze overeenkomst van kracht is, doen de Gemeenschap en Kiribati het nodige om de toestand van de visbestanden in de visserijzone van Kiribati te volgen.

2.   De partijen plegen in de in artikel 9 bedoelde gemengde commissie overleg op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en zij nemen, indien nodig, in onderlinge overeenstemming maatregelen om het duurzame beheer van de visbestanden te waarborgen.

3.   De partijen plegen overleg, hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van de betrokken regionale en internationale organisaties, om het beheer en de instandhouding van de sterk migrerende soorten in de regio te garanderen, en zij werken samen ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek ter zake.

Artikel 5

Toegang van vaartuigen van de Gemeenschap tot de visserij in de wateren van Kiribati

1.   Kiribati verbindt zich ertoe vaartuigen van de Gemeenschap in zijn visserijzone te laten vissen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en van het aan de overeenkomst gehechte protocol en de bijbehorende bijlage.

2.   De visserijactiviteiten waarop deze overeenkomst betrekking heeft, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de op Kiribati geldende wetten en voorschriften. De autoriteiten van Kiribati stellen de Commissie in kennis van elke wijziging in die wetgeving alsmede van elke andere wetgeving die van invloed kan zijn op de visserijwetgeving.

3.   Kiribati is verantwoordelijk voor de doeltreffende toepassing van de in het protocol opgenomen bepalingen inzake visserijtoezicht. De vaartuigen van de Gemeenschap werken samen met de voor de uitvoering van dit toezicht bevoegde autoriteiten van Kiribati. De maatregelen die door Kiribati worden getroffen om de visserij te reguleren met het oog op de instandhouding van de visbestanden, moeten zijn gebaseerd op objectieve en wetenschappelijke criteria, met inbegrip van de voorzorgsaanpak. Zij moeten zonder discriminatie van toepassing zijn op vaartuigen van de Gemeenschap, vaartuigen van Kiribati en vaartuigen van derde landen, onverminderd de tussen ontwikkelingslanden in een bepaalde geografische regio gesloten overeenkomsten, met inbegrip van wederzijdse visserijovereenkomsten.

4.   De Gemeenschap verbindt zich ertoe al het nodige te doen om ervoor te zorgen dat haar vaartuigen de bepalingen van deze overeenkomst en de wetgeving inzake de uitoefening van de visserij in de wateren onder de jurisdictie van Kiribati in acht nemen.

Artikel 6

Vergunningen

1.   De vaartuigen van de Gemeenschap mogen slechts in de visserijzone van Kiribati vissen als zij daartoe over een geldige visserijvergunning beschikken die op grond van deze overeenkomst is afgegeven.

2.   De procedure voor het verkrijgen van een visvergunning voor een vaartuig, de toepasselijke bedragen en de wijze van betaling door de reder zijn vermeld in de bijlage bij het protocol.

Artikel 7

Financiële tegenprestatie

1.   De Gemeenschap betaalt Kiribati een financiële tegenprestatie overeenkomstig de in het protocol en de bijbehorende bijlagen vastgestelde voorwaarden en regelingen. Deze financiële tegenprestatie wordt berekend op basis van twee gegevens, namelijk:

a)

de toegang van de vaartuigen van de Gemeenschap tot de visserij in de wateren van Kiribati, en

b)

de financiële steun die de Gemeenschap verleent voor de bevordering van een verantwoorde visserij en een duurzame exploitatie van de visbestanden in de wateren van Kiribati.

2.   Het in de bovenstaande alinea bedoelde gedeelte van de financiële tegenprestatie wordt berekend en beheerd in het licht van de doelstellingen die de twee partijen in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig het protocol vaststellen en die moeten worden gerealiseerd in het kader van het door de regering van Kiribati vastgestelde sectorale visserijbeleid en van een jaarlijkse en meerjarige programmering van de uitvoering.

3.   De financiële tegenprestatie van de Gemeenschap wordt ieder jaar betaald overeenkomstig de bepalingen van het protocol en onverminderd de bepalingen van deze overeenkomst en het protocol inzake eventuele wijzigingen van het bedrag van de tegenprestatie als gevolg van:

a)

abnormale omstandigheden, met uitzondering van natuurverschijnselen, die de visserij in de wateren van Kiribati onmogelijk maken;

b)

een verlaging van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap, die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld met het oog op het beheer van de betrokken bestanden, voor zover die verlaging op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies nodig wordt geacht voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden;

c)

een verhoging van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap, die in onderlinge overeenstemming door beide partijen wordt vastgesteld, voor zover die verhoging, gezien de toestand van de desbetreffende bestanden, volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies mogelijk is;

d)

een herziening van de voorwaarden voor communautaire financiële steun voor de tenuitvoerlegging van een sectoraal visserijbeleid voor Kiribati, voor zover dit gerechtvaardigd is op grond van de door beide partijen geconstateerde resultaten van de jaarlijkse en meerjarige programmering;

e)

de opzegging van deze overeenkomst krachtens artikel 12;

f)

de schorsing van de toepassing van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 13.

Artikel 8

Bevordering van de samenwerking tussen de economische actoren en in het maatschappelijk middenveld

1.   De partijen bevorderen economische, technische en wetenschappelijke samenwerking in de visserijsector en verwante sectoren. Zij plegen onderling overleg om de verschillende maatregelen die hiertoe kunnen worden genomen, te coördineren.

2.   De partijen bevorderen de uitwisseling van informatie over vistechnieken, vistuig, conserveringsmethoden en procedés voor de industriële verwerking van visserijproducten.

3.   De partijen spannen zich in om gunstige voorwaarden voor de technische, economische en commerciële betrekkingen tussen de bedrijven van de partijen te creëren via een voor ondernemingen en investeerders gunstig klimaat.

4.   De partijen verbinden zich ertoe een actieplan tussen de actoren van Kiribati en van de Gemeenschap uit te voeren om de vaartuigen van de Gemeenschap meer vis te laten aanvoeren in de lokale havens.

5.   De partijen stimuleren met name de oprichting van joint ventures waarmee, met inachtneming van de wetgeving van Kiribati en de Europese Gemeenschap, het wederzijdse belang wordt beoogd.

Artikel 9

Gemengde commissie

1.   Er wordt een gemengde commissie opgericht die wordt belast met het toezicht op de toepassing van deze overeenkomst. De gemengde commissie moet:

a)

toezicht uitoefenen op de uitvoering, interpretatie en toepassing van deze overeenkomst, en met name op de vaststelling en beoordeling van de uitvoering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde jaarlijkse en meerjarige programmering;

b)

optreden als contactorgaan voor vraagstukken van wederzijds belang op visserijgebied;

c)

fungeren als forum voor de minnelijke schikking van geschillen over de interpretatie of de toepassing van de overeenkomst;

d)

indien nodig de vangstmogelijkheden en bijgevolg ook de financiële tegenprestatie herzien;

e)

elke andere taak vervullen die de partijen haar in onderlinge overeenstemming opleggen.

2.   De gemengde commissie komt in de regel eenmaal per jaar bijeen, afwisselend in de Gemeenschap en op Kiribati of op een andere door de partijen overeengekomen plaats, en wordt voorgezeten door de partij die de vergadering organiseert. Op verzoek van één van beide partijen kan zij een buitengewone vergadering beleggen.

Artikel 10

Geografisch toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op de gebieden waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en onder de in dat Verdrag gestelde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van Kiribati.

Artikel 11

Looptijd

Deze overeenkomst is geldig voor een periode van zes jaar vanaf de datum van inwerkingtreding; zij kan voor een periode van telkens zes jaar worden verlengd, tenzij zij overeenkomstig artikel 12 wordt opgezegd.

Artikel 12

Opzegging

1.   Deze overeenkomst kan door elke partij wegens abnormale omstandigheden worden opgezegd, bijvoorbeeld wanneer de toestand van de betrokken visbestanden verslechtert, wanneer wordt geconstateerd dat de aan vaartuigen van de Gemeenschap toegestane vangstmogelijkheden slechts in beperkte mate worden benut of wanneer de door de partijen aangegane verbintenissen tot het bestrijden van illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst niet worden nagekomen.

2.   De betrokken partij stelt de andere partij ten minste zes maanden voor het einde van de eerste periode of van iedere volgende periode schriftelijk in kennis van haar voornemen om de overeenkomst op te zeggen.

3.   Na de in het vorige lid bedoelde kennisgeving treden beide partijen in onderhandeling.

4.   De in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie voor het jaar waarin de opzegging in werking treedt, wordt evenredig en pro rata temporis verlaagd.

Artikel 13

Schorsing

1.   De toepassing van deze overeenkomst kan op initiatief van een van de partijen worden geschorst wanneer tussen de partijen een ernstige onenigheid bestaat over de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst. De toepassing kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt. Na ontvangst van deze kennisgeving plegen de partijen overleg met het oog op de minnelijke schikking van hun geschil.

2.   De in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie wordt voor de duur van de schorsing evenredig en pro rata temporis verlaagd.

Artikel 14

Protocol en bijlage

Het protocol en de bijlage vormen een integrerend deel van deze overeenkomst.

Artikel 15

Geldend nationaal recht

De activiteiten van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de wateren van Kiribati actief zijn, ressorteren onder het recht van Kiribati, behoudens andersluidende bepalingen in deze overeenkomst, het protocol of de bijbehorende bijlage en aanhangsels.

Artikel 16

Herzieningsclausule

In het derde jaar van de toepassing van deze overeenkomst kunnen de partijen de bepalingen van de overeenkomst opnieuw bezien en indien nodig wijzigen.

Artikel 17

Intrekking

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kiribati inzake de visserij voor de kust van Kiribati, die op 16 september 2003 in werking is getreden, wordt bij de onderhavige overeenkomst ingetrokken en vervangen op de dag van de inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze overeenkomst, opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, treedt in werking op de dag waarop de partijen elkaar ervan in kennis stellen dat de daartoe vereiste procedures zijn afgewikkeld.

PROTOCOL

tot vaststelling, voor de periode van 16 september 2006 tot en met 15 september 2012, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kiribati

Artikel 1

Geldigheidsduur en vangstmogelijkheden

1.   Binnen de grenzen die zijn vastgesteld in het kader van de Palau-regeling voor het beheer van de ringzegenvisserij in het westelijke deel van de Stille Oceaan, hierna „de Palau-regeling” genoemd, verleent Kiribati op grond van artikel 6 van de overeenkomst jaarlijkse visvergunningen aan vaartuigen van de Gemeenschap voor de tonijnvisserij.

2.   De krachtens artikel 5 van de overeenkomst verleende vangstmogelijkheden worden voor een op 16 september 2006 ingaande periode van zes jaar als volgt vastgesteld:

Sterk migrerende soorten (soorten opgenomen in bijlage I bij het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties van 1982),

vaartuigen voor de visserij met de ringzegen: 4 vaartuigen,

vaartuigen voor de visserij met de beug: 12 vaartuigen.

3.   Vanaf het tweede jaar van toepassing van het protocol en onverminderd artikel 9, onder d), van de overeenkomst en artikel 4 van het protocol kan het in artikel 1, lid 2, van dit protocol bepaalde aantal visvergunningen voor vaartuigen die met de ringzegen vissen, worden verhoogd indien de visbestanden daartoe de mogelijkheid bieden en voor zover dit in overeenstemming is met de jaarlijkse beperkingen in het kader van de Palau-regeling en met een adequate evaluatie van het tonijnbestand op basis van objectieve en wetenschappelijke criteria, met inbegrip van het Overzicht van de tonijnvisserij in het centraal-westelijke deel van de Stille Oceaan en de toestand van de bestanden (Western and Central Pacific Tuna Fishery Overview and Status of Stocks), dat jaarlijks wordt gepubliceerd door het Secretariaat van de Pacifische Gemeenschap.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing onverminderd de artikelen 4 en 5 van dit protocol.

5.   De vaartuigen van de Gemeenschap mogen slechts in de wateren van Kiribati vissen als zij in het bezit zijn van een geldige visvergunning die in het kader van dit protocol en overeenkomstig de bijlage bij dit protocol is afgegeven.

Artikel 2

Financiële tegenprestatie — Betalingswijze

1.   De in artikel 7 van de overeenkomst bedoelde financiële tegenprestatie bestaat, voor de in artikel 1 bedoelde periode, enerzijds uit een jaarlijks bedrag van 416 000 EUR, dat overeenkomt met een referentiehoeveelheid van 6 400 ton per jaar, en anderzijds uit een specifiek bedrag van 62 400 EUR per jaar voor de ondersteuning en de tenuitvoerlegging van initiatieven in het kader van het sectorale visserijbeleid van Kiribati. Dit specifieke bedrag maakt integrerend deel uit van de in artikel 7 van de overeenkomst omschreven financiële tegenprestatie.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de artikelen 4, 5 en 7 van dit protocol.

3.   De in lid 1 bedoelde bedragen, samen 478 400 EUR, worden elk jaar door de Gemeenschap betaald zolang dit protocol van toepassing is.

4.   Als de vaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van Kiribati in totaal meer vangen dan de in artikel 2, lid 1, van het protocol vastgestelde hoeveelheid van 6 400 ton per jaar, wordt het in artikel 2, lid 1, van het protocol vastgestelde bedrag van de financiële tegenprestatie (416 000 EUR) met 65 EUR per extra gevangen ton verhoogd. De Gemeenschap mag jaarlijks evenwel niet meer betalen dan het dubbele van het in lid 3 vermelde bedrag (956 800 EUR). Indien de vaartuigen van de Gemeenschap meer vangen dan de hoeveelheid die overeenstemt met het dubbele van het jaarlijkse totaalbedrag, wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

5.   De in lid 1 bedoelde financiële tegenprestatie wordt voor het eerste jaar uiterlijk op 30 juni 2007 betaald en voor de volgende jaren uiterlijk op 30 juni 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012.

6.   Onverminderd artikel 7 valt de beslissing over de bestemming van de financiële tegenprestatie onder de exclusieve bevoegdheid van de autoriteiten van Kiribati.

7.   Het in artikel 7, lid 1, van dit protocol vermelde deel van de financiële tegenprestatie wordt overgemaakt op rekening nr. 4 van de regering van Kiribati bij de „ANZ Bank of Kiribati, Ltd, Betio, Tarawa” („Fisheries Development Fund” — Fonds voor de ontwikkeling van de visserij), die het ministerie van Financiën voor de regering van Kiribati heeft geopend. Het andere deel van de financiële tegenprestatie wordt overgemaakt op rekening nr. 1 van de regering van Kiribati bij de „ANZ Bank of Kiribati, Ltd, Betio, Tarawa”, die het ministerie van Financiën voor de regering van Kiribati heeft geopend.

8.   De financiële tegenprestatie voor de in artikel 5 van het vorige protocol vastgestelde maatregelen die nog niet betaald was op de dag waarop het protocol is verstreken, wordt in het kader van het onderhavige protocol betaald.

Artikel 3

Samenwerking met het oog op verantwoorde visserij — Jaarlijkse wetenschappelijke vergadering

1.   De twee partijen verbinden zich ertoe een verantwoorde visserij in de wateren van Kiribati te bevorderen volgens de Gedragscode voor een verantwoorde visserij van de FAO en zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren actief zijn.

2.   Tijdens de looptijd van dit protocol doen de Gemeenschap en de autoriteiten van Kiribati het nodige om de toestand van de visbestanden in de visserijzone van Kiribati te volgen.

3.   Overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst plegen de partijen, op basis van de conclusies van de jaarlijkse vergadering van de leden van de Palau-regeling en van de jaarlijkse beoordeling van de visbestanden door het Secretariaat van de Pacifische Gemeenschap, overleg in de in artikel 9 bedoelde gemengde commissie, zo nodig na een wetenschappelijke vergadering. Kiribati kan in overleg met de Gemeenschap maatregelen nemen voor een duurzaam beheer van de door de vaartuigen van de Gemeenschap beviste bestanden.

Artikel 4

Herziening van de vangstmogelijkheden in onderlinge overeenstemming

1.   De in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden kunnen in onderlinge overeenstemming worden verhoogd voor zover uit de conclusies van de jaarlijkse vergadering van de leden van de Palau-regeling en de jaarlijkse evaluatie van de bestanden door het Secretariaat van de Pacifische Gemeenschap blijkt dat een dergelijke verhoging het duurzame beheer van de visbestanden van Kiribati niet in gevaar brengt. De in artikel 2, lid 1, bedoelde financiële tegenprestatie wordt dan evenredig en pro rata temporis verhoogd.

Het totaalbedrag van de door de Europese Gemeenschap betaalde financiële tegenprestatie mag evenwel niet meer bedragen dan tweemaal het in artikel 2, lid 1, genoemde bedrag. Indien de vaartuigen van de Gemeenschap meer vangen dan de met het dubbele van het aangepaste jaarlijkse totaalbedrag overeenstemmende hoeveelheid, wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

2.   Wanneer de partijen daarentegen overeenstemming bereiken over een verlaging van de in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden, wordt de financiële tegenprestatie evenredig en pro rata temporis verlaagd.

3.   De verdeling van de vangstmogelijkheden over de verschillende categorieën vaartuigen kan eveneens worden aangepast, mits de twee partijen daartoe samen besluiten en eventuele aanbevelingen van de in artikel 3 bedoelde wetenschappelijke vergadering over het beheer van de desbetreffende visbestanden in acht worden genomen. De partijen spreken een overeenkomstige aanpassing van de financiële tegenprestatie af, indien de herverdeling van de vangstmogelijkheden dat rechtvaardigt.

Artikel 5

Vangstmogelijkheden voor andere vissoorten dan tonijn

1.   Indien vaartuigen van de Gemeenschap belangstelling hebben voor visserijactiviteiten die niet in artikel 1 zijn vermeld, plegen de partijen onderling overleg voordat de autoriteiten van Kiribati beslissen de vergunning al dan niet te verlenen. In voorkomend geval spreken de partijen voorwaarden voor de nieuwe vangstmogelijkheden af en zo nodig passen zij dit protocol en de bijbehorende bijlage aan.

2.   Op verzoek van een van de partijen plegen zij overleg en bepalen zij per geval de relevante soorten, voorwaarden en andere parameters voor de experimentele visserij in de wateren van Kiribati.

3.   De partijen doen aan experimentele visserij volgens de parameters die door de twee partijen, eventueel in een bestuursrechtelijke bepaling, worden vastgesteld. De vergunningen voor experimentele visserij mogen hoogstens drie maanden geldig zijn.

4.   Als de partijen concluderen dat de experimentele visserij positieve resultaten heeft opgeleverd, kan de regering van Kiribati tot het einde van de looptijd van dit protocol vangstmogelijkheden voor de nieuwe soorten aan de communautaire vloot toekennen. De in artikel 2, lid 1, van dit protocol bedoelde financiële tegenprestatie wordt dienovereenkomstig verhoogd.

Artikel 6

Schorsing en herziening van de betaling van de financiële tegenprestatie bij overmacht

1.   Indien abnormale omstandigheden, met uitzondering van natuurverschijnselen, de visserij in de exclusieve economische zone (EEZ) van Kiribati onmogelijk maken, kan de Europese Gemeenschap de betaling van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde financiële tegenprestatie schorsen, na overleg tussen beide partijen binnen twee maanden volgend op het verzoek van een van beide partijen, en op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap op het moment van de schorsing alle verschuldigde bedragen heeft betaald.

2.   De betaling van de financiële tegenprestatie wordt hervat zodra de partijen, na overleg, in onderlinge overeenstemming constateren dat de omstandigheden die aan de basis van de stopzetting van de visserij lagen, verdwenen zijn en/of dat de situatie van die aard is dat er opnieuw kan worden gevist.

3.   De geldigheidsduur van de op grond van artikel 6 van de overeenkomst aan de vaartuigen van de Gemeenschap verleende vergunningen wordt verlengd voor een periode gelijk aan de duur van de schorsing van de visserijactiviteiten.

Artikel 7

Bevordering van een verantwoorde visserij in de wateren van Kiribati

1.   Het eerste jaar wordt 30 % van het in artikel 2 vastgestelde totaalbedrag van de financiële tegenprestatie aangewend voor de ondersteuning en de uitvoering van initiatieven in het kader van het sectorale visserijbeleid van de regering van Kiribati. Dit percentage bedraagt het tweede jaar 40 % en de daaropvolgende jaren 60 %.

Kiribati beheert het bedrag in het licht van door de twee partijen overeengekomen doelstellingen en de desbetreffende jaarlijkse en meerjaarlijkse programmering.

2.   Met het oog op de tenuitvoerlegging van lid 1 stellen de Gemeenschap en Kiribati, zodra het protocol in werking treedt en uiterlijk drie maanden na de datum van inwerkingtreding ervan, in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie een meerjarig sectoraal programma en de daarbij horende uitvoeringsbepalingen vast, waarin met name het volgende is bepaald:

a)

jaarlijkse en meerjarige richtsnoeren voor het gebruik van het in lid 1 genoemde deel van de financiële tegenprestatie en van de specifieke bedragen voor initiatieven in 2007;

b)

de doelstellingen die op meerjarige en jaarbasis moeten worden bereikt om tot de bevordering van een duurzame en verantwoorde visserij te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten in de nationale beleidslijnen van Kiribati op het gebied van de visserij en andere terreinen die met de invoering van een duurzame en verantwoorde visserij in verband staan of deze kunnen beïnvloeden;

c)

de criteria en de procedures voor de jaarlijkse beoordeling van de resultaten.

3.   Voorstellen tot wijziging van het meerjarige sectorale programma of van het gebruik van de specifieke bedragen voor de initiatieven in 2007 moeten in de gemengde commissie door de twee partijen worden goedgekeurd.

4.   Elk jaar wijst Kiribati het bedrag dat met het in lid 1 bedoelde percentage overeenstemt, toe met het oog op de tenuitvoerlegging van het meerjarige programma. Voor het eerste jaar waarin het protocol wordt toegepast, moet deze toewijzing aan de Gemeenschap worden meegedeeld wanneer het meerjarige sectorale programma in de gemengde commissie wordt goedgekeurd. Voor elk daaropvolgend jaar meldt Kiribati de toewijzing uiterlijk op 1 maart van het betrokken jaar aan de Gemeenschap.

5.   Wanneer de jaarlijkse beoordeling van de resultaten van de uitvoering van het meerjarige sectorale programma dat rechtvaardigt, kan de Europese Gemeenschap een aanpassing van de in artikel 2, lid 1, van het protocol bedoelde financiële tegenprestatie vragen om het daadwerkelijk voor de uitvoering van het programma toegewezen bedrag aan die resultaten aan te passen.

Artikel 8

Geschillen — Schorsing van de toepassing van het protocol

1.   De partijen moeten in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie, zo nodig in een bijzondere zitting ervan, overleg plegen over eventuele onderlinge geschillen inzake de interpretatie en de toepassing van dit protocol.

2.   Onverminderd artikel 9 kan de toepassing van het protocol op initiatief van een partij worden geschorst wanneer het geschil tussen de twee partijen als ernstig wordt beschouwd en het overeenkomstig lid 1 in de gemengde commissie gevoerde overleg niet tot een minnelijke schikking heeft geleid.

3.   De toepassing van het protocol kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt.

4.   Bij schorsing blijven de partijen in onderling overleg streven naar een minnelijke schikking van het geschil. Zodra een minnelijke schikking is getroffen, wordt de toepassing van het protocol hervat en wordt het bedrag van de financiële tegenprestatie evenredig verlaagd pro rata temporis, naargelang van de duur van de periode waarin de toepassing van het protocol was geschorst.

Artikel 9

Schorsing van de toepassing van het protocol bij niet-betaling

Onverminderd artikel 6 kan, wanneer de Gemeenschap de in artikel 2 bedoelde betalingen niet verricht, de toepassing van dit protocol als volgt worden geschorst:

a)

de bevoegde autoriteiten van Kiribati stellen de Europese Commissie in kennis van het feit dat de betaling niet heeft plaatsgevonden. De Commissie verricht de nodige controles en gaat, indien nodig, over tot betaling binnen 60 werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving;

b)

indien binnen de in artikel 2, lid 6, van dit protocol gestelde termijn het verschuldigde bedrag niet is betaald of niet is gemotiveerd waarom dat niet is gebeurd, hebben de bevoegde autoriteiten van Kiribati het recht om de toepassing van het protocol te schorsen. Zij stellen de Europese Commissie daarvan onverwijld in kennis;

c)

de toepassing van het protocol wordt hervat zodra het betrokken bedrag is betaald.

Artikel 10

Geldend nationaal recht

De activiteiten van de vaartuigen van de Gemeenschap die op grond van dit protocol in de wateren van Kiribati actief zijn, ressorteren onder het recht van Kiribati, behoudens andersluidende bepalingen in de overeenkomst, dit protocol of de bijbehorende bijlage en aanhangsels.

Artikel 11

Herzieningsclausule

Tijdens het derde jaar van de toepassing van dit protocol en de daarbij horende bijlage en aanhangsels kunnen de partijen de bepalingen van het protocol en de bijbehorende bijlage en aanhangsels opnieuw bezien en zo nodig wijzigen.

Artikel 12

Intrekking

De bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Kiribati inzake de visserij voor de kust van Kiribati wordt ingetrokken en vervangen door dit protocol.

Artikel 13

Inwerkingtreding

1.   Het onderhavige protocol en de bijbehorende bijlage en aanhangsels treden in werking op de datum waarop de partijen de voltooiing van de in dit verband te volgen procedures melden.

2.   Zij zijn van toepassing met ingang van 16 september 2006.

BIJLAGE

Voorwaarden voor de uitoefening van de visserij door vaartuigen van de Gemeenschap in de visserijzone van Kiribati

HOOFDSTUK I

REGISTRATIE EN VERGUNNINGEN

AFDELING 1

Registratie

1.   Om in de visserijzone van Kiribati te mogen vissen moeten de vaartuigen van de Gemeenschap een door de bevoegde autoriteiten van Kiribati afgegeven registratienummer hebben.

2.   De registratieaanvragen moeten worden ingediend op het formulier dat de voor visserij verantwoordelijke autoriteiten van Kiribati daartoe verstrekken, en waarvan een model is opgenomen in aanhangsel I.

3.   Registratie is pas mogelijk na ontvangst van een foto van 15 cm bij 20 cm van het vaartuig waarvoor de aanvraag wordt ingediend en nadat het registratiegeld van 600 EUR per vaartuig integraal en netto is overgemaakt op rekening nr. 1 van de regering van Kiribati, overeenkomstig artikel 2, lid 7, van het protocol.

AFDELING 2

Vergunningen

1.   Alleen daarvoor in aanmerking komende vaartuigen kunnen een vergunning krijgen om in de visserijzone van Kiribati te vissen in het kader van het Protocol tot vaststelling, voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst tot en met 15 september 2012, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kiribati.

2.   Een vaartuig komt slechts voor een vergunning in aanmerking als voor de reder, de kapitein en het vaartuig zelf geen verbod tot uitoefening van de visserij in de wateren van Kiribati geldt. Tevens mogen zij bij Kiribati geen verplichtingen hebben uitstaan uit hoofde van eerdere visserijactiviteiten in het kader van de met de Gemeenschap gesloten visserijovereenkomsten.

3.   Vaartuigen uit de Gemeenschap waarvoor een visvergunning wordt aangevraagd, kunnen worden vertegenwoordigd door een op Kiribati verblijvende gemachtigde agent. De naam en het adres van deze vertegenwoordiger worden in de vergunningsaanvraag vermeld. Vaartuigen uit de Gemeenschap waarvoor een visserijvergunning wordt aangevraagd waarmee vangsten kunnen worden overgeladen of aangeland in een haven van Kiribati, moeten worden vertegenwoordigd door een op Kiribati verblijvende gemachtigde agent.

4.   De bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap dienen ten minste 15 werkdagen vóór het begin van de aangevraagde geldigheidsduur bij het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati een aanvraag in voor elk vaartuig dat op grond van de overeenkomst wil vissen.

5.   Voor het indienen van de aanvragen bij het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati wordt gebruikgemaakt van het formulier volgens het model in aanhangsel I.

6.   Elke vergunningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:

het bewijs van betaling van de visrechten voor de geldigheidsduur van de vergunning;

elk ander document of attest dat op grond van dit protocol voor de verschillende soorten vaartuigen vereist is.

7.   Het bedrag van de visrechten wordt integraal en netto overgemaakt op rekening nr. 1 van de regering van Kiribati overeenkomstig artikel 2, lid 7, van het protocol.

8.   De rechten omvatten alle nationale en lokale belastingen. Havengeld, rechten voor overlading en kosten voor dienstverlening zijn echter niet in deze rechten inbegrepen.

9.   De vergunningen voor alle vaartuigen worden, uiterlijk 15 dagen na de datum van ontvangst van alle in punt 6 bedoelde documenten, door het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati aan de reders of hun vertegenwoordigers afgegeven via de delegatie van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op Kiribati („de delegatie”).

10.   Als de kantoren van de delegatie gesloten zijn op het ogenblik dat de vergunning wordt ondertekend, kan de vergunning indien nodig rechtstreeks naar de gemachtigde agent van het vaartuig worden gestuurd, met kopie aan de delegatie.

11.   De vergunning wordt afgegeven voor een bepaald vaartuig en is niet overdraagbaar.

12.   Wanneer evenwel wordt geconstateerd dat er sprake is van overmacht, kan de vergunning van een bepaald vaartuig op verzoek van de Europese Gemeenschap worden vervangen door een nieuwe vergunning op naam van een ander vaartuig van dezelfde categorie als het te vervangen vaartuig, zonder dat hiervoor nieuwe visrechten hoeven te worden betaald. In dit geval wordt het vangstpeil aan de hand waarvan wordt bepaald of er aanvullende betalingen moeten worden verricht, berekend op basis van de som van de totale vangsten van beide vaartuigen.

13.   De reder van het te vervangen vaartuig of diens vertegenwoordiger zendt de geannuleerde vergunning via de delegatie terug aan het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati.

14.   De nieuwe vergunning gaat in op de datum waarop de reder de geannuleerde vergunning heeft teruggezonden aan het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati. De delegatie op Kiribati wordt van de vergunningsoverdracht in kennis gesteld.

15.   De vergunning moet steeds aan boord zijn. Zodra de autoriteiten van Kiribati de kennisgeving van de Commissie hebben ontvangen dat het voorschot is betaald, wordt het vaartuig evenwel opgenomen op de lijst van visgerechtigde vaartuigen, die aan de met de visserijcontrole belaste autoriteiten van Kiribati wordt meegedeeld. Per fax kan een kopie van de desbetreffende vergunning worden toegestuurd in afwachting van de ontvangst van de eigenlijke vergunning; deze kopie wordt aan boord bewaard.

AFDELING 3

Geldigheidsduur en visrechten

1.   De vergunningen zijn een jaar geldig. Zij kunnen worden vernieuwd.

2.   Voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug bedragen de visrechten 35 EUR per ton vis die in de visserijzone van Kiribati wordt gevangen.

3.   De vergunningen worden afgegeven na betaling van de volgende forfaitaire bedragen aan de bevoegde nationale autoriteiten:

21 000 EUR per vaartuig voor de tonijnvisserij met de zegen, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 600 ton sterk migrerende en verwante soorten per jaar;

4 200 EUR per vaartuig voor de visserij met de drijvende beug, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 120 ton sterk migrerende en verwante soorten per jaar.

4.   De definitieve afrekening van de rechten die voor een jaar n verschuldigd zijn, wordt uiterlijk op 30 juni van het jaar n + 1 opgemaakt door de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de hand van de door de reders opgestelde vangstaangiften, die zijn bevestigd door de voor de verificatie van de vangstgegevens bevoegde wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, zoals het Institut de Recherche pour le Développement (IRD), het Instituto Español de Oceanografia (IEO) en het Instituto de Investigação das Pescas e do Mar (IPIMAR), en door het Secretariaat van de Pacifische Gemeenschap (SPC).

5.   Deze definitieve afrekening wordt tegelijkertijd aan het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati en aan de reders ter controle en goedkeuring toegezonden. Tot 30 werkdagen na de datum van verzending kunnen de autoriteiten van Kiribati aan de hand van goed gemotiveerde argumenten bezwaar aantekenen tegen de afrekening. Indien geen overeenstemming wordt bereikt wordt de kwestie aan de gemengde commissie voorgelegd. Indien binnen de termijn van 30 dagen geen bezwaren worden geformuleerd, wordt de afrekening geacht te zijn aanvaard.

6.   Uiterlijk op 30 september van het jaar n + 1 betalen de reders de eventuele extra bedragen aan de bevoegde autoriteiten van Kiribati door die integraal en netto op rekening nr. 1 van de regering van Kiribati over te maken overeenkomstig artikel 2, lid 7, van het protocol.

7.   Als het bedrag van de definitieve afrekening evenwel kleiner is dan het in punt 3 van deze afdeling bedoelde voorschot, wordt het verschil niet aan de reder terugbetaald.

HOOFDSTUK II

VISSERIJZONES

1.   De vaartuigen mogen visserijactiviteiten uitoefenen in de visserijzone van Kiribati, behalve in de gebieden die op kaart 83005-FLC als gesloten gebieden zijn aangemerkt krachtens de Fisheries Ordinance (Cap. 33) en de Marine Zone (Declaration) Act van de regering van Kiribati. Kiribati stelt de Commissie in kennis van elke eventuele wijziging van voornoemde visserijzones, ten minste twee maanden voordat ze van toepassing wordt.

2.   In elk geval is het niet toegestaan te vissen in de volgende gebieden:

binnen 12 zeemijlen vanaf de basislijnen;

binnen 3 zeemijlen van geankerde visconcentratievoorzieningen waarvan de ligging aan de hand van de geografische coördinaten wordt meegedeeld.

3.   Wat met name de ringzegenvaartuigen betreft, is het verboden te vissen binnen 60 zeemijlen vanaf de basislijnen van de eilanden Tarawa, Kanton en Kiritimati.

HOOFDSTUK III

VANGSTAANGIFTEREGELING EN AANLANDINGSAANGIFTEN

1.   Op de onderstaande tijdstippen verstrekt de kapitein de directeur Visserij (Director of Fisheries) op de in aanhangsel IV beschreven wijze, per fax of e-mail, informatie over het tijdstip, de positie en de vangst aan boord, van het vergunninghoudende vissersvaartuig:

ten minste 24 uur voordat hij de visserijzone van Kiribati binnenvaart en onmiddellijk nadat hij deze visserijzone heeft verlaten;

elke dinsdag zolang hij in de visserijzone van Kiribati verblijft na het bericht van binnenvaren van de zone of na het laatste weekbericht;

ten minste 48 uur vóór het vermoedelijk tijdstip van binnenvaren in een haven van Kiribati en onmiddellijk na het verlaten van de haven;

onmiddellijk na overlading van de vangst op een vergunninghoudend koelschip, en

ten minste 24 uur vóór het tanken uit een vergunninghoudende bunkerboot.

Deze gegevens moeten worden meegedeeld via fax, op het nummer (686) 21120/22287, of via e-mail op het volgende adres: flue@mfmrd.gov.ki.

2.   Indien wordt geconstateerd dat een vaartuig aan het vissen is zonder dat het dit heeft gemeld aan de directeur Visserij, wordt het geacht te vissen in strijd met de nationale wetgeving van Kiribati.

Gedurende de geldigheidsperiode van één jaar van de vergunning hebben de aangiften betrekking op de vangsten die het vaartuig maakt tijdens een visreis in de WCPFC-zone. Na elke overlading of aanlanding van vangsten in de WCPFC-zone begint een nieuwe visreis.

3.1.   De vaartuigen geven hun vangsten aan op de desbetreffende bladzijde van het logboek volgens het model in de aanhangsels III A en III B. Voor de perioden waarin het vaartuig zich niet in de wateren van Kiribati bevindt, wordt de vermelding „Buiten de EEZ van Kiribati” of de naam van de overeenkomstige EEZ van een andere kuststaat in de WCPFC-zone in het logboek aangebracht.

4.   Met het oog op de toepassing van deze bijlage wordt onder de duur van een visreis van een vaartuig van de Gemeenschap in de wateren van Kiribati het volgende verstaan:

hetzij de tijd tussen het binnenvaren en het uitvaren van de visserijzone van Kiribati,

hetzij de tijd tussen het binnenvaren van de visserijzone van Kiribati en het overladen van de vangst,

hetzij de tijd tussen het binnenvaren van de visserijzone van Kiribati en het aanlanden van de vangst op Kiribati.

5.   Alle vaartuigen die op grond van de overeenkomst in de wateren van Kiribati mogen vissen, moeten hun vangsten aangeven bij het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati zodat dit ministerie controles kan verrichten op de gevangen hoeveelheden, die door de bevoegde wetenschappelijke instellingen volgens de in hoofdstuk I, afdeling 3, punt 4, van deze bijlage bedoelde procedure zijn gevalideerd. De vangsten worden als volgt aangegeven:

binnen 45 dagen na afloop van de laatste visreis die tijdens de periode wordt gemaakt, wordt het originele logboek aan de bevoegde plaatselijke autoriteiten van Kiribati voorgelegd of wordt het per aangetekende zending of besteldienst aan het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati bezorgd. Tegelijk worden elektronisch of per fax kopieën aan de vlaglidstaat en aan het voor visserij bevoegde ministerie van Kiribati toegezonden;

de formulieren moeten leesbaar en in hoofdletters worden ingevuld en door de kapitein van het vaartuig of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden ondertekend.

6.   Wanneer de bepalingen van dit hoofdstuk niet worden nageleefd, behoudt de regering van Kiribati zich het recht voor om de vergunning van het betrokken vaartuig te schorsen totdat de formaliteit is vervuld, en om de sanctie toe te passen waarin de regelgeving van Kiribati voorziet.

7.   De directeur Visserij en de reders bewaren een kopie van de fax- of e-mailberichten totdat beide partijen hebben ingestemd met de in hoofdstuk I bedoelde definitieve afrekening van de verschuldigde visrechten.

8.   De reders van ringzegenvaartuigen moeten na elke visreis die geheel of gedeeltelijk in de visserijzone van Kiribati heeft plaatsgevonden, een kopie van het ontvangstbewijs van aanlanding verstrekken. Als niet aan deze verplichting wordt voldaan, behoudt de directeur Visserij zich het recht voor om de vergunning van het overtredende vaartuig te schorsen totdat deze formaliteiten zijn vervuld, en om de sancties toe te passen waarin de nationale regelgeving van Kiribati voorziet.

HOOFDSTUK IV

AANMONSTERING VAN ZEELIEDEN

1.   De reders van vaartuigen voor de tonijnvisserij en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug verbinden zich ertoe onderdanen van ACS-landen, waaronder onderdanen van Kiribati, in dienst te nemen onder de hierna vastgestelde voorwaarden en binnen de volgende grenzen:

op de vloot van vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen worden tijdens het seizoen waarin in de visserijzone van Kiribati op tonijn wordt gevist, ten minste zes ACS-zeelieden aangemonsterd;

op de vloot van vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug worden tijdens het seizoen waarin in de visserijzone van Kiribati wordt gevist, ten minste vier ACS-zeelieden aangemonsterd.

2.   De reders spannen zich in om bovenop dit aantal nog meer zeelieden uit Kiribati in dienst te nemen.

3.   De reders kiezen vrij de op hun vaartuigen aan te monsteren zeelieden aan de hand van door de bevoegde autoriteiten van de betrokken ACS-landen, waaronder Kiribati, overgelegde lijsten.

4.   Als overeenkomstig punt 1 van dit artikel arbeidscontracten met onderdanen van Kiribati worden ondertekend, geeft de reder of diens vertegenwoordiger aan de bevoegde autoriteiten van Kiribati de namen op van de op het desbetreffende vaartuig aangemonsterde lokale zeelieden, met vermelding van hun inschrijving op de bemanningslijst.

5.   De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die zijn aangemonsterd op vaartuigen van de Gemeenschap. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

6.   De arbeidscontracten van de overeenkomstig punt 1 van dit artikel aangemonsterde zeelieden van Kiribati, worden, in overleg met de bevoegde maritieme autoriteit van Kiribati, gesloten tussen de vertegenwoordiger(s) van de reders en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers. De ondertekenende partijen krijgen een kopie van de contracten. Deze contracten garanderen de zeelieden de aansluiting bij de socialezekerheidsregeling die op hen van toepassing is, met inbegrip van een overlijdens-, ziekte- en ongevallenverzekering.

7.   Het loon van de zeelieden komt ten laste van de reder. Het wordt vóór de afgifte van de vergunningen in onderling overleg vastgesteld tussen de reders of hun vertegenwoordigers en de autoriteiten van het desbetreffende ACS-land. De bezoldigingsvoorwaarden van de lokale zeelieden mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke worden toegepast voor de bemanningen van Kiribati, en mogen in geen geval ongunstiger zijn dan de IAO-normen.

8.   De op de vaartuigen van de Gemeenschap aangemonsterde zeelieden moeten zich daags vóór de afgesproken datum van aanmonstering melden bij de kapitein van het aangewezen vaartuig. Indien de zeeman zich niet op de voor de aanmonstering vastgestelde datum en tijd meldt, wordt de reder automatisch ontheven van zijn plicht die zeeman aan te monsteren.

9.   Als evenwel om andere dan de in het vorige punt genoemde redenen geen ACS-zeelieden worden aangemonsterd, moeten de reders van de vaartuigen van de Gemeenschap voor elke dag van de visreis in de wateren van het desbetreffende ACS-land een forfaitair bedrag van 20 EUR betalen. Dit bedrag wordt betaald binnen de in punt I.2.6 van deze bijlage bedoelde termijn. Bij het binnenvaren van de EEZ van Kiribati delen de reders van de vaartuigen van de Gemeenschap mee hoeveel ACS-zeelieden zij aan boord hebben.

10.   Dit bedrag wordt gebruikt voor de opleiding van lokale zeelieden en wordt overgemaakt op de door de autoriteiten van het desbetreffende ACS-land opgegeven rekening.

HOOFDSTUK V

TECHNISCHE MAATREGELEN

De vaartuigen nemen de maatregelen en de aanbevelingen die de WCPFC voor de regio heeft vastgesteld met betrekking tot het vistuig en de technische specificaties daarvan in acht, alsmede alle andere, voor hun visserijactiviteiten geldende technische maatregelen.

HOOFDSTUK VI

WAARNEMERS

1.   Bij de registratie moeten alle vaartuigen van de Gemeenschap een bijdrage van 400 EUR voor een „Fisheries Observers Project Fund” betalen door dit bedrag integraal en netto op rekening nr. 4 van de regering van Kiribati over te maken overeenkomstig artikel 2, lid 7, van dit protocol.

2.   De vaartuigen die in het kader van de overeenkomst een vergunning hebben om in de wateren van Kiribati te vissen, nemen overeenkomstig de onderstaande bepalingen waarnemers aan boord die zijn aangewezen door de WCPFC:

op verzoek van de WCPFC nemen de vaartuigen van de Gemeenschap een door deze organisatie aangewezen waarnemer aan boord om de in de wateren van Kiribati behaalde vangsten te controleren;

de WCPFC stelt de lijsten vast van de vaartuigen die zijn aangewezen om een waarnemer aan boord te nemen en van de waarnemers die zijn aangewezen om aan boord te gaan. Deze lijsten worden bijgewerkt. Zij worden meteen na de opstelling ervan en vervolgens om de drie maanden als zij werden gewijzigd, aan de Europese Commissie meegedeeld;

bij de afgifte van de vergunning of uiterlijk 15 dagen vóór de datum waarop de waarnemer aan boord moet gaan, deelt de WCPFC aan de betrokken reder of diens vertegenwoordiger de naam van de waarnemer mee die is aangewezen om aan boord te gaan van het betrokken vaartuig.

3.   De waarnemer blijft gedurende één visreis aan boord. Op expliciet verzoek van de WCPFC kan de periode aan boord, naargelang van de verwachte gemiddelde duur van de visreizen voor een bepaald vaartuig, evenwel tot meerdere visreizen worden uitgebreid. Een dergelijk verzoek wordt door de bevoegde WCPFC gedaan bij de opgave van de naam van de waarnemer die is aangewezen om aan boord van het desbetreffende vaartuig te gaan.

4.   De voorwaarden voor het aan boord nemen van de waarnemer worden door de reder of diens vertegenwoordiger en de bevoegde WCPFC in onderlinge overeenstemming vastgesteld.

5.   De waarnemer gaat in een door de reder gekozen haven aan boord bij het begin van de eerste visreis die na de mededeling van de lijst van aangewezen vaartuigen plaatsvindt in de viswateren van Kiribati.

6.   De betrokken reders krijgen twee weken de tijd om de data en de havens in de subregio te melden die voor het aan boord nemen van de waarnemers zijn vastgesteld, met dien verstande dat deze melding ten minste tien dagen vóór de waarnemers aan boord gaan, plaatsvindt.

7.   Indien de waarnemer in een haven buiten de subregio aan boord gaat, zijn de reiskosten van de waarnemer voor rekening van de reder. Als een vaartuig dat een regionale waarnemer aan boord heeft de regionale wateren verlaat, wordt alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de waarnemer zo spoedig mogelijk kan terugkeren; de kosten hiervan zijn voor rekening van de reder.

8.   Als de waarnemer zich binnen twaalf uur na het afgesproken tijdstip nog niet op de afgesproken plaats heeft gemeld, is de reder automatisch ontheven van de verplichting hem aan boord te nemen.

9.   De waarnemer wordt aan boord als een officier behandeld. Hij verricht de volgende taken:

hij observeert de visserijactiviteiten van de vaartuigen;

hij controleert de positie van de vaartuigen die bij visserijactiviteiten betrokken zijn;

hij verricht bemonsteringsactiviteiten voor biologische doeleinden in het kader van wetenschappelijke programma's;

hij noteert welk vistuig wordt gebruikt;

hij controleert de in het logboek opgenomen gegevens over de vangsten die in de wateren van Kiribati zijn gedaan;

hij verifieert de percentages van de bijvangsten en maakt een raming, voor de verhandelbare vissoorten, van de teruggegooide hoeveelheid;

als het vaartuig zich in de wateren van Kiribati bevindt, deelt hij een keer per week met adequate middelen de visserijgegevens mee, waaronder de aan boord aanwezige hoeveelheden hoofd- en bijvangst.

10.   De kapitein doet alles wat in zijn bevoegdheid ligt om de fysieke veiligheid en het welzijn van de waarnemer bij de uitoefening van zijn taken te garanderen.

11.   Voor zover mogelijk krijgt de waarnemer alle faciliteiten die hij voor de uitoefening van zijn taken nodig heeft. De kapitein laat de waarnemer de communicatiemiddelen gebruiken die deze voor zijn werk nodig heeft, stelt hem de documenten ter beschikking die rechtstreeks met de visserijactiviteit van het vaartuig verband houden, met inbegrip van met name het logboek en het navigatieboek, en verleent hem toegang tot de delen van het vaartuig waar hij dient te zijn voor de uitoefening van zijn taak.

12.   Tijdens zijn verblijf aan boord gedraagt de waarnemer zich als volgt:

hij zorgt ervoor dat zijn inscheping en zijn verblijf aan boord de visserijactiviteiten niet onderbreken of hinderen;

hij gaat zorgvuldig om met de goederen en de installaties aan boord en bewaart geheimhouding over alle documenten van het betrokken vaartuig.

13.   Aan het einde van de waarnemingsperiode stelt hij, vóór hij van boord gaat, een verslag van zijn activiteiten op, dat aan de WCPFC wordt overgelegd en waarvan een kopie aan de kapitein van het vaartuig wordt bezorgd.

14.   De reder zorgt, op zijn kosten en volgens de praktische mogelijkheden van het vaartuig, voor kost en logies van de waarnemers, die op dit punt als officier moeten worden behandeld.

15.   Het loon en de sociale premies voor de waarnemer zijn voor rekening van de WCPFC.

16.   De twee partijen gaan zo snel mogelijk met de belanghebbende derde landen aan tafel zitten om een systeem van regionale waarnemers vast te stellen en de bevoegde regionale visserijorganisatie te kiezen. Zolang er nog geen systeem van regionale waarnemers operationeel is, nemen de vaartuigen die op grond van de overeenkomst een vergunning hebben om in de wateren van Kiribati te vissen, overeenkomstig de hierboven uiteengezette regels, in plaats van regionale waarnemers, waarnemers aan boord die door de bevoegde autoriteiten van Kiribati zijn aangewezen.

HOOFDSTUK VII

CONTROLE

1.   De Europese Gemeenschap houdt een lijst bij van vaartuigen waarvoor een vergunning is afgegeven overeenkomstig de in dit protocol vastgestelde bepalingen. Deze lijst wordt meteen na de vaststelling ervan en vervolgens na elke bijwerking ervan meegedeeld aan de voor de visserijcontrole bevoegde autoriteiten van Kiribati.

2.   Binnenvaren en verlaten van de zone

De vaartuigen van de Gemeenschap die voornemens zijn de wateren van Kiribati binnen te varen of te verlaten, delen dit, op de in aanhangsel IV aangegeven wijze, ten minste drie uur van tevoren mee aan de voor de visserijcontrole bevoegde autoriteiten van Kiribati. Zij delen eveneens de gevangen hoeveelheden en soorten aan boord mee.

Wanneer het vaartuig zijn voornemen om de wateren te verlaten meedeelt, geeft het ook zijn positie door. Deze mededelingen worden bij voorkeur per fax doorgestuurd; vaartuigen die daarmee niet zijn uitgerust, mogen hun gegevens via de radio en per e-mail meedelen.

Vaartuigen die hun aanwezigheid niet bij de bevoegde autoriteit van Kiribati hebben gemeld en toch op de uitoefening van visserijactiviteiten worden betrapt, worden beschouwd als vaartuigen in overtreding.

De fax- en telefoonnummers en het e-mailadres worden eveneens meegedeeld bij het afgeven van de visvergunning.

3.   Controleprocedures

De kapiteins van de vaartuigen van de Gemeenschap die in de wateren van Kiribati vissen, moeten iedere met de inspectie en controle van de visserijactiviteiten belaste ambtenaar van Kiribati het aan boord gaan toestaan en vergemakkelijken en hem bijstaan bij het vervullen van zijn taken.

Deze ambtenaren blijven niet langer aan boord dan voor de uitvoering van hun taken nodig is.

Na elke inspectie wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

4.   Kentekens

Op de vaartuigen van de Gemeenschap moeten externe kentekens zijn aangebracht overeenkomstig de FAO-voorschriften.

5.   Satellietcontrole

Alle vaartuigen van de Gemeenschap die op grond van deze overeenkomst mogen vissen, worden overeenkomstig de bepalingen in aanhangsel V gevolgd via satelliet. Die bepalingen treden in werking op de tiende dag nadat de regering van Kiribati de delegatie heeft gemeld dat de met de satellietcontrole belaste instantie met zijn activiteiten is begonnen.

6.   Aanhouding

Wanneer een vaartuig van de Gemeenschap in de wateren van Kiribati wordt aangehouden of een sanctie op een dergelijk vaartuig wordt toegepast, stellen de bevoegde autoriteiten van Kiribati de vlagstaat en de Europese Commissie daarvan binnen 24 uur in kennis.

De vlagstaat en de Europese Commissie ontvangen tegelijkertijd een beknopt verslag over de omstandigheden van en de redenen voor de aanhouding.

7.   Proces-verbaal van de aanhouding

De kapitein van het vaartuig ondertekent het proces-verbaal waarin de geconstateerde feiten door de bevoegde autoriteiten van Kiribati zijn opgetekend.

Deze ondertekening heeft geen consequenties ten aanzien van de rechten en de middelen die de kapitein te zijner verdediging kan doen gelden met betrekking tot de vermoedelijke overtreding die hem ten laste wordt gelegd.

De kapitein brengt zijn vaartuig naar de door de autoriteiten van Kiribati opgegeven haven. Bij een lichte overtreding kunnen de bevoegde autoriteiten van Kiribati het aangehouden vaartuig toestaan zijn visserijactiviteiten voort te zetten.

8.   Afwikkeling van de aanhouding

Voordat een gerechtelijke procedure wordt ingeleid, wordt ernaar gestreefd de vermoedelijke overtreding via een schikkingsprocedure af te handelen. Deze procedure moet uiterlijk vijf werkdagen nadat het vaartuig in het kader van de aanhouding de haven is binnengevaren, zijn afgewikkeld.

Bij een schikkingsprocedure wordt het bedrag van de boete vastgesteld overeenkomstig de regelgeving van Kiribati.

Als de zaak niet volgens een schikkingsprocedure kan worden afgehandeld en door een bevoegde rechterlijke instantie in behandeling moet worden genomen, stelt de reder bij een door de bevoegde autoriteiten van Kiribati opgegeven bank een bankgarantie die wordt vastgesteld met inachtneming van de met de aanhouding gepaard gaande kosten, de boetesom en de vergoedingen die moeten worden betaald door degenen die verantwoordelijk zijn voor de overtreding.

De bankgarantie wordt niet vrijgegeven voordat de gerechtelijke procedure is afgerond. Zij wordt vrijgegeven indien de procedure niet tot een veroordeling heeft geleid. Als bij veroordeling de boete kleiner is dan de gestelde bankgarantie, geven de bevoegde autoriteiten van Kiribati het saldo na de uitspraak vrij.

Het vaartuig wordt vrijgegeven en de bemanning wordt gemachtigd de haven te verlaten:

zodra aan de bij de schikkingsprocedure vastgestelde verplichtingen is voldaan, of

zodra, in afwachting van de afronding van de gerechtelijke procedure, een bankgarantie als bedoeld onder punt c) hierboven, is gesteld en deze door de bevoegde autoriteiten van Kiribati is aanvaard.

9.   Overlading

Vaartuigen van de Gemeenschap die hun vangsten uit de wateren van Kiribati willen overladen, doen dat in een haven van Kiribati.

De reders van die vaartuigen verstrekken de bevoegde autoriteiten van Kiribati ten minste 48 uur van tevoren de gegevens waarnaar in aanhangsel IV wordt gevraagd.

Overladen wordt beschouwd als het uitvaren van de visserijzone van Kiribati. Bijgevolg moeten de kapiteins van de vaartuigen hun logboeken bij de bevoegde autoriteiten van Kiribati indienen (volgens het model in de aanhangsels III A en III B) en meedelen of zij voornemens zijn door te gaan met vissen dan wel de visserijzone van Kiribati te verlaten.

In de visserijzone van Kiribati is het niet toegestaan vangsten uit de visserijzone van Kiribati over te laden op een andere wijze dan hierboven is beschreven. Overtredingen worden bestraft met de sancties waarin de regelgeving van Kiribati voorziet.

10.   De kapiteins van de vaartuigen van de Gemeenschap die hun vangst in een haven van Kiribati aanlanden of overladen, moeten de controle op deze verrichtingen door inspecteurs van Kiribati toestaan en vergemakkelijken. Na elke inspectie wordt aan de kapitein van het vaartuig een kopie van het inspectieverslag afgegeven.

Aanhangsels

I.

Aanvraagformulier voor inschrijving van een vissersvaartuig in het register van de Republiek Kiribati

II.

Aanvraagformulier voor een visvergunning

III A.

Regionaal logboek voor de ringzegenvisserij in de zuidelijke Stille Oceaan

III B.

Regionaal logboek voor de beugvisserij in de zuidelijke Stille Oceaan

IV.

Berichtgegevens

V.

Protocol (VMS)

Aanhangsel I

Aanvraagformulier voor inschrijving van een vissersvaartuig in het register van de Republiek Kiribati

Image

Image

Image

Aanhangsel II

Aanvraagformulier voor een visvergunning

Image

Aanhangsel III A

Regionaal logboek voor de ringzegenvisserij in de zuidelijke Stille Oceaan

Image

Aanhangsel III B

Regionaal logboek voor de beugvisserij in de zuidelijke Stille Oceaan

Image

Aanhangsel IV

BERICHTGEGEVENS

Berichten ter attentie van de directeur Visserij

Tel. (686) 210 99; fax (686) 211 20; e-mail: flue@mfmrd.gov.ki

1.   Bericht bij het binnenvaren van de zone

24 uur vóór het binnenvaren van de visserijzone:

a)

berichtcode (ZENT);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van binnenvaren (DD-MM-JJ);

e)

tijdstip van binnenvaren (GMT);

f)

positie bij het binnenvaren;

g)

totale vangst aan boord in gewicht per soort:

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton).

Bv. ZENT/89TKS-PS001TN/JJAP2/11.10.89/0635Z/0230N;17610E/SK-510:YF-120:OT-10

2.   Bericht bij het vertrek uit de zone

Onmiddellijk na het verlaten van de visserijzone:

a)

berichtcode (ZDEP);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van vertrek;

e)

tijdstip van vertrek (GMT);

f)

positie bij vertrek;

g)

vangst aan boord in gewicht per soort:

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton);

h)

totale vangst in de zone in gewicht per soort (zoals vangst aan boord);

i)

totaal aantal visdagen (het werkelijke aantal dagen waarop een net of een beug in de zone is uitgezet).

Bv. ZDEP/89TKS-PS001TN/JJAP2/21.10.89/1045Z/0125S;16730E/SJ-450:YF-190:OT-4/SJ-42:BE-70:OT-1/14

3.   Wekelijks bericht betreffende positie en vangst tijdens de aanwezigheid in de visserijzone

Elke dinsdag waarop het vaartuig in de visserijzone aanwezig is na het bericht van binnenvaren of het laatste wekelijkse bericht:

a)

berichtcode (WPCR);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van het wekelijks positie- en vangstbericht (DD:MM:JJ);

e)

positie bij verzending van het bericht;

f)

vangst sinds het laatste bericht:

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton);

g)

visdagen sinds het laatste bericht.

Bv. WPCR/89TKS-PS001TN/JJAP2/11.12.89/0140N;16710W/SJ-23:YF-9:OT-2.0/7

4.   Bericht bij het binnenvaren van een haven, ook indien voor overlading, bevoorrading, het aan wal brengen van bemanningsleden of in noodgevallen

Ten minste 48 uur voordat het vaartuig de haven binnenvaart:

a)

berichtcode (PENT);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van het bericht (DD:MM:JJ);

e)

positie bij verzending van het bericht;

f)

naam van de haven;

g)

vermoedelijke tijd van aankomst (LST) DDMM:uumm;

h)

vangst aan boord in gewicht per soort:

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton);

i)

reden voor het binnenvaren van de haven.

Bv. PENT/89TKS-PS001TN/JJAP2/24.12.89/0130S;17010E/BETIO/26.12:1600L/SJ-562:YF-150:OT-4/TRANSSHIPPING

5.   Bericht bij vertrek uit de haven

Onmiddellijk na het vertrek uit de haven:

a)

berichtcode (PDEP);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van het bericht (GMT) (DD:MM:JJ);

e)

naam van de haven;

f)

datum en tijdstip van vertrek (LST) DD-MM:uumm;

g)

vangst aan boord in gewicht per soort:

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton);

h)

volgende bestemming.

Bv. PDEP/89TKS-PS001TN/JJAP2/30.12.89/BETIO/29.12:1600L/SJ-0.0:YF-0.0:OT-4/FISHING GROUND

6.   Bericht bij het binnenvaren van of het vertrek uit een gesloten gebied

Ten minste 12 uur vóór het binnenvaren in een gesloten gebied en onmiddellijk na het verlaten van een dergelijk gebied:

a)

berichtcode (ENCA bij het binnenvaren en DECA bij het verlaten);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van ENCA of DECA;

e)

tijdstip van ENCA of DECA (GMT) DD-MM-JJ:uumm;

f)

positie bij het verzenden van ENCA of DECA (op 1 boogminuut nauwkeurig);

g)

snelheid en koers;

h)

reden voor ENCA.

Bv. ENCA/89TKS-PS001TN/JJAP2/30.12.89:1645Z/0130S;17010E/7:320/ENTER PORT

7.   Voorafgaande melding van bijtanken van brandstof

Ten minste 24 uur vóór het bijtanken van brandstof uit een vergunninghoudende tanker:

a)

berichtcode (FUEL);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum van het bericht (GMT);

e)

positie bij verzending van het bericht (op 1 boogminuut nauwkeurig);

f)

hoeveelheid brandstof aan boord (kiloliter);

g)

vermoedelijke datum van het bunkeren;

h)

vermoedelijke positie bij het bunkeren;

i)

naam van het tankschip.

Bv. FUEL/89TKS-PS001TN/JJAP2/06.02.90/0130S;17010E/35/08.02.90/0131S;17030E/CHEMSION

8.   Bunkerbericht

Onmiddellijk na het bijtanken van brandstof uit een vergunninghoudend tankschip:

a)

berichtcode (BUNK);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

datum en tijdstip waarop met het bunkeren is begonnen (GMT) DD-MM-JJ:uumm;

e)

positie bij de aanvang van het bunkeren;

f)

getankte hoeveelheid brandstof in kiloliter;

g)

tijdstip waarop het bunkeren is beëindigd (GMT);

h)

positie bij het beëindigen van het bunkeren;

i)

naam van het tankschip.

Bv. BUNK/89TKS-S001TN/JJAP2/08.02.90:1200Z/0131S;17030E/160/08.02.90:1800Z/0131S;17035E/CRANE PHOENIX

9.   Bericht van overlading

Onmiddellijk na overlading in een daartoe erkende haven op Kiribati op een vergunninghoudend transportvaartuig:

a)

berichtcode (TSHP);

b)

registratienummer of nummer van de vergunning;

c)

radioroepnaam;

d)

losdatum (DD-MM-JJ);

e)

loshaven;

f)

overgeladen vangst, in gewicht per soort:

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton);

g)

naam van het koeltransportvaartuig;

h)

bestemming van de vangst.

Bv. TSHP/89TKS-PS001TN/JJAP2/11.12.89/BETIO/SJ-450:YF-150:OT-0.0/JAPANSTAR/PAGO PAGO

10.   Bericht van beëindiging visserijactiviteit

Binnen 48 uur na het beëindigen van een visreis door het lossen van de lading in andere vissershavens (buiten Kiribati), met inbegrip van de operationele haven, of de thuishaven:

a)

berichtcode (COMP);

b)

naam van het vaartuig;

c)

nummer van de vergunning;

d)

radioroepnaam;

e)

datum van lossing (DD-MM-JJ);

f)

geloste vangst per soort

 

GESTREEPTE TONIJN (SJ) ___, __ (metrieke ton)

 

GEELVINTONIJN (YF) ___, __ (metrieke ton)

 

ANDERE (OT) ___, __ (metrieke ton);

g)

naam van de haven.

Bv. COMP/89TKS-PS001TN/JJAP2/26.12.89/SJ-670:YF-65:OT-0.0/BETIO

Aanhangsel V

Protocol (VMS)

Bepalingen voor het volgen per satelliet van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de EEZ van Kiribati vissen

1.   De bepalingen van dit protocol zijn een aanvulling op het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 16 september 2006 tot en met 15 september 2012, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Kiribati, en zijn van toepassing overeenkomstig punt 5 van „hoofdstuk VII — Controle” van de bijlage daarbij.

2.   Alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die visserijactiviteiten uitvoeren in het kader van de visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Kiribati, worden per satelliet gevolgd wanneer ze zich in de EEZ van Kiribati bevinden.

Hiertoe delen de autoriteiten van Kiribati de coördinaten (lengte- en breedtegraad) van de EEZ van Kiribati mee aan de Gemeenschap.

De autoriteiten van Kiribati verstrekken deze informatie in elektronische vorm, uitgedrukt in decimale graden (WGS 84).

3.   De partijen wisselen volgens de voorwaarden van de punten 5 en 7 gegevens uit inzake de X.25-adressen en de parameters voor de elektronische communicatie tussen hun controlecentra. Deze gegevens omvatten voor zover mogelijk: de namen, telefoon-, telex- en faxnummers en de elektronische adressen (internet of X.400) die kunnen worden gebruikt voor de algemene communicatie tussen de controlecentra.

4.   De positie van de vaartuigen wordt bepaald met een foutenmarge van minder dan 500 m en een betrouwbaarheidsinterval van 99 %.

5.   Wanneer een op grond van de overeenkomst vissend vaartuig dat overeenkomstig de geldende Gemeenschapswetgeving via satelliet wordt gevolgd, de EEZ van Kiribati binnenvaart, stuurt het controlecentrum van de vlagstaat de opeenvolgende positierapporten (identificatie van het vaartuig, breedtegraad, lengtegraad, vaarrichting en -snelheid) onmiddellijk en met een interval van maximaal 3 uur aan het Centrum voor visserijtoezicht (CVT) van Kiribati. De berichten worden geïdentificeerd met de vermelding „Positierapport”.

6.   De in punt 5 bedoelde berichten worden langs elektronische weg in X.25-formaat of volgens een ander beveiligd protocol verstuurd. De transmissie gebeurt in real time en volgens het formaat dat in de hierna volgende tabel wordt aangegeven.

7.   Indien de aan boord van een vissersvaartuig aanwezige satellietapparatuur voor permanente positiebepaling onklaar is, meldt de kapitein van het vaartuig te gelegener tijd de in punt 5 bedoelde gegevens aan het controlecentrum van de vlagstaat en aan het CVT van Kiribati. In dat geval moet om de 8 uur een algemeen positierapport worden verzonden. Dit algemene positierapport omvat de positierapporten die volgens de in punt 5 gestelde voorwaarden om de 3 uur door de kapitein van het vaartuig zijn geregistreerd.

Het controlecentrum van de vlagstaat verzendt deze rapporten onverwijld naar het CVT van Kiribati. Onklare apparatuur wordt gerepareerd of vervangen binnen maximaal 1 maand. Wanneer die termijn verstreken is, moet het betrokken vaartuig de EEZ van Kiribati verlaten.

8.   De controlecentra van de vlagstaten controleren de bewegingen van hun vaartuigen in de wateren van Kiribati. Indien de vaartuigen niet volgens de vastgestelde voorwaarden kunnen worden gevolgd, wordt het CVT van Kiribati daarvan onmiddellijk na de constatering ervan in kennis gesteld en is de procedure van punt 7 van toepassing.

9.   Indien het CVT van Kiribati constateert dat de vlagstaat de in punt 5 bedoelde informatie niet verstrekt, worden de bevoegde diensten van de Europese Commissie daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.

10.   De overeenkomstig deze bepalingen aan de andere partij meegedeelde gegevens dienen uitsluitend om de autoriteiten van Kiribati in staat te stellen de communautaire vloot die in het kader van de visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Kiribati vist, te controleren en te bewaken. Deze gegevens mogen onder geen beding aan derden worden meegedeeld.

11.   De componenten van de software en van de apparatuur van het satellietvolgsysteem moeten betrouwbaar zijn; het moet onmogelijk zijn de posities te vervalsen of manueel te bewerken.

Het systeem moet volledig automatisch en permanent operationeel zijn en mag niet worden beïnvloed door milieu- en klimaatfactoren. Het is verboden het satellietvolgsysteem te vernielen, te beschadigen, buiten werking te stellen of te beïnvloeden.

De kapiteins van de vaartuigen zien erop toe dat:

de gegevens niet worden gewijzigd;

de antenne(s) van de satellietvolgapparatuur niet worden gestoord;

de elektrische voeding van de satellietvolgapparatuur niet wordt onderbroken, en

de satellietvolgapparatuur niet wordt gedemonteerd.

12.   De partijen komen overeen elkaar op verzoek de gegevens betreffende de gebruikte satellietvolgapparatuur mee te delen om na te gaan of alle apparatuur volledig compatibel is met de in het kader van deze bepalingen aan de partijen gestelde eisen.

13.   Geschillen over de interpretatie of de toepassing van deze bepalingen worden door de partijen in onderling overleg behandeld in de gemengde commissie die is ingesteld bij artikel 9 van de overeenkomst.

14.   De partijen komen overeen deze bepalingen indien nodig te herzien.

Melding van de VMS-gegevens aan Kiribati

Positierapport

Gegeven

Code

Verplicht/facultatief

Opmerkingen

Header

SR

V

Systeeminformatie — geeft het begin van de record aan

Geadresseerde

AD

V

Berichtinformatie — geadresseerde. ISO-alfa-3-landcode

Verzender

FR

V

Berichtinformatie — verzender. ISO-alfa-3-landcode

Vlagstaat

FS

F

 

Berichttype

TM

V

Berichtinformatie — berichttype „POS”

Radioroepnaam

RC

V

Vaartuiginformatie — internationale radioroepnaam van het vaartuig

Intern referentienummer van de overeenkomstsluitende partij

IR

F

Vaartuiginformatie — uniek volgnummer van de overeenkomstsluitende partij (ISO3-code van de vlagstaat, gevolgd door een nummer)

Extern registratienummer

XR

V

Vaartuiginformatie — kenteken aangebracht op de romp van het vaartuig

Breedtegraad

LA

V

Positie-informatie — positie in graden en minuten N/Z GGMM (WGS-84)

Lengtegraad

LO

V

Positie-informatie — positie in graden en minuten O/W GGGMM (WGS-84)

Vaarrichting

CO

V

Vaarrichting van het vaartuig, op een schaal van 360°

Vaarsnelheid

SP

V

Vaarsnelheid van het vaartuig, in tienden van knopen

Datum

DA

V

Positie-informatie — datum van registratie van de positie in UTC (JJJJMMDD)

Tijdstip

TI

V

Positie-informatie — tijdstip van registratie van de positie in UTC (UUMM)

Tailer

ER

V

Systeeminformatie — geeft het einde van de record aan

Tekenset: ISO 8859.1

De structuur van de gegevenstransmissie is als volgt:

een dubbele schuine streep (//) en een code geven het begin van de transmissie aan,

een enkele schuine streep (/) fungeert als separator tussen code en gegeven.

De facultatieve gegevens moeten worden opgenomen tussen de header en de tailer.

Grenzen van de EEZ van Kiribati

Coördinaten van de EEZ

Gegevens van het CVT van Kiribati

Naam van het CVT:

Tel. VMS:

Fax VMS:

E-mail VMS:

Tel. DSPG:

Fax DSPG:

Adres X25 =

Meldingen van het binnenvaren/uitvaren:


7.8.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/35


VERORDENING (EG) Nr. 894/2007 VAN DE RAAD

van 23 juli 2007

betreffende de sluiting van een Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, juncto artikel 300, lid 2 en lid 3, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap en de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe hebben onderhandeld over een partnerschapsovereenkomst inzake visserij waarbij aan vissers uit de Gemeenschap vangstmogelijkheden worden toegekend in de wateren waarover de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe de soevereiniteit of de jurisdictie bezit, en hebben deze overeenkomst geparafeerd.

(2)

Het is in het belang van de Gemeenschap deze overeenkomst goed te keuren.

(3)

Bepaald moet worden hoe de vangstmogelijkheden over de lidstaten moeten worden verdeeld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst is aan deze verordening gehecht.

Artikel 2

De in het protocol bij de overeenkomst vastgestelde vangstmogelijkheden worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

Type visserij

Vaartuigtype

Lidstaat

Vergunningen of quota

Tonijnvisserij

Vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen

Spanje

13

Frankrijk

12

Tonijnvisserij

Vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug

Spanje

13

Portugal

5

Indien met de door deze lidstaten ingediende vergunningaanvragen niet alle in het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, kan de Commissie vergunningaanvragen van andere lidstaten in aanmerking nemen.

Artikel 3

De lidstaten waarvan de vaartuigen in het kader van deze overeenkomst vissen, melden de in de visserijzone van São Tomé e Príncipe gevangen hoeveelheden van elk bestand aan de Commissie op de wijze zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 500/2001 van de Commissie van 14 maart 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad wat betreft de controle op de vangsten van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van derde landen en in volle zee (1).

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 73 van 15.3.2001, blz. 8.


PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST

inzake visserij tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap

DE DEMOCRATISCHE REPUBLIEK SÃO TOMÉ E PRÍNCIPE,

hierna „São Tomé e Príncipe” genoemd,

en

DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

hierna „de Gemeenschap” genoemd,

hierna als „de partijen” aangeduid,

GELET OP de nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en São Tomé e Príncipe, met name in het kader van de overeenkomst van Cotonou, en op de wens van beide partijen deze betrekkingen te intensiveren;

GELET OP de wens van beide partijen om de verantwoorde exploitatie van de visbestanden via samenwerking te bevorderen;

REKENING HOUDEND MET de bepalingen van het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties;

VASTBESLOTEN om de beslissingen en aanbevelingen uit te voeren van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan, hierna de „ICCAT” genoemd;

ZICH BEWUST van het belang van de beginselen die zijn vastgelegd in de in 1995 tijdens de conferentie van de FAO goedgekeurde Gedragscode voor een verantwoorde visserij;

VASTBERADEN om in hun beider belang samen te werken aan de invoering van een verantwoorde visserij ter waarborging van de instandhouding op lange termijn en de duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen;

ERVAN OVERTUIGD DAT deze samenwerking moet worden gebaseerd op elkaar aanvullende initiatieven en acties van beide partijen samen en van de partijen afzonderlijk, waarbij de coherentie van de beleidslijnen en de synergie van de inspanningen moeten worden gegarandeerd;

VASTBESLOTEN daartoe een dialoog op gang te brengen over het door de regering van São Tomé e Príncipe vastgestelde sectorale visserijbeleid, en passende middelen te kiezen om ervoor te zorgen dat dit beleid doeltreffend wordt uitgevoerd en dat de economische actoren en het maatschappelijk middenveld bij dit proces worden betrokken;

VERLANGENDE voorwaarden en voorschriften vast te stellen met betrekking tot de visserijactiviteiten van vaartuigen van de Gemeenschap die actief zijn in de wateren van São Tomé e Príncipe, en met betrekking tot de steun die de Gemeenschap verleent voor de invoering van een verantwoorde visserij in die wateren;

VASTBERADEN te streven naar een nog nauwere economische samenwerking op visserijgebied en in de daarvan afhankelijke sectoren door de totstandbrenging en ontwikkeling van joint ventures met ondernemingen van beide partijen,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Draagwijdte van de overeenkomst

Bij deze overeenkomst worden de beginselen, regels en procedures vastgesteld inzake:

de economische, financiële, technische en wetenschappelijke samenwerking op visserijgebied, die tot doel heeft om, ter waarborging van de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden, de verantwoorde visserij in de visserijzone van São Tomé e Príncipe te bevorderen en de visserijsector van São Tomé e Príncipe te ontwikkelen;

de voorwaarden voor de toegang van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap tot de visserijzone van São Tomé e Príncipe;

de samenwerking betreffende de regelingen voor het toezicht op de visserij in de visserijzone van São Tomé e Príncipe, met als doel de naleving van de bovengenoemde voorschriften te garanderen, de doeltreffendheid van de maatregelen op het gebied van de instandhouding en beheer van de visbestanden te verzekeren en illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst te bestrijden;

de partnerschappen tussen bedrijven met het oog op de ontwikkeling, in het belang van beide partijen, van de economische activiteiten in de visserijsector en van daarmee verband houdende activiteiten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a)

„autoriteiten van São Tomé e Príncipe”: de regering van São Tomé e Príncipe;

b)

„communautaire autoriteiten”: de Commissie;

c)

„visserijzone van São Tomé e Príncipe”: de wateren waarover São Tomé e Príncipe op visserijgebied de soevereiniteit of de jurisdictie heeft;

d)

„vissersvaartuig”: elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;

e)

„vaartuig van de Gemeenschap”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap voert en in de Gemeenschap is geregistreerd;

f)

„gemengde commissie”: een commissie van vertegenwoordigers van de Gemeenschap en São Tomé e Príncipe als omschreven in artikel 9 van deze overeenkomst;

g)

„overlading”: het overbrengen, op zee of in de haven, van alle vis aan boord van een vissersvaartuig of een gedeelte daarvan, naar een ander vissersvaartuig;

h)

„abnormale omstandigheden”: andere omstandigheden dan natuurverschijnselen, die aan de redelijke controle van een van de partijen ontsnappen en de uitoefening van de visserijactiviteiten in de wateren van São Tomé e Príncipe verhinderen;

i)

„ACS-zeelieden”: elke zeeman uit een niet-Europees land dat de Overeenkomst van Cotonou heeft ondertekend. In die zin is een zeeman van São Tomé e Príncipe een ACS-zeeman;

j)

„bijvangst”: elke gevangen hoeveelheid vis die bestaat uit niet in bijlage 1 bij het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties van 1982 vermelde soorten.

Artikel 3

Beginselen en doelstellingen waarop de uitvoering van deze overeenkomst gebaseerd is

1.   De partijen verbinden zich tot het bevorderen van een verantwoorde visserij in de visserijzone van São Tomé e Príncipe, zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren actief zijn en zonder afbreuk te doen aan de overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden van één bepaald geografisch gebied, met inbegrip van wederzijdse visserijovereenkomsten.

2.   De partijen werken samen aan de tenuitvoerlegging van een door de regering van São Tomé e Príncipe vastgesteld sectoraal visserijbeleid en gaan daartoe een politieke dialoog aan over de hervormingen die in dat verband vereist zijn. Zij plegen vooraf onderling overleg met het oog op de vaststelling van eventuele maatregelen op dit gebied.

3.   De partijen werken ook samen aan gezamenlijke en individuele evaluaties voor, tijdens en na maatregelen, programma’s en acties die worden uitgevoerd op grond van deze overeenkomst.

4.   De partijen verbinden zich ertoe deze overeenkomst uit te voeren volgens de beginselen van goed economisch en sociaal bestuur en daarbij rekening te houden met de toestand van de visbestanden.

5.   Als ACS-zeelieden op vaartuigen van de Gemeenschap worden aangemonsterd, geldt de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk, die van rechtswege van toepassing is op de overeenkomstige contracten en algemene arbeidsvoorwaarden. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

Artikel 4

Wetenschappelijke samenwerking

1.   Tijdens de duur van deze overeenkomst doen de Gemeenschap en São Tomé e Príncipe het nodige om de ontwikkeling van de toestand van de visbestanden in de visserijzone van São Tomé e Príncipe te volgen.

2.   De twee partijen plegen, op basis van de aanbevelingen en de resoluties van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) en het beste beschikbare wetenschappelijke advies, overleg in de in artikel 9 van deze overeenkomst bedoelde gemengde commissie om, eventueel na een wetenschappelijke vergadering en in onderlinge overeenstemming, maatregelen voor een duurzaam beheer van de visbestanden vast te stellen die van belang zijn voor de activiteiten van de vaartuigen van de Gemeenschap.

3.   De partijen verbinden zich ertoe om, hetzij rechtstreeks, inclusief op subregionaal niveau in het kader van het COREP (Regionaal Comité voor de visserij in de Golf van Guinee), hetzij binnen de bevoegde internationale organisaties, te overleggen met het oog op het beheer en de instandhouding van de biologische rijkdommen in de Atlantische Oceaan en op samenwerking in het kader van het wetenschappelijk onderzoek ter zake.

Artikel 5

Toegang van vaartuigen van de Gemeenschap tot de visgronden in de wateren van São Tomé e Príncipe

1.   São Tomé e Príncipe verbindt zich ertoe vaartuigen van de Gemeenschap in zijn visserijzone te laten vissen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en van het aan deze overeenkomst gehechte protocol en de bijbehorende bijlage.

2.   De visserijactiviteiten waarop deze overeenkomst betrekking heeft, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de op São Tomé e Príncipe geldende wetten en voorschriften. De autoriteiten van São Tomé e Príncipe stellen de Gemeenschap in kennis van elke wijziging in die regelgeving.

3.   São Tomé e Príncipe verbindt zich ertoe al het nodige te doen voor de doeltreffende toepassing van de in het protocol opgenomen bepalingen inzake visserijtoezicht. De vaartuigen van de Gemeenschap werken samen met de voor de uitvoering van dit toezicht bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe.

4.   De Gemeenschap verbindt zich ertoe al het nodige te doen om ervoor te zorgen dat haar vaartuigen de bepalingen van deze overeenkomst en de wetgeving inzake de uitoefening van de visserij in de wateren onder de jurisdictie van São Tomé e Príncipe in acht nemen.

Artikel 6

Vergunningen

1.   De vaartuigen van de Gemeenschap mogen slechts visserijactiviteiten in de visserijzone van São Tomé e Príncipe uitoefenen indien zij daarvoor een visvergunning hebben gekregen in het kader van deze overeenkomst en het aangehechte protocol.

2.   De procedure voor het verkrijgen van een visvergunning voor een vaartuig, de toepasselijke bedragen en de wijze van betaling door de reder zijn vermeld in de bijlage bij het protocol.

Artikel 7

Financiële tegenprestatie

1.   De Gemeenschap betaalt São Tomé e Príncipe een financiële tegenprestatie overeenkomstig de in het protocol en de bijbehorende bijlage vastgestelde voorwaarden en regelingen. Deze financiële tegenprestatie wordt berekend op basis van twee gegevens, namelijk:

a)

de toegang van vaartuigen van de Gemeenschap tot de wateren en de visbestanden van São Tomé e Príncipe, en

b)

de financiële steun die de Gemeenschap verleent voor de bevordering van een verantwoorde visserij en een duurzame exploitatie van de visbestanden in de wateren van São Tomé e Príncipe.

2.   Het in lid 1, onder a), bedoelde gedeelte van de financiële tegenprestatie wordt berekend op basis van de doelstellingen die in het kader van het door de regering van São Tomé e Príncipe omschreven sectorale visserijbeleid moeten worden gerealiseerd, en van de desbetreffende jaarlijkse en meerjarige programmering van de uitvoering daarvan, welke doelstellingen en programmering door de twee partijen in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig het protocol worden vastgesteld.

3.   De financiële tegenprestatie van de Gemeenschap wordt ieder jaar betaald overeenkomstig de bepalingen van het protocol en onverminderd de bepalingen van deze overeenkomst en het protocol inzake eventuele wijzigingen van het bedrag van de tegenprestatie op grond van:

a)

abnormale omstandigheden;

b)

een verlaging van de vangstmogelijkheden voor de vaartuigen van de Gemeenschap, die in onderlinge overeenstemming wordt vastgesteld met het oog op de toepassing van maatregelen voor het beheer van de betrokken bestanden die op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies nodig worden geacht voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden;

c)

een verhoging van de vangstmogelijkheden voor de vaartuigen van de Gemeenschap, die in onderlinge overeenstemming door de partijen wordt vastgesteld voor zover dit, gezien de toestand van de betrokken bestanden, volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies mogelijk is;

d)

een herziening van de voorwaarden voor de financiële steun voor de tenuitvoerlegging van het sectorale visserijbeleid van São Tomé e Príncipe, voor zover dit gerechtvaardigd is op grond van de door de partijen geconstateerde resultaten van de jaarlijkse en meerjarige programmering;

e)

de opzegging van deze overeenkomst krachtens artikel 13;

f)

de schorsing van de toepassing van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 12.

Artikel 8

Bevordering van de samenwerking tussen de economische actoren en in het maatschappelijk middenveld

1.   De partijen bevorderen economische, wetenschappelijke en technische samenwerking in de visserijsector en verwante sectoren. Zij plegen onderling overleg om de verschillende maatregelen die hiertoe kunnen worden genomen, te coördineren.

2.   De partijen verbinden zich ertoe de uitwisseling van informatie over vistechnieken, vistuig, instandhoudingsmethoden en procedés voor de industriële verwerking van visserijproducten te bevorderen.

3.   De partijen spannen zich in om omstandigheden te creëren die bevorderlijk zijn voor de betrekkingen tussen de bedrijven van de partijen op technisch, economisch en commercieel gebied; daartoe bieden zij stimulansen voor het scheppen van een klimaat dat aanzet tot zaken doen en investeren.

4.   De partijen stimuleren met name de oprichting van joint ventures die gericht zijn op het wederzijdse belang, met voortdurende inachtneming van de vigerende wetgeving van São Tomé e Príncipe en van de Europese Gemeenschap.

Artikel 9

Gemengde commissie

1.   Er wordt een gemengde commissie opgericht die wordt belast met het toezicht op de toepassing van deze overeenkomst. De gemengde commissie moet:

a)

toezicht uitoefenen op de uitvoering, interpretatie en toepassing van de overeenkomst, en met name op de vaststelling en beoordeling van de uitvoering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde jaarlijkse en meerjarige programmering;

b)

optreden als contactorgaan voor vraagstukken van gemeenschappelijk belang op visserijgebied, en met name statistische analyses maken van de vangstgegevens;

c)

fungeren als forum voor de minnelijke schikking van geschillen over de interpretatie of toepassing van de overeenkomst;

d)

indien nodig de vangstmogelijkheden herzien, en naar aanleiding daarvan de financiële tegenprestatie;

e)

elke andere taak vervullen die beide partijen haar in onderlinge overeenstemming opleggen.

2.   De gemengde commissie komt minstens eenmaal per jaar bijeen, afwisselend op São Tomé e Príncipe en in de Gemeenschap, en wordt voorgezeten door de partij die de vergadering organiseert. Op verzoek van één van beide partijen wordt een buitengewone vergadering belegd.

Artikel 10

Geografisch toepassingsgebied

Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en onder de in dat Verdrag gestelde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van São Tomé e Príncipe.

Artikel 11

Duur van de overeenkomst

Deze overeenkomst is geldig voor een periode van vier jaar vanaf de datum van inwerkingtreding; zij wordt stilzwijgend verlengd voor telkens een periode van vier jaar, tenzij zij overeenkomstig artikel 13 wordt opgezegd.

Artikel 12

Schorsing

1.   De toepassing van deze overeenkomst kan op initiatief van een van de partijen worden geschorst wanneer tussen de partijen een ernstige onenigheid bestaat over de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst. De toepassing kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt. Na ontvangst van deze kennisgeving plegen de partijen overleg met het oog op de minnelijke schikking van hun geschil.

2.   De in artikel 7 bedoelde financiële bijdrage wordt voor de duur van de schorsing evenredig en pro rata temporis verlaagd.

Artikel 13

Opzegging

1.   Deze overeenkomst kan door elke partij wegens abnormale gebeurtenissen worden opgezegd, bijvoorbeeld wanneer de toestand van de betrokken visbestanden verslechtert, wanneer wordt geconstateerd dat de aan vaartuigen van de Gemeenschap toegestane vangstmogelijkheden slechts in beperkte mate worden benut of wanneer de door de partijen aangegane verbintenissen tot het bestrijden van illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visvangst niet worden nagekomen.

2.   De betrokken partij stelt de andere partij ten minste zes maanden voor het einde van de eerste periode of van iedere volgende periode schriftelijk in kennis van haar voornemen om de overeenkomst op te zeggen.

3.   Na de in het vorige lid bedoelde kennisgeving treden beide partijen in onderhandeling.

4.   De in artikel 7 bedoelde financiële tegenprestatie voor het jaar waarin de opzegging in werking treedt, wordt evenredig en pro rata temporis verlaagd.

Artikel 14

Protocol en bijlage

Het protocol en de bijlage vormen een integrerend deel van deze overeenkomst.

Artikel 15

Geldend nationaal recht

De activiteiten van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de wateren van São Tomé e Príncipe actief zijn, ressorteren onder het recht van São Tomé e Príncipe, behoudens andersluidende bepalingen in de overeenkomst of het protocol met de bijbehorende bijlage en aanhangsels.

Artikel 16

Intrekking

De Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe inzake de visserij voor de kust van São Tomé e Príncipe, die op 25 februari 1984 in werking is getreden, wordt bij de onderhavige overeenkomst ingetrokken en vervangen op de dag van de inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst.

Het Protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe inzake de visserij voor de kust van São Tomé e Príncipe blijft evenwel van toepassing tijdens de in artikel 1, lid 1, van dat protocol bedoelde periode en vormt een integrerend deel van de onderhavige overeenkomst.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze overeenkomst, opgesteld in twee exemplaren in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, treedt in werking op de dag waarop de partijen elkaar schriftelijk ervan in kennis stellen dat hun daartoe vereiste respectieve interne procedures zijn afgewikkeld.

PROTOCOL

tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Economische Gemeenschap inzake de visserij voor de kust van São Tomé e Príncipe

Artikel 1

Geldigheidsduur en vangstmogelijkheden

1.   De op grond van artikel 5 van de overeenkomst toegekende vangstmogelijkheden worden voor een op 1 juni 2006 ingaande periode van vier jaar vastgesteld als volgt:

Sterk migrerende soorten (soorten opgenomen in bijlage 1 bij het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties van 1982)

vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen: 25 vaartuigen;

vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug: 18 vaartuigen.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de artikelen 4 en 5 van dit protocol.

3.   Vaartuigen die de vlag van een lidstaat van de Europese Gemeenschap voeren, mogen slechts visserijactiviteiten uitoefenen in de visserijzone van São Tomé e Príncipe indien daarvoor in het kader van dit protocol en overeenkomstig de bepalingen in de bijlage bij dit protocol een vergunning is verleend.

Artikel 2

Financiële tegenprestatie — Betalingswijze

1.   De in artikel 7 van de overeenkomst bedoelde financiële tegenprestatie bestaat enerzijds, voor de in artikel 1 bedoelde periode, uit een jaarlijks bedrag van 552 500 EUR, dat overeenkomt met een referentiehoeveelheid van 8 500 t per jaar, en anderzijds uit een specifiek bedrag van 1 105 000 EUR per jaar voor de ondersteuning en tenuitvoerlegging van initiatieven in het kader van het sectorale visserijbeleid van São Tomé e Príncipe. Dit specifieke bedrag maakt integrerend deel uit van de in artikel 7 van de overeenkomst gedefinieerde financiële tegenprestatie.

2.   Lid 1 is van toepassing onverminderd de artikelen 4, 5 en 7 van dit protocol.

3.   De in lid 1 bedoelde bedragen, samen 663 000 EUR, worden elk jaar door de Gemeenschap betaald zolang dit protocol van toepassing is.

4.   Indien de vaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van São Tomé e Príncipe in totaal meer dan 8 500 t per jaar vangen, wordt het bedrag van 552 500 EUR van de financiële tegenprestatie met 65 EUR per extra gevangen ton verhoogd. De Gemeenschap mag jaarlijks evenwel niet meer betalen dan het dubbele van het bedrag dat overeenkomt met de referentiehoeveelheid (1 105 000 EUR). Indien de vaartuigen van de Gemeenschap meer vangen dan de met het dubbele van het jaarlijkse totaalbedrag overeenstemmende hoeveelheid (17 000 t), wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

5.   De in lid 1 bedoelde financiële tegenprestatie wordt voor het eerste jaar uiterlijk op 15 mei 2007 betaald en voor de volgende jaren uiterlijk op 31 juli 2007, 2008 en 2009.

6.   Onverminderd artikel 6 valt de beslissing over de bestemming van de tegenprestatie onder de exclusieve bevoegdheid van de autoriteiten van São Tomé e Príncipe.

7.   De financiële tegenprestatie wordt overgemaakt op een rekening van het ministerie van Financiën van São Tomé e Príncipe bij een door de autoriteiten van São Tomé e Príncipe aangewezen financiële instelling.

Artikel 3

Samenwerking met het oog op verantwoorde visserij — Wetenschappelijke samenwerking

1.   De twee partijen verbinden zich hierbij tot het bevorderen van een verantwoorde visserij in de wateren van São Tomé e Príncipe zonder onderscheid te maken tussen de verschillende vloten die in die wateren aanwezig zijn.

2.   Tijdens de duur van dit protocol doen de Gemeenschap en de autoriteiten van São Tomé e Príncipe het nodige om de ontwikkeling van de toestand van de visbestanden in de visserijzone van São Tomé e Príncipe te volgen.

3.   Beide partijen verbinden zich ertoe de samenwerking op subregionaal niveau inzake verantwoorde visserij te bevorderen, met name in het kader van het COREP.

4.   Overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst plegen de partijen, op basis van de aanbevelingen en de resoluties van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijnachtigen in de Atlantische Oceaan (ICCAT) en het beste beschikbare wetenschappelijke advies, overleg in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie om, in voorkomend geval na een wetenschappelijke vergadering die eventueel op subregionaal niveau wordt gehouden, in onderlinge overeenstemming maatregelen voor een duurzaam beheer van de visbestanden vast te stellen die van belang zijn voor de vaartuigen van de Gemeenschap.

Artikel 4

Herziening van de vangstmogelijkheden in onderlinge overeenstemming

1.   De in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden kunnen in onderlinge overeenstemming worden verhoogd voor zover uit de conclusies van de in artikel 3, lid 4, bedoelde wetenschappelijke vergadering blijkt dat een dergelijke verhoging het duurzame beheer van de visbestanden van São Tomé e Príncipe niet schaadt. De in artikel 2, lid 1, bedoelde financiële tegenprestatie van 552 500 EUR wordt dan evenredig en pro rata temporis verhoogd. Het totaalbedrag van de door de Europese Gemeenschap betaalde financiële tegenprestatie, die betrekking heeft op de referentiehoeveelheid, mag evenwel niet meer bedragen dan het dubbele van 552 500 EUR. Indien de vaartuigen van de Gemeenschap jaarlijks meer vangen dan het dubbele van 8 500 t (d.i. 17 000 t), wordt het voor de extra hoeveelheid verschuldigde bedrag het volgende jaar betaald.

2.   Wanneer de partijen daarentegen overeenstemming bereiken over een verlaging van de in artikel 1 bedoelde vangstmogelijkheden, wordt de financiële tegenprestatie evenredig en pro rata temporis verlaagd.

3.   De verdeling van de vangstmogelijkheden over de verschillende categorieën vaartuigen kan eveneens worden aangepast, mits de partijen daarover onderling overleg plegen en daartoe samen besluiten en op voorwaarde dat eventuele aanbevelingen van de in artikel 3 bedoelde wetenschappelijke vergadering inzake het beheer van de bestanden die de gevolgen van die herverdeling zouden ondervinden, in acht worden genomen. De partijen spreken een overeenkomstige aanpassing van de financiële tegenprestatie af, indien de herverdeling van de vangstmogelijkheden dat rechtvaardigt.

Artikel 5

Nieuwe vangstmogelijkheden

Indien vissersvaartuigen van de Gemeenschap belangstelling hebben voor visserijactiviteiten die niet in artikel 1 zijn vermeld, raadpleegt de Gemeenschap São Tomé e Príncipe met het oog op een eventuele vergunning voor die nieuwe activiteiten. In voorkomend geval spreken de partijen voorwaarden voor deze nieuwe vangstmogelijkheden af en indien nodig passen zij dit protocol en de bijbehorende bijlage aan.

Artikel 6

Schorsing en herziening van de betaling van de financiële tegenprestatie in abnormale omstandigheden

1.   Indien abnormale omstandigheden, met uitzondering van natuurverschijnselen, de visserij in de exclusieve economische zone (EEZ) van São Tomé e Príncipe onmogelijk maken, kan de Europese Gemeenschap de betaling van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde financiële tegenprestatie schorsen. Het besluit tot schorsing wordt, na overleg tussen beide partijen, genomen binnen twee maanden volgend op het verzoek van een van beide partijen, en op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap op het moment van de schorsing alle verschuldigde bedragen heeft betaald.

2.   De betaling van de financiële tegenprestatie wordt hervat zodra de partijen, na overleg, in onderlinge overeenstemming constateren dat de omstandigheden die aan de basis van de stopzetting van de visserij lagen, verdwenen zijn en/of dat de situatie van die aard is dat er opnieuw gevist kan worden.

3.   De samen met de betaling van de financiële tegenprestatie geschorste geldigheid van de aan vaartuigen van de Gemeenschap verleende vergunningen wordt verlengd voor een periode gelijk aan de duur van de schorsing van de visserijactiviteiten.

Artikel 7

Bevordering van een verantwoorde visserij in de wateren van São Tomé e Príncipe

1.   Van het in artikel 2 vastgestelde totaalbedrag van de financiële tegenprestatie (663 000 EUR) wordt jaarlijks 50 % (d.i. 331 500 EUR) aangewend voor de ondersteuning en de uitvoering van initiatieven in het kader van het sectorale visserijbeleid van de regering van São Tomé e Príncipe.

Bij het beheer van het overeenkomstige bedrag gaat São Tomé e Príncipe uit van de doelstellingen en de daarmee samenhangende jaarlijkse en meerjarige programmering die de twee partijen overeenkomstig onderstaand lid 2 vaststellen in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig de huidige, op een duurzaam en verantwoord beheer van de sector gerichte prioriteiten van het visserijbeleid van São Tomé e Príncipe.

2.   Op voorstel van São Tomé e Príncipe en met het oog op de tenuitvoerlegging van het vorige lid, stellen de Gemeenschap en São Tomé e Príncipe, zodra het protocol in werking treedt en uiterlijk drie maanden na de datum van inwerkingtreding ervan, in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie een meerjarig sectoraal programma en de daarbij horende uitvoeringsbepalingen vast, die met name het volgende omvatten:

a)

de op meerjarige en jaarbasis vastgestelde richtsnoeren voor het gebruik van het in bovenstaand lid 1 genoemde deel van de financiële tegenprestatie en voor het gebruik van de specifieke bedragen voor de elk jaar uit te voeren initiatieven;

b)

de doelstellingen die op meerjarige en jaarbasis moeten worden bereikt om op termijn tot de bevordering van een duurzame en verantwoorde visserij te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten in de nationale beleidslijnen van São Tomé e Príncipe op het gebied van de visserij en andere terreinen die met de bevordering van een duurzame en verantwoorde visserij in verband staan of deze kunnen beïnvloeden;

c)

de criteria en de procedures voor de jaarlijkse beoordeling van de resultaten;

d)

bepalingen betreffende een eventuele herziening van het in lid 1 van dit artikel bedoelde percentage van het totaalbedrag van de financiële tegenprestatie, waarbij het herziene percentage van toepassing wordt in de jaren volgende op het eerste jaar waarin dit protocol wordt toegepast.

3.   Voorstellen tot wijziging van het meerjarige sectorale programma of van het gebruik van de specifieke bedragen voor de elk jaar uit te voeren initiatieven moeten door de twee partijen in de gemengde commissie worden goedgekeurd.

4.   Elk jaar wijst São Tomé e Príncipe het bedrag dat met het in lid 1 bedoelde percentage overeenstemt, toe aan de tenuitvoerlegging van het meerjarige programma. Voor het eerste jaar van de geldigheidsduur van het protocol moet deze toewijzing aan de Gemeenschap worden meegedeeld wanneer het meerjarige sectorale programma in de gemengde commissie wordt goedgekeurd. Voor elk daaropvolgend jaar meldt São Tomé e Príncipe de toewijzing uiterlijk op 1 mei van het voorafgaande jaar aan de Gemeenschap.

5.   Wanneer de jaarlijkse beoordeling van de resultaten van de uitvoering van het meerjarige sectorale programma dat rechtvaardigt, kan de Europese Gemeenschap een herziening van de in artikel 2, lid 1, van dit protocol bedoelde financiële tegenprestatie vragen om het daadwerkelijk voor de uitvoering van het programma toegewezen bedrag aan die resultaten aan te passen.

Artikel 8

Geschillen — Schorsing van de toepassing van het protocol

1.   De partijen moeten in de in artikel 9 van de overeenkomst bedoelde gemengde commissie, zo nodig in een bijzondere zitting ervan, overleg plegen over eventuele onderlinge geschillen inzake de interpretatie en de toepassing van de in dit protocol vastgestelde bepalingen.

2.   Onverminderd artikel 9 kan de toepassing van het protocol op initiatief van een partij worden geschorst wanneer het geschil tussen de twee partijen als ernstig wordt beschouwd en het overeenkomstig lid 1 in de gemengde commissie gevoerde overleg niet tot een minnelijke schikking heeft geleid.

3.   De toepassing van het protocol kan pas worden geschorst indien de betrokken partij haar voornemen hiertoe schriftelijk en ten minste drie maanden vóór de datum van inwerkingtreding van de schorsing meldt.

4.   Bij schorsing blijven de partijen in onderling overleg streven naar een minnelijke schikking van het geschil. Zodra een minnelijke schikking is getroffen, wordt de toepassing van het protocol hervat en wordt het bedrag van de financiële tegenprestatie evenredig verlaagd pro rata temporis, naargelang van de duur van de periode waarin de toepassing van het protocol was geschorst.

Artikel 9

Schorsing van de toepassing van het protocol bij niet-betaling

Onverminderd artikel 6 kan, wanneer de Gemeenschap de in artikel 2 bedoelde betalingen niet verricht, de toepassing van dit protocol als volgt worden geschorst:

a)

De bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe stellen de Commissie in kennis van het feit dat de betaling niet heeft plaatsgevonden. De Commissie verricht de nodige controles en gaat, indien nodig, over tot betaling binnen 60 werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving.

b)

Indien binnen de in artikel 2, lid 5, van dit protocol gestelde termijn het verschuldigde bedrag niet is betaald of niet is gemotiveerd waarom dat niet is gebeurd, hebben de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe het recht om de toepassing van het protocol te schorsen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

c)

De toepassing van het protocol wordt hervat zodra het betrokken bedrag is betaald.

Artikel 10

Geldend nationaal recht

De activiteiten van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de wateren van São Tomé e Príncipe actief zijn, ressorteren onder het recht van São Tomé e Príncipe, behoudens andersluidende bepalingen in de overeenkomst of in dit protocol met de bijbehorende bijlage en aanhangsels.

Artikel 11

Intrekking

De bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek São Tomé e Príncipe inzake de visserij voor de kust van São Tomé e Príncipe wordt ingetrokken en vervangen door de bijlage bij dit protocol.

Artikel 12

Inwerkingtreding

1.   Het onderhavige protocol en de bijbehorende bijlage treden in werking op de datum waarop de partijen de voltooiing van de in dit verband te volgen procedures melden.

2.   Het onderhavige protocol en de bijbehorende bijlage zijn van toepassing met ingang van 1 juni 2006.

BIJLAGE

Voorwaarden voor de uitoefening van de visserij door vaartuigen van de Gemeenschap in de visserijzone van São Tomé e Príncipe

HOOFDSTUK I

FORMALITEITEN VOOR HET AANVRAGEN EN HET AFGEVEN VAN VERGUNNINGEN

AFDELING 1

Afgifte van vergunningen

1.   Alleen daarvoor in aanmerking komende vaartuigen kunnen een visvergunning krijgen voor de visserijzone van São Tomé e Príncipe.

2.   Een vaartuig komt slechts voor een vergunning in aanmerking als voor de reder, de kapitein en het vaartuig zelf geen verbod tot uitoefening van de visserij in de wateren van São Tomé e Príncipe geldt. Tevens mogen zij bij São Tomé e Príncipe geen verplichtingen hebben uitstaan uit hoofde van eerdere visserijactiviteiten in het kader van de met de Gemeenschap gesloten visserijovereenkomsten.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Gemeenschap dienen ten minste 15 werkdagen vóór het begin van de aangevraagde geldigheidsduur bij het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe elektronisch een aanvraag in voor elk vaartuig dat op grond van de overeenkomst wil vissen.

4.   Voor het indienen van de aanvragen bij het voor visserij bevoegde ministerie wordt gebruikgemaakt van het formulier volgens het model in aanhangsel 1. De autoriteiten van São Tomé e Príncipe nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de vergunningsaanvraag ontvangen gegevens vertrouwelijk worden behandeld. Deze gegevens worden uitsluitend in het kader van de uitvoering van de visserijovereenkomst gebruikt.

5.   Elke vergunningsaanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:

het bewijs van betaling van het forfaitaire voorschot voor de geldigheidsduur van de vergunning;

(elk ander document of attest dat op grond van dit protocol voor de verschillende soorten vaartuigen vereist is).

6.   Het bedrag van de visrechten wordt overgemaakt op de door de autoriteiten van São Tomé e Príncipe opgegeven rekening als vermeld in artikel 2, lid 7, van het protocol.

7.   De rechten omvatten alle nationale en lokale belastingen, met uitzondering van havenbelastingen en kosten voor dienstverlening.

8.   De vergunningen voor alle vaartuigen worden, uiterlijk 15 werkdagen na de datum van ontvangst van alle in punt 5 bedoelde documenten, door het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe aan de reders of hun vertegenwoordigers afgegeven via de delegatie van de Commissie in Gabon.

9.   De vergunning wordt afgegeven op naam van een bepaald vaartuig en is niet overdraagbaar.

10.   Wanneer evenwel wordt geconstateerd dat er sprake is van overmacht, kan de vergunning van een bepaald vaartuig op verzoek van de Europese Gemeenschap worden vervangen door een nieuwe vergunning op naam van een ander vaartuig van dezelfde in artikel 1 van het protocol bedoelde categorie als het te vervangen vaartuig, zonder dat hiervoor nieuwe visrechten hoeven te worden betaald. In dit geval worden de totale vangsten van beide vaartuigen in aanmerking genomen voor het berekenen van eventuele door de Gemeenschap te verrichten aanvullende betalingen.

11.   De reder van het te vervangen vaartuig of diens vertegenwoordiger zendt de geannuleerde vergunning via de delegatie van de Commissie terug aan het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe.

12.   De nieuwe vergunning gaat in op de datum waarop de geannuleerde vergunning is teruggezonden aan het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe. De delegatie van de Commissie in Gabon wordt van de vergunningsoverdracht in kennis gesteld.

13.   De vergunning moet permanent aan boord worden bewaard. De Europese Gemeenschap houdt een ontwerplijst bij van vaartuigen waarvoor een visvergunning is aangevraagd overeenkomstig de in dit protocol vastgestelde bepalingen. Deze ontwerplijst wordt meteen na de vaststelling ervan en vervolgens na elke bijwerking ervan aan de autoriteiten van São Tomé e Príncipe meegedeeld. Meteen na de ontvangst van deze ontwerplijst en van de door de Commissie aan de autoriteiten van São Tomé e Príncipe toegestuurde kennisgeving van de betaling van het voorschot wordt het vaartuig door de bevoegde autoriteit van São Tomé e Príncipe ingeschreven op een lijst van visgerechtigde vaartuigen, die aan de met de visserijcontrole belaste autoriteiten wordt meegedeeld. In dit geval kan de reder een gewaarmerkte kopie van die lijst krijgen, die hij in afwachting van de afgifte van de visvergunning aan boord kan bewaren in plaats van de visvergunning.

AFDELING 2

Vergunningsvoorwaarden — visrechten en voorschotten

1.   De vergunningen zijn een jaar geldig. De geldigheidsduur kan worden verlengd.

2.   Voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug bedragen de visrechten 35 EUR per ton vis die in de visserijzone van São Tomé e Príncipe wordt gevangen.

3.   De vergunningen worden afgegeven na betaling van de volgende forfaitaire bedragen aan de bevoegde nationale autoriteiten:

5 250 EUR per vaartuig voor de tonijnvisserij met de zegen, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 150 t per jaar;

1 925 EUR per vaartuig voor de visserij met de drijvende beug, wat overeenkomt met de visrechten voor een vangst van 55 t per jaar.

4.   De lidstaten delen de Commissie elk jaar uiterlijk op 15 juni de vangstgegevens, uitgedrukt in ton, over het voorgaande jaar mee, welke gegevens door de in onderstaand punt 5 bedoelde wetenschappelijke instellingen zijn bevestigd.

5.   De definitieve afrekening van de rechten die voor een jaar n verschuldigd zijn, wordt uiterlijk op 31 juli van het jaar n + 1 door de Commissie, via haar delegatie, opgemaakt aan de hand van de door de reders opgestelde vangstaangiften, die zijn bevestigd door de voor de verificatie van de vangstgegevens bevoegde wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, zoals het IRD — Institut de Recherche pour le Développement, het IEO — Instituto Español de Oceanografia en het IPIMAR — Instituto Português de Investigaçao Maritima.

6.   Deze definitieve afrekening wordt tezelfdertijd aan het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe en aan de reders toegezonden.

7.   Uiterlijk op 31 augustus van het jaar n + 1 maken de reders eventuele extra bedragen (de betaling, berekend op 35 EUR per ton, voor vangsten boven 150 t voor vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en boven 55 t voor vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug) ten gunste van de bevoegde nationale autoriteiten van São Tomé e Príncipe over op de in dit hoofdstuk, afdeling 1, lid 6, bedoelde rekening.

8.   Als het bedrag van de definitieve afrekening evenwel kleiner is dan het in punt 3 van deze afdeling bedoelde voorschot, wordt het verschil niet aan de reder terugbetaald.

HOOFDSTUK II

VISSERIJZONES

1.   De vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen en de vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug van de Gemeenschap mogen hun visserijactiviteiten uitoefenen in de wateren buiten 12 zeemijl, gemeten vanaf de basislijnen.

2.   Zonder onderscheid worden alle visserijactiviteiten in de voor gezamenlijke exploitatie door São Tomé e Príncipe en Nigeria bestemde zone, die wordt begrensd door de in aanhangsel 3 vermelde coördinaten, verboden.

HOOFDSTUK III

REGELING INZAKE VANGSTAANGIFTEN

1.   Met het oog op de toepassing van deze bijlage wordt onder de duur van een visreis van een vaartuig van de Gemeenschap in de visserijzone van São Tomé e Príncipe verstaan:

hetzij de tijd tussen het binnenvaren en het uitvaren van de visserijzone van São Tomé e Príncipe;

hetzij de tijd tussen het binnenvaren van de visserijzone van São Tomé e Príncipe en het overladen en/of het aanlanden van de vangst op São Tomé e Príncipe.

2.   Alle vaartuigen die op grond van de overeenkomst in de wateren van São Tomé e Príncipe mogen vissen, moeten hun vangsten aangeven bij het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe zodat deze autoriteiten controles kunnen verrichten op de gevangen hoeveelheden, die door de bevoegde wetenschappelijke instellingen volgens de in hoofdstuk I, afdeling 2, punt 4, van deze bijlage bedoelde procedure zijn gevalideerd. De vangsten worden als volgt aangegeven:

2.1.

Gedurende een jaarlijkse geldigheidsperiode van de vergunning in de zin van hoofdstuk I, afdeling 2, van deze bijlage hebben de aangiften betrekking op de tijdens elke visreis door het vaartuig gedane vangsten. De op een fysieke drager aangebrachte originele exemplaren van de aangiften worden uiterlijk 45 dagen na de laatste in die periode gemaakte visreis aan het voor visserij bevoegde ministerie van São Tomé e Príncipe toegezonden.

2.2.

De vaartuigen geven hun vangsten aan met behulp van het formulier volgens het model in aanhangsel 2 (komt overeen met de desbetreffende bladzijde uit het logboek). Met betrekking tot de perioden waarin het vaartuig zich niet in de visserijzone van São Tomé e Príncipe bevond, wordt de vermelding „Buiten de visserijzone van São Tomé e Príncipe” in het logboek aangebracht.

2.3.

De formulieren worden leesbaar ingevuld en door de kapitein van het vaartuig of zijn wettelijke vertegenwoordiger ondertekend.

3.   Op verzoek van een van beide partijen kan de gemengde commissie bijeenkomen om de gegevens over de visserijactiviteiten met elkaar te vergelijken.

4.   Wanneer de bepalingen van dit hoofdstuk niet worden nageleefd, behoudt de regering van São Tomé e Príncipe zich het recht voor om de vergunning van het betrokken vaartuig te schorsen totdat de formaliteit is vervuld en om ten aanzien van de reder van het vaartuig de sanctie toe te passen waarin door de regelgeving van São Tomé e Príncipe is voorzien. De Commissie en de vlaglidstaat worden hiervan in kennis gesteld.

HOOFDSTUK IV

OVERLADING

De twee partijen werken samen om de mogelijkheden tot overlading op de reden of in de havens van São Tomé e Príncipe te verbeteren.

1.   Overlading

De vaartuigen van de Gemeenschap voor de tonijnvisserij die vrijwillig hun vangsten op een rede of in een haven van São Tomé e Príncipe overladen, hebben op het in hoofdstuk I, afdeling 2, punt 2, van de bijlage vermelde visrecht een korting van 5 EUR per ton in de visserijzone van São Tomé e Príncipe gevangen vis.

Dit mechanisme geldt vanaf het eerste jaar waarin dit protocol wordt toegepast, voor elk vaartuig van de Gemeenschap tot een bedrag van 50 % van de definitieve afrekening van de vangsten (zoals omschreven in hoofdstuk III van de bijlage).

2.   De wijze waarop de controle van de overgeladen tonnen vis moet worden uitgevoerd, wordt tijdens de eerste bijeenkomst van de gemengde commissie vastgesteld.

3.   Evaluatie

Het niveau van de financiële prikkels en het maximumpercentage van de definitieve afrekening van de vangsten worden in de gemengde commissie aangepast op grond van het sociaaleconomische effect van de in het betrokken jaar overgeladen hoeveelheden.

HOOFDSTUK V

AANMONSTERING VAN ZEELIEDEN

1.   De reders van vaartuigen voor de tonijnvisserij en vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug verbinden zich ertoe onderdanen van ACS-landen in dienst te nemen onder de hierna vastgestelde voorwaarden en binnen de volgende grenzen:

op de vloot van vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen moet ten minste 20 % van de zeelieden die tijdens het seizoen waarin in de visserijzone van het derde land op tonijn wordt gevist, worden aangemonsterd, afkomstig zijn uit ACS-landen;

op de vloot van vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug moet ten minste 20 % van de zeelieden die tijdens het seizoen waarin in de visserijzone van het derde land wordt gevist, worden aangemonsterd, afkomstig zijn uit ACS-landen.

2.   De reders spannen zich in om bovenop dit aantal nog meer zeelieden uit São Tomé e Príncipe in dienst te nemen.

3.   De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die zijn aangemonsterd op vaartuigen van de Gemeenschap. Het gaat daarbij met name om de vrijheid van vereniging, de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandeling van werknemers en de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

4.   De arbeidsovereenkomsten van de ACS-zeelieden, waarvan de ondertekenende partijen een kopie ontvangen, worden gesloten tussen de vertegenwoordiger(s) van de reders en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers. Die overeenkomsten garanderen de zeelieden de aansluiting bij de socialezekerheidsregeling die op hen van toepassing is, met inbegrip van een overlijdens-, ziekte- en ongevallenverzekering.

5.   Het loon van de ACS-zeelieden komt ten laste van de reder. Het wordt vastgesteld in onderling overleg tussen de reders of hun vertegenwoordigers en de zeelieden en/of hun vakverenigingen of vertegenwoordigers. De bezoldigingsvoorwaarden van de ACS-zeelieden mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke worden toegepast voor de bemanningen uit de respectieve landen, en mogen in geen geval ongunstiger zijn dan de IAO-normen.

6.   De op de vaartuigen van de Gemeenschap aangemonsterde zeelieden moeten zich daags vóór de afgesproken datum van aanmonstering melden bij de kapitein van het aangewezen vaartuig. Indien de zeeman zich niet op de voor de aanmonstering vastgestelde datum en tijd meldt, wordt de reder automatisch ontheven van zijn plicht die zeeman aan te monsteren.

7.   Als evenwel om andere dan de in het vorige punt genoemde redenen geen ACS-zeelieden worden aangemonsterd, moeten de reders van de betrokken vaartuigen van de Gemeenschap voor elke dag van de visreis in de wateren van São Tomé e Príncipe een forfaitair bedrag van 20 dollar betalen. Dit bedrag wordt uiterlijk op de in hoofdstuk I, afdeling 2, punt 7, van deze bijlage vastgestelde datum betaald.

HOOFDSTUK VI

TECHNISCHE MAATREGELEN

1.   De vaartuigen nemen de maatregelen en aanbevelingen die de ICCAT voor de regio heeft vastgesteld met betrekking tot het vistuig en de technische specificaties daarvan in acht, alsmede alle andere, voor hun visserijactiviteiten geldende technische maatregelen.

2.   De vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen stellen eventuele bijvangsten ter beschikking van het directoraat Visserij van São Tomé e Príncipe, dat zich belast met de ophaling en de aanlanding daarvan.

3.   De twee partijen gaan ermee akkoord om in onderling overleg een regeling vast te stellen die de effectieve uitvoering van het vorige punt moet garanderen, of om tijdens de eerste gemengde commissie als bedoeld in artikel 9 van de overeenkomst een alternatieve oplossing vast te stellen. Met het oog hierop analyseert de gemengde commissie alle mogelijke opties, met inbegrip van de verplichting voor de betrokken zegenvisserijvaartuigen om een jaarlijkse bijdrage ten belope van een deel van de waarde van de bijvangsten te betalen aan een fonds van het directoraat Visserij van São Tomé e Príncipe dat de ambachtelijke visserij ondersteunt.

HOOFDSTUK VII

WAARNEMERS

1.   De vaartuigen die in het kader van de overeenkomst een vergunning hebben om te vissen in de wateren van São Tomé e Príncipe, nemen overeenkomstig de onderstaande voorwaarden waarnemers aan boord die zijn aangewezen door de bevoegde regionale visserijorganisatie (RVO).

1.1.

Op verzoek van de bevoegde autoriteit nemen de vaartuigen van de Gemeenschap een door deze autoriteit aangewezen waarnemer aan boord, die de in de wateren van São Tomé e Príncipe gedane vangsten moet controleren.

1.2.

De bevoegde autoriteit stelt de lijsten vast van de vaartuigen die zijn aangewezen om een waarnemer aan boord te nemen en van de waarnemers die zijn aangewezen om aan boord te gaan. Deze lijsten worden bijgewerkt. Zij worden meteen na de opstelling ervan en vervolgens om de drie maanden na eventuele wijziging ervan, aan de Commissie meegedeeld.

1.3.

Bij de afgifte van de vergunning of uiterlijk 15 dagen vóór de datum waarop de waarnemer aan boord moet gaan, deelt de bevoegde autoriteit aan de betrokken reder of diens vertegenwoordiger de naam van de waarnemer mee die is aangewezen om aan boord te gaan van het betrokken vaartuig.

2.   De waarnemer blijft gedurende één visreis aan boord. Op expliciet verzoek van de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe kan de periode aan boord, naargelang van de verwachte gemiddelde duur van de visreizen voor een bepaald vaartuig, evenwel tot meerdere visreizen worden uitgebreid. Een dergelijk verzoek wordt door de bevoegde autoriteit gedaan bij de opgave van de naam van de waarnemer die is aangewezen om aan boord van het betrokken vaartuig te gaan.

3.   De voorwaarden voor het aan boord nemen van de waarnemer worden door de reder of diens vertegenwoordiger en de bevoegde autoriteit in onderling overleg vastgesteld.

4.   De waarnemer gaat aan boord in een door de reder gekozen haven aan het begin van de eerste visreis die na de mededeling van de lijst van aangewezen vaartuigen plaatsvindt in de viswateren van São Tomé e Príncipe.

5.   De betrokken reders krijgen twee weken de tijd om de data en de havens in de subregio te melden die voor het aan boord nemen van de waarnemers zijn vastgesteld, met dien verstande dat deze melding ten minste tien dagen vóór de waarnemers aan boord gaan, plaatsvindt.

6.   Indien de waarnemer in een land buiten de subregio aan boord gaat, zijn de reiskosten van de waarnemer voor rekening van de reder. Als een vaartuig dat een regionale waarnemer aan boord heeft, de regionale visserijzone verlaat, wordt alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de waarnemer zo spoedig mogelijk kan terugkeren; de kosten hiervan zijn voor rekening van de reder.

7.   Als de waarnemer zich binnen twaalf uur na het afgesproken tijdstip nog niet op de afgesproken plaats heeft gemeld, is de reder automatisch ontheven van de verplichting hem aan boord te nemen.

8.   De waarnemer wordt aan boord als een officier behandeld. Wanneer het vaartuig zich in de wateren van São Tomé e Príncipe bevindt, verricht hij de volgende taken:

8.1.

hij observeert de visserijactiviteiten van de vaartuigen;

8.2.

hij controleert de positie van de vaartuigen die bij visserijactiviteiten betrokken zijn;

8.3.

hij verricht bemonsteringsactiviteiten voor biologische doeleinden in het kader van wetenschappelijke programma’s;

8.4.

hij noteert welk vistuig wordt gebruikt;

8.5.

hij controleert de in het logboek opgenomen gegevens over de vangsten die in de wateren van São Tomé e Príncipe zijn gedaan;

8.6.

hij verifieert de percentages van de bijvangsten en maakt een raming, voor de verhandelbare soorten, van de hoeveelheid teruggooi;

8.7.

hij deelt aan zijn bevoegde autoriteit met alle geschikte middelen de visserijgegevens mee, waaronder de aan boord aanwezige hoeveelheden hoofd- en bijvangst.

9.   De kapitein neemt binnen de grenzen van zijn bevoegdheid de nodige maatregelen om de fysieke en morele veiligheid van de waarnemer bij de uitoefening van zijn taken te garanderen.

10.   De waarnemer krijgt alle faciliteiten die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. De kapitein laat de waarnemer de communicatiemiddelen gebruiken die deze voor zijn werk nodig heeft, stelt hem de documenten ter beschikking die rechtstreeks met de visserijactiviteit van het vaartuig verband houden, met inbegrip van met name het logboek en het navigatieboek, en verleent hem toegang tot de delen van het vaartuig waar hij dient te zijn voor de uitoefening van zijn taak.

11.   Tijdens zijn verblijf aan boord gedraagt de waarnemer zich als volgt:

11.1.

hij zorgt ervoor dat zijn inscheping en zijn verblijf aan boord de visserijactiviteiten niet onderbreken of hinderen;

11.2.

hij gaat zorgvuldig om met de goederen en de installaties aan boord van het vaartuig, en bewaart geheimhouding over alle documenten van het betrokken vaartuig.

12.   Aan het einde van de waarnemingsperiode stelt hij, vóór hij van boord gaat, een verslag van zijn activiteiten op, dat wordt overgelegd aan de bevoegde autoriteiten en waarvan een kopie wordt bezorgd aan de Commissie. Hij ondertekent dat verslag in aanwezigheid van de kapitein, die er opmerkingen aan kan toevoegen of laten toevoegen en daarbij zijn handtekening plaatst. De waarnemer geeft bij het verlaten van het vaartuig een kopie van het verslag aan de kapitein.

13.   De reder zorgt, op zijn kosten en volgens de praktische mogelijkheden van het vaartuig, voor kost en logies van de waarnemers, die op dit punt als officier worden behandeld.

14.   Het loon en de sociale premies voor de waarnemer zijn voor rekening van de bevoegde autoriteit.

15.   De twee partijen gaan zo snel mogelijk met de belanghebbende derde landen aan tafel zitten om een systeem van regionale waarnemers vast te stellen en de bevoegde regionale visserijorganisatie te kiezen. Zolang er nog geen systeem van regionale waarnemers operationeel is, nemen de vaartuigen die op grond van de overeenkomst een vergunning hebben om in de visserijzone van São Tomé e Príncipe te vissen, overeenkomstig de hierboven uiteengezette regels, in plaats van regionale waarnemers, waarnemers aan boord die door de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe zijn aangewezen.

HOOFDSTUK VIII

CONTROLE

1.   Overeenkomstig hoofdstuk I, afdeling 1, punt 13, van deze bijlage houdt de Europese Gemeenschap een ontwerplijst bij van vaartuigen waarvoor een visvergunning is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van dit protocol. Deze lijst wordt meteen na de vaststelling ervan en vervolgens na elke bijwerking ervan meegedeeld aan de voor de visserijcontrole bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe.

2.   Meteen na de ontvangst van deze ontwerplijst en van de door de Commissie aan de autoriteiten van de kuststaat toegestuurde kennisgeving van de betaling van het voorschot (als bedoeld in hoofdstuk I, afdeling 2, punt 3, van deze bijlage), wordt het vaartuig door de bevoegde autoriteit van São Tomé e Príncipe ingeschreven op een lijst van visgerechtigde vaartuigen, die aan de met de visserijcontrole belaste autoriteiten wordt meegedeeld. In dit geval kan de reder een gewaarmerkte kopie van die lijst krijgen, die hij in afwachting van de afgifte van de visvergunning aan boord kan bewaren in plaats van de visvergunning.

3.   Binnenvaren en verlaten van de zone

3.1.

De vaartuigen van de Gemeenschap die voornemens zijn de visserijzone van São Tomé e Príncipe binnen te varen of te verlaten, delen dit ten minste drie uur van tevoren mee aan de voor de visserijcontrole bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe. Zij delen eveneens de gevangen hoeveelheden en soorten aan boord mee.

3.2.

Wanneer het vaartuig zijn voornemen om de wateren te verlaten meedeelt, geeft het ook zijn positie door. Die berichten worden bij voorkeur per fax (+ 239 222 828) verstuurd of via e-mail (dpescas1@cstome.net) of, als dat niet kan, over de radio (oproepcode: 's morgens van 8 tot 10 uur: 12.00 Hz, 's middags van 14 tot 17 uur: 8634 Hz).

3.3.

Vaartuigen die hun aanwezigheid niet bij de bevoegde autoriteit van São Tomé e Príncipe hebben gemeld en toch op de uitoefening van visserijactiviteiten worden betrapt, worden beschouwd als vaartuigen in overtreding.

3.4.

De fax- en telefoonnummers en het e-mailadres worden eveneens meegedeeld bij het afgeven van de visvergunning.

4.   Controleprocedures

4.1.

De kapiteins van de vaartuigen van de Gemeenschap die in de visserijwateren van São Tomé e Príncipe vissen, moeten iedere met de inspectie en controle van de visserijactiviteiten belaste ambtenaar van São Tomé e Príncipe het aan boord gaan toestaan en vergemakkelijken en hem bijstaan bij het vervullen van zijn taken.

4.2.

Deze ambtenaren blijven niet langer aan boord dan voor het uitvoeren van hun taken nodig is.

4.3.

Na elke inspectie en controle wordt aan de kapitein van het vaartuig een attest afgegeven.

5.   Satellietcontrole

5.1.

Alle vaartuigen van de Gemeenschap die op grond van deze overeenkomst mogen vissen, worden overeenkomstig de bepalingen in aanhangsel 4 gevolgd via satelliet. Die bepalingen treden in werking op de tiende dag nadat de regering van São Tomé e Príncipe aan de delegatie van de Commissie in Gabon heeft gemeld dat het Centrum voor visserijtoezicht (CVT) van São Tomé e Príncipe met zijn activiteiten van start is gegaan.

6.   Aanhouding

6.1.

Wanneer een vaartuig van de Gemeenschap in de visserijwateren van São Tomé e Príncipe wordt aangehouden of een sanctie op een dergelijk vaartuig wordt toegepast, stellen de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe de vlagstaat en de Commissie daarvan binnen 24 uur in kennis.

6.2.

De vlagstaat en de Commissie ontvangen tegelijkertijd een beknopt verslag over de omstandigheden van en de redenen voor de aanhouding.

7.   Proces-verbaal van de aanhouding

7.1.

De kapitein van het vaartuig ondertekent het proces-verbaal waarin de geconstateerde feiten door de bevoegde autoriteit van São Tomé e Príncipe zijn opgetekend.

7.2.

Deze ondertekening heeft geen consequenties ten aanzien van de rechten en de middelen die de kapitein te zijner verdediging kan doen gelden met betrekking tot de vermoedelijke overtreding die hem ten laste wordt gelegd. Als hij het document weigert te ondertekenen, motiveert hij dit schriftelijk en in dat geval brengt de inspecteur de vermelding „weigert te ondertekenen” aan.

7.3.

De kapitein brengt zijn vaartuig naar de door de autoriteiten van São Tomé e Príncipe opgegeven haven. Bij een lichte overtreding kan de bevoegde autoriteit van São Tomé e Príncipe het aangehouden vaartuig toestaan zijn visserijactiviteiten voort te zetten.

8.   Overlegvergadering bij aanhouding

8.1.

Voordat ten aanzien van de kapitein, de bemanning van het vaartuig, de lading of de uitrusting van het vaartuig maatregelen in overweging worden genomen — tenzij het maatregelen betreft om bewijsmateriaal over de vermoedelijke overtreding veilig te stellen — wordt één werkdag na ontvangst van de hierboven bedoelde gegevens een overlegvergadering gehouden tussen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de São Tomé e Príncipe, eventueel in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat.

8.2.

Tijdens dit overleg verstrekken de partijen elkaar alle documenten of inlichtingen die de omstandigheden van de geconstateerde feiten kunnen helpen ophelderen. De reder of zijn vertegenwoordiger wordt in kennis gesteld van de resultaten van dit overleg en van alle maatregelen die naar aanleiding van de aanhouding van het vaartuig kunnen worden getroffen.

9.   Afwikkeling van de aanhouding

9.1.

Voordat een gerechtelijke procedure wordt ingeleid, wordt ernaar gestreefd de vermoedelijke overtreding via een schikkingsprocedure af te handelen. Deze procedure moet uiterlijk drie werkdagen na de aanhouding zijn afgewikkeld.

9.2.

Bij de schikkingsprocedure wordt het bedrag van de boete vastgesteld overeenkomstig de regelgeving van São Tomé e Príncipe.

9.3.

Als de zaak niet volgens een schikkingsprocedure kan worden afgehandeld en door een bevoegde rechterlijke instantie in behandeling moet worden genomen, stelt de reder bij een door de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe opgegeven bank een bankgarantie die wordt vastgesteld met inachtneming van de met de aanhouding gepaard gaande kosten, de boetesom en de vergoedingen die moeten worden betaald door degenen die verantwoordelijk zijn voor de overtreding.

9.4.

De bankgarantie wordt niet vrijgegeven voordat de gerechtelijke procedure is afgerond. Zij wordt vrijgegeven indien de procedure niet tot een veroordeling heeft geleid. Als bij veroordeling de boete kleiner is dan de gestelde bankgarantie, geven de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe het saldo na de uitspraak vrij.

9.5.

Het vaartuig wordt vrijgegeven en de bemanning wordt gemachtigd de haven te verlaten:

zodra aan de bij de schikkingsprocedure vastgestelde verplichtingen is voldaan, of;

zodra, in afwachting van de afronding van de gerechtelijke procedure, een bankgarantie als bedoeld in punt 9.3 is gesteld en deze door de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe is aanvaard.

10.   Overlading

10.1.

Vaartuigen van de Gemeenschap die hun vangsten in de wateren van São Tomé e Príncipe willen overladen, doen dat in de havens of/en op de rede van de havens van São Tomé e Príncipe.

10.2.

De reders van die vaartuigen stellen de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe ten minste 24 uur van tevoren in kennis van:

de naam van de vissersvaartuigen waaruit wordt overgeladen;

de naam, het IMO-nummer en de vlag van het vrachtschip;

de overgeladen hoeveelheid (in tonnen) van elke soort;

dag en plaats van de overlading.

10.3.

Overladen wordt beschouwd als het uitvaren van de visserijzone van São Tomé e Príncipe. De kapiteins van de vaartuigen moeten de vangstaangiften derhalve bij de bevoegde autoriteiten van São Tomé e Príncipe indienen en meedelen of zij voornemens zijn door te gaan met vissen dan wel de visserijzone van São Tomé e Príncipe te verlaten.

10.4.

Overladen op andere wijze dan hierboven beschreven is niet toegestaan in de visserijzone van São Tomé e Príncipe. Overtredingen worden bestraft met de sancties waarin de regelgeving van São Tomé e Príncipe voorziet.

11.   De kapiteins van de vaartuigen van de Gemeenschap die hun vangst in een haven van São Tomé e Príncipe aanlanden of overladen, moeten de controle op deze verrichtingen door inspecteurs van São Tomé e Príncipe toestaan en vergemakkelijken. Na elke inspectie en controle in de haven wordt aan de kapitein van het vaartuig een kopie van het inspectie- en controleverslag of een attest afgegeven.

Aanhangsels

1.

Formulier voor het aanvragen van een vergunning

2.

ICCAT-logboek

3.

Coördinaten van het gebied waar niet mag worden gevist

4.

Bepalingen voor het satellietvolgsysteem voor vaartuigen (VMS) en coördinaten van de visserijzone van São Tomé e Príncipe

Aanhangsel 1

Image

Image

Aanhangsel 2

ICCAT-LOGBOEK VOOR DE VISSERIJ OP TONIJN

Image

Aanhangsel 3

Breedtegraad

Lengtegraad

Graden

Minuten

Seconden

Graden

Minuten

Seconden

03

02

22

N

07

07

31

E

02

50

00

N

07

25

52

E

02

42

38

N

07

36

25

E

02

20

59

N

06

52

45

E

01

40

12

N

05

57

54

E

01

09

17

N

04

51

38

E

01

13

15

N

04

41

27

E

01

21

29

N

04

24

14

E

01

31

39

N

04

06

55

E

01

42

50

N

03

50

23

E

01

55

18

N

03

34

33

E

01

58

53

N

03

53

40

E

02

02

59

N

04

15

11

E

02

05

10

N

04

24

56

E

02

10

44

N

04

47

58

E

02

15

53

N

05

06

03

E

02

19

30

N

05

17

11

E

02

22

49

N

05

26

57

E

02

26

21

N

05

36

20

E

02

30

08

N

05

45

22

E

02

33

37

N

05

52

58

E

02

36

38

N

05

59

00

E

02

45

18

N

06

15

57

E

02

50

18

N

06

26

41

E

02

51

29

N

06

29

27

E

02

52

23

N

06

31

46

E

02

54

46

N

06

38

07

E

03

00

24

N

06

56

58

E

03

01

19

N

07

01

07

E

03

01

27

N

07

01

46

E

03

01

44

N

07

03

07

E

03

02

22

N

07

07

31

E

Aanhangsel 4

Protocol (VMS)

tot vaststelling van de bepalingen voor het volgen per satelliet van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de EEZ van São Tomé e Príncipe vissen

1.   De bepalingen van dit protocol vullen het Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe inzake de visserij voor de kust van São Tomé e Príncipe aan voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010 en zijn van toepassing overeenkomstig punt 5 van „hoofdstuk VIII — Controle” van de bijlage erbij.

2.   Alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 m die visserijactiviteiten uitvoeren in het kader van de visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en São Tomé e Príncipe, worden per satelliet gevolgd wanneer ze zich in de EEZ van São Tomé e Príncipe bevinden.

Hiertoe delen de autoriteiten van São Tomé e Príncipe de coördinaten (lengte- en breedtegraad) van de EEZ van São Tomé e Príncipe mee aan de Gemeenschap.

De autoriteiten van São Tomé e Príncipe verstrekken deze informatie in elektronische vorm, uitgedrukt in decimale graden, in het systeem WGS-84.

3.   De partijen wisselen volgens de voorwaarden die in de punten 5 en 7 worden vastgesteld, gegevens uit inzake de X.25-adressen en de parameters voor de elektronische communicatie tussen hun controlecentra. Deze gegevens omvatten, voor zover mogelijk, de namen, telefoon-, telex- en faxnummers en de elektronische adressen (internet of X.400) die kunnen worden gebruikt voor de algemene communicatie tussen de controlecentra.

4.   De positie van vaartuigen wordt bepaald met een foutenmarge van minder dan 500 m en een betrouwbaarheidsinterval van 99 %.

5.   Wanneer een op grond van de overeenkomst vissend vaartuig dat overeenkomstig de geldende Gemeenschapswetgeving via satelliet wordt gevolgd, de EEZ van São Tomé e Príncipe binnenvaart, stuurt het controlecentrum van de vlagstaat de opeenvolgende positierapporten onmiddellijk met een interval van maximaal 3 uur aan het Centrum voor visserijtoezicht (CVT) van São Tomé e Príncipe (identificatie van het vaartuig, breedtegraad, lengtegraad, vaarrichting en -snelheid). De berichten worden geïdentificeerd met de vermelding „Positierapport”.

6.   De in punt 5 bedoelde berichten worden elektronisch in X.25-formaat of volgens een ander beveiligd protocol verstuurd. De transmissie gebeurt in real time en volgens het in tabel II aangegeven formaat.

7.   Indien de aan boord van een vissersvaartuig aanwezige satellietapparatuur voor permanente positiebepaling onklaar is, meldt de kapitein van het vaartuig te gelegener tijd de in punt 5 bedoelde gegevens per fax aan het controlecentrum van de vlagstaat en aan het CVT van São Tomé e Príncipe. In dat geval moet om de 9 uur een algemeen positierapport worden verzonden. Dit algemene positierapport omvat de positierapporten die volgens de in punt 5 gestelde voorwaarden om de 3 uur door de kapitein van het vaartuig zijn geregistreerd.

Het controlecentrum van de vlagstaat verzendt deze berichten naar het CVT van São Tomé e Príncipe. Onklare apparatuur wordt gerepareerd of vervangen binnen maximaal één maand. Wanneer die termijn verstreken is, moet het betrokken vaartuig de EEZ van São Tomé e Príncipe verlaten.

8.   De controlecentra van de vlagstaten controleren de bewegingen van hun vaartuigen in de wateren van São Tomé e Príncipe. Indien de vaartuigen niet volgens de vastgestelde voorwaarden kunnen worden gevolgd, wordt het CVT van São Tomé e Príncipe daarvan onmiddellijk na de constatering ervan in kennis gesteld en is de procedure van punt 7 van toepassing.

9.   Indien het CVT van São Tomé e Príncipe constateert dat de vlagstaat de in punt 5 bedoelde informatie niet verstrekt, worden de bevoegde diensten van de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.

10.   De overeenkomstig deze bepalingen aan de andere partij meegedeelde gegevens dienen uitsluitend om de autoriteiten van São Tomé e Príncipe in staat te stellen de communautaire vloot die in het kader van de visserijovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en São Tomé e Príncipe vist, te controleren en te bewaken. Deze gegevens mogen onder geen beding aan derden worden meegedeeld.

11.   De componenten van de software en van de apparatuur van het satellietvolgsysteem moeten betrouwbaar zijn; het moet onmogelijk zijn de posities te vervalsen of manueel te bewerken.

Het systeem moet volledig automatisch en permanent operationeel zijn en mag niet worden beïnvloed door milieu- en klimaatfactoren. Het is verboden het satellietvolgsysteem te vernielen, te beschadigen, buiten werking te stellen of te beïnvloeden.

De kapiteins van de vaartuigen zien erop toe dat:

de gegevens niet worden gewijzigd;

de antenne(s) van de satellietvolgapparatuur niet worden gestoord;

de elektrische voeding van de satellietvolgapparatuur niet wordt onderbroken;

de satellietvolgapparatuur niet wordt gedemonteerd.

12.   De partijen komen overeen elkaar op verzoek de gegevens betreffende de gebruikte satellietvolgapparatuur mee te delen om na te gaan of alle apparatuur volledig compatibel is met de in het kader van deze bepalingen aan de partijen gestelde eisen.

13.   Geschillen over de interpretatie of de toepassing van deze bepalingen worden door de partijen in onderling overleg behandeld in de gemengde commissie die is ingesteld bij artikel 9 van de overeenkomst.

14.   De partijen komen overeen deze bepalingen indien nodig te herzien.

Melding van de VMS-gegevens aan São Tomé e Príncipe

Positierapport

Gegeven

Code

Verplicht/facultatief

Opmerkingen

Header

SR

V

Systeeminformatie — geeft het begin van de record aan

Geadresseerde

AD

V

Berichtinformatie — geadresseerde. ISO-alfa-3-landcode

Verzender

FR

V

Berichtinformatie — verzender. ISO-alfa-3-landcode

Vlagstaat

FS

F

 

Berichttype

TM

V

Berichtinformatie — berichttype „POS”

Radioroepnaam

RC

V

Vaartuiginformatie — internationale radioroepnaam van het vaartuig

Intern referentienummer van de overeenkomstsluitende partij

IR

F

Vaartuiginformatie — uniek volgnummer van de overeenkomstsluitende partij (ISO3-code van de vlagstaat, gevolgd door een nummer)

Extern registratienummer

XR

V

Vaartuiginformatie — kenteken aangebracht op de romp van het vaartuig

Breedtegraad

LA

V

Positie-informatie — positie in graden en minuten N/Z GGMM (WGS84)

Lengtegraad

LO

V

Positie-informatie — positie in graden en minuten O/W GGGMM (WGS84)

Vaarrichting

CO

V

Vaarrichting van het vaartuig, op een schaal van 360°

Vaarsnelheid

SP

V

Vaarsnelheid van het vaartuig, in tientallen knopen

Datum

DA

V

Positie-informatie — datum van registratie van de positie in UTC (JJJJMMDD)

Tijd

TI

V

Positie-informatie — tijdstip van registratie van de positie in UTC (UUMM)

Tailer

ER

V

Systeeminformatie — geeft het einde van de record aan

Tekenset: ISO 8859.1

De structuur van de gegevenstransmissie is als volgt:

een dubbele schuine streep (//) en een code geven het begin van de transmissie aan,

een enkele schuine streep (/) fungeert als separator tussen code en gegeven.

De facultatieve gegevens moeten worden opgenomen tussen de header en de tailer.

Grenzen van de EEZ van São Tomé e Príncipe

Coördinaten van de EEZ

Gegevens van het CVT van São Tomé e Príncipe

Naam van het CVT:

Tel. VMS:

Fax VMS:

E-mail VMS:

Tel. DSPG:

Fax DSPG:

Adres X25 =

Meldingen van het binnenvaren/uitvaren:


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

7.8.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/59


BESLUIT VAN DE RAAD

van 23 juli 2007

inzake de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende de voorlopige toepassing van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap

(2007/532/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 300, lid 2, in samenhang met artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap en de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe hebben onderhandeld over een partnerschapsovereenkomst inzake visserij waarbij aan vissers uit de Gemeenschap vangstmogelijkheden worden toegekend in de wateren waarover de Republiek São Tomé e Príncipe de soevereiniteit of de jurisdictie bezit, en hebben deze overeenkomst geparafeerd.

(2)

Er moet voor worden gezorgd dat de visserijactiviteiten na het verstrijken van het voorgaande protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor de kust van São Tomé e Príncipe kunnen worden voortgezet tot de datum van inwerkingtreding van het nieuwe protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin de genoemde partnerschapsovereenkomst voorziet.

(3)

Daartoe hebben de Gemeenschap en de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe een overeenkomst geparafeerd in de vorm van een briefwisseling betreffende de voorlopige toepassing van het nieuwe protocol.

(4)

Het is in het belang van de Gemeenschap deze overeenkomst in de vorm van een briefwisseling goed te keuren.

(5)

Bepaald moet worden hoe de vangstmogelijkheden over de lidstaten moeten worden verdeeld,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling betreffende de voorlopige toepassing van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Gemeenschap wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De overeenkomst wordt voorlopig toegepast met ingang van 1 juni 2006.

Artikel 3

De in het protocol bij de partnerschapsovereenkomst vastgestelde vangstmogelijkheden worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

Type visserij

Vaartuigtype

Lidstaat

Vergunningen of quota

Tonijnvisserij

Vriesschepen voor de tonijnvisserij met de zegen

Spanje

13

Frankrijk

12

Tonijnvisserij

Vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug

Spanje

13

Portugal

5

Als met de door deze lidstaten ingediende vergunningaanvragen niet alle in het protocol bij de partnerschapsovereenkomst in de visserijsector vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, kan de Commissie vergunningaanvragen van andere lidstaten in aanmerking nemen.

Artikel 4

De lidstaten waarvan de vaartuigen in het kader van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling vissen, melden de in de visserijzone van São Tomé e Príncipe gevangen hoeveelheden van elk bestand aan de Commissie op de wijze zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 500/2001 van de Commissie van 14 maart 2001 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad wat betreft de controle op de vangsten van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap in de wateren van derde landen en in volle zee (1).

Artikel 5

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de personen aan te wijzen die bevoegd zijn de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling te ondertekenen teneinde daardoor de Gemeenschap te binden.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 73 van 15.3.2001, blz. 8.


OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling betreffende de voorlopige toepassing van het protocol tot vaststelling, voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de overeenkomst tussen de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe en de Europese Economische Gemeenschap

Excellentie,

Onder verwijzing naar het op donderdag 25 mei 2006 geparafeerde protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, heb ik de eer u mee te delen dat de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe bereid is dit protocol met ingang van 1 juni 2006 voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 12 van dat protocol, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap bereid is hetzelfde te doen.

In dat geval dient de eerste tranche van de in artikel 2 van het protocol vastgestelde financiële bijdrage te worden betaald vóór 15 mei 2007.

Mag ik u vragen te bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing?

Hoogachtend,

Voor de regering van São Tomé e Príncipe

Excellentie,

Ik heb de eer u de ontvangst te bevestigen van uw brief van heden welke als volgt luidt:

„Onder verwijzing naar het op donderdag 25 mei 2006 geparafeerde protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 mei 2010, heb ik de eer u mede te delen dat de Democratische Republiek São Tomé e Príncipe bereid is dit protocol met ingang van 1 juni 2006 voorlopig toe te passen in afwachting van de inwerkingtreding ervan overeenkomstig artikel 12 van dat protocol, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap bereid is hetzelfde te doen.

In dat geval dient de eerste tranche van de in artikel 2 van het protocol vastgestelde financiële bijdrage te worden betaald vóór 15 mei 2007.”

Ik heb de eer u te bevestigen dat de Europese Gemeenschap instemt met een dergelijke voorlopige toepassing.

Hoogachtend,

Namens de Raad van de Europese Unie


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

7.8.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/63


BESLUIT 2007/533/JBZ VAN DE RAAD

van 12 juni 2007

betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 30, lid 1, onder a) en b), artikel 31, lid 1, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder c),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Schengeninformatiesysteem („SIS”), dat is ingesteld op grond van de bepalingen van titel IV van de overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2) („Schengenuitvoeringsovereenkomst”), en de verbeterde versie daarvan, SIS 1+, is een essentieel instrument voor de toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis zoals dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie.

(2)

De ontwikkeling van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) is toevertrouwd aan de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2424/2001 (3) en Besluit 2001/886/JBZ van de Raad van 6 december 2001 betreffende de ontwikkeling van een Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (4). SIS II zal het bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst ingestelde SIS vervangen.

(3)

Dit besluit vormt de noodzakelijke wettelijke basis voor SIS II met betrekking tot aangelegenheden die onder de werkingssfeer van het Verdrag betreffende de Europese Unie (het EU-Verdrag) vallen. Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (5) vormt de noodzakelijke wettelijke basis voor SIS II met betrekking tot aangelegenheden die onder de werkingssfeer van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het EG-Verdrag) vallen.

(4)

Het feit dat afzonderlijke instrumenten zijn vastgesteld als wettelijke basis voor SIS II, doet geen afbreuk aan het beginsel dat SIS II één informatiesysteem vormt, dat als zodanig moet functioneren. Een aantal bepalingen van deze instrumenten moet bijgevolg identiek zijn.

(5)

SIS II moet als compenserende maatregel bijdragen tot de handhaving van een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie door de operationele samenwerking tussen politiediensten en justitiële autoriteiten in strafzaken te ondersteunen.

(6)

De doelstellingen van SIS II moeten worden omschreven en er moeten voorschriften betreffende de werking en het gebruik ervan en betreffende de verantwoordelijkheden worden vastgesteld, waaronder voorschriften betreffende de technische architectuur en de financiering ervan, de in het systeem op te nemen categorieën gegevens, het doel van en de criteria voor de opneming ervan, de autoriteiten die toegang hebben tot het systeem, het koppelen van signaleringen en verdere voorschriften inzake gegevensverwerking en de bescherming van persoonsgegevens.

(7)

SIS II bevat een centraal systeem (centrale SIS II) en nationale toepassingen. De uitgaven in verband met de werking van het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur moeten ten laste van de begroting van de Europese Unie komen.

(8)

Er moet een handboek worden opgesteld met gedetailleerde voorschriften voor de uitwisseling van aanvullende informatie over de in de signalering gevraagde maatregel. De nationale autoriteiten van elke lidstaat moeten zorgen voor de uitwisseling van deze informatie.

(9)

Gedurende een overgangsperiode moet de Commissie worden belast met het operationele beheer van het centrale SIS II en van delen van de communicatie-infrastructuur. Zij mag een aantal van deze bevoegdheden of al deze bevoegdheden echter aan twee nationale overheidsinstanties delegeren, om ervoor te zorgen dat de overgang naar SIS II vlekkeloos verloopt. Op termijn en op basis van een effectbeoordeling met een grondige analyse van alternatieve oplossingen vanuit financieel, operationeel en organisatorisch oogpunt en van wetgevingsvoorstellen van de Commissie, dient een beheersautoriteit met bevoegdheid voor deze taken te worden opgericht. Deze overgangsperiode mag niet langer duren dan vijf jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

(10)

In SIS II moeten signaleringen worden opgenomen van personen die met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering en aanhouding ten behoeve van uitlevering worden gezocht. Naast signaleringen moet ook worden voorzien in de uitwisseling van extra gegevens die nodig zijn in het kader van overleverings- of uitleveringsprocedures. Meer bepaald moeten de gegevens zoals bedoeld in artikel 8 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (6) in SIS II worden verwerkt.

(11)

In SIS II moet een vertaling kunnen worden opgenomen van de extra gegevens die zijn ingevoerd met het oog op overlevering op grond van het Europees aanhoudingsbevel en met het oog op uitlevering.

(12)

SIS II moet signaleringen bevatten van vermiste personen die met het oog op bescherming of ter voorkoming van bedreigingen worden gezocht, van personen die in het kader van een gerechtelijke procedure worden gezocht, van personen en voorwerpen die aan een onopvallende of gerichte controle moeten worden onderworpen, en van voorwerpen die met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure worden gezocht.

(13)

Signaleringen mogen niet langer in SIS II worden bewaard dan nodig is voor het nagestreefde doel. In de regel moeten signaleringen van personen na drie jaar automatisch uit SIS II worden verwijderd. Signaleringen van voorwerpen met het oog op onopvallende controles of gerichte controles moeten na vijf jaar automatisch uit SIS II worden verwijderd. Signaleringen van voorwerpen met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafprocedure moeten na tien jaar automatisch uit SIS II worden verwijderd. Besluiten tot bewaring van signaleringen van personen dienen gebaseerd te zijn op een uitvoerige individuele beoordeling. De lidstaten moeten signaleringen van personen binnen de toetsingstermijn controleren en statistieken bijhouden van het aantal signaleringen van personen waarvan de bewaartermijn is verlengd.

(14)

SIS II moet de verwerking van biometrische gegevens mogelijk maken om betrouwbare identificatie van de betrokken personen te vergemakkelijken. In dit verband moet SIS II ook de verwerking mogelijk maken van gegevens van personen wier identiteit onrechtmatig is aangenomen, om problemen als gevolg van een verkeerde identificatie te voorkomen; daarbij moeten passende waarborgen worden geboden, met name de instemming van de betrokken persoon en een strikte beperking van de doeleinden waarvoor dergelijke gegevens rechtmatig kunnen worden verwerkt.

(15)

Een lidstaat moet in een signalering een zogenaamde „markering” kunnen aanbrengen, om aan te geven dat de in de signalering gevraagde maatregel op zijn grondgebied niet wordt uitgevoerd. In geval van signaleringen met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering mag niets in dit besluit worden uitgelegd als afwijking van of beletsel voor de toepassing van de bepalingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Het besluit om een signalering te markeren, mag uitsluitend gebaseerd zijn op de in dat kaderbesluit genoemde weigeringsgronden.

(16)

Wanneer een markering is aangebracht en bekend wordt waar de persoon die wordt gezocht met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering, zich bevindt, moet die plaats altijd worden meegedeeld aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit, die kan besluiten om de bevoegde rechterlijke autoriteit een Europees aanhoudingsbevel toe te zenden overeenkomstig de bepalingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ.

(17)

SIS II moet lidstaten de mogelijkheid bieden signaleringen om te koppelen. Het koppelen van twee of meer signaleringen door een lidstaat mag geen gevolgen hebben voor de gevraagde maatregel, de bewaringstermijn of het recht van toegang tot de signaleringen.

(18)

De krachtens dit besluit in SIS II verwerkte gegevens worden niet doorgegeven aan derde landen of internationale organisaties of te hunner beschikking gesteld. Het is evenwel aangewezen de samenwerking tussen de Europese Unie en Interpol te versterken door een doeltreffende uitwisseling van gegevens betreffende paspoorten te bevorderen. Wanneer persoonsgegevens van SIS II worden doorgegeven aan Interpol, moet met betrekking tot deze persoonsgegevens een adequate bescherming worden geboden, die wordt gewaarborgd door een overeenkomst, welke in strikte waarborgen en voorwaarden voorziet.

(19)

Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens bekrachtigd. Overeenkomstig dit verdrag zijn binnen bepaalde grenzen uitzonderingen en beperkingen mogelijk op de daarin vastgestelde rechten en verplichtingen. Persoonsgegevens die in het kader van de uitvoering van dit besluit worden verwerkt, moeten met inachtneming van de beginselen van dit verdrag worden beschermd. De in dit verdrag vastgestelde beginselen moeten, voor zover nodig, in dit besluit worden aangevuld of verduidelijkt.

(20)

De beginselen van Aanbeveling R(87) 15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 17 september 1987 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied moeten in acht worden genomen wanneer de politiediensten overeenkomstig dit besluit persoonsgegevens verwerken.

(21)

De Commissie heeft bij de Raad een voorstel ingediend voor een kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, waarin staat dat dat uiterlijk eind 2006 zou moeten worden goedgekeurd en van toepassing zou zijn op persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van SIS II en op de daarmee verband houdende uitwisseling van aanvullende informatie overeenkomstig dit besluit.

(22)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7), en met name de bepalingen betreffende respectievelijk de vertrouwelijkheid en de beveiliging van de verwerking, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen bij het verrichten van hun taken als verantwoordelijke voor het operationele beheer van SIS II, voorzover die verwerking plaatsvindt in het kader van werkzaamheden die geheel of gedeeltelijk onder de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallen. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van SIS II valt gedeeltelijk onder de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht. De coherente en homogene toepassing van de regels inzake de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens houdt in dat moet worden verduidelijkt dat Verordening (EG) nr. 45/2001 van toepassing is wanneer de Commissie overeenkomstig dit besluit persoonsgegevens verwerkt. De in Verordening (EG) nr. 45/2001 vastgestelde beginselen moeten, voor zover nodig, in dit besluit worden aangevuld of verduidelijkt.

(23)

Wat de vertrouwelijkheid betreft, zijn de relevante bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen van toepassing op ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen die werkzaamheden in verband met SIS II verrichten.

(24)

De nationale controleautoriteiten moeten toezicht houden op de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, die is benoemd bij Besluit 2004/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 december 2003 houdende benoeming van de in artikel 286 van het EG-Verdrag voorziene onafhankelijke controleautoriteit (8), moet toezicht houden op de werkzaamheden van de communautaire instellingen en organen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, rekening houdend met de beperkte taken van de communautaire instellingen en organen met betrekking tot de gegevens als zodanig.

(25)

Zowel de lidstaten als de Commissie dienen een beveiligingsplan op te stellen om de feitelijke uitvoering van hun verplichtingen inzake beveiliging te vereenvoudigen en moeten samenwerken teneinde beveiligingsvraagstukken vanuit een gemeenschappelijke invalshoek aan te pakken.

(26)

De gegevensbeschermingsvoorschriften van de Overeenkomst van 26 juli 1995 tot oprichting van een Europese politiedienst (9) (de Europol-overeenkomst) zijn van toepassing op de verwerking van SIS II-gegevens door de Europese politiedienst (Europol), waaronder de voorschriften inzake de bevoegdheden van het bij de Europol-overeenkomst opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan, dat toezicht houdt op de werkzaamheden van Europol, en de voorschriften inzake de aansprakelijkheid voor de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door Europol.

(27)

De gegevensbeschermingsvoorschriften van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (10) zijn van toepassing op de verwerking van SIS II-gegevens door Eurojust, waaronder de voorschriften inzake de bevoegdheden van het bij dat besluit opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan, dat toezicht houdt op de werkzaamheden van Eurojust, en de voorschriften inzake de aansprakelijkheid voor de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door Eurojust.

(28)

Met het oog op transparantie moet de Commissie of de beheersautoriteit, wanneer deze is opgericht, om de twee jaar verslag uitbrengen over de technische werking van het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur, alsmede over de beveiliging ervan, en over de uitwisseling van aanvullende informatie. Om de vier jaar moet de Commissie een algemene evaluatie verrichten.

(29)

Sommige aspecten van SIS II, zoals technische voorschriften betreffende het opnemen van gegevens — inclusief de gegevens die noodzakelijk zijn voor de opneming van een signalering —, bijwerken, wissen en opzoeken van gegevens, de regels inzake de compatibiliteit en de prioriteit van signaleringen, het markeren van signaleringen, het koppelen van signaleringen en de uitwisseling van aanvullende informatie, kunnen vanwege hun technische aard, hun gedetailleerdheid en de noodzaak van regelmatige bijwerking niet uitputtend worden geregeld in de bepalingen van dit besluit. Daarom moeten uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot deze aspecten aan de Commissie worden gedelegeerd. In technische voorschriften voor het opzoeken van signaleringen moet rekening worden gehouden met de goede werking van de nationale applicaties. Onder voorbehoud van een effectbeoordeling door de Commissie zal worden beslist in hoeverre de beheersautoriteit, zodra deze is opgericht, bevoegd zou kunnen zijn voor de uitvoeringsmaatregelen.

(30)

In dit besluit moet de procedure voor de aanneming van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering ervan, worden vastgesteld. De procedure voor de aanneming van uitvoeringsmaatregelen in het kader van dit besluit moet dezelfde zijn als die in het kader van Verordening (EG) nr. 1987/2006.

(31)

Er moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld voor signaleringen die in SIS 1+ zijn opgenomen en naar SIS II worden overgedragen. Een aantal bepalingen van het Schengenacquis moet gedurende een beperkte periode van toepassing blijven totdat de lidstaten de verenigbaarheid van deze signaleringen met het nieuwe rechtskader hebben onderzocht. Prioriteit moet worden gegeven aan de bestudering van de compatibiliteit van signaleringen van personen. Verder moet bij elke wijziging, aanvulling, correctie of bijwerking van een van SIS1+ naar SIS II overgebrachte signalering, alsook bij elke treffer met betrekking tot dergelijke signaleringen onmiddellijk worden nagegaan of de signalering verenigbaar is met de bepalingen van dit besluit.

(32)

Er moeten bijzondere bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de rest van de aan SIS toegewezen middelen die geen deel uitmaken van de algemene begroting van de Europese Unie.

(33)

Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de instelling en regulering van een gemeenschappelijk informatiesysteem, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Raad overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, waarnaar in artikel 2 van het EU-Verdrag wordt verwezen, maatregelen treffen. Overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(34)

Dit besluit is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend.

(35)

Het Verenigd Koninkrijk neemt aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, dat aan het EU-Verdrag en het EG-Verdrag is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (11).

(36)

Ierland neemt aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de Europese Unie, dat aan het EU-Verdrag en het EG-Verdrag is gehecht, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (12).

(37)

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de regelingen voor de gedeeltelijke deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland aan het Schengenacquis, zoals bepaald in respectievelijk Besluit 2000/365/EG en Besluit 2002/192/EG.

(38)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13) die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG (14) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(39)

Er moet een regeling worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van IJsland en Noorwegen kunnen worden betrokken bij het werk van de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoerende taken. Een dergelijke regeling is aan de orde gesteld in de briefwisseling tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen over de comités die de Europese Commissie bijstaan bij de uitoefening van haar uitvoerende taken (15), die aan de bovengenoemde overeenkomst is gehecht.

(40)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst die is ondertekend door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, onder G, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 4, lid 1, van de Besluiten 2004/849/EG (16) en 2004/860/EG (17) betreffende de ondertekening van de overeenkomst en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van deze overeenkomst.

(41)

Er moet een regeling worden getroffen op grond waarvan vertegenwoordigers van Zwitserland kunnen worden betrokken bij het werk van de comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden. Een dergelijke regeling is aan de orde gesteld in de briefwisseling tussen de Gemeenschap en Zwitserland die aan de bovengenoemde overeenkomst is gehecht.

(42)

Dit besluit vormt een op het Schengenacquis voortbouwend of anderszins daaraan gerelateerd rechtsbesluit in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 en van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.

(43)

Voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zwitserland moet dit besluit van toepassing zijn met ingang van een datum die wordt vastgesteld volgens de procedures die zijn vastgelegd in de instrumenten betreffende de toepassing van het Schengenacquis op die staten,

BESLUIT:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Instelling en algemene doelstelling van SIS II

1.   Hierbij wordt het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) ingesteld.

2.   SIS II heeft tot doel, overeenkomstig het bepaalde in dit besluit, met behulp van de via dit systeem verstrekte informatie, te zorgen voor een hoog niveau van veiligheid in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, onder meer door handhaving van de openbare orde en veiligheid en vrijwaring van de veiligheid op het grondgebied van de lidstaten, en de bepalingen van deel III, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het EG-Verdrag) inzake het personenverkeer op hun grondgebied toe te passen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   In dit besluit worden de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de invoering en de verwerking in SIS II van signaleringen van personen en voorwerpen en voor de uitwisseling van aanvullende informatie en extra gegevens met het oog op de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

2.   In dit besluit worden ook bepalingen vastgesteld betreffende de technische architectuur van SIS II, de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de in artikel 15 bedoelde beheersautoriteit, de algemene gegevensverwerking, de rechten van de betrokken personen en de aansprakelijkheid.

Artikel 3

Definities

1.   In dit besluit wordt verstaan onder:

a)

„signalering”: een in SIS II opgenomen reeks gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteiten een persoon of een voorwerp kunnen identificeren met het oog op het nemen van een specifieke maatregel;

b)

„aanvullende informatie”: niet in SIS II opgeslagen informatie die echter gerelateerd is aan SIS II-signaleringen en die wordt uitgewisseld:

i)

om de lidstaten in staat te stellen onderling overleg te plegen of elkaar inlichtingen te verstrekken bij de opneming van een signalering;

ii)

na een treffer zodat de passende maatregel kan worden uitgevoerd;

iii)

indien de gevraagde maatregel niet kan worden uitgevoerd;

iv)

inzake de kwaliteit van de SIS II-gegevens;

v)

inzake de compatibiliteit en de prioriteit van signaleringen;

vi)

inzake de uitoefening van het recht van toegang;

c)

„extra gegevens”: de in SIS II opgeslagen en aan SIS II-signaleringen gerelateerde gegevens die onmiddellijk ter beschikking van de bevoegde autoriteiten staan in de gevallen waarin personen over wie gegevens in SIS II zijn opgenomen („betrokkenen”), worden aangetroffen als gevolg van opzoekingen in dit systeem;

d)

„persoonsgegevens”: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd;

e)

„verwerking van persoonsgegevens” („verwerking”): elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, wissen of vernietigen van gegevens.

2.   Elke verwijzing in dit besluit naar bepalingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ wordt geacht tevens te verwijzen naar de overeenkomstige bepalingen van overeenkomsten die tussen de Europese Unie en derde landen op grond van de artikelen 24 en 38 van het EU-Verdrag zijn gesloten met het oog op de overlevering van personen op grond van een aanhoudingsbevel, die voorzien in de toezending van dat aanhoudingsbevel via het Schengeninformatiesysteem.

Artikel 4

Technische architectuur en werking van SIS II

1.   SIS II bestaat uit:

a)

een centraal systeem („het centrale SIS II”) bestaande uit:

een technisch ondersteunende functie („CS-SIS”) die de SIS II-databank bevat;

een uniforme nationale interface („NI-SIS”);

b)

een nationaal deel („N.SIS II”) in elk van de lidstaten, bestaande uit de nationale datasystemen die in verbinding staan met het centrale SIS II. Een N.SIS II kan een gegevensbestand bevatten („nationale kopie”) dat een volledige of gedeeltelijke kopie bevat van de SIS II-databank;

c)

een communicatie-infrastructuur tussen CS-SIS en NI-SIS („communicatie-infrastructuur”), waarmee een versleuteld virtueel netwerk tot stand wordt gebracht dat specifiek voor SIS II-gegevens bestemd is, en gegevens worden uitgewisseld tussen de in artikel 7, lid 2, bedoelde Sirene-bureaus.

2.   SIS II-gegevens worden opgenomen, bijgewerkt, gewist en opgezocht via de verschillende N.SIS II-systemen. Er is een nationale kopie beschikbaar om op het grondgebied van elk van de lidstaten die een dergelijke kopie gebruiken, geautomatiseerde bevraging mogelijk te maken. De gegevensbestanden van andere lidstaten kunnen niet worden bevraagd via N.SIS II.

3.   CS-SIS, dat voor technisch toezicht en beheer zorgt, bevindt zich in Straatsburg (Frankrijk) en een CS-SIS-back-up, die alle functies van het belangrijkste CS-SIS kan overnemen wanneer dit uitvalt, bevindt zich in Sankt Johann im Pongau (Oostenrijk).

4.   CS-SIS zal de nodige diensten leveren voor de bijwerking van gegevens en de opzoekingen van gegevens in de SIS II-databank. Voor de lidstaten die een nationale kopie gebruiken, verzorgt CS-SIS:

a)

de onlinebijwerking van de nationale kopieën;

b)

de synchronisatie en de samenhang tussen de nationale kopieën en de SIS II-databank;

c)

het proces voor de initialisering en het herstel van de nationale kopieën.

Artikel 5

Kosten

1.   De kosten voor het opzetten, de werking en het onderhoud van het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur komen ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie.

2.   Deze kosten omvatten de werkzaamheden in verband met CS-SIS waarmee gezorgd wordt voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde diensten.

3.   De kosten voor het opzetten, de werking en het onderhoud van elk N.SIS II komen ten laste van de betrokken lidstaat.

HOOFDSTUK II

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN

Artikel 6

Nationale systemen

Elke lidstaat is verantwoordelijk voor het opzetten, doen functioneren en onderhouden van een N.SIS II en het aansluiten van zijn N.SIS II op NI-SIS.

Artikel 7

N.SIS II-instantie en Sirene-bureau

1.   Elke lidstaat wijst een autoriteit aan („N.SIS II-instantie”) die de centrale verantwoordelijkheid voor zijn N.SIS II heeft.

Deze autoriteit is verantwoordelijk voor de goede werking en beveiliging van N.SIS II, zorgt voor de toegang van de bevoegde autoriteiten tot SIS II en treft de nodige maatregelen ten behoeve van de naleving van de bepalingen van dit besluit.

Elke lidstaat stuurt zijn signaleringen door via de N.SIS II-instantie.

2.   Elke lidstaat wijst de autoriteit aan die ervoor zorgt dat alle aanvullende informatie wordt uitgewisseld („het Sirene-bureau”), overeenkomstig de bepalingen van het Sirene-handboek, als bedoeld in artikel 8.

Het Sirene-bureau coördineert ook de kwaliteitscontrole van de in SIS II opgenomen informatie. Voor deze taken heeft het toegang tot de in SIS II verwerkte gegevens.

3.   De lidstaten lichten de beheersautoriteit in over hun N.SIS II-instantie en hun Sirene-bureau. De beheersautoriteit maakt daarvan een lijst bekend, tezamen met de in artikel 46, lid 8, bedoelde lijst.

Artikel 8

Uitwisseling van aanvullende informatie

1.   Aanvullende informatie wordt uitgewisseld overeenkomstig de bepalingen van het Sirene-handboek en met gebruikmaking van de communicatie-infrastructuur. Indien de communicatie-infrastructuur niet voorhanden is, kunnen de lidstaten andere afdoende beveiligde technische middelen gebruiken voor de uitwisseling van aanvullende informatie.

2.   Deze informatie wordt alleen gebruikt voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

3.   Aan door andere lidstaten gedane verzoeken om aanvullende informatie wordt zo spoedig mogelijk voldaan.

4.   Nadere voorschriften voor de uitwisseling van aanvullende informatie worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 67, in de vorm van een handboek, „Sirene-handboek” genaamd, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de bedoelde beheersautoriteit.

Artikel 9

Naleving van de technische normen

1.   Teneinde de gegevenstransmissie snel en efficiënt te doen plaatsvinden, conformeert elke lidstaat zich bij het opzetten van zijn N.SIS II aan de daartoe vastgestelde protocollen en technische procedures teneinde de compatibiliteit van het CS-SIS met het N.SIS II te waarborgen. Deze protocollen en technische procedures worden gespecificeerd volgens de procedure van artikel 67, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de bedoelde beheersautoriteit.

2.   Indien een lidstaat een nationale kopie gebruikt, zorgt hij er met behulp van de door CS-SIS geleverde diensten voor dat de gegevens die in de nationale kopie zijn opgeslagen, door middel van automatische bijwerkingen, bedoeld in artikel 4, lid 4, identiek en consistent zijn met de SIS II-databank en dat een opzoeking in die nationale kopie een resultaat oplevert dat gelijkwaardig is aan een opzoeking in de SIS II-databank.

Artikel 10

Beveiliging — Lidstaten

1.   Elke lidstaat neemt voor zijn N.SIS II passende maatregelen, waartoe ook een beveiligingsplan behoort, opdat:

a)

gegevens fysiek worden beschermd, onder meer door noodplannen voor kritieke infrastructuur;

b)

onbevoegden de toegang tot de voor de verwerking van persoonsgegevens gebezigde gegevensverwerkingsfaciliteiten wordt ontzegd (controle op de toegang tot de faciliteiten);

c)

voorkomen wordt dat gegevensdragers door onbevoegden kunnen worden gelezen, gekopieerd, veranderd of verwijderd (controle op gegevensdragers);

d)

onbevoegde gegevensopslag in het geheugen, alsmede onbevoegde kennisneming, wijziging of verwijdering van opgeslagen persoonsgegevens worden voorkomen (controle op de opslag);

e)

voorkomen wordt dat geautomatiseerde gegevensverwerkingssystemen door middel van gegevenstransmissieapparatuur door onbevoegden kunnen worden gebruikt (controle op de gebruikers);

f)

degenen die bevoegd zijn om een systeem voor automatische gegevensverwerking te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de gegevens waarop hun toegangsbevoegdheid betrekking heeft, en uitsluitend met persoonlijke en unieke gebruikersidentiteiten en geheime toegangsprocedures (controle op de toegang tot de gegevens);

g)

wordt gewaarborgd dat alle autoriteiten met toegangsrecht tot SIS II of tot faciliteiten voor gegevensverwerking, profielen opstellen waarin de taken en verantwoordelijkheden worden omschreven van personen die bevoegd zijn om gegevens in te zien, in te voeren, bij te werken, te wissen en te doorzoeken, en deze profielen desgevraagd onverwijld ter beschikking te stellen van de in artikel 60 bedoelde nationale controleautoriteiten (personeelsprofielen);

h)

nagegaan en vastgesteld kan worden aan welke instanties persoonsgegevens door middel van gegevenstransmissieapparatuur kunnen worden overgedragen (controle op de overdracht);

i)

naderhand kan worden nagegaan en vastgesteld welke persoonsgegevens wanneer, door wie en voor welk doel in een geautomatiseerd gegevensverwerkingssysteem zijn opgenomen (controle op de opneming);

j)

wordt voorkomen, in het bijzonder door middel van passende versleutelingstechnieken, dat bij de overdracht van persoonsgegevens of vervoer van gegevensdragers de gegevens op onbevoegde wijze worden gelezen, gekopieerd, gewijzigd of verwijderd (controle op het transport);

k)

de doelmatigheid van de in dit lid bedoelde beveiligingsmaatregelen doorlopend wordt gecontroleerd en met betrekking tot deze interne controle de nodige organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de voorschriften van dit besluit worden nageleefd (interne controle).

2.   De lidstaten nemen maatregelen, gelijkwaardig aan die vermeld in lid 1, met het oog op de beveiliging van de uitwisseling van aanvullende informatie.

Artikel 11

Vertrouwelijkheid — Lidstaten

Elke lidstaat past, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving, de voorschriften inzake het beroepsgeheim of een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht toe op iedere persoon en instantie die met SIS II-gegevens en aanvullende informatie moet werken. Deze geheimhoudingsplicht blijft gelden nadat de persoon zijn functie of dienstverband heeft beëindigd of de instantie haar werkzaamheden heeft stopgezet.

Artikel 12

Bijhouden van registers op nationaal niveau

1.   Lidstaten die geen nationale kopieën gebruiken, zorgen ervoor dat elke toegang tot en uitwisseling van persoonsgegevens in, respectievelijk met, het CS-SIS wordt vastgelegd in het N.SIS II met het oog op controle op de rechtmatigheid van de bevraging, om toezicht te houden op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, ten behoeve van interne controle en om te zorgen voor de goede werking van het N.SIS II en voor de integriteit en beveiliging van de gegevens.

2.   De lidstaten die nationale kopieën gebruiken, zorgen ervoor dat elke toegang tot en uitwisseling van SIS II-gegevens wordt vastgelegd voor de in lid 1 genoemde doeleinden. Dit geldt niet voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde processen.

3.   De registers bevatten met name het relaas van de signaleringen, de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit en van de persoon die met de verwerking van de gegevens is belast.

4.   De registers mogen alleen voor het in de leden 1 en 2 genoemde doel worden gebruikt en worden ten vroegste één jaar en uiterlijk drie jaar na de aanleg ervan verwijderd. De registers die het relaas van de signaleringen bevatten, worden één tot drie jaar na de verwijdering van de signaleringen gewist.

5.   Registers kunnen langer worden bewaard indien zij nodig zijn in het kader van lopende controleprocedures.

6.   De bevoegde nationale autoriteiten die ermee belast zijn toe te zien op de rechtmatigheid van de bevraging, hebben, ten behoeve van het toezicht op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking met het oog op de interne controle, om te zorgen voor de goede werking van het N.SIS II, en met het oog op de integriteit en beveiliging van de gegevens, binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.

Artikel 13

Interne controle

De lidstaten zorgen ervoor dat elke instantie met toegangsrecht tot SIS II-gegevens de nodige maatregelen treft met het oog op de naleving van dit besluit en, indien nodig, samenwerkt met de nationale controleautoriteit bedoeld in artikel 59.

Artikel 14

Opleiding van het personeel

Alvorens toestemming te krijgen om in SIS II opgeslagen gegevens te verwerken, krijgt het personeel van de autoriteiten met toegangsrecht tot SIS II een degelijke opleiding over de regels inzake gegevensbeveiliging en -bescherming en wordt het op de hoogte gebracht van ter zake doende strafbare feiten en sancties.

HOOFDSTUK III

VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE BEHEERSAUTORITEIT

Artikel 15

Operationeel beheer

1.   Na een overgangsperiode zal een beheersautoriteit, hierna „de beheersautoriteit” genoemd, die uit de begroting van de Europese Unie wordt gefinancierd, worden belast met het operationele beheer van het centrale SIS II. De beheersautoriteit zorgt er samen met de lidstaten voor dat te allen tijde de beste voorhanden zijnde technologie wordt gebruikt voor het centrale SIS II, onder voorbehoud van een kosten-batenanalyse.

2.   De beheersautoriteit wordt tevens belast met de volgende taken met betrekking tot de communicatie-infrastructuur:

a)

toezicht;

b)

beveiliging;

c)

coördinatie van de betrekkingen tussen de lidstaten en de dienstverlener.

3.   De Commissie wordt belast met alle andere taken die betrekking hebben op de communicatie-infrastructuur, met name:

a)

begrotingsuitvoeringstaken;

b)

aanschaf en vernieuwing;

c)

contractuele aangelegenheden.

4.   Gedurende een overgangsperiode die voorafgaat aan de werkzaamheden van de beheersautoriteit, is de Commissie belast met het operationele beheer van het centrale SIS II. De Commissie mag dit beheer, evenals begrotingsuitvoeringstaken, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (18) overlaten aan nationale overheidsinstanties, in twee verschillende landen.

5.   Elke nationale overheidsinstantie zoals bedoeld in lid 4, moet in het bijzonder voldoen aan onderstaande selectiecriteria:

a)

de instantie moet hebben bewezen dat zij over langdurige ervaring beschikt in het omgaan met een grootschalig informatiesysteem met de in artikel 4, lid 4, bedoelde functies;

b)

de instantie moet beschikken over langdurige deskundigheid in het omgaan met en het beveiligen van een informatiesysteem dat vergelijkbaar is met de in artikel 4, lid 4, bedoelde functies;

c)

de instantie moet beschikken over voldoende en ervaren personeel dat beroepsdeskundigheid en taalvaardigheden bezit die zijn afgestemd op de werkzaamheden in het kader van internationale samenwerking zoals die vereist door SIS II;

d)

de instantie moet beschikken over een beveiligde en op maat gesneden faciliteiteninfrastructuur, met name om voor een back-up en ononderbroken werking van grootschalige IT-systemen te kunnen zorgen, en

e)

de instantie moet functioneren in een administratieve context die haar in staat stelt zich naar behoren van haar taken te kwijten en elk belangenconflict te vermijden.

6.   Alvorens taken te delegeren op de wijze bedoeld in lid 4, alsook op gezette tijden nadien, licht de Commissie het Europees Parlement en de Raad in over de voorwaarden van de delegatie, de precieze reikwijdte ervan en de instanties waaraan taken zijn gedelegeerd.

7.   Indien de Commissie tijdens de overgangsperiode op grond van lid 4 haar taken delegeert, zorgt zij ervoor dat de beperkingen van het institutionele bestel zoals vastgelegd in het Verdrag, daarbij volledig worden geëerbiedigd. In het bijzonder waarborgt zij dat deze delegatie niet ten koste gaat van effectieve controlemechanismen krachtens het recht van de Europese Unie, ongeacht of het gaat om controle door het Hof van Justitie, de Rekenkamer of de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

8.   Het operationele beheer van het centrale SIS II omvat alle taken die nodig zijn om het centrale SIS II overeenkomstig deze verordening 24 uur per dag en zeven dagen per week te laten functioneren, met name de voor de goede werking van het systeem onontbeerlijke onderhoudswerkzaamheden en technische ontwikkelingen.

Artikel 16

Beveiliging

1.   De beheersautoriteit, voor het centrale SIS II, en de Commissie, voor de communicatie-infrastructuur, nemen de nodige maatregelen, waartoe ook een veiligheidsplan behoort, opdat:

a)

gegevens fysiek worden beschermd, onder meer door noodplannen voor kritieke infrastructuur;

b)

onbevoegden de toegang tot de voor de verwerking van persoonsgegevens gebezigde gegevensverwerkingsfaciliteiten wordt ontzegd (controle op de toegang tot de faciliteiten);

c)

voorkomen wordt dat gegevensdragers door onbevoegden kunnen worden gelezen, gekopieerd, veranderd of verwijderd (controle op gegevensdragers);

d)

onbevoegde gegevensopslag in het geheugen, alsmede onbevoegde kennisneming, wijziging of verwijdering van opgeslagen persoonsgegevens worden voorkomen (controle op de opslag);

e)

voorkomen wordt dat geautomatiseerde gegevensverwerkingssystemen door middel van gegevenstransmissieapparatuur door onbevoegden kunnen worden gebruikt (controle op de gebruikers);

f)

degenen die bevoegd zijn een systeem voor automatische gegevensverwerking te gebruiken, uitsluitend toegang hebben tot de gegevens waarop hun toegangsbevoegdheid betrekking heeft, en uitsluitend met persoonlijke en unieke gebruikersidentiteiten en geheime toegangsprocedures (controle op de toegang tot de gegevens);

g)

profielen worden opgesteld waarin de taken en verantwoordelijkheden worden omschreven van personen die bevoegd zijn om de gegevens in te zien of toegang hebben tot faciliteiten voor gegevensverwerking, en deze profielen desgevraagd onverwijld ter beschikking worden gesteld van de in artikel 61 bedoelde Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (personeelsprofielen);

h)

nagegaan en vastgesteld kan worden aan welke instanties persoonsgegevens door middel van gegevenstransmissieapparatuur kunnen worden overgedragen (controle op de overdracht);

i)

naderhand kan worden nagegaan en vastgesteld welke persoonsgegevens wanneer en door wie in een geautomatiseerd gegevensverwerkingssysteem zijn opgenomen (controle op de opneming);

j)

wordt voorkomen, in het bijzonder door middel van passende versleutelingstechnieken, dat bij de overdracht van persoonsgegevens of bij het transport van gegevensdragers de gegevens op onbevoegde wijze worden gelezen, gekopieerd, gewijzigd of verwijderd (controle op het transport);

k)

de doelmatigheid van de in dit lid bedoelde beveiligingsmaatregelen doorlopend wordt gecontroleerd en met betrekking tot deze interne controle de nodige organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de voorschriften van dit besluit worden nageleefd (interne controle).

2.   De beheersautoriteit neemt maatregelen, gelijkwaardig aan die vermeld in lid 1, met het oog op de beveiliging van de uitwisseling van aanvullende informatie via de communicatie-infrastructuur.

Artikel 17

Vertrouwelijkheid — Beheersautoriteit

1.   Onverminderd artikel 17 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen past de beheersautoriteit de voorschriften inzake het beroepsgeheim of een gelijkwaardige geheimhoudingsplicht toe op iedere persoon die met SIS II-gegevens moet werken, aan de hand van normen die vergelijkbaar zijn met die van artikel 11 van dit besluit. Deze geheimhoudingsplicht blijft gelden nadat de persoon zijn functie of dienstverband heeft beëindigd of zijn werkzaamheden heeft stopgezet.

2.   De beheersautoriteit neemt maatregelen, gelijkwaardig aan die vermeld in lid 1, met het oog op de vertrouwelijkheid van de uitwisseling van aanvullende informatie via de communicatie-infrastructuur.

Artikel 18

Bijhouden van registers op centraal niveau

1.   De beheersautoriteit zorgt ervoor dat elke toegang tot en elke uitwisseling van persoonsgegevens in, respectievelijk met, het CS-SIS wordt vastgelegd voor de in artikel 12, leden 1 en 2, genoemde doeleinden.

2.   De registers bevatten met name het relaas van de signaleringen, de datum en het tijdstip van de gegevenstransmissie, de voor bevraging gebruikte gegevens, de verwijzing naar de toegezonden gegevens, alsmede de naam van de bevoegde autoriteit die met de verwerking van de gegevens is belast.

3.   De registers mogen alleen voor de in lid 1 genoemde doeleinden worden gebruikt en worden ten vroegste één jaar en uiterlijk drie jaar na de aanleg ervan verwijderd. De registers die het relaas van de signaleringen bevatten, worden één tot drie jaar na de verwijdering van de signaleringen gewist.

4.   Registers kunnen langer worden bewaard indien zij nodig zijn in het kader van lopende controleprocedures.

5.   De bevoegde nationale autoriteiten die ermee beslast zijn toe te zien op de rechtmatigheid van de bevraging, hebben, ten behoeve van het toezicht op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking, met het oog op de interne controle, om te zorgen voor de goede werking van het CS-SIS en met het oog op de integriteit en beveiliging van de gegevens, binnen de grenzen van hun bevoegdheid en op verzoek toegang tot deze registers om ervoor te zorgen dat zij hun taken kunnen vervullen.

Artikel 19

Voorlichtingscampagne

Bij de inbedrijfstelling van SIS II organiseert de Commissie, in samenwerking met de nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, een voorlichtingscampagne om het publiek te informeren omtrent de doelstellingen, de opgeslagen gegevens, de autoriteiten met toegangsrecht en de rechten van het individu. Zodra de beheersautoriteit is opgericht, herhaalt deze, in samenwerking met de nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, op gezette tijden deze campagne. In samenwerking met hun nationale controleautoriteiten ontwikkelen de lidstaten het beleid dat nodig is om hun burgers algemene voorlichting over SIS II te geven, en geven daaraan vervolgens uitvoering.

HOOFDSTUK IV

GEGEVENSCATEGORIEËN EN MARKERING

Artikel 20

Categorieën gegevens

1.   Onverminderd artikel 8, lid 1, en de bepalingen van dit besluit met betrekking tot de opslag van aanvullende gegevens, bevat SIS II alleen de door elk van de lidstaten verstrekte categorieën gegevens, zoals vereist voor de in de artikelen 26, 32, 34, 36 en 38 genoemde doeleinden.

2.   De categorieën gegevens zijn:

a)

de gesignaleerde personen;

b)

de voorwerpen bedoeld in artikel 36 en artikel 38.

3.   Voor gesignaleerde personen worden ten hoogste de onderstaande gegevens opgenomen:

a)

achterna(a)m(en) en voorna(a)m(en), na(a)m(en) bij geboorte en voorheen gebruikte namen, en aliassen, in voorkomend geval afzonderlijk;

b)

bijzondere onveranderlijke en objectieve fysieke kenmerken;

c)

geboorteplaats en -datum;

d)

geslacht;

e)

foto's;

f)

vingerafdrukken;

g)

nationaliteit(en);

h)

bejegeningsgegevens „gewapend”, „gewelddadig” of „ontsnapt”;

i)

reden van signalering;

j)

signalerende autoriteit;

k)

vermelding van de beslissing die aan de signalering ten grondslag ligt;

l)

de te nemen maatregel;

m)

koppeling(en) met andere SIS II-signaleringen overeenkomstig artikel 52;

n)

het soort strafbaar feit.

4.   De technische voorschriften die nodig zijn voor het opnemen, bijwerken, wissen en opzoeken van de in lid 2 en lid 3 bedoelde gegevens, worden volgens de procedure van artikel 67 vastgesteld, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de beheersautoriteit.

5.   De technische voorschriften die nodig zijn voor het opzoeken van de in lid 3 bedoelde gegevens, zijn soortgelijk voor opzoekingen in CS-SIS, in nationale kopieën en in technische kopieën, als bedoeld in artikel 46, lid 2.

Artikel 21

Evenredigheid

De signalerende lidstaat gaat na of de zaak zodanig geschikt, ter zake doende en belangrijk is dat opneming van de signalering in SIS II gerechtvaardigd is.

Artikel 22

Specifieke voorschriften met betrekking tot foto's en vingerafdrukken

Voor het gebruik van foto's en vingerafdrukken zoals bedoeld in artikel 20, lid 3, onder e) en f), gelden de volgende bepalingen:

a)

foto's en vingerafdrukken worden alleen opgenomen als door middel van een speciale kwaliteitscontrole is vastgesteld dat aan een minimale gegevenskwaliteitsnorm is voldaan. De speciale kwaliteitscontrole wordt gespecificeerd volgens de procedure van artikel 67, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de beheersautoriteit;

b)

foto's en vingerafdrukken worden alleen gebruikt ter bevestiging van de identiteit van een persoon die is aangetroffen als gevolg van een alfanumerieke opzoeking in SIS II;

c)

zodra dit technisch mogelijk is, mogen vingerafdrukken ook worden gebruikt voor de vaststelling van de identiteit van een persoon op basis van diens biometrische identificatiekenmerken. Voordat deze functie in SIS II wordt ingevoerd, komt de Commissie met een verslag over de beschikbaarheid en geschiktheid van de vereiste technologie, waarover het Europees Parlement wordt geraadpleegd.

Artikel 23

Vereisten voor de opneming van een signalering

1.   Een signalering van personen kan niet worden opgenomen zonder de in artikel 20, lid 3, onder a), d), en l), alsmede, in voorkomend geval, onder k), bedoelde gegevens.

2.   Daarnaast worden alle andere in artikel 20, lid 3, opgesomde gegevens opgenomen, indien deze beschikbaar zijn.

Artikel 24

Algemene bepalingen betreffende markering

1.   Wanneer een lidstaat van oordeel is dat gevolg geven aan een overeenkomstig artikel 26, artikel 32 of artikel 36 opgenomen signalering in strijd is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen, kan hij alsnog verlangen dat de signalering wordt gemarkeerd, zodat de gevraagde maatregel op zijn grondgebied niet wordt uitgevoerd op grond van signalering. De markering wordt aangebracht door het Sirene-bureau van de signalerende lidstaat.

2.   Teneinde de lidstaten in staat te stellen te verlangen dat een markering wordt aangebracht in een signalering overeenkomstig artikel 26, worden zij via de uitwisseling van aanvullende informatie automatisch in kennis gesteld van elke nieuwe signalering van die categorie.

3.   Indien een signalerende lidstaat in zeer dringende en ernstige gevallen om uitvoering van de maatregel verzoekt, gaat de uitvoerende lidstaat na of hij kan toestaan dat de op zijn verzoek aangebrachte markering wordt ingetrokken. Indien dat het geval is, neemt de uitvoerende lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gevraagde maatregel onmiddellijk kan worden uitgevoerd.

Artikel 25

Markering van signaleringen met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering

1.   Wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ van toepassing is, wordt een markering die ertoe leidt dat niet tot aanhouding kan worden overgegaan, slechts in een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering aangebracht wanneer de justitiële autoriteit die krachtens het nationale recht bevoegd is voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, de tenuitvoerlegging van dat bevel heeft geweigerd op basis van een grond voor weigering van tenuitvoerlegging, en wanneer de markering is verlangd.

2.   Op verzoek van een krachtens het nationale recht bevoegde justitiële autoriteit kan het, op basis van een algemene instructie of in een specifiek geval, evenwel ook nodig zijn een markering aan te brengen in een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wanneer het duidelijk is dat de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel zal moeten worden geweigerd.

HOOFDSTUK V

SIGNALERINGEN VAN PERSONEN DIE MET HET OOG OP AANHOUDING TEN BEHOEVE VAN OVERLEVERING OF UITLEVERING WORDEN GEZOCHT

Artikel 26

Doelstellingen en voorwaarden

1.   Gegevens over personen die met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering worden gezocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel of die met het oog op aanhouding ten behoeve van uitlevering worden gezocht, worden opgenomen op verzoek van de rechterlijke instantie van de signalerende lidstaat.

2.   Gegevens over personen die met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering worden gezocht, worden eveneens opgenomen op basis van aanhoudingsbevelen die zijn uitgevaardigd krachtens overeenkomsten die tussen de Europese Unie en derde landen op grond van de artikelen 24 en 38 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn gesloten met het oog op de overlevering van personen op grond van een aanhoudingsbevel, die voorzien in de toezending van een dergelijk aanhoudingsbevel via het Schengeninformatiesysteem.

Artikel 27

Extra gegevens over personen die worden gezocht met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering

1.   Indien een persoon met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering wordt gezocht op basis van een Europees aanhoudingsbevel, neemt de signalerende lidstaat een kopie van het originele Europees aanhoudingsbevel in SIS II op.

2.   De signalerende lidstaat kan een kopie van een vertaling van het Europese aanhoudingsbevel invoeren in één of meer andere officiële talen van de Europese Unie.

Artikel 28

Aanvullende informatie over personen die worden gezocht met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering

De lidstaat die de signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering in SIS II heeft aangebracht, deelt de in artikel 8, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ bedoelde gegevens aan alle lidstaten mee door middel van het uitwisselen van aanvullende informatie.

Artikel 29

Aanvullende informatie over personen die worden gezocht met het oog op aanhouding ten behoeve van uitlevering

1.   De lidstaat die de signalering met het oog op uitlevering in het SIS II heeft ingebracht, deelt de volgende gegevens aan alle lidstaten mee door middel van het uitwisselen van aanvullende informatie:

a)

de om aanhouding verzoekende autoriteit;

b)

het bestaan van een bevel tot aanhouding of van een akte die dezelfde kracht heeft, of van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis;

c)

de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbaar feit;

d)

een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, met inbegrip van tijd, plaats en mate van betrokkenheid van de gesignaleerde persoon bij het strafbare feit;

e)

voor zover mogelijk de gevolgen van het strafbare feit;

f)

of enige andere informatie die nuttig of noodzakelijk is voor de uitvoering van de signalering.

2.   De in lid 1 bedoelde gegevens worden niet meegedeeld wanneer de in artikel 27 of artikel 28 bedoelde gegevens reeds zijn verstrekt en toereikend worden geacht voor de tenuitvoerlegging van de signalering door de uitvoerende lidstaat.

Artikel 30

Omzetting van signaleringen over personen die worden gezocht met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering

Wanneer aanhouding niet mogelijk is wegens een afwijzende beslissing door een aangezochte lidstaat overeenkomstig de procedures voor markering van artikel 24 of artikel 25, of wegens een nog niet beëindigde toetsing in het geval van een signalering met het oog op aanhouding ten behoeve van uitlevering, dient de genoemde aangezochte lidstaat de signalering te behandelen als een signalering ter fine van mededeling van de plaats waar de betrokkene zich bevindt.

Artikel 31

Tenuitvoerlegging van de in een signalering gevraagde maatregel ten aanzien van een persoon die wordt gezocht met het oog op aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering

1.   Wanneer dit kaderbesluit van toepassing is, vormt een overeenkomstig artikel 26 in SIS II opgenomen signalering, in combinatie met de extra gegevens bedoeld in artikel 27, een krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel en heeft die signalering dezelfde gevolgen.

2.   Wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ niet van toepassing is, heeft een overeenkomstig de artikelen 26 en 29 in SIS II aangebrachte signalering dezelfde kracht als een verzoek om voorlopige aanhouding krachtens artikel 16 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 of artikel 15 van het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden van 27 juni 1962.

HOOFDSTUK VI

SIGNALERINGEN VAN VERMISTE PERSONEN

Artikel 32

Doelstellingen en voorwaarden

1.   Gegevens over vermiste personen die in bescherming moeten worden genomen en/of van wie de verblijfplaats moet worden nagegaan, worden op last van de bevoegde autoriteit van de signalerende lidstaat in SIS II opgenomen.

2.   Onderstaande categorieën van vermiste personen kunnen worden opgenomen:

a)

vermiste personen die in bescherming moeten worden genomen

i)

ter bescherming van zichzelf;

ii)

ter voorkoming van gevaar;

b)

vermiste personen die niet in bescherming moeten worden genomen.

3.   Lid 2, onder a), is enkel van toepassing op personen die op last van een bevoegde autoriteit in een inrichting moeten worden opgenomen.

4.   De leden 1, 2 en 3 gelden in het bijzonder voor minderjarigen.

5.   De lidstaten zien erop toe dat uit de in SIS II opgenomen gegevens blijkt onder welke van de in lid 2 vermelde categorieën de vermiste persoon valt.

Artikel 33

Tenuitvoerlegging van een in een signalering gevraagde maatregel

1.   Wanneer personen zoals bedoeld in artikel 32, worden aangetroffen, delen de bevoegde autoriteiten, met inachtneming van lid 2, aan de signalerende lidstaat mee waar de betrokkenen zich bevinden. Zij kunnen, in de gevallen zoals bedoeld in artikel 32, lid 2, onder a), de betrokkenen in bewaring stellen, teneinde verdere doorreis te beletten, voor zover dit op grond van het nationale recht is toegestaan.

2.   Wanneer een vermiste meerderjarige wordt aangetroffen, is voor andere mededelingen van gegevens dan die tussen de bevoegde autoriteiten de instemming van de betrokken persoon vereist. De bevoegde autoriteiten kunnen echter aan een belanghebbende die de persoon als vermist heeft opgegeven, meedelen dat de signalering is verwijderd omdat de persoon is gelokaliseerd.

HOOFDSTUK VII

SIGNALERINGEN VAN PERSONEN DIE WORDEN GEZOCHT MET HET OOG OP EEN GERECHTELIJKE PROCEDURE

Artikel 34

Doelstellingen en voorwaarden

Ten behoeve van de mededeling van de woon- of verblijfplaats van de betrokkenen nemen de lidstaten op verzoek van een bevoegde autoriteit in SIS II gegevens op over:

a)

getuigen;

b)

personen die door de rechterlijke instanties in het kader van een strafprocedure zijn opgeroepen of die daartoe worden gezocht wegens feiten waarvoor zij worden vervolgd;

c)

personen aan wie een vonnis of andere documenten dienen te worden betekend in het kader van een strafprocedure wegens feiten waarvoor zij worden vervolgd;

d)

personen aan wie een oproep tot het ondergaan van een vrijheidsstraf dient te worden betekend.

Artikel 35

Tenuitvoerlegging van de in een signalering gevraagde maatregel

De gevraagde informatie wordt aan de verzoekende lidstaat meegedeeld door middel van de uitwisseling van aanvullende informatie.

HOOFDSTUK VIII

SIGNALERINGEN VAN PERSONEN EN VOORWERPEN MET HET OOG OP ONOPVALLENDE CONTROLES OF GERICHTE CONTROLES

Artikel 36

Doelstellingen en voorwaarden

1.   Gegevens over personen of voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen en containers worden met inachtneming van het nationale recht van de signalerende lidstaat, hetzij ter fine van onopvallende, hetzij ter fine van gerichte controles overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, lid 4, opgenomen.

2.   Een dergelijke signalering is toegestaan met het oog op de vervolging van strafbare feiten en ter voorkoming van gevaar voor de openbare veiligheid, indien:

a)

er duidelijke aanwijzingen zijn dat een persoon een ernstig misdrijf beraamt of pleegt, zoals de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ vermelde strafbare feiten, of

b)

een algemene beoordeling van een persoon, vooral op grond van de door hem gepleegde strafbare feiten, doet verwachten dat hij ernstige misdrijven, zoals de in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ vermelde strafbare feiten, zal blijven plegen.

3.   Voorts is signalering, voor zover dat krachtens het nationale recht is toegestaan, op verzoek van de voor de veiligheid van de staat bevoegde diensten mogelijk, indien er concrete aanwijzingen voor bestaan dat de in artikel 37, lid 1, genoemde gegevens met het oog op de voorkoming van een ernstige, van de desbetreffende persoon uitgaande bedreiging, dan wel van andere ernstige gevaren voor de interne of externe veiligheid van de staat noodzakelijk zijn. De lidstaat die op grond van dit lid de signalering verricht, stelt de overige lidstaten daarvan op de hoogte. Elke lidstaat bepaalt aan welke autoriteiten deze informatie wordt toegezonden.

4.   Voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen en containers kunnen worden gesignaleerd indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat zij in verband staan met een ernstig misdrijf zoals bedoeld in lid 2 of een ernstige bedreiging zoals bedoeld in lid 3.

Artikel 37

Tenuitvoerlegging van de in een signalering gevraagde maatregel

1.   Ten behoeve van onopvallende of gerichte controles kunnen bij grenscontrole of andere politie- en douanecontroles in de lidstaat de onderstaande gegevens of een deel daarvan worden verzameld en aan de signalerende autoriteit worden meegedeeld:

a)

aantreffen van de gesignaleerde persoon of van het gesignaleerde voertuig, vaartuig of luchtvaartuig of de gesignaleerde container;

b)

plaats, tijdstip van of aanleiding voor de controle;

c)

reisroute en bestemming;

d)

personen die de betrokken personen begeleiden of inzittenden van het voertuig, vaartuig of luchtvaartuig van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij in verband kunnen worden gebracht met de betrokken personen;

e)

het gebruikte voertuig, vaartuig, luchtvaartuig of de gebruikte container;

f)

meegenomen voorwerpen;

g)

omstandigheden waaronder de persoon of het voertuig, het vaartuig, het luchtvaartuig of de container zijn aangetroffen.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt verstrekt via de uitwisseling van aanvullende informatie.

3.   Bij de verzameling van de in lid 1 bedoelde informatie nemen de lidstaten de nodige maatregelen om het onopvallende karakter van de controle niet in gevaar te brengen.

4.   Bij de in artikel 36 bedoelde gerichte controles kunnen met inachtneming van het nationale recht en voor de in dat artikel vermelde doeleinden personen, voertuigen, vaartuigen, luchtvaartuigen, containers en meegenomen voorwerpen worden onderzocht. Indien gerichte controles naar het recht van een lidstaat niet zijn toegestaan, wordt deze vorm van controle in die lidstaat automatisch in een onopvallende controle omgezet.

HOOFDSTUK IX

SIGNALERINGEN VAN VOORWERPEN MET HET OOG OP INBESLAGNEMING OF GEBRUIK ALS BEWIJSMATERIAAL IN EEN STRAFPROCEDURE

Artikel 38

Doelstellingen en voorwaarden

1.   Gegevens over voorwerpen die met het oog op inbeslagneming of als bewijsmiddel in een strafprocedure worden gezocht, worden in SIS II opgenomen.

2.   Onderstaande categorieën van gemakkelijk identificeerbare voorwerpen worden opgenomen:

a)

motorvoertuigen met een cilinderinhoud van meer dan 50 cc, vaartuigen en luchtvaartuigen;

b)

aanhangers met een ledig gewicht van meer dan 750 kg, caravans, industriële uitrusting, buitenboordmotoren en containers;

c)

vuurwapens;

d)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste blanco officiële documenten;

e)

gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte, op naam gestelde identiteitspapieren zoals paspoorten, identiteitskaarten, rijbewijzen, verblijfstitels en reisdocumenten;

f)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste of ongeldig gemaakte voertuigregistratiebewijzen en voertuigkentekenplaten;

g)

bankbiljetten (geregistreerde biljetten);

h)

gestolen, verduisterde of anderszins vermiste of ongeldig gemaakte waardepapieren en betaalmiddelen zoals cheques, creditcards, obligaties, effecten en aandelen.

3.   De technische voorschriften die nodig zijn voor het invoeren, bijwerken, wissen en opzoeken van de in lid 2 bedoelde gegevens, worden volgens de procedure van artikel 67 vastgesteld, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de beheersautoriteit.

Artikel 39

Tenuitvoerlegging van de in een signalering gevraagde maatregel

1.   Blijkt uit een bevraging dat er met betrekking tot een aangetroffen voorwerp een signalering bestaat, dan neemt de autoriteit die zulks heeft geconstateerd, contact op met de signalerende autoriteit, teneinde de nodige maatregelen overeen te komen. Daartoe mogen overeenkomstig dit besluit persoonsgegevens worden verstrekt.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie wordt verstrekt via de uitwisseling van aanvullende informatie.

3.   De lidstaat die het voorwerp aantreft, neemt overeenkomstig het nationale recht de nodige maatregelen.

HOOFDSTUK X

RECHT VAN TOEGANG TOT EN BEWARING VAN SIGNALERINGEN

Artikel 40

Autoriteiten met toegangsrecht tot signaleringen

1.   Uitsluitend de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor

a)

grenscontrole, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (19);

b)

andere politie- en douanecontroles die in de betrokken lidstaat worden uitgevoerd, de coördinatie daarvan door daartoe aangewezen autoriteiten,

verkrijgen toegang tot de overeenkomstig dit besluit in SIS II opgenomen gegevens en zijn bevoegd tot directe bevraging van die gegevens of bevraging in een kopie van de gegevens van SIS II.

2.   Ook de nationale gerechtelijke instanties, waaronder de autoriteiten die belast zijn met de instelling van strafvervolging en van gerechtelijke onderzoeken voorafgaand aan tenlastelegging, alsook hun coördinerende instanties, hebben echter met het oog op de uitvoering van hun taken, zoals vastgesteld in de nationale wetgeving, toegang tot de in SIS II opgenomen gegevens en hebben het recht tot directe bevraging daarvan.

3.   De in dit artikel bedoelde autoriteiten worden opgenomen in de artikel 46, lid 8, bedoelde lijst.

Artikel 41

Toegang van Europol tot SIS II-gegevens

1.   Europol heeft binnen de beperkingen van zijn mandaat recht op toegang tot en directe bevraging van in overeenstemming met de artikelen 26, 36 en 38 in SIS II opgenomen gegevens.

2.   Indien Europol bij een bevraging van SIS II een signalering aantreft, stelt Europol langs de in de Europol-overeenkomst vastgestelde kanalen de signalerende lidstaat daarvan in kennis.

3.   Door een bevraging van SIS II verkregen informatie mag alleen worden gebruikt indien de betrokken lidstaat daarvoor toestemming geeft. Indien de betrokken lidstaat het gebruik van dergelijke informatie toestaat, wordt deze volgens de bepalingen van de Europol-overeenkomst behandeld. Europol mag die informatie alleen met de toestemming van de betrokken lidstaat aan andere landen en organen meedelen.

4.   Europol mag de betrokken lidstaat om extra informatie verzoeken overeenkomstig de bepalingen van de Europol-overeenkomst.

5.   Europol is ertoe gehouden:

a)

elke toegang en alle door hem verrichte bevragingen vast te leggen overeenkomstig het bepaalde in artikel 12;

b)

onverminderd de leden 3 en 4, delen van SIS II niet te verbinden met en de daarin opgenomen gegevens waartoe Europol toegang heeft, niet over te dragen naar een computersysteem voor gegevensvergaring en -verwerking dat door of bij Europol wordt gebruikt; delen van SIS II mogen evenmin worden gedownload of anderszins gekopieerd;

c)

de toegang tot in SIS II opgenomen gegevens te beperken tot personeel van Europol waaraan specifiek toestemming daarvoor is verleend;

d)

maatregelen zoals bedoeld in artikel 10 en artikel 11 te nemen en toe te passen;

e)

het uit hoofde van artikel 24 van de Europol-overeenkomst opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan in de gelegenheid te stellen de activiteiten van Europol bij de uitoefening van zijn recht op toegang tot en bevraging van in SIS II opgenomen gegevens te evalueren.

Artikel 42

Toegang van Eurojust tot SIS II-gegevens

1.   De nationale leden van Eurojust en hun assistenten hebben binnen de beperkingen van hun mandaat recht op toegang tot en bevraging van in overeenstemming met de artikelen 26, 32, 34 en 38 in SIS II opgenomen gegevens.

2.   Indien een nationaal lid van Eurojust bij een bevraging van SIS II een signalering aantreft, stelt dat lid de signalerende lidstaat daarvan in kennis. Mededeling van uit deze bevraging verkregen informatie aan andere landen en organen is slechts mogelijk met toestemming van de signalerende lidstaat.

3.   Niets in dit artikel mag worden uitgelegd als afbreuk doende aan de bepalingen van Besluit 2002/187/JBZ inzake gegevensbescherming en de aansprakelijkheid voor ongeoorloofde of incorrecte verwerking van deze gegevens door de nationale leden van Eurojust of hun assistenten of als een inbreuk op de bevoegdheden van het krachtens voornoemd besluit opgerichte gemeenschappelijk controleorgaan.

4.   Elke toegang of bevraging door een nationaal lid van Eurojust of zijn assistent wordt vastgelegd overeenkomstig artikel 12, en elk gebruik door dat lid of zijn assistent van gegevens waartoe zij toegang hebben gekregen, wordt geregistreerd.

5.   Delen van SIS II mogen niet worden verbonden met en de daarin opgenomen gegevens waartoe de nationale leden of hun assistenten toegang hebben, mogen niet worden overgedragen naar een computersysteem voor gegevensverzameling en -verwerking dat door of bij Eurojust wordt gebruikt; delen van SIS II mogen niet worden gedownload.

6.   De toegang tot de in SIS II opgenomen gegevens wordt beperkt tot de nationale leden en hun assistenten en strekt zich niet uit tot het personeel van Eurojust.

7.   De in artikel 10 en artikel 11 bedoelde maatregelen worden genomen en toegepast.

Artikel 43

Beperkingen op de toegang

De gebruikers, alsmede Europol, de nationale leden van Eurojust en hun assistenten krijgen slechts toegang tot de gegevens die voor het vervullen van hun taken noodzakelijk zijn.

Artikel 44

Termijn van bewaring van signaleringen van personen

1.   De in SIS II overeenkomstig dit besluit opgenomen signaleringen van personen worden niet langer bewaard dan nodig is voor het nagestreefde doel.

2.   Uiterlijk drie jaren na de opneming van een dergelijke signalering in SIS II toetst de signalerende lidstaat de noodzaak van verdere bewaring. Voor signaleringen van personen overeenkomstig artikel 36 beloopt deze termijn één jaar.

3.   Elke lidstaat stelt in voorkomend geval volgens nationaal recht kortere toetsingstermijnen vast.

4.   De signalerende lidstaat kan, op grond van een grondige individuele beoordeling die wordt geregistreerd, vóór het verstrijken van de toetsingstermijn tot handhaving van de signalering besluiten indien dit voor het met de signalering nagestreefde doel vereist is. In dat geval is lid 2 van dienovereenkomstige toepassing. Elke verlenging van een signalering wordt aan CS-SIS meegedeeld.

5.   Na afloop van de in lid 2 bedoelde toetsingstermijn worden signaleringen automatisch gewist. Dit gebeurt niet indien de signalerende lidstaat de verlenging van de signalering aan CS-SIS heeft meegedeeld, zoals bedoeld in lid 4. CS-SIS stelt de lidstaten vier maanden op voorhand automatisch in kennis van de in het systeem geprogrammeerde verwijdering.

6.   De lidstaten houden statistieken bij van het aantal signaleringen waarvan de bewaring overeenkomstig lid 4 is verlengd.

Artikel 45

Termijn van bewaring van signaleringen van voorwerpen

1.   De in SIS II overeenkomstig dit besluit opgenomen signaleringen van voorwerpen worden niet langer bewaard dan nodig is voor het nagestreefde doel.

2.   Signaleringen van voorwerpen die zijn opgenomen overeenkomstig artikel 36, worden niet langer dan vijf jaar bewaard.

3.   Signaleringen van voorwerpen die zijn opgenomen overeenkomstig artikel 38, worden niet langer dan tien jaar bewaard.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde termijnen van bewaring kunnen worden verlengd indien dit voor het met de signalering nagestreefde doel vereist is. In dat geval zijn de leden 2 en 3 dienovereenkomstig van toepassing.

HOOFDSTUK XI

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN INZAKE GEGEVENSVERWERKING

Artikel 46

Verwerking van SIS II-gegevens

1.   De lidstaten mogen de in de artikelen 20, 26, 32, 34, 36 en 38 bedoelde gegevens slechts verwerken voor het doel waarvoor de daarin bedoelde signaleringen zijn gedaan.

2.   De gegevens mogen slechts voor technische doeleinden worden gekopieerd, voor zover dit voor directe bevraging door de in artikel 40 bedoelde autoriteiten noodzakelijk is. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op dergelijke kopieën. Signaleringen van andere lidstaten mogen niet uit N.SIS II in andere nationale gegevensbestanden worden gekopieerd.

3.   Technische kopieën zoals bedoeld in lid 2, die leiden tot de aanleg van offlinegegevensbanken, mogen slechts worden gemaakt voor een periode van niet meer dan 48 uur. Deze duur kan in noodsituaties worden verlengd. Deze kopieën worden vernietigd zodra er geen sprake meer is van een noodsituatie.

De lidstaten houden een actuele inventaris van deze kopieën bij, stellen deze inventaris ter beschikking van de nationale controleautoriteiten en zorgen ervoor dat de bepalingen van dit besluit, in het bijzonder de in artikel 10 bedoelde bepalingen, op deze kopieën worden toegepast.

4.   Toegang tot SIS II-gegevens is slechts toegestaan binnen de grenzen van de bevoegdheden van de nationale autoriteiten bedoeld in artikel 40, en is voorbehouden aan daartoe gemachtigde personeelsleden.

5.   De gegevens in verband met signaleringen op grond van de artikelen 26, 32, 34, 36 en 38, kunnen slechts worden verwerkt voor andere doelstellingen dan die welke met hun opneming in SIS II werden beoogd, indien er een verband bestaat met een specifieke zaak en indien dit voor het voorkomen van een ernstig en onmiddellijk dreigend gevaar voor de openbare orde en veiligheid, of om ernstige redenen verband houdende met de veiligheid van de staat, dan wel ter voorkoming van een ernstig strafbaar feit noodzakelijk is. Daartoe dient vooraf de toestemming van de signalerende lidstaat te worden verkregen.

6.   De gegevens mogen niet voor administratieve doeleinden worden gebruikt.

7.   Elk gebruik van gegevens dat in strijd is met de leden 1 tot en met 6, wordt naar nationaal recht van de lidstaten aangemerkt als oneigenlijk gebruik.

8.   Iedere lidstaat verstrekt de beheersautoriteit een lijst van bevoegde autoriteiten die op grond van dit besluit gemachtigd zijn tot directe bevraging van de in SIS II opgenomen gegevens, en stelt haar in kennis van elke wijziging van die lijst. Daarbij wordt voor elke autoriteit vermeld welke gegevens zij voor welke doeleinden mag bevragen. De beheersautoriteit zorgt ervoor dat deze lijst jaarlijks in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

9.   Voor zover in het recht van de Europese Unie niet in bijzondere bepalingen is voorzien, is het recht van de onderscheiden lidstaten op de in hun N.SIS II opgenomen gegevens van toepassing.

Artikel 47

SIS II-gegevens en nationale bestanden

1.   Artikel 46, lid 2, laat het recht van een lidstaat onverlet om SIS II-gegevens in verband waarmee op zijn grondgebied een maatregel is genomen, in zijn nationale bestanden te bewaren. Deze gegevens worden maximaal drie jaar in de nationale bestanden bewaard, tenzij in specifieke bepalingen van nationaal recht een langere opslagtermijn is vastgesteld.

2.   Artikel 46, lid 2, laat het recht van een lidstaat onverlet om in zijn nationale bestanden gegevens te bewaren betreffende een specifieke signalering die door deze lidstaat in SIS II is opgenomen.

Artikel 48

Kennisgeving bij uitblijven van signalering

Wanneer de gevraagde maatregel niet kan worden uitgevoerd, stelt de aangezochte lidstaat de signalerende lidstaat daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 49

Kwaliteit van de in SIS II verwerkte gegevens

1.   De signalerende lidstaat is verantwoordelijk voor de juistheid en actualiteit van de gegevens, alsmede voor de rechtmatige opneming van de gegevens in SIS II.

2.   Alleen de signalerende lidstaat is bevoegd de door hem ingevoerde gegevens te wijzigen, aan te vullen, te verbeteren, bij te werken of te verwijderen.

3.   Wanneer een niet-signalerende lidstaat aanwijzingen heeft dat gegevens onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgenomen, stelt hij de signalerende lidstaat door middel van de uitwisseling van aanvullende informatie daarvan zo spoedig mogelijk, en uiterlijk tien dagen nadat de aanwijzingen aan het licht zijn gekomen, in kennis; die lidstaat toetst de mededeling en verbetert of verwijdert zo nodig de gegevens onverwijld.

4.   Indien de lidstaten na twee maanden geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, wordt het geval door de niet-signalerende lidstaat voorgelegd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, die tezamen met de betrokken nationale controleautoriteiten optreedt als bemiddelaar.

5.   De lidstaten wisselen aanvullende informatie uit indien een persoon beweert niet diegene te zijn die door middel van een signalering wordt opgespoord. Indien na controle blijkt dat het inderdaad twee verschillende personen betreft, wordt de betrokkene ingelicht over het bepaalde in artikel 51.

6.   Wanneer van een persoon reeds een signalering in SIS II is opgenomen, treft een lidstaat die een nieuwe signalering opneemt, met de lidstaat die de eerste signalering heeft opgenomen, een regeling omtrent de opneming van de signalering. De regeling komt tot stand op basis van de uitwisseling van aanvullende informatie.

Artikel 50

Onderscheid tussen personen met kenmerken die gelijkenis vertonen

Indien bij de opneming van een nieuwe signalering blijkt dat in SIS II reeds een persoon met dezelfde identiteitsbeschrijving gesignaleerd is, is de volgende procedure van toepassing:

a)

het Sirene-bureau neemt contact op met de verzoekende dienst om na te gaan of de signalering dezelfde persoon betreft;

b)

indien uit de verificatie blijkt dat het inderdaad om dezelfde persoon gaat, volgt het Sirene-bureau de in artikel 49, lid 6, bedoelde procedure voor de opneming van meervoudige signaleringen. Indien uit de verificatie blijkt dat het om twee verschillende personen gaat, bekrachtigt het Sirene-bureau het verzoek om opneming van een nieuwe signalering en voegt het de nodige elementen toe om verkeerde identificatie te voorkomen.

Artikel 51

Extra gegevens om misbruik van identiteit te voorkomen

1.   Wanneer de daadwerkelijk gesignaleerde persoon kan worden verward met een persoon wiens identiteit onrechtmatig is aangenomen, neemt de lidstaat waarvan de signalering uitgaat, in de signalering extra gegevens betreffende de laatstbedoelde persoon op, voor zover deze uitdrukkelijk daarin toestemt, om nadelige gevolgen van verkeerde identificatie te voorkomen.

2.   De gegevens betreffende een persoon wiens identiteit onrechtmatig is aangenomen, worden uitsluitend gebruikt voor de volgende doeleinden:

a)

de bevoegde autoriteit in staat stellen de persoon wiens identiteit onrechtmatig is aangenomen, te onderscheiden van de daadwerkelijk gesignaleerde persoon;

b)

de persoon wiens identiteit onrechtmatig is aangenomen, in staat stellen zijn identiteit te bewijzen en aan te tonen dat zijn identiteit onrechtmatig is aangenomen.

3.   Voor de toepassing van dit artikel mogen in SIS II slechts de volgende persoonsgegevens worden opgenomen en verwerkt:

a)

achterna(a)m(en) en voorna(a)m(en), na(a)m(en) bij geboorte en voorheen gebruikte namen, en aliassen, in voorkomend geval afzonderlijk;

b)

bijzondere, onveranderlijke objectieve fysieke kenmerken;

c)

geboorteplaats en -datum;

d)

geslacht;

e)

foto's;

f)

vingerafdrukken;

g)

nationaliteit(en);

h)

nummer(s) van identiteitspapier(en) en datum van afgifte.

4.   De technische voorschriften die nodig zijn voor het invoeren, bijwerken en wissen van de in lid 3 bedoelde gegevens, worden volgens de procedure van artikel 67 vastgesteld, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de bedoelde beheersautoriteit.

5.   De in lid 3 bedoelde gegevens worden op hetzelfde moment als de overeenkomstige signalering verwijderd, dan wel eerder indien de betrokkene daarom verzoekt.

6.   Alleen de autoriteiten met toegangsrecht tot de overeenkomstige signalering hebben toegang tot de in lid 3 bedoelde gegevens en zulks uitsluitend ter voorkoming van verkeerde identificatie.

Artikel 52

Koppelingen tussen signaleringen

1.   Een lidstaat kan de door hem in SIS II ingebrachte signaleringen koppelen. Door een dergelijke koppeling worden twee of meer signaleringen met elkaar verbonden.

2.   De koppeling heeft geen gevolgen voor de in de gekoppelde signaleringen gevraagde specifieke maatregel of voor de bewaartermijn van de gekoppelde signaleringen.

3.   De koppeling heeft geen gevolgen voor de in dit besluit vastgestelde toegangsrechten. Autoriteiten die geen toegangsrecht hebben tot bepaalde categorieën signaleringen, mogen geen inzage hebben in koppelingen naar signaleringen waartoe zij geen toegang hebben.

4.   Een lidstaat koppelt signaleringen alleen als er een duidelijke operationele noodzaak is.

5.   Een lidstaat mag overgaan tot koppeling overeenkomstig zijn nationale wetgeving, voor zover de beginselen van dit artikel worden geëerbiedigd.

6.   Wanneer een lidstaat een door een andere lidstaat aangebrachte koppeling tussen signaleringen in strijd acht met zijn nationale recht of internationale verplichtingen, kan hij de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de koppeling vanaf zijn grondgebied of voor de eigen autoriteiten buiten zijn eigen grondgebied niet toegankelijk is.

7.   De technische voorschriften voor koppelingen tussen signaleringen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 67, onverminderd de bepalingen van het instrument tot oprichting van de bedoelde beheersautoriteit.

Artikel 53

Doel en bewaartermijn van aanvullende informatie

1.   De lidstaten houden in het Sirene-bureau een verwijzing naar de aan signaleringen ten grondslag liggende beslissingen bij, ter ondersteuning van de uitwisseling van aanvullende informatie.

2.   Persoonsgegevens die door het Sirene-bureau naar aanleiding van de informatie-uitwisseling in bestanden zijn opgeslagen, worden niet langer bewaard dan de periode die nodig is om het doel waarvoor zij werden verstrekt, te verwezenlijken. Zij worden in ieder geval geschrapt uiterlijk één jaar nadat de signalering uit SIS II is verwijderd.

3.   Lid 2 laat het recht van een lidstaat onverlet om in nationale bestanden gegevens te bewaren over een specifieke signalering die door die lidstaat is verricht, of over een signalering in verband waarmee op zijn grondgebied een maatregel is genomen. De periode gedurende welke dergelijke gegevens in die bestanden mogen worden bewaard, wordt geregeld door de nationale wetgeving.

Artikel 54

Doorgifte van persoonsgegevens aan derde partijen

De krachtens dit besluit in SIS II verwerkte gegevens worden niet doorgegeven aan derde landen of internationale organisaties of te hunner beschikking gesteld.

Artikel 55

Uitwisseling met Interpol van gegevens over gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte paspoorten

1.   In afwijking van artikel 54 kunnen het paspoortnummer, het land van afgifte en het documenttype van in SIS II opgenomen gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte paspoorten met leden van Interpol worden uitgewisseld door een koppeling te maken tussen SIS II en de gegevensbank van Interpol voor gestolen of anderszins vermiste reisdocumenten, op voorwaarde dat daarover een overeenkomst tussen Interpol en de Europese Unie wordt gesloten. In de overeenkomst wordt bepaald dat de doorgifte van door een lidstaat ingevoerde gegevens slechts mogelijk is met toestemming van de betrokken lidstaat.

2.   De in lid 1 bedoelde overeenkomst dient te bepalen dat de gedeelde gegevens uitsluitend toegankelijk zullen zijn voor leden van Interpol uit landen die een adequaat niveau van bescherming van persoonsgegevens bieden. Alvorens deze overeenkomst af te sluiten, vraagt de Raad de Commissie om advies over de toereikendheid van het beschermingsniveau van persoonsgegevens en de eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden wat betreft de automatische verwerking van persoonsgegevens door Interpol en door landen die vertegenwoordigers naar Interpol hebben afgevaardigd.

3.   De in lid 1 bedoelde overeenkomst kan tevens voorzien in de toegang van de lidstaten tot gegevens uit de gegevensbank van Interpol voor gestolen of anderszins vermiste reisdocumenten via SIS II, overeenkomstig de relevante bepalingen van dit besluit met betrekking tot de in SIS II opgenomen signaleringen van gestolen, verduisterde, anderszins vermiste of ongeldig gemaakte paspoorten.

HOOFDSTUK XII

GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 56

Verwerking van gevoelige gegevenscategorieën

De verwerking van de categorieën gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste zin, van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, is niet toegestaan.

Artikel 57

Toepassing van het verdrag inzake gegevensbescherming van de Raad van Europa

In toepassing van dit besluit verwerkte persoonsgegevens worden beschermd overeenkomstig het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, zoals gewijzigd.

Artikel 58

Recht van toegang, verbetering van onjuiste gegevens en verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens

1.   Het recht van eenieder om kennis te nemen van de overeenkomstig dit besluit in SIS II opgenomen gegevens die hem betreffen, wordt uitgeoefend overeenkomstig het recht van de lidstaat bij welke een beroep op dit recht wordt gedaan.

2.   Voor zover het nationale recht daarin voorziet, beslist de nationale controleautoriteit of, en zo ja, op welke wijze, gegevens worden verstrekt.

3.   Een niet-signalerende lidstaat mag slechts informatie over deze gegevens verstrekken indien hij de signalerende lidstaat vooraf de gelegenheid heeft geboden dienaangaande een standpunt te bepalen. Dit geschiedt door middel van de uitwisseling van aanvullende informatie.

4.   De kennisneming wordt de betrokkene geweigerd wanneer dit voor een rechtmatige, uit de signalering voortvloeiende taakuitoefening of ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden onontbeerlijk is.

5.   Eenieder heeft het recht hem betreffende onjuiste gegevens te doen verbeteren of onrechtmatig opgenomen gegevens te doen verwijderen.

6.   De betrokkene wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk 60 dagen na de datum waarop hij om toegang heeft verzocht, op de hoogte gebracht. Indien het nationale recht in een kortere termijn voorziet, wordt deze termijn aangehouden.

7.   De betrokkene wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden na de datum waarop hij om rechtzetting of verwijdering heeft verzocht, op de hoogte gebracht van het gevolg dat aan de uitoefening van zijn recht op rechtzetting en verwijdering is gegeven. Indien het nationale recht in een kortere termijn voorziet, wordt deze termijn aangehouden.

Artikel 59

Rechtsmiddelen

1.   Eenieder heeft het recht bij de naar nationaal recht bevoegde rechter of instantie van elke lidstaat beroep in te stellen wegens een hem betreffende signalering, met het oog op verbetering, verwijdering, kennisneming of schadevergoeding.

2.   De lidstaten verbinden zich ertoe wederzijds de onherroepelijke beslissingen van de in lid 1 bedoelde rechters of instanties ten uitvoer te leggen, onverminderd het bepaalde in artikel 64.

3.   Uiterlijk op 23 augustus 2009 worden de bepalingen inzake de rechtsmiddelen, bedoeld in dit artikel, door de Commissie geëvalueerd.

Artikel 60

Controle op N.SIS II

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat een onafhankelijke autoriteit („nationale controleautoriteit”) zelfstandig waakt over de rechtmatigheid van de verwerking van SIS II-persoonsgegevens op en vanuit zijn grondgebied, met inbegrip van de uitwisseling en verdere verwerking van aanvullende informatie.

2.   De nationale controleautoriteit zorgt ervoor dat ten minste om de vier jaar een controle van de gegevensverwerking in N.SIS II wordt verricht overeenkomstig internationale controlestandaarden.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale controleautoriteit voldoende middelen ter beschikking heeft om haar taken uit hoofde van dit besluit te kunnen vervullen.

Artikel 61

Toezicht op de beheersautoriteit

1.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming waakt over de verwerking, overeenkomstig dit besluit, van persoonsgegevens door de beheersautoriteit. De taken en bevoegdheden bedoeld in de artikelen 46 en 47 van Verordening (EG) nr. 45/2001, zijn dienovereenkomstig van toepassing.

2.   De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zorgt ervoor dat ten minste om de vier jaar een audit van de activiteiten van de beheersautoriteit op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens wordt verricht overeenkomstig internationale auditnormen. Het auditrapport wordt toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, de beheersautoriteit, de Commissie en de nationale controleautoriteiten. Alvorens het rapport wordt aangenomen, wordt de beheersautoriteit in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen.

Artikel 62

Samenwerking tussen de nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

1.   De nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werken, elk binnen hun eigen bevoegdheden en elk in het kader van hun eigen verantwoordelijkheden, actief samen en zorgen voor een gecoördineerd toezicht op SIS II.

2.   Zij wisselen, elk binnen hun eigen bevoegdheden, relevante informatie uit, staan elkaar bij in de uitvoering van controles en inspecties, behandelen problemen bij de uitlegging of toepassing van dit besluit, buigen zich over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijke toezicht of bij de uitoefening van de rechten van personen wier gegevens worden verwerkt, stellen geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen op en bevorderen het bewustzijn over gegevensbeschermingsrechten, al naar gelang van het geval.

3.   Daartoe komen de nationale controleautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming elk jaar ten minste tweemaal bijeen. De kosten en logistieke ondersteuning van deze bijeenkomsten komen ten laste van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Tijdens de eerste bijeenkomst wordt een reglement van orde vastgesteld. Indien nodig worden in onderling overleg andere werkmethodes vastgesteld. Om de twee jaar wordt een gezamenlijk activiteitenverslag toegezonden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de beheersautoriteit.

Artikel 63

Gegevensbescherming tijdens de overgangsperiode

Indien de Commissie tijdens de overgangsperiode op grond van artikel 15, lid 4, haar taken aan een andere instantie of andere instanties delegeert, zorgt zij ervoor dat de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming het recht en de mogelijkheid heeft zijn taken volledig uit te voeren, met inbegrip van de mogelijkheid om verificaties ter plaatse te verrichten of de bevoegdheden uit te oefenen die de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zijn toebedeeld op grond van artikel 47 van Verordening (EG) nr. 45/2001.

HOOFDSTUK XIII

AANSPRAKELIJKHEID EN SANCTIES

Artikel 64

Aansprakelijkheid

1.   Indien een persoon door de werking van N.SIS II schade lijdt, is iedere lidstaat te zijnen aanzien naar nationaal recht hiervoor aansprakelijk. Dit is eveneens het geval wanneer de schade door de signalerende lidstaat is veroorzaakt doordat deze onjuiste gegevens heeft aangeleverd of omdat de opneming onrechtmatig was.

2.   Wanneer de gedaagde lidstaat niet de signalerende lidstaat is, betaalt laatstgenoemde desgevraagd de toegekende schadevergoeding terug, tenzij de gegevens door de om terugbetaling verzoekende lidstaat in strijd met dit besluit werden gebruikt.

3.   Indien SIS II schade oploopt doordat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van dit besluit niet is nagekomen, is deze lidstaat aansprakelijk, tenzij de beheersautoriteit of één of meer andere aan SIS II deelnemende lidstaten hebben nagelaten redelijke stappen te ondernemen om het optreden van de schade te voorkomen of de omvang ervan zo veel mogelijk te beperken.

Artikel 65

Sancties

De lidstaten zorgen ervoor dat oneigenlijk gebruik van in SIS II opgenomen gegevens en iedere met dit besluit strijdige uitwisseling van aanvullende informatie aan effectieve, evenredige en afschrikkende sancties naar nationaal recht wordt onderworpen.

HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 66

Toetsing en statistieken

1.   De beheersautoriteit zorgt ervoor dat er procedures voorhanden zijn om de resultaten, de kosteneffectiviteit, de beveiliging en de kwaliteit van de dienstverlening van SIS II te toetsen aan de doelstellingen.

2.   Met het oog op het technische onderhoud en de opstelling van verslagen en statistieken heeft de beheersautoriteit toegang tot de vereiste informatie over de in het centrale SIS II verrichte verwerkingshandelingen.

3.   Elk jaar maakt de beheersautoriteit statistieken bekend over het aantal bestanden per signaleringscategorie, het aantal treffers per signaleringscategorie en het aantal keren dat SIS II is bevraagd, in de vorm van algemene statistieken en statistieken per lidstaat.

4.   Twee jaar na de ingebruikneming van SIS II, en vervolgens om de twee jaar, legt de beheersautoriteit aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de technische werking van het centrale SIS II en de communicatie-infrastructuur, alsmede over de beveiliging ervan, en over de bilaterale en multilaterale uitwisseling van aanvullende informatie tussen de lidstaten.

5.   Drie jaar na de ingebruikneming van SIS II, en vervolgens om de vier jaar, stelt de Commissie een algemene evaluatie op van het centrale SIS II en van de bilaterale en multilaterale uitwisseling van aanvullende informatie tussen de lidstaten. In deze algemene evaluatie worden de bereikte resultaten afgezet tegen de doelstellingen en wordt nagegaan of de uitgangspunten nog gelden, worden de toepassing van dit besluit ten aanzien van het centrale SIS II en de beveiliging van het centrale SIS II beoordeeld en wordt bekeken welke gevolgen een en ander heeft voor toekomstige werkzaamheden. De Commissie legt de verslagen over deze evaluatie voor aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   De lidstaten verstrekken de beheersautoriteit en de Commissie de informatie die nodig is om de in de leden 3, 4 en 5 bedoelde verslagen op te stellen.

7.   De beheersautoriteit verstrekt de Commissie de informatie die nodig is om de in lid 5 bedoelde algemene evaluaties op te stellen.

Artikel 67

Regelgevend Comité

1.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, wordt de Commissie bijgestaan door een regelgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt zijn advies over het ontwerp uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het EG-Verdrag is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. Bij de stemmingen binnen het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen op de in voornoemd artikel omschreven wijze. De voorzitter neemt niet aan de stemmingen deel.

2.   Het comité stelt op voorstel van de voorzitter zijn reglement van orde vast op basis van het standaardreglement dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

3.   De Commissie stelt de voorgenomen maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen.

4.   De Raad kan binnen twee maanden na de datum van verwijzing naar de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over het voorstel nemen. Indien de Raad zich binnen die termijn met gekwalificeerde meerderheid tegen het voorstel heeft uitgesproken, onderzoekt de Commissie het voorstel opnieuw. Zij kan bij de Raad een gewijzigd voorstel indienen, haar voorstel opnieuw indienen of een wetgevingsvoorstel indienen. Indien de Raad na het verstrijken van die termijn het voorgestelde uitvoeringsbesluit niet heeft goedgekeurd en zich niet tegen het voorstel voor uitvoeringsmaatregelen heeft uitgesproken, wordt het voorgestelde uitvoeringsbesluit door de Commissie vastgesteld.

5.   Het in lid 1 bedoelde comité verricht zijn taak vanaf 23 augustus 2007.

Artikel 68

Wijziging van de bepalingen van het Schengenacquis

1.   Met betrekking tot aangelegenheden die onder de werkingssfeer van het EU-Verdrag vallen, vervangt dit besluit op de in artikel 71, lid 2, bedoelde datum de bepalingen van artikel 64 en van de artikelen 92 tot en met 119 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, met uitzondering van artikel 102 bis.

2.   Met betrekking tot aangelegenheden die onder de werkingssfeer van het EU-Verdrag vallen, worden bij dit besluit op de in artikel 71, lid 2, bedoelde datum tevens de volgende bepalingen van het Schengenacquis die deze artikelen uitvoeren, ingetrokken (20):

a)

besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993 inzake de financiële regeling betreffende de kosten voor de installatie en exploitatie van het Schengen-C.SIS (SCH/Com-ex (93) 16);

b)

besluit van het Uitvoerend Comité van 7 oktober 1997 betreffende de ontwikkeling van het SIS (SCH/Com-ex (97) 24);

c)

besluit van het Uitvoerend Comité van 15 december 1997 betreffende de wijziging van het financieel reglement van het C.SIS (SCH/Com-ex (97) 35);

d)

besluit van het Uitvoerend Comité van 21 april 1998 betreffende het C.SIS met 15/18-verbindingen (SCH/Com-ex (98) 11);

e)

besluit van het Uitvoerend Comité van 25 april 1997 betreffende de aanbesteding van de voorstudie inzake SIS II (SCH/Com-ex(97) 2, 2e herz.);

f)

besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende de installatiekosten van het C.SIS (SCH/Com-ex (99) 4);

g)

besluit van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende het Sirene-handboek (SCH/Com-ex (99) 5);

h)

verklaring van het Uitvoerend Comité van 18 april 1996 betreffende de definiëring van het begrip „vreemdeling” (SCH/Com-ex (96) decl. 5);

i)

verklaring van het Uitvoerend Comité van 28 april 1999 betreffende de structuur van het SIS (SCH/Com-ex(99) decl. 2, herz.);

j)

besluit van het Uitvoerend Comité van 7 oktober 1997 betreffende het aandeel van Noorwegen en IJsland in de kosten voor de inrichting en werking van het C.SIS (SCH/Com-ex (97) 18).

3.   Met betrekking tot aangelegenheden die onder de werkingssfeer van het EU-Verdrag vallen, gelden verwijzingen naar de vervangen artikelen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en de relevante bepalingen van het Schengenacquis die deze artikelen uitvoeren, als verwijzingen naar dit besluit.

Artikel 69

Intrekking

Besluit 2004/201/JBZ, Besluit 2005/211/JBZ, Besluit 2005/719/JBZ, Besluit 2005/727/JBZ, Besluit 2006/228/JBZ, Besluit 2006/229/JBZ en Besluit 2006/631/JBZ worden ingetrokken op de in artikel 71, lid 2, bedoelde datum.

Artikel 70

Overgangsperiode en begroting

1.   Signaleringen kunnen van SIS 1+ naar SIS II worden overgebracht. De lidstaten zorgen ervoor dat de inhoud van de signaleringen die van SIS 1+ naar SIS II worden overgedragen, zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie jaar na de in artikel 71, lid 2, bedoelde datum, aan de bepalingen van dit besluit voldoen, waarbij zij voorrang geven aan signaleringen van personen. Tijdens de overgangsperiode mogen de lidstaten de bepalingen van de artikelen 94, 95 en 97 tot en met 100 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst blijven toepassen op de inhoud van de signaleringen die van SIS 1+ naar SIS II worden overgebracht, met inachtneming van het volgende:

a)

in het geval van een wijziging, correctie of bijwerking van, of toevoeging aan, een van SIS 1+ naar SIS II overgedragen signalering zorgen de lidstaten ervoor dat deze signalering aan de bepalingen van dit besluit voldoet vanaf het moment waarop de wijziging, correctie, bijwerking of toevoeging plaatsvindt;

b)

in het geval van een treffer met betrekking tot een van SIS 1+ naar SIS II overgedragen signalering gaan de lidstaten onmiddellijk na of deze signalering verenigbaar is met de bepalingen van dit besluit, met dien verstande dat de op grond van deze signalering te nemen maatregel daardoor niet mag worden vertraagd.

2.   De op de overeenkomstig artikel 71, lid 2, vastgestelde datum resterende bedragen van de krachtens de bepalingen van artikel 119 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst goedgekeurde begroting worden terugbetaald aan de lidstaten. De terug te betalen bedragen worden berekend op basis van de bijdragen van de lidstaten zoals vastgesteld in het besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993 inzake de financiële regeling betreffende de kosten voor de installatie en exploitatie van het Schengeninformatiesysteem.

3.   Gedurende de in artikel 15, lid 4, bedoelde overgangsperiode worden verwijzingen in dit besluit naar de beheersautoriteit opgevat als een verwijzing naar de Commissie.

Artikel 71

Inwerkingtreding, toepasselijkheid en migratie

1.   Dit besluit wordt van kracht op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Het is voor de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten van toepassing vanaf een door de Raad met eenparigheid van de stemmen van de leden die de regeringen van de aan SIS 1+ deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, vast te stellen datum.

3.   De in lid 2 bedoelde datum wordt vastgesteld nadat:

a)

de nodige uitvoeringsmaatregelen zijn vastgesteld;

b)

alle lidstaten die volledig aan SIS 1+ deelnemen, de Commissie ervan in kennis hebben gesteld dat zij de nodige technische en juridische maatregelen hebben genomen om SIS II-gegevens te verwerken en aanvullende informatie uit te wisselen;

c)

de Commissie heeft verklaard dat SIS II met succes een integrale test heeft doorstaan, die door de Commissie samen met de lidstaten wordt uitgevoerd, en de voorbereidende instanties van de Raad het voorgestelde testresultaat hebben gevalideerd. Door deze validering wordt bevestigd dat het prestatieniveau van SIS II ten minste gelijk is aan dat van SIS 1+;

d)

de Commissie de nodige technische maatregelen voor de aansluiting van het centrale SIS II op het N.SIS II van de betrokken lidstaten heeft vastgesteld.

4.   De Commissie licht het Europees Parlement in over de resultaten van de op grond van lid 3, onder c), verrichte tests.

5.   Op grond van lid 2 door de Raad genomen besluiten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 12 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

W. SCHÄUBLE


(1)  Advies uitgebracht op 25 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. Overeenkomst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1160/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 18).

(3)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 4.

(4)  PB L 328 van 13.12.2001, blz. 1.

(5)  PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4.

(6)  PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

(7)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(8)  PB L 12 van 17.1.2004, blz. 47.

(9)  PB C 316 van 27.11.1995, blz. 2.

(10)  PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(11)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(12)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(13)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(14)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(15)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 53.

(16)  Besluit 2004/849/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26).

(17)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(18)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(19)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(20)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 439.