ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 183

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
13 juli 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 814/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 815/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen Εξαιρετικό παρθένο ελαιόλαδο Τροιζηνία (Exeretiko partheno eleolado Trizinia) (BOB)

3

 

*

Verordening (EG) nr. 816/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 tot opening van jaarlijkse tariefcontingenten voor de invoer uit Turkije van bepaalde goederen die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad bedoelde landbouwproducten

5

 

 

Verordening (EG) nr. 817/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

12

 

 

Verordening (EG) nr. 818/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 houdende vaststelling van het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie, en van het percentage in de sector groenten en fruit afgegeven uitvoercertificaten van het B-stelsel (tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen)

13

 

 

Verordening (EG) nr. 819/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken)

15

 

 

Verordening (EG) nr. 820/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

17

 

 

Verordening (EG) nr. 821/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde permanente inschrijving

19

 

 

Verordening (EG) nr. 822/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 38/2007 bedoelde permanente inschrijving

20

 

*

Verordening (EG) nr. 823/2007 van de Commissie van 12 juli 2007 tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauwen in ICES-zone VIII, IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

21

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/490/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 5 juni 2007 tot intrekking van Beschikking 2003/89/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Duitsland

23

 

 

2007/491/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 10 juli 2007 betreffende richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

25

 

 

Commissie

 

 

2007/492/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 24 januari 2007 betreffende steunmaatregel C 38/2005 (ex NN 52/2004) van Duitsland ten gunste van de Biria-groep (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 130)  ( 1 )

27

 

 

2007/493/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 7 februari 2007 betreffende de steunregeling die Italië voornemens is door middel van wet nr. 17/2004, artikel 60 van de regio Sicilië in te voeren, nr. C 34/2005 (ex N 113/2005) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 284)  ( 1 )

41

 

 

2007/494/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 7 maart 2007 betreffende staatssteun C 41/2004 (ex N 221/2004) Portugal — Investeringssteun aan ORFAMA, Organização Fabril de Malhas S.A. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 638)  ( 1 )

46

 

 

III   Besluiten op grond van het EU-Verdrag

 

 

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

 

*

Besluit 2005/495/GBVB van de Raad van 11 oktober 2005 betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brunei, Singapore, Maleisië, Thailand en de Filipijnen betreffende de deelname van die staten aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

51

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brunei Darussalam betreffende de deelname van Brunei Darussalam aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

52

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore betreffende de deelname van de Republiek Singapore aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

58

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Maleisië betreffende de deelname van Maleisië aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

64

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Thailand betreffende de deelname van het Koninkrijk Thailand aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

70

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek der Filipijnen betreffende de deelname van de Republiek der Filipijnen aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

76

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/1


VERORDENING (EG) Nr. 814/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 756/2007 (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 41).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 12 juli 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MK

48,1

TR

83,4

XS

23,6

ZZ

51,7

0707 00 05

TR

108,0

ZZ

108,0

0709 90 70

TR

87,6

ZZ

87,6

0805 50 10

AR

54,6

UY

71,5

ZA

55,4

ZZ

60,5

0808 10 80

AR

86,8

BR

83,3

CL

95,4

CN

104,9

NZ

97,9

US

104,5

UY

60,7

ZA

88,4

ZZ

90,2

0808 20 50

AR

78,2

CL

87,7

CN

59,8

NZ

144,9

ZA

114,1

ZZ

96,9

0809 10 00

TR

202,1

ZZ

202,1

0809 20 95

TR

284,1

US

501,5

ZZ

392,8

0809 30 10, 0809 30 90

TR

129,4

ZZ

129,4

0809 40 05

IL

128,3

ZZ

128,3


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/3


VERORDENING (EG) Nr. 815/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen Εξαιρετικό παρθένο ελαιόλαδο „Τροιζηνία” (Exeretiko partheno eleolado „Trizinia”) (BOB)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name op artikel 7, lid 4, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 510/2006 en artikel 17, lid 2, van diezelfde verordening is de door Griekenland ingediende aanvraag tot registratie van de benaming „Εξαιρετικό παρθένο ελαιόλαδο „Τροιζηνία” (Exeretiko partheno eleolado „Trizinia”)” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006, dient deze benaming te worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage bij deze verordening vermelde benaming wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB C 128 van 1.6.2006, blz. 11. Rectificatie in PB C 63 van 17.3.2007, blz. 7.


BIJLAGE

In bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten voor menselijke consumptie:

Categorie 1.5.

Oliën en vetten — Extra olijfolie van eerste persing

GRIEKENLAND

Εξαιρετικό παρθένο ελαιόλαδο „Τροιζηνία” (Exeretiko partheno eleolado „Trizinia”) (BOB)


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/5


VERORDENING (EG) Nr. 816/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

tot opening van jaarlijkse tariefcontingenten voor de invoer uit Turkije van bepaalde goederen die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad bedoelde landbouwproducten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen (1), en met name op artikel 7, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije (2) wordt de slotfase van de douane-unie ten uitvoer gelegd. Hoofdstuk I, deel V, van dat besluit bevat de handelsregeling voor verwerkte landbouwproducten.

(2)

In Besluit nr. 1/97 van de Associatieraad EG-Turkije (3) wordt de regeling voor bepaalde verwerkte landbouwproducten vastgesteld.

(3)

In Besluit nr. 1/2007 van de Associatieraad EG-Turkije (4) worden voor bepaalde verwerkte landbouwproducten nieuwe handelsverbeteringen vastgesteld, die een verdieping en verruiming van de douane-unie en een verbetering van de economische convergentie in verband met de uitbreiding van de Gemeenschap op 1 mei 2004 beogen. Bij deze verbeteringen gaat het om concessies in de vorm van rechtenvrije tariefcontingenten. Voor invoer buiten deze contingenten blijven de huidige handelsbepalingen van kracht.

(4)

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5) bevat voorschriften voor het beheer van tariefcontingenten. De bij deze verordening geopende tariefcontingenten moeten overeenkomstig deze voorschriften worden beheerd.

(5)

Verordening (EG) nr. 2026/2005 van de Commissie van 13 december 2005 tot opening, voor 2006 en volgende jaren, van tariefcontingenten voor de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde goederen uit Turkije, die zijn verkregen door verwerking van in Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad (6) bedoelde landbouwproducten moet worden ingetrokken. Hoeveelheden die in het kader van die verordening tussen 1 januari 2007 en de datum van intrekking zijn ingevoerd, moeten van de omvang van de overeenkomstige nieuwe contingenten worden afgetrokken.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I vallen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De communautaire tariefcontingenten voor de invoer uit Turkije van de in de bijlage opgenomen goederen worden, onder de in die bijlage genoemde voorwaarden, vanaf 2007 geopend voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar.

Om van dit tariefcontingent gebruik te kunnen maken, dient het in Besluit nr. 1/2006 van het Comité douanesamenwerking EG-Turkije bedoelde certificaat inzake goederenvervoer A.TR. te worden overgelegd.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde communautaire tariefcontingenten worden door de Commissie beheerd overeenkomstig de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

Artikel 3

Verordening (EG) nr. 2026/2005 wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding van de nieuwe verordening. De omvang van het tariefcontingent met volgnummer 09.0232 wordt verminderd met de hoeveelheid deegwaren die in het kader van Verordening (EG) nr. 2026/2005 (volgnummer 09.0205) is ingevoerd tussen 1 januari 2007 en de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000 (PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5).

(2)  PB L 35 van 13.2.1996, blz. 1.

(3)  PB L 126 van 17.5.1997, blz. 26.

(4)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(5)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 214/2007 (PB L 62 van 1.3.2007, blz. 6).

(6)  PB L 327 van 14.12.2005, blz. 3.


BIJLAGE

Rechtenvrije contingenten die van toepassing zijn op de invoer in de Europese Unie van verwerkte landbouwproducten uit Turkije

Volgnummer

GN-code

Omschrijving van het product

Jaarlijks rechtenvrij tariefcontingent

(nettogewicht, in t)

 

(1)

(2)

(3)

09.0228

1704

Suikerwerk zonder cacao (witte chocolade daaronder begrepen):

5 000

1704 10

– kauwgom, ook indien bedekt met een laagje suiker:

 

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 60 gewichtspercenten:

1704 10 11

– – – in de vorm van stroken

1704 10 19

– – – andere

 

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 60 of meer gewichtspercenten:

1704 10 91

– – – in de vorm van stroken

1704 10 99

– – – andere

09.0229

1704 90

– ander:

10 000

1704 90 30

– – witte chocolade

 

– – ander:

1704 90 51

– – – pasta's en spijs, marsepein daaronder begrepen, in onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van 1 kg of meer

1704 90 55

– – – keelpastilles en hoestbonbons

1704 90 61

– – – dragees en dergelijke met een suikerlaag omhulde artikelen

 

– – – ander:

1704 90 65

– – – – gom- en geleiproducten, vruchtenpasta's toebereid als suikergoed daaronder begrepen

1704 90 71

– – – – zuurtjes en dergelijk hardgekookt suikerwerk, ook indien gevuld

1704 90 75

– – – – karamels, toffees en dergelijke

 

– – – – ander:

1704 90 81

– – – – – verkregen door samenpersing

ex 1704 90 99

– – – – – ander:

 

– – – – – – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 70 gewichtspercenten

 

– – – – – – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van 70 of meer gewichtspercenten:

 

– – – – – – – halva en lokum

09.0230

1806

Chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten:

5 000

1806 10

– cacaopoeder, waaraan suiker of andere zoetstoffen zijn toegevoegd:

1806 10 20

– – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) of met een isoglucosegehalte, berekend als sacharose, van 5 of meer doch minder dan 65 gewichtspercenten

1806 20

– andere bereidingen, hetzij in blokken of in staven, met een gewicht van meer dan 2 kg, hetzij in vloeibare toestand of in de vorm van pasta, poeder, korrels of dergelijke, in recipiënten of in andere verpakkingen, met een inhoud per onmiddellijke verpakking van meer dan 2 kg:

1806 20 10

– – met een gehalte aan cacaoboter van 31 of meer gewichtspercenten of met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 31 of meer gewichtspercenten

1806 20 30

– – met een totaalgehalte aan cacaoboter en van melk afkomstige vetstoffen van 25 of meer doch minder dan 31 gewichtspercenten

 

– – andere:

1806 20 50

– – – met een gehalte aan cacaoboter van 18 of meer gewichtspercenten

1806 20 70

– – – zogenaamde „chocolate milk crumb”

ex 1806 20 80

– – – cacaofantasie:

 

– – – – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 70 gewichtspercenten

ex 1806 20 95

– – – andere:

 

– – – – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 70 gewichtspercenten

 

– andere, in de vorm van tabletten, staven of repen:

1806 31 00

– – gevuld

1806 32

– – niet gevuld:

1806 32 10

– – – met toegevoegde granen, noten of andere vruchten

1806 32 90

– – – andere

1806 90

– andere:

 

– – chocolade en chocoladewerken:

 

– – – bonbons of pralines, ook indien gevuld:

1806 90 11

– – – – alcohol bevattend

1806 90 19

– – – – andere

 

– – – andere:

1806 90 31

– – – – gevuld

1806 90 39

– – – – niet gevuld

1806 90 50

– – suikerwerk en overeenkomstige bereidingen op basis van suiker vervangende stoffen, die cacao bevatten

1806 90 60

– – boterhampasta die cacao bevat

1806 90 70

– – bereidingen voor dranken, die cacao bevatten

ex 1806 90 90

– – andere:

 

– – – met een sacharosegehalte (het gehalte aan invertsuiker, berekend als sacharose, daaronder begrepen) van minder dan 70 gewichtspercenten

09.0231

1901

Moutextract; bereidingen voor menselijke consumptie van meel, gries, griesmeel, zetmeel of moutextract, geen of minder dan 40 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen; bereidingen voor menselijke consumptie van producten bedoeld bij de posten 0401 tot en met 0404, geen of minder dan 5 gewichtspercenten cacao bevattend, berekend op een geheel ontvette basis, elders genoemd noch elders onder begrepen:

900

1901 20 00

– mengsels en deeg, voor de bereiding van bakkerswaren bedoeld bij post 1905

09.0232

1902

Deegwaren, ook indien gekookt of gevuld (met vlees of andere zelfstandigheden) dan wel op andere wijze bereid, zoals spaghetti, macaroni, noedels, lasagne, gnocchi, ravioli en cannelloni; koeskoes, ook indien bereid:

20 000

 

– deegwaren, niet gekookt, noch gevuld of op andere wijze bereid:

1902 11 00

– – waarin ei is verwerkt

1902 19

– – andere:

1902 19 10

– – – geen meel, gries of griesmeel van zachte tarwe bevattend

1902 19 90

– – – andere

1902 20

– gevulde deegwaren (ook indien gekookt of op andere wijze bereid):

 

– – andere:

1902 20 91

– – – gekookt of gebakken

1902 20 99

– – – andere

1902 30

– andere deegwaren:

1902 30 10

– – gedroogd

1902 30 90

– – andere

1902 40

– koeskoes:

1902 40 10

– – niet bereid

1902 40 90

– – andere

09.0233

1904

Graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren (bijvoorbeeld cornflakes); granen (andere dan maïs) in de vorm van korrels of in de vorm van vlokken of van andere bewerkte korrels (met uitzondering van meel, gries en griesmeel), voorgekookt of op andere wijze bereid, elders genoemd noch elders onder begrepen:

500

1904 10

– graanpreparaten verkregen door poffen of door roosteren:

1904 10 10

– – op basis van maïs

1904 10 30

– – op basis van rijst

1904 10 90

– – andere

09.0234

1904 20

– bereidingen voor menselijke consumptie verkregen uit ongeroosterde graanvlokken of uit mengsels van ongeroosterde graanvlokken en geroosterde graanvlokken of gepofte granen:

100

1904 20 10

– – bereidingen van de soort „Müsli”, op basis van niet-geroosterde graanvlokken

 

– – andere:

1904 20 91

– – – op basis van maïs

1904 20 95

– – – op basis van rijst

1904 20 99

– – – andere

09.0235

1904 30 00

bulgurtarwe

10 000

09.0236

1904 90

– andere:

2 500

1904 90 10

– – rijst

1904 90 80

– – andere

09.0237

1905

Brood, gebak, biscuits en andere bakkerswaren, ook indien deze producten cacao bevatten; ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten van meel of van zetmeel:

10 000

 

– koekjes en biscuits, gezoet; wafels en wafeltjes:

1905 31

– – koekjes en biscuits, gezoet:

 

– – – geheel of gedeeltelijk bedekt met chocolade of met andere bereidingen die cacao bevatten:

1905 31 11

– – – – in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van niet meer dan 85 g

1905 31 19

– – – – andere

 

– – – andere:

1905 31 30

– – – – met een gehalte aan van melk afkomstige vetstoffen van 8 of meer gewichtspercenten

 

– – – – andere:

1905 31 91

– – – – – dubbele koekjes of biscuits, met tussenlaag

1905 31 99

– – – – – andere

09.0238

1905 32

– – wafels en wafeltjes:

3 000

1905 32 05

– – – met een gehalte aan water van meer dan 10 gewichtspercenten

 

– – – andere:

 

– – – – geheel of gedeeltelijk bedekt met chocolade of met andere bereidingen die cacao bevatten:

1905 32 11

– – – – – in een onmiddellijke verpakking met een netto-inhoud van niet meer dan 85 g

1905 32 19

– – – – – andere

 

– – – – andere:

1905 32 91

– – – – – gezouten, ook indien gevuld

1905 32 99

– – – – – andere

09.0239

1905 40

– beschuit, geroosterd brood en dergelijke geroosterde producten:

120

1905 40 10

– – beschuit

1905 40 90

– – andere

09.0240

1905 90

– andere:

10 000

1905 90 10

– – matzes

1905 90 20

– – ouwel in bladen, hosties, ouwels voor geneesmiddelen, plakouwels en dergelijke producten, van meel of van zetmeel

 

– – andere:

1905 90 30

– – – brood waaraan geen honig, eieren, kaas of vruchten zijn toegevoegd, met een gehalte aan suikers en aan vetstoffen van elk niet meer dan 5 gewichtspercenten, berekend op de droge stof

1905 90 45

– – – koekjes en biscuits

1905 90 55

– – – geëxtrudeerde en geëxpandeerde producten, gezouten of gearomatiseerd

 

– – – andere:

1905 90 60

– – – – gezoet

09.0242

2106

Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

4 000

2106 10

– proteïneconcentraten en getextureerde proteïnestoffen:

2106 10 80

– – andere

2106 90

– andere:

2106 90 98

– – – andere


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/12


VERORDENING (EG) Nr. 817/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

houdende het besluit om geen uitvoerrestitutie toe te kennen voor boter in het kader van de permanente inschrijving van Verordening (EG) nr. 581/2004

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 31, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 581/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 tot opening van een permanente inschrijving voor de bepaling van de uitvoerrestituties voor bepaalde soorten boter (2) voorziet in een permanente inschrijving.

(2)

In het kader van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 580/2004 van de Commissie van 26 maart 2004 houdende een inschrijvingsprocedure tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor bepaalde zuivelproducten (3) en na bestudering van de offertes die in het kader van de inschrijving zijn ingediend, dient te worden besloten geen restitutie toe te kennen voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 10 juli 2007.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het kader van de bij Verordening (EG) nr. 581/2004 geopende permanente inschrijving wordt voor de inschrijvingsperiode die eindigt op 10 juli 2007, geen uitvoerrestitutie toegekend voor de producten en de bestemmingen zoals vermeld in artikel 1, lid 1, van die verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 van de Commissie (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 64. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 276/2007 (PB L 76 van 16.3.2007, blz. 16).

(3)  PB L 90 van 27.3.2004, blz. 58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 128/2007 (PB L 41 van 13.2.2007, blz. 6).


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/13


VERORDENING (EG) Nr. 818/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

houdende vaststelling van het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie, en van het percentage in de sector groenten en fruit afgegeven uitvoercertificaten van het B-stelsel (tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (2), en met name op artikel 6, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 134/2007 van de Commissie (3) zijn de indicatieve hoeveelheden vastgesteld waarvoor uitvoercertificaten van het B-stelsel kunnen worden afgegeven.

(2)

Het is dienstig om voor de certificaten van het B-stelsel die in de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2007 zijn aangevraagd voor tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen, het definitieve eenheidsbedrag van de restitutie vast te stellen op het niveau van het indicatieve eenheidsbedrag en om het op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage vast te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de uitvoercertificaataanvragen van het B-stelsel die op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 134/2007 zijn aangevraagd in de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2007, worden de afgiftepercentages en de eenheidsbedragen van de restitutie die van toepassing zijn, vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).

(3)  PB L 52 van 21.2.2007, blz. 12.


BIJLAGE

Op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage en eenheidsbedrag van de restitutie, van toepassing op certificaten van het B-stelsel die in de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2007 zijn aangevraagd (tomaten, sinaasappelen, citroenen en appelen)

Product

Eenheidsbedrag van de restitutie

(EUR/t nettogewicht)

Op de gevraagde hoeveelheden toe te passen afgiftepercentage

Tomaten

20

100 %

Sinaasappelen

28

100 %

Citroenen

50

100 %

Appelen

22

100 %


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/15


VERORDENING (EG) Nr. 819/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 35, lid 3, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 678/2007 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving geopend en zijn de indicatieve eenheidsbedragen van de restitutie en de indicatieve hoeveelheden vastgesteld waarvoor uitvoercertificaten van het A3-stelsel worden aangevraagd.

(2)

Afhankelijk van de ingediende offertes moeten de maximale eenheidsbedragen van de restitutie worden vastgesteld, alsmede de afgiftepercentages voor de offertes waarin de maximumrestitutie wordt gevraagd.

(3)

Voor tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken, bedraagt de maximale restitutie die nodig is voor de toekenning van certificaten voor de totale indicatieve hoeveelheid, binnen de grenzen van de hoeveelheden waarvoor offertes zijn ingediend, niet meer dan anderhalf maal de indicatieve restitutie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximale eenheidsbedragen van de restituties en de afgiftepercentages voor tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken, in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 678/2007 geopende openbare inschrijving, zijn vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 157 van 11.6.2007, blz. 9.


BIJLAGE

Afgifte van uitvoercertificaten van het A3-stelsel in de sector groenten en fruit (tomaten, sinaasappelen, citroenen, druiven voor tafelgebruik, appelen en perziken)

Product

Maximaal eenheidsbedrag van de restitutie

(EUR/t netto)

Afgiftepercentage voor de hoeveelheden waarvoor het maximale eenheidsbedrag van de restitutie wordt gevraagd

Tomaten

30

100 %

Sinaasappelen

100 %

Citroenen

60

100 %

Druiven voor tafelgebruik

23

100 %

Appelen

35

100 %

Perziken

20

100 %


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/17


VERORDENING (EG) Nr. 820/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat het verschil tussen de prijzen voor de in artikel 1, lid 1, onder b), van die verordening bedoelde producten op de wereldmarkt en op de interne markt mag worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

Gezien de huidige situatie op de suikermarkt moeten derhalve uitvoerrestituties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en bepaalde criteria van de artikelen 32 en 33 van Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)

In artikel 33, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat de restitutie naar gelang van de bestemming kan variëren indien dat gezien de situatie op de wereldmarkt of de specifieke vereisten van bepaalde markten noodzakelijk is.

(4)

Alleen voor producten die tot het vrije verkeer in de Gemeenschap zijn toegelaten en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 318/2006, mogen restituties worden verleend.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde restituties worden verleend voor de producten en met toepassing van de bedragen die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).


BIJLAGE

Met ingang van 13 juli 2007 geldende restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

30,45 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

31,56 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

30,45 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

31,56 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3311

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

33,11

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

34,31

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

34,31

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,3311

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen, met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Montenegro, Kosovo en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Andorra, Gibraltar, Ceuta, Melilla, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), Liechtenstein, de gemeenten Livigno en Campione in Italië, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de zones van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie voor elke betrokken uitvoertransactie vermenigvuldigd met een omrekeningsfactor die wordt verkregen door het overeenkomstig bijlage I, punt III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 berekende rendement van de geëxporteerde ruwe suiker te delen door 92.


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/19


VERORDENING (EG) Nr. 821/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea en derde alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 958/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 betreffende een permanente inschrijving voor de vaststelling van restituties bij uitvoer van witte suiker voor het verkoopseizoen 2006/2007 (2) moeten deelinschrijvingen worden gehouden.

(2)

Op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 958/2006 en op grond van het onderzoek van de biedingen voor de op 12 juli 2007 verstrijkende deelinschrijving, dient de maximumrestitutie bij uitvoer in het kader van die deelinschrijving te worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximumrestitutie bij uitvoer van het in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 958/2006 bedoelde product wordt voor de op 12 juli 2007 verstrijkende deelinschrijving vastgesteld op 39,313 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).

(2)  PB L 175 van 29.6.2006, blz. 49. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 203/2007 (PB L 61 van 28.2.2007, blz. 3).


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/20


VERORDENING (EG) Nr. 822/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van witte suiker in het kader van de in Verordening (EG) nr. 38/2007 bedoelde permanente inschrijving

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 33, lid 2, tweede alinea en derde alinea, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 38/2007 van de Commissie van 17 januari 2007 met betrekking tot de opening van een permanente openbare inschrijving voor de verkoop voor uitvoer van suiker uit de voorraden van de interventiebureaus van België, Tsjechië, Spanje, Ierland, Italië, Hongarije, Polen, Slowakije en Zweden (2) moeten deelinschrijvingen worden gehouden.

(2)

Op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 38/2007 en op grond van het onderzoek van de biedingen voor de op 11 juli 2007 verstrijkende deelinschrijving, dient de maximumrestitutie bij uitvoer in het kader van die deelinschrijving te worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De maximumrestitutie bij uitvoer van het in artikel 1, lid 1, van Verordening (EG) nr. 38/2007 bedoelde product wordt voor de op 11 juli 2007 verstrijkende deelinschrijving vastgesteld op 445,05 EUR/t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 247/2007 van de Commissie (PB L 69 van 9.3.2007, blz. 3).

(2)  PB L 11 van 18.1.2007, blz. 4. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 203/2007 (PB L 61 van 28.2.2006, blz. 3).


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/21


VERORDENING (EG) Nr. 823/2007 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2007

tot vaststelling van een verbod op de visserij op gaffelkabeljauwen in ICES-zone VIII, IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) door vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2015/2006 van de Raad van 19 december 2006 tot vaststelling, voor 2007 en 2008, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (3) zijn quota voor 2007 en 2008 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2007 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2007 aan de in de bijlage bij deze verordening genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage bij deze verordening vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Na die datum is het ook verboden om vis uit dit bestand die door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2007.

Voor de Commissie

Fokion FOTIADIS

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9, gerectificeerd bij PB L 36 van 8.2.2007, blz. 6).

(3)  PB L 384 van 29.12.2006, blz. 28.


BIJLAGE

Nr.

19

Lidstaat

FRANKRIJK

Bestand

GFB/89-

Soort

Gaffelkabeljauwen (Phycis blennoides)

Zone

VIII, IX (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen)

Datum

17.6.2007


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/23


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 5 juni 2007

tot intrekking van Beschikking 2003/89/EG betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Duitsland

(2007/490/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 104, lid 12,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2003/89/EG (1) van de Raad werd op aanbeveling van de Commissie overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag besloten dat er in Duitsland een buitensporig tekort bestond. De Raad merkte op dat het overheidstekort in 2002 3,7 % van het bbp bedroeg en daarmee de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 3 % van het bbp aanzienlijk overschreed, terwijl de bruto overheidsschuld naar verwachting op 60,9 % van het bbp zou uitkomen, wat iets hoger is dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60 %.

(2)

Overeenkomstig artikel 104, lid 7, van het Verdrag en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (2) heeft de Raad op 21 januari 2003 een aanbeveling tot Duitsland gericht waarin het land werd verzocht om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2004 aan de heersende buitensporigtekortsituatie een einde te maken. De aanbeveling is openbaar gemaakt. In het licht van de unieke omstandigheden waartoe de conclusies van de Raad van 25 november 2003 en het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2004 (3) aanleiding hadden gegeven, diende te worden uitgegaan van 2005 als relevante uiterste termijn voor de correctie van het buitensporige tekort.

(3)

Overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten worden de voor de toepassing van de procedure benodigde gegevens door de Commissie verstrekt. In het kader van de toepassing van dit protocol dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (4) de Commissie tweemaal per jaar, namelijk vóór 1 april en vóór 1 oktober, gegevens te verstrekken over het overheidstekort en de overheidsschuld, alsook over andere, daarmee samenhangende variabelen.

(4)

Op basis van een voorlopige kennisgeving door Duitsland in februari 2006 bleek uit feitelijke gegevens van de Commissie (Eurostat) dat het buitensporige tekort in 2005 niet was verholpen. Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1467/97 en op aanbeveling van de Commissie heeft de Raad op 14 maart 2006 onmiddellijk een beschikking vastgesteld waarin Duitsland overeenkomstig artikel 104, lid 9, van het Verdrag werd aangemaand maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig werd geacht om de buitensporigtekortsituatie zo spoedig mogelijk doch uiterlijk in 2007 te verhelpen (5). De Raad heeft met name besloten dat Duitsland in 2006 en 2007 een cumulatieve verbetering van zijn conjunctuurgezuiverde saldo, ongerekend eenmalige en tijdelijke maatregelen, van ten minste één procentpunt diende te bewerkstelligen.

(5)

Overeenkomstig artikel 104, lid 12, van het Verdrag wordt een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort ingetrokken indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.

(6)

Uit de gegevens die de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 8 G, lid 1, van Verordening (EG) nr. 3605/93 na de kennisgeving van Duitsland vóór 1 april 2007 heeft verstrekt en uit de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

nadat het overheidstekort was gestegen van 3,7 % van het bbp in 2002 tot 4,0 % van het bbp in 2003, werd het teruggedrongen tot 3,7 % van het bbp in 2004 en tot 3,2 % van het bbp in 2005, en uiteindelijk tot 1,7 % van het bbp in 2006. Dit is lager dan de in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van februari 2006 vastgelegde doelstelling van 3,3 % van het bbp en tevens veel minder dan de referentiewaarde voor het tekort van 3 % van het bbp, en dat een jaar vóór de door de Raad vastgestelde uiterste termijn;

in eerdere jaren had er een gunstig conjunctuurklimaat geheerst, maar Duitsland heeft toen onvoldoende budgettaire manoeuvreerruimte geschapen voor het opvangen van de lange periode van trage groei tussen 2002 en 2005, die gekenmerkt werd door een gemiddelde reële bbp-groei van 0,5 % per jaar. De begroting kwam verder onder druk te staan door een reeks belastingverlagingen waarvan de uitvoering tot 2005 duurde, terwijl de compenserende maatregelen aan de uitgavenzijde pas met enige vertraging werden doorgevoerd. De consolidatiemaatregelen omvatten onder meer een beperking van de stijging van de ambtenarensalarissen (die vergezeld ging van een inkrimping van het personeelsbestand), de hervorming van het stelsel van de gezondheidszorg in 2004 en een vermindering van subsidies en overheidsinvesteringen, maar ook het feit dat de pensioenuitgaven werden getemperd door de lage loonstijgingen in de particuliere sector. Bovendien hebben de directe belastingen, en met name de winstbelastingen, in 2006 meer opgebracht dan de economische ontwikkelingen lieten vermoeden. Vanaf 2002 verbeterde het conjunctuurgezuiverde saldo zonder dat op noemenswaardige eenmalige maatregelen een beroep is gedaan. Met name in 2006 is het geraamde structurele saldo (d.w.z. het conjunctuurgezuiverde saldo ongerekend eenmalige en andere tijdelijke maatregelen) als percentage van het bbp met bijna één procentpunt van het bbp verbeterd;

volgens de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie zou het tekort in 2007 verder worden teruggedrongen tot 0,6 % van het bbp, onder invloed van de krachtig blijvende bbp-groei en met name de verhoging van het normale btw-tarief van 16 % tot 19 % vanaf januari 2007 (er zijn geen eenmalige maatregelen gepland). In de voorjaarskennisgeving van 2007 raamden de Duitse autoriteiten het tekort voor 2007 op 1,2 % van het bbp. Bovendien voorspellen de diensten van de Commissie dat het structurele saldo als percentage van het bbp in 2007 met Formula procentpunt zou verbeteren. Duitsland lijkt derhalve gevolg te hebben gegeven aan de aanbeveling om in 2006 en 2007 een cumulatieve verbetering van het structurele saldo van ten minste één procentpunt te bewerkstelligen. Volgens de voorjaarsprognoses zou het tekort in 2008 bij ongewijzigd beleid verder afnemen tot 0,3 % van het bbp. Dit wijst erop dat het tekort op een geloofwaardige en duurzame wijze is teruggedrongen tot onder de limiet van 3 % van het bbp. Indien het beleid ongewijzigd blijft, zou het structurele tekort in 2008 slechts een minieme daling vertonen. Deze ontwikkeling moet worden gezien tegen de achtergrond van de vorderingen die moeten worden gemaakt in de richting van de middellangetermijndoelstelling voor de begrotingssituatie, die voor Duitsland de verwezenlijking van een structureel begrotingsevenwicht is;

na te zijn toegenomen van 60,3 % van het bbp in 2002 tot een hoogtepunt van 67,9 % van het bbp in 2005, is de schuldquote in 2006 gestabiliseerd en zou zij volgens de voorjaarsprognoses 2007 van de diensten van de Commissie teruglopen tot naar schatting ongeveer 65,4 % van het bbp en 63,5 % in 2008 (bij ongewijzigd beleid), waardoor zij sneller in de buurt van de referentiewaarde zal komen dan in de recentste actualisering van het stabiliteitsprogramma is voorspeld.

(7)

Volgens de Raad is het buitensporige tekort in Duitsland verholpen en dient Beschikking 2003/89/EG derhalve te worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort in Duitsland is gecorrigeerd.

Artikel 2

Beschikking 2003/89/EG wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Luxemburg, 5 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 34 van 11.2.2003, blz. 16.

(2)  PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1056/2005 (PB L 174 van 7.7.2005, blz. 5).

(3)  Zaak C-27/04, Commissie tegen Raad, Jurispr. 2004, blz. I-6649.

(4)  PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2103/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 1).

(5)  Beschikking 2006/344/EG van de Raad (PB L 126 van 13.5.2006, blz. 20).


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/25


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 10 juli 2007

betreffende richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(2007/491/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 128, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de hervorming van de Lissabonstrategie in 2005 werd de nadruk gelegd op groei en werkgelegenheid. De werkgelegenheidsrichtsnoeren van de Europese werkgelegenheidsstrategie, vervat in de bijlage bij de Beschikking 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (4) en de globale richtsnoeren, vervat in de Aanbeveling 2005/601/EG van de Raad van 12 juli 2005 inzake de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap (2005-2008) (5) zijn als een geïntegreerd pakket aangenomen, waarbij de Europese werkgelegenheidsstrategie de leidende rol vervult bij de toepassing van de werkgelegenheids- en de arbeidsmarktdoelstellingen van de Lissabonstrategie.

(2)

De Unie moet alle passende nationale en communautaire middelen — inclusief het cohesiebeleid — aanwenden in de drie dimensies (de economische, de sociale en de ecologische) van de Lissabonstrategie om de synergieën daartussen beter te benutten in een algemene context van duurzame ontwikkeling.

(3)

De werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid dienen pas elke drie jaar volledig te worden herzien, terwijl in de tussenliggende jaren tot 2008 de aanpassingen strikt beperkt moeten blijven, zodat de mate van stabiliteit die voor een doeltreffende uitvoering nodig is, wordt gewaarborgd.

(4)

Uit het onderzoek van de nationale hervormingsprogramma's van de lidstaten, vervat in het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie en in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid, blijkt dat de lidstaten alle mogelijke inspanningen moeten blijven richten op de volgende prioritaire gebieden:

meer mensen op de arbeidsmarkt krijgen en houden, het arbeidsaanbod vergroten en de socialezekerheidsstelsels moderniseren,

het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven vergroten, en

investeringen in menselijk kapitaal verhogen door beter onderwijs en betere vaardigheden.

(5)

De Europese Raad van 23/24 maart 2006 heeft de nadruk gelegd op de centrale rol van het werkgelegenheidsbeleid in het kader van de Lissabonagenda en op de noodzaak om voor prioritaire categorieën meer werkgelegenheid te bieden, binnen een levensloopgerichte benadering. In dit verband heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan het Europees pact voor gendergelijkheid, dat grotere zichtbaarheid moet geven aan de integratie van genderperspectieven en een impuls moet geven aan grootschalige verbetering van de vooruitzichten en de kansen voor vrouwen.

(6)

Door het wegnemen van de belemmeringen voor de mobiliteit van werknemers, zoals uitgewerkt in de Verdragen, inclusief de Toetredingsverdragen, moet de interne markt beter gaan functioneren en moet haar groei- en werkgelegenheidspotentieel toenemen.

(7)

In het licht van het onderzoek van de nationale hervormingsprogramma's door de Commissie en de conclusies van de Europese Raad, moet het beleid nu worden gericht op een doeltreffende en tijdige uitvoering, waarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de overeengekomen kwantitatieve doelstellingen van de richtsnoeren voor 2005-2008.

(8)

De lidstaten moeten rekening houden met de werkgelegenheidsrichtsnoeren bij de programmering van het gebruik van de communautaire financiële steun, met name uit het Europees Sociaal Fonds.

(9)

Gezien de geïntegreerde aard van het richtsnoerenpakket dienen de lidstaten de globale richtsnoeren voor het economisch beleid volledig ten uitvoer te leggen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, als vastgesteld in de bijlage bij Beschikking 2005/600/EG, worden gehandhaafd voor 2007 en de lidstaten houden er rekening mee in hun werkgelegenheidsbeleid.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 juli 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  Advies van 15 februari 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 25 april 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 2 februari 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.

(5)  PB L 205 van 6.8.2005, blz. 28.


Commissie

13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/27


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 januari 2007

betreffende steunmaatregel C 38/2005 (ex NN 52/2004) van Duitsland ten gunste van de Biria-groep

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 130)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/492/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 23 januari 2002 en op 20 augustus 2002 werd bij de Commissie een klacht ingediend over staatssteun in de vorm van een overheidsgarantie ten behoeve van de Biria-groep.

(2)

Na een briefwisseling tussen de Commissie en Duitsland deelde Duitsland de Commissie bij brief van 24 januari 2003, ingeschreven op 28 januari 2003, mee dat het voornemen om een garantie te verlenen, dat pas ten uitvoer zou worden gelegd nadat de Commissie haar goedkeuring zou hebben verleend, was ingetrokken. De klager werd hiervan bij brief van 17 februari 2003 in kennis gesteld.

(3)

Bij schrijven van 1 juli 2003 dat op 9 juli 2003 werd ingeschreven, en bij schrijven van 8 augustus 2003 dat op 5 september 2003 werd ingeschreven, verstrekte de klager verdere informatie over een andere overheidsgarantie ten gunste van de Biria-groep evenals over deelnemingen van de overheid in ondernemingen van de groep.

(4)

De Commissie verzocht bij brief van 9 september 2003 om inlichtingen, die Duitsland bij brief van 14 oktober 2003, welke op 16 oktober 2003 werd ingeschreven, verstrekte. Op 9 december 2003 verzocht de Commissie om nadere inlichtingen die door Duitsland bij schrijven van 19 maart 2004, op dezelfde dag ingeschreven, verschafte.

(5)

Op 18 oktober 2004 gaf de Commissie een bevel tot het verstrekken van inlichtingen, omdat zij betwijfelde of de steunmaatregelen ten gunste van de Biria-groep in overeenstemming waren met de regelingen op basis waarvan zij beweerdelijk waren toegekend. In antwoord op dit bevel tot het verstrekken van inlichtingen zond Duitsland bij brief van 31 januari 2005, die op dezelfde dag werd ingeschreven, verdere gegevens toe.

(6)

Op 20 oktober 2005 leidde de Commissie de formele onderzoekprocedure in ten aanzien van drie maatregelen waarbij vermoedelijk sprake was van staatssteun. In hetzelfde besluit stelde zij vast dat een aantal andere vermeend wederrechtelijk toegekende steunmaatregelen ofwel geen steun inhielden, ofwel op basis van en in overeenstemming met goedgekeurde steunregelingen waren toegekend. Dit besluit van de Commissie werd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie maande alle belanghebbenden aan, opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen te maken. Er werden opmerkingen ontvangen van een belanghebbende die anoniem wenste te blijven bij brief van 27 januari 2006, welke op 30 januari 2006 werd ontvangen, van Prophete GmbH & Co KG, Rheda-Wiedenbrück, en Pantherwerke AG, Löhne, bij brief van 6 februari, op dezelfde dag ingeschreven, evenals van Vaterland-Werke GmbH & Co. KG, Neuenrade, bij brief van 6 februari 2006, op dezelfde dag ingeschreven, en bij brief van 27 februari 2006, op dezelfde dag ingeschreven.

(7)

Deze opmerkingen werden bij brieven van 6 februari 2006 en 2 maart 2006 aan Duitsland toegezonden. Duitsland antwoordde bij schrijven van 5 april 2006, ingeschreven op 7 april 2006, en bij schrijven van 12 mei 2006, ingeschreven op dezelfde dag.

(8)

Duitsland zette zijn standpunt over de inleiding van de formele onderzoekprocedure uiteen in een brief van 23 januari 2006, die op dezelfde dag werd ingeschreven.

(9)

De Commissie verzocht bij schrijven van 6 februari 2006 om aanvullende inlichtingen, die door Duitsland bij brief van 5 april 2006, die op 7 april 2006 werd ontvangen, werden verstrekt. Verder zond de Commissie op 19 juli 2006 opnieuw een bevel tot het verstrekken van informatie toe, waarop Duitsland reageerde per brief van 25 september 2006, die op 26 september 2006 werd ingeschreven.

II.   BESCHRIJVING

2.1.   Begunstigde onderneming

(10)

De Biria-groep houdt zich bezig met de productie en verkoop van fietsen. De moederonderneming, Biria AG, is gevestigd in Neukirch, Saksen, een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag.

(11)

In 2003 behaalde de groep een omzet van 93,2 miljoen EUR (2002: 83,8 miljoen EUR) en boekte zij een winst van 3,7 miljoen EUR (2002: verlies van 5,8 miljoen EUR). In 2003 had de groep 415 werknemers (2002: 490) en zij moet daarom als grote onderneming worden aangemerkt.

(12)

De moederonderneming, Biria AG, ontstond in 2003 als gevolg van een fusie van de voormalige onderneming Biria met een van haar dochterondernemingen, Sachsen Zweirad GmbH. Daarbij werd de naam van de onderneming van Sachsen Zweirad GmbH veranderd in Biria GmbH. In april 2005 werd de naam Biria GmbH vervangen door Biria AG. In 2003 had Biria GmbH (thans Biria AG) een jaaromzet van 55,7 miljoen EUR en een winst van 3,6 miljoen EUR. De enige aandeelhouder van Biria AG is de heer Mehdi Biria.

(13)

Naast de moederonderneming zijn de voornaamste ondernemingen van de groep Bike Systems GmbH & Co Thüringer Zweiradwerk KG („Bike Systems”) — deze onderneming maakt via de Biria-dochter Bike Systems Betriebs- und Beteiligungsgesellschaft mbH („BSBG”) deel uit van Biria — en Checker Pig GmbH.

(14)

Bike Systems is gevestigd in Nordhausen, Thüringen, een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag. In 2003 had Bike Systems een omzet van 6,1 miljoen EUR en leed de onderneming een verlies van 0,6 miljoen EUR. Zij had 157 werknemers. Bike Systems produceert uitsluitend fietsen voor de moederonderneming BSBG („Lohnherstellungsvertrag”). BSBG is verantwoordelijk voor de distributie van de fietsen.

(15)

Checker Pig GmbH heeft haar hoofdkantoor in Dresden, Saksen, een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag. In 2003 haalde Checker Pig GmbH een omzet van 6,9 miljoen EUR en meldde de onderneming verliezen van 0,4 miljoen EUR. De onderneming had 43 werknemers.

(16)

Op 7 november 2005 verkocht Biria AG het grootste deel van haar activa aan twee ondernemingen van de Lone Star-groep, een private-equityfonds. Het onroerend goed bleef eigendom van Biria AG en werd door deze onderneming aan de Lone Star-groep verhuurd. De verkoopprijs voor de activa bedroeg 11,5 miljoen EUR. Een externe deskundige raamde de marktprijs voor de desbetreffende vermogensbestanddelen op 10,7 miljoen EUR. De onderneming(en) van de Lone Star-groep lijkt/lijken momenteel onder de naam Biria GmbH te opereren.

(17)

Volgens Duitsland vond de verkoop plaats na een open, transparante en onvoorwaardelijke aanbestedingsprocedure. De aanbesteding zou op internet en in verscheidene gedrukte media zijn gepubliceerd. Voor de deelneming van een nieuwe investeerder waren verschillende opties mogelijk, namelijk de verwerving van activa (asset deal), de verwerving van de activa „en bloc” of de aankoop van aandelen. Uiteindelijk kocht Lone Star de activa in het kader van een asset deal.

(18)

Volgens Duitsland was reeds vóór het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoekprocedure van 20 oktober 2005 een begin gemaakt met de verkoop van de onderneming. De eerste termijn voor de indiening van een bod liep op 4 oktober 2005 af.

2.2.   De financiële maatregelen

(19)

Maatregel 1: in maart 2001 verstrekte de gbb Beteiligungs- AG („gbb”), een dochteronderneming van de Deutsche Ausgleichsbank (een ontwikkelingsbank van de overheid) een derdenbelang in Bike Systems van 2 070 732 EUR met een looptijd tot eind 2010. Volgens Duitsland werd dit derdenbelang tegen marktvoorwaarden verstrekt en vormde zij derhalve geen staatssteun.

(20)

Maatregel 2: op 20 maart 2003 verleende de deelstaat Saksen een garantie van 80 % voor een bedrijfskrediet van 5,6 miljoen EUR, toegekend aan Sachsen Zweirad GmbH met een aanvankelijke looptijd tot eind 2008. De garantie werd in januari 2004 vervangen door een garantie ten gunste van Biria GmbH (zie maatregel 3). De garantie werd op grond van de garantierichtsnoeren van de deelstaat Saksen (3), een door de Commissie goedgekeurde steunregeling, toegekend.

(21)

Maatregel 3: op 9 december 2003 kende de deelstaat Saksen een garantie van 80 % toe voor een bedrijfskrediet van 24 875 000 EUR ten gunste van Biria GmbH (thans Biria AG) voor de financiering van de voorgenomen verhoging van de omzet en de vernieuwing van het financieringsplan van de groep. Het krediet bestond uit een lening van 8 miljoen EUR voor de amortisatie van bedrijfsmiddelen, een bedrag van 7,45 miljoen EUR als rekeningcourantkrediet en een bedrag van 9,425 miljoen EUR in het kader van de seizoensfinanciering. De garantie is op grond van de garantierichtsnoeren van de deelstaat Saksen, een door de Commissie goedgekeurde steunregeling, toegekend. De garantie werd toegekend onder de voorwaarde dat de aan Sachsen Zweirad GmbH toegekende garantie (maatregel 2) zou worden teruggegeven. De garantie werd derhalve pas op 5 januari 2004 van kracht, toen de garantie voor Sachsen Zweirad was teruggegeven.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKPROCEDURE

(22)

De formele onderzoekprocedure werd ingeleid omdat de Commissie betwijfelde of het derdenbelang tegen marktvoorwaarden was verstrekt zoals Duitsland beweerde. Volgens de Commissie was Bike Systems door een insolventieplan van insolventie gered en waren de toekomstperspectieven van de onderneming onzeker. Daarom had Bike Systems destijds als onderneming in moeilijkheden moeten worden beschouwd. De Commissie betwijfelde of de vergoeding in verhouding stond tot het risico en of het derdenbelang tegen marktvoorwaarden was verstrekt. Wat de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, leden 2 en 3 van het Europese Gemeenschap-Verdrag betreft beschikte de Commissie niet over informatie waaruit bleek dat aan de voorwaarden van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (4) (hierna „communautaire richtsnoeren”) was voldaan.

(23)

Een andere reden om de formele onderzoekprocedure in te leiden was de voorlopige conclusie van de Commissie dat niet was voldaan aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregeling op basis waarvan de garanties ten behoeve van Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH beweerdelijk waren verleend, en dat de garanties derhalve niet onder deze steunregeling vielen. Volgens de Commissie waren Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH op het moment dat de garantie werd verleend, ondernemingen in moeilijkheden. Omdat Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH grote ondernemingen waren, hadden de garanties ook volgens deze steunregeling afzonderlijk bij de Commissie aangemeld moeten worden. Wat de eventuele toepasselijkheid van de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag betreft betwijfelde de Commissie of aan de voorwaarden van de communautaire richtsnoeren was voldaan.

IV.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(24)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van een belanghebbende die niet met name genoemd wenst te worden, evenals van de ondernemingen Prophete GmbH & Co. KG en Pantherwerke AG en van Vaterland-Werke GmbH & Co. KG.

4.1.   Opmerkingen van een concurrent die anoniem wenste te blijven

(25)

In zijn opmerkingen over de inleiding van de formele onderzoekprocedure betoogt de concurrent, die anoniem wenst te blijven, dat Biria AG dankzij de overheidsgarantie van 24,5 miljoen EUR fietsen aan de klanten van de concurrent kon verkopen voor lagere prijzen dan de productiekosten, hoewel de concurrent over de meest efficiënte productiefaciliteit in Duitsland beschikt.

(26)

Verder had Biria AG in 2003 enkel winst kunnen maken omdat banken een bedrag van 8,567 miljoen EUR aan vorderingen hadden kwijtgescholden. In de daaropvolgende jaren, 2004 en 2005, leed Biria AG opnieuw verlies.

(27)

De concurrent wijst er bovendien op dat Biria in het kader van een asset deal aan Lone Star was verkocht. Daarbij hadden Sachsen-LB en Mittelständische Beteiligungsgesellschaft waarschijnlijk een groot deel van hun vorderingen kwijtgescholden. De nieuwe onderneming Biria GmbH, die deel uitmaakt van de Lone Star-groep, heeft de vermogensbestanddelen van de oude onderneming Biria AG volledig overgenomen.

4.2.   Opmerkingen van Prophete GmbH & Co. KG en van Pantherwerke AG

(28)

In hun opmerkingen over de inleiding van de formele onderzoekprocedure verklaarden Prophete GmbH & Co. KG en Pantherwerke AG (hierna „Prophete en Pantherwerke”) dat Biria dankzij de staatssteun haar producten kon aanbieden tegen prijzen die onder normale marktvoorwaarden niet gehandhaafd konden worden. Beide ondernemingen zijn concurrenten van Biria en worden derhalve rechtstreeks door de steunverlening getroffen.

(29)

De Biria-groep is de grootste fietsenproducent van Duitsland met een productie van circa 700 000 fietsen per jaar. De ondernemingen van de groep zijn in twee segmenten van de fietsenmarkt actief, de niet-gespecialiseerde handel en de gespecialiseerde groothandel.

(30)

Onder het segment gespecialiseerde handel valt de gehele detailhandel via grotere detailhandelsketens en de postorderverkoop. De fietsen van dit segment kosten gewoonlijk tussen 100 en 199 EUR. Volgens ramingen van Prophete en Pantherwerke worden op deze markt circa 1,5 miljoen fietsen verkocht, waarvan Biria met 650 000 verkochte fietsen een aandeel heeft van circa 50 %.

(31)

Ook in de gespecialiseerde groothandel heeft de Biria-groep volgens Prophete en Pantherwerke een machtspositie. In dit marktsegment gaat een handelsvolume van 150 000 à 200 000 fietsen om. In de gespecialiseerde groothandel kunnen prijzen tot 400 EUR worden bereikt. Pantherwerke is in dit segment een rechtstreekse concurrent van Biria.

(32)

Prophete en Pantherwerke constateren al jarenlang dat de door de Biria-groep aangerekende prijzen aanhoudend lager zijn dan van andere fietsfabrikanten. Er is geen economische verklaring voor dit verschil, omdat de Biria-groep dankzij haar dominante positie op de markt weliswaar een hoger inkoopvolume heeft, maar dit niet in gunstiger voorwaarden resulteert. Prophete en Pantherwerke vermoeden dat de Biria-groep als gevolg van de lage verkoopprijzen in de afgelopen jaren aanzienlijke verliezen heeft geleden.

(33)

Wat het derdenbelang betreft betwijfelen Prophete en Pantherwerke of een marktinvesteerder gezien de economische toestand van Bike Systems in maart 2001 tot een dergelijke deelneming zou hebben besloten.

(34)

Prophete en Pantherwerke beschouwen de beide garanties van 2003 en 2004 aan Sachsen Zweirad GmbH en Biria als onverenigbaar met de staatssteunregels van de Gemeenschap. De ondernemingen zijn van oordeel dat de begunstigde ondernemingen in moeilijkheden verkeerden toen de garanties werden verleend. De nieuwe onderneming Biria moet worden beschouwd als de rechtsopvolger van de beide voormalige ondernemingen, waaruit zij is voortgekomen. Volgens deze beide ondernemingen is de openingsbalans van de nieuw opgerichte onderneming niet veelzeggend.

(35)

De toekenning van beide garanties was volgens de ondernemingen in strijd met het beginsel van de eenmalige steun, omdat de economische activiteiten van de ondernemingen van de Biria-groep bij herhaling slechts met staatssteun konden worden voortgezet.

(36)

Er waren geen compenserende maatregelen genomen om de nadelige gevolgen voor de concurrenten teniet te doen. Een beperking van de aanwezigheid van de Biria-groep op de markt was achterwege gebleven. De groep zou veeleer van plan zijn haar activiteiten door een agressief prijsbeleid verder uit te breiden. Biria zou op haar homepage hebben aangekondigd de verkoop van fietsen in 2005 ten opzichte van 2004 met 850 000 verkochte fietsen te willen verhogen. Verder merken Prophete en Pantherwerke op dat volgens een persmededeling de eigenaar van Biria AG het bedrijf aan Lone Star, een private-equityfonds, zou hebben verkocht.

4.3.   Opmerkingen van Vaterland-Werke GmbH & Co. KG

(37)

In haar opmerkingen over de inleiding van de formele onderzoekprocedure verklaart de onderneming Vaterland-Werke GmbH & Co. KG („Vaterland-Werke”) dat de Biria-groep met een productie van 700 000 à 800 000 fietsen per jaar de grootste fietsenfabrikant in Duitsland is. Alleen MIFA Mitteldeutsche Fahrradwerke bereikt een soortgelijke omvang met een productie van 700 000 fietsen per jaar; andere fabrikanten zouden slechts 250 000 à 400 000 fietsen per jaar produceren.

(38)

Vaterland-Werke en Biria zijn allebei actief in het marktsegment van de niet-gespecialiseerde handel, die ook de grotere detailhandelsketens en de grote postorderbedrijven omvat. In dit segment heerst een felle concurrentie, en Biria staat bekend om haar agressieve concurrentiegedrag met prijzen die de productiekosten onderschrijden. Dit gedrag is slechts mogelijk indien een onderneming over externe financieringsbronnen beschikt, in het geval van Biria in de vorm van staatssteun. Deze situatie bedreigt het voortbestaan van alle kleine concurrenten die geen staatssteun ontvangen. Vaterland-Werke wordt bijzonder zwaar getroffen, en vrije productiecapaciteit kan niet door andere orders worden gedekt. Omdat de markt met overcapaciteit kampt zou een uitbreiding van de capaciteit van een fabrikant met behulp van staatssteun ten koste van andere concurrenten gaan.

(39)

Wat het derdenbelang betreft betwijfelt Vaterland-Werke of een particuliere investeerder gezien de economische toestand van Bike Systems in maart 2001 tot een dergelijke deelneming zou hebben besloten.

(40)

Vaterland-Werke beschouwt de beide garanties van 2003 en 2004 aan Sachsen Zweirad GmbH en Biria als onverenigbaar met de staatssteunregels van de Gemeenschap. De begunstigde ondernemingen verkeerden in moeilijkheden toen de garanties werden verleend. De nieuwe onderneming Biria moet als rechtsopvolger van de beide voormalige ondernemingen worden beschouwd, waaruit zij is voortgekomen. Volgens deze onderneming is de openingsbalans van de nieuw opgerichte onderneming niet veelzeggend.

(41)

De toekenning van beide garanties was volgens de onderneming in strijd met het beginsel van de eenmalige steun, omdat de economische activiteiten van de ondernemingen van de Biria-groep bij herhaling slechts met overheidssteun konden worden voortgezet.

(42)

Er waren geen compenserende maatregelen genomen om de nadelige gevolgen voor de concurrenten te niet te doen. Een beperking van de aanwezigheid van de Biria-groep op de markt was achterwege gebleven. De groep zou veeleer van plan zijn haar activiteiten door een agressief prijsbeleid verder uit te breiden. Biria zou op haar homepage hebben aangekondigd de verkoop van fietsen in 2005 ten opzichte van 2004 met 850 000 verkochte fietsen te willen verhogen. Verder merkt Vaterland-Werke op dat volgens een persmededeling de eigenaar van Biria AG het bedrijf aan Lone Star, een private-equityfonds, zou hebben verkocht.

V.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(43)

In zijn opmerkingen over de inleiding van de formele onderzoekprocedure stelt Duitsland zich op het standpunt dat het derdenbelang van gbb tegen marktvoorwaarden werd verstrekt. Duitsland is het met de Commissie eens dat een derdenbelang een groter risico inhoudt dan een traditionele lening. De voorwaarden van het derdenbelang waren echter van dien aard dat de bepalingen van de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (5) in acht werden genomen. Volgens deze mededeling is het referentiepercentage een basispercentage, dat bij bijzondere risico’s kan worden verhoogd. In dit geval kan de opslag circa 400 basispunten of zelfs meer bedragen.

(44)

De vergoeding voor het derdenbelang beloopt volgens de Duitse autoriteiten 12,25 % (8,75 % vast en 3,5 % afhankelijk van de winst). Daarmee ligt zij circa 600 basispunten boven het referentiepercentage van de Commissie van 6,33 %. Op deze wijze zou gbb er rekening mee hebben gehouden dat de onderneming zich in een herstructureringsfase bevond en dat het risico dat met het derdenbelang was verbonden hoger was als gevolg van de reorganisatie van de onderneming en het gebrek aan zakelijke zekerheden. Dit extra risico komt volgens Duitsland tot uiting in de aanvullende opslag van 200 basispunten.

(45)

Verder wijst Duitsland erop dat het besluit om een derdenbelang te verstrekken genomen is op basis van de prognose dat de omzet van de onderneming van 0,89 miljoen EUR in 2001 zou stijgen tot 3,38 miljoen EUR in 2003. Derhalve concludeert Duitsland dat de overeengekomen vergoeding voor het derdenbelang van 12,25 % het risico naar behoren weergaf. Volgens Duitsland is het feit dat een deel van de vergoeding variabel is niet van belang, omdat dit bij derdenbelangen gebruikelijk is en in overeenstemming is met de handelwijze van een particuliere investeerder in een markteconomie.

(46)

Wat de garantie voor Sachsen Zweirad GmbH betreft verkeerde de onderneming ten tijde van de garantieverlening volgens Duitsland niet in moeilijkheden en vertoonde zij geen van de voor dergelijke ondernemingen typische symptomen in de zin van de communautaire richtsnoeren. Zo had de onderneming in 2003 (vóór de fusie met Biria in oktober) een positief eigen vermogen van 404 miljoen EUR, en had zij een winst behaald van 2,1 miljoen EUR. De economische toestand van de onderneming was in 2003 verbeterd ten opzichte van 2001-2002 dankzij consolideringsinspanningen waarmee eind 2002 werd begonnen, en een gunstiger marktsituatie.

(47)

Duitsland betoogt dat de liquiditeitspositie van de onderneming weliswaar moeilijk, maar niet „ernstig” was. Het gevaar dat de particuliere financiële instellingen hun kredieten niet zouden verlengen had zich niet voorgedaan. Ook hoge renteaflossingen zouden niet tot liquiditeitsproblemen hebben geleid zoals de Commissie beweert.

(48)

Ten aanzien van de garantie aan Biria GmbH (inmiddels Biria AG) verklaart Duitsland dat deze garantie is toegekend op basis van het nieuwe plan van de Biria-groep om de organisatie van de groep te stroomlijnen en de inkoop, de verantwoordelijkheid voor de productie en de distributie bij Biria GmbH onder te brengen. Afgezien van de financiële behoeften met het oog op de verhoging van de omzet voorzag het plan tevens in een reorganisatie van de algehele financiering van de groep.

(49)

Volgens Duitsland was Biria GmbH (thans Biria AG) geen onderneming in moeilijkheden toen de garantie werd verleend. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen de oude en de nieuwe Biria AG. De nieuwe onderneming kon slechts als een onderneming in moeilijkheden worden aangemerkt indien zij de moeilijkheden van de oude onderneming had „geërfd” (ingeval de oude onderneming in moeilijkheden had verkeerd). Dit was bij de nieuwe Biria AG echter niet het geval. De nieuwe Biria AG is uit een fusie van de oude Biria AG met Sachsen Zweirad GmbH ontstaan. Sachsen Zweirad GmbH, een onderneming die volstrekt niet in moeilijkheden verkeerde, was bij de fusie de partij met de sterkste positie. Daarom kan niet automatisch worden aangenomen dat de nieuwe Biria AG in moeilijkheden verkeerde. Ook al zou de oude Biria AG in moeilijkheden hebben verkeerd, dan had de fusie met Sachsen Zweirad GmbH ervoor gezorgd dat de nieuwe Biria AG niet automatisch ook in moeilijkheden verkeerde.

(50)

Verder wees Duitsland erop dat de terugtrekking van een van de particuliere banken uit de financiering van de onderneming een gevolg was van een strategische reorganisatie van die bank na een fusie. De andere twee banken beëindigden hun betrokkenheid tegelijk met deze particuliere bank. Dit kon echter niet als een gebrek aan vertrouwen worden opgevat, omdat een van de banken de cofinanciering van twee afzonderlijke projecten heeft voortgezet.

(51)

Duitsland betoogde dat de fusie tussen Sachsen Zweirad GmbH en Biria AG niet diende om de staatssteunregels en de kwalificatie van de onderneming als een onderneming in moeilijkheden te omzeilen, doch dat deze het gevolg was geweest van een nieuw plan van de groep.

(52)

Met betrekking tot de opmerkingen van de concurrent die anoniem wenste te blijven betoogt Duitsland dat de cijfers inzake de kostenstructuur van de concurrent en Biria niet kunnen worden vergeleken. De omzet van de concurrent is toegenomen, terwijl de afzet van de Biria-groep terugliep. De EBITDA (bedrijfsresultaat vóór rente, belastingen en afschrijving op activa en goodwill) van de concurrent is tegelijkertijd afgenomen, terwijl die van de Biria-groep constant bleef. Hieruit blijkt niet zozeer dat Biria tegen dumpingpijzen verkoopt, doch veeleer dat de concurrent een agressiever prijsbeleid voerde dan de Biria-groep.

(53)

De economische nadelen die de concurrent van het gedrag van de Biria-groep zou hebben ondervonden worden volgens Duitsland niet door feiten gestaafd noch op samenhangende wijze uiteengezet. Bovendien is het in een concurrerende markt normaal dat de prijzen van de ene onderneming door de andere worden onderboden.

(54)

Met betrekking tot de door de concurrent genoemde verkoop van activa van de Biria-groep aan de Lone Star-groep verschafte Duitsland nadere informatie over de verkoopprocedure zelf evenals over de betaling van particuliere en openbare vorderingen.

(55)

In antwoord op de opmerkingen van Prophete, Pantherwerke en Vaterland-Werke merkt Duitsland op dat de fietsenmarkt uit drie segmenten bestaat en niet uit twee segmenten zoals door de ondernemingen wordt beweerd. Deze drie segmenten bestaan uit de gespecialiseerde handel, de postorderverkoop en de verkoop via supermarkten. Biria heeft in de postorderhandel een sterke positie, die echter minder een gevolg is van een agressief prijsbeleid dan van just-in-time-leveringen. In het supermarktsegment daarentegen is MIFA AG de marktleider, terwijl het marktaandeel van Biria minder dan 10 % bedraagt.

(56)

Duitsland wijst de bewering van Vaterland-Werke van de hand dat Biria middels een agressief prijsbeleid haar activiteiten zou willen uitbreiden, en verwijst daartoe op reeds in de loop van de procedure verstrekte inlichtingen. Duitsland verklaart dat Biria AG in 2003 670 000 fietsen heeft geproduceerd en dat de productie sindsdien terugloopt.

VI.   BEOORDELING

6.1.   De begunstigde onderneming

(57)

De steun is aan Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH (thans Biria AG) evenals aan Bike Systems, een dochteronderneming van Biria GmbH, verleend. Op 7 november 2005 verkocht Biria AG het grootste deel van haar activa aan twee ondernemingen van de Lone Star-groep, een private-equityfonds. De Commissie stelt vast dat deze verkoop volgens de verstrekte informatie plaatsvond na een open, transparante en onvoorwaardelijke aanbestedingsprocedure. Volgens Duitsland werd de waarde van de vermogensbestanddelen door een deskundige op 10,7 miljoen EUR begroot. De door de Lone Star-groep betaalde prijs van 11,5 miljoen EUR was derhalve hoger dan de geraamde prijs.

(58)

Op grond van de informatie waarover zij beschikt komt de Commissie tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat de Lone Star-groep op enigerlei wijze van de steun heeft geprofiteerd en dat zij daardoor een directe of indirecte begunstigde van de aan Biria GmbH (thans Biria AG) en Bike Systems verleende steun was.

6.2.   Beweerdelijk tegen marktvoorwaarden voorgenomen maatregel

(59)

Volgens Duitsland werd het derdenbelang van gbb in Bike Systems (maatregel 1) tegen marktvoorwaarden verstrekt. Het risico van een derdenbelang is vergelijkbaar met dat van een achtergestelde lening, en een derdenbelang moet daarom als een lening met hoog risico worden behandeld. Bij insolventie of liquidatie wordt het derdenbelang pas terugbetaald nadat aan alle andere verplichtingen is voldaan. Het risico van een derdenbelang is derhalve groter dan het risico dat verbonden is met een gewone banklening voor een investering, een risico dat doorgaans tegen de voorwaarden van de bank wordt afgedekt en dat in het referentiepercentage van de Commissie tot uiting komt. De vergoeding voor een dergelijk derdenbelang dient derhalve aanzienlijk hoger te zijn dan de referentierente van de Commissie.

(60)

Het referentiepercentage van de Commissie bedroeg ten tijde van de investering 6,33 %. Voor het derdenbelang werd een vaste vergoeding van 8,75 % evenals een variabele, winstgerelateerde vergoeding van 3,5 % overeengekomen. De overeengekomen vergoeding is derhalve hoger dan de referentierente van de Commissie, die destijds 6,33 % bedroeg.

(61)

Bike Systems had echter net een insolventieprocedure achter de rug. De toekomstverwachtingen van de onderneming waren ongewis, omdat er slechts een beperkte herstructurering had plaatsgevonden. Volgens de balans voor 2001 leed de onderneming in dat jaar nog altijd verlies. Het eigen vermogen was nog steeds negatief, hoewel er dankzij de stille reserves geen sprake was van insolventie. Bike Systems moet derhalve op het moment dat de garantie werd verleend als onderneming in moeilijkheden worden beschouwd.

(62)

De Commissie is daarom van oordeel dat de vergoeding niet evenredig was met het risico en dat het derdenbelang niet tegen marktvoorwaarden werd verstrekt. Het derdenbelang heeft Bike Systems derhalve een voordeel verschaft dat de onderneming op de markt niet had kunnen krijgen.

6.3.   Beweerdelijk onder goedgekeurde steunregelingen vallende steun

(63)

De garantie aan Sachsen Zweirad GmbH voor een bedrijfskrediet van 5,6 miljoen EUR (maatregel 2) en de garantie aan Biria GmbH (thans Biria AG) voor een bedrijfskrediet van 24,875 miljoen EUR (maatregel 3) zijn op grond van de „Bürgschaftsregelung des Freistaats Sachsen” verleend. Volgens dit goedgekeurde steunprogramma zijn garanties voor leningen van meer dan 5 miljoen DEM (2,6 miljoen EUR) voor nieuwe investeringen, en in bijzondere gevallen voor de aanvullende financiering van investeringen en werkkapitaal aan gezonde ondernemingen toegestaan; in uitzonderlijke gevallen is ook de financiering van sanerings- en herstructureringswerkzaamheden geoorloofd. De toekenning van herstructureringsgaranties aan een grote onderneming moet echter individueel worden aangemeld.

(64)

Volgens Duitsland was aan de voorwaarden van de regeling voldaan en strookten de garanties met de regeling. Duitsland is van oordeel dat Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH (thans Biria AG) op het moment dat de garanties werden verleend niet in moeilijkheden verkeerden. De garanties waren ter dekking van bedrijfskredieten toegekend, wat volgens de steunregeling is toegestaan.

(65)

De Commissie ontkent dat de garanties in overeenstemming zijn met de steunregeling, op basis waarvan zij beweerdelijk zijn toegekend. In tegenstelling tot Duitsland is de Commissie van oordeel, zoals hieronder nader wordt toegelicht, dat Sachsen Zweirad GmbH op het moment van toekenning van de garantie in maart 2003 een onderneming in moeilijkheden was en dat hetzelfde gold voor Biria GmbH toen aan deze onderneming in december 2003 een garantie werd verleend. De toekenning van een garantie voor de herstructurering van een onderneming in moeilijkheden moet echter individueel bij de Commissie worden aangemeld.

(66)

Volgens Duitsland vertoonde Sachsen Zweirad GmbH geen van de voor een onderneming in moeilijkheden typische symptomen in de zin van de communautaire richtsnoeren (6). De Commissie wijst erop dat de in punt 6 van de communautaire richtsnoeren vermelde typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden slechts als houvast zijn bedoeld om te beoordelen wanneer een onderneming als een onderneming in moeilijkheden kan worden beschouwd, doch dat zij niet moeten worden opgevat als voorwaarden waaraan cumulatief moet zijn voldaan. Sachsen Zweirad GmbH leed in 2001 als resultaat van de gewone bedrijfsactiviteit een verlies van 1 274 000 EUR en in 2002 van 733 000 EUR. De verliezen zijn in het kader van de winstpoolingsovereenkomst door de moederonderneming Biria overgenomen. De omzet liep in 2002 terug ten opzichte van 2001.

(67)

Volgens het jaarverslag 2002 kampte Sachsen Zweirad GmbH ook met liquiditeitsproblemen. Zo wordt in het jaarverslag uitdrukkelijk vermeld dat de liquiditeitspositie van de onderneming krap was als gevolg van de hoge kosten van de voorfinanciering van de voorraden en de groei binnen de groep. Volgens het jaarverslag kon het voortbestaan van de onderneming slechts worden gegarandeerd indien de banken bereid waren de bestaande kredietlijn te continueren of te herschikken.

(68)

Duitsland betoogt dat er nooit enig gevaar is geweest dat de banken hun kredieten niet zouden verlengen. Dit doet echter niets af aan de vaststelling dat de liquiditeitspositie van de onderneming krap was. Volgens het jaarverslag hadden de meeste kredieten een resterende looptijd van minder dan vijf jaar, wat voor de financiering van de bedrijfsactiviteit zeker niet gunstig is en het risico voor de onderneming verhoogt. Het kortlopende karakter van de leningen bracht bovendien een hoge rente met zich (zij het dat deze in 2002 iets lager was dan in 2001), die de liquiditeit van de onderneming nog verder onder druk zette.

(69)

De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat Sachsen Zweirad GmbH op het moment dat de garantie werd verleend als onderneming in moeilijkheden moest worden beschouwd en de garantie daarom als herstructureringsgarantie moet worden aangemerkt. Aangezien de toekenning van een dergelijke garantie voor grote ondernemingen individueel bij de Commissie moet worden aangemeld is niet aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregeling, waarop de garantie beweerdelijk gebaseerd was, voldaan, en viel de garantie derhalve niet onder deze steunregeling.

(70)

Biria GmbH (thans Biria AG) ontstond op 1 oktober 2003 na een fusie van de voormalige onderneming Biria AG met een van haar dochterondernemingen Sachsen Zweirad GmbH.

(71)

Volgens Duitsland moet Biria GmbH (thans Biria AG) duidelijk worden onderscheiden van de voormalige Biria AG en Sachsen Zweirad GmbH, omdat door de fusie een nieuwe onderneming is ontstaan. Daarom moet de vraag of deze onderneming op het moment van de toekenning van de garantie op 9 december 2004 in moeilijkheden verkeerde, op grond van de openingsbalans van de pas gefuseerde onderneming worden beoordeeld. Uit deze openingsbalans bleek dat Biria GmbH niet als onderneming in moeilijkheden kon worden beschouwd.

(72)

De Commissie is het met deze argumenten niet eens. De nieuwe onderneming Biria GmbH kan niet los worden gezien van de voormalige ondernemingen Biria AG en Sachsen Zweirad GmbH, omdat zij uit een fusie van deze ondernemingen is ontstaan. Anders zou het gemakkelijk zijn de kwalificatie als onderneming in moeilijkheden te omzeilen door de fusie van economische entiteiten of de oprichting van nieuwe ondernemingen. Het voormalige Biria AG leed in 2002 verlies en had evenals Sachsen Zweirad GmbH liquiditeitsproblemen. Biria GmbH nam alle schulden en verplichtingen van Biria AG en Sachsen Zweirad GmbH over. Biria GmbH bezit bovendien dezelfde vermogensbestanddelen en verricht dezelfde bedrijfsactiviteit als Biria AG en Sachsen Zweirad GmbH. Daarom is de Commissie van mening dat Biria GmbH de moeilijkheden van Biria AG en Sachsen Zweirad GmbH heeft overgenomen.

(73)

Duitsland betoogt dat Sachsen Zweirad GmbH bij de fusie economisch het meeste gewicht in de schaal legde. Deze onderneming verkeerde niet in moeilijkheden, zodat niet als vanzelfsprekend kan worden aangenomen dat de nieuwe onderneming Biria AG in moeilijkheden verkeerde. In tegenstelling tot Duitsland is de Commissie wel degelijk van oordeel dat Sachsen Zweirad GmbH in moeilijkheden verkeerde. Biria GmbH heeft derhalve ook de moeilijkheden van Sachsen Zweirad GmbH „geërfd”.

(74)

Volgens het jaarverslag 2003 werden de herstructurering en reorganisatie van de Biria-groep in 2003 voortgezet. Dit proces was reeds in 2002 begonnen en omvatte tevens een reorganisatie van de financiering van de groep. Op basis van de door de deelstaat Sachsen toegekende garantie voor de lening van 24,875 miljoen EUR stelde de Biria-groep een nieuw plan op voor de financiering van haar activiteiten op middellange termijn. Dit nieuwe financieringsplan omvatte tevens een significante aanpassing van de rentetarieven en derhalve een verlaging van de hoge rentelast.

(75)

Tegelijkertijd werd het bankensyndicaat gereorganiseerd: drie banken verklaarden zich bereid voor een bedrag van 8 567 000 EUR aan vorderingen — schijnbaar aanzienlijk meer dan 50 % van de totale vorderingen — kwijt te schelden in ruil voor de onmiddellijke betaling van de resterende vorderingen. Derhalve bestaat de lening, die door de garantie van 80 % van maatregel 3 gedekt wordt, uit een lening voor de aflossing van bedrijfskredieten van 8 miljoen EUR, een rekeningcourantkrediet van 7,45 miljoen EUR en een bedrag van 9,450 miljoen EUR aan seizoensgebonden financiering.

(76)

Biria GmbH (thans Biria AG) kampte dus op het moment van toekenning van de garantie met ernstige liquiditeitsproblemen en was derhalve een onderneming in moeilijkheden. Deze beoordeling wordt onderbouwd door het feit dat drie banken zich uit de financiering van de activiteiten van Biria hebben teruggetrokken en zelfs bereid waren een groot deel van hun vorderingen kwijt te schelden indien de resterende vorderingen onverwijld werden voldaan. Hieruit blijkt dat de banken ernstig betwijfelden of Biria aan de verplichtingen kon voldoen die uit haar schulden voortvloeiden en of zij als een rendabele onderneming kon worden beschouwd.

(77)

Duitsland brengt hiertegen in dat de banken zich louter wegens een heroriëntering van hun bedrijfsstrategie uit de financiering hadden teruggetrokken. De Commissie stelt echter vast dat de banken van waarschijnlijk circa 50 % van de uitstaande vorderingen hebben afgezien. Zelfs indien de banken zich zouden hebben teruggetrokken op basis van een bedrijfsstrategische reorganisatie wijst dit erop dat de banken een volledige aflossing van de lening als zeer onwaarschijnlijk beschouwden.

(78)

De Commissie concludeert dan ook dat Biria GmbH ten tijde van de toekenning van de garantie als onderneming in moeilijkheden moest worden beschouwd en dat de garantie derhalve als herstructureringsgarantie moet worden opgevat. Omdat de toekenning van een dergelijke garantie voor grote ondernemingen individueel bij de Commissie moet worden aangemeld is niet voldaan aan de voorwaarden van de goedgekeurde steunregeling op grond waarvan de garantie was toegekend; de garantie viel derhalve niet onder deze steunregeling.

6.4.   Staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG-Verdrag

(79)

Volgens artikel 87 van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Volgens vaste rechtspraak van de Europese gerechtelijke instanties is de voorwaarde van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer vervuld zodra de begunstigde onderneming een economische activiteit uitoefent die het voorwerp is van handel tussen lidstaten.

(80)

Het derdenbelang (maatregel 1) werd door gbb verstrekt. Volgens Duitsland vond de deelneming plaats in het kader van het „Eigenprogramm” van gbb zodat er geen staatssteun bij betrokken was. De Commissie wijst er echter op dat gbb op het moment dat de deelneming werd verworven volledig onder zeggenschap van de Deutsche Ausgleichsbank stond, een publiekrechtelijke ontwikkelingsbank met het doel de Duitse economie in het openbaar belang te bevorderen. Daarnaast heeft gbb bepaalde stimulerende taken. Zo was gbb bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het consoliderings- en groeifonds voor Oost-Duitsland („Konsolidierungs- und Wachstumsfonds Ostdeutschland”), dat tot taak had eigen vermogen beschikbaar te stellen aan het midden- en kleinbedrijf in Oost-Duitsland ter versterking van hun eigen-vermogensbasis. Daarom is de Commissie van mening dat deze maatregel aan de staat moet worden toegeschreven. Zoals in punt 59-62 is uiteengezet ontving Bike Systems dankzij de maatregel een voordeel dat de onderneming op de markt niet zou hebben gekregen.

(81)

De als maatregel 2 en 3 aangeduide garanties zijn door de deelstaat Sachsen verleend, en moeten derhalve als staatsmiddelen worden aangemerkt. De garanties begunstigden Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH (thans Biria AG) omdat de ondernemingen deze garanties op de markt niet tegen dezelfde voorwaarden hadden kunnen verkrijgen.

(82)

Zowel Bike Systems als Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH produceren fietsen. Aangezien dit product grensoverschrijdend wordt verhandeld dreigen de maatregelen de mededinging te vervalsen en hebben zij een ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten. Daarom komt de Commissie tot de conclusie dat het derdenbelang en de beide garanties staatssteun vormen in de zin van artikel 87 en dat de garanties niet overeenkomstig een goedgekeurde steunregeling werden verleend. De maatregelen 1, 2 en 3 vormen derhalve nieuwe steun en moeten als zodanig worden beoordeeld.

(83)

Het steunelement van het derdenbelang bestaat volgens de Commissie uit het verschil tussen de vergoeding die Bike Systems op de markt voor het derdenbelang zou hebben moeten betalen, en de daadwerkelijk betaalde vergoeding. Aangezien Bike Systems in moeilijkheden verkeerde toen het derdenbelang werd verstrekt, en het daarmee verbonden risico hoog was, kan het steunelement tot 100 % van het derdenbelang bedragen, omdat een particuliere investeerder in een markteconomie deze deelneming nooit zou hebben verworven (zie punt 3.2. van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (7)).

(84)

Volgens de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (8) moeten de referentiepercentages overeenkomen met de gemiddelde stand van de rente voor leningen met een middellange tot lange looptijd, waarvoor de gebruikelijke zekerheden zijn gesteld. Het aldus vastgestelde referentiepercentage is — luidens de mededeling — een minimumpercentage, dat in omstandigheden met bijzondere risico’s (zoals een onderneming in moeilijkheden, afwezigheid van de door de banken verlangde gebruikelijke zekerheden, en dergelijke) kan worden verhoogd. In dergelijke gevallen kan de opslag oplopen tot 400 basispunten en meer. Een derdenbelang is geen lening, maar kan wel met een zeer riskante lening worden vergeleken, omdat het bij insolventie achtergesteld is bij alle andere vorderingen, met inbegrip van achtergestelde leningen.

(85)

Zoals in punt 61 is aangegeven, moet de positie van Bike Systems, die net een insolventieprocedure achter de rug heeft, als onzeker worden beschouwd. Het toekomstperspectief van de onderneming is ongewis omdat er slechts een beperkte herstructurering heeft plaatsgevonden. Daarom moet zij volgens het genoemde punt als onderneming in moeilijkheden worden beschouwd. Bovendien zijn voor het derdenbelang geen zakelijke zekerheden verstrekt, wat het debiteurenrisico verhoogt. Afgezien van de ontbrekende zekerheden is het derdenbelang bovendien in geval van insolventie achtergesteld bij alle andere leningen, wat het debiteurenrisico nog verder verhoogt.

(86)

Daarom is de Commissie in dit geval van mening dat Bike Systems een rentevoet had moeten toepassen van minimaal het referentiepercentage plus een opslag van 400 basispunten voor een onderneming in moeilijkheden evenals een extra opslag van 400 basispunten voor de ontbrekende zakelijke zekerheden. Bovendien is volgens de Commissie een opslag met nog eens 200 basispunten op zijn plaats gezien het achtergestelde karakter van het derdenbelang in geval van insolventie. Dit stemt overeen met de bepalingen in de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld, en volgens welke in omstandigheden met bijzondere risico’s zoals een onderneming in moeilijkheden of afwezigheid van de door de banken verlangde gebruikelijke zekerheden, de opslag 400 basispunten en zelfs meer kan bedragen. Het steunelement is derhalve gelijk aan het verschil tussen het referentiepercentage vermeerderd met 1 000 basispunten en de daadwerkelijke vergoeding van het derdenbelang.

(87)

Voor de berekening van het steunelement kan slechts ten dele rekening worden gehouden met de variabele vergoeding van 3,5 % omdat deze winstafhankelijk was. De onderneming bevond zich echter in een slechte toestand en de winstvooruitzichten waren niet duidelijk. Daarom acht de Commissie het gerechtvaardigd om de variabele vergoeding slechts voor de helft, d.w.z. ten belope van 1,75 %, in aanmerking te nemen. Als daadwerkelijke vergoeding waarmee bij de berekening van het steunelement rekening moet worden gehouden dient derhalve het vaste tarief van 8,75 % evenals de helft van de variabele vergoeding van 3,5 % in aanmerking te worden genomen, wat neerkomt op een totale rente van 10,5 %. Het steunelement bestaat uit het verschil tussen de referentierente vermeerderd met 1 000 basispunten en de vergoeding van 10,5 %.

(88)

Dankzij de als maatregel 2 en maatregel 3 aangeduide garanties konden Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH gunstiger financiële voorwaarden voor hun lening krijgen dan gewoonlijk op de financiële markten gebruikelijk is. Het steunelement van de garantie van maatregel 2 en van de garantie van maatregel 3 komt overeen met het verschil tussen de rente die Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH onder marktvoorwaarden (d.w.z. zonder garantie) voor een lening hadden moeten betalen, en de rente waartegen de gegarandeerde lening in werkelijkheid werd verleend. Dit verschil zou ook moeten overeenkomen met de premie die een garantiegever in een markteconomie voor deze garanties zou hebben verlangd. Aangezien Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH in moeilijkheden verkeerden toen de garanties en de betrokken leningen werden toegekend, kan het steunelement tot 100 % van de garanties bedragen, omdat geen enkele kredietverlener de lening zonder garantie überhaupt zou hebben verleend (9).

(89)

Volgens de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (10) moeten de referentiepercentages overeenkomen met de gemiddelde stand van de rente voor leningen met een middellange tot lange looptijd, waarvoor de gebruikelijke zekerheden zijn gesteld. Het aldus vastgestelde referentiepercentage is — luidens de mededeling — een minimumpercentage, dat in omstandigheden met bijzondere risico’s (zoals een onderneming in moeilijkheden, afwezigheid van de door de banken verlangde gebruikelijke zekerheden, en dergelijke) kan worden verhoogd. In dergelijke gevallen kan de opslag oplopen tot 400 basispunten en meer.

(90)

Zoals in punt 66-78 reeds is toegelicht waren Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH toen de garanties werden verleend, ondernemingen in moeilijkheden. Aan de lening en de garantie aan Sachsen Zweirad GmbH was, als gevolg van de bijzonder beperkte zakelijke zekerheden, een extra risico verbonden. De garantie voor de lening aan Sachsen Zweirad GmbH was enkel gewaarborgd door een hoofdelijke borgstelling van de ondernemingen van de groep. De economische waarde van een dergelijke hoofdelijke borgstelling is zeer gering.

(91)

Daarom is de Commissie in dit geval van mening dat Bike Systems een rentevoet had moeten toepassen van minimaal het referentiepercentage plus een opslag van 400 basispunten voor een onderneming in moeilijkheden evenals een extra opslag van 400 basispunten voor de ontbrekende zakelijke zekerheden. Het steunelement van de garantie komt derhalve overeen met het verschil tussen de referentierente plus 800 basispunten en de daadwerkelijke rente, waartegen de gegarandeerde lening werd toegekend.

(92)

De zekerheden voor de lening en de garantie aan Biria GmbH hadden een hogere economische waarde dan de voor de garantie aan Sachsen Zweirad GmbH aangeboden zekerheden. Toch waren deze zekerheden nog altijd geringer dan de gewoonlijk verlangde zekerheden. De garantie voor Biria GmbH is gedekt met een hoogwaardige vordering op het vermogen van Bike Systems ten bedrage van 15 miljoen EUR. Deze vordering is echter achtergesteld bij een andere lening van 2 miljoen EUR. De hoogwaardige vordering dekte derhalve nauwelijks meer dan 50 % van de totale som van de lening. De overige zekerheden — primaire vorderingen, overdracht van vorderingen, een pandrecht op de goederen in het bezit van de ondernemingen van de groep en een hoofdelijke garantie van de eigenaars van Biria GmbH — hadden slechts geringe economische waarde.

(93)

Daarom is de Commissie in dit geval van mening dat Bike Systems een rentevoet had moeten toepassen van minimaal het referentiepercentage plus een opslag van 400 basispunten voor een onderneming in moeilijkheden evenals een extra opslag van 300 basispunten voor de ontbrekende zakelijke zekerheden. (vergeleken met een opslag van 400 basispunten voor de garantie aan Sachsen Zweirad GmbH gezien de zeer geringe zakelijke zekerheden). Het steunelement van de garantie komt derhalve overeen met het verschil tussen de referentierente plus 700 basispunten en de daadwerkelijke rente, waartegen de gegarandeerde lening was toegekend.

6.5.   Uitzonderingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag

(94)

Artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag bevat uitzonderingsbepalingen op het algemene steunverbod van lid 1.

(95)

De uitzonderingen van artikel 87, lid 2, zijn in dit geval niet van toepassing, omdat de steunmaatregelen niet van sociale aard zijn en evenmin worden toegekend aan individuele verbruikers; ze zijn ook niet bestemd voor het herstel van schade die door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen is veroorzaakt, en ze worden evenmin toegekend aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland.

(96)

Ook de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder b), en d), zijn hier niet van toepassing. Zij gelden voor de ontwikkeling van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang evenals voor het bevorderen van de cultuur en van de instandhouding van het culturele erfgoed.

(97)

Derhalve blijven de uitzonderingsbepalingen van artikel 87, lid 3, onder a), en c), van het EG-Verdrag en de daarop gebaseerde communautaire richtsnoeren over.

(98)

Allereerst stelt de Commissie vast dat het hoofdkantoor van Bike Systems zich bevindt in een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag, dat voor regionale steun in aanmerking komt. Toch heeft Duitsland, ondanks de door de Commissie in het kader van de inleiding van de formele onderzoekprocedure geuite twijfels, geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor de toekenning van regionale steun, die in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (11) zijn vastgelegd, is voldaan.

(99)

De communautaire richtsnoeren bevatten eveneens uitzonderingsbepalingen. Aangezien de steun in maart 2001 werd verleend zijn de communautaire richtsnoeren van 9 oktober 1999 (12) van toepassing. De Commissie beschikt niet over informatie dat de steun op grond van de communautaire richsnoeren als verenigbaar met het EG-Verdrag kan worden beschouwd. De toekenning van herstructureringssteun wordt in de communautaire richtsnoeren gekoppeld aan de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar herstructureringsplan, waarbij ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging moet worden voorkomen en de steun tot het minimum moet worden beperkt. Ondanks het feit dat de Commissie bij de inleiding van de procedure haar twijfel onder de aandacht heeft gebracht, heeft Duitsland geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan. De Commissie kwam derhalve tot de conclusie dat de voorwaarden van de communautaire richtsnoeren niet in acht zijn genomen.

(100)

Verder komt de betrokken maatregel niet voor een van de andere richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap in aanmerking, die onder andere van toepassing zijn op steun op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, milieu, kleine en middelgrote ondernemingen, werkgelegenheid en opleiding dan wel risicokapitaal. Aangezien de maatregel geen doel van algemeen belang dient, vormt de steun exploitatiesteun en is zij niet verenigbaar met het EG-Verdrag.

(101)

De Commissie stelt vast dat Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH gevestigd zijn in een steungebied overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag. Toch zijn de uitzonderingen die in deze bepalingen worden genoemd en de regionale bepalingen van artikel 87, lid 3, onder c), niet van toepassing omdat Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH in moeilijkheden verkeerden en de steunmaatregelen niet gericht waren op de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën.

(102)

De Commissie concludeert dat enkel de communautaire richtsnoeren van toepassing kunnen zijn. Aangezien de steun in maart en december 2003 werd toegekend, zijn de communautaire richtsnoeren van 9 oktober 1999 (13) van toepassing.

(103)

Voorwaarde voor de toekenning van steun is de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan waarvan de looptijd zo kort mogelijk moet zijn en dat binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming dient te herstellen op grond van realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden. Ondanks de twijfel die de Commissie bij de inleiding van de procedure heeft geuit heeft Duitsland geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat de garanties op grond van een uitvoerbaar herstructureringsplan zijn verleend, waardoor de rentabiliteit van de groep zou zijn hersteld.

(104)

Verder moeten maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen van de steun voor concurrenten zoveel mogelijk te beperken. Dit houdt meestal in dat de onderneming na de herstructurering geen even belangrijke positie op haar markt(en) meer mag innemen als voordien. De Commissie beschikt niet over informatie over de relevante markt en het aandeel van de Biria-groep op die markt. Evenmin beschikt zij over gegevens inzake eventuele compenserende maatregelen om de aanwezigheid van de onderneming op de markt te begrenzen. Het lijkt er veeleer op dat de Biria-groep met de overname van Checker Pig en Bike Systems in 2001 haar activiteiten juist heeft uitgebreid.

(105)

De omvang van de steun moet tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum worden beperkt, in samenhang met de financiële mogelijkheden van de onderneming en van haar aandeelhouders. Daarom moeten de begunstigden van de steun met eigen middelen of door externe financiering tegen marktvoorwaarden, een belangrijke bijdrage leveren aan het herstructureringsplan. Aangezien de steun niet op basis van een herstructureringsplan is verleend, beschikt de Commissie niet over informatie inzake de bijdrage van de begunstigde en over de vraag of de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt is gebleven.

(106)

Volgens de communautaire richtsnoeren mag herstructureringssteun slechts eenmaal worden verleend. Indien de betrokken onderneming in het verleden reeds herstructureringssteun heeft ontvangen en sinds de beëindiging van de herstructurering minder dan tien jaar is verstreken, keurt de Commissie de toekenning van nieuwe herstructureringssteun gewoonlijk slechts onder uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden goed.

(107)

Sachsen Zweirad GmbH heeft in april 1996 en in maart 1998 herstructureringssteun ontvangen in de vorm van een overheidsparticipatie van in totaal 1 278 200 EUR op basis van een goedgekeurde steunregeling. Aangezien er minder dan tien jaar zijn verstreken sinds de herstructureringsfase van Sachsen Zweirad GmbH werd beëindigd en de Commissie geen uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden bekend zijn is het beginsel van de eenmalige steun bij de verlening van beide garanties niet in acht genomen.

(108)

De Commissie concludeert daaruit dat niet aan de voorwaarden van de communauitaire richtsnoeren is voldaan.

(109)

Verder komen de maatregelen 2 en 3 niet voor een van de andere richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap in aanmerking die onder meer van toepassing zijn op steun op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, milieu, kleine en middelgrote ondernemingen, werkgelegenheid en opleiding dan wel risicokapitaal. Aangezien de maatregelen geen doel van gemeenschappelijk belang dienen, vormt de steun exploitatiesteun en is zij onverenigbaar met het EG-Verdrag.

VII.   CONCLUSIE

(110)

De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat de deelneming van gbb in Bike Systems voor een bedrag van 1 070 732 EUR, de garantie van 80 % voor een lening aan Sachsen Zweirad GmbH ten bedrage van 5,6 miljoen EUR en de garantie van 80 % voor een lening aan Biria GmbH (thans Biria AG) ten bedrage van 24 875 000 EUR staatssteun vormen en niet voldoen aan de voorwaarden voor verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De staatssteun die Duitsland aan Bike Systems GmbH & Co. Thüringer Zweiradwerk KG, Sachsen Zweirad GmbH en Biria GmbH (thans Biria AG) heeft verleend is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Deze steun omvat de volgende maatregelen:

a)

Maatregel 1: een derdenbelang in Bike Systems GmbH & Co. Thüringer Zweiradwerk KG van 2 070 732 EUR. Het steunelement komt overeen met het verschil tussen de referentierente, vermeerderd met 1 000 basispunten, en de vergoeding voor het derdenbelang (een vast bedrag plus 50 % van de variabele vergoeding).

b)

Maatregel 2: een garantie van 4 480 000 EUR ten gunste van Sachsen Zweirad GmbH. Het steunelement komt overeen met het verschil tussen de referentierente, vermeerderd met 800 basispunten, en de rente waartegen de gegarandeerde lening beschikbaar is gesteld.

c)

Maatregel 3: een garantie van 19 900 000 EUR ten gunste van Biria GmbH (thans Biria AG). Het steunelement komt overeen met het verschil tussen de referentierente, vermeerderd met 700 basispunten, en de rente waartegen de gegarandeerde lening beschikbaar is gesteld.

Artikel 2

1.   Duitsland neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde, onrechtmatig ter beschikking gestelde steun van de begunstigde terug te vorderen.

2.   Het derdenbelang en de garantie aan Biria GmbH (thans Biria AG) worden binnen twee maanden na de bekendmaking van deze beschikking beëindigd.

3.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

4.   De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

5.   De rente wordt berekend op basis van hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (14).

Artikel 3

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking door middel van de vragenlijst in de bijlage mee, welke maatregelen het heeft vastgesteld en genomen om hieraan te voldoen. Met name doet Duitsland de Commissie alle documenten toekomen waaruit blijkt dat bij de ontvangers van onwettige en onverenigbare steun de terugvorderingsprocedures zijn ingeleid.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 24 januari 2007.

Voor de Commissie,

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 2 van 5.1.2006, blz. 14.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  N 73/1993 Bürgschaftsrichtlinie des Freistaats Sachsen, SG(93) D/9273 van 7.6.1993.

(4)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(5)  PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3.

(6)  Zie voetnoot 4.

(7)  PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14.

(8)  Zie voetnoot 5.

(9)  Zie voetnoot 7.

(10)  Zie voetnoot 5.

(11)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(12)  Zie voetnoot 4.

(13)  Zie voetnoot 4.

(14)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Informatie betreffende de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie C(2007) 130

1.   Berekening van het terug te vorderen bedrag

1.1.   Geef de volgende details over het bedrag aan onrechtmatige staatssteun dat de begunstigde ter beschikking is gesteld:

Datum betaling (1)

Steunbedrag (2)

Valuta

Identiteit van de begunstigde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerkingen:

1.2.   Zet nader uiteen hoe de rente over het terug te vorderen steunbedrag wordt berekend.

2.   Voorgenomen of reeds genomen maatregelen voor het terugvorderen van de steun

2.1.   Beschrijf nader welke maatregelen al zijn genomen en welke maatregelen zijn gepland om de steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Zet ook uiteen welke alternatieve maatregelen er in het nationale recht voorhanden zijn om tot terugvordering over te gaan. Vermeld, voor zover van toepassing, ook de rechtsgrondslag voor de genomen/voorgenomen maatregelen.

2.2.   Tegen wanneer zal de terugvordering van de steun zijn afgerond?

3.   Reeds doorgevoerde terugvordering

3.1.   Geef de volgende details over de steunbedragen die van de begunstigde zijn teruggevorderd:

Datum (3)

Terugbetaalde steunbedrag

Valuta

Identiteit van de begunstigde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.   Sluit informatie in waarmee de terugbetaling van in de tabel in punt 3.1 vermelde steunbedragen wordt gestaafd.


(1)  Datum waarop de steun of individuele steuntranches aan de begunstigde ter beschikking zijn gesteld. (Gebruik afzonderlijke lijnen wanneer een maatregel uit meerdere tranches en vergoedingen bestaat).

(2)  Steunbedrag dat de begunstigde ter beschikking is gesteld (in bruto-subsidie-equivalent).

(3)  Datum waarop de steun is terugbetaald.


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/41


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 februari 2007

betreffende de steunregeling die Italië voornemens is door middel van wet nr. 17/2004, artikel 60 van de regio Sicilië in te voeren, nr. C 34/2005 (ex N 113/2005)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 284)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/493/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 9 maart 2005 hebben de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, een steunregeling bij de Commissie aangemeld welke haar basis heeft in artikel 60 van regionale wet nr. 17/2004 die de bepalingen inzake planning en de financiële bepalingen voor 2005 bevat („Disposizioni programmatiche e finanziarie per l’anno 2005”).

(2)

Bij brieven van 29 maart 2005 en 10 juni 2005 verzocht de Commissie om nadere gegevens over de aangemelde maatregel.

(3)

De Italiaanse autoriteiten antwoordden bij brief van 18 mei 2005 — na een herinneringsschrijven van de Commissie van 27 april 2005 — en bij brieven van 12 juli 2005 en 14 juli 2005.

(4)

Bij schrijven van 21 september 2005 stelde de Commissie Italië in kennis van haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de steunmaatregel in te leiden.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) bekendgemaakt. De Commissie heeft belanghebbenden verzocht hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel mee te delen.

(6)

De Commissie heeft van geen van de belanghebbenden opmerkingen ontvangen.

(7)

Bij brief van 10 november 2005, die op 15 november 2005 bij de Commissie werd ingeschreven, verzochten de Italiaanse autoriteiten de Commissie de procedure op te schorten in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-475/2003 betreffende de verenigbaarheid van de belasting over productieactiviteiten (imposta regionale sulle attività produttive — IRAP) met artikel 33, lid 1, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (3). Dit verzoek werd, na een navraag bij brief van 11 juli 2006, bij brief van 2 augustus 2006 bevestigd. Op 3 oktober 2006 verklaarde het Hof van Justitie de IRAP verenigbaar met artikel 33, lid 1, van richtlijn 77/388/EEG (4).

(8)

Bij brief van 8 mei 2006, die op 11 mei bij de Commissie werd ingeschreven, stelden de Italiaanse autoriteiten de Commissie in kennis van een wijziging van artikel 60 van regionale wet nr. 17/2004 en gaven zij daarbij aan dat op de maatregel in kwestie Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (5) van toepassing is, niet alleen tot de goedkeuring door de Commissie, maar ook „ingeval door de Commissie een negatieve beschikking wordt gegeven”.

II.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

II.1.   Doel van de maatregel

(9)

Volgens de Italiaanse autoriteiten wordt met de maatregel beoogd de oprichting van nieuwe bedrijven te bevorderen en het verschil te verkleinen tussen de bedrijven die in Sicilië actief zijn en bedrijven in andere regio’s van Italië waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag.

(10)

Daarnaast is de maatregel gericht op verbetering van de investeringsmogelijkheden in Sicilië door verbetering van de veiligheidsstandaard en bestrijding van criminaliteit.

II.2.   Rechtsgrondslag van de maatregel

(11)

In artikel 60, lid 1, van regionale wet nr. 17/2004 is bepaald dat het tarief van de IRAP voor coöperaties (meer precies „società cooperative a mutualità prevalente”) zoals gedefinieerd in het Italiaanse burgerlijk wetboek (6) in 2005 met 1 %, in 2006 met 0,75 % en in 2007 met 0,5 % wordt verlaagd.

(12)

In artikel 60, lid 2, van regionale wet nr. 17/2004 wordt deze regeling uitgebreid naar particuliere beveiligingsbedrijven als gedefinieerd in decreet nr. 773 van 18 juni 1931, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd volgens welke entiteiten en particulieren door de prefect („prefetto”) kunnen worden gemachtigd diensten te verlenen op het gebied van de beveiliging van roerend en onroerend goed of particulier onderzoek te verrichten (7).

(13)

De verlagingen van het IRAP-tarief worden door de Siciliaanse regionale autoriteiten vastgesteld op grond van de bevoegdheid om het tarief te wijzigen die alle Italiaanse regio’s op grond van de desbetreffende nationale wetgeving bezitten (8).

II.3.   Voor de maatregel uitgetrokken middelen

(14)

De Italiaanse autoriteiten schatten de gevolgen voor de begroting van artikel 60 op circa 2 miljoen euro voor de periode 2005-2007.

II.4.   Cumulering

(15)

Steun in het kader van de maatregel in kwestie mag niet worden gecumuleerd met steun die op grond van andere lokale, regionale, nationale of communautaire regelingen wordt ontvangen om dezelfde subsidiabele kosten te dekken.

II.5.   Looptijd van de regeling

(16)

Regionale wet nr. 17/2004 is op 29 december 2004 van kracht geworden, maar overeenkomstig artikel 60 is tot de goedkeuring door de Commissie de „de minimis”-verordening op de maatregel van toepassing. Bij brief van 16 mei 2006 deelden de Italiaanse autoriteiten mede dat, ook indien de Commissie een negatieve beschikking geeft, de „de minimis”-verordening op de maatregel van toepassing is.

(17)

De regeling geldt voor drie belastingjaren van 2005 tot 2007.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(18)

In haar brief van 21 september 2005 stelde de Commissie dat de aangemelde regeling staatssteun is in de zin van artikel 87, lid 1, van het Europese Gemeenschap-Verdrag omdat er gebruik wordt gemaakt van staatsmiddelen, omdat de steun op specifieke sectoren en/of bepaalde categorieën ondernemingen is gericht en derhalve specifiek is, ondernemingen bevoordeelt ten opzichte van andere ondernemingen die dezelfde diensten verschaffen en de concurrentie zou kunnen vervalsen en het handelsverkeer op communautair niveau zou kunnen beïnvloeden.

(19)

Eén van de redenen voor het inleiden van de procedure was dat de Commissie de mogelijkheid niet kon uitsluiten dat de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt door de maatregel zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, mede gelet op het feit dat de begunstigden in het kader van de regeling dergelijke verstoringen niet behoeven te compenseren.

(20)

De Commissie betwijfelde tevens of de aangemelde maatregel aan de bepalingen in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (9) (hierna: „de richtsnoeren”) voldoet. Volgens de aanmelding zouden Siciliaanse coöperaties en beveiligingsdiensten in het kader van de maatregel exploitatiesteun ontvangen.

(21)

Volgens punt 4.15 van de richtsnoeren kan exploitatiesteun worden verleend mits deze door de bijdrage aan de regionale ontwikkeling en de aard ervan gerechtvaardigd is en de hoogte ervan in verhouding staat tot de te verhelpen handicaps. Wat dit betreft betwijfelt de Commissie of de Italiaanse autoriteiten het verlenen van exploitatiesteun konden rechtvaardigen door het bestaan van eventuele handicaps aan te tonen en de omvang van die handicaps te kwantificeren.

(22)

De Commissie heeft twijfels geuit over de vraag of de in artikel 60, lid 1, van regionale wet nr. 17/2004 vastgelegde exploitatiesteun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt omdat de steun zou bijdragen aan de oprichting van nieuwe ondernemingen en de kloof tussen Siciliaanse bedrijven en bedrijven in andere regio’s van Italië zou verkleinen. Wat dit betreft merkte zij op dat het verband tussen de verlaging van het IRAP-tarief voor alle coöperaties en de oprichting van nieuwe bedrijven in Sicilië niet duidelijk is en de Italiaanse autoriteiten hebben op dit punt geen uitleg verschaft.

(23)

In de aanmelding betoogden de Italiaanse autoriteiten dat Siciliaanse ondernemingen structureel benadeeld zijn omdat Sicilië als eiland een ultraperifere regio is die veraf ligt van de „continentale economische centra”. In dit verband merkt de Commissie op dat onder ultraperifere regio’s de gebieden worden bedoeld die zijn opgenomen in een uitputtende lijst in Verklaring nr. 26 betreffende de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap, die als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie is gehecht (10). Bovendien lijkt de steun er niet op toegesneden om de problemen in verband met het insulaire karakter van Sicilië aan te pakken, omdat deze niet gerelateerd is aan de extra kosten die verband houden met het insulaire karakter, zoals vervoerskosten.

(24)

Voorts stelden de Italiaanse autoriteiten dat het feit dat er in Sicilië voornamelijk micro-ondernemingen zijn, hogere financieringskosten en een grotere arbeidsintensiteit tot gevolg heeft; de arbeidskosten en de schuldendienst maken een groot deel uit van de IRAP-belastinggrondslag, zodat de Siciliaanse ondernemingen worden benadeeld. De Commissie merkte op dat, ook al ligt het probleem van de Siciliaanse economie in het grote aantal micro-ondernemingen en de gevolgen daarvan, een algemene verlaging van het IRAP-tarief voor coöperaties van eender welke omvang geen oplossing is omdat deze niet op micro-ondernemingen is gericht. Ook moet de steun niet alleen aan microcoöperaties worden verleend.

(25)

De Commissie heeft voorts onderstreept dat de door de Italiaanse autoriteiten vastgestelde verschillen in de daadwerkelijke belastingtarieven bij alle soorten belastingen aanwezig zijn en met de aard daarvan samenhangen. Dit is echter niet voldoende reden om staatssteun te verlenen die naar soort onderneming gedifferentieerd is en in het onderhavige geval hebben de Italiaanse autoriteiten er geen concrete bewijzen voor geleverd dat coöperaties overmatig worden benadeeld door hoge IRAP-tarieven.

(26)

Daarnaast heeft de Commissie twijfels over de soliditeit van de gegevens die de Italiaanse autoriteiten hebben gebruikt om aan te tonen dat een „normale” Siciliaanse onderneming met een omzet van minder dan 10 miljoen euro en minder dan tien werknemers, die in de industriële sector (de chemische en petrochemische sector uitgezonderd) in de ITC-sector en in de toeristische sector actief is, een hoger IRAP-tarief betaalt dan een vergelijkbare „normale” onderneming in Lombardije. Aangezien de in artikel 60, lid 1, van regionale wet nr. 17/2004 bedoelde steun bestemd is voor coöperaties van alle maten en in alle sectoren, lijkt het gebruik van gegevens die alleen betrekking hebben op ondernemingen met een omzet van minder dan 10 miljoen euro en minder dan tien werknemers, die in de industriële sector (de chemische en petrochemische sector uitgezonderd) in de ITC-sector en in de toeristische sector actief zijn, niet gepast om de evenredigheid van de maatregel in kwestie aan te tonen.

(27)

Er waren ook twijfels over de gegevens die de Italiaanse autoriteiten hebben verstrekt om de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de exploitatiesteun als bepaald in artikel 60, lid 2, van regionale wet nr. 17/2004 aan te tonen.

(28)

In de aanmelding betoogden de Italiaanse autoriteiten dat artikel 60, lid 2, van regionale wet nr. 17/2004 zou bijdragen aan de verbetering van de investeringsmogelijkheden in Sicilië door verhoging van de veiligheidsstandaard en bestrijding van criminaliteit. Zij onderstreepten dat het gemiddelde Siciliaanse beveiligingsbedrijf meer IRAP betaalt dan een gemiddeld bedrijf in andere regio’s van Italië omdat de verhouding tussen arbeidskosten en nettoproductiewaarde bij Siciliaanse beveiligingsfirma’s gemiddeld hoger ligt dan elders in Italië en omdat de arbeidsmarkt in Sicilië rigide is en door een geringe fluctuatie van werknemers wordt gekenmerkt.

(29)

In dit verband houdt de Commissie staande dat de Italiaanse autoriteiten het verband tussen artikel 60, lid 2, van regionale wet nr. 17/2004 enerzijds en de verbetering van de investeringsmogelijkheden in Sicilië door verbetering van de veiligheidsstandaard en de redenen voor de hogere kosten voor de Siciliaanse beveiligingsbedrijven in vergelijking met bedrijven in andere Italiaanse regio’s anderzijds niet voldoende hebben toegelicht. De Siciliaanse arbeidsmarkt lijkt in vergelijking met de arbeidsmarkt in andere regio’s geen kenmerken te vertonen die hogere lonen in deze sector zouden kunnen rechtvaardigen.

(30)

Daarenboven betwijfelt de Commissie dat rekening moet worden gehouden met de argumenten van de Italiaanse autoriteiten volgens welke de prefect ten aanzien van de dienstverrichtingen in de sector prijsbeperkingen kan opleggen (zogenoemde „tariffe di legalità”) en het professionalisme van de werknemers in de sector moet worden beloond. De Commissie is van oordeel dat deze redenen het effect van de verschillen in de „tariffe di legalità” op de stijging van de arbeidskosten in Sicilië niet verklaren.

(31)

De Commissie was voorts van mening dat dit vraagstuk een grondiger onderzoek behoefde. Voor dit onderzoek dienden opmerkingen van belanghebbenden te worden verzameld. Alleen na onderzoek van de opmerkingen van derden kon de Commissie beslissen of de door de Italiaanse autoriteiten voorgenomen maatregel de voorwaarden voor het handelsverkeer zodanig zou veranderen dat het gemeenschappelijk belang zou worden geschaad.

IV.   OPMERKINGEN VAN ITALIË

(32)

Er werden geen opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten of van belanghebbenden ontvangen om de twijfels die bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure werden geuit, weg te nemen.

V.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

V.1.   Rechtmatigheid

(33)

Door de steunregeling met een standstill-clausule aan te melden en deze in afwachting van goedkeuring door de Commissie op grond van de de minimis-verordening uit te voeren, hebben de Italiaanse autoriteiten voldaan aan de procedurele vereisten van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag.

V.2.   De vraag of deze regeling steunt vormt

(34)

De Commissie meent dat de maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, en wel om de volgende redenen:

V.2.1.   Bekostiging met staatsmiddelen

(35)

De maatregel omvat het gebruik van staatsmiddelen in de vorm van door de regio Sicilië gederfde belastingontvangsten die overeenkomen met het bedrag van de belastingverlaging voor de begunstigde.

V.2.2.   Economisch voordeel

(36)

Door de maatregel wordt aan de begunstigde een economisch voordeel in de vorm van een verlaging van de daadwerkelijke belastingdruk en derhalve een financieel voordeel verleend dat in de verlaging van de te betalen belasting bestaat en onmiddellijk aan de ondernemingen ten goede komt in de belastingjaren waarin de verlaging wordt toegepast.

V.2.3.   Selectiviteit door begunstiging van „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties”

(37)

In de nationale wetgeving inzake de IRAP wordt bepaald dat alle regio’s de bevoegdheid hebben om het basispercentage van 4,25 % met maximaal een procentpunt te verhogen of te verlagen; deze wet zorgt derhalve voor een symmetrisch toegepast belastingstelsel waarin alle regio’s, rechtens en de facto, bevoegd zijn de belasting te verhogen of te verlagen en dat op zich geen staatssteun behelst.

(38)

In het verleden heeft de Commissie besloten (11) dat deze beperkte bevoegdheden om het belastingtarief aan te passen uit de aard der zaak symmetrisch zijn, mits de afzonderlijke regio’s hun bevoegdheden niet benutten om, binnen de grenzen van hun discretionaire bevoegdheid, belastingtarieven toe te passen die naar sector en belastingplichtige verschillen en die geen staatssteun zijn. Het arrest in de zaak C-88/2003 („Azzorre”) (12) doet geen afbreuk aan deze conclusie.

(39)

In de aangemelde regeling heeft de regio Sicilië zich er echter niet toe beperkt de discretionaire bevoegdheid die zij in het kader van de nationale wetgeving heeft, te benutten, maar heeft zij ook van haar bevoegdheid gebruikgemaakt om voor sommige sectoren en sommige belastingplichtigen belastingtarieven in te voeren die verschillen van, en lager zijn dan, het regionale standaardtarief. Namelijk:

a)

artikel 60, lid 1, van regionale wet nr. 17/2004 verstrekt alleen aan Siciliaanse coöperaties een voordeel, en sluit aldus Siciliaanse bedrijven die in eender welke sector actief zijn maar niet de vorm van coöperatie hebben, van de potentiële begunstigden van de regeling uit;

b)

In artikel 60, lid 2, van regionale wet nr. 17/2004 wordt in zoverre een voordeel verschaft dat de maatregel de economische activiteit welke bestaat in het verschaffen van beveiligingsdiensten begunstigt. Daarnaast verschaffen beveiligingsbedrijven de volgende diensten: i) tijdelijke inbewaringneming van waardevolle goederen en vervoer en begeleiding van goederen en personen; ii) bewaking van eigendommen; iii) beheer van gespecialiseerde archieven en iv) vervaardiging van beveiligingsapparatuur en -systemen. Naar de mening van de Commissie kunnen deze diensten ten dele door bedrijven worden verricht die geen particuliere beveiligingsbedrijven in de zin van de geldende nationale wetsbepalingen (decreet nr. 773/1931) zijn.

V.2.4.   Concurrentievervalsing

(40)

Volgens de vaste rechtspraak (13) heeft een maatregel al een concurrentievervalsende werking wanneer de begunstigde met andere bedrijven concurreert op markten die voor concurrentie openstaan.

(41)

De Commissie merkt op dat de in artikel 60, leden 1 en 2 van regionale wet nr. 17/2004 vastgelegde maatregelen de concurrentie lijken te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig lijken te beïnvloeden, omdat zij de begunstigden van een last bevrijden die zij anders zouden moeten dragen.

(42)

In het onderhavige geval zijn de begunstigden, volgens de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte gegevens, coöperaties (artikel 60, lid 1) van verscheidenerlei omvang die activiteiten hebben in alle sectoren. Aangezien de coöperaties met andere ondernemingen concurreren op markten die openstaan voor mededinging, kan artikel 60, lid 1, van regionale wet nr. 17/2004 volgens de vaste rechtspraak de concurrentie vervalsen en het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden. De Commissie is daarnaast van mening dat de in artikel 60, lid 2, van regionale wet nr. 17/2004 vastgelegde maatregel de concurrentie vervalst en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(43)

Gelet op het bovenstaande komt de Commissie tot de slotsom dat de voorgenomen steunregeling staatssteun is.

V.3.   Verenigbaarheid

(44)

Aangezien de maatregel staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, is, moet de verenigbaarheid ervan worden beoordeeld in het licht van de afwijkingen in artikel 87, leden 2 en 3 van het EG-Verdrag. De afwijkingen van artikel 87, lid 2, van het Europese Gemeenschap-Verdrag die betrekking hebben op steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers, steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen en steun ten behoeve van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland, zijn in dit geval niet van toepassing. De regeling kan niet worden beschouwd als een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang en zij is ook niet bestemd om een ernstige verstoring in de economie van Italië op te heffen overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder b), van het Europese Gemeenschap-Verdrag. De regeling komt evenmin in aanmerking voor de afwijking uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), van het Europese Gemeenschap-Verdrag, waarin wordt bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken toelaatbaar zijn, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Tenslotte heeft de steun evenmin tot doel de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, als bedoeld in artikel 87, lid 3, onder d), van het Verdrag.

(45)

Overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag is steun die bedoeld is om de ontwikkeling van streken waar de levensstandaard abnormaal laag is of waar zeer veel werkloosheid heerst, te bevorderen, toegestaan. Sicilië is een regio die voor die afwijking in aanmerking komt.

(46)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure zette de Commissie de redenen uiteen — die in de punten 18 tot en met 31 van deze beschikking zijn samengevat — waarom zij betwijfelde dat de maatregel voor de afwijking in artikel 87, lid 3, onder a), van het Europese Gemeenschap-Verdrag in aanmerking kon komen. Aangezien de Italiaanse autoriteiten noch belanghebbenden opmerkingen hebben gemaakt, kan de Commissie alleen maar vaststellen dat deze twijfels zijn bevestigd.

VI.   CONCLUSIE

(47)

De Commissie komt tot de slotsom dat de door Italië aangemelde maatregel, die in de punten 11 tot en met 17 is beschreven, niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is en dat geen van de in het Europese Gemeenschap-Verdrag vastgelegde afwijkingen erop van toepassing is. De maatregel moet derhalve worden verboden. Volgens de Italiaanse autoriteiten is de steun niet verleend en behoeft deze derhalve niet te worden teruggevorderd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steunregeling die Italië voornemens is overeenkomstig artikel 60, lid 1, van regionale wet nr. 17/2004 uit te voeren, is staatssteun.

De in lid 1 genoemde steun is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en mag derhalve niet worden verleend.

Artikel 2

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot Italië.

Gedaan te Brussel, 7 februari 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 82 van 5.4.2006, blz. 71.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 oktober 2006, zaak C-475/03. Banca popolare di Cremona Soc. coop. arl tegen Agenzia Entrate Ufficio Cremona, Jurispr. 2006, blz. I-9373.

(5)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

(6)  Boek V titel VI van het Burgerlijk Wetboek. Gewijzigd bij artikel 8 van wetsdecreet nr. 6/2003 van 17 januari 2003.

(7)  Titel IV van decreet nr. 773/1931 van 18 juni 1931, als nadien gewijzigd. De provinciale prefect kan de machtiging mede op basis van aantal en omvang van de bestaande bedrijven weigeren.

(8)  Wetsdecreet IRAP nr. 446 van 15 december 1997.

(9)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(10)  Voetnoot nr. 27 in de richtsnoeren (zie voetnoot 9).

(11)  Besluit van de Commissie C(2005) 4675 van 7.12.2005 — Steunmaatregel N 198/05 — „Fiscale steun voor de schepping van werkgelegenheid in steungebieden, verlaging IRAP — Wet nr. 80/2005, artikel 11 ter”. Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt (PB C 42 van 18.2.2006, blz. 3).

(12)  Arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2006, zaak C-88/03 — Portugese Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschap, Jurispr. 2006, blz. I-7115.

(13)  Zaak T-214/95 Het Vlaamse Gewest/Commissie, Jurispr. 1998, blz. II-717.


13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/46


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 maart 2007

betreffende staatssteun C 41/2004 (ex N 221/2004) Portugal — Investeringssteun aan ORFAMA, Organização Fabril de Malhas S.A.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 638)

(Slechts de tekst in de Portugese taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/494/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 86, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de eerder aangehaalde beschikkingen (1) in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen te maken, en rekening houdend met deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Met het schrijven van 5 mei 2004 (geregistreerd op 19 mei 2004), heeft Portugal de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen steun toe te kennen aan ORFAMA, Organização Fabril de Malhas SA (hierna aangeduid als „ORFAMA”) met het doel bij te dragen aan de financiering van een door deze onderneming in Polen uit te voeren investering. De Commissie heeft in haar schrijven van 15 juli 2004 om aanvullende informatie verzocht, waarop Portugal gereageerd heeft met het schrijven van 30 september 2004 (geregistreerd op 5 oktober 2004).

(2)

Met het schrijven van 6 december 2004 stelde de Commissie Portugal in kennis van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden met betrekking tot de betreffende steun.

(3)

Met haar schrijven van 4 februari 2005 (geregistreerd op 9 februari 2005) heeft de Portugese regering haar opmerkingen ten aanzien van de bovengenoemde procedure kenbaar gemaakt.

(4)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). De Commissie heeft belanghebbende derden uitgenodigd hun opmerkingen kenbaar te maken. Er werden geen opmerkingen ingediend in verband met deze zaak.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(5)

ORFAMA is een producent van gebreide kledingstukken die is gevestigd te Braga, een gebied dat valt onder artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag. De onderneming is opgericht in 1970, telt 655 werknemers en heeft een jaaromzet van ongeveer 25 miljoen euro. Zij bezit 45 % van een andere kledingfabrikant, „Marrantex”. De onderneming verkoopt het grootste deel van haar producten binnen de Europese Unie (50 %), de Verenigde Staten en Canada (38 %) en Japan (5 %) (3).

(6)

Het project bestaat uit de aankoop van twee textielondernemingen, Archimode SP en Wartatex SP, gevestigd te Lodz, Polen. Beide ondernemingen zijn actief in de kledingproductie.

(7)

ORFAMA is de samenwerking met de Poolse ondernemingen begonnen in 1995, in een aanbestedingsverband. De door deze ondernemingen vervaardigde producten maakten ongeveer 30 % van de omzet van ORFAMA uit. Vervolgens heeft ORFAMA besloten de twee Poolse ondernemingen aan te kopen, teneinde haar positie in Polen en op de Oost-Europese markt te consolideren.

(8)

De Portugese overheid wil beklemtonen dat ORFAMA haar op dit ogenblik in Portugal aanwezige capaciteit zal handhaven en geen enkele van haar activiteiten naar Polen wil overplaatsen. Het project heeft als doel het productievolume te doen toenemen, capaciteit in Portugal vrij te maken voor de fabricage van producten met meer toegevoegde waarde en toegang te verkrijgen tot de Duitse en Oost-Europese markten.

(9)

De Portugese overheid beschouwt het project als een bijdrage tot de versterking van het concurrentievermogen van de textielindustrie van de Europese Unie, aangezien zowel ORFAMA als de Poolse ondernemingen een steeds krachtiger concurrentie ondergaan van de zijde van Aziatische landen, in het bijzonder van China. Het project werd in december 1999 afgerond.

(10)

De investering voor de aankoop van beide ondernemingen beliep 9 217 516 EUR, welk bedrag als volgt is samengesteld: 8 900 205 EUR voor Archimode en 317 311 EUR voor Wartatex. ORFAMA heeft 97 % van de investering gefinancierd middels bankleningen en het resterende deel uit eigen middelen.

(11)

Portugal is voornemens ORFAMA voor het bovengenoemde project een belastingkrediet toe te kennen van 921 752 EUR, hetgeen overeenkomt met 10 % van de totale subsidiabele kosten van de investering.

(12)

De maatregel werd aangekondigd als onderdeel van het Portugese streven om de modernisering en internationalisering van ondernemingen te stimuleren (4). Bij dit streven wordt vooropgesteld dat steun aan grote ondernemingen op individuele basis wordt bekendgemaakt.

(13)

De Portugese overheid heeft verklaard dat het verzoek om steun werd ingediend op 31 maart 2000. Om strategische redenen is het project korte tijd vóór deze datum uitgevoerd, op grond van de veronderstelling dat het subsidiabel zou zijn in het kader van steunverlening uit hoofde van de betreffende Portugese wetgeving. Als gevolg van interne vertragingen heeft de Portugese overheid de steun pas in januari 2004 bekendgemaakt.

III.   REDENEN OM DE PROCEDURE IN TE LEIDEN

(14)

In haar besluit om een procedure in te leiden met betrekking tot deze zaak, deelde de Commissie mede dat zij de maatregel zal onderzoeken in het licht van de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag teneinde uit te maken of de steun beschouwd kan worden als een maatregel die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt, zonder dat de omstandigheden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig worden veranderd, dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(15)

Tevens deelde de Commissie mede dat zij de maatregel zal onderzoeken op basis van de criteria die gewoonlijk worden aangewend om steunmaatregelen bij projecten in het kader van buitenlandse directe investeringen te beoordelen, gelet op soortgelijke gevallen van steun bij investeringen buiten de Europese Unie. De maatregel werd immers aangekondigd als vallende onder Portugese maatregelen ter stimulering van de internationalisering van Portugese ondernemingen. Opgemerkt zij dat Polen ten tijde van de uitvoering van het project en de indiening van het verzoek om steun, nog geen lid van de Europese Unie was. De investering was bijgevolg subsidiabel als buitenlandse directe investering en viel onder de desbetreffende Portugese steunbepalingen.

(16)

Het is in dit soort gevallen gebruikelijk dat de Commissie de voordelen van de maatregel in aanmerking neemt, wat betreft de bijdrage die zij levert aan het internationale concurrentievermogen van de industriële sector van de Europese Unie, ten opzichte van de eventuele nadelige gevolgen voor de Gemeenschap, zoals de risico’s van verplaatsing en een mogelijke negatieve invloed op de werkgelegenheid. De Commissie neemt tevens de noodzaak van de steun in aanmerking, rekening houdend met de risico’s van het project in het betreffende land en in het licht van de ondernemingsproblematiek in het midden- en kleinbedrijf. Een ander criterium betreft een mogelijke gunstige invloed op de regio. Tenslotte sluit de Commissie alle steun uit aan activiteiten die verband houden met de uitvoer.

(17)

In deze context is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het, aangezien de investering is verricht in een lidstaat van de Europese Unie, voor de hand ligt dat de gevolgen van de steun zich meer in de interne markt doen gevoelen dan in het geval van steun voor een project in een derde staat.

(18)

De Commissie heeft zich gebogen over het vraagstuk van de gevolgen van de steun voor de werkgelegenheid en andere factoren in de betrokken regio’s of industriële sectoren in beide lidstaten, en ook over de vraag of hetzelfde project steun ontvangt van Poolse zijde.

(19)

Ook bestonden er twijfels of de steun noodzakelijk was en/of bedoeld was als stimulans voor de aanvrager om de investering uit te voeren, met name gezien het feit dat het project al was voltooid voordat ORFAMA om de staatssteun verzocht. Tenslotte onderzocht de Commissie de vraag of het project kan worden beschouwd als een „initiële investering” in de zin van de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (5). De Commissie heeft Portugal uitgenodigd haar opmerkingen in te dienen en alle aanvullende informatie te verstrekken die kan dienen om tot een oordeel in deze zaak te komen.

IV.   OPMERKINGEN INGEDIEND DOOR DE PORTUGESE OVERHEID

(20)

De Portugese overheid wees erop dat de investering plaatsvindt binnen de Europese Unie en bijdraagt aan het versterken van de economische banden met de markten van Oost-Europa. De Portugese overheid stelde dat ORFAMA, Archimode en Wartatex gevestigd zijn in regio’s met een hoge werkloosheid. De textielsector biedt werkgelegenheid aan 331 000 personen in Polen en aan 95 446 personen in Portugal. De werkgelegenheid in de sector daalde in Portugal tussen 2000 en 2003 met 15 %. Portugal beschouwde in dit verband de investering van ORFAMA als een bijdrage aan de handhaving van de werkgelegenheid — zowel in het land van oorsprong als in het ontvangende land — die een gunstige uitwerking zal hebben op de betreffende regio’s.

(21)

De Portugese overheid beschouwde de steun als noodzakelijk omdat het hier gaat om een eerste project voor buitenlandse directe investering van de zijde van ORFAMA, dat een aanzienlijke financiële inspanning vergt ter hoogte van 9 217 516 EUR, waarvan 8 978 362 EUR wordt gefinancierd via bankleningen en de rest uit eigen middelen van de onderneming. De steun dient om ORFAMA te compenseren voor deze inspanning.

(22)

Het project voorziet tevens in de modernisering van de productie en de informatietechnologie in de Poolse ondernemingen, met het oogmerk de productiviteit te verbeteren, alsmede de kwaliteit van de producten en het efficiënt gebruik van de energiebronnen. De onderneming is voornemens het machinepark te vernieuwen. Naar de mening van de Portugese overheid draagt het project ook bij tot de ontwikkeling van economische bedrijvigheid in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag.

(23)

Tot besluit stelde Portugal dat de steun geen nadelige uitwerking zal hebben op de intracommunautaire handel. De betreffende investering is juist een versterking van een bestaande handelsrelatie, doordat een aanbestedingsrelatie overgaat in een eigendomsrelatie. Ter staving van dit argument, zal de Portugese overheid statistieken overleggen die aantonen dat in de periode tussen 1999 (het jaar waarin de investering is uitgevoerd) en 2003, de verkopen van ORFAMA in Polen op hetzelfde niveau zijn gebleven. In dezelfde periode liet de algehele verkoop van ORFAMA in de Europese Unie een daling zien.

(24)

Ook daalde in deze periode de eigen uitvoer van de betrokken producten van Polen naar de EU.

(25)

Er werden geen opmerkingen ingediend door derden in verband met deze zaak.

V.   BEOORDELING

(26)

Artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag bepaalt dat „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar [zijn] met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(27)

De Commissie heeft in haar besluit van 6 december 2004 geconcludeerd, dat de steun valt onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en wel op de volgende gronden: wat betreft de steun van ORFAMA voor de uitvoering van een investering in Polen, begunstigt de genoemde maatregel een bepaalde onderneming of de productie van bepaalde goederen; er bestaat reeds aanzienlijk handelsverkeer binnen de Europese Unie in de betreffende sector, in dit geval de textielsector, zodat de steun de vrije concurrentie binnen de Europese Unie kan verstoren; de steun is gefinancierd met overheidsmiddelen. Deze conclusies zijn niet aangevochten door de Portugese overheid en zijn dientengevolge bevestigd.

(28)

De Commissie deelde mede dat zij zich zal buigen over de verenigbaarheid van de steun met het EG-Verdrag in het licht van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, dat steun toestaat mits deze is „bestemd om de ontwikkeling van bepaalde economische […] activiteiten te begunstigen” mits de omstandigheden waarin het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig worden gewijzigd dat dit ten koste gaat van het gemeenschappelijk belang. Derhalve dient de Commissie te bepalen of de steun bijdraagt aan de ontwikkeling van de productie van gebreide kledingstukken en/of andere economische bedrijvigheid binnen de Europese Unie zonder het handelsverkeer tussen de lidstaten nadelig te beïnvloeden.

(29)

In het besluit om een procedure in te leiden, beklemtoonde de Commissie onder meer dat zij een aantal criteria in overweging wil nemen die in vorige gevallen van steunverlening aan grote ondernemingen zijn toegepast in het kader van projecten van buitenlandse directe investering (zie punt 16 hierboven), bestemd om een evenwicht te scheppen tussen de voordelen van de maatregel wat betreft haar bijdrage aan het internationale concurrentievermogen van de Europese Unie op dit gebied (dan wel de noodzakelijkheid van de steun, gelet op de risico’s die aan het project kleven in het land waarin de investering werd uitgevoerd) en de nadelige gevolgen voor de EU-markt die hier eventueel uit voortvloeien.

(30)

Volgens een algemeen rechtsbeginsel betreffende staatssteun moet, wil steun verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, worden aangetoond dat deze leidt tot een toename van de activiteit van de begunstigde, die zich niet zou hebben voorgedaan zonder de steun. In het tegenovergestelde geval brengt de steun slechts een verstoring van de vrije concurrentie teweeg, zonder dat dit door enige positieve uitwerking gecompenseerd wordt.

(31)

Reeds bij haar besluit om de procedure in te leiden koesterde de Commissie twijfels of de steun noodzakelijk was om ORFAMA in staat te stellen de genoemde investering uit te voeren.

(32)

Volgens de beschikbare informatie is ORFAMA een producent met een solide basis in de EU-markt, die artikelen vervaardigt zowel voor bekende merken als onder eigen merk. De Portugese overheid betoogde in dit verband dat het hier een eerste project van buitenlandse directe investering door ORFAMA betrof en dat het project risico’s opleverde die verband hielden met structurele en conjuncturele aspecten van de Poolse markt (met name het feit dat Polen in die periode onderhandelingen voerde over toetreding tot de EU), en met structurele factoren die voortkomen uit het bedrijf zelf en de economie waarin het bedrijf is ontstaan. Portugal heeft echter niet gespecificeerd waaruit deze risico’s precies bestaan.

(33)

De Portugese overheid beschouwde de steun als noodzakelijk aangezien het ging om het eerste project van ORFAMA op het gebied van buitenlandse directe investering. De Commissie wil in dit verband evenwel benadrukken dat de handelsbetrekkingen van ORFAMA met Archimode en Wartatex een aanvang namen in de jaren „90”, toen ORFAMA kledingstukken begon te produceren door uitbesteding aan deze ondernemingen. In 1995 namen deze twee Poolse ondernemingen reeds ongeveer 30 % van de omzet van ORFAMA voor hun rekening. Dientengevolge was ORFAMA reeds vertrouwd geraakt met het functioneren van deze ondernemingen, nog voordat zij tot uitvoering van het project overging en beschikte zij over ervaring zowel met de Poolse, als met de internationale markt. Zodoende had de ontvanger van de steun haar doel van productie-uitbreiding en het verkrijgen van toegang tot de Poolse en aangrenzende markten deels al bereikt, zonder genoemde ondernemingen aan te kopen of om steun te verzoeken. Portugal lijkt dit standpunt te bevestigen met de mededeling dat de beslissing van ORFAMA om in Polen te investeren deels werd genomen op basis van de kennis die zij reeds van de Poolse markt en de aan te kopen ondernemingen had, zodat de met de investering verbonden risico’s beperkt bleven. De Commissie beschouwt de investering in kwestie dan ook als een in beginsel financiële operatie van aankoop van de betreffende Poolse ondernemingen, in het kader van een reeds bestaande handelsrelatie, en niet als een belangrijke eerste buitenlandse investering (6).

(34)

De Commissie wil ook benadrukken dat ORFAMA de steun pas na afloop van het project heeft aangevraagd en zodoende niet heeft voldaan aan het criterium van het „aanmoedigingseffect” dat gewoonlijk wordt vereist door de regels die van toepassing zijn op regionale steunmaatregelen binnen de Gemeenschap (7). Anderzijds stelt de Commissie vast dat ORFAMA blijkbaar in staat was de investering uit eigen middelen te bekostigen, alsmede door middel van handelsleningen, die in hun geheel verkregen werden nog voor de steun werd aangevraagd.

(35)

Rekening houdend met het voorgaande, concludeert de Commissie dat Portugal niet heeft aangetoond dat de geboden steun noodzakelijk was om dekking te verlenen voor enigerlei met het project verbonden risico.

(36)

De Commissie heeft in voorgaande gevallen betoogd dat steun voor buitenlandse directe investering de algehele financiële en strategische situatie van de begunstigde kan versterken en daarmee diens positie ten opzichte van concurrenten in de EU-markt kan beïnvloeden (8).

(37)

Portugal voerde hiertegen aan dat het doel van de investering was om ORFAMA in staat te stellen haar productie, die in Portugal een maximum had bereikt, uit te breiden en haar productiviteit te verhogen door de toegang tot lagere kosten en normaal gekwalificeerd en jonger personeel in Polen. Volgens de Portugese overheid draagt dit project evenzeer bij tot de versterking van de Europese industrie door verhoging van het aanbod van binnen de Europese Unie vervaardigde producten en EU-merken te begunstigen in een periode waarin de concurrentie van importproducten toeneemt. In de ogen van Portugal is het verlenen van steun aan ondernemingen als ORFAMA (en indirect ook aan Archimode en Wartatex) van fundamenteel belang om het concurrentievermogen van de textielindustrie van de Europese Unie op zowel de interne als de internationale markt te waarborgen.

(38)

De Commissie wil dienaangaande beklemtonen dat de onderhavige investering heeft plaatsgevonden in een land (Polen) dat inmiddels als lid tot de Europese Unie is toegetreden. De steun betreft een sector (textiel) die op het ogenblik aan aanzienlijke druk onderhevig is, na de liberalisering van de import van januari 2005. Ook andere ondernemingen binnen de Europese Unie kunnen belang hebben bij het reorganiseren van hun activiteiten op eenzelfde wijze als ORFAMA heeft gedaan, en vanuit dit gezichtspunt betekent de steun aan ORFAMA een voordeel ten opzichte van ondernemingen die dergelijke steun niet hebben ontvangen.

(39)

Portugal benadrukte ook dat de steun ten goede komt aan de werkgelegenheidssituatie in de betrokken regio’s, in zowel Portugal als Polen (respectievelijk Braga en Lodz), in welke regio’s hoge werkeloosheid heerst (zie punt 20), maar heeft niet gespecificeerd op welke wijze de steun van invloed zou kunnen zijn op de werkgelegenheid in deze regio’s.

(40)

Ten slotte overweegt de Commissie dat, ook ingeval de investering door ORFAMA een gunstige uitwerking zou hebben op de betreffende regio’s (wat niet is aangetoond), deze uitwerking in principe niet aan de steun kan worden toegeschreven, aangezien, zoals hierboven is uiteengezet, de steun in dit geval geen stimulerend effect kan hebben, omdat immers het project al was voltooid voordat ORFAMA de steun heeft aangevraagd en deze niet noodzakelijk was voor de uitvoering van de investering.

(41)

Teneinde de verenigbaarheid van de steun te beoordelen, dient de Commissie zorgvuldig de balans op te maken tussen de negatieve en positieve gevolgen en moet zij bepalen of de gunstige gevolgen voor de Commissie uitstijgen boven de negatieve gevolgen wat betreft concurrentie en handel op de gemeenschappelijke markt. In het licht van het voorgaande is de Commissie er niet van overtuigd dat de steunverlening aan ORFAMA voor een investering van deze onderneming in Polen zal bijdragen aan een verhoogd concurrentievermogen van de Europese industrie of een positieve uitwerking zal hebben op de betreffende regio’s. Het is daarentegen aannemelijk dat de steun de positie van de begunstigde versterkt ten nadele van haar concurrenten die hier geen profijt van trekken, in een markt die wordt gekenmerkt door intensieve concurrentie en handel. Derhalve oordeelt de Commissie dat de steun geen positieve uitwerking voor de Gemeenschap heeft die uitstijgt boven de negatieve uitwerking voor de concurrentie en de handel op de communautaire markt.

VI.   CONCLUSIE

(42)

Rekening houdend met het voorgaande, besluit de Commissie dat de Portugese overheid niet heeft aangetoond dat de steun noodzakelijk was voor de door ORFAMA uitgevoerde investering. De steun heeft derhalve slechts een verstorende uitwerking op de concurrentie op de gemeenschappelijke markt, zonder bij te dragen aan enigerlei toegenomen activiteit van de zijde van de begunstigde. Op deze grond kan de steun niet worden beschouwd als een maatregel in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt, zonder dat de omstandigheden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De fiscale stimuleringsmaatregel voor een bedrag van 921 752 EUR, door Portugal ingediend ten gunste van ORFAMA, Organização Fabril de Malhas S.A., inzake haar investering in Polen, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, aangezien zij niet voldoet aan de criteria van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, en is derhalve onrechtmatig.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 7 maart 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 14 van 20.1.2005, blz. 2.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Alle gegevens zijn geput uit de kennisgeving.

(4)  N 96/99, PB C 375 van 24.12.1999, blz. 4.

(5)  Zie punt 4.4 van de „Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen”, PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9. Volgens de genoemde richtsnoeren wordt onder initiële investering verstaan, een investering in vast kapitaal ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, of het starten van een activiteit die een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces van een bestaande vestiging meebrengt (door rationalisering, herstructurering of modernisering). De initiële investering wordt vastgesteld aan de hand van een uniform geheel van subsidiabele uitgaven (terreinen, gebouwen en installaties/uitrusting, immateriële activa en/of salariskosten).

(6)  Een soortgelijk begrip als wordt gebruikt onder punt 4.4 van de „Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen” waarin gesproken wordt over „initiële investering”, zie voetnoot 5.

(7)  Zie punt 4.2 van de „Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen” waarin bepaald wordt dat de aanvraag voor steun moet worden ingediend alvorens een begin kan worden gemaakt met de uitvoering van de projecten, dit om het bestaan van de vereiste stimulerende uitwerking te waarborgen; zie voetnoot 5.

(8)  Zie Beschikking 1999/365/EG van de Commissie in procedure C 77/97 (het Oostenrijkse bedrijf LiftGmbH — Doppelmayr), PB L 142 van 5.6.1999, blz. 32.


III Besluiten op grond van het EU-Verdrag

BESLUITEN OP GROND VAN TITEL V VAN HET EU-VERDRAG

13.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/51


BESLUIT 2005/495/GBVB VAN DE RAAD

van 11 oktober 2005

betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brunei, Singapore, Maleisië, Thailand en de Filipijnen betreffende de deelname van die staten aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 24,

Gezien de aanbeveling van het voorzitterschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 9 september 2005 heeft de Raad Gemeenschappelijk Optreden 2005/643/GBVB inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) (1) aangenomen.

(2)

Artikel 10, lid 4, van dat gemeenschappelijk optreden bepaalt dat uitvoerige regelingen voor wat betreft de deelname van derde staten worden vastgelegd in een overeenkomst conform artikel 24 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(3)

Op 13 september 2004 heeft de Raad het voorzitterschap, voorzover nodig bijgestaan door de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, gemachtigd om in geval van toekomstige door de EU geleide civiele crisisbeheersingsmissies onderhandelingen met derde staten te openen met het oog op de sluiting van een overeenkomst op basis van de modelovereenkomst tussen de Europese Unie en een derde staat inzake de deelname van een derde staat aan een civiele crisisbeheersingsoperatie van de Europese Unie. Op die basis heeft het voorzitterschap via onderhandelingen een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling met Brunei, Singapore, Maleisië, Thailand en de Filipijnen tot stand gebracht betreffende de deelname van die staten aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA).

(4)

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling moet worden goedgekeurd,

BESLUIT:

Artikel 1

Een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brunei, Singapore, Maleisië, Thailand en de Filipijnen betreffende de deelname van die staten aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) wordt hierbij namens de Europese Unie goedgekeurd.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling te ondertekenen teneinde daardoor de Europese Unie te binden.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Luxemburg, 11 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BROWN


(1)  PB L 234 van 10.9.2005, blz. 13. Gemeenschappelijk Optreden laatstelijk gewijzigd bij Gemeenschappelijk Optreden 2006/607/GBVB (PB L 246 van 8.9.2006, blz. 16).


VERTALING

OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Brunei Darussalam betreffende de deelname van Brunei Darussalam aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

Jakarta, 26 oktober 2005

Excellentie,

In het memorandum van overeenstemming (MvO) tussen de regering van Indonesië (RvI) en de Beweging Vrij Atjeh (GAM) dat op 15 augustus 2005 in Helsinki is ondertekend, staat onder meer dat de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen een Waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië) (WMA) zullen opzetten. In dit MvO staat ook dat over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA en de leden ervan een overeenkomst zal worden gesloten tussen de RvI en de Europese Unie (EU).

Derhalve doe ik in de bijlage bij deze brief een voorstel met betrekking tot de bepalingen die zouden gelden voor de deelname van uw land aan de WMA en voor het door uw land ingezette personeel, waarvan de status, de voorrechten en de immuniteiten zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen de RvI, de EU en de bijdragende ASEAN-landen.

Ik zou u erkentelijk zijn indien u kunt bevestigen dat u de bepalingen in de bijlage aanvaardt, en dat u er tevens mee instemt dat deze brief en de bijlage, tezamen met uw antwoord, een juridisch bindend instrument vormen tussen de EU en de regering van Brunei Darussalam, dat in werking zal treden op de datum van ondertekening van uw antwoord en van kracht zal blijven zolang uw land deelneemt aan de WMA.

Hoogachtend enz.

 

BIJLAGE I

1.

Brunei Darussalam neemt, zoals is vastgelegd in het MvO, deel aan de WMA, overeenkomstig de hierna volgende bepalingen en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie.

2.

De EU-deelname is gebaseerd op het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA). Brunei Darussalam sluit zich aan bij deze bepalingen van het gemeenschappelijk optreden over zijn deelname en die van zijn personeel aan de WMA, met inachtneming van de bepalingen in deze bijlage.

3.

Het besluit om de deelname van de EU aan de WMA te beëindigen wordt door de Raad van de Europese Unie genomen na overleg met Brunei Darussalam, voor zover Brunei Darussalam op het moment dat het besluit wordt genomen nog steeds deelneemt aan de WMA.

4.

Brunei Darussalam draagt er zorg voor dat het aan de WMA deelnemende personeel zijn taak uitoefent overeenkomstig:

de ter zake doende bepalingen van het op 9 september 2005 door de Raad van de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk optreden en eventuele latere wijzigingen daarvan;

het operatieplan (OPLAN), zoals op 12 september 2005 door de Raad van de Europese Unie goedgekeurd;

de uitvoeringregelingen krachtens deze overeenkomst.

5.

Het door Brunei Darussalam voor de WMA gedetacheerd personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de WMA.

6.

Brunei Darussalam informeert het hoofd van de missie van de WMA tijdig over elke wijziging in zijn bijdrage aan de WMA.

7.

Het vanaf de aanvang voor de WMA gedetacheerde personeel wordt door een bevoegde autoriteit van Brunei Darussalam medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de taak. Het voor de WMA gedetacheerde personeel verstrekt een afschrift van deze verklaring.

8.

De status van het WMA-personeel, met inbegrip van het personeel dat door Brunei Darussalam wordt uitgezonden naar de WMA wordt geregeld door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA tussen de RvI, de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen.

9.

Onverminderd de in punt 8 bedoelde overeenkomst over de status van de missie heeft Brunei Darussalam rechtsmacht over zijn aan de WMA deelnemend personeel.

10.

Brunei Darussalam is, overeenkomstig zijn eigen wetgeving en met inachtneming van de door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA verleende immuniteiten, verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van zijn personeel, met betrekking tot de deelname aan de WMA. Brunei Darussalam stelt overeenkomstig zijn wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van zijn personeel.

11.

Brunei Darussalam zal op basis van wederkerigheid bij de ondertekening van deze briefwisseling een verklaring afleggen inzake het afzien van alle schadevorderingen tegen een aan de WMA deelnemende staat. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

12.

De Europese Unie ziet erop toe dat haar lidstaten bij de ondertekening van de briefwisseling op basis van wederkerigheid een verklaring afleggen over het afzien van schadevorderingen betreffende de deelname van Brunei Darussalam aan de WMA. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

13.

De regels voor het uitwisselen en de beveiliging van gerubriceerde informatie staan in bijlage III. Verdere richtsnoeren kunnen worden gegeven door de bevoegde autoriteiten, waaronder het hoofd van de missie van de WMA.

14.

Al het aan de WMA deelnemend personeel blijft volledig onder bevel van zijn nationale autoriteiten.

15.

De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van de WMA, dat het bevel voert via een hiërarchische commando- en controlestructuur.

16.

Het hoofd van de missie leidt de WMA en draagt zorg voor de dagelijkse leiding ervan.

17.

Overeenkomstig het in punt 2 bedoelde rechtsinstrument heeft Brunei Darussalam wat betreft de dagelijkse leiding van de WMA dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de WMA deelnemende EU-lidstaten.

18.

Het hoofd van de missie van de WMA is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de WMA. De betrokken nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.

19.

Een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) wordt door Brunei Darussalam aangesteld om zijn nationaal contingent in de WMA te vertegenwoordigen. De NPC rapporteert over nationale aangelegenheden aan het hoofd van de missie van de WMA, en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.

20.

Brunei Darussalam draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan de missie.

21.

Brunei Darussalam draagt niet bij aan de financiering van de operationele begroting van de WMA.

22.

In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de missie plaatsvindt, betaalt Brunei Darussalam, wanneer diens aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA, als bedoeld in punt 8.

23.

De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of door het hoofd van de Missie, en de relevante autoriteiten van Brunei Darussalam.

24.

Elke partij heeft het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een schriftelijke opzeggingstermijn van één maand.

25.

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden uitsluitend langs diplomatieke weg opgelost tussen de partijen.

BIJLAGE II

Tekst voor de wederzijdse verklaringen, bedoeld in de punten 11 en 12

Tekst voor de lidstaten van de EU:

„De lidstaten van de EU die het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) uitvoeren, zullen ernaar streven, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen Brunei Darussalam wegens lichamelijk letsel of dood van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door uit Brunei Darussalam afkomstig personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen van Brunei Darussalam, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de missie, en behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van uit Brunei Darussalam afkomstig personeel van de WMA.”.

Tekst voor Brunei Darussalam:

„Brunei Darussalam dat deelneemt aan de WMA, zoals bedoeld in punt 5.3 van het MvO en in het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA), zal ernaar streven, voor zover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, om zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen elke andere aan de WMA deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die zijn eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de WMA deelnemende staten, op voorwaarde dat deze middelen ten behoeve van de missie zijn gebruikt, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het personeel van de WMA dat deze middelen gebruikte.”.

BIJLAGE III

Regels voor de uitwisseling en de beveiliging van gerubriceerde informatie

Teneinde een kader te scheppen voor de uitwisseling van voor de WMA relevante gerubriceerde informatie tot en met rubriceringsniveau RESTRICTED (RESTREINT UE) tussen de Europese Unie en Brunei Darussalam, gelden de hierna volgende regels:

Brunei Darussalam ziet erop toe dat aan Brunei Darussalam vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens (d.w.z. alle gegevens (namelijk gegevens die in enigerlei vorm kunnen worden doorgegeven) of materiaal die/dat tegen ongeoorloofde openbaarmaking moeten/moet worden beschermd en als zodanig door een beveiligingsrubricering zijn/is gemerkt), de door de EU toegekende beveiligingsrubricering behouden en beveiligt die gegevens overeenkomstig de hierna volgende regels die stoelen op de beveiligingsvoorschriften van de Raad (1). Met name:

gebruikt Brunei Darussalam vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens niet voor andere doeleinden dan die waarvoor de gerubriceerde EU-gegevens aan Brunei Darussalam zijn vrijgegeven en dan die welke door de bron zijn aangegeven;

openbaart Brunei Darussalam bedoelde gegevens niet aan derden zonder de voorafgaande toestemming van de EU;

ziet Brunei Darussalam erop toe dat de toegang tot gerubriceerde EU-gegevens die aan Brunei Darussalam zijn vrijgegeven, uitsluitend wordt toegestaan aan personen die een gegronde reden hebben om er kennis van te nemen;

ziet Brunei Darussalam erop toe dat, vooraleer toegang wordt verleend tot gerubriceerde EU-gegevens, alle personen die toegang tot die gegevens vragen, instructies hebben gekregen over en voldoen aan de vereisten van de beveiligingsregelingen die relevant zijn voor de rubricering van de gegevens waartoe ze toegang zullen krijgen;

worden gerubriceerde EU-gegevens, rekening houdend met de rubriceringsgraad ervan, naar Brunei Darussalam verstuurd per diplomatiek valies, militaire postdiensten, beveiligde postdiensten, beveiligde telecommunicatiekanalen of persoonlijk vervoer. Brunei Darussalam deelt het secretariaat-generaal van de Raad van de EU vooraf de naam en het adres mee van de instantie die verantwoordelijk is voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens, alsmede de exacte adressen waarnaar de gegevens en documenten moeten worden gestuurd;

ziet Brunei Darussalam erop toe dat alle locaties, zones, gebouwen, bureaus, kamers, communicatie- en informatiesystemen, enz., waarin gerubriceerde EU-gegevens en -documenten bewaard en/of verwerkt worden, beschermd worden door passende fysieke beveiligingsmaatregelen;

ziet Brunei Darussalam erop toe dat gerubriceerde EU-documenten die aan Brunei Darussalam worden vrijgegeven, bij ontvangst in een speciaal bestand worden geregistreerd. Brunei Darussalam ziet erop toe dat wanneer door de ontvangende instantie kopieën van aan Brunei Darussalam vrijgegeven gerubriceerde EU-documenten worden gemaakt, het aantal kopieën, de distributie en de vernietiging ervan in een speciaal bestand worden geregistreerd;

brengt Brunei Darussalam het secretariaat-generaal van de Raad van de EU op de hoogte van ieder geval van compromittering van gerubriceerde EU-gegevens die aan Brunei Darussalam zijn vrijgegeven. In geval van compromittering stelt Brunei Darussalam een onderzoek in en neemt het de passende maatregelen om herhaling te voorkomen.

In het kader van deze regels worden gerubriceerde gegevens die door Brunei Darussalam aan de Europese Unie zijn verstrekt, behandeld als gerubriceerde EU-gegevens en genieten zij een bescherming van gelijkwaardig niveau.

Ook nadat deze overeenkomst is verlopen of beëindigd, worden alle gerubriceerde gegevens of al het gerubriceerde materiaal die/dat krachtens de overeenkomst zijn/is verstrekt, behandeld overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

Jakarta, 9 February 2006

Your Excellency,

I refer to your letter dated 26 October 2006 proposing the provisions which will apply to the personnel deployed by Brunei Darussalam related to the status, privileges and immunities of the Aceh Monitoring Mission (AMM) and its members, which are set out in the Annexes to this letter.

I have the honour to confirm the acceptance by the Government of Brunei Darussalam of the provisions set out in the said Annexes. I have the further honour to confirm that the above letter and this letter hereby constitutes an agreement between the Government of Brunei Darussalam and the European Union on the status, privileges and immunities of the AMM, which shall enter into force on the date of this letter. The agreement shall remain in force for the duration of Brunei Darussalam's participation in the AMM.

Brunei Darussalam participating in the AMM as referred to in paragraph 5.3 of the MoU and in the Joint Action adopted by the Council of the European Union on 9 September 2006 on the European Union Monitoring Mission in Aceh (Aceh Monitoring Mission — AMM) will endeavour, insofar as its internal legal systems so permits, to waive as far as possible claims against any other State participating in the AMM for injury, death of its personnel, or damage to, or loss of any assets owned by itself and used by the AMM if such injury, death or loss:

was caused by personnel in the execution of their duties in connection with the AMM, except in case of gross negligence or willful misconduct, or

arose from the use of any assets owned by States participating in the AMM, provided that the assets were used in connection with the mission and except in case of gross negligence or willful misconduct of AMM personnel using those assets.

Please, accept. Excellency, the assurances of my highest consideration.

Image

ABU BAKAR HAJI DONGLAH

Charge d'Affaires a.i.


(1)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Document is aan deze brief gehecht.


VERTALING

OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore betreffende de deelname van de Republiek Singapore aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

Jakarta, 26 oktober 2005

Excellentie,

In het memorandum van overeenstemming (MvO) tussen de regering van Indonesië (RvI) en de Beweging Vrij Atjeh (GAM) dat op 15 augustus 2005 in Helsinki is ondertekend, staat onder meer dat de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen een Waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië) (WMA) zullen opzetten. In dit MvO staat ook dat over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA en de leden ervan een overeenkomst zal worden gesloten tussen de RvI en de Europese Unie (EU).

Derhalve doe ik in de bijlage bij deze brief een voorstel met betrekking tot de bepalingen die zouden gelden voor de deelname van uw land aan de WMA en voor het door uw land ingezette personeel, waarvan de status, de voorrechten en de immuniteiten zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen de RvI, de EU en de bijdragende ASEAN-landen.

Ik zou u erkentelijk zijn indien u kunt bevestigen dat u de bepalingen in de bijlage aanvaardt, en dat u er tevens mee instemt dat deze brief en de bijlage, tezamen met uw antwoord, een juridisch bindend instrument vormen tussen de EU en de regering van de Republiek Singapore, dat in werking zal treden op de datum van ondertekening van uw antwoord en van kracht zal blijven zolang uw land deelneemt aan de WMA.

Hoogachtend enz.

 

BIJLAGE I

1.

De Republiek Singapore neemt, zoals is vastgelegd in het MvO, deel aan de WMA, overeenkomstig de hierna volgende bepalingen en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie.

2.

De EU-deelname is gebaseerd op het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA). De Republiek Singapore sluit zich aan bij deze bepalingen van het gemeenschappelijk optreden over zijn deelname en die van zijn personeel aan de WMA, met inachtneming van de bepalingen in deze bijlage.

3.

Het besluit om de deelname van de EU aan de WMA te beëindigen wordt door de Raad van de Europese Unie genomen na overleg met de Republiek Singapore, voor zover de Republiek Singapore op het moment dat het besluit wordt genomen nog steeds deelneemt aan de WMA.

4.

De Republiek Singapore draagt er zorg voor dat het aan de WMA deelnemende personeel zijn taak uitoefent overeenkomstig:

de ter zake doende bepalingen van het op 9 september 2005 door de Raad van de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk optreden en eventuele latere wijzigingen daarvan;

het operatieplan (OPLAN), zoals op 12 september 2005 door de Raad van de Europese Unie goedgekeurd;

de uitvoeringregelingen krachtens deze overeenkomst.

5.

Het door de Republiek Singapore voor de WMA gedetacheerd personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de WMA.

6.

De Republiek Singapore informeert het hoofd van de missie van de WMA tijdig over elke wijziging in zijn bijdrage aan de WMA.

7.

Het vanaf de aanvang voor de WMA gedetacheerde personeel wordt door een bevoegde autoriteit van de Republiek Singapore medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de taak. Het voor de WMA gedetacheerde personeel verstrekt een afschrift van deze verklaring.

8.

De status van het WMA-personeel, met inbegrip van het personeel dat door de Republiek Singapore wordt uitgezonden naar de WMA wordt geregeld door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA tussen de RvI, de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen.

9.

Onverminderd de in punt 8 bedoelde overeenkomst over de status van de missie heeft de Republiek Singapore rechtsmacht over zijn aan de WMA deelnemend personeel.

10.

De Republiek Singapore is, overeenkomstig zijn eigen wetgeving en met inachtneming van de door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA verleende immuniteiten, verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van zijn personeel, met betrekking tot de deelname aan de WMA. De Republiek Singapore stelt overeenkomstig zijn wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van zijn personeel.

11.

De Republiek Singapore zal op basis van wederkerigheid bij de ondertekening van deze briefwisseling een verklaring afleggen inzake het afzien van alle schadevorderingen tegen een aan de WMA deelnemende staat. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

12.

De Europese Unie ziet erop toe dat haar lidstaten bij de ondertekening van de briefwisseling op basis van wederkerigheid een verklaring afleggen over het afzien van schadevorderingen betreffende de deelname van de Republiek Singapore aan de WMA. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

13.

De regels voor het uitwisselen en de beveiliging van gerubriceerde informatie staan in bijlage III. Verdere richtsnoeren kunnen worden gegeven door de bevoegde autoriteiten, waaronder het hoofd van de missie van de WMA.

14.

Al het aan de WMA deelnemend personeel blijft volledig onder bevel van zijn nationale autoriteiten.

15.

De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van de WMA, dat het bevel voert via een hiërarchische commando- en controlestructuur.

16.

Het hoofd van de missie leidt de WMA en draagt zorg voor de dagelijkse leiding ervan.

17.

Overeenkomstig het in punt 2 bedoelde rechtsinstrument heeft de Republiek Singapore wat betreft de dagelijkse leiding van de WMA dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de WMA deelnemende EU-lidstaten.

18.

Het hoofd van de missie van de WMA is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de WMA. De betrokken nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.

19.

Een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) wordt door de Republiek Singapore aangesteld om zijn nationaal contingent in de WMA te vertegenwoordigen. De NPC rapporteert over nationale aangelegenheden aan het hoofd van de missie van de WMA, en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.

20.

De Republiek Singapore draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan de missie.

21.

De Republiek Singapore draagt niet bij aan de financiering van de operationele begroting van de WMA.

22.

In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de missie plaatsvindt, betaalt de Republiek Singapore, wanneer diens aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA, als bedoeld in punt 8.

23.

De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of door het hoofd van de Missie, en de relevante autoriteiten van de Republiek Singapore.

24.

Elke partij heeft het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een schriftelijke opzeggingstermijn van één maand.

25.

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden uitsluitend langs diplomatieke weg opgelost tussen de partijen.

BIJLAGE II

Tekst voor de wederzijdse verklaringen, bedoeld in de punten 11 en 12

Tekst voor de lidstaten van de EU:

„De lidstaten van de EU die het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) uitvoeren, zullen ernaar streven, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen de Republiek Singapore wegens lichamelijk letsel of dood van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door uit de Republiek Singapore afkomstig personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen van de Republiek Singapore, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de missie, en behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van uit de Republiek Singapore afkomstig personeel van de WMA.”.

Tekst voor de Republiek Singapore:

„De Republiek Singapore die deelneemt aan de WMA, zoals bedoeld in punt 5.3 van het MvO en in het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA), zal ernaar streven, voor zover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, om zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen elke andere aan de WMA deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die zijn eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de WMA deelnemende staten, op voorwaarde dat deze middelen ten behoeve van de missie zijn gebruikt, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het personeel van de WMA dat deze middelen gebruikte.”.

BIJLAGE III

Regels voor de uitwisseling en de beveiliging van gerubriceerde informatie

Teneinde een kader te scheppen voor de uitwisseling van voor de WMA relevante gerubriceerde informatie tot en met rubriceringsniveau RESTRICTED (RESTREINT UE) tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore, gelden de hierna volgende regels:

De Republiek Singapore ziet erop toe dat aan de Republiek Singapore vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens (d.w.z. alle gegevens (namelijk gegevens die in enigerlei vorm kunnen worden doorgegeven) of materiaal die/dat tegen ongeoorloofde openbaarmaking moeten/moet worden beschermd en als zodanig door een beveiligingsrubricering zijn/is gemerkt), de door de EU toegekende beveiligingsrubricering behouden en beveiligt die gegevens overeenkomstig de hierna volgende regels die stoelen op de beveiligingsvoorschriften van de Raad (1). Met name:

gebruikt de Republiek Singapore vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens niet voor andere doeleinden dan die waarvoor de gerubriceerde EU-gegevens aan de Republiek Singapore zijn vrijgegeven en dan die welke door de bron zijn aangegeven;

openbaart de Republiek Singapore bedoelde gegevens niet aan derden zonder de voorafgaande toestemming van de EU;

ziet de Republiek Singapore erop toe dat de toegang tot gerubriceerde EU-gegevens die aan de Republiek Singapore zijn vrijgegeven, uitsluitend wordt toegestaan aan personen die een gegronde reden hebben om er kennis van te nemen;

ziet de Republiek Singapore erop toe dat, vooraleer toegang wordt verleend tot gerubriceerde EU-gegevens, alle personen die toegang tot die gegevens vragen, instructies hebben gekregen over en voldoen aan de vereisten van de beveiligingsregelingen die relevant zijn voor de rubricering van de gegevens waartoe ze toegang zullen krijgen;

worden gerubriceerde EU-gegevens, rekening houdend met de rubriceringsgraad ervan, naar de Republiek Singapore verstuurd per diplomatiek valies, militaire postdiensten, beveiligde postdiensten, beveiligde telecommunicatiekanalen of persoonlijk vervoer. De Republiek Singapore deelt het secretariaat-generaal van de Raad van de EU vooraf de naam en het adres mee van de instantie die verantwoordelijk is voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens, alsmede de exacte adressen waarnaar de gegevens en documenten moeten worden gestuurd;

ziet de Republiek Singapore erop toe dat alle locaties, zones, gebouwen, bureaus, kamers, communicatie- en informatiesystemen, enz., waarin gerubriceerde EU-gegevens en -documenten bewaard en/of verwerkt worden, beschermd worden door passende fysieke beveiligingsmaatregelen;

ziet de Republiek Singapore erop toe dat gerubriceerde EU-documenten die aan de Republiek Singapore worden vrijgegeven, bij ontvangst in een speciaal bestand worden geregistreerd. De Republiek Singapore ziet erop toe dat wanneer door de ontvangende instantie kopieën van aan de Republiek Singapore vrijgegeven gerubriceerde EU-documenten worden gemaakt, het aantal kopieën, de distributie en de vernietiging ervan in een speciaal bestand worden geregistreerd;

brengt de Republiek Singapore het secretariaat-generaal van de Raad van de EU op de hoogte van ieder geval van compromittering van gerubriceerde EU-gegevens die aan de Republiek Singapore zijn vrijgegeven. In geval van compromittering stelt de Republiek Singapore een onderzoek in en neemt het de passende maatregelen om herhaling te voorkomen.

In het kader van deze regels worden gerubriceerde gegevens die door de Republiek Singapore aan de Europese Unie zijn verstrekt, behandeld als gerubriceerde EU-gegevens en genieten zij een bescherming van gelijkwaardig niveau.

Ook nadat deze overeenkomst is verlopen of beëindigd, worden alle gerubriceerde gegevens of al het gerubriceerde materiaal die/dat krachtens de overeenkomst zijn/is verstrekt, behandeld overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

Jakarta, 9 February 2006

Your Excellency

I write to you in your capacity as the European Union President in Indonesia. With reference to your predecessor H.E. Mr Charles Humphrey's letter of 26 October 2005, I have the honour, on behalf of the Government of Singapore, to confirm our acceptance of the provisions set out in the Annexes to that letter.

We also confirm that this reply, together with Mr Humphrey's letter and its Annexes, shall constitute a legally binding agreement between the EU and our country, which shall enter into force on the day of signature of this letter. We would also like to record our understanding that, specifically, Annex II to Mr Humphrey's letter constitutes the binding reciprocal declarations envisaged by paragraphs 11 and 12 of Annex I to his letter.

Please accept, Excellency, the assurances of my highest consideration.

Image

EDWARD LEE

Ambassador


(1)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Document is aan deze brief gehecht.


VERTALING

OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en Maleisië betreffende de deelname van Maleisië aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

Jakarta, 26 oktober 2005

Excellentie,

In het memorandum van overeenstemming (MvO) tussen de regering van Indonesië (RvI) en de Beweging Vrij Atjeh (GAM) dat op 15 augustus 2005 in Helsinki is ondertekend, staat onder meer dat de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen een Waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië) (WMA) zullen opzetten. In dit MvO staat ook dat over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA en de leden ervan een overeenkomst zal worden gesloten tussen de RvI en de Europese Unie (EU).

Derhalve doe ik in de bijlage bij deze brief een voorstel met betrekking tot de bepalingen die zouden gelden voor de deelname van uw land aan de WMA en voor het door uw land ingezette personeel, waarvan de status, de voorrechten en de immuniteiten zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen de RvI, de EU en de bijdragende ASEAN-landen.

Ik zou u erkentelijk zijn indien u kunt bevestigen dat u de bepalingen in de bijlage aanvaardt, en dat u er tevens mee instemt dat deze brief en de bijlage, tezamen met uw antwoord, een juridisch bindend instrument vormen tussen de EU en de regering van Maleisië, dat in werking zal treden op de datum van ondertekening van uw antwoord en van kracht zal blijven zolang uw land deelneemt aan de WMA.

Hoogachtend enz.

 

BIJLAGE I

1.

Maleisië neemt, zoals is vastgelegd in het MvO, deel aan de WMA, overeenkomstig de hierna volgende bepalingen en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie.

2.

De EU-deelname is gebaseerd op het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA). Maleisië sluit zich aan bij deze bepalingen van het gemeenschappelijk optreden over zijn deelname en die van zijn personeel aan de WMA, met inachtneming van de bepalingen in deze bijlage.

3.

Het besluit om de deelname van de EU aan de WMA te beëindigen wordt door de Raad van de Europese Unie genomen na overleg met Maleisië, voor zover Maleisië op het moment dat het besluit wordt genomen nog steeds deelneemt aan de WMA.

4.

Maleisië draagt er zorg voor dat het aan de WMA deelnemende personeel zijn taak uitoefent overeenkomstig:

de ter zake doende bepalingen van het op 9 september 2005 door de Raad van de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk optreden en eventuele latere wijzigingen daarvan;

het operatieplan (OPLAN), zoals op 12 september 2005 door de Raad van de Europese Unie goedgekeurd;

de uitvoeringregelingen krachtens deze overeenkomst.

5.

Het door Maleisië voor de WMA gedetacheerd personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de WMA.

6.

Maleisië informeert het hoofd van de missie van de WMA tijdig over elke wijziging in zijn bijdrage aan de WMA.

7.

Het vanaf de aanvang voor de WMA gedetacheerde personeel wordt door een bevoegde autoriteit van Maleisië medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de taak. Het voor de WMA gedetacheerde personeel verstrekt een afschrift van deze verklaring.

8.

De status van het WMA-personeel, met inbegrip van het personeel dat door Maleisië wordt uitgezonden naar de WMA wordt geregeld door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA tussen de RvI, de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen.

9.

Onverminderd de in punt 8 bedoelde overeenkomst over de status van de missie heeft Maleisië rechtsmacht over zijn aan de WMA deelnemend personeel.

10.

Maleisië is, overeenkomstig zijn eigen wetgeving en met inachtneming van de door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA verleende immuniteiten, verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van zijn personeel, met betrekking tot de deelname aan de WMA. Maleisië stelt overeenkomstig zijn wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van zijn personeel.

11.

Maleisië zal op basis van wederkerigheid bij de ondertekening van deze briefwisseling een verklaring afleggen inzake het afzien van alle schadevorderingen tegen een aan de WMA deelnemende staat. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

12.

De Europese Unie ziet erop toe dat haar lidstaten bij de ondertekening van de briefwisseling op basis van wederkerigheid een verklaring afleggen over het afzien van schadevorderingen betreffende de deelname van Maleisië aan de WMA. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

13.

De regels voor het uitwisselen en de beveiliging van gerubriceerde informatie staan in bijlage III. Verdere richtsnoeren kunnen worden gegeven door de bevoegde autoriteiten, waaronder het hoofd van de missie van de WMA.

14.

Al het aan de WMA deelnemend personeel blijft volledig onder bevel van zijn nationale autoriteiten.

15.

De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van de WMA, dat het bevel voert via een hiërarchische commando- en controlestructuur.

16.

Het hoofd van de missie leidt de WMA en draagt zorg voor de dagelijkse leiding ervan.

17.

Overeenkomstig het in punt 2 bedoelde rechtsinstrument heeft Maleisië wat betreft de dagelijkse leiding van de WMA dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de WMA deelnemende EU-lidstaten.

18.

Het hoofd van de missie van de WMA is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de WMA. De betrokken nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.

19.

Een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) wordt door Maleisië aangesteld om zijn nationaal contingent in de WMA te vertegenwoordigen. De NPC rapporteert over nationale aangelegenheden aan het hoofd van de missie van de WMA, en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.

20.

Maleisië draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan de missie.

21.

Maleisië draagt niet bij aan de financiering van de operationele begroting van de WMA.

22.

In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de missie plaatsvindt, betaalt Maleisië, wanneer diens aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA, als bedoeld in punt 8.

23.

De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of door het hoofd van de Missie, en de relevante autoriteiten van Maleisië.

24.

Elke partij heeft het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een schriftelijke opzeggingstermijn van één maand.

25.

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden uitsluitend langs diplomatieke weg opgelost tussen de partijen.

BIJLAGE II

Tekst voor de wederzijdse verklaringen, bedoeld in de punten 11 en 12

Tekst voor de lidstaten van de EU:

„De lidstaten van de EU die het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) uitvoeren, zullen ernaar streven, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen Maleisië wegens lichamelijk letsel of dood van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door uit Maleisië afkomstig personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen van Maleisië, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de missie, en behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van uit Maleisië afkomstig personeel van de WMA.”.

Tekst voor Maleisië:

„Maleisië dat deelneemt aan de WMA, zoals bedoeld in punt 5.3 van het MvO en in het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA), zal ernaar streven, voor zover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, om zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen elke andere aan de WMA deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die zijn eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de WMA deelnemende staten, op voorwaarde dat deze middelen ten behoeve van de missie zijn gebruikt, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het personeel van de WMA dat deze middelen gebruikte.”.

BIJLAGE III

Regels voor de uitwisseling en de beveiliging van gerubriceerde informatie

Teneinde een kader te scheppen voor de uitwisseling van voor de WMA relevante gerubriceerde informatie tot en met rubriceringsniveau RESTRICTED (RESTREINT UE) tussen de Europese Unie en Maleisië, gelden de hierna volgende regels:

Maleisië ziet erop toe dat aan Maleisië vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens (d.w.z. alle gegevens (namelijk gegevens die in enigerlei vorm kunnen worden doorgegeven) of materiaal die/dat tegen ongeoorloofde openbaarmaking moeten/moet worden beschermd en als zodanig door een beveiligingsrubricering zijn/is gemerkt), de door de EU toegekende beveiligingsrubricering behouden en beveiligt die gegevens overeenkomstig de hierna volgende regels die stoelen op de beveiligingsvoorschriften van de Raad (1). Met name:

gebruikt Maleisië vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens niet voor andere doeleinden dan die waarvoor de gerubriceerde EU-gegevens aan Maleisië zijn vrijgegeven en dan die welke door de bron zijn aangegeven;

openbaart Maleisië bedoelde gegevens niet aan derden zonder de voorafgaande toestemming van de EU;

ziet Maleisië erop toe dat de toegang tot gerubriceerde EU-gegevens die aan Maleisië zijn vrijgegeven, uitsluitend wordt toegestaan aan personen die een gegronde reden hebben om er kennis van te nemen;

ziet Maleisië erop toe dat, vooraleer toegang wordt verleend tot gerubriceerde EU-gegevens, alle personen die toegang tot die gegevens vragen, instructies hebben gekregen over en voldoen aan de vereisten van de beveiligingsregelingen die relevant zijn voor de rubricering van de gegevens waartoe ze toegang zullen krijgen;

worden gerubriceerde EU-gegevens, rekening houdend met de rubriceringsgraad ervan, naar Maleisië verstuurd per diplomatiek valies, militaire postdiensten, beveiligde postdiensten, beveiligde telecommunicatiekanalen of persoonlijk vervoer. Maleisië deelt het secretariaat-generaal van de Raad van de EU vooraf de naam en het adres mee van de instantie die verantwoordelijk is voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens, alsmede de exacte adressen waarnaar de gegevens en documenten moeten worden gestuurd;

ziet Maleisië erop toe dat alle locaties, zones, gebouwen, bureaus, kamers, communicatie- en informatiesystemen, enz., waarin gerubriceerde EU-gegevens en -documenten bewaard en/of verwerkt worden, beschermd worden door passende fysieke beveiligingsmaatregelen;

ziet Maleisië erop toe dat gerubriceerde EU-documenten die aan Maleisië worden vrijgegeven, bij ontvangst in een speciaal bestand worden geregistreerd. Maleisië ziet erop toe dat wanneer door de ontvangende instantie kopieën van aan Maleisië vrijgegeven gerubriceerde EU-documenten worden gemaakt, het aantal kopieën, de distributie en de vernietiging ervan in een speciaal bestand worden geregistreerd;

brengt Maleisië het secretariaat-generaal van de Raad van de EU op de hoogte van ieder geval van compromittering van gerubriceerde EU-gegevens die aan Maleisië zijn vrijgegeven. In geval van compromittering stelt Maleisië een onderzoek in en neemt het de passende maatregelen om herhaling te voorkomen.

In het kader van deze regels worden gerubriceerde gegevens die door Maleisië aan de Europese Unie zijn verstrekt, behandeld als gerubriceerde EU-gegevens en genieten zij een bescherming van gelijkwaardig niveau.

Ook nadat deze overeenkomst is verlopen of beëindigd, worden alle gerubriceerde gegevens of al het gerubriceerde materiaal die/dat krachtens de overeenkomst zijn/is verstrekt, behandeld overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

Jakarta, 23 December 2005

Your Excellency,

I have the honour to refer to the abovementioned subject.

Firstly, I would like to express my appreciation to your letter dated 26 October 2005 regarding the participation of Malaysia in the Aceh Monitoring Mission (AMM) which was established after the signing of the Memorandum of Understanding (MoU) between the Government of Indonesia and the Free Aceh Movement (GAM) in Helsinki on 15 August 2005.

I have the honour to confirm, on behalf of the Government of Malaysia, its acceptance of the provisions set out in the Annexes as attached in your letter. I have further the honour to confirm that this letter, together with your letter and its Annexes, shall constitute a legally binding agreement, between the Government of Malaysia and the European Union, which shall enter into force on the date of this letter, and shall remain in force for the duration of Malaysia's participation in the AMM.

Please accept, Excellency, the assurances of my highest consideration.

Image

(DATO’ ZAINAL ABSDIN ZAIN)

Ambassador of Malaysia to the Republic of Indonesia


(1)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Document is aan deze brief gehecht.


VERTALING

OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Thailand betreffende de deelname van het Koninkrijk Thailand aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

Jakarta, 26 oktober 2005

Excellentie,

In het memorandum van overeenstemming (MvO) tussen de regering van Indonesië (RvI) en de Beweging Vrij Atjeh (GAM) dat op 15 augustus 2005 in Helsinki is ondertekend, staat onder meer dat de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen een Waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië) (WMA) zullen opzetten. In dit MvO staat ook dat over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA en de leden ervan een overeenkomst zal worden gesloten tussen de RvI en de Europese Unie (EU).

Derhalve doe ik in de bijlage bij deze brief een voorstel met betrekking tot de bepalingen die zouden gelden voor de deelname van uw land aan de WMA en voor het door uw land ingezette personeel, waarvan de status, de voorrechten en de immuniteiten zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen de RvI, de EU en de bijdragende ASEAN-landen.

Ik zou u erkentelijk zijn indien u kunt bevestigen dat u de bepalingen in de bijlage aanvaardt, en dat u er tevens mee instemt dat deze brief en de bijlage, tezamen met uw antwoord, een juridisch bindend instrument vormen tussen de EU en de regering van het Koninkrijk Thailand, dat in werking zal treden op de datum van ondertekening van uw antwoord en van kracht zal blijven zolang uw land deelneemt aan de WMA.

Hoogachtend enz.

 

BIJLAGE I

1.

Het Koninkrijk Thailand neemt, zoals is vastgelegd in het MvO, deel aan de WMA, overeenkomstig de hierna volgende bepalingen en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie.

2.

De EU-deelname is gebaseerd op het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA). Het Koninkrijk Thailand sluit zich aan bij deze bepalingen van het gemeenschappelijk optreden over zijn deelname en die van zijn personeel aan de WMA, met inachtneming van de bepalingen in deze bijlage.

3.

Het besluit om de deelname van de EU aan de WMA te beëindigen wordt door de Raad van de Europese Unie genomen na overleg met het Koninkrijk Thailand, voor zover het Koninkrijk Thailand op het moment dat het besluit wordt genomen nog steeds deelneemt aan de WMA.

4.

Het Koninkrijk Thailand draagt er zorg voor dat het aan de WMA deelnemende personeel zijn taak uitoefent overeenkomstig:

de ter zake doende bepalingen van het op 9 september 2005 door de Raad van de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk optreden en eventuele latere wijzigingen daarvan;

het operatieplan (OPLAN), zoals op 12 september 2005 door de Raad van de Europese Unie goedgekeurd;

de uitvoeringregelingen krachtens deze overeenkomst.

5.

Het door het Koninkrijk Thailand voor de WMA gedetacheerd personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de WMA.

6.

Het Koninkrijk Thailand informeert het hoofd van de missie van de WMA tijdig over elke wijziging in zijn bijdrage aan de WMA.

7.

Het vanaf de aanvang voor de WMA gedetacheerde personeel wordt door een bevoegde autoriteit van het Koninkrijk Thailand medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de taak. Het voor de WMA gedetacheerde personeel verstrekt een afschrift van deze verklaring.

8.

De status van het WMA-personeel, met inbegrip van het personeel dat door het Koninkrijk Thailand wordt uitgezonden naar de WMA wordt geregeld door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA tussen de RvI, de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen.

9.

Onverminderd de in punt 8 bedoelde overeenkomst over de status van de missie heeft het Koninkrijk Thailand rechtsmacht over zijn aan de WMA deelnemend personeel.

10.

Het Koninkrijk Thailand is, overeenkomstig zijn eigen wetgeving en met inachtneming van de door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA verleende immuniteiten, verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van zijn personeel, met betrekking tot de deelname aan de WMA. Het Koninkrijk Thailand stelt overeenkomstig zijn wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van zijn personeel.

11.

Het Koninkrijk Thailand zal op basis van wederkerigheid bij de ondertekening van deze briefwisseling een verklaring afleggen inzake het afzien van alle schadevorderingen tegen een aan de WMA deelnemende staat. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

12.

De Europese Unie ziet erop toe dat haar lidstaten bij de ondertekening van de briefwisseling op basis van wederkerigheid een verklaring afleggen over het afzien van schadevorderingen betreffende de deelname van het Koninkrijk Thailand aan de WMA. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

13.

De regels voor het uitwisselen en de beveiliging van gerubriceerde informatie staan in bijlage III. Verdere richtsnoeren kunnen worden gegeven door de bevoegde autoriteiten, waaronder het hoofd van de missie van de WMA.

14.

Al het aan de WMA deelnemend personeel blijft volledig onder bevel van zijn nationale autoriteiten.

15.

De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van de WMA, dat het bevel voert via een hiërarchische commando- en controlestructuur.

16.

Het hoofd van de missie leidt de WMA en draagt zorg voor de dagelijkse leiding ervan.

17.

Overeenkomstig het in punt 2 bedoelde rechtsinstrument heeft het Koninkrijk Thailand wat betreft de dagelijkse leiding van de WMA dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de WMA deelnemende EU-lidstaten.

18.

Het hoofd van de missie van de WMA is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de WMA. De betrokken nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.

19.

Een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) wordt door het Koninkrijk Thailand aangesteld om zijn nationaal contingent in de WMA te vertegenwoordigen. De NPC rapporteert over nationale aangelegenheden aan het hoofd van de missie van de WMA, en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.

20.

Het Koninkrijk Thailand draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan de missie.

21.

Het Koninkrijk Thailand draagt niet bij aan de financiering van de operationele begroting van de WMA.

22.

In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de missie plaatsvindt, betaalt het Koninkrijk Thailand, wanneer diens aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA, als bedoeld in punt 8.

23.

De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of door het hoofd van de Missie, en de relevante autoriteiten van het Koninkrijk Thailand.

24.

Elke partij heeft het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een schriftelijke opzeggingstermijn van één maand.

25.

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden uitsluitend langs diplomatieke weg opgelost tussen de partijen.

BIJLAGE II

Tekst voor de wederzijdse verklaringen, bedoeld in de punten 11 en 12

Tekst voor de lidstaten van de EU:

„De lidstaten van de EU die het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) uitvoeren, zullen ernaar streven, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen het Koninkrijk Thailand wegens lichamelijk letsel of dood van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door uit het Koninkrijk Thailand afkomstig personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen van het Koninkrijk Thailand, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de missie, en behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van uit het Koninkrijk Thailand afkomstig personeel van de WMA.”.

Tekst voor het Koninkrijk Thailand:

„Het Koninkrijk Thailand dat deelneemt aan de WMA, zoals bedoeld in punt 5.3 van het MvO en in het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA), zal ernaar streven, voor zover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, om zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen elke andere aan de WMA deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die zijn eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de WMA deelnemende staten, op voorwaarde dat deze middelen ten behoeve van de missie zijn gebruikt, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het personeel van de WMA dat deze middelen gebruikte.”.

BIJLAGE III

Regels voor de uitwisseling en de beveiliging van gerubriceerde informatie

Teneinde een kader te scheppen voor de uitwisseling van voor de WMA relevante gerubriceerde informatie tot en met rubriceringsniveau RESTRICTED (RESTREINT UE) tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Thailand, gelden de hierna volgende regels:

Het Koninkrijk Thailand ziet erop toe dat aan het Koninkrijk Thailand vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens (d.w.z. alle gegevens (namelijk gegevens die in enigerlei vorm kunnen worden doorgegeven) of materiaal die/dat tegen ongeoorloofde openbaarmaking moeten/moet worden beschermd en als zodanig door een beveiligingsrubricering zijn/is gemerkt), de door de EU toegekende beveiligingsrubricering behouden en beveiligt die gegevens overeenkomstig de hierna volgende regels die stoelen op de beveiligingsvoorschriften van de Raad (1). Met name:

gebruikt het Koninkrijk Thailand vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens niet voor andere doeleinden dan die waarvoor de gerubriceerde EU-gegevens aan het Koninkrijk Thailand zijn vrijgegeven en dan die welke door de bron zijn aangegeven;

openbaart het Koninkrijk Thailand bedoelde gegevens niet aan derden zonder de voorafgaande toestemming van de EU;

ziet het Koninkrijk Thailand erop toe dat de toegang tot gerubriceerde EU-gegevens die aan het Koninkrijk Thailand zijn vrijgegeven, uitsluitend wordt toegestaan aan personen die een gegronde reden hebben om er kennis van te nemen;

ziet het Koninkrijk Thailand erop toe dat, vooraleer toegang wordt verleend tot gerubriceerde EU-gegevens, alle personen die toegang tot die gegevens vragen, instructies hebben gekregen over en voldoen aan de vereisten van de beveiligingsregelingen die relevant zijn voor de rubricering van de gegevens waartoe ze toegang zullen krijgen;

worden gerubriceerde EU-gegevens, rekening houdend met de rubriceringsgraad ervan, naar het Koninkrijk Thailand verstuurd per diplomatiek valies, militaire postdiensten, beveiligde postdiensten, beveiligde telecommunicatiekanalen of persoonlijk vervoer. Het Koninkrijk Thailand deelt het secretariaat-generaal van de Raad van de EU vooraf de naam en het adres mee van de instantie die verantwoordelijk is voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens, alsmede de exacte adressen waarnaar de gegevens en documenten moeten worden gestuurd;

ziet het Koninkrijk Thailand erop toe dat alle locaties, zones, gebouwen, bureaus, kamers, communicatie- en informatiesystemen, enz., waarin gerubriceerde EU-gegevens en -documenten bewaard en/of verwerkt worden, beschermd worden door passende fysieke beveiligingsmaatregelen;

ziet het Koninkrijk Thailand erop toe dat gerubriceerde EU-documenten die aan het Koninkrijk Thailand worden vrijgegeven, bij ontvangst in een speciaal bestand worden geregistreerd. Het Koninkrijk Thailand ziet erop toe dat wanneer door de ontvangende instantie kopieën van aan het Koninkrijk Thailand vrijgegeven gerubriceerde EU-documenten worden gemaakt, het aantal kopieën, de distributie en de vernietiging ervan in een speciaal bestand worden geregistreerd;

brengt het Koninkrijk Thailand het secretariaat-generaal van de Raad van de EU op de hoogte van ieder geval van compromittering van gerubriceerde EU-gegevens die aan het Koninkrijk Thailand zijn vrijgegeven. In geval van compromittering stelt het Koninkrijk Thailand een onderzoek in en neemt het de passende maatregelen om herhaling te voorkomen.

In het kader van deze regels worden gerubriceerde gegevens die door het Koninkrijk Thailand aan de Europese Unie zijn verstrekt, behandeld als gerubriceerde EU-gegevens en genieten zij een bescherming van gelijkwaardig niveau.

Ook nadat deze overeenkomst is verlopen of beëindigd, worden alle gerubriceerde gegevens of al het gerubriceerde materiaal die/dat krachtens de overeenkomst zijn/is verstrekt, behandeld overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

Jakarta, 9 December 2005

Your Excellency,

I have the honour to refer to your letter of 26 October 2005, together with its Annex, which reads as follows:

‘The Memorandum of Understanding (MoU) between the Government of Indonesia (GoI) and the Free Aceh Movement (GAM) signed at Helsinki on 15 August 2005, provides inter alia for the establishment by the European Union and ASEAN Contributing Countries of an Aceh Monitoring Mission (AMM) in Aceh (Indonesia). This MoU also provides that the status, privileges and immunities of the AMM and its members will be agreed between the GoI and the European Union (EU).

Accordingly, I have the honour to propose, in the Annex to this letter, the provisions which would apply to the participation of your country in the AMM, and the personnel deployed by your country, the status, privileges and immunities of which are set out in the agreement between the GoI, the EU and the ASEAN Contributing Countries.

I would be grateful if you could confirm your acceptance of the provisions set out in the Annex, and also confirm your understanding that this letter and its Annex, together with your reply, shall constitute a legally binding agreement between the EU and the Government of the Kingdom of Thailand, which shall enter into force on the day of signature of your reply, and shall remain in force for the duration of your country's participation in the AMM.

Please accept, Excellency, the assurances of my highest consideration.’

In reply, I have the honour to confirm, on behalf of the Government of the Kingdom of Thailand, its acceptance of the provisions set out in the Annex, and also confirm its understanding that this letter, together with your letter and its Annex, under reply, shall constitute a legally binding agreement between the Government of the Kingdom of Thailand and the EU, which shall enter into force on the date of this letter.

Accept, Excellency, the renewed assurances of my highest consideration.

Image

(ATCHARA SERIPUTRA)

Ambassador Extraordinary and Plenipotentiary of the Kingdom of Thailand to the Republic of Indonesia


(1)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Document is aan deze brief gehecht.


VERTALING

OVEREENKOMST

in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek der Filipijnen betreffende de deelname van de Republiek der Filipijnen aan de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA)

Jakarta, 26 oktober 2005

Excellentie,

In het memorandum van overeenstemming (MvO) tussen de regering van Indonesië (RvI) en de Beweging Vrij Atjeh (GAM) dat op 15 augustus 2005 in Helsinki is ondertekend, staat onder meer dat de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen een Waarnemingsmissie in Atjeh (Indonesië) (WMA) zullen opzetten. In dit MvO staat ook dat over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA en de leden ervan een overeenkomst zal worden gesloten tussen de RvI en de Europese Unie (EU).

Derhalve doe ik in de bijlage bij deze brief een voorstel met betrekking tot de bepalingen die zouden gelden voor de deelname van uw land aan de WMA en voor het door uw land ingezette personeel, waarvan de status, de voorrechten en de immuniteiten zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen de RvI, de EU en de bijdragende ASEAN-landen.

Ik zou u erkentelijk zijn indien u kunt bevestigen dat u de bepalingen in de bijlage aanvaardt, en dat u er tevens mee instemt dat deze brief en de bijlage, tezamen met uw antwoord, een juridisch bindend instrument vormen tussen de EU en de regering van de Republiek der Filipijnen, dat in werking zal treden op de datum van ondertekening van uw antwoord en van kracht zal blijven zolang uw land deelneemt aan de WMA.

Hoogachtend enz.

 

BIJLAGE I

1.

De Republiek der Filipijnen neemt, zoals is vastgelegd in het MvO, deel aan de WMA, overeenkomstig de hierna volgende bepalingen en eventuele vereiste uitvoeringsregelingen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de autonome besluitvorming van de Europese Unie.

2.

De EU-deelname is gebaseerd op het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de Europese Unie in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA). De Republiek der Filipijnen sluit zich aan bij deze bepalingen van het gemeenschappelijk optreden over zijn deelname en die van zijn personeel aan de WMA, met inachtneming van de bepalingen in deze bijlage.

3.

Het besluit om de deelname van de EU aan de WMA te beëindigen wordt door de Raad van de Europese Unie genomen na overleg met de Republiek der Filipijnen, voor zover de Republiek der Filipijnen op het moment dat het besluit wordt genomen nog steeds deelneemt aan de WMA.

4.

De Republiek der Filipijnen draagt er zorg voor dat het aan de WMA deelnemende personeel zijn taak uitoefent overeenkomstig:

de ter zake doende bepalingen van het op 9 september 2005 door de Raad van de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk optreden en eventuele latere wijzigingen daarvan;

het operatieplan (OPLAN), zoals op 12 september 2005 door de Raad van de Europese Unie goedgekeurd;

de uitvoeringregelingen krachtens deze overeenkomst.

5.

Het door de Republiek der Filipijnen voor de WMA gedetacheerd personeel laat zich bij de uitvoering van zijn taken en in zijn gedrag uitsluitend leiden door het belang van de WMA.

6.

De Republiek der Filipijnen informeert het hoofd van de missie van de WMA tijdig over elke wijziging in zijn bijdrage aan de WMA.

7.

Het vanaf de aanvang voor de WMA gedetacheerde personeel wordt door een bevoegde autoriteit van de Republiek der Filipijnen medisch gekeurd, ingeënt en medisch geschikt verklaard voor de taak. Het voor de WMA gedetacheerde personeel verstrekt een afschrift van deze verklaring.

8.

De status van het WMA-personeel, met inbegrip van het personeel dat door de Republiek der Filipijnen wordt uitgezonden naar de WMA wordt geregeld door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA tussen de RvI, de Europese Unie en de bijdragende ASEAN-landen.

9.

Onverminderd de in punt 8 bedoelde overeenkomst over de status van de missie heeft de Republiek der Filipijnen rechtsmacht over zijn aan de WMA deelnemend personeel.

10.

De Republiek der Filipijnen is, overeenkomstig zijn eigen wetgeving en met inachtneming van de door de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA verleende immuniteiten, verantwoordelijk voor de afhandeling van schadevorderingen van of aangaande leden van zijn personeel, met betrekking tot de deelname aan de WMA. De Republiek der Filipijnen stelt overeenkomstig zijn wet- en regelgeving in voorkomend geval een, inzonderheid juridische of disciplinaire, vordering in tegen leden van zijn personeel.

11.

De Republiek der Filipijnen zal op basis van wederkerigheid bij de ondertekening van deze briefwisseling een verklaring afleggen inzake het afzien van alle schadevorderingen tegen een aan de WMA deelnemende staat. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

12.

De Europese Unie ziet erop toe dat haar lidstaten bij de ondertekening van de briefwisseling op basis van wederkerigheid een verklaring afleggen over het afzien van schadevorderingen betreffende de deelname van de Republiek der Filipijnen aan de WMA. Een model voor die verklaring staat in bijlage II.

13.

De regels voor het uitwisselen en de beveiliging van gerubriceerde informatie staan in bijlage III. Verdere richtsnoeren kunnen worden gegeven door de bevoegde autoriteiten, waaronder het hoofd van de missie van de WMA.

14.

Al het aan de WMA deelnemend personeel blijft volledig onder bevel van zijn nationale autoriteiten.

15.

De nationale autoriteiten dragen de operationele controle over aan het hoofd van de missie van de WMA, dat het bevel voert via een hiërarchische commando- en controlestructuur.

16.

Het hoofd van de missie leidt de WMA en draagt zorg voor de dagelijkse leiding ervan.

17.

Overeenkomstig het in punt 2 bedoelde rechtsinstrument heeft de Republiek der Filipijnen wat betreft de dagelijkse leiding van de WMA dezelfde rechten en verplichtingen als de aan de WMA deelnemende EU-lidstaten.

18.

Het hoofd van de missie van de WMA is verantwoordelijk voor het tuchtrechtelijk toezicht op het personeel van de WMA. De betrokken nationale autoriteit neemt zo nodig tuchtrechtelijke maatregelen.

19.

Een contactpersoon voor het nationaal contingent (NPC) wordt door de Republiek der Filipijnen aangesteld om zijn nationaal contingent in de WMA te vertegenwoordigen. De NPC rapporteert over nationale aangelegenheden aan het hoofd van de missie van de WMA, en is verantwoordelijk voor de dagelijkse discipline van het contingent.

20.

De Republiek der Filipijnen draagt alle kosten in verband met zijn deelname aan de missie.

21.

De Republiek der Filipijnen draagt niet bij aan de financiering van de operationele begroting van de WMA.

22.

In geval van overlijden, lichamelijk letsel, verlies of schade geleden door natuurlijke personen of rechtspersonen van de staat/staten waar de missie plaatsvindt, betaalt de Republiek der Filipijnen, wanneer diens aansprakelijkheid is vastgesteld, schadevergoeding onder de voorwaarden, genoemd in de overeenkomst over de status, de voorrechten en de immuniteiten van de WMA, als bedoeld in punt 8.

23.

De voor de uitvoering van deze overeenkomst noodzakelijke technische en administratieve regelingen worden getroffen door de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid of door het hoofd van de Missie, en de relevante autoriteiten van de Republiek der Filipijnen.

24.

Elke partij heeft het recht om deze overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een schriftelijke opzeggingstermijn van één maand.

25.

Geschillen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst worden uitsluitend langs diplomatieke weg opgelost tussen de partijen.

BIJLAGE II

Tekst voor de wederzijdse verklaringen, bedoeld in de punten 11 en 12

Tekst voor de lidstaten van de EU:

„De lidstaten van de EU die het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA) uitvoeren, zullen ernaar streven, voor zover hun nationale rechtsstelsel dit toelaat, zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen de Republiek der Filipijnen wegens lichamelijk letsel of dood van hun personeel, c.q. schade aan of verlies van de middelen die hun eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door uit de Republiek der Filipijnen afkomstig personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in geval van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen van de Republiek der Filipijnen, mits die middelen gebruikt werden in het kader van de missie, en behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van uit de Republiek der Filipijnen afkomstig personeel van de WMA.”.

Tekst voor de Republiek der Filipijnen:

„De Republiek der Filipijnen die deelneemt aan de WMA, zoals bedoeld in punt 5.3 van het MvO en in het op 9 september 2005 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Optreden inzake de Waarnemingsmissie van de EU in Atjeh (Indonesië) (Waarnemingsmissie in Atjeh — WMA), zal ernaar streven, voor zover zijn nationale rechtsstelsel dit toelaat, om zoveel mogelijk af te zien van schadevorderingen tegen elke andere aan de WMA deelnemende staat wegens lichamelijk letsel of dood van zijn personeel, c.q. schade aan of verlies van middelen die zijn eigendom zijn en die door de WMA zijn gebruikt, wanneer het letsel, het overlijden, de schade of het verlies:

door personeel werd veroorzaakt bij de uitvoering van zijn taken in het kader van de WMA, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag; of

voortvloeide uit het gebruik van middelen die eigendom zijn van aan de WMA deelnemende staten, op voorwaarde dat deze middelen ten behoeve van de missie zijn gebruikt, behalve in gevallen van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag van het personeel van de WMA dat deze middelen gebruikte.”.

BIJLAGE III

Regels voor de uitwisseling en de beveiliging van gerubriceerde informatie

Teneinde een kader te scheppen voor de uitwisseling van voor de WMA relevante gerubriceerde informatie tot en met rubriceringsniveau RESTRICTED (RESTREINT UE) tussen de Europese Unie en de Republiek der Filipijnen, gelden de hierna volgende regels:

De Republiek der Filipijnen ziet erop toe dat aan de Republiek der Filipijnen vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens (d.w.z. alle gegevens (namelijk gegevens die in enigerlei vorm kunnen worden doorgegeven) of materiaal die/dat tegen ongeoorloofde openbaarmaking moeten/moet worden beschermd en als zodanig door een beveiligingsrubricering zijn/is gemerkt), de door de EU toegekende beveiligingsrubricering behouden en beveiligt die gegevens overeenkomstig de hierna volgende regels die stoelen op de beveiligingsvoorschriften van de Raad (1). Met name:

gebruikt de Republiek der Filipijnen vrijgegeven gerubriceerde EU-gegevens niet voor andere doeleinden dan die waarvoor de gerubriceerde EU-gegevens aan de Republiek der Filipijnen zijn vrijgegeven en dan die welke door de bron zijn aangegeven;

openbaart de Republiek der Filipijnen bedoelde gegevens niet aan derden zonder de voorafgaande toestemming van de EU;

ziet de Republiek der Filipijnen erop toe dat de toegang tot gerubriceerde EU-gegevens die aan de Republiek der Filipijnen zijn vrijgegeven, uitsluitend wordt toegestaan aan personen die een gegronde reden hebben om er kennis van te nemen;

ziet de Republiek der Filipijnen erop toe dat, vooraleer toegang wordt verleend tot gerubriceerde EU-gegevens, alle personen die toegang tot die gegevens vragen, instructies hebben gekregen over en voldoen aan de vereisten van de beveiligingsregelingen die relevant zijn voor de rubricering van de gegevens waartoe ze toegang zullen krijgen;

worden gerubriceerde EU-gegevens, rekening houdend met de rubriceringsgraad ervan, naar de Republiek der Filipijnen verstuurd per diplomatiek valies, militaire postdiensten, beveiligde postdiensten, beveiligde telecommunicatiekanalen of persoonlijk vervoer. De Republiek der Filipijnen deelt het secretariaat-generaal van de Raad van de EU vooraf de naam en het adres mee van de instantie die verantwoordelijk is voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens, alsmede de exacte adressen waarnaar de gegevens en documenten moeten worden gestuurd;

ziet de Republiek der Filipijnen erop toe dat alle locaties, zones, gebouwen, bureaus, kamers, communicatie- en informatiesystemen, enz., waarin gerubriceerde EU-gegevens en -documenten bewaard en/of verwerkt worden, beschermd worden door passende fysieke beveiligingsmaatregelen;

ziet de Republiek der Filipijnen erop toe dat gerubriceerde EU-documenten die aan de Republiek der Filipijnen worden vrijgegeven, bij ontvangst in een speciaal bestand worden geregistreerd. De Republiek der Filipijnen ziet erop toe dat wanneer door de ontvangende instantie kopieën van aan de Republiek der Filipijnen vrijgegeven gerubriceerde EU-documenten worden gemaakt, het aantal kopieën, de distributie en de vernietiging ervan in een speciaal bestand worden geregistreerd;

brengt de Republiek der Filipijnen het secretariaat-generaal van de Raad van de EU op de hoogte van ieder geval van compromittering van gerubriceerde EU-gegevens die aan de Republiek der Filipijnen zijn vrijgegeven. In geval van compromittering stelt de Republiek der Filipijnen een onderzoek in en neemt het de passende maatregelen om herhaling te voorkomen.

In het kader van deze regels worden gerubriceerde gegevens die door de Republiek der Filipijnen aan de Europese Unie zijn verstrekt, behandeld als gerubriceerde EU-gegevens en genieten zij een bescherming van gelijkwaardig niveau.

Ook nadat deze overeenkomst is verlopen of beëindigd, worden alle gerubriceerde gegevens of al het gerubriceerde materiaal die/dat krachtens de overeenkomst zijn/is verstrekt, behandeld overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

Jakarta, 17 January 2006

Your Excellency,

I have the honor to refer to the letter of your predecessor as representative of the President of the Council of the European Union, H.E. Charles Humfrey, CMG, dated 26 October 2005, together with its Annex, which read as follows:

‘The Memorandum of Understanding (MoU) between the Government of Indonesia (GoI) and the Free Aceh Movement (GAM) signed at Helsinki on 15 August 2005, provides inter alia for the establishment by the European Union and ASEAN Contributing Countries of an Aceh Monitoring Mission (AMM) in Aceh, (Indonesia). This MoU also provides that the status, privileges and immunities of the AMM and its members will be agreed between the GoI and the European Union.

Accordingly, I have the honour to propose, in the Annex to this letter, the provisions which would apply to the participation of your country in the AMM, and the personnel deployed by your country, the status, privileges and immunities of which are set out in the agreement in the GoI, the EU and the ASEAN Contributing Countries.

I would be grateful if you could confirm your acceptance of the provisions set out in the Annex, and also confirm your understanding that this letter and its Annex, together with your reply, shall constitute a legally binding agreement between the EU and the Government of the Republic of the Philippines, which shall enter into force on the day of signature of your reply, and shall remain in force for the duration of your country's participation in the AMM.

Please accept, Excellency, the assurances of my highest consideration.’

In reply to this letter dated 26 October 2005, together with its Annex, I have the honor to confirm, on behalf of the Government of the Republic of the Philippines, its acceptance of the provisions set out in the Annex, and also confirm its understanding that this letter, shall constitute a legally binding agreement between the Government of the Republic of the Philippines and the European Union, which shall enter into force on the date of this letter.

Accept, Excellency, the renewed assurances of my highest consideration.

Image

SHULAN O. PRIMAVERA

Ambassador Extraordinary and Plenipotentiary of the Republic of the Philippines


(1)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1. Document is aan deze brief gehecht.