ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 199

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
31 juli 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen

1

 

*

Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers ( 1 )

23

 

*

Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dat mechanisme en de regeling van de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen

30

 

*

Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II)

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

31.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 199/1


VERORDENING (EG) nr. 861/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 juli 2007

tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, punt c), en artikel 67,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging daarvan moet de Gemeenschap onder meer de voor de goede werking van de interne markt benodigde maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen vaststellen.

(2)

Deze maatregelen omvatten overeenkomstig artikel 65, punt c), van het Verdrag maatregelen tot afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen betreffende de burgerlijke rechtspleging.

(3)

In dit opzicht heeft de Gemeenschap onder andere reeds de volgende maatregelen genomen: Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (3), Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (4), Beschikking 2001/470/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (5), Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (6) en Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (7).

(4)

De Europese Raad die op 15 en 16 oktober 1999 te Tampere bijeen is gekomen, heeft de Raad en de Commissie verzocht om gemeenschappelijke procedureregelingen vast te stellen voor een vereenvoudigde, versnelde grensoverschrijdende beslechting van geschillen inzake kleine consumenten- en commerciële vorderingen.

(5)

Op 30 november 2000 heeft de Raad een gezamenlijk programma van de Commissie en de Raad aangenomen betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (8). Het programma heeft betrekking op de vereenvoudigde en snellere regeling van grensoverschrijdende geschillen van gering belang. Een volgende stap werd gezet met het door de Europese Raad op 5 november 2004 goedgekeurde Haags Programma (9), dat ertoe oproept voortvarend verder te werken aan de geringe vorderingen.

(6)

Op 20 december 2002 heeft de Commissie een Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen aangenomen. Het groenboek heeft een raadpleging op gang gebracht over maatregelen betreffende de vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen.

(7)

Vele lidstaten hebben vereenvoudigde burgerlijke procedures voor geringe vorderingen ingevoerd, omdat de aan de procesvoering verbonden kosten, vertragingen en beslommeringen niet noodzakelijkerwijs evenredig afnemen met de waarde van de vordering. De belemmeringen van het verkrijgen van een snelle en goedkope beslissing worden versterkt bij grensoverschrijdende zaken. Daarom is het nodig dat een Europese procedure voor geringe vorderingen wordt ingevoerd. Het doel van een dergelijke Europese procedure moet zijn de toegang tot de rechter te vergemakkelijken. Omdat de mededinging op de interne markt wordt vervalst door onevenwichtigheden in het functioneren van de procedurele middelen die de schuldeisers in de verschillende lidstaten ter beschikking staan, is gemeenschapswetgeving nodig die voor schuldeisers en schuldenaren in de gehele Europese Unie gelijke voorwaarden garandeert. Bij de vaststelling van de kosten voor de afhandeling van een vordering in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen dient rekening te worden gehouden met de beginselen van eenvoud, snelheid en evenredigheid. De details van de in rekening te brengen kosten dienen openbaar te worden gemaakt, en de wijze waarop dergelijke kosten worden vastgesteld, dient transparant te zijn.

(8)

De Europese procedure voor geringe vorderingen moet de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken vereenvoudigen en bespoedigen terwijl zij de kosten vermindert, door naast de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten, die onverlet blijven, een facultatief instrument ter beschikking te stellen. Deze verordening moet het ook eenvoudiger maken de erkenning en tenuitvoerlegging te verkrijgen van een in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing in een andere lidstaat.

(9)

Deze verordening heeft tot doel de grondrechten te bevorderen, en neemt met name de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. De gerechten moeten het recht op een eerlijk proces en het beginsel van hoor en wederhoor eerbiedigen, met name bij beslissingen over de noodzaak van een mondelinge behandeling en over de bewijsmiddelen en de omvang van de bewijslast.

(10)

Om de waarde van een vordering makkelijker te kunnen berekenen, dienen noch de rente, noch kosten en uitgaven te worden meegerekend. Zulks mag niets afdoen aan de bevoegdheid van de rechter om die in de kostenveroordeling in het vonnis te betrekken, noch aan de nationale voorschriften voor de berekening van rente.

(11)

Ter vergemakkelijking van de instelling van de Europese procedure voor geringe vorderingen dient de eiser de procedure in te leiden door een standaard vorderingsformulier in te vullen en bij het gerecht in te dienen. Het vorderingsformulier kan uitsluitend bij een bevoegd gerecht worden ingediend.

(12)

Waar nodig gaat het vorderingsformulier vergezeld van de ter staving dienende stukken. De eiser kan evenwel tijdens de procedure eventueel nader bewijs overleggen. Hetzelfde beginsel geldt voor het antwoord van de verweerder.

(13)

De begrippen „kennelijk ongegrond” en „niet-ontvankelijk” in verband met het afwijzen van een vordering of een verzoek moeten worden omschreven overeenkomstig het nationaal recht.

(14)

De Europese procedure voor geringe vorderingen moet schriftelijk zijn, tenzij het gerecht een mondelinge behandeling noodzakelijk acht of een partij daarom verzoekt. Het gerecht kan dat verzoek afwijzen. Een dergelijke afwijzing kan niet afzonderlijk betwist worden.

(15)

De partijen mogen niet verplicht zijn zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen.

(16)

Het begrip „tegenvordering” moet worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 44/2001 als voortvloeiende uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is. Artikelen 2 en 4 en artikel 5, leden 3, 4 en 5, zijn mutatis mutandis van toepassing op tegenvorderingen.

(17)

In gevallen waarin de verweerder in de loop van de procedure het recht op verrekening inroept, vormt deze eis geen tegenvordering in de zin van deze verordening. De verweerder mag dan ook niet verplicht worden voor het inroepen van een dergelijk recht het standaardformulier A, zoals bedoeld in bijlage I, te gebruiken.

(18)

Voor de toepassing van artikel 6 is „de aangezochte lidstaat” de lidstaat waar betekening of kennisgeving moet plaatsvinden of waar het stuk moet worden heengezonden. Om kosten te verminderen en termijnen te verkorten moeten de betekening of kennisgeving van de stukken aan de partijen hoofdzakelijk plaatsvinden per post, met ontvangstbevestiging onder vermelding van de datum van ontvangst.

(19)

Een partij mag een document weigeren door het op het moment van betekening of kennisgeving niet in ontvangst te nemen dan wel door het binnen een week terug te sturen indien het niet gesteld is in, of vergezeld gaat van een vertaling in, de officiële taal van de aangezochte lidstaat (of, indien er in de aangezochte lidstaat verscheidene officiële talen zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht) dan wel in een taal die de geadresseerde begrijpt.

(20)

Wat de mondelinge behandeling en de bewijsverkrijging betreft, dienen de lidstaten, afhankelijk van het nationaal recht van de lidstaat van het gerecht, het gebruik van moderne communicatietechnologie aan te moedigen. Het gerecht dient gebruik te maken van de eenvoudigste en goedkoopste wijze van bewijsverkrijging.

(21)

De hulp die partijen kunnen krijgen bij het invullen van de formulieren dient technische informatie over de beschikbaarheid en de invulling van de formulieren te omvatten.

(22)

De informatie over procedurekwesties kan in overeenstemming met het nationale recht ook door het gerechtspersoneel worden verstrekt.

(23)

Aangezien deze verordening ertoe strekt de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen, dient het gerecht zo spoedig mogelijk te handelen, zelfs wanneer in deze verordening geen termijn voor een bepaalde fase van de procedure wordt voorgeschreven.

(24)

Voor de berekening van de in deze verordening vastgestelde termijnen geldt Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (10).

(25)

Ter bespoediging van de invordering van geringe vorderingen moet de beslissing uitvoerbaar bij voorraad zijn niettegenstaande een eventueel beroep en zonder dat een zekerheid behoeft te worden gesteld, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

(26)

Verwijzingen in deze verordening naar de instelling van beroep omvatten elke beroepsmogelijkheid die het nationale recht biedt.

(27)

Een van de leden van het gerecht moet volgens de nationale wetgeving als rechter gekwalificeerd zijn.

(28)

Wanneer door het gerecht een termijn moet worden gesteld, dient de desbetreffende partij op de hoogte gesteld te worden van de gevolgen van het niet in acht nemen van deze termijn.

(29)

De in het ongelijk gestelde partij dient in de proceskosten te worden verwezen. De proceskosten moeten in overeenstemming met het nationale recht worden bepaald. Gelet op de doelstellingen inzake vereenvoudiging en kosteneffectiviteit zou het gerecht slechts mogen gelasten dat een in het ongelijk gestelde partij de proceskosten, daaronder begrepen bijvoorbeeld de eventuele kosten van de vertegenwoordiging van de tegenpartij door een advocaat of andere rechtsbeoefenaar, of van de betekening of kennisgeving dan wel van de vertaling van stukken, dient te dragen die in verhouding staan tot de waarde van de vordering of die noodzakelijk waren.

(30)

Ter vergemakkelijking van de erkenning en tenuitvoerlegging moet een in een Europese procedure voor geringe vorderingen in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat worden erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid nodig is en zonder de mogelijkheid zich tegen de erkenning van de beslissing te verzetten.

(31)

Er dienen minimumnormen te zijn voor de heroverweging van een beslissing in situaties waarin de verweerder de vordering niet kon betwisten.

(32)

Gelet op de doelstellingen inzake eenvoud en kosteneffectiviteit, kan van de partij die om tenuitvoerlegging verzoekt, niet worden verlangd dat zij in de lidstaat van tenuitvoerlegging beschikt over een gemachtigd vertegenwoordiger of over een postadres, elders dan bij de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerleggingsprocedure overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat.

(33)

Hoofdstuk III van deze verordening dient ook van toepassing te zijn op de vaststelling door de beambten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerleggingsprocedure, van het bedrag van de proceskosten in verband met een beslissing die overeenkomstig de in deze verordening gespecificeerde procedure is gegeven.

(34)

De voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(35)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor de actualisering of de technische wijziging van de formulieren in de bijlagen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging of schrapping van niet-essentiële onderdelen van deze verordening en/of ter aanvulling van deze verordening met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(36)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van een procedure ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken en het verminderen van de kosten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van de verordening beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(37)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

(38)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

Onderwerp

De verordening stelt een Europese procedure voor geringe vorderingen in (hierna „Europese procedure voor geringe vorderingen” genoemd), die beoogt de procesvoering betreffende geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en te bespoedigen en de kosten ervan te verminderen. De Europese procedure voor geringe vorderingen is voor de partijen beschikbaar als alternatief voor de bestaande procedures krachtens het recht van de lidstaten.

Ook elimineert deze verordening de intermediaire procedures die nodig zijn voor de erkenning en tenuitvoerlegging in andere lidstaten van in een lidstaat gegeven beslissingen in de Europese procedure voor geringe vorderingen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is, in grensoverschrijdende zaken, van toepassing in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht, indien de waarde van een vordering, alle rente, kosten en uitgaven niet meegerekend, op het tijdstip dat het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen, niet meer bedraagt dan 2 000 EUR. Zij heeft in het bijzonder geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken, of op de aansprakelijkheid van de staat wegens handelingen of omissies bij de uitoefening van het staatsgezag („acta jure imperii”).

2.   Deze verordening is niet van toepassing op zaken met betrekking tot:

a)

de staat en de bekwaamheid van natuurlijke personen;

b)

het huwelijksgoederenrecht, onderhoudsverplichtingen en testamenten en erfenissen;

c)

faillissement, surséance van betaling, procedures ter ontbinding van insolvente vennootschappen of andere rechtspersonen, gerechtelijke en faillissementsakkoorden en andere soortgelijke procedures;

d)

sociale zekerheid;

e)

arbitrage;

f)

arbeidsrecht;

g)

huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende zaken, met uitzondering van vorderingen van geldelijke aard, of

h)

inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen laster.

3.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan, iedere lidstaat, behalve Denemarken.

Artikel 3

Grensoverschrijdende zaken

1.   In deze verordening wordt onder grensoverschrijdende zaak verstaan, een zaak waarin ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.

2.   De woonplaats wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 59 en 60 van Verordening (EG) nr. 44/2001.

3.   Het tijdstip waarop het vorderingsformulier door het bevoegde gerecht wordt ontvangen is bepalend voor het grensoverschrijdende karakter van de zaak.

HOOFDSTUK II

DE EUROPESE PROCEDURE VOOR GERINGE VORDERINGEN

Artikel 4

Rechtsingang

1.   De Europese procedure voor geringe vorderingen wordt ingeleid doordat de eiser het standaard vorderingsformulier A van bijlage I invult en indient bij het bevoegde gerecht, hetzij rechtstreeks, hetzij per post of via een ander communicatiemiddel, zoals fax of elektronische post, dat aanvaard wordt door de lidstaat waar de procedure wordt ingeleid. Het vorderingsformulier bevat een beschrijving van de bewijzen ter staving van de vordering, en gaat waar nodig vergezeld van relevante, ter staving dienende stukken.

2.   De lidstaten delen de Commissie mede welke communicatiemiddelen zij aanvaarden. De Commissie maakt deze mededeling openbaar.

3.   Indien de vordering buiten het toepassingsgebied van deze verordening valt, stelt het gerecht de eiser hiervan in kennis. Tenzij de eiser de vordering intrekt, wordt deze door het gerecht behandeld overeenkomstig het procesrecht dat geldt in de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

4.   Indien het gerecht de door de eiser verstrekte gegevens ontoereikend of onvoldoende duidelijk acht of indien het vorderingsformulier niet naar behoren is ingevuld, biedt het de eiser de mogelijkheid om binnen een door hem bepaalde termijn het vorderingsformulier aan te vullen of te corrigeren of bepaalde aanvullende gegevens of stukken te verstrekken, dan wel zijn vordering in te trekken, tenzij de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk blijkt. Het gerecht gebruikt daartoe standaardformulier B van bijlage II.

Indien de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk blijkt of indien de eiser verzuimt het vorderingsformulier binnen de vastgestelde termijn aan te vullen of te corrigeren, wordt het verzoek afgewezen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat het vorderingsformulier beschikbaar is bij ieder gerecht waarbij de Europese procedure voor geringe vorderingen kan worden ingeleid.

Artikel 5

Verloop van de procedure

1.   De Europese procedure voor geringe vorderingen is een schriftelijke procedure. Het gerecht houdt een mondelinge behandeling indien het dat nodig acht of indien een partij daarom verzoekt. Het gerecht kan een dergelijk verzoek weigeren indien het gezien de omstandigheden van de zaak van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak klaarblijkelijk geen mondelinge behandeling vergt. De redenen voor afwijzing van het verzoek worden schriftelijk gegeven. De weigering kan niet afzonderlijk worden betwist.

2.   Na ontvangst van het naar behoren ingevulde vorderingsformulier vult het gerecht deel I van het standaard antwoordformulier C van bijlage III in.

Een afschrift van het vorderingsformulier en, in voorkomend geval, van de ter staving dienende stukken, wordt tezamen met het aldus ingevulde antwoordformulier overeenkomstig artikel 13 aan de verweerder betekend of ter kennis gebracht. Deze stukken worden binnen veertien dagen na ontvangst van het naar behoren ingevulde vorderingsformulier verzonden.

3.   De verweerder antwoordt binnen 30 dagen na de betekening of kennisgeving van het vorderingsformulier en het antwoordformulier door deel II van standaard antwoordformulier C in te vullen en dit, waar nodig vergezeld van de ter staving dienende stukken, terug te zenden naar het gerecht, of door op een andere passende wijze te antwoorden zonder gebruik te maken van het antwoordformulier.

4.   Binnen veertien dagen na ontvangst van het antwoord van de verweerder zendt het gerecht een afschrift hiervan, tezamen met eventuele ter staving dienende stukken, aan de eiser.

5.   Indien de verweerder in zijn antwoord stelt dat de waarde van een niet-geldelijke vordering hoger is dan het in artikel 2, lid 1, vermelde maximum, besluit het gerecht binnen 30 dagen nadat aan de eiser het antwoord is toegezonden of de vordering binnen de werkingssfeer van deze verordening valt. Deze beslissing kan niet afzonderlijk worden betwist.

6.   Een eventuele tegenvordering, in te dienen door gebruik te maken van standaardformulier A, wordt, tezamen met eventuele ter staving dienende stukken, overeenkomstig artikel 13 aan de eiser betekend of ter kennis gebracht. Deze stukken worden binnen veertien dagen na ontvangst verzonden.

De eiser beschikt over een termijn van 30 dagen na de betekening of kennisgeving om op de tegenvordering te reageren.

7.   Indien de tegenvordering het in artikel 2, lid 1, genoemde bedrag overschrijdt, worden de vordering en de tegenvordering niet behandeld volgens de Europese procedure voor geringe vorderingen, maar overeenkomstig het procesrecht dat geldt in de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

Artikel 2, artikel 4, en de leden 3, 4, en 5, van onderhavig artikel, zijn van overeenkomstige toepassing op de tegenvordering.

Artikel 6

Talen

1.   Het vorderingsformulier, het antwoord, de tegenvordering, het eventuele antwoord daarop en de beschrijving van de ter staving dienende stukken worden ingediend in de taal of een van de talen van het gerecht.

2.   Indien het gerecht enig ander stuk ontvangt dat niet in de taal is gesteld waarin de procedure wordt gevoerd, kan het gerecht een vertaling van deze stukken slechts verlangen indien de vertaling noodzakelijk blijkt voor het geven van de beslissing.

3.   Indien een partij heeft geweigerd een stuk te aanvaarden omdat het niet in een van de volgende talen is gesteld:

a)

de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er in de aangezochte lidstaat verscheidene officiële talen zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht of waar het stuk naartoe moet worden gezonden; dan wel

b)

een taal die de geadresseerde begrijpt,

stelt het gerecht de andere partij daarvan in kennis, zodat deze een vertaling van het stuk kan verstrekken.

Artikel 7

Beëindiging van de procedure

1.   Binnen 30 dagen na ontvangst van het antwoord dat de verweerder of de eiser binnen de in artikel 5, lid 3 of lid 6, bepaalde termijn indient, geeft het gerecht een beslissing of,

a)

verzoekt het de partijen nadere gegevens over de vordering te verstrekken binnen een wel bepaalde termijn van ten hoogste 30 dagen,

b)

geeft het aan welk bewijs het verlangt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, of

c)

roept het de partijen op voor een mondelinge behandeling, die binnen 30 dagen na de oproeping wordt gehouden.

2.   Het gerecht geeft de beslissing binnen 30 dagen na een mondelinge behandeling of na ontvangst van alle informatie die het nodig heeft om een beslissing te geven. De beslissing wordt overeenkomstig artikel 13 aan de partijen betekend of ter kennis gebracht.

3.   Indien het gerecht niet binnen de in artikel 5, lid 3 of lid 6, bepaalde termijn een antwoord van de betrokken partij heeft ontvangen, geeft het een beslissing over de vordering of de tegenvordering.

Artikel 8

Mondelinge behandeling

Het gerecht kan, bij beschikbaarheid van de technische middelen, een mondelinge behandeling houden met behulp van een videoconferentie of andere vormen van communicatietechnologie.

Artikel 9

Bewijsverkrijging

1.   Het gerecht bepaalt met welke middelen het bewijs wordt verkregen en welk bewijs het overeenkomstig de voorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs nodig heeft om een uitspraak te kunnen doen. Het gerecht kan bewijsverkrijging door middel van een schriftelijke verklaring van getuigen, deskundigen of partijen toelaten. Het gerecht kan ook, bij beschikbaarheid van de technische middelen, bewijsverkrijging met behulp van een videoconferentie of andere vormen van communicatietechnologie toelaten.

2.   Het gerecht kan een deskundigenonderzoek of een mondelinge getuigenis slechts gelasten indien dit voor het geven van de beslissing noodzakelijk is. Het gerecht houdt daarbij rekening met de kosten.

3.   Het gerecht kiest de eenvoudigste en minst bezwarende wijze van bewijsverkrijging.

Artikel 10

Vertegenwoordiging van partijen

De partijen zijn niet verplicht zich door een advocaat of een andere rechtsbeoefenaar te laten vertegenwoordigen.

Artikel 11

Bijstand aan de partijen

De lidstaten waarborgen dat de partijen bij het invullen van de formulieren praktische bijstand kunnen verkrijgen.

Artikel 12

Taak van het gerecht

1.   Het gerecht verlangt niet van de partijen dat zij de vordering juridisch beoordelen.

2.   Indien nodig worden de partijen door het gerecht over procedurekwesties geïnformeerd.

3.   Voor zover dit zinvol is, tracht het gerecht een schikking tussen de partijen te bewerkstelligen.

Artikel 13

Betekening of kennisgeving van stukken

1.   De betekening of kennisgeving van stukken geschiedt per aangetekende post met bericht van ontvangst met vermelding van de datum van ontvangst.

2.   Indien de betekening of kennisgeving overeenkomstig lid 1 niet mogelijk is, kan zij geschieden op een van de wijzen die zijn bepaald in de artikelen 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 805/2004.

Artikel 14

Termijnen

1.   Wanneer door het gerecht een termijn wordt gesteld, dient de desbetreffende partij op de hoogte gesteld te worden van de gevolgen van het niet in acht nemen van deze termijn.

2.   Het gerecht kan in uitzonderlijke omstandigheden de in artikel 4, lid 4, artikel 5, leden 3 en 6, en artikel 7, lid 1, bepaalde termijnen verlengen, indien dit nodig is om de rechten van de partijen te waarborgen.

3.   Indien het gerecht zich in uitzonderlijke omstandigheden niet aan de termijnen van artikel 5, leden 2 tot en met 6, en artikel 7, kan houden, neemt het zo snel mogelijk de bij die bepalingen voorgeschreven maatregelen.

Artikel 15

Uitvoerbaarheid van de beslissing

1.   De beslissing is uitvoerbaar, niettegenstaande mogelijk beroep. Er behoeft geen zekerheid te worden gesteld.

2.   Artikel 23 is ook van toepassing indien de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd in de lidstaat waar de beslissing is gegeven.

Artikel 16

Kosten

De in het ongelijk gestelde partij wordt in de proceskosten veroordeeld. Het gerecht wijst de in het gelijk gestelde partij echter geen vergoeding toe voor kosten die onnodig zijn gemaakt of die niet in verhouding staan tot de vordering.

Artikel 17

Beroep

1.   De lidstaten delen de Commissie mee of krachtens hun procesrecht beroep kan worden ingesteld tegen een in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing en binnen welke termijn een dergelijk beroep moet worden ingesteld. De Commissie maakt deze mededeling openbaar.

2.   Artikel 16 is van toepassing op een beroepsprocedure.

Artikel 18

Minimumnormen voor heroverweging van de beslissing

1.   De verweerder kan het bevoegde gerecht in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, om heroverweging van de in een Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing verzoeken, indien:

a)

i)

het vorderingsformulier of de oproeping voor een mondelinge behandeling aan de verweerder is betekend of ter kennis is gebracht op een wijze waarbij bewijs van persoonlijke ontvangst is als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 805/2004, en

ii)

de betekening of kennisgeving buiten zijn schuld niet zo tijdig is geschied als met het oog op zijn verdediging nodig was,

of

b)

de verweerder de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens overmacht of wegens buitengewone omstandigheden, buiten zijn schuld,

mits hij in beide gevallen onverwijld handelt.

2.   Indien het gerecht de heroverweging weigert omdat geen van de in lid 1 vermelde gronden van toepassing is, blijft de in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing van kracht.

Indien het gerecht besluit dat heroverweging om een van de in lid 1 bedoelde redenen gegrond is, is de in de Europese procedure voor geringe vorderingen gegeven beslissing nietig.

Artikel 19

Toepasselijk procesrecht

Onverminderd de bepalingen van deze verordening wordt de Europese procedure voor geringe vorderingen beheerst door het procesrecht van de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd.

HOOFDSTUK III

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING IN EEN ANDERE LIDSTAAT

Artikel 20

Erkenning en tenuitvoerlegging

1.   De in de Europese procedure voor geringe vorderingen in een lidstaat gegeven beslissing wordt in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat een uitvoerbaarverklaring nodig is, en zonder de mogelijkheid van verzet tegen de erkenning openstaat.

2.   Op verzoek van een partij verstrekt het gerecht een certificaat betreffende een beslissing in de Europese procedure voor geringe vorderingen zonder extra kosten door gebruik te maken van standaardformulier D van bijlage IV.

Artikel 21

Tenuitvoerleggingsprocedure

1.   Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de tenuitvoerleggingsprocedures beheerst door het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging.

De beslissing die in een Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven.

2.   De partij die om de tenuitvoerlegging van een beslissing verzoekt, legt het volgende over:

a)

een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden om de echtheid ervan te kunnen vaststellen, en

b)

een afschrift van het in artikel 20, lid 2, bedoelde certificaat en, indien nodig, een vertaling daarvan in de officiële taal van de lidstaat van tenuitvoerlegging, of indien er in die lidstaat verscheidene officiële talen bestaan, in de officiële taal of een van de officiële rechtstalen van de plaats van tenuitvoerlegging overeenkomstig het recht van die lidstaat, of in een andere taal die de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft verklaard te aanvaarden. Elke lidstaat kan aangeven welke officiële talen van de instellingen van de Europese Unie die van zijn eigen taal verschillen hij voor de Europese procedure voor geringe vorderingen aanvaardt. De inhoud van formulier D wordt vertaald door een in een van de lidstaten tot het maken van vertalingen bevoegde persoon.

3.   Voor de tenuitvoerlegging van de beslissing die in de Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, kan van de partij die om de tenuitvoerlegging verzoekt, niet worden verlangd dat zij in de lidstaat van tenuitvoerlegging beschikt over:

a)

een gemachtigd vertegenwoordiger, of

b)

een postadres

anders dan bij de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerleggingsprocedure.

4.   Van de partij die in een lidstaat om de tenuitvoerlegging verzoekt van de beslissing welke in een andere lidstaat in een Europese procedure voor geringe vorderingen is gegeven, kan geen zekerheid, borg of pand, in welke vorm ook, worden gevraagd op grond van het feit dat zij onderdaan van een derde land is of haar woon- of verblijfplaats niet in de lidstaat van tenuitvoerlegging heeft.

Artikel 22

Weigering van de tenuitvoerlegging

1.   De tenuitvoerlegging wordt op verzoek van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, door het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging geweigerd, indien de beslissing onverenigbaar is met een in een lidstaat of in een derde land gegeven eerdere beslissing, op voorwaarde dat:

a)

de eerdere beslissing tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust;

b)

de eerdere beslissing in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven, of aan de voorwaarden voor erkenning in de lidstaat van tenuitvoerlegging voldoet, en

c)

de onverenigbaarheid in de gerechtelijke procedure in de lidstaat waar de beslissing is gegeven niet als verweer is aangevoerd en ook niet had kunnen worden aangevoerd.

2.   In geen geval wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging de juistheid van de beslissing onderzocht.

Artikel 23

Opschorting of beperking van de tenuitvoerlegging

Indien een partij tegen de beslissing een rechtsmiddel heeft ingesteld of dit nog kan doen of om heroverweging heeft verzocht in de zin van artikel 18, kan het bevoegde gerecht of de bevoegde instantie in de lidstaat van tenuitvoerlegging, op verzoek van de persoon tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd:

a)

de tenuitvoerleggingsprocedure tot bewarende maatregelen beperken;

b)

de tenuitvoerlegging afhankelijk maken van het stellen van een door dit gerecht te bepalen zekerheid, of

c)

in buitengewone omstandigheden de tenuitvoerleggingsprocedure opschorten.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Voorlichting

De lidstaten werken samen om het publiek en de rechtsbeoefenaars over de Europese procedure voor geringe vorderingen, onder meer over de kosten, voor te lichten, meer bepaald via het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, dat is opgericht overeenkomstig Beschikking 2001/470/EG.

Artikel 25

Gegevens inzake rechterlijke bevoegdheid, communicatiemiddelen en beroep

1.   Uiterlijk op 1 januari 2008 doen de lidstaten de Commissie mededeling van:

a)

de gerechten die bevoegd zijn om een beslissing te geven in een Europese procedure voor geringe vorderingen;

b)

de communicatiemiddelen die overeenkomstig artikel 4, lid 1, ten behoeve van de procedure worden aanvaard en de gerechten ter beschikking staan;

c)

het antwoord op de vraag of krachtens hun procesrecht hoger beroep overeenkomstig artikel 17 mogelijk is en bij welk gerecht dit kan worden ingesteld;

d)

de ingevolge artikel 21, lid 2, punt b), aanvaarde talen, en

e)

de instanties die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging en de instanties die bevoegd zijn voor de toepassing van artikel 23.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van iedere wijziging van deze informatie.

2.   De Commissie maakt de overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie openbaar door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie of door enig ander passend middel.

Artikel 26

Uitvoeringsmaatregelen

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen betreffende de actualisering of technische wijziging van de in de bijlagen opgenomen formulieren worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 27

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 28

Evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2014 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een uitvoerig verslag in over de werking van de Europese procedure voor geringe vorderingen, onder meer over de in artikel 2, lid 1, vermelde waarde van de vordering. Het verslag bevat een evaluatie van de werking van de procedure en een uitvoerige effectbeoordeling voor elke lidstaat.

Te dien einde, en om te waarborgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met in de Europese Unie beproefde methoden, die de beginselen van betere regelgeving weerspiegelen, verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de grensoverschrijdende werking van de procedure. Deze informatie heeft betrekking op de gerechtskosten, de duur van de procedure, de doelmatigheid, de gebruiksvriendelijkheid en de interne procedures voor geringe vorderingen van de lidstaten.

Het verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is met ingang van 1 januari 2009 van toepassing, met uitzondering van artikel 25, dat met ingang van 1 januari 2008 van toepassing is.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Straatsburg, 11 juli 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 88 van 11.4.2006, blz. 61.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 14 december 2006 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 13 juni 2007.

(3)  PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37.

(4)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(5)  PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25.

(6)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 15. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1869/2005 van de Commissie (PB L 300 van 17.11.2005, blz. 6).

(7)  PB L 399 van 30.12.2006, blz. 1.

(8)  PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

(9)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(10)  PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).


HOOFDSTUK I

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image


BIJLAGE II

Image

Image


BIJLAGE III

Image

Image


BIJLAGE IV

Image

Image


31.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 199/23


VERORDENING (EG) nr. 862/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 juli 2007

betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 28 en 29 mei 2001 betreffende de gemeenschappelijke analyse en de verbeterde uitwisseling van statistieken over asiel en migratie bestaat er behoefte aan een alomvattend en samenhangend kader voor toekomstige maatregelen ter verbetering van de statistieken.

(2)

In april 2003 heeft de Commissie een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement gepubliceerd, waarin een actieplan voor de verzameling en analyse van communautaire statistieken over migratie is opgenomen. Dit actieplan omvat onder meer enkele belangrijke wijzigingen die bedoeld zijn om deze statistieken vollediger en geharmoniseerder te maken. Ook wordt hierin vermeld dat de Commissie voornemens is een voorstel voor wetgeving over de communautaire statistiek op het gebied van migratie en asiel te doen.

(3)

De Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 concludeerde dat doeltreffender mechanismen voor de verzameling en analyse van informatie over migratie en asiel in de Europese Unie noodzakelijk zijn.

(4)

Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 6 november 2003 over de vermelde mededeling van de Commissie (3) geconstateerd dat een rechtsinstrument noodzakelijk is, zodat ten behoeve van de ontwikkeling van een rechtvaardig en doeltreffend EU-migratiebeleid volledige statistieken kunnen worden opgesteld. De resolutie ondersteunt de Commissie in haar voornemen een rechtsinstrument voor de migratie- en asielstatistiek voor te stellen.

(5)

De uitbreiding van de Europese Unie heeft een geografische en politieke dimensie toegevoegd aan de met migratie samenhangende verschijnselen. Zij heeft ook een nieuwe impuls gegeven aan de vraag naar nauwkeurige, actuele en geharmoniseerde statistische informatie. Er is eveneens steeds meer behoefte aan statistische gegevens over beroep, opleiding, kwalificaties en type activiteit van migranten.

(6)

Geharmoniseerde en vergelijkbare communautaire statistieken op het gebied van migratie en asiel zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van en het toezicht op de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap ten aanzien van immigratie en asiel en het vrije verkeer van personen.

(7)

Er moeten meer statistische gegevens over migratie en asiel worden uitgewisseld en de kwaliteit van de communautaire statistische verzamelingen en output, die tot dusver op een reeks „gentlemen's agreements” gebaseerd waren, moet worden verbeterd.

(8)

Het is van essentieel belang dat informatie overal in de Europese Unie beschikbaar is voor het toezicht op de ontwikkeling en uitvoering van de wetgeving en het beleid van de Gemeenschap. In het algemeen biedt de huidige praktijk niet voldoende garanties voor een uniforme, regelmatige, tijdige en snelle indiening en verspreiding van geharmoniseerde gegevens door alle lidstaten.

(9)

Deze verordening betreft niet de ramingen van het aantal illegaal in de lidstaten verblijvende personen. De lidstaten moeten aan de Commissie (Eurostat) geen ramingen of gegevens verstrekken over deze personen, ook al kunnen zij als gevolg van onderzoek zijn opgenomen in de bevolkingsbestanden.

(10)

Waar mogelijk worden de voor de toepassing van deze verordening gebruikte definities ontleend aan de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor statistieken inzake internationale migratie, de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor volks- en woningtellingen in het ECE-gebied of communautaire wetgeving, en dienen deze definities volgens de relevante procedures te worden bijgewerkt.

(11)

Door de nieuwe statistische behoeften van de Gemeenschap op het gebied van migratie en asiel zijn de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (4) inmiddels achterhaald.

(12)

Verordening (EEG) nr. 311/76 moet dan ook worden ingetrokken.

(13)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de verzameling en opstelling van communautaire statistieken op het gebied van migratie en internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(14)

Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (5) vormt het referentiekader voor de bepalingen van deze verordening. Die verordening verlangt met name dat de statistieken worden opgesteld op basis van onpartijdigheid, betrouwbaarheid, objectiviteit, wetenschappelijke onafhankelijkheid, kosteneffectiviteit en statistische geheimhouding.

(15)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(16)

In het bijzonder dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden verleend de definities bij te werken, een besluit te nemen over het groeperen van gegevens en verdere uitsplitsingen, en de regels inzake nauwkeurigheids- en kwaliteitsnormen vast te stellen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening en tot aanvulling ervan met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing.

(17)

Het Comité statistisch programma, opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad van 19 juni 1989 tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (7), is overeenkomstig artikel 3 van dat besluit geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt gemeenschappelijke regels vast voor de verzameling en opstelling van communautaire statistieken op het gebied van:

a)

de immigratie naar en emigratie uit het grondgebied van de lidstaten, inclusief migratiestromen van het grondgebied van een lidstaat naar dat van een andere lidstaat en migratiestromen tussen een lidstaat en het grondgebied van een derde land;

b)

het staatsburgerschap en geboorteland van personen die hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van de lidstaten hebben;

c)

de administratieve en gerechtelijke procedures in de lidstaten met betrekking tot immigratie, de verlening van verblijfsvergunningen, staatsburgerschap, asiel en andere vormen van internationale bescherming en de preventie van illegale immigratie.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„gewone verblijfplaats”: de plaats waar een persoon gewoonlijk de dagelijkse rustperiode doorbrengt, ongeacht tijdelijke afwezigheid voor recreatie- of vakantiedoeleinden, vrienden- en familiebezoek, zakenreizen, medische behandelingen of bedevaarten, of, bij gebreke daaraan, de plaats van het legaal of geregistreerd verblijf;

b)

„immigratie”: de handeling waarbij een persoon zijn of haar gewone verblijfplaats voor ten minste twaalf maanden, of naar verwachting ten minste twaalf maanden, op het grondgebied van een lidstaat vestigt, nadat hij/zij daarvoor zijn/haar gewone verblijfplaats in een andere lidstaat of in een derde land had;

c)

„emigratie”: de handeling waarbij een persoon die daarvoor zijn/haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat had, voor ten minste twaalf maanden, of naar verwachting ten minste twaalf maanden, in die lidstaat zijn/haar gewone verblijfplaats verlaat;

d)

„staatsburgerschap”: de bijzondere juridische band tussen een persoon en zijn of haar staat, welke verkregen is door geboorte of naturalisatie door middel van een verklaring, keuze, huwelijk of andere mogelijkheden waarin nationale wetgeving voorziet;

e)

„geboorteland”: het land van verblijf (zo mogelijk, binnen de huidige grenzen) van de moeder op het tijdstip van de geboorte, of, indien dit niet beschikbaar is, het land (zo mogelijk, binnen de huidige grenzen) waar de geboorte plaatsvond;

f)

„immigrant”: een persoon die de stap tot immigratie zet;

g)

„emigrant”: een persoon die de stap tot emigratie zet;

h)

„langdurig ingezetene”: een langdurig ingezetene zoals gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (8);

i)

„onderdaan van een derde land”: iemand die geen burger van de Unie in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag is, inclusief staatlozen;

j)

„verzoek om internationale bescherming”: een verzoek om internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (9);

k)

„vluchtelingenstatus”: vluchtelingenstatus zoals gedefinieerd in artikel 2, onder d), van Richtlijn 2004/83/EG;

l)

„subsidiairebeschermingsstatus”: subsidiairebeschermingsstatus zoals gedefinieerd in artikel 2, onder f), van Richtlijn 2004/83/EG;

m)

„gezinsleden”: gezinsleden zoals gedefinieerd in artikel 2, onder i), van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (10);

n)

„tijdelijke bescherming”: tijdelijke bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (11);

o)

„niet-begeleide minderjarigen”: niet-begeleide minderjarigen zoals gedefinieerd in artikel 2, onder i), van Richtlijn 2004/83/EG;

p)

„buitengrenzen”: buitengrenzen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (12);

q)

„onderdanen van derde landen aan wie de toegang wordt ontzegd”: onderdanen van derde landen aan wie aan de buitengrenzen de toegang wordt ontzegd omdat zij niet voldoen aan alle toegangsvoorwaarden, zoals vastgesteld in artikel 5, punt 1, van Verordening (EG) nr. 562/2006, en niet behoren tot de categorieën personen, genoemd in artikel 5, punt 4, van die verordening;

r)

„onderdanen van derde landen van wie de illegale aanwezigheid is vastgesteld”: onderdanen van derde landen van wie officieel is vastgesteld dat zij zich op het grondgebied van een lidstaat bevinden en die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor verblijf in die lidstaat;

s)

„hervestiging”: het overbrengen van onderdanen van derde landen of staatlozen, op basis van een evaluatie van hun behoefte aan internationale bescherming en een duurzame oplossing, naar een lidstaat waar zij de toelating hebben met een veilige, wettelijke status te verblijven.

2.   De lidstaten brengen de Commissie (Eurostat) verslag uit over het gebruik en de waarschijnlijke gevolgen van ramingen of andere methoden om de op nationale definities gebaseerde statistieken zodanig aan te passen dat zij in overeenstemming zijn met de in lid 1 vermelde geharmoniseerde definities.

3.   Voor het referentiejaar 2008 mogen de statistieken die uit hoofde van deze verordening aan de Commissie (Eurostat) worden verstrekt, gebaseerd zijn op alternatieve (nationale) definities. In dat geval stellen de lidstaten de Commissie (Eurostat) in kennis van die alternatieve definities.

4.   Wanneer een of meer van de in lid 1 genoemde wetgevingbesluiten voor een lidstaat niet verbindend zijn, dient die lidstaat statistieken te verstrekken die vergelijkbaar zijn met de uit hoofde van deze verordening vereiste statistieken wanneer zij kunnen verstrekt worden uit hoofde van de bestaande wettelijk en/of bestuursrechtelijke procedures.

Artikel 3

Statistieken over internationale migratie, inwoners en de verwerving van staatsburgerschap

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over het aantal:

a)

immigranten naar het grondgebied van de lidstaat, met de volgende uitsplitsingen:

i)

groepen naar staatsburgerschap naar leeftijd en geslacht;

ii)

groepen naar geboorteland naar leeftijd en geslacht;

iii)

groepen naar land van vorige gewone verblijfplaats naar leeftijd en geslacht;

b)

emigranten uit het grondgebied van de lidstaat, met de volgende uitsplitsingen:

i)

groepen naar staatsburgerschap;

ii)

naar leeftijd;

iii)

naar geslacht;

iv)

groepen naar landen van volgende gewone verblijfplaats;

c)

personen dat zijn gewone verblijfplaats aan het einde van de referentieperiode in de lidstaat heeft, met de volgende uitsplitsingen:

i)

groepen naar staatsburgerschap naar leeftijd en geslacht;

ii)

groepen naar geboorteland naar leeftijd en geslacht;

d)

personen dat zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van de lidstaat heeft en tijdens het referentiejaar het staatsburgerschap van de lidstaat heeft verworven en daarvoor staatsburger was van een andere lidstaat of een derde land of dat daarvoor staatloos was, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht en naar het vorige staatsburgerschap of de voorafgaande staatloosheid van de betrokken personen.

2.   De referentieperiode voor de in lid 1 bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen twaalf maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2008.

Artikel 4

Statistieken over internationale bescherming

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over het aantal:

a)

personen dat tijdens de referentieperiode een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend of in een door een gezinslid ingediend verzoek om internationale bescherming is inbegrepen;

b)

personen dat het voorwerp is van een verzoek om internationale bescherming hangende bij de bevoegde nationale instantie aan het eind van de referentieperiode;

c)

verzoeken om internationale bescherming dat tijdens de referentieperiode is ingetrokken.

Deze statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht en naar het staatsburgerschap van de betrokken personen. De referentieperiode bedraagt een kalendermaand en de statistieken worden binnen twee maanden na het eind van de referentiemaand bij de Commissie (Eurostat) ingediend. De eerste referentiemaand is januari 2008.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over het aantal:

a)

personen dat het onderwerp vormt van beslissingen in eerste aanleg tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming, zoals beslissingen van niet-ontvankelijkheid- of ongegrondverklaringen en beslissingen die zijn genomen volgens een voorrangs- of versnelde procedure, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;

b)

personen dat het onderwerp vormt van beslissingen in eerste aanleg tot verlening of intrekking van de vluchtelingenstatus, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;

c)

personen dat het onderwerp vormt van beslissingen in eerste aanleg tot verlening of intrekking van de subsidiairebeschermingsstatus, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;

d)

personen dat het onderwerp vormt van beslissingen in eerste aanleg tot verlening of intrekking van de tijdelijke bescherming, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;

e)

personen dat het onderwerp vormt van andere beslissingen in eerste aanleg tot verlening of intrekking van een uit hoofde van de nationale wetgeving verstrekte verblijfsvergunning om humanitaire redenen inzake internationale bescherming, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie.

Deze statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht en naar het staatsburgerschap van de betrokken personen. De referentieperiode bedraagt drie kalendermaanden en de statistieken worden binnen twee maanden na het einde van de referentieperiode aan de Commissie (Eurostat) verstrekt. De eerste referentieperiode loopt van januari tot en met maart 2008.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over:

a)

het aantal personen dat tijdens de referentieperiode een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en door de bevoegde nationale instantie als niet-begeleide minderjarigen wordt beschouwd;

b)

het aantal personen dat het onderwerp vormt van definitieve beslissingen tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming, zoals beslissingen van niet-ontvankelijkheid- en ongegrondverklaringen, en beslissingen die zijn genomen volgens een voorrangs- of versnelde procedure, tijdens de referentieperiode door een administratieve of gerechtelijke instantie genomen in een beroeps- of herzieningsprocedure;

c)

het aantal personen dat het onderwerp vormt van definitieve beslissingen tot verlening of intrekking van de vluchtelingenstatus, tijdens de referentieperiode door een administratieve of gerechtelijke instantie genomen in een beroeps- of herzieningsprocedure;

d)

het aantal personen dat het onderwerp vormt van definitieve beslissingen tot verlening of intrekking van de subsidiairebeschermingsstatus, tijdens de referentieperiode door een administratieve of gerechtelijke instantie genomen in een beroeps- of herzieningsprocedure;

e)

het aantal personen dat het onderwerp vormt van definitieve beslissingen tot verlening of intrekking van tijdelijke bescherming, tijdens de referentieperiode door een administratieve of gerechtelijke instantie genomen in een beroeps- of herzieningsprocedure;

f)

het aantal personen dat het onderwerp vormt van andere definitieve beslissingen tot verlening of intrekking van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden volgens nationaal recht inzake internationale bescherming, tijdens de referentieperiode door een administratieve of gerechtelijke instantie genomen in een beroeps- of herzieningsprocedure;

g)

het aantal personen aan wie tijdens de referentieperiode een verblijfsvergunning in een lidstaat is verleend in het kader van een nationale of communautaire hervestigingsregeling, indien een dergelijke regeling in die lidstaat ten uitvoer wordt gelegd.

Deze statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht en naar het staatsburgerschap van de betrokken personen. De referentieperiode bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2008.

4.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) de volgende statistische gegevens in verband met de toepassing van Verordening (EG) nr. 343/2003 en Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad (13):

a)

het aantal verzoeken om terugname of overname van asielzoekers;

b)

de bepalingen waarop de onder a) genoemde verzoeken gebaseerd zijn;

c)

de beslissingen die ten aanzien van de onder a) genoemde verzoeken zijn genomen;

d)

het aantal overdrachten waartoe de onder c) genoemde beslissingen hebben geleid;

e)

het aantal verzoeken om informatie.

De referentieperiode voor deze statistische gegevens bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2008.

Artikel 5

Statistieken over de preventie van illegale binnenkomst en illegaal verblijf

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over het aantal:

a)

onderdanen van derde landen aan wie toegang tot het grondgebied van de lidstaat aan de buitengrens is geweigerd;

b)

onderdanen van derde landen dat op grond van de nationale immigratiewetgeving illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijft.

De onder a) bedoelde statistieken worden uitgesplitst overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 562/2006.

De onder b) bedoelde statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht en naar het staatsburgerschap van de betrokken personen.

2.   De referentieperiode voor de in lid 1 bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2008.

Artikel 6

Statistieken over verblijfsvergunningen en verblijf van onderdanen van derde landen

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over:

a)

het aantal verblijfsvergunningen dat aan onderdanen van derde landen werd verleend, met de volgende uitsplitsingen:

i)

gedurende de referentieperiode verleende eerste verblijfsvergunningen die de betrokkene toestemming geven in het land te verblijven, uitgesplitst naar staatsburgerschap, verblijfsgrond en geldigheidsduur van de vergunning;

ii)

gedurende de referentieperiode verleende verblijfsvergunningen bij wijziging van de immigratiestatus of verblijfsgrond van de betrokkene, uitgesplitst naar staatsburgerschap, verblijfsgrond en geldigheidsduur van de vergunning;

iii)

aan het eind van de referentieperiode geldige verblijfsvergunningen (aantal verleende verblijfsvergunningen dat niet is ingetrokken of verlopen), uitgesplitst naar staatsburgerschap, verblijfsgrond en geldigheidsduur van de vergunning;

b)

het aantal langdurig ingezetenen aan het eind van de referentieperiode, uitgesplitst naar staatsburgerschap.

2.   Wanneer de nationale wetgeving en administratieve praktijken van een lidstaat in de mogelijkheid voorzien om in plaats van verblijfsvergunningen bijzondere categorieën visa voor langdurig verblijf of een bijzondere immigratiestatus te verlenen, moeten de in lid 1 bedoelde statistieken gegevens bevatten over het aantal van dergelijke visa- en statusverleningen.

3.   De referentieperiode voor de in lid 1 bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen zes maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2008.

Artikel 7

Statistieken over terugkeer

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over:

a)

het aantal onderdanen van derde landen van wie de illegale aanwezigheid op het grondgebied van de lidstaat is vastgesteld en die het onderwerp vormen van een administratieve of gerechtelijke beslissing of handeling waarin wordt vastgesteld of verklaard dat hun verblijf illegaal is en waarin hen tot het verlaten van het grondgebied van de lidstaat wordt verplicht, uitgesplitst naar het staatsburgerschap van de betrokken personen;

b)

het aantal onderdanen van derde landen dat het grondgebied van de lidstaat daadwerkelijk heeft verlaten als gevolg van een administratieve of gerechtelijke beslissing of handeling, zoals bedoeld onder a), uitgesplitst naar het staatsburgerschap van de teruggekeerde personen.

2.   De referentieperiode voor de in lid 1 bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2008.

3.   De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten niet de onderdanen van derde landen die door een lidstaat worden overgedragen aan een andere lidstaat op grond van het mechanisme dat is ingesteld ingevolge Verordening (EG) nr. 343/2003 en Verordening (EG) nr. 1560/2003.

Artikel 8

Verdere uitsplitsingen

1.   De Commissie kan maatregelen betreffende de definitie van de volgende verdere uitsplitsingen vaststellen voor de hieronder genoemde statistieken:

a)

voor de krachtens artikel 4 globaal vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

jaar van indiening van het verzoek;

b)

voor de krachtens artikel 4, lid 4, vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

aantal personen op wie het verzoek, het besluit en de overdracht betrekking hebben;

c)

voor de krachtens artikel 5, lid 1, onder a), vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

leeftijd;

ii)

geslacht;

d)

voor de krachtens artikel 5, lid 1, onder b), vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

gronden voor de aanhouding;

ii)

plaats van de aanhouding;

e)

voor de krachtens artikel 6 vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

jaar waarin de eerste verblijfsvergunning werd verleend;

ii)

leeftijd;

iii)

geslacht;

f)

voor de krachtens artikel 7 vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

reden van de beslissing of handeling waarbij de verplichting om het land te verlaten werd opgelegd;

ii)

leeftijd;

iii)

geslacht.

2.   De in lid 1 vermelde verdere uitsplitsingen worden uitsluitend afzonderlijk verstrekt, zonder kruisclassificatie met de op grond van de artikelen 4 tot en met 7 vereiste uitsplitsingen.

3.   Bij haar beslissing of aanvullende uitsplitsingen vereist zijn, let de Commissie erop of deze informatie noodzakelijk is voor de ontwikkeling van en het toezicht op het communautaire beleid en of geschikte gegevensbronnen beschikbaar zijn en ook op de kosten die dit met zich meebrengt.

Onderhandelingen over verdere uitsplitsingen die wellicht nodig zijn voor de uitvoering van de artikelen 4 tot en met 7, vangen uiterlijk op 20 augustus 2009 aan. Het vroegste referentiejaar voor de toepassing van verdere uitsplitsingen is 2010.

Artikel 9

Gegevensbronnen en kwaliteitsnormen

1.   Naargelang van hun beschikbaarheid in de lidstaat en in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken wordt voor de statistieken van volgende gegevensbronnen uitgegaan:

a)

verslagen van administratieve en gerechtelijke handelingen;

b)

registers over administratieve handelingen;

c)

bevolkingsregisters of registers van specifieke bevolkingsgroepen;

d)

volkstellingen;

e)

steekproefenquêtes;

f)

andere geschikte bronnen.

In het kader van de statistische procedure mag gebruik worden gemaakt van wetenschappelijk gefundeerde en goed gedocumenteerde statistische ramingsmethoden.

2.   De lidstaten brengen aan de Commissie (Eurostat) verslag uit over de gebruikte gegevensbronnen, de redenen waarom voor deze bronnen werd gekozen, de gevolgen van deze keuze voor de kwaliteit van de statistieken en de gebruikte ramingsmethoden en stellen de Commissie (Eurostat) op de hoogte van wijzigingen daarin.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) desgevraagd alle informatie die nodig is om de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie te beoordelen.

4.   De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) onverwijld in kennis van herzieningen en correcties van de krachtens deze verordening verstrekte statistieken en van wijzigingen van de gebruikte methoden en gegevensbronnen.

5.   De maatregelen betreffende de definitie van de formaten voor de toezending van de gegevens worden overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure vastgesteld.

Artikel 10

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen tot vastelling van de regels voor de gepaste formaten voor de toezending van de gegevens overeenkomstig artikel 9 worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure van artikel 11, lid 2.

2.   De volgende, voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, o.a. door aanvulling ervan, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:

a)

bijwerking van de in artikel 2, lid 1, bepaalde definities;

b)

definitie van de categorieën groepen voor geboortelanden, groepen voor landen van vorige of volgende gewone verblijfplaats en groepen voor staatsburgerschap, zoals bepaald in artikel 3, lid 1;

c)

definitie van de categorieën redenen voor verlening van een verblijfsvergunning, zoals bepaald in artikel 6, lid 1, onder a);

d)

definitie van de verdere uitsplitsingen en het op de variabelen toe te passen uitsplitsingsniveau, zoals bepaald in artikel 8;

e)

vaststelling van de regels inzake nauwkeurigheids- en kwaliteitsnormen.

Artikel 11

Comitéprocedure

1.   Bij de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen wordt de Commissie bijgestaan door het Comité statistisch programma, dat is opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

Artikel 12

Verslag

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 20 augustus 2012, en vervolgens om de drie jaar een verslag voor over de op grond van deze verordening opgestelde statistieken en over de kwaliteit ervan.

Artikel 13

Intrekking

Verordening (EEG) nr. 311/76 wordt ingetrokken.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 juli 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 185 van 8.8.2006, blz. 31.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 14 maart 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 juni 2007.

(3)  PB C 83 E van 2.4.2004, blz. 94.

(4)  PB L 39 van 14.2.1976, blz. 1.

(5)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(7)  PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.

(8)  PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.

(9)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.

(10)  PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1.

(11)  PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12.

(12)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(13)  PB L 222 van 5.9.2003, blz. 3.


31.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 199/30


VERORDENING (EG) nr. 863/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 juli 2007

tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dat mechanisme en de regeling van de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2, onder a), en artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 oktober 2004 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan Verordening (EG) nr. 2007/2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (2) (hierna „het agentschap” genoemd).

(2)

Onverminderd artikel 64, lid 2, van het Verdrag kan een lidstaat die wordt geconfronteerd met omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan zijn buitengrenzen vergen overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 2007/2004 het agentschap om bijstand verzoeken in de vorm van coördinatie, indien andere lidstaten betrokken zijn

(3)

Doeltreffend beheer van de buitengrenzen middels controle en bewaking helpt de illegale immigratie en de mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen. Grenscontrole is niet alleen in het belang van de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar ook in het belang van alle lidstaten die grenscontrole aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft.

(4)

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controle van de buitengrenzen. Gezien de kritieke situaties waarmee de lidstaten van tijd tot tijd worden geconfronteerd aan hun buitengrenzen, in het bijzonder de toestroom op bepaalde plaatsen aan de buitengrenzen van grote aantallen onderdanen van derde landen die trachten illegaal het grondgebied van de lidstaten binnen te komen, kan het noodzakelijk zijn om lidstaten te helpen middels de levering van passende en afdoende middelen, in het bijzonder personeel.

(5)

De huidige mogelijkheden om op Europees niveau doeltreffende praktische bijstand te verlenen bij de personencontroles aan en de bewaking van de buitengrenzen worden ontoereikend geacht, in het bijzonder wanneer de lidstaten te maken krijgen met grote aantallen onderdanen van derde landen die trachten illegaal het grondgebied van de lidstaten binnen te komen.

(6)

Een lidstaat zou derhalve de mogelijkheid moeten hebben om in het kader van het agentschap te verzoeken dat op zijn grondgebied snelle-grensinterventieteams worden ingezet, die bestaan uit speciaal opgeleide deskundigen van andere lidstaten die zijn nationale grenswachters tijdelijk bijstand verlenen. De inzet van de snelle-grensinterventieteams zal bijdragen aan meer solidariteit en meer onderlinge bijstand tussen de lidstaten.

(7)

De snelle-grensinterventieteams worden in uitzonderlijke en dringende situaties ingezet om gedurende een beperkte periode steun te verlenen. Van dergelijke situaties is sprake wanneer een lidstaat geconfronteerd wordt met een massale toestroom van onderdanen van derde landen die trachten illegaal zijn grondgebied binnen te komen, waar onmiddellijk optreden is vereist, en de inzet van snelle-grensinterventieteams kan bijdragen aan een doeltreffend optreden. Snelle-grensinterventieteams zijn niet bedoeld voor langdurige bijstand.

(8)

De snelle-grensinterventieteams hangen af van de geplande taken, de beschikbaarheid en de frequentie van de inzet. Voor goede werking van de snelle-grensinterventieteams leveren de lidstaten een passend aantal grenswachters (hierna „snelle pool” genoemd) die in het bijzonder een afspiegeling zijn van de specialisatie en de omvang van hun eigen grensbewakingsorganisaties. De lidstaten dienen daarvoor nationale pools van deskundigen samen te stellen om de doeltreffendheid van deze verordening te helpen vergroten. Het agentschap houdt rekening met de uiteenlopende grootte van de lidstaten en de technische specialisaties van hun grensbewakingsorganisaties.

(9)

Uit de beste praktijken van veel lidstaten komt naar voren dat de doeltreffende planning en uitvoering van operaties aanzienlijk aan doelmatigheid winnen als het profiel (vaardigheden en kwalificaties) van de beschikbare grenswachters voorafgaand aan de inzet bekend is. Het agentschap dient om die reden de profielen en het totale aantal te bepalen van de grenswachters dat voor de snelle-grensinterventieteams dient geleverd te worden.

(10)

Een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams worden ingesteld, dat zowel het agentschap als de lidstaten voldoende flexibiliteit biedt en waarborgt dat de operaties worden uitgevoerd met een hoge mate van doelmatigheid en doeltreffendheid, dient te worden ingesteld.

(11)

Het agentschap moet, onder meer, de samenstelling, de opleiding en de inzet van de snelle-grensinterventieteams coördineren. Daartoe dienen er in Verordening (EG) nr. 2007/2004 nieuwe bepalingen te worden opgenomen over de rol van het agentschap met betrekking tot deze teams.

(12)

Wanneer een lidstaat wordt geconfronteerd met een massale toestroom van onderdanen van derde landen die trachten illegaal zijn grondgebied binnen te komen, of met een andere uitzonderlijke situatie waaronder de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt, mag zij ervan afzien haar nationale grenswachters ter beschikking te stellen.

(13)

Om doeltreffend te kunnen samenwerken met nationale grenswachters moeten de leden van de teams gedurende de periode dat zij worden ingezet op het grondgebied van de om bijstand verzoekende lidstaat, taken kunnen uitvoeren in verband met de personencontroles aan en de bewaking van de buitengrenzen.

(14)

Evenzo moet de doeltreffendheid van de door het agentschap gecoördineerde gezamenlijke operaties verder worden verbeterd door uitgezonden functionarissen van andere lidstaten tijdelijk de bevoegdheid te verlenen om taken in verband met de personencontroles aan en de bewaking van de buitengrenzen uit te voeren.

(15)

Derhalve moeten tevens nieuwe bepalingen worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 2007/2004 met betrekking tot de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen die in het kader van het agentschap worden ingezet op het grondgebied van een daarom verzoekende lidstaat.

(16)

Deze verordening draagt bij tot de correcte toepassing van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (3). Daarom mogen de leden van de teams en de uitgezonden functionarissen tijdens grenscontroles en -bewaking niemand discrimineren op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. De in de uitvoering van hun taken en in de uitoefening van hun bevoegdheden genomen maatregelen staan in verhouding tot de met die maatregelen beoogde doelstellingen.

(17)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. Zij wordt uitgevoerd overeenkomstig de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en het beginsel van niet-uitzetting of -terugleiding.

(18)

Deze verordening wordt ten uitvoer gelegd met volledige naleving van de uit het internationale zeerecht voortvloeiende verplichtingen, met name wat opsporing en redding betreft.

(19)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten, in het kader van de tenuitvoerlegging van deze verordening.

(20)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (5) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (6) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(21)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 4, lid 1, van de Besluiten 2004/849/EG (7) en 2004/860/EG (8) van de Raad.

(22)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat is gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening en is het derhalve niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van titel IV van deel drie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken overeenkomstig artikel 5 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de Raad deze verordening heeft vastgesteld, beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(23)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en het is niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan.

(24)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (10). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en het is niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan.

(25)

De bepalingen van artikel 6, leden 8 en 9, van deze verordening vormen, voor zover zij betrekking hebben op het verschaffen van toegang tot het Schengeninformatiesysteem, bepalingen die voortbouwen op het Schengenacquis of daar op een andere wijze aan gerelateerd zijn in de zin van artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakten van respectievelijk 2003 en 2005,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt een mechanisme ingesteld om door middel van het inzetten van snelle-grensinterventieteams (hierna „teams” genoemd) snel en voor een beperkte periode operationele bijstand te verlenen aan een verzoekende lidstaat die plotseling te maken krijgt met een situatie van uitzonderlijke druk, in het bijzonder de toestroom op bepaalde plaatsen aan de buitengrenzen van grote aantallen onderdanen van derde landen die trachten illegaal het grondgebied van de lidstaat binnen te komen. In deze verordening worden ook de taken omschreven die leden van de teams tijdens operaties in een andere dan hun eigen lidstaat kunnen verrichten, en de bevoegdheden die zij dan uitoefenen.

2.   Deze verordening wijzigt Verordening (EG) nr. 2007/2004 middels de instelling van het in lid 1 bedoelde mechanisme en met het oog op de vaststelling van de uit te voeren taken en uit te oefenen bevoegdheden van de grenswachters van de lidstaten die deelnemen aan gezamenlijke operaties en proefprojecten in een andere lidstaat.

3.   Noodzakelijke technische bijstand wordt aan een verzoekende lidstaat geboden overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name ten aanzien van wat betreft het beginsel van niet-uitzetting of -terugleiding.

HOOFDSTUK I

SNELLE-GRENSINTERVENTIETEAMS

Artikel 3

Definities

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„het agentschap”: het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie;

2.

„teamleden”: grenswachters van lidstaten die aan de snelle-grensinterventieteams deelnemen en die geen grenswachters zijn van de ontvangende lidstaat;

3.

„verzoekende lidstaat”: een lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten het agentschap verzoeken om op zijn grondgebied snelle-grensinterventieteams in te zetten;

4.

„ontvangende lidstaat”: een lidstaat op het grondgebied waarvan het inzetten van een snelle-grensinterventieteam plaatsvindt;

5.

„lidstaat van herkomst”: de lidstaat waarvan een teamlid grenswachter is.

Artikel 4

Samenstelling en inzet van snelle-grensinterventieteams

1.   Over de samenstelling van de teams beslist het agentschap overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 2007/2004 gewijzigd bij deze verordening. Het inzetten ervan gebeurt overeenkomstig artikel 8 quinquies van die verordening.

2.   Op voorstel van de uitvoerend directeur van het agentschap besluit de raad van bestuur van het agentschap met een meerderheid van driekwart van de stemmen over het profiel en het totale aantal van de grenswachters die aan de teams (de snelle pool) ter beschikking dienen te worden gesteld. Dezelfde procedure geldt voor eventuele navolgende wijzigingen in het profiel en in het totale aantal van de grenswachters in de snelle pool. Via een pool van nationale deskundigen, opgebouwd op basis van de verschillende vastgestelde profielen, dragen de lidstaten bij aan de snelle pool door grenswachters aan te wijzen die beantwoorden aan de verlangde profielen.

3.   De lidstaten stellen de grenswachters ter beschikking voor inzet op verzoek van het agentschap, tenzij zij geconfronteerd worden met een uitzonderlijke situatie, waaronder de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt. De autonomie van de lidstaat van herkomst wat betreft de selectie van het personeel en de duur van de inzet ervan blijft onaangetast.

4.   De kosten in verband met de in lid 1 bedoelde activiteiten worden gedragen door het agentschap overeenkomstig artikel 8 nonies van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

Artikel 5

Instructies aan de snelle-grensinterventieteams

1.   Tijdens de inzet van de teams geeft de ontvangende lidstaat instructies aan de teams volgens het in artikel 8 sexies van Verordening (EG) nr. 2007/2004 bedoelde operationele plan.

2.   Via zijn coördinerend functionaris, zoals bedoeld in artikel 8 octies van Verordening (EG) nr. 2007/2004, kan het agentschap de ontvangende lidstaat zijn visie geven op deze instructies. De ontvangende lidstaat houdt daar in dat geval rekening mee.

3.   Overeenkomstig artikel 8 octies van Verordening (EG) nr. 2007/2004, verstrekt de ontvangende lidstaat de coördinerend functionaris alle nodig bijstand, met inbegrip van de volledige toegang tot de teams gedurende de gehele periode waarin deze worden ingezet.

Artikel 6

Taken en bevoegdheden van de teamleden

1.   De teamleden zijn in staat alle taken te verrichten en alle bevoegdheden uit te oefenen die nodig zijn voor grenscontroles of grensbewaking, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006, en die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van die verordening. De details voor elke inzet worden vastgelegd in het operationele plan van die inzet, overeenkomstig artikel 8 sexies van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

2.   Teamleden eerbiedigen bij het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden de menselijke waardigheid ten volle. De bij het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden genomen maatregelen staan in verhouding tot de met die maatregelen beoogde doelstellingen. Bij het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden mogen de teamleden niemand discrimineren op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

3.   Teamleden mogen uitsluitend taken verrichten en bevoegdheden uitoefenen overeenkomstig de instructies van en, als algemene regel, in aanwezigheid van grenswachters van de ontvangende lidstaat.

4.   Bij de uitvoering van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden dragen teamleden hun eigen uniform. Op hun uniform dragen zij een blauwe armband met het insigne van de Europese Unie en het agentschap, waardoor zij als lid van een ingezet team kunnen worden geïdentificeerd. Om zich tegenover de nationale autoriteiten van de ontvangende lidstaat en diens burgers te kunnen identificeren, hebben teamleden altijd het in artikel 8 bedoelde accreditatiedocument bij zich, dat zij op verzoek tonen.

5.   Bij het uitvoeren van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden mogen teamleden dienstwapens dragen en munitie en uitrusting bij zich hebben overeenkomstig hetgeen volgens de wetgeving van de lidstaat van herkomst is toegestaan. De ontvangende lidstaat mag echter bepaalde dienstwapendracht, munitie en uitrusting verbieden, indien haar eigen wetgeving voorziet in dezelfde verbodsbepalingen voor haar eigen grenswachters. De ontvangende lidstaat laat het agentschap, voordat de teams worden ingezet, weten welke dienstwapens, munitie en uitrusting zijn toegestaan en in welke omstandigheden zij mogen worden gebruikt Het agentschap stelt deze informatie ter beschikking van alle lidstaten die aan de inzet meedoen.

6.   Bij het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden mogen de teamleden alleen geweld gebruiken, inclusief dienstwapens, munitie en uitrusting, indien de lidstaat van herkomst en de ontvangende lidstaat daarmee instemmen, in aanwezigheid van grenswachters van de ontvangende lidstaat en met inachtneming van de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.

7.   In afwijking van lid 6 mogen dienstwapens, munitie en uitrusting worden gebruikt in geval van wettige zelfverdediging en wettige verdediging van teamleden of andere personen, met inachtneming van de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.

8.   In het kader van deze verordening mag de ontvangende lidstaat teamleden toestaan zijn nationale en Europese gegevensbanken te raadplegen die nodig zijn voor grenscontroles en grensbewaking. De teamleden raadplegen uitsluitend de gegevens die zij nodig hebben voor het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden. Voordat de teams worden ingezet laten de ontvangende lidstaten het agentschap weten welke nationale en Europese gegevensbanken geraadpleegd mogen worden. Het agentschap stelt deze informatie ter beschikking van alle lidstaten die aan de inzet meedoen.

9.   De in lid 8 bedoelde raadpleging gebeurt met inachtneming van het communautaire recht en de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat op het gebied van gegevensbescherming.

10.   Beslissingen tot weigering van toegang overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 562/2006 worden uitsluitend door grenswachters van de ontvangende lidstaat genomen.

Artikel 7

Status, rechten en verplichtingen van teamleden

1.   Teamleden blijven nationale grenswachters van hun lidstaat en worden betaald door deze lidstaten.

2.   Grenswachters die overeenkomstig artikel 4 ter beschikking worden gesteld van de snelle pool, nemen deel aan de voor hun taken en bevoegdheden relevante vervolgopleiding alsook aan de regelmatige oefeningen die door het agentschap worden georganiseerd overeenkomstig artikel 8 quater van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

3.   Grenswachters ontvangen een dagvergoeding, inclusief een verblijfskostenvergoeding, voor de duur van hun deelname aan door het agentschap georganiseerde opleidingen en oefeningen alsook voor de perioden waarin zij worden ingezet als teamleden overeenkomstig artikel 8 nonies van Verordening (EG) nr. 2007/2004.

Artikel 8

Accreditatiedocument

1.   Het agentschap geeft, in samenwerking met de ontvangende lidstaat, de teamleden een document in de officiële taal van de ontvangende lidstaat en een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie af, aan de hand waarvan zij kunnen worden geïdentificeerd en waaruit blijkt dat de houder ervan het recht heeft de in artikel 6, lid 1, bedoelde taken uit te voeren en bevoegdheden uit te oefenen. Het document bevat de volgende gegevens van het teamlid:

a)

naam en nationaliteit;

b)

rang en

c)

een recente gedigitaliseerde foto.

2.   Na afloop van het inzetten van het team wordt het document teruggegeven aan het agentschap.

Artikel 9

Toepasselijk recht

1.   Bij het verrichten van de taken en het uitoefenen van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 6, lid 1, nemen de teamleden het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat in acht.

2.   Bij het verrichten van de taken en het uitoefenen van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 6, lid 1, blijven de teamleden onderworpen aan de disciplinaire maatregelen van hun lidstaat van herkomst.

3.   Artikel 6, leden 5, 6 en 7, voorziet in specifieke regels inzake het dragen en gebruiken van dienstwapens, munitie en uitrusting.

4.   De artikelen 10 en 11 voorzien respectievelijk in specifieke regels inzake burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Artikel 10

Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

1.   Wanneer teamleden optreden in een ontvangende lidstaat, is die lidstaat aansprakelijk voor de schade die zij tijdens de operaties veroorzaken, overeenkomstig zijn nationale recht.

2.   Indien deze schade het gevolg is van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, mag de ontvangende lidstaat de lidstaat van herkomst benaderen met het oog op de terugbetaling door de lidstaat van herkomst van aan de slachtoffers of hun rechthebbenden uitgekeerde bedragen.

3.   Onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden, ziet elke lidstaat af van vorderingen tegen de ontvangende lidstaat of elke andere lidstaat wegens geleden schade, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.

4.   Geschillen tussen lidstaten in verband met de toepassing van de leden 2 en 3 die niet kunnen worden beslecht door wederzijdse onderhandelingen, worden door deze lidstaten voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, overeenkomstig artikel 239 van het Verdrag.

5.   De kosten ten gevolge van tijdens de inzet aan de uitrusting van het agentschap veroorzaakte schade worden gedekt door het agentschap, onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.

Artikel 11

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Tijdens het inzetten van teams worden teamleden op dezelfde wijze behandeld als functionarissen van de ontvangende lidstaat wat betreft alle eventuele strafbare feiten die tegen hen of door hen worden gepleegd.

HOOFDSTUK II

WIJZIGINGEN AAN VERORDENING (EG) nr. 2007/2004

Artikel 12

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 2007/2004 wordt hierbij als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 4, wordt geschrapt;

2)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Definities

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„buitengrenzen van de lidstaten”: de land- en zeegrenzen van de lidstaten, alsmede hun lucht- en zeehavens, die vallen onder de bepalingen van de communautaire wetgeving inzake de overschrijding van de buitengrenzen door personen;

2.

„ontvangende lidstaat”: een lidstaat op het grondgebied waarvan het inzetten van een snelle-grensinterventieteam plaatsvindt of een gezamenlijke operatie of een proefproject plaatsvindt;

3.

„lidstaat van herkomst”: de lidstaat waarvan een teamlid of uitgezonden functionaris grenswachter is;

4.

„teamleden”: grenswachters van lidstaten die aan het snelle-grensinterventieteam deelnemen en die geen grenswachter zijn van de ontvangende lidstaat;

5.

„verzoekende lidstaat”: een lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten het agentschap verzoeken om op zijn grondgebied snelle-grensinterventieteams in te zetten;

6.

„uitgezonden functionarissen”: functionarissen van grenswachtdiensten van andere lidstaten dan de ontvangende lidstaat, die aan gezamenlijke operaties en proefprojecten deelnemen.”;

3)

Aan artikel 2, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„g)

snelle-grensinterventieteams inzetten in lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dit mechanisme en de regeling van de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen (11).

4)

Artikel 8, lid 3, komt als volgt te luiden:

„3.   Het agentschap kan technische uitrusting voor controles en bewaking van de buitengrenzen aanschaffen die door zijn deskundigen en in het kader van de snelle-grensinterventieteams wordt gebruikt tijdens de duur van hun uitzending.”;

5)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 8 bis

Snelle-grensinterventieteams

Op verzoek van een lidstaat die plotseling te maken krijgt met een situatie van uitzonderlijke druk, in het bijzonder de toestroom op bepaalde punten aan de buitengrenzen van grote aantallen onderdanen van derde landen die trachten illegaal het grondgebied van de lidstaat binnen te komen, kan het agentschap voor een beperkte periode en voor de passende duur een of meer snelle-grensinterventieteams (hierna „team(s)” genoemd) inzetten op het grondgebied van de verzoekende lidstaat, overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 863/2007.

Artikel 8 ter

Samenstelling van de snelle-grensinterventieteams

1.   Wanneer zich een in artikel 8 bis beschreven situatie voordoet, delen de lidstaten op verzoek van het agentschap onmiddellijk het aantal, de namen en het profiel van de grenswachters van hun nationale pool die zij binnen vijf dagen voor een team kunnen leveren, mede. De lidstaten stellen de grenswachters ter beschikking voor een inzet op verzoek van het agentschap, tenzij ze geconfronteerd worden met een uitzonderlijke situatie waaronder de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt.

2.   Bij de bepaling van de samenstelling van een in te zetten team, houdt de uitvoerend directeur rekening met de bijzondere omstandigheden waarmee de verzoekende lidstaat wordt geconfronteerd. Het team wordt samengesteld volgens het overeenkomstig artikel 8 sexies opgestelde operationele plan.

Artikel 8 quater

Opleiding en oefeningen

Het agentschap verstrekt grenswachters van de snelle pool, als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 863/2007 de voor hun taken en bevoegdheden relevante vervolgopleiding. Het agentschap organiseert ook regelmatig oefeningen met deze grenswachters volgens de in het jaarlijkse werkprogramma van het agentschap opgenomen planning voor vervolgopleiding en oefening.

Artikel 8 quinquies

Besluitvorming inzake het inzetten van snelle-grensinterventieteams

1.   Een verzoek om overeenkomstig artikel 8 bis teams in te zetten gaat vergezeld van een beschrijving van de situatie, de mogelijke doelen en hetgeen voor de inzet nodig wordt geacht. Indien nodig kan de uitvoerend directeur een deskundige van het agentschap sturen om de situatie aan de buitengrenzen van de verzoekende lidstaat te beoordelen.

2.   De uitvoerend directeur stelt de raad van bestuur onmiddellijk in kennis van een verzoek van een lidstaat om teams in te zetten.

3.   Bij de beslissing over het verzoek van een lidstaat houdt de uitvoerend directeur rekening met de resultaten van de door het agentschap verrichte risicoanalyses alsook met alle andere relevante informatie die door de verzoekende lidstaat of een andere lidstaat is verstrekt.

4.   De uitvoerend directeur neemt zo spoedig mogelijk en uiterlijk vijf werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek een beslissing over het verzoek betreffende het inzetten van teams. De uitvoerend directeur stelt de verzoekende lidstaat en de raad van bestuur gelijktijdig schriftelijk in kennis van zijn beslissing. In deze beslissing worden de voornaamste redenen vermeld waarop zij is gebaseerd.

5.   Indien de uitvoerend directeur beslist een of meer teams in te zetten, stellen het agentschap en de verzoekende lidstaat onmiddellijk een operationeel plan op overeenkomstig artikel 8 sexies.

6.   Zodra er overeenstemming is bereikt over het operationele plan, stelt de uitvoerend directeur de lidstaten in kennis van het gevraagde aantal en het profiel van de grenswachters die aan de teams zullen deelnemen. Deze informatie wordt schriftelijk verstrekt aan de in artikel 8 septies bedoelde nationale contactpunten onder vermelding van de voor het inzetten van de teams geplande datum. Er wordt hen tevens een afschrift van het operationele plan verstrekt.

7.   Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, worden de beslissingen inzake de inzet van teams genomen door de plaatsvervangend uitvoerend directeur.

8.   De lidstaten stellen de grenswachters ter beschikking voor inzet op verzoek van het agentschap, tenzij de lidstaten geconfronteerd worden met een uitzonderlijke situatie waaronder de uitvoering van nationale taken aanzienlijk in het gedrang komt.

9.   De teams worden ingezet uiterlijk vijf werkdagen na de datum waarop de uitvoerend directeur en de verzoekende lidstaat overeenstemming hebben bereikt over het operationele plan.

Artikel 8 sexies

Operationeel plan

1.   De uitvoerend directeur en de verzoekende lidstaat komen tot overeenstemming over een operationeel plan waarin de precieze voorwaarden voor het inzetten van de teams worden opgenomen. Het operationele plan bevat de volgende gegevens:

a)

beschrijving van de situatie met modus operandi en de doelstellingen van de inzet, inclusief het operationele doel;

b)

de te verwachten duur van de inzet van de teams;

c)

het geografische verantwoordelijkheidsgebied in de verzoekende lidstaat waar de teams zullen worden ingezet;

d)

beschrijving van taken en speciale instructies voor de leden van de teams, onder meer over de vraag welke gegevensbanken in de ontvangende lidstaat door de teamleden mogen worden geraadpleegd en welke dienstwapens, munitie en uitrusting zij daar mogen hebben;

e)

de samenstelling van de teams;

f)

de naam en rang van de grenswachters van de ontvangende lidstaat die verantwoordelijk zijn voor de samenwerking met de teams, in het bijzonder de grenswachters die tijdens de duur van de inzet het bevel voeren over de teams, alsook de plaats van de teams in de bevelstructuur;

g)

de technische uitrusting voor de teams overeenkomstig artikel 8.

2.   Voor wijzigingen of aanpassingen van het operationele plan is de instemming van de uitvoerend directeur van het agentschap en de verzoekende lidstaat vereist. Het agentschap dient onmiddellijk een kopie van het gewijzigde of aangepaste operationele plan toe te zenden aan de deelnemende lidstaten.

Artikel 8 septies

Nationaal contactpunt

De lidstaten wijzen een nationaal contactpunt aan dat is belast met de communicatie met het agentschap over alle aangelegenheden die de teams betreffen. Het nationaal contactpunt is te allen tijde bereikbaar.

Artikel 8 octies

Coördinerend functionaris

1.   De uitvoerend directeur wijst uit het personeel van het agentschap een of meer deskundigen aan als coördinerend functionaris. De uitvoerend directeur deelt de ontvangende lidstaat mee wie is aangewezen.

2.   De coördinerend functionaris treedt namens het agentschap op inzake alle aspecten van de inzet van de teams. De coördinerend functionaris heeft met name tot taak:

a)

op te treden als contactpersoon tussen het agentschap en de ontvangende lidstaat;

b)

op te treden als contactpersoon tussen het agentschap en de leden van de teams, en hen namens het agentschap bijstand te verlenen bij alle kwesties in verband met de omstandigheden van hun inzet in de teams;

c)

toe te zien op de correcte uitvoering van het operationele plan;

d)

bij het agentschap verslag uit te brengen over alle aspecten betreffende het inzetten van de teams.

3.   Overeenkomstig artikel 25, lid 3, onder f), mag de uitvoerend directeur de coördinerend functionaris toestaan hulp te bieden bij het oplossen van onenigheid over de uitvoering van het operationele plan en de inzet van de teams.

4.   Bij de uitvoering van zijn taken aanvaardt de coördinerend functionaris alleen instructies van het agentschap.

Artikel 8 nonies

Kosten

1.   Het agentschap draagt het volledige bedrag van de volgende kosten die door de lidstaten worden gemaakt om hun grenswachters ter beschikking te stellen in het kader van de in de artikelen 8 bis en 8 quater bedoelde activiteiten:

a)

reiskosten van de lidstaat van herkomst naar de ontvangende lidstaat en van de ontvangende lidstaat naar de lidstaat van herkomst;

b)

vaccinatiekosten;

c)

kosten voor bijzondere verzekeringen;

d)

medische kosten;

e)

dagvergoedingen, inclusief verblijfskostenvergoedingen;

f)

kosten in verband met de technische uitrusting van het agentschap.

2.   Gedetailleerde voorschriften voor de betaling van de dagvergoeding van de leden van de teams worden vastgesteld door de raad van bestuur.”;

6)

Artikel 10 wordt vervangen door:

„Artikel 10

Taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen

1.   De uitgezonden functionarissen zijn in staat alle taken te verrichten en alle bevoegdheden uit te oefenen die nodig zijn voor grenscontroles of grensbewaking, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (12), en die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van die verordening.

2.   Bij het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden nemen de uitgezonden functionarissen het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat in acht.

3.   Uitgezonden functionarissen mogen uitsluitend taken verrichten en bevoegdheden uitoefenen overeenkomstig de instructies van en, als algemene regel, in aanwezigheid van grenswachters van de ontvangende lidstaat.

4.   Bij de uitvoering van hun taken en de uitoefening van hun bevoegdheden dragen uitgezonden functionarissen hun eigen uniform. Op hun uniform dragen zij een blauwe armband met het insigne van de Europese Unie en het agentschap, waardoor zij als deelnemer aan een gezamenlijke operatie of een proefproject kunnen worden geïdentificeerd. Om zich tegenover de nationale autoriteiten van de ontvangende lidstaat en diens burgers te kunnen identificeren, hebben uitgezonden functionarissen altijd het in artikel 10 bis bedoelde accreditatiedocument bij zich, dat zij op verzoek tonen.

5.   Bij wijze van afwijking van lid 2 mogen uitgezonden functionarissen bij het uitoefenen van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden dienstwapens dragen en munitie en uitrusting bij zich hebben overeenkomstig hetgeen volgens de nationale wetgeving van de lidstaat van herkomst is toegestaan. De ontvangende lidstaat mag echter bepaalde dienstwapens, munitie en uitrusting verbieden, indien haar eigen wetgeving voorziet in dezelfde verbodsbepalingen voor haar eigen grenswachters. De ontvangende lidstaten laten het agentschap, voordat de uitgezonden functionarissen worden ingezet, weten welke dienstwapens, munitie en uitrusting zijn toegestaan en in welke omstandigheden zij mogen worden gebruikt. Het agentschap stelt deze informatie ter beschikking van de lidstaten.

6.   Bij wijze van afwijking van lid 2 mogen uitgezonden functionarissen bij het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegheden geweld gebruiken, inclusief dienstwapens, munitie en uitrusting, indien de lidstaat van herkomst en de ontvangende lidstaat daarmee instemmen, in aanwezigheid van grenswachters van de ontvangende lidstaat en met inachtneming van de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.

7.   In afwijking van lid 6 mogen dienstwapens, munitie en uitrusting worden gebruikt in geval van wettige zelfverdediging en wettige verdediging van uitgezonden functionarissen of andere personen, met inachtneming van de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.

8.   In het kader van deze verordening mag de ontvangende lidstaat uitgezonden functionarissen toestaan zijn nationale en Europese gegevensbanken te raadplegen die nodig zijn voor grenscontroles en grensbewaking. De uitgezonden functionarissen raadplegen uitsluitend de gegevens die zij nodig hebben voor het verrichten van hun taken en het uitoefenen van hun bevoegdheden. Voordat de uitgezonden functionarissen worden ingezet laten de lidstaten het agentschap weten welke nationale en Europese gegevensbanken geraadpleegd mogen worden. Het agentschap stelt deze informatie ter beschikking van alle lidstaten die aan de inzet meedoen.

9.   De in lid 8 bedoelde raadpleging gebeurt met inachtneming van het communautaire recht en de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat op het gebied van gegevensbescherming.

10.   Beslissingen tot weigering van toegang overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 562/2006 worden uitsluitend door grenswachters van de ontvangende lidstaat genomen.

Artikel 10 bis

Accreditatiedocument

1.   Het agentschap geeft, in samenwerking met de ontvangende lidstaat, de uitgezonden functionarissen een document in de officiële taal van de ontvangende lidstaat en een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie af, aan de hand waarvan zij kunnen worden geïdentificeerd en waaruit blijkt dat de houder ervan het recht heeft de in artikel 10, lid 1, bedoelde taken uit te voeren en bevoegdheden uit te oefenen. Het document bevat de volgende gegevens van de uitgezonden functionaris:

a)

naam en nationaliteit;

b)

rang en

c)

een recente gedigitaliseerde foto.

2.   Na afloop van de gezamenlijke operatie of het proefproject wordt het document teruggegeven aan het agentschap.

Artikel 10 ter

Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

1.   Wanneer uitgezonden functionarissen optreden in een ontvangende lidstaat, is die lidstaat aansprakelijk voor de schade die zij tijdens de operaties veroorzaken, overeenkomstig zijn nationale recht.

2.   Indien deze schade het gevolg is van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, mag de ontvangende lidstaat de lidstaat van herkomst benaderen met het oog op de terugbetaling door de lidstaat van herkomst van aan de slachtoffers of hun rechthebbenden uitgekeerde bedragen.

3.   Onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden, ziet elke lidstaat af van vorderingen tegen de ontvangende lidstaat of een andere lidstaat wegens geleden schade, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.

4.   Geschillen tussen lidstaten in verband met de toepassing van de leden 2 en 3 die niet kunnen worden beslecht door wederzijdse onderhandelingen, worden door deze lidstaten voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, overeenkomstig artikel 239 van het Verdrag.

5.   Kosten ten gevolge van tijdens de inzet aan de uitrusting van het agentschap veroorzaakte schade worden gedekt door het agentschap, onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag.

Artikel 10 quater

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Tijdens de uitvoering van een gezamenlijke operatie of een proefproject worden uitgezonden functionarissen op dezelfde wijze behandeld als functionarissen van de ontvangende lidstaat wat betreft alle eventuele strafbare feiten die tegen hen of door hen worden gepleegd.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Evaluatie

Een jaar nadat deze verordening in werking is getreden, evalueert de Commissie de toepassing ervan en dient zij ter zake een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, indien nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Straatsburg, 11 juli 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  Advies van het Europees Parlement van 26 april 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 juni 2007.

(2)  PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1.

(3)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(6)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(7)  Besluit 2004/849/EG van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26).

(8)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(9)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(10)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(11)  PB L 199, 31.7.2007, blz. 30.”;

(12)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.”.


BIJLAGE

Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie benadrukken dat in geval van een situatie van spoedeisende en buitengewone druk aan de buitengrenzen die de interventie van een snelle-grensinterventieteam vereist en van mogelijke ontoereikendheid van de financiële middelen op de begroting van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX) voor de inzet van een dergelijk team, moeten alle mogelijkheden worden onderzocht om de financiering te waarborgen. De Commissie zal met de uiterste spoed nagaan of een mogelijke herschikking van de middelen verricht kan worden. In geval een besluit van de begrotingsautoriteit noodzakelijk is, zal de Commissie een procedure opstarten die in overeenstemming is met bepalingen van het Financieel Reglement, met name de artikelen 23 en 24, ten einde te zorgen voor een tijdig besluit van de twee takken van de begrotingsautoriteit over de wijze om te voorzien in extra financiering voor FRONTEX om een snelle-grensinterventieteam in te zetten. De begrotingsautoriteit verplicht zich ertoe zo snel mogelijk te handelen, rekening houdend met de hoogdringendheid.


31.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 199/40


VERORDENING (EG) nr. 864/2007 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 juli 2007

betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen („Rome II”)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 25 juni 2007 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen. Met het oog op geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.

(2)

Overeenkomstig artikel 65, onder b), van het Verdrag omvatten deze maatregelen maatregelen ter bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor toepasselijk recht en jurisdictie.

(3)

Tijdens de bijeenkomst in Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad bevestigd dat het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van gerechtelijke autoriteiten de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerrechtelijke zaken zou moeten worden, en de Commissie en de Raad verzocht een pakket maatregelen vast te stellen om gestalte te geven aan dit beginsel.

(4)

Op 30 november 2000 heeft de Raad een programma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aangenomen (3). In dit programma worden de maatregelen voor de harmonisatie van de collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van beslissingen helpen te bevorderen.

(5)

In het op 5 november 2004 door de Europese Raad goedgekeurde Haagse Programma (4) wordt opgeroepen om voortvarend verder te werken aan het conflictenrecht inzake niet-contractuele verbintenissen („Rome II”).

(6)

De goede werking van de interne markt vereist, ter bevordering van de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, de rechtszekerheid en het vrije verkeer van vonnissen, dat de in de lidstaten geldende collisieregels hetzelfde nationale recht aanwijzen, ongeacht bij welke rechter het geding aanhangig wordt gemaakt.

(7)

Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de verordening moeten stroken met Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (5) („Brussel I”) en met de instrumenten betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.

(8)

Deze verordening is van toepassing ongeacht de aard van het aangezochte gerecht.

(9)

Onder vorderingen wegens acta iure imperii dienen ook te vallen vorderingen jegens ambtenaren die namens de staat optreden, alsmede de aansprakelijkheid van publieke autoriteiten, waaronder begrepen van overheidswege benoemde ambtsdragers. Zulke vorderingen vallen dus ook buiten het toepassingsgebied van de verordening.

(10)

Familierechtelijke betrekkingen omvatten bloedverwantschap, huwelijk en aanverwantschap. De verwijzing in artikel 1, lid 2, naar relatievormen die met het huwelijk en andere familierechtelijke betrekkingen vergelijkbare gevolgen hebben, zal worden uitgelegd overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

(11)

Het begrip „niet-contractuele verbintenis” verschilt per lidstaat. Derhalve dient het in deze verordening als een autonoom begrip te worden opgevat. De in deze verordening vastgestelde collisieregels dienen ook voor niet-contractuele verbintenissen wegens risicoaansprakelijkheid te gelden.

(12)

Het recht dat van toepassing is dient tevens de vraag naar de mogelijkheid om aansprakelijk te worden gehouden uit onrechtmatige daad, te beheersen.

(13)

Eenvormige regels die worden toegepast ongeacht het recht dat zij aanwijzen, kunnen concurrentievervalsing tussen communautaire justitiabelen voorkomen.

(14)

De eis van rechtszekerheid en de noodzaak om recht te doen in individuele gevallen zijn wezenlijke onderdelen van een ruimte van rechtvaardigheid. Deze verordening voorziet in de aanknopingsfactoren die het meest geschikt zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken. Derhalve schrijft deze verordening een algemene regel voor, maar voorziet zij ook in specifieke regels en, in sommige bepalingen, in een „ontsnappingsclausule” waardoor mag afgeweken worden van deze regels voor het geval dat uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een andere lidstaat. Dit geheel van regels schept aldus een flexibel kader van collisieregels. Eveneens kunnen de rechtbanken waarbij individuele geschillen aanhangig zijn gemaakt, deze op een passende wijze behandelen.

(15)

Weliswaar is de lex loci delicti commissi in nagenoeg alle lidstaten het basisbeginsel met betrekking tot niet-contractuele verbintenissen, maar indien de elementen van de zaak verspreid zijn over meerdere lidstaten, leidt de concrete toepassing van dit principe niettemin tot verschillende oplossingen. Dit zorgt voor rechtsonzekerheid.

(16)

Eenvormigheid van de regels moet de voorspelbaarheid van rechterlijke uitspraken vergroten en een redelijk evenwicht garanderen tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en die van de persoon die schade lijdt. De aanknoping met het land van de plaats waar de directe schade zich heeft voorgedaan (lex loci damni), zorgt voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld, en van de persoon die schade lijdt, en ligt tevens in de lijn van de moderne opvatting van het aansprakelijkheidsrecht en van de ontwikkeling van stelsels van risicoaansprakelijkheid.

(17)

Het toepasselijke recht moet worden bepaald volgens de plaats waar de schade zich voordoet, ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. In geval van letselschade en vermogensschade moet bijgevolg het land waar het letsel of de materiële schade is opgelopen, gelden als het land waar de schade zich voordoet.

(18)

Zoals bepaald in artikel 4, lid 1, is de algemene regel in deze verordening de lex loci damni. Artikel 4, lid 2, dat beschouwd moet worden als een uitzondering op dit algemene beginsel, geeft voor het geval dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben, een bijzonder aanknopingspunt. Artikel 4, lid 3, dient te worden opgevat als een ontsnappingsclausule ten opzichte van artikel 4, leden 1 en 2, voor het geval dat uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een andere lidstaat.

(19)

Er dient te worden voorzien in specifieke regels voor bijzondere soorten van onrechtmatige daden waarvoor op grond van de algemene regel geen billijk evenwicht kan worden bereikt tussen de in het geding zijnde belangen.

(20)

Inzake productaansprakelijkheid moet de collisieregel beantwoorden aan doelstellingen zoals een billijke verdeling van de risico's die verbonden zijn aan een moderne, technisch geavanceerde samenleving, bescherming van de gezondheid van de consument, bevordering van innovatie, het garanderen van niet-vervalste concurrentie en vergemakkelijking van het handelsverkeer. Een systeem van hiërarchisch geordende aanknopingspunten, in combinatie met een clausule inzake voorspelbaarheid, biedt in het licht van deze doelstellingen een evenwichtige oplossing. Het eerste element waarmee rekening wordt gehouden is het recht van het land waar degene die schade lijdt, zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip dat de schade zich voordeed, mits het product in dat land op de markt is gebracht. Onverminderd het bepaalde in artikel 4, lid 2, en de mogelijkheid dat er een klaarblijkelijk nauwere samenhang met een ander land bestaat, treden de andere elementen van de hiërarchie in werking indien het product niet in dat land op de markt is gebracht.

(21)

De bijzondere regel in artikel 6 vormt geen uitzondering op de algemene regel in artikel 4, lid 1, maar juist een verduidelijking daarvan. Inzake oneerlijke concurrentie dient de collisieregel bescherming te bieden aan concurrenten, consumenten en het publiek in het algemeen en tevens garant te staan voor het goed functioneren van de markteconomie. Deze doelstellingen zijn in het algemeen te bereiken door aanknoping bij het recht van het land waar de concurrentieverhoudingen dan wel de gezamenlijke belangen van de consumenten worden of dreigen te worden aangetast.

(22)

Onder niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit beperking van de mededinging, in de zin van artikel 6, lid 3, moeten zowel inbreuken op nationale als op communautaire mededingingsregels worden verstaan. Het recht dat op dergelijke niet-contractuele verbintenissen van toepassing is, is het recht van het land waar de markt wordt of waarschijnlijk wordt beïnvloed. In het geval dat de markt in meer dan een land wordt beïnvloed of waarschijnlijk wordt beïnvloed, mag de persoon die schadevergoeding vordert, in bepaalde omstandigheden echter verkiezen zijn vordering te gronden op het recht van het gerecht waarbij hij het geschil aanhangig heeft gemaakt.

(23)

Voor de doeleinden van deze verordening moet het concept van beperking van de mededinging betrekking hebben op overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen een lidstaat of op de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst, alsmede het misbruiken van een machtspositie in een lidstaat of op de interne markt, voor zover dergelijke overeenkomsten, besluiten, onderling afgestemde feitelijke gedragingen of misbruiken verboden zijn krachtens de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of krachtens het recht van een lidstaat.

(24)

Onder „milieuschade” moet worden begrepen een negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen zoals water, land of lucht, of een aantasting van een functie die een natuurlijke rijkdom vervult ten behoeve van een andere natuurlijke rijkdom of het publiek, alsmede een aantasting van de verscheidenheid van levende organismen.

(25)

Met betrekking tot milieuschade vormt artikel 174 van het Verdrag — dat een hoog niveau van bescherming voorschrijft, berustend op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt — een afdoende verantwoording voor de toepassing van het beginsel van voorrang voor de persoon die schade lijdt. De vraag op welk tijdstip degene die schadevergoeding vordert het toepasselijke recht kan kiezen, dient te worden beantwoord aan de hand van het recht van de lidstaat van de aangezochte rechter.

(26)

Ten aanzien van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten dient het algemeen erkende beginsel lex loci protectionis te worden gehandhaafd. Voor de toepassing van de onderhavige verordening worden onder intellectuele-eigendomsrechten bijvoorbeeld verstaan het auteursrecht, de naburige rechten, het recht sui generis inzake de bescherming van gegevensbestanden, en de industriële-eigendomsrechten.

(27)

De precieze inhoud van het begrip collectieve actie — bijvoorbeeld een staking of uitsluiting — verschilt van lidstaat tot lidstaat en wordt door de interne regels van elke lidstaat bepaald. Daarom wordt in deze verordening als algemeen beginsel aangehouden dat, ter bescherming van de rechten en verplichtingen van werknemers en werkgevers, het recht van het land waar de actie is ondernomen, van toepassing is.

(28)

De bijzondere regel in artikel 9 inzake collectieve acties laat de voorwaarden betreffende het voeren van zulke acties, overeenkomstig het nationale recht en de in het nationale recht van de lidstaten geldende rechtspositie van de representatieve werknemersorganisaties of vakbonden, onverlet.

(29)

Er dient te worden voorzien in regels voor gevallen waarin schade wordt veroorzaakt door een feit dat geen onrechtmatige daad is, zoals ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming of precontractuele aansprakelijkheid.

(30)

Precontractuele aansprakelijkheid is, voor de toepassing van deze verordening, een autonoom begrip, dat niet noodzakelijkerwijs in de zin van het nationale recht dient te worden geïnterpreteerd. Het dient mede te omvatten het achterhouden van informatie en het afbreken van onderhandelingen. Artikel 12 geldt uitsluitend voor niet-contractuele verbintenissen die rechtstreeks samenhangen met de onderhandelingen voorafgaand aan de sluiting van een overeenkomst. Dit betekent dat, indien iemand tijdens de onderhandelingen letsel oploopt, artikel 4 of andere ter zake dienende bepalingen van de verordening op hem van toepassing zijn.

(31)

Om het beginsel van de autonomie van de partijen te eerbiedigen, alsook ter wille van de rechtszekerheid, moeten de partijen kunnen kiezen welk recht op een niet-contractuele verbintenis van toepassing is. Deze keuze dient uitdrukkelijk te worden gedaan, dan wel met redelijke zekerheid door de omstandigheden van het geval aangetoond te worden. Bij het vaststellen van het bestaan van de overeenstemming, dient de rechter de intentie van de partijen te eerbiedigen. Om zwakke partijen te beschermen, moeten aan deze vrije rechtskeuze bepaalde voorwaarden worden verbonden.

(32)

Om redenen van algemeen belang is het gerechtvaardigd dat de rechters van de lidstaten zich in uitzonderlijke omstandigheden kunnen beroepen op rechtsfiguren zoals de exceptie van openbare orde en op bepalingen van bijzonder dwingend recht. Met name kan de toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht, die zou leiden tot de toekenning van bovenmatige niet compensatoire of punitieve schadevergoeding, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak en de rechtsorde van de lidstaat van de rechter, worden beschouwd als zijnde in strijd met de openbare orde van het land van de rechter.

(33)

Overeenkomstig de huidige nationale regels inzake aan slachtoffers van verkeersongevallen toegekende schadevergoedingen, moet het aangezochte gerecht bij de begroting van de schade bij persoonlijk letsel in gevallen waarin het ongeval heeft plaatsgevonden in een andere staat dan die van de gewone verblijfplaats van het slachtoffer, rekening houden met alle relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer in kwestie, in het bijzonder met de werkelijke kosten van nazorg en medische verzorging.

(34)

Om een billijk evenwicht tussen de partijen te bereiken moet in passende mate rekening wordt gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die gelden in het land waar het schadeveroorzakende feit is gepleegd, zelfs indien op de niet-contractuele verbintenis het recht van een ander land van toepassing is. Onder „veiligheidsvoorschriften en gedragsregels” dienen alle regelingen te worden verstaan die op enigerlei wijze met veiligheid en gedrag verband houden, bijvoorbeeld ook, in geval van ongelukken, de verkeersveiligheid.

(35)

Voorkomen dient te worden dat collisieregels over verschillende instrumenten worden verspreid en dat deze regels onderling afwijken. Deze verordening belet evenwel niet dat in bepalingen van Gemeenschapsrecht op bepaalde gebieden collisieregels betreffende niet-contractuele verbintenissen worden opgenomen.

Deze verordening moet de toepassing onverlet laten van andere instrumenten waarin voorschriften ten behoeve van de goede werking van de interne markt zijn vervat, voor zover deze voorschriften niet in combinatie met het door de regels van deze verordening aangewezen recht kunnen worden toegepast. De toepassing van bepalingen van het recht dat door deze verordening als toepasselijk is aangewezen, mag niet in de weg staan aan het vrije verkeer van goederen en diensten neergelegd in Gemeenschapsinstrumenten zoals Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („Richtlijn inzake elektronische handel”) (6).

(36)

De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten vereist dat deze verordening internationale verdragen en internationale overeenkomsten waarbij op het tijdstip van de vaststelling van deze verordening één of meer lidstaten partij zijn, onverlet laat. Om de geldende regels toegankelijker te maken, zal de Commissie aan de hand van de gegevens die de lidstaten haar doorgeven, de lijst van de betrokken overeenkomsten bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(37)

De Commissie zal het Europees Parlement en de Raad een voorstel voorleggen over de procedures en voorwaarden volgens welke de lidstaten het recht hebben om in afzonderlijke en uitzonderlijke gevallen en met betrekking tot sectorale aangelegenheden zelf met derde landen over overeenkomsten te onderhandelen en overeenkomsten houdende bepalingen betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen te sluiten.

(38)

Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te bereiken.

(39)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland laten weten dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

(40)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die dus niet verbindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is, in de gevallen waarin tussen de rechtsstelsels van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op niet-contractuele verbintenissen in burgerlijke en in handelszaken. Zij is in het bijzonder niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, noch op de aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag (acta jure imperii).

2.   Uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening zijn:

a)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen of uit betrekkingen die overeenkomstig het op deze betrekkingen toepasselijke recht vergelijkbare gevolgen hebben, waaronder begrepen onderhoudsverplichtingen;

b)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het huwelijksvermogensrecht, uit het vermogensrecht met betrekking tot relatievormen die overeenkomstig het op deze relatievormen toepasselijke recht met het huwelijk vergelijkbare gevolgen hebben, of uit het erfrecht;

c)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit wisselbrieven, cheques, orderbriefjes of andere verhandelbare waardepapieren, voor zover de verbintenissen uit deze andere papieren het gevolg zijn van de verhandelbaarheid;

d)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het recht inzake vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, zoals de oprichting door registratie of anderszins, de rechts- en handelingsbevoegdheid, het inwendige bestel en de ontbinding van vennootschappen, verenigingen en rechtspersonen, de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de leden van de organen voor de schulden van de vennootschap, vereniging of rechtspersoon, en de persoonlijke aansprakelijkheid van de accountants jegens een vennootschap of de leden van haar organen voor de wettelijke controle op de boekhoudkundige bescheiden;

e)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit de betrekkingen tussen de oprichters, de trustees en de begunstigden van een trust die vrijwillig in het leven is geroepen;

f)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een kernongeval;

g)

niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten, waaronder begrepen smaad.

3.   Onverminderd de artikelen 21 en 22 is deze verordening niet van toepassing op de bewijsvoering en de rechtspleging.

4.   In deze verordening wordt onder „lidstaat” verstaan iedere lidstaat, behalve Denemarken.

Artikel 2

Niet-contractuele verbintenissen

1.   In deze verordening wordt onder schade verstaan ieder gevolg dat voortvloeit uit onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming of precontractuele aansprakelijkheid.

2.   Deze verordening is tevens van toepassing op de niet-contractuele verbintenis die dreigt te ontstaan.

3.   In deze verordening wordt mede verstaan onder:

a)

schadeveroorzakende gebeurtenis, de schadeveroorzakende gebeurtenis die zich dreigt voor te doen;

b)

schade, de schade die dreigt te ontstaan.

Artikel 3

Universeel karakter

Het door deze verordening aangewezen recht is van toepassing, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.

HOOFDSTUK II

ONRECHTMATIGE DAAD

Artikel 4

Algemene regel

1.   Tenzij in deze verordening anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.

2.   Indien evenwel degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.

3.   Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.

Artikel 5

Productaansprakelijkheid

1.   Onverminderd artikel 4, lid 2, wordt de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit de door een product veroorzaakte schade, beheerst door:

a)

het recht van het land waar degene die schade lijdt, op het tijdstip waarop de schade zich voordeed zijn gewone verblijfplaats had, indien het product in dat land op de markt is gebracht;

b)

subsidiair, het recht van het land waar het product is verkregen, indien het product in dat land op de markt is gebracht;

c)

subsidiair, het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan, indien het product in dat land op de markt is gebracht.

Indien echter de persoon wiens aansprakelijkheid in het geding is, redelijkerwijs niet kon voorzien dat het product, of een soortgelijk product, in het respectievelijk onder a), b) en c) bedoelde land op de markt zou worden gebracht, is het recht van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, van toepassing.

2.   Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in lid 1 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.

Artikel 6

Oneerlijke concurrentie en daden die de vrije concurrentie beperken

1.   De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een daad van oneerlijke concurrentie, wordt beheerst door het recht van het land waar de concurrentieverhoudingen of de collectieve belangen van de consumenten worden geschaad of dreigen te worden geschaad.

2.   In het geval dat een daad van oneerlijke concurrentie uitsluitend de belangen van een bepaalde concurrent schaadt, is artikel 4 van toepassing.

3.

a)

De niet-contractuele verbintenis die uit een beperking van de mededinging voortvloeit, wordt beheerst door het recht van het land waarvan de markt beïnvloed wordt of waarschijnlijk beïnvloed wordt.

b)

Wanneer de markt beïnvloed wordt of waarschijnlijk beïnvloed wordt in meer dan één land, mag de persoon die schadevergoeding vordert bij het gerecht van de woonplaats van de verweerder, echter verkiezen zijn vordering te gronden op het recht van het gerecht waarbij hij het geschil aanhangig heeft gemaakt, mits de markt in die lidstaat een van de markten is die rechtstreeks en aanzienlijk beïnvloed worden door de beperking van de mededinging waaruit de niet-contractuele verbintenis voortvloeit waarop de vordering is gebaseerd. Wanneer de eiser, overeenkomstig de toepasselijke regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, meer dan één verweerder voor dat gerecht daagt, kan hij uitsluitend kiezen om zijn vordering op het recht van dat gerecht te gronden indien de beperking van de mededinging, waarop de vordering tegen elk van deze verweerders berust, ook de markt van de lidstaat van dat gerecht rechtstreeks en aanzienlijk beïnvloedt.

4.   Van het recht dat krachtens dit artikel van toepassing is, kan niet bij overeenkomst op grond van artikel 14 worden afgeweken.

Artikel 7

Milieuschade

De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit milieuschade dan wel uit letsel- of vermogensschade als gevolg van milieuschade, wordt door het overeenkomstig artikel 4, lid 1, bepaalde recht beheerst, tenzij de persoon die schadevergoeding vordert besluit zijn vordering te baseren op het recht van het land waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

Artikel 8

Inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten

1.   De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd.

2.   De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een unitair communautair intellectuele-eigendomsrecht, wordt, voor alle aangelegenheden die niet door het desbetreffende communautaire instrument zijn geregeld, beheerst door het recht van het land waar de inbreuk is gepleegd.

3.   Van het recht dat krachtens dit artikel van toepassing is, kan niet bij overeenkomst op grond van artikel 14 worden afgeweken.

Artikel 9

Collectieve actie bij arbeidsconflicten

Onverminderd artikel 4, lid 2, wordt de niet-contractuele verbintenis, ten aanzien van de aansprakelijkheid van een persoon als werknemer of werkgever of van de organisaties die zijn beroepsbelangen vertegenwoordigen voor de schade veroorzaakt door een aanstaande of reeds gevoerde collectieve actie, beheerst door het recht van het land waar de actie zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK III

ONGERECHTVAARDIGDE VERRIJKING, ZAAKWAARNEMING EN PRECONTRACTUELE AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 10

Ongerechtvaardigde verrijking

1.   De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit ongerechtvaardigde verrijking, waaronder begrepen onverschuldigde betaling, en die tevens verband houdt met een bestaande, nauw met die ongerechtvaardigde verrijking samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst of een onrechtmatige daad, wordt beheerst door het recht dat op die betrekking van toepassing is.

2.   In het geval dat het toepasselijke recht niet op grond van lid 1 kan worden bepaald en de partijen, op het tijdstip van de gebeurtenis die de ongerechtvaardigde verrijking veroorzaakt, hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben, is het recht van dat land van toepassing.

3.   Indien het toepasselijke recht niet op grond van de leden 1 en 2 kan worden bepaald, wordt de niet-contractuele verbintenis beheerst door het recht van het land waar de ongerechtvaardigde verrijking zich voordoet.

4.   Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de niet-contractuele verbintenis die uit de ongerechtvaardigde verrijking voortvloeit, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het respectievelijk in de leden 1, 2 en 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.

Artikel 11

Zaakwaarneming

1.   Op de niet-contractuele verbintenis die uit zaakwaarneming voortvloeit en die tevens verband houdt met een reeds eerder bestaande, nauw met die niet-contractuele verbintenis samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst of een onrechtmatige daad, is het recht dat die betrekking beheerst, van toepassing.

2.   Indien het toepasselijke recht niet op grond van lid 1 kan worden bepaald en de partijen hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade veroorzakende gebeurtenis zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.

3.   Indien het toepasselijke recht niet op grond van de leden 1 en 2 kan worden bepaald, wordt de niet-contractuele verbintenis beheerst door het recht van het land waar de zaakwaarneming heeft plaatsgevonden.

4.   Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de niet-contractuele verbintenis die uit zaakwaarneming voortvloeit, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 tot en met 3 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.

Artikel 12

Precontractuele aansprakelijkheid

1.   De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, wordt, ongeacht of de overeenkomst al dan niet daadwerkelijk is gesloten, beheerst door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst of dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn geweest indien zij was gesloten.

2.   Het toepasselijke recht is, indien het niet op grond van lid 1 kan worden bepaald:

a)

het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich hebben voorgedaan, of

b)

het recht van het land waar de partijen beiden hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis zich voordoet, of,

c)

indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het onder a) en b) bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.

Artikel 13

Toepasselijkheid van artikel 8

Voor de toepassing van dit hoofdstuk is artikel 8 van toepassing op de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht.

HOOFDSTUK IV

RECHTSKEUZE DOOR DE PARTIJEN

Artikel 14

Rechtskeuze door de partijen

1.   Partijen kunnen overeenkomen om niet-contractuele verbintenissen aan het door hen gekozen recht te onderwerpen:

a)

bij overeenkomst die zij sluiten nadat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan,

of,

b)

indien elk van hen handelsactiviteiten verricht, tevens bij een beding dat zij vrijelijk overeengekomen zijn voordat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan.

De keuze moet uitdrukkelijk geschieden of voldoende duidelijk blijken uit de omstandigheden van het geval. De keuze laat de rechten van derden onverlet.

2.   Indien alle op het tijdstip van de schadeveroorzakende gebeurtenis mogelijke aanknopingspunten zich in een ander land bevinden dan dat waarvan het recht is gekozen, laat de rechtskeuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land, waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, onverlet.

3.   Indien alle op het tijdstip van de schadeveroorzakende gebeurtenis mogelijke aanknopingspunten zich in één of meer lidstaten bevinden, laat de keuze door de partijen van het recht van een niet-lidstaat de toepassing van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, in voorkomend geval zoals deze in de lidstaat van de rechter zijn geïmplementeerd, onverlet.

HOOFDSTUK V

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELS

Artikel 15

Werkingssfeer van het toepasselijke recht

Het recht dat krachtens deze verordening op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, regelt met name:

a)

de grond en de omvang van de aansprakelijkheid, waaronder begrepen het vaststellen wie voor een handeling aansprakelijk gesteld kan worden;

b)

de gronden tot uitsluiting van aansprakelijkheid, alsook elke beperking en verdeling van de aansprakelijkheid;

c)

het bestaan, de aard en de begroting van de schade of het gevorderde;

d)

de maatregelen die de rechter, binnen de grenzen van zijn procesrechtelijke bevoegdheid, kan treffen om letsel of schade te voorkomen, te beperken of te laten vergoeden;

e)

de mogelijkheid tot overdracht van het recht om schadevergoeding of schadeloosstelling te eisen, waaronder begrepen erfopvolging;

f)

het bepalen wie recht heeft op vergoeding van de persoonlijk geleden schade;

g)

de aansprakelijkheid voor handelingen van anderen;

h)

de wijze van tenietgaan van de verbintenis, alsmede de verjaring en het verval, waaronder begrepen de aanvang, de stuiting, en de schorsing van de verjarings- of vervaltermijn.

Artikel 16

Bepalingen van bijzonder dwingend recht

De bepalingen van deze verordening laten onverlet de toepassing van de rechtsregels van het land van de rechter die, ongeacht het recht dat op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, ter zake een dwingend karakter hebben.

Artikel 17

Veiligheidsvoorschriften en gedragsregels

Bij de beoordeling van het gedrag van de persoon wiens aansprakelijkheid in het geding is, moet feitelijk en in passende mate rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht zijn op het tijdstip en de plaats van de gebeurtenis welke de aansprakelijkheid veroorzaakt.

Artikel 18

Rechtstreekse vordering op de verzekeraar van de aansprakelijke persoon

Degene die schade heeft geleden, kan zijn vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon instellen, indien het op de niet-contractuele verbintenis toepasselijke recht of het op het verzekeringscontract toepasselijke recht hierin voorziet.

Artikel 19

Subrogatie

In het geval dat een persoon („de schuldeiser”) een niet-contractuele vordering heeft jegens een andere persoon („de schuldenaar”) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen of de schuldeiser reeds heeft voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde jegens de schuldeiser van toepassing is, of en in welke mate de derde tegen de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar heeft overeenkomstig het recht dat op hun betrekkingen van toepassing is.

Artikel 20

Meervoudige aansprakelijkheid

In het geval dat een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene voor dezelfde vordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de schuld reeds geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, wordt het recht van deze schuldenaar om van de andere schuldenaren vergoeding te eisen, beheerst door het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis van deze schuldenaar jegens de schuldeiser.

Artikel 21

Vorm

Een eenzijdige rechtshandeling met betrekking tot een niet-contractuele verbintenis is naar de vorm geldig, indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, of van het recht van het land waar deze rechtshandeling is verricht.

Artikel 22

Bewijs

1.   Het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis krachtens deze verordening is van toepassing voor zover het ter zake van niet-contractuele verbintenissen wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt.

2.   Rechtshandelingen kunnen worden bewezen door ieder middel dat is toegelaten door het recht van het land van de rechter of voor zover het bewijs kan worden geleverd voor de rechter bij wie de zaak aanhangig is, door een van de in artikel 21 bedoelde rechtsstelsels volgens hetwelk de rechtshandeling naar de vorm geldig is.

HOOFDSTUK VI

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 23

Gelijkstelling met de gewone verblijfplaats

1.   In deze verordening wordt onder de gewone verblijfplaats van een vennootschap, vereniging of rechtspersoon verstaan de plaats waar zich de hoofdvestiging bevindt.

Indien de schadeveroorzakende gebeurtenis of de schade zich voordoet bij de exploitatie van een dochteronderneming, bijkantoor of een andere vestiging, geldt de locatie van de dochteronderneming, het bijkantoor of de andere vestiging als gewone verblijfplaats.

2.   In deze verordening wordt onder de gewone verblijfplaats van een natuurlijk persoon bij de uitoefening van zijn beroep verstaan de voornaamste plaats van bedrijvigheid.

Artikel 24

Uitsluiting van herverwijzing

Waar deze verordening de toepassing van het recht van een land voorschrijft, worden daaronder verstaan de rechtsregels die in dat land gelden, met uitsluiting van de regels van het internationale privaatrecht.

Artikel 25

Staten met meerdere rechtsstelsels

1.   In het geval van een staat die meerdere territoriale eenheden telt welke ieder hun eigen rechtsregels inzake niet-contractuele verbintenissen bezitten, wordt voor het bepalen van het overeenkomstig deze verordening toe te passen recht elke territoriale eenheid als een land beschouwd.

2.   Een lidstaat die verschillende territoriale eenheden met eigen rechtsregels inzake niet-contractuele verbintenissen telt, is niet verplicht deze verordening toe te passen in de gevallen waarin uitsluitend rechtsregels van deze territoriale eenheden voor toepassing in aanmerking komen.

Artikel 26

Openbare orde van het land van de rechter

De toepassing van een bepaling van het door deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld, indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het land van de rechter.

Artikel 27

Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht

Deze verordening laat onverlet de toepassing van de in de bepalingen van Gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen.

Artikel 28

Verhouding tot bestaande internationale overeenkomsten

1.   Deze verordening laat onverlet de toepassing van internationale overeenkomsten waarbij één of meer lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van de verordening partij zijn en die regels bevatten inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen.

2.   Deze verordening heeft echter tussen de lidstaten voorrang op uitsluitend tussen lidstaten gesloten overeenkomsten, voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waarop deze verordening van toepassing is.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

Lijst van overeenkomsten

1.   De lijst van de in artikel 28, lid 1, bedoelde overeenkomsten wordt door de lidstaten uiterlijk op 11 juli 2008 aan de Commissie bezorgd. Zij delen aan de Commissie elke na die datum gedane opzegging van een overeenkomst mee.

2.   Binnen zes maanden na ontvangst ervan maakt de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend:

i)

de in lid 1 bedoelde lijst van overeenkomsten;

ii)

de opzeggingen van bovengenoemde overeenkomsten.

Artikel 30

Herzieningsclausule

1.   Uiterlijk op 20 augustus 2011 brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van deze verordening. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen tot aanpassing van deze verordening. Dit verslag bevat:

i)

een studie naar de gevolgen van de wijze waarop het vreemde recht in de verschillende rechtsgebieden wordt behandeld en over de mate waarin de rechters in de lidstaten vreemd recht in de praktijk overeenkomstig deze verordening toepassen;

ii)

een studie naar de gevolgen van artikel 28 van deze verordening met betrekking tot het Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg, gedaan te 's-Gravenhage op 4 mei 1971.

2.   Uiterlijk op 31 december 2008 legt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een studie voor naar de situatie op het gebied van het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op de persoonlijkheidsrechten, met inachtneming van regels inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media en kwesties inzake collisie in verband met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7).

Artikel 31

Temporele toepassing

Deze verordening is van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich voordoen na de inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening is van toepassing met ingang van 11 januari 2009, met uitzondering van artikel 29, dat van toepassing is met ingang van 11 juli 2008.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Straatsburg, 11 juli 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

M. LOBO ANTUNES


(1)  PB C 241 van 28.9.2004, blz. 1.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 6 juli 2005 (PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 371), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 25 september 2006 (PB C 289 E van 28.11.2006, blz. 68), standpunt van het Europees Parlement van 18 januari 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2007 en besluit van de Raad van 28 juni 2007.

(3)  PB C 12 van 15.1.2001, blz. 1.

(4)  PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.

(5)  PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(6)  PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

(7)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.


Verklaring van de Commissie betreffende de herzieningclausule (artikel 30)

Naar aanleiding van het verzoek van het Europees Parlement en de Raad in het kader van artikel 30 van de verordening-„Rome II”, zal de Commissie uiterlijk in december 2008 een studie voorleggen over de situatie op het gebied van het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen die voortvloeien uit inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op de persoonlijkheidsrechten. De Commissie zal rekening houden met alle aspecten van de situatie en zal zo nodig passende maatregelen treffen.