ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 154

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
14 juni 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen  ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2007/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot intrekking van Richtlijn 71/304/EEG van de Raad betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen  ( 1 )

22

 

 

DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

 

*

Beschikking nr. 623/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot wijziging van Richtlijn 2002/2/EG tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders

23

 

*

Beschikking nr. 624/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot vaststelling van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (Douane-2013)

25

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

RICHTLIJNEN

14.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/1


RICHTLIJN 2007/23/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 mei 2007

betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaten gelden met betrekking tot het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen lopen uiteen, met name wat veiligheid en prestatiekenmerken betreft.

(2)

Deze wetten en bestuursrechtelijke bepalingen kunnen de handel in de Gemeenschap belemmeren en moeten worden geharmoniseerd om het vrije verkeer van pyrotechnische artikelen in de interne markt te garanderen en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en de veiligheid en de bescherming van de consument en de professionele eindgebruiker te bieden.

(3)

Richtlijn 93/15/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende de harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (3) sluit pyrotechnische artikelen van haar toepassingsgebied uit en bepaalt dat met betrekking tot pyrotechnische artikelen, ter bescherming van de consument en voor de veiligheid van het publiek in het algemeen, specifieke maatregelen vereist zijn en dat een aanvullende richtlijn ter zake zal worden opgesteld.

(4)

Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (4) stelt veiligheidseisen vast voor bedrijven waar explosieven met inbegrip van pyrotechnische stoffen aanwezig zijn.

(5)

Onder pyrotechnische artikelen moet verstaan worden vuurwerk, pyrotechnische artikelen voor het theater en voor technische doeleinden, zoals gasontwikkelaars gebruikt in airbags of in gordelspanners.

(6)

Deze richtlijn is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen waarop Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen (5) en de daarin genoemde relevante internationale verdragen van toepassing zijn.

(7)

Om voor voldoende hoge beschermingsniveaus te zorgen, moeten pyrotechnische artikelen in categorieën worden ondergebracht vooral op basis van het gevaar ervan wat betreft toepassing, doel of geluidsniveau.

(8)

Overeenkomstig de beginselen van de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (6) moet een pyrotechnisch artikel aan deze richtlijn beantwoorden wanneer het artikel voor het eerst in de handel in de Gemeenschap wordt gebracht. Vuurwerk dat door de fabrikant wordt vervaardigd voor eigen gebruik en waarvan het gebruik op zijn grondgebied door een lidstaat is goedgekeurd, in verband met religieuze, culturele of traditionele feestelijkheden in de lidstaten, kan evenwel niet worden geacht in de handel te zijn gebracht en hoeft daarom niet aan deze richtlijn te voldoen.

(9)

Gezien de inherente gevaren van het gebruik van pyrotechnische artikelen is het wenselijk leeftijdsgrenzen voor de verkoop aan consumenten en het gebruik ervan vast te stellen en ervoor te zorgen dat het etiket voldoende en passende informatie over veilig gebruik bevat teneinde de gezondheid en de veiligheid van de mens en het milieu te beschermen. Sommige pyrotechnische artikelen mogen uitsluitend beschikbaar zijn voor erkende specialisten die over de nodige kennis, vaardigheden en ervaring beschikken. Ten aanzien van pyrotechnische artikelen voor voertuigen moet in de etiketteringsvoorschriften rekening worden gehouden met de huidige praktijk alsmede met de omstandigheid dat deze zaken uitsluitend aan professionele afnemers geleverd worden.

(10)

Wat het gebruik van pyrotechnische artikelen en met name van vuurwerk betreft, bestaan er in de verschillende lidstaten sterk uiteenlopende culturele gebruiken en tradities. Daarom moeten de lidstaten nationale maatregelen kunnen nemen om het gebruik of de verkoop van bepaalde categorieën vuurwerk aan het publiek te beperken omwille van de openbare orde en veiligheid.

(11)

Het is wenselijk fundamentele veiligheidseisen voor pyrotechnische artikelen vast te stellen ter bescherming van de consument en ter voorkoming van ongevallen.

(12)

De verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat pyrotechnische artikelen aan deze richtlijn en met name aan die fundamentele veiligheidseisen voldoen, ligt bij de fabrikant. Indien de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, dient de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel in de Gemeenschap invoert, erop toe te zien dat de fabrikant heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn of dient hij alle verplichtingen van de fabrikant over te nemen.

(13)

Wanneer de fundamentele veiligheidseisen worden nageleefd, mogen de lidstaten het vrije verkeer van pyrotechnische artikelen niet verbieden, beperken of belemmeren. Deze richtlijn dient van toepassing te zijn onverminderd de nationale wetgeving inzake de afgifte van vergunningen door de lidstaten aan fabrikanten, distributeurs en importeurs.

(14)

Om gemakkelijker te kunnen aantonen dat de fundamentele veiligheidseisen worden nageleefd, worden geharmoniseerde normen voor het ontwerp, de fabricage en het testen van pyrotechnische artikelen opgesteld.

(15)

Europese geharmoniseerde normen worden opgesteld, goedgekeurd en gewijzigd door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) en het Europees Normalisatie-instituut voor telecommunicatie (ETSI). Deze organisaties zijn bevoegd om geharmoniseerde normen vast te stellen, die ze opstellen overeenkomstig de algemene richtsnoeren voor de samenwerking tussen henzelf en de Commissie en de Europese Vrijhandelsassociatie (7) en overeenkomstig de procedure die is vastgelegd in Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (8). Ten aanzien van pyrotechnische artikelen voor voertuigen dient het in acht nemen van de desbetreffende internationale ISO-normen aan de mondiale oriëntering van de Europese autotoeleveringsindustrie te beantwoorden.

(16)

In lijn met de „nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie” wordt van pyrotechnische artikelen die in overeenstemming met geharmoniseerde normen zijn vervaardigd, vermoed dat zij overeenstemmen met de fundamentele veiligheidseisen van deze richtlijn.

(17)

In Besluit 93/465/EEG van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de conformiteitsbeoordelingprocedures die in de richtlijnen voor technische harmonisatie moeten worden gebruikt, heeft de Raad geharmoniseerde middelen geïntroduceerd om conformiteitsbeoordelingprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (9), toe te passen. Door deze modules op pyrotechnische artikelen toe te passen, kan de verantwoordelijkheid van de fabrikanten en de bij de beoordeling van de overeenstemming betrokken instanties worden bepaald door rekening te houden met de aard van de desbetreffende pyrotechnische artikelen.

(18)

Groepen van pyrotechnische artikelen die qua ontwerp, functie of gedrag overeenkomen dienen door de aangemelde instanties te worden beoordeeld als productfamilies.

(19)

Om in de handel gebracht te worden, dienen pyrotechnische artikelen voorzien te zijn van een CE-markering die aangeeft dat ze aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen, zodat ze vrij in de Gemeenschap kunnen circuleren.

(20)

Overeenkomstig de „nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie” is een vrijwaringsclausule nodig om de overeenstemming van een pyrotechnisch artikel dan wel gebreken te kunnen aanvechten. De lidstaten dienen dienovereenkomstig alle passende maatregelen te nemen om het in de handel brengen van producten met de CE-markering te verbieden of te beperken, of zulke producten van de markt te halen, als zij bij het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van de consument.

(21)

Wat veilig vervoer betreft, vallen de voorschriften inzake het vervoer van pyrotechnische artikelen onder internationale conventies en akkoorden, inclusief de aanbevelingen van de Verenigde Naties inzake het vervoer van gevaarlijke goederen.

(22)

De lidstaten moeten sancties vaststellen voor inbreuken op de bepalingen van uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving en moeten ervoor zorgen dat deze sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(23)

Het is in het belang van de fabrikant en de importeur om veilige producten te leveren ter vermijding van kosten wegens aansprakelijkheid voor gebrekkige producten die schade toebrengen aan personen en particuliere eigendommen. In dit opzicht wordt deze richtlijn aangevuld door Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (10), omdat die richtlijn een risicoaansprakelijkheid kent voor fabrikanten en importeurs en de consument een afdoende beschermingsniveau biedt. Voorts bepaalt deze richtlijn dat aangemelde instanties afdoende verzekerd moeten zijn in verband met hun beroepsactiviteiten, tenzij hun aansprakelijkheid volgens nationaal recht door de staat wordt gedragen of de lidstaat zelf rechtstreeks aansprakelijk is voor de proeven.

(24)

Er moet in een overgangsperiode worden voorzien zodat nationale wetgeving op specifieke gebieden geleidelijk kan worden aangepast. Fabrikanten en importeurs moeten de tijd krijgen voor de uitoefening van eventuele rechten uit hoofde van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn geldende nationale bepalingen om bijvoorbeeld hun voorraden van vervaardigde producten te kunnen verkopen. Voorts moet de voor de toepassing van deze richtlijn vastgestelde specifieke overgangsperiode voorzien in extra tijd voor de vaststelling van geharmoniseerde normen en zorgen voor een spoedige tenuitvoerlegging van deze richtlijn om de bescherming van de consument te versterken.

(25)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(26)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(27)

In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om communautaire maatregelen goed te keuren inzake de aanbevelingen van de Verenigde Naties, de etiketteringsvereisten van pyrotechnische artikelen en de aanpassingen aan de technische vooruitgang van bijlagen II en III inzake de veiligheidseisen en de conformiteitsbeoordelingprocedures. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn of ter aanvulling van deze richtlijn met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG, worden vastgesteld.

(28)

Overeenkomstig paragraaf 34 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven (12) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstellingen en toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn stelt regels vast om tot vrij verkeer van pyrotechnische artikelen in de interne markt te komen en tegelijkertijd een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en openbare veiligheid en bescherming en veiligheid van de consument te bieden en wel met inachtneming van de relevante aspecten in verband met milieubescherming.

2.   Deze richtlijn stelt de fundamentele veiligheidseisen vast waaraan pyrotechnische artikelen moeten voldoen om in de handel te kunnen worden gebracht.

3.   Deze richtlijn is van toepassing op pyrotechnische artikelen zoals gedefinieerd in artikel 2, leden 1 tot en met 5.

4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

a)

pyrotechnische artikelen bestemd voor niet-commercieel gebruik, overeenkomstig de nationale wetgeving, door strijdkrachten, politie of brandweer;

b)

uitrusting die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 96/98/EG valt;

c)

pyrotechnische artikelen bestemd voor gebruik in de lucht- en ruimtevaartindustrie;

d)

klappertjes die speciaal zijn ontworpen voor speelgoed en andere artikelen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 88/378/EEG van de Raad van 3 mei 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed (13) vallen;

e)

explosieven die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 93/15/EEG vallen;

f)

munitie, zijnde projectielen en drijfladingen, alsmede losse flodders die worden gebruikt in draagbare vuurwapens, artillerie en andere vuurwapens.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„pyrotechnisch artikel”: elk artikel dat explosieve stoffen of een explosief mengsel van stoffen bevat die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties;

2.

„in de handel brengen”: het voor de eerste keer in de handel van de Gemeenschap beschikbaar stellen, al dan niet tegen betaling, van een afzonderlijk product, met het oog op distributie en/of gebruik ervan. Door de fabrikant voor eigen gebruik vervaardigd vuurwerk waarvan het gebruik op zijn grondgebied door een lidstaat is goedgekeurd, wordt niet geacht in de handel te zijn gebracht;

3.

„vuurwerk”: pyrotechnische artikelen ter vermaak;

4.

„pyrotechnische artikelen voor theatergebruik”: pyrotechnische artikelen die bestemd zijn voor binnenshuis of buitenshuis plaatsvindend podiumgebruik, met inbegrip van film- en TV-producties of soortgelijke vormen van gebruik;

5.

„pyrotechnische artikelen voor voertuigen”: een onderdeel van een veiligheidsvoorziening in een voertuig dat pyrotechnische stoffen bevat waarmee die of een andere voorziening wordt geactiveerd;

6.

„fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel ontwerpt en/of fabriceert of laat ontwerpen en/of fabriceren met de bedoeling het in de handel te brengen, onder zijn eigen naam of handelsmerk;

7.

„importeur”: elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn bedrijf een uit een derde land afkomstig pyrotechnisch artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt;

8.

„distributeur”: elke natuurlijke of rechtspersoon in de leveringsketen die in de uitoefening van zijn bedrijf een pyrotechnisch artikel op de markt beschikbaar maakt;

9.

„geharmoniseerde norm”: een Europese norm die op basis van een mandaat van de Commissie door een Europees normalisatie-instituut is goedgekeurd overeenkomstig de in Richtlijn 98/34/EG vastgestelde procedures, waarvan de inachtneming niet verplicht is;

10.

„persoon met gespecialiseerde kennis”: een persoon die van een lidstaat toestemming heeft gekregen om op haar grondgebied vuurwerk van categorie 4, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T2 en/of andere pyrotechnische artikelen van categorie P2 zoals gedefinieerd in artikel 3, te hanteren en/of te gebruiken.

Artikel 3

Categorisering

1.   Pyrotechnische artikelen worden door de fabrikant in een bepaalde categorie ondergebracht op grond van hun toepassing, doel en gevaar, met inbegrip van hun geluidsniveau. De categorisering wordt door de in artikel 10 bedoelde aangemelde instanties bevestigd als onderdeel van de conformiteitsbeoordelingprocedures overeenkomstig artikel 9.

De categorieën luiden als volgt:

a)

vuurwerk

Categorie 1:

vuurwerk dat zeer weinig gevaar en een te verwaarlozen geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik in een besloten ruimte, inclusief vuurwerk dat bestemd is voor gebruik binnenshuis;

Categorie 2:

vuurwerk dat weinig gevaar en een laag geluidsniveau oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een afgebakende plaats;

Categorie 3:

vuurwerk dat middelmatig gevaar oplevert en bestemd is voor gebruik buitenshuis in een grote open ruimte, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid;

Categorie 4:

vuurwerk dat veel gevaar oplevert en uitsluitend bestemd is voor gebruik door personen met gespecialiseerde kennis, veelal „vuurwerk voor professioneel gebruik” genoemd, en waarvan het geluidsniveau niet schadelijk is voor de menselijke gezondheid;

b)

pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Categorie T1:

pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik met gering gevaar;

Categorie T2:

pyrotechnische artikelen voor podiumgebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gebruikt;

c)

andere pyrotechnische artikelen

Categorie P1:

andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, die weinig gevaar opleveren;

Categorie P2:

andere pyrotechnische artikelen dan vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die uitsluitend bestemd zijn om door personen met gespecialiseerde kennis te worden gehanteerd of gebruikt.

2.   De lidstaten brengen de Commissie op de hoogte van de procedures volgens welke zij personen met gespecialiseerde kennis identificeren en machtigen.

Artikel 4

Verplichtingen van de fabrikant, de importeur en de distributeur

1.   De fabrikanten zorgen ervoor dat in de handel gebrachte pyrotechnische artikelen voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen in bijlage I.

2.   Wanneer de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, zorgt de importeur van de pyrotechnische artikelen ervoor dat de fabrikant heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn of neemt de importeur van de pyrotechnische artikelen deze verplichtingen op zich.

De importeur kan door autoriteiten en instanties in de Gemeenschap aansprakelijk worden gehouden met betrekking tot die verplichtingen.

3.   Distributeurs nemen, overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht, de nodige zorgvuldigheid in acht. Met name vergewissen zij zich ervan dat het pyrotechnische artikel is voorzien van de vereiste conformiteitmarkering(en) en vergezeld gaat van de vereiste documenten.

4.   Fabrikanten van pyrotechnische artikelen:

a)

leggen het pyrotechnische artikel voor aan een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 10, die een conformiteitbeoordelingsprocedure overeenkomstig artikel 9 uitvoert; en

b)

brengen de CE-markering en het etiket van het pyrotechnische artikel aan overeenkomstig artikel 11, en artikel 12 of 13.

Artikel 5

In de handel brengen

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat pyrotechnische artikelen uitsluitend in de handel worden gebracht indien ze aan de eisen van deze richtlijn voldoen, voorzien zijn van een CE-markering en aan de verplichtingen van de conformiteitsbeoordeling voldoen.

2.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat pyrotechnische artikelen niet onrechtmatig van een CE-markering zijn voorzien.

Artikel 6

Vrij verkeer

1.   De lidstaten mogen het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen die aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren.

2.   De bepalingen van deze richtlijn laten onverlet dat een lidstaat omwille van de openbare orde of veiligheid, of omwille van milieubescherming maatregelen neemt om het bezit, gebruik en/of de verkoop aan het grote publiek van vuurwerk van de categorieën 2 en 3, pyrotechnische artikelen voor theatergebruik en andere pyrotechnische artikelen te verbieden of te beperken.

3.   De lidstaten verhinderen niet dat pyrotechnische artikelen die niet met de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn op handelsbeurzen, tentoonstellingen en demonstraties voor de marketing van pyrotechnische artikelen worden getoond en gebruikt, op voorwaarde dat een zichtbaar teken duidelijk de naam en de datum van de handelsbeurs, tentoonstelling of demonstratie vermeldt en aangeeft dat de artikelen niet in overeenstemming zijn en niet verkocht mogen worden tot ze door de fabrikant, wanneer die in de Gemeenschap is gevestigd, of door de importeur in overeenstemming zijn gebracht. Tijdens dergelijke evenementen worden passende veiligheidsmaatregelen genomen overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat vastgestelde voorschriften.

4.   De lidstaten verhinderen niet dat pyrotechnische artikelen die voor onderzoeks-, ontwikkelings- en testdoeleinden zijn geproduceerd en niet met de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn, vrij circuleren en worden gebruikt, op voorwaarde dat een zichtbaar teken duidelijk aangeeft dat ze niet in overeenstemming zijn en niet beschikbaar zijn voor andere doeleinden dan voor ontwikkeling, tests en onderzoek.

Artikel 7

Leeftijdsgrenzen

1.   Pyrotechnische artikelen worden niet verkocht of anderszins ter beschikking gesteld aan consumenten jonger dan:

a)

vuurwerk

Categorie 1: 12 jaar;

Categorie 2: 16 jaar;

Categorie 3: 18 jaar;

b)

andere pyrotechnische artikelen en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik

Categorieën T1 en P1: 18 jaar.

2.   De lidstaten kunnen de leeftijdsgrenzen in lid 1 verhogen wanneer dat omwille van de openbare orde of veiligheid gerechtvaardigd is. De lidstaten kunnen de leeftijdsgrenzen ook verlagen voor personen die een beroepsopleiding ter zake hebben gevolgd of volgen.

3.   De volgende pyrotechnische artikelen mogen door fabrikanten, importeurs of distributeurs uitsluitend aan personen met gespecialiseerde kennis worden verkocht of anderszins ter beschikking gesteld:

a)

vuurwerk van categorie 4;

b)

pyrotechnische artikelen van categorie P2 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik van categorie T2.

Artikel 8

Geharmoniseerde normen

1.   Overeenkomstig de bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde procedures kan de Commissie de Europese normalisatie-instituten verzoeken Europese normen ter ondersteuning van deze richtlijn op te stellen of te herzien of de desbetreffende internationale organen aanmoedigen internationale normen op te stellen of te herzien.

2.   De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie de referenties van dergelijke geharmoniseerde normen bekend.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte geharmoniseerde normen worden erkend en overgenomen. Onder deze richtlijn vallende pyrotechnische artikelen die voldoen aan de desbetreffende nationale normen tot omzetting van de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte geharmoniseerde normen, worden door de lidstaten geacht in overeenstemming te zijn met de in bijlage I uiteengezette fundamentele veiligheidseisen. De lidstaten maken de referentienummers van de nationale normen tot omzetting van die geharmoniseerde normen, bekend.

Wanneer de lidstaten de nationale omzetting van de geharmoniseerde normen goedkeuren, maken ze de referentienummers van die omzettingen bekend.

4.   Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde geharmoniseerde normen niet toereikend zijn voor de in bijlage I uiteengezette fundamentele veiligheidseisen, legt de Commissie of de betrokken lidstaat de kwestie onder vermelding van de redenen voor aan het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanent comité. Het permanente comité brengt binnen 6 maanden na deze verwijzing advies uit. In het licht van het advies van het permanente comité brengt de Commissie de lidstaten op de hoogte van de maatregelen die moeten worden genomen ten aanzien van de geharmoniseerde normen en de in lid 2 bedoelde bekendmaking.

Artikel 9

Conformiteitsbeoordelingprocedures

Voor de beoordeling van de conformiteit van pyrotechnische artikelen volgt de fabrikant een van de volgende procedures:

a)

het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage II, afdeling 1, en naar keuze van de fabrikant hetzij:

i)

de overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage II, afdeling 2;

ii)

de productiekwaliteitsborging (module D), bedoeld in bijlage II, afdeling 3 of,

iii)

de productkwaliteitsborging (module E), bedoeld in bijlage II, afdeling 4;

b)

de eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage II, afdeling 5 of,

c)

de algehele productkwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage II, afdeling 6, voor zover het gaat om vuurwerk van categorie 4.

Artikel 10

Aangemelde instanties

1.   De lidstaten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de instanties die zij hebben aangewezen om de in artikel 9 bedoelde conformiteitsbeoordelingprocedures uit te voeren, alsmede de specifieke taken die aan deze instanties zijn toegewezen en de identificatienummers die de Commissie hen heeft toegekend.

2.   De Commissie maakt op haar website een lijst bekend van de aangemelde instanties, hun identificatienummers en de taken waarvoor zij zijn aangemeld. De Commissie zorgt ervoor dat deze lijst up-to-date is.

3.   De lidstaten passen de in bijlage III vastgestelde minimumcriteria toe voor de beoordeling van de instanties die bij de Commissie moeten worden aangemeld. Instanties die voldoen aan de beoordelingscriteria die in de geharmoniseerde normen voor aangemelde instanties zijn vastgesteld, worden geacht aan de desbetreffende minimumcriteria te voldoen.

4.   Een lidstaat die een bepaalde instantie bij de Commissie heeft aangemeld, trekt die aanmelding in indien hij ontdekt dat die instantie niet langer aan de in lid 3 bedoelde minimumcriteria voldoet. Hij brengt de andere lidstaten en de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte.

5.   Wanneer de aanmelding van een instantie wordt ingetrokken, behouden alle conformiteitscertificaten en bijbehorende documenten die door die instantie zijn afgegeven, hun geldigheid tenzij er een dreigend of rechtstreeks gevaar is voor de gezondheid en veiligheid.

6.   De Commissie maakt op haar website bekend dat de aanmelding van een instantie is ingetrokken.

Artikel 11

Verplichting om de CE-markering aan te brengen

1.   Nadat de conformiteitsbeoordeling overeenkomstig artikel 9 met succes is afgerond, brengen fabrikanten de CE-markering, zodanig aan dat ze zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar is, op de pyrotechnische artikelen zelf of, indien dit niet mogelijk is, op een hieraan bevestigd identificatieplaatje of op de verpakking. Het identificatieplaatje moet zodanig zijn ontworpen dat hergebruik onmogelijk is.

Het model voor de CE-markering is in overeenstemming met Besluit 93/465/EEG.

2.   Er mag geen enkele markering of inscriptie op pyrotechnische artikelen worden aangebracht, die derden in de war kan brengen wat de betekenis en vorm van de CE-markering betreft. Andere markeringen mogen op pyrotechnische artikelen worden aangebracht op voorwaarde dat de zicht- en leesbaarheid van de CE-markering niet in het gedrang komen.

3.   Wanneer pyrotechnische artikelen onderworpen zijn aan andere communautaire wetgeving die betrekking heeft op andere aspecten van de CE-markering en een CE-markering voorschrijft, geeft deze markering aan dat deze artikelen ook geacht worden aan de bepalingen van de andere toepasselijke wetgeving te voldoen.

Artikel 12

Etikettering van andere dan pyrotechnische artikelen voor voertuigen

1.   De fabrikanten zorgen ervoor dat andere pyrotechnische artikelen dan pyrotechnische artikelen voor voertuigen naar behoren zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar zijn geëtiketteerd in de officiële taal (talen) van de lidstaat waar het artikel aan de consument wordt verkocht.

2.   Het etiket van pyrotechnische artikelen moet ten minste de naam en het adres van de fabrikant of, als de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam van de fabrikant en de naam en het adres van de importeur, de naam en het type van het artikel, de minimumleeftijdsgrenzen zoals aangegeven in artikel 7, leden 1 en 2, de desbetreffende categorie en gebruiksaanwijzingen, het productiejaar bij vuurwerk van categorie 3 en 4 en, in voorkomend geval, een minimale veiligheidsafstand bevatten. Het etiket moet tevens de netto equivalente hoeveelheid (NEH) aan actieve explosieve stoffen vermelden.

3.   Op vuurwerk moet daarenboven ten minste de volgende informatie staan:

Categorie 1:

in voorkomend geval: „uitsluitend buitenshuis te gebruiken” en de minimale veiligheidsafstand;

Categorie 2:

„uitsluitend buitenshuis te gebruiken” en, in voorkomend geval, de minimale veiligheidsafstand(en);

Categorie 3:

„uitsluitend buitenshuis te gebruiken” en de minimale veiligheidsafstand(en);

Categorie 4:

„uitsluitend door personen met gespecialiseerde kennis te gebruiken” en de minimale veiligheidsafstand(en).

4.   Pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden bovendien voorzien van ten minste de volgende informatie:

Categorie T1:

in voorkomend geval: „uitsluitend buitenshuis te gebruiken” en een minimale veiligheidsafstand;

Categorie T2:

„uitsluitend door personen met gespecialiseerde kennis te gebruiken” en een minimale veiligheidsafstand(en).

5.   Indien op het pyrotechnische artikel niet voldoende plaats is voor de vereiste informatie als bedoeld in de leden 2 tot en met 4, wordt de informatie op de kleinste verpakkingseenheid weergegeven.

6.   De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op pyrotechnische artikelen die op handelsbeurzen, tentoonstellingen en demonstraties voor het op de markt brengen van pyrotechnische artikelen worden getoond zoals bedoeld in artikel 6, lid 3, of die voor onderzoeks-, ontwikkelings- en testdoeleinden worden vervaardigd zoals bedoeld in artikel 6, lid 4,.

Artikel 13

Etikettering van pyrotechnische artikelen voor voertuigen

1.   Het etiket van pyrotechnische artikelen voor voertuigen vermeldt de naam van de fabrikant of, als de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, de naam van de importeur, evenals de naam en het type van het artikel, en de veiligheidsinstructies.

2.   Als het artikel niet voldoende plaats biedt voor de etiketteringsvoorschriften van lid 1, wordt de vereiste informatie op de verpakking van het artikel vermeld.

3.   Een veiligheidsinformatieblad dat is opgesteld volgens de bijlage bij Richtlijn 2001/58/EG van de Commissie van 27 juli 2001 tot tweede wijziging van Richtlijn 91/155/EEG (14) wordt aan de professionele gebruiker verstrekt in de door hem gevraagde taal.

Het veiligheidsinformatieblad mag op papier of elektronisch worden geleverd, op voorwaarde dat de ontvanger over de nodige middelen beschikt om er toegang toe te hebben.

Artikel 14

Markttoezicht

1.   De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat pyrotechnische artikelen alleen in de handel mogen worden gebracht indien ze de gezondheid en veiligheid van personen niet in gevaar brengen wanneer ze worden opgeslagen zoals het hoort en worden gebruikt waarvoor ze zijn bestemd.

2.   De lidstaten voeren regelmatige inspecties uit op pyrotechnische artikelen bij binnenkomst op het grondgebied van de Gemeenschap en, op opslag- en fabricatieplaatsen.

3.   De lidstaten nemen de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij het overbrengen van pyrotechnische artikelen in de Gemeenschap de eisen van deze richtlijn inzake openbare veiligheden de voorschriften ter bescherming worden nageleefd.

4.   De lidstaten organiseren en verrichten passende controles van in de handel gebrachte producten, rekening houdend met het vermoeden van overeenstemming van producten die voorzien zijn van de CE-markering.

5.   De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van hun activiteiten op het gebied van markttoezicht.

6.   Wanneer een lidstaat ontdekt dat pyrotechnische artikelen die voorzien zijn van een CE-markering, vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming en worden gebruikt waarvoor ze zijn bestemd, de gezondheid en veiligheid van personen in gevaar kunnen brengen, neemt hij alle passende voorlopige maatregelen om die producten uit de handel te halen, het in de handel brengen ervan te verbieden of het vrij verkeer ervan te beperken. De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten hiervan op de hoogte.

7.   De Commissie maakt op haar website de namen bekend van de artikelen die volgens lid 6 uit de handel zijn gehaald, verboden zijn of onder beperkingen in de handel mogen worden gebracht.

Artikel 15

Snelle uitwisseling van informatie over risicovolle producten

Wanneer een lidstaat voldoende redenen heeft om aan te nemen dat een pyrotechnisch artikel een ernstig risico vormt voor de gezondheid en/of veiligheid van personen in de Gemeenschap, brengt hij de Commissie en de andere lidstaten hiervan op de hoogte en voert hij een passende beoordeling uit. De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de achtergrond en de resultaten van de beoordeling.

Artikel 16

Vrijwaringsclausule

1.   Wanneer een lidstaat het oneens is met de door een andere lidstaat op grond van artikel 14, lid 6, genomen voorlopige maatregelen, of wanneer de Commissie een dergelijke maatregel als onverenigbaar met de Gemeenschapswetgeving beschouwt, raadpleegt de Commissie onverwijld alle betrokken partijen, beoordeelt zij de maatregel en bepaalt zij haar standpunt over de vraag of de maatregel al dan niet is gerechtvaardigd. De Commissie brengt haar standpunt ter kennis van de lidstaten en de betrokken partijen.

Wanneer de Commissie de nationale maatregel gerechtvaardigd acht, nemen de andere lidstaten de nodige maatregelen om het onveilige artikel van de nationale markt te halen en brengen zij de Commissie daarvan op de hoogte.

Wanneer de Commissie de nationale maatregelen niet gerechtvaardigd acht, worden deze door de betrokken lidstaat herroepen.

2.   Indien de in lid 1 bedoelde voorlopige maatregelen het gevolg zijn van een tekortkoming in de geharmoniseerde normen, verwijst de Commissie de kwestie naar het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde permanente comité als de lidstaat waarvan de maatregelen uitgaan bij zijn standpunt blijft, en start de Commissie of de lidstaat de in artikel 8 bedoelde procedure.

3.   Indien een pyrotechnisch artikel niet in overeenstemming is, maar wel voorzien is van de CE-markering, neemt de bevoegde lidstaat passende maatregelen tegen de persoon die de markering heeft aangebracht, en brengt hij de Commissie hiervan op de hoogte. De Commissie brengt de andere lidstaten op de hoogte.

Artikel 17

Maatregelen die weigering of beperking tot gevolg hebben

1.   Bij elke maatregel die krachtens deze richtlijn wordt genomen

a)

om het in de handel brengen van een product te verbieden of te beperken, of

b)

om een product uit de handel te nemen,

wordt naar behoren opgave gedaan van de beweegredenen. Dergelijke maatregelen worden onverwijld meegedeeld aan de betrokken partij die tegelijkertijd op de hoogte wordt gebracht van de rechtsmiddelen die haar op grond van de nationale wetgeving van de desbetreffende lidstaat ter beschikking staan alsmede van de termijnen die voor deze rechtsmiddelen gelden.

2.   In het geval van een maatregel zoals bedoeld in lid 1, heeft de betrokken partij de mogelijkheid om van tevoren zijn standpunt bekend te maken, tenzij dit overleg niet mogelijk is vanwege de urgentie van de maatregel, met name om redenen van volksgezondheid of veiligheid.

Artikel 18

Uitvoeringsmaatregelen

1.   De volgende maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing:

a)

aanpassingen om rekening te houden met toekomstige wijzigingen van aanbevelingen van de Verenigde Naties;

b)

aanpassingen van de bijlagen II en III aan de technische vooruitgang;

c)

aanpassingen van de etiketteringseisen zoals bepaald in de artikelen 12 en 13.

2.   De volgende maatregelen worden vastgesteld volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure:

a)

het aanmaken van een traceerbaarheidssysteem, inclusief een registratienummer en een EU-register, om de soorten pyrotechnische artikelen en de fabrikant te kunnen identificeren;

b)

het aanleggen van gemeenschappelijke criteria voor het regelmatig verzamelen en bijwerken van gegevens over ongevallen in verband met pyrotechnische artikelen.

Artikel 19

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 20

Sancties

De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de bij overtredingen van ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale wetgeving toe te passen sancties, en zorgen ervoor dat die sancties ook worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen tevens de nodige maatregelen vast die hen toelaten om zendingen van pyrotechnische artikelen die niet aan deze richtlijn voldoen, tegen te houden.

Artikel 21

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 4 januari 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

2.   Zij passen die bepalingen toe vanaf 4 juli 2010 voor vuurwerk van de categorieën 1, 2 en 3, en vanaf 4 juli 2013 voor andere pyrotechnische artikelen, vuurwerk van categorie 4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

3.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

5.   Nationale vergunningen die vóór de in lid 2 aangegeven desbetreffende datum zijn verleend, blijven tot hun vervaldatum of tot tien jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn (de kortste periode is van toepassing) geldig op het grondgebied van de lidstaat die de vergunning heeft verleend.

6.   In afwijking van lid 5 blijven nationale vergunningen voor pyrotechnische artikelen voor voertuigen die vóór de in lid 2 aangegeven desbetreffende datum zijn verleend, geldig tot ze vervallen.

Artikel 22

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 23

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

G. GLOSER


(1)  PB C 195 van 18.8.2006, blz. 7.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 30 november 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 april 2007.

(3)  PB L 121 van 15.5.1993, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 97).

(5)  PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).

(6)  PB C 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(7)  PB C 91 van 16.4.2003, blz. 7.

(8)  PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(9)  PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(10)  PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 141 van 4.6.1999, blz. 20).

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(12)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(13)  PB L 187 van 16.7.1988, blz. 1.

(14)  PB L 212 van 7.8.2001, blz. 24.


BIJLAGE I

Fundamentele veiligheidseisen

1.

Elk pyrotechnisch artikel moet de prestaties leveren die de fabrikant bij de aangemelde instantie heeft opgegeven om maximale veiligheid en betrouwbaarheid te garanderen.

2.

Elk pyrotechnisch artikel moet zo zijn ontworpen en gefabriceerd dat men zich er met behulp van een passend proces veilig van kan ontdoen met minimale gevolgen voor het milieu.

3.

Elk pyrotechnisch artikel moet correct functioneren wanneer het gebruikt wordt waarvoor het is bestemd.

Elk pyrotechnisch artikel moet onder realistische omstandigheden worden getest. Indien dit niet mogelijk is in een laboratorium, moeten de tests worden uitgevoerd onder de omstandigheden waarin het pyrotechnische artikel zal worden gebruikt.

De volgende gegevens en eigenschappen moeten in voorkomend geval worden gecontroleerd of getest.

a)

Ontwerp, constructie en kenmerkende eigenschappen, inclusief gedetailleerde chemische samenstelling (massa en percentage van de gebruikte stoffen) en afmetingen.

b)

Fysische en chemische stabiliteit van het pyrotechnische artikel in alle normale, te verwachten omgevingsomstandigheden.

c)

Gevoeligheid voor de normale, te verwachten hantering en vervoersomstandigheden.

d)

Compatibiliteit van alle componenten wat chemische stabiliteit betreft.

e)

Weerstand van het pyrotechnische artikel tegen vocht wanneer het bestemd is om in vochtige of natte omstandigheden te worden gebruikt en vocht de veiligheid of betrouwbaarheid negatief kan beïnvloeden.

f)

Weerstand tegen lage en hoge temperaturen wanneer het pyrotechnische artikel bestemd is om bij dergelijke temperaturen te worden bewaard of gebruikt en het afkoelen of opwarmen van een component of van het pyrotechnische artikel in zijn geheel de veiligheid of betrouwbaarheid negatief kan beïnvloeden.

g)

Veiligheidsvoorzieningen om voortijdige of onbedoelde inwerkingstelling of ontsteking te voorkomen.

h)

Passende instructies en, waar nodig, markeringen inzake het veilig hanteren, opslaan, gebruiken (inclusief veiligheidsafstand) en verwijderen in de officiële taal of talen van de ontvangende lidstaat.

i)

Weerstand van het pyrotechnische artikel, de verpakking ervan of andere componenten tegen aantasting onder normale, te verwachten opslagomstandigheden.

j)

Specificatie van alle benodigde apparatuur en accessoires en van gebruiksaanwijzingen voor de veilige werking van het pyrotechnische artikel.

Tenzij anders vermeld in de instructies van de fabrikant, moeten de pyrotechnische artikelen hun pyrotechnische samenstelling bevatten tijdens het vervoer en bij normale hantering daarvan.

4.

Pyrotechnische artikelen mogen niet bevatten:

a)

commerciële springstoffen, met uitzondering van zwart kruit of een samenstelling voor een lichtflits;

b)

militaire explosieven.

5.

De verschillende groepen pyrotechnische artikelen moeten ten minste ook aan de volgende voorschriften voldoen:

A.   Vuurwerk

1.

De fabrikant brengt vuurwerk krachtens artikel 3 onder in verschillende categorieën op basis van netto explosieve massa, veiligheidsafstanden, geluidsniveau en dergelijke. De categorie staat duidelijk vermeld op het etiket.

a)

Voor vuurwerk van categorie 1 moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

i)

de veiligheidsafstand bedraagt minstens 1 m. Indien nodig, kan de veiligheidsafstand echter minder bedragen;

ii)

het maximale geluidsniveau op de veiligheidsafstand is niet meer dan 120 dB (A, imp) of een gelijkwaardig geluidsniveau gemeten aan de hand van een andere geschikte methode;

iii)

categorie 1 bevat geen rotjes en ratelbanden, al dan niet met flitspoeder;

iv)

knalerwten in categorie 1 bevat niet meer dan 2,5 mg zilverfulminaat.

b)

Voor vuurwerk van categorie 2 moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

i)

de veiligheidsafstand bedraagt minstens 8 m. Indien nodig, kan de veiligheidsafstand echter minder bedragen;

ii)

het maximale geluidsniveau op de veiligheidsafstand is niet meer dan 120 dB (A, imp) of een gelijkwaardig geluidsniveau gemeten aan de hand van een andere geschikte methode.

c)

Voor vuurwerk van categorie 3 moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

i)

de veiligheidsafstand bedraagt minstens 15 m. Indien nodig, kan de veiligheidsafstand echter minder bedragen;

ii)

het maximale geluidsniveau op de veiligheidsafstand is niet meer dan 120 dB (A, imp) of een gelijkwaardig geluidsniveau gemeten aan de hand van een andere geschikte methode.

2.

Vuurwerk mag uitsluitend gebouwd zijn met materialen die de risico’s van brokstukken voor de gezondheid, gebouwen of het milieu zoveel mogelijk beperken.

3.

De ontstekingsmethode moet duidelijk zichtbaar zijn en worden aangegeven aan de hand van etiketten of instructies.

4.

Vuurwerk mag niet op een grillige en onvoorspelbare manier bewegen.

5.

Vuurwerk van de categorieën 1, 2 en 3 moet beschermd zijn tegen onbedoelde ontsteking, hetzij door een beschermlaag, hetzij door de verpakking, hetzij door de constructie van het artikel. Vuurwerk van categorie 4 moet tegen onbedoelde ontsteking beschermd zijn door methodes die door de fabrikant worden gespecificeerd.

B.   Andere pyrotechnische artikelen

1.

Pyrotechnische artikelen moeten zo zijn ontworpen dat de risico’s voor de gezondheid, gebouwen en het milieu bij normaal gebruik zo klein mogelijk zijn.

2.

De ontstekingsmethode moet duidelijk zichtbaar zijn en worden aangegeven aan de hand van etiketten of instructies.

3.

Het pyrotechnische artikel moet zo zijn ontworpen dat het risico van brokstukken voor de gezondheid, gebouwen of het milieu bij onbedoelde inwerkingtreding zo klein mogelijk is.

4.

In voorkomend geval moet het pyrotechnische artikel naar behoren werken tot de houdbaarheidsdatum die de fabrikant heeft opgegeven.

C.   Ontstekers

1.

Ontstekers moeten op betrouwbare wijze in werking kunnen worden gesteld en moeten onder alle normale, te verwachten gebruiksomstandigheden voldoende ontstekingscapaciteit hebben.

2.

Ontstekers moeten beschermd zijn tegen elektrostatische ontlading onder normale, te verwachten opslag- en gebruiksomstandigheden.

3.

Elektrische ontstekers moeten beschermd zijn tegen elektromagnetische velden onder normale, te verwachten opslag- en gebruiksomstandigheden.

4.

Het omhulsel van de lonten moet de juiste mechanische sterkte hebben en de explosieve vulling afdoende beschermen wanneer deze aan normale, te verwachten mechanische spanning wordt blootgesteld.

5.

De parameters voor de brandduur van lonten moeten bij het artikel zijn gevoegd.

6.

De elektrische kenmerken (bv. minimuminleidingsstroom, weerstand, enz.) van elektrische ontstekers moeten bij het artikel zijn gevoegd.

7.

De draden van elektrische ontstekers moeten voldoende geïsoleerd en mechanisch sterk genoeg zijn, inclusief de verbinding met de ontsteker, rekening houdend met het bedoelde gebruik.


BIJLAGE II

Conformiteitsbeoordelingprocedures

1.   MODULE B: EG-typeonderzoek

1.

In deze module wordt het deel van de procedure beschreven waarmee een aangemelde instantie zich ervan vergewist en verklaart dat een staal die representatief is voor de beoogde productie, aan de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2007/23/EG (hierna „deze richtlijn” genoemd) voldoet.

2.

De fabrikant dient de aanvraag voor EG-typeonderzoek in bij de aangemelde instantie van zijn keuze.

De aanvraag bevat:

a)

de naam en het adres van de fabrikant;

b)

een schriftelijke verklaring dat dezelfde aanvraag niet bij een andere aangemelde instantie is ingediend;

c)

de technische documentatie als beschreven in punt 3.

De aanvrager stelt de aangemelde instantie een staal ter beschikking die representatief is voor de beoogde productie, hierna „type” genoemd. De aangemelde instantie kan bijkomende stalen vragen als dat nodig is om het testprogramma uit te voeren.

3.

Aan de hand van de technische documentatie moet de overeenstemming van het artikel met de voorschriften van deze richtlijn kunnen worden beoordeeld. De documentatie moet, voor zover dat voor de beoordeling relevant is, betrekking hebben op het ontwerp, de fabricage en de werking van het artikel en voor zover dat voor de beoordeling relevant is het volgende bevatten:

a)

een algemene typebeschrijving;

b)

ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema’s van delen, onderdelen, leidingen, enz.;

c)

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om de tekeningen en schematische voorstellingen en de werking van het artikel te begrijpen;

d)

een lijst van de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen, volledig of gedeeltelijk toegepast, en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn te voldoen wanneer de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen niet zijn toegepast;

e)

de resultaten van ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, enz.;

f)

keuringsrapporten.

4.

De aangemelde instantie moet:

a)

de technische documentatie bestuderen, verifiëren of het type in overeenstemming met deze documentatie is gefabriceerd en aangeven welke elementen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen zijn ontworpen en welke zijn ontworpen zonder de desbetreffende bepalingen van die geharmoniseerde normen toe te passen;

b)

de passende beoordelingen en noodzakelijke tests uitvoeren of hebben uitgevoerd om, wanneer de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen niet zijn toegepast, te controleren of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn voldoen;

c)

de passende beoordelingen en noodzakelijke tests uitvoeren of hebben uitgevoerd om, wanneer de fabrikant ervoor gekozen heeft de desbetreffende geharmoniseerde normen toe te passen, te controleren of deze ook zijn toegepast;

d)

met de aanvrager overeenkomen op welke locatie de beoordelingen en noodzakelijke tests moeten worden uitgevoerd.

5.

Wanneer het type aan de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn voldoet, geeft de aangemelde instantie een verklaring van EG-typeonderzoek af aan de aanvrager. Op deze verklaring staan de naam en het adres van de fabrikant, de resultaten van de beoordeling en de nodige gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij de verklaring gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien de fabrikant geen typeverklaring krijgt, moet de aangemelde instantie in detail de redenen voor die weigering aangeven.

Er moet in een beroepsprocedure worden voorzien.

6.

De aanvrager brengt de aangemelde instantie die de technische documentatie betreffende de verklaring van EG-typeonderzoek in haar bezit heeft, op de hoogte van alle wijzigingen van het goedgekeurde artikel die aanvullend moeten worden goedgekeurd als die wijzigingen invloed hebben op de overeenstemming met de fundamentele voorschriften of de voorgeschreven gebruiksvoorwaarden van het artikel. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een bijvoegsel bij de oorspronkelijke verklaring van EG-typeonderzoek.

7.

Elke aangemelde instantie moet de andere aangemelde instanties op de hoogte brengen van de relevante informatie betreffende de verklaringen van EG-typeonderzoek en de bijvoegsels die zijn afgegeven of ingetrokken.

8.

De andere aangemelde instanties kunnen een kopie van de verklaringen van EG-typeonderzoek en/of de bijvoegsels krijgen. De bijlagen bij de verklaringen moeten ter beschikking van de andere aangemelde instanties worden gehouden.

9.

Samen met de technische documentatie moet de fabrikant kopieën van de verklaringen van EG-typeonderzoek en de bijvoegsels bijhouden gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het desbetreffende artikel.

Indien de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, rust de verplichting om de technische documentatie ter beschikking te houden bij de persoon die het product in de handel brengt.

2.   MODULE C: overeenstemming met het type

1.

In deze module wordt het deel van de procedure beschreven waarmee de fabrikant garandeert en verklaart dat de desbetreffende pyrotechnische artikelen in overeenstemming zijn met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en aan de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn voldoen. De fabrikant brengt de CE-markering aan op elk pyrotechnisch artikel en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op.

2.

De fabrikant neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces garandeert dat het gefabriceerde artikel overeenstemt met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en met de fundamentele veiligheidseisen van de richtlijn.

3.

De fabrikant moet een kopie van de verklaring van overeenstemming bijhouden gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het desbetreffende artikel.

Indien de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, rust de verplichting om de technische documentatie ter beschikking te houden bij de persoon die het artikel in de handel brengt.

4.

Een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie moet het artikel met willekeurige intervallen onderzoeken of hebben laten onderzoeken. De aangemelde instantie neemt ter plekke een geschikt monster van de afgewerkte artikelen. Dat wordt onderzocht en aan de hand van passende tests zoals gedefinieerd in de in artikel 8 bedoelde toepasselijke geharmoniseerde norm of een gelijkwaardige norm, wordt gecontroleerd of het artikel met de voorschriften van deze richtlijn overeenstemt. Wanneer een of meer stalen van de onderzochte artikelen niet in overeenstemming blijken te zijn, moet de aangemelde instantie passende maatregelen nemen.

Onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie brengt de fabrikant tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aan.

3.   MODULE D: productiekwaliteitsborging

1.

In deze module wordt de procedure beschreven waarmee een fabrikant die aan de verplichtingen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de desbetreffende pyrotechnische artikelen in overeenstemming zijn met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. De fabrikant brengt de CE-markering aan op elk pyrotechnisch artikel en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor het in punt 4 bedoelde toezicht.

2.

De fabrikant moet een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor de productie, de inspectie en het testen van het eindproduct hebben zoals bepaald in punt 3. Hij moet het in punt 4 bedoelde toezicht uitvoeren.

3.   Kwaliteitssysteem

3.1.

De fabrikant dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag in voor de beoordeling van zijn kwaliteitssysteem voor de desbetreffende pyrotechnische artikelen.

De aanvraag bevat:

a)

alle relevante informatie voor de beoogde categorie van pyrotechnische artikelen;

b)

de documentatie betreffende het kwaliteitssysteem;

c)

de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een kopie van de verklaring van EG-typeonderzoek.

3.2.

Het kwaliteitssysteem moet ervoor zorgen dat pyrotechnische artikelen in overeenstemming zijn met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek en de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften en bepalingen moeten op een systematische en ordelijke manier worden gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Aan de hand van de documentatie over het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsprogramma’s, -plannen, -handleidingen en -gegevens consequent kunnen worden geïnterpreteerd.

Zij bevat met name een adequate beschrijving van:

a)

de kwaliteitsdoelstellingen en de structuur van de organisatie, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het management met betrekking tot de kwaliteit van de pyrotechnische artikelen;

b)

de fabricage, de kwaliteitscontrole- en de kwaliteitsbewakingstechnieken, alsmede de in dat verband toe te passen technieken en systematische maatregelen;

c)

de onderzoeken en tests die vóór, tijdens en na de fabricage plaatsvinden en de frequentie ervan;

d)

de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel;

e)

de middelen om na te gaan of de vereiste kwaliteit van pyrotechnische artikelen wordt gehaald en de effectieve werking van het kwaliteitssysteem.

3.3.

De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of het aan de in punt 3.2 bedoelde voorschriften voldoet. Kwaliteitssystemen die aan de desbetreffende geharmoniseerde norm voldoen, worden geacht in overeenstemming te zijn met die voorschriften. Ten minste één lid van het controleteam moet ervaring hebben met de beoordeling van de desbetreffende producttechnologie. Bij de beoordelingsprocedure hoort een inspectiebezoek aan de bedrijfsgebouwen van de fabrikant.

De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

3.4.

De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, na te komen en ervoor te zorgen dat het goed en efficiënt blijft werken.

De fabrikant informeert de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd over voorgenomen wijzigingen van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem aan de in punt 3.2 bedoelde voorschriften zal blijven voldoen dan wel of het systeem opnieuw moet worden beoordeeld.

De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

4.   Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1.

Toezicht is bedoeld om ervoor te zorgen dat de fabrikant de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, naar behoren nakomt.

4.2.

De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de nodige informatie, met name:

a)

de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem;

b)

de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

4.3.

De aangemelde instantie voert periodiek controles uit om ervoor te zorgen dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag.

4.4.

De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Tijdens dergelijke bezoeken kan de aangemelde instantie indien noodzakelijk tests (laten) uitvoeren om na te gaan of het kwaliteitssysteem naar behoren functioneert; de aangemelde instantie moet de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn uitgevoerd, een testverslag verstrekken.

5.

De fabrikant moet de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking houden van de nationale autoriteiten:

a)

het in punt 3.1, onder b), bedoelde document;

b)

de documenten betreffende de wijzigingen als bedoeld in punt 3.4, tweede alinea;

c)

de in de vierde alinea van punt 3.4 en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde besluiten en verslagen van de aangemelde instantie.

6.

Elke aangemelde instantie verstrekt de andere aangemelde instanties de relevante informatie betreffende de goedkeuringen van het kwaliteitssysteem die zijn afgegeven of ingetrokken.

4.   MODULE E: productkwaliteitsborging

1.

In deze module wordt de procedure beschreven waarmee een fabrikant die aan de verplichtingen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de pyrotechnische artikelen in overeenstemming zijn met het type dat is beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek. De fabrikant brengt de CE-markering aan op elk pyrotechnisch artikel en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor het in punt 4 bedoelde toezicht.

2.

De fabrikant moet een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor de inspectie en het testen van het eindproduct hebben zoals bepaald in punt 3. Hij moet het in punt 4 bedoelde toezicht uitvoeren.

3.   Kwaliteitssysteem

3.1.

De fabrikant dient bij de aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag in voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem voor zijn pyrotechnische artikelen.

De aanvraag bevat:

a)

alle relevante informatie voor de beoogde categorie van pyrotechnische artikelen;

b)

de documentatie betreffende het kwaliteitssysteem;

c)

de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een kopie van de verklaring van EG-typeonderzoek.

3.2.

Krachtens het kwaliteitssysteem wordt elk pyrotechnisch artikel onderzocht en worden passende tests zoals gedefinieerd in de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde toepasselijke geharmoniseerde norm(en) of gelijkwaardige normen, uitgevoerd om na te gaan of het artikel aan de desbetreffende voorschriften van de richtlijn voldoet.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, voorschriften en bepalingen moeten op een systematische en ordelijke manier worden gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Aan de hand van de documentatie over het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsprogramma’s, -plannen, -handleidingen en -gegevens op uniforme wijze kunnen worden geïnterpreteerd.

Zij bevat met name een adequate beschrijving van:

a)

de kwaliteitsdoelstellingen en de structuur van de organisatie, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het management met betrekking tot de kwaliteit van het product;

b)

de onderzoeken en tests die na de fabricage worden uitgevoerd;

c)

de middelen om de effectieve werking van het kwaliteitssysteem te controleren;

d)

de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

3.3.

De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of het aan de in punt 3.2 bedoelde voorschriften voldoet. Kwaliteitssystemen die aan de desbetreffende geharmoniseerde norm voldoen, worden geacht in overeenstemming te zijn met die voorschriften.

Ten minste één lid van het controleteam moet ervaring hebben met de beoordeling van de desbetreffende producttechnologie. Bij de beoordelingsprocedure hoort een inspectiebezoek aan de bedrijfsgebouwen van de fabrikant.

De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

3.4.

De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, na te komen en ervoor te zorgen dat het goed en efficiënt blijft werken.

De fabrikant informeert de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd over voorgenomen wijzigingen van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem aan de in punt 3.2 bedoelde voorschriften zal blijven voldoen dan wel of het systeem opnieuw moet worden beoordeeld.

De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

4.   Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1.

Toezicht is bedoeld om ervoor te zorgen dat de fabrikant de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, naar behoren nakomt.

4.2.

De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de nodige informatie, met name:

a)

de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem,

b)

de technische documentatie,

c)

de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, kwalificatierapporten van het betrokken personeel, enz.

4.3.

De aangemelde instantie voert periodiek controles uit om ervoor te zorgen dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag.

4.4.

De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Tijdens dergelijke bezoeken kan de aangemelde instantie indien noodzakelijk tests (laten) uitvoeren om na te gaan of het kwaliteitssysteem naar behoren functioneert; de aangemelde instantie moet de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn uitgevoerd, een testverslag verstrekken.

5.

De fabrikant moet de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking houden van de nationale autoriteiten:

a)

de in punt 3.1, onder b), bedoelde documenten;

b)

documenten betreffende de wijzigingen als bedoeld in punt 3.4, tweede alinea;

c)

de in de vierde alinea van punt 3.4 en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde besluiten en verslagen van de aangemelde instantie.

6.

Elke aangemelde instantie verstrekt de andere aangemelde instanties de relevante informatie betreffende de goedkeuringen van het kwaliteitssysteem die zijn afgegeven of ingetrokken.

5.   MODULE G: eenheidskeuring

1.

In deze module wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant garandeert en verklaart dat het pyrotechnische artikel waarvoor de in punt 2 bedoelde verklaring is afgegeven, aan de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn voldoet. De fabrikant brengt de CE-markering op het artikel aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.

2.

De aangemelde instantie onderzoekt het pyrotechnische artikel en voert passende tests zoals gedefinieerd in de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde relevante geharmoniseerde norm(en) of gelijkwaardige tests uit om de overeenstemming van het artikel met de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn te garanderen.

De aangemelde instantie brengt op het goedgekeurde pyrotechnische artikel haar identificatienummer aan (of laat dat aanbrengen) en stelt een verklaring van overeenstemming met betrekking tot de uitgevoerde tests op.

3.

De technische documentatie is bedoeld om de overeenstemming met de voorschriften van deze richtlijn te kunnen beoordelen en het ontwerp, de fabricage en de werking van het pyrotechnische artikel te begrijpen.

Voor zover nodig voor de beoordeling moet de documentatie het volgende bevatten:

a)

een algemene typebeschrijving;

b)

ontwerp- en fabricagetekeningen alsmede schema’s van delen, onderdelen en leidingen;

c)

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn om de ontwerp- en fabricagetekeningen, de schema’s van delen, onderdelen en leidingen, en de werking van het pyrotechnische artikel te begrijpen;

d)

een lijst van de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen, volledig of gedeeltelijk toegepast, en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de fundamentele veiligheidseisen van deze richtlijn te voldoen wanneer de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde geharmoniseerde normen niet zijn toegepast;

e)

de resultaten van gedane ontwerpberekeningen en uitgevoerde onderzoeken;

f)

keuringsrapporten.

6.   MODULE H: algehele kwaliteitsborging

1.

In deze module wordt de procedure beschreven waarmee de fabrikant die aan de verplichtingen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de desbetreffende artikelen aan de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn voldoen. De fabrikant of zijn importeur brengt de CE-markering aan op elk artikel en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor het in punt 4 bedoelde toezicht.

2.

De fabrikant moet een goedgekeurd kwaliteitssysteem hebben voor het ontwerp, de productie, de inspectie en het testen van het eindproduct, zoals bepaald in punt 3, en is onderworpen aan het in punt 4 bedoelde toezicht.

3.   Kwaliteitssysteem

3.1.

De fabrikant dient bij de aangemelde instantie een aanvraag in voor de beoordeling van zijn kwaliteitssysteem.

De aanvraag bevat:

a)

alle relevante informatie voor de beoogde categorie van pyrotechnische artikelen;

b)

de documentatie betreffende het kwaliteitssysteem.

3.2.

Het kwaliteitssysteem moet ervoor zorgen dat het artikel in overeenstemming is met de toepasselijke voorschriften van deze richtlijn.

Alle door de fabrikant gevolgde onderdelen, eisen en bepalingen moeten op een systematische en ordelijke manier worden gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies. Aan de hand van de documentatie over het kwaliteitssysteem moeten de kwaliteitsprogramma’s, plannen, handleidingen en -gegevens consistent kunnen worden geïnterpreteerd.

Zij bevat met name een adequate beschrijving van:

a)

de kwaliteitsdoelstellingen en de structuur van de organisatie, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het management met betrekking tot het ontwerp en de kwaliteit van de producten;

b)

technische specificaties van de fabricage waaronder de toepasselijke normen, alsmede — indien de in artikel 8 van deze richtlijn bedoelde normen niet volledig zijn toegepast — de wijze waarop de vervulling van de fundamentele eisen van de richtlijn wordt gewaarborgd;

c)

technieken voor de controle en het testen van ontwikkelingsresultaten, processen en systematische maatregelen die bij de ontwikkeling van de tot de desbetreffende categorie behorende producten worden toegepast;

d)

de technieken die zullen worden aangewend in het kader van de fabricage, de kwaliteitscontrole en de kwaliteitsborging evenals de processen en systematische acties;

e)

de onderzoeken en tests die vóór, tijdens en na de fabricage plaatsvinden en de frequentie ervan;

f)

de kwaliteitsgegevens, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel;

g)

de middelen om na te gaan of het vereiste ontwerp en de vereiste kwaliteit van het product wordt gehaald en de effectieve werking van het kwaliteitssysteem.

3.3.

De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of het aan de in punt 3.2 bedoelde voorschriften voldoet. Kwaliteitssystemen die aan de desbetreffende geharmoniseerde norm voldoen, worden geacht in overeenstemming te zijn met die voorschriften.

Ten minste één lid van het controleteam moet ervaring hebben met de beoordeling van de desbetreffende producttechnologie. Bij de beoordelingsprocedure hoort een inspectiebezoek aan de bedrijfsgebouwen van de fabrikant.

De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

3.4.

De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, na te komen en ervoor te zorgen dat het goed en efficiënt blijft werken.

De fabrikant houdt de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd voortdurend op de hoogte van elke beoogde bijwerking van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem aan de in punt 3.2 bedoelde voorschriften zal blijven voldoen dan wel of het systeem opnieuw moet worden beoordeeld.

De fabrikant wordt in kennis gesteld van het met redenen omklede beoordelingsbesluit. De kennisgeving bevat de resultaten van het onderzoek.

4.   EG-toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie

4.1.

Het EG-toezicht is bedoeld om ervoor te zorgen dat de fabrikant de verplichtingen die uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem voortvloeien, naar behoren nakomt.

4.2.

De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor inspectiedoeleinden toegang tot de fabricage-, inspectie-, test- en opslagruimten en verstrekt haar de nodige informatie, met name:

a)

de documentatie met betrekking tot het kwaliteitssysteem;

b)

de door het kwaliteitssysteem voor de ontwikkeling verlangde kwaliteitsrapporten, zoals de resultaten van analyses, berekeningen, testgegevens;

c)

de door het kwaliteitssysteem voor de fabricage verlangde kwaliteitsrapporten, zoals inspectieverslagen en testgegevens, ijkgegevens, en kwalificatierapporten van het betrokken personeel.

4.3.

De aangemelde instantie voert regelmatig controles uit om ervoor te zorgen dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag.

4.4.

De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken aan de fabrikant brengen. Tijdens dergelijke bezoeken kan de aangemelde instantie, indien nodig, tests (laten) uitvoeren om na te gaan of het kwaliteitssysteem naar behoren functioneert; de aangemelde instantie moet de fabrikant een verslag van het bezoek en, indien tests zijn uitgevoerd, een testverslag verstrekken.

5.

De fabrikant moet de volgende elementen gedurende ten minste tien jaar vanaf de laatste fabricagedatum van het artikel ter beschikking houden van de nationale autoriteiten:

a)

het in punt 3.1, onder b), bedoelde document;

b)

de documenten betreffende de bijwerking als bedoeld in punt 3.4, tweede alinea;

c)

de in de vierde alinea van punt 3.4 en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde besluiten en verslagen van de aangemelde instantie.

6.

Elke aangemelde instantie verstrekt de andere aangemelde instanties de relevante informatie betreffende de goedkeuringen van het kwaliteitssysteem die zijn afgegeven of ingetrokken.


BIJLAGE III

Door de lidstaten te hanteren minimumcriteria voor de instanties die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de conformiteit

1.

De instantie, de directeur daarvan en de personeelsleden die met de uitvoering van de keuringstests zijn belast, mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier, de installateur of importeur zijn van de pyrotechnische artikelen die ze inspecteren, noch de gemachtigd vertegenwoordiger van een van deze partijen. Zij mogen noch rechtstreeks, noch als gemachtigd vertegenwoordiger betrokken worden bij het ontwerp, de constructie, de verkoop, het onderhoud of de invoer van dergelijke artikelen. Dit belet niet dat tussen de fabrikant en de instantie technische informatie kan worden uitgewisseld.

2.

De instantie en de personeelsleden daarvan voeren de keuringstests uit met de grootst mogelijke professionele integriteit en technische bekwaamheid; zij zijn vrij van alle druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van de inspectie kunnen beïnvloeden, met name vanwege (groepen van) personen met een belang in het resultaat van de keuringen.

3.

De instantie beschikt over het nodige personeel en de voorzieningen die nodig zijn om de administratieve en technische taken met betrekking tot de keuring naar behoren uit te voeren; zij moet ook toegang hebben tot de uitrusting die nodig is voor speciale keuringen.

4.

De met de inspectie belaste personeelsleden:

a)

hebben een degelijke technische en beroepsopleiding genoten;

b)

hebben een bevredigende kennis van de voorschriften betreffende de tests die ze uitvoeren en voldoende ervaring met dergelijke tests;

c)

beschikken over de vereiste bekwaamheid om de verklaringen, gegevens en verslagen op te stellen die nodig zijn om de uitvoering van de tests te authenticeren.

5.

De onpartijdigheid van het inspectiepersoneel is gegarandeerd. Hun vergoeding hangt niet af van het aantal uitgevoerde tests of het resultaat ervan.

6.

De instantie sluit een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering af, tenzij die wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de tests rechtstreeks door de lidstaat worden verricht.

7.

De personeelsleden van de instantie zijn aan het beroepsgeheim gebonden ten aanzien van al wat hun bij de uitoefening van hun taak in het kader van deze richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven ter kennis is gekomen (behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties van de staat waarin de keuringsdienst zijn werkzaamheden uitoefent).


BIJLAGE IV

Markering van de overeenstemming

De CE-markering bestaat uit de letters „CE” in de volgende vorm:

Image

Indien de markering wordt verkleind of vergroot, moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding worden gerespecteerd.


14.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/22


RICHTLIJN 2007/24/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 mei 2007

tot intrekking van Richtlijn 71/304/EEG van de Raad betreffende de opheffing van de beperkingen van het vrij verrichten van diensten op het gebied van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken en van de gunning van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken door bemiddeling van agentschappen of filialen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende de modernisering en vereenvoudiging van het acquis communautaire heeft de Commissie onder meer aangekondigd dat zij zou nagaan of het acquis kan worden vereenvoudigd door bijvoorbeeld achterhaalde wetgevingsbesluiten in te trekken.

(2)

Met de aanneming van diverse wetgevingsbesluiten op het gebied van overheidsopdrachten, waarvan de laatste Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (2) en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3) waren, en wegens de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie, en met name zijn arrest van 25 juli 1991 in zaak C-76/90 Säger (4), wordt eenzelfde of hoger niveau van bescherming geboden dan door Richtlijn 71/304/EEG (5).

(3)

Het verdient derhalve aanbeveling Richtlijn 71/304/EEG in te trekken om het acquis communautaire te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan de rechten van de economische subjecten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 71/304/EEG wordt ingetrokken.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

G. GLOSER


(1)  Advies van het Europees Parlement van 13 februari 2007 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 april 2007.

(2)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 107).

(3)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/97/EG.

(4)  Jurispr. 1991, blz. I-4221.

(5)  PB L 185 van 16.8.1971, blz. 1.


DOOR HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD GEZAMENLIJK AANGENOMEN BESLUITEN

14.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/23


BESCHIKKING Nr. 623/2007/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 mei 2007

tot wijziging van Richtlijn 2002/2/EG tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) werd Richtlijn 79/373/EEG van de Raad van 2 april 1979 betreffende het verkeer van mengvoeders (4) gewijzigd. Met de genoemde bepaling werd een punt toegevoegd aan artikel 5, lid 1, van Richtlijn 79/373/EEG, waarin wordt bepaald dat mengvoederfabrikanten op verzoek van de klant de exacte samenstelling van een diervoeder moeten meedelen.

(2)

In zijn arrest van 6 december 2005 in de gevoegde zaken C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04 (5) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen artikel 1, punt 1, onder b), van Richtlijn 2002/2/EG, gelet op het evenredigheidsbeginsel, ongeldig verklaard.

(3)

Volgens artikel 233 van het Verdrag moeten instellingen waarvan een handeling nietig is verklaard de nodige maatregelen nemen om het arrest van het Hof van Justitie uit te voeren.

(4)

De doelstelling van de veiligheid van diervoeders wordt onder meer gerealiseerd door de toepassing van de bepalingen van Verordeningen (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6) en (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(5)

Diverse uitspraken van rechtbanken in de lidstaten hebben geleid tot uiteenlopende en ongelijke implementering van Richtlijn 2002/2/EG, en diverse zaken in dit verband zijn thans nog hangende bij deze nationale rechtbanken.

(6)

Het Europees Parlement en de Raad zien er op dit moment van af diepgaande wijzigingen aan te brengen aan de juridische basistekst, daar de Commissie in het kader van een programma tot vereenvoudiging de toezegging heeft gedaan dat zij uiterlijk medio 2007 voorstellen zal indienen voor een nieuwe ordening van de wetgeving inzake diervoeder. Zij verwachten daarbij dat in deze context ook de kwestie van de zogeheten „open declaratie” van bestanddelen in haar geheel opnieuw onder de loep zal worden genomen. Zij verwachten hierbij van de kant van de Commissie nieuwe voorstellen, die zowel rekening houden met het belang van de landbouwers bij een precieze en gedetailleerde informatie over de voedermiddelen die het diervoeder bevat als met het belang van de industrie bij een toereikende bescherming van bedrijfsgeheimen.

(7)

Artikel 12, tweede alinea, van Richtlijn 79/373/EEG, toegevoegd door artikel 1, punt 5, van Richtlijn 2002/2/EG, bepaalt dat de mengvoederfabrikanten verplicht zijn de met de officiële controles belaste instanties op verzoek elk document ter beschikking te stellen dat verband houdt met de precieze samenstelling van de voeders die bestemd zijn om in het verkeer te worden gebracht, en aan de hand waarvan de betrouwbaarheid van de informatie op het etiket kan worden gecontroleerd.

(8)

Richtlijn 2002/2/EG moet dus worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2002/2/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1, punt 1, onder b), wordt geschrapt.

2.

In artikel 1, punt 6, wordt de tekst van artikel 15 bis van Richtlijn 79/373/EEG vervangen door:

„Artikel 15 bis

Uiterlijk 6 november 2006 legt de Commissie, op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering van de regeling die is ingesteld bij artikel 5, lid 1, punt j), en lid 5, punt d), alsmede artikel 5 quater en artikel 12, tweede alinea, met name wat betreft het vermelden in gewichtspercentages van de hoeveelheden voedermiddelen op de etiketten van mengvoeders, met inbegrip van de tolerantiemarges, samen met eventuele verbeteringsvoorstellen”.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

G. GLOSER


(1)  PB C 324 van 30.12.2006, blz. 34.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 april 2007.

(3)  Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG betreffende het verkeer van mengvoeders (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 23).

(4)  PB L 86 van 6.4.1979, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(5)  ABNA en anderen, Jurispr. 2005, blz. I-10423.

(6)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).

(7)  Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).


14.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 154/25


BESCHIKKING Nr. 624/2007/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 mei 2007

tot vaststelling van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (Douane-2013)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het creëren van groei en werkgelegenheid zoals is bepaald in de hernieuwde Lissabon-strategie, is een belangrijke doelstelling voor de Gemeenschap in de komende jaren. De vorige programma’s op het gebied van douane, met name Beschikking nr. 253/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2003 houdende goedkeuring van een actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap (3) (hierna „Douane-2007” genoemd), hebben in aanzienlijke mate bijgedragen aan de verwezenlijking van die doelstelling en aan de algemene doelstellingen van het douanebeleid. Het is daarom passend de activiteiten die in het kader van deze programma’s zijn ingeleid, voort te zetten. Een nieuw programma (hierna „het programma” genoemd) wordt vastgesteld voor een periode van zes jaar zodat de looptijd ervan samenvalt met het meerjarig financieel kader dat is opgenomen in het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (4).

(2)

De douanediensten spelen een cruciale rol bij de bescherming van de belangen van de Gemeenschap, met name haar financiële belangen. Tevens bieden zij de burgers en de marktdeelnemers in de Gemeenschap op iedere plaats in het douanegebied van de Gemeenschap waar douaneformaliteiten worden vervuld, een gelijkwaardig beschermingsniveau. In dit verband was het door de Groep douanebeleid vastgestelde strategische beleid erop gericht dat de nationale douanediensten even efficiënt en effectief functioneren en op de eisen van een veranderende douaneomgeving reageren als betrof het één enkele dienst. Het is derhalve zaak dat het programma bij het algemene douanebeleid aansluit en dit ondersteunt, en dat de Groep douanebeleid, die is samengesteld uit de Commissie en de hoofden van de douanediensten van de lidstaten of hun vertegenwoordigers, door het programma wordt ondersteund. De uitvoering van het programma moet daarom door de Commissie en de lidstaten worden gecoördineerd en georganiseerd binnen het gemeenschappelijk beleid zoals dat door de Groep douanebeleid wordt ontwikkeld.

(3)

Het is nodig op douanegebied voorrang te geven aan de verbetering van de controles en fraudebestrijdingsmaatregelen, de minimalisering van de nalevingskosten van de douanewetgeving voor de marktdeelnemers, het efficiënte beheer van de goederencontroles aan de buitengrenzen en de bescherming van de burgers van de Europese Unie wat de veiligheid en de beveiliging van de internationale bevoorradingsketen betreft. Daarom moet de Gemeenschap, binnen de grenzen van haar bevoegdheden, het optreden van de douanediensten van de lidstaten kunnen ondersteunen en dient iedere mogelijkheid tot administratieve samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand waarin de Gemeenschapsvoorschriften voorzien, ten volle te worden benut.

(4)

Met het oog op de ondersteuning van het toetredingsproces van de kandidaat-lidstaten dienen de douanediensten van deze landen de nodige steun te krijgen om vanaf de datum van hun toetreding alle taken te kunnen vervullen die uit het Gemeenschapsrecht voortvloeien, waaronder het beheer van toekomstige buitengrenzen. Het programma moet daarom openstaan voor kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

(5)

Met het oog op de ondersteuning van douanehervormingen in landen die deelnemen aan het Europese nabuurschapsbeleid, dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat deze landen, onder bepaalde voorwaarden, aan specifieke programma-activiteiten kunnen deelnemen.

(6)

Door de toenemende mondialisering van de handel, de ontwikkeling van nieuwe markten en veranderingen in de wijze waarop en de snelheid waarmee goederen worden vervoerd, dienen de douanediensten hun onderlinge betrekkingen te versterken alsook met het bedrijfsleven, de juridische en wetenschappelijke wereld en andere deelnemers aan het internationale handelsverkeer. Dit programma moet personen die deze kringen of entiteiten vertegenwoordigen, de mogelijkheid bieden aan programma-activiteiten deel te nemen wanneer dat dienstig is.

(7)

De geautomatiseerde en beveiligde trans-Europese communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen die uit hoofde van Douane-2007 worden gefinancierd, zijn essentieel voor het functioneren van de douane in de Gemeenschap op het gebied van informatie-uitwisseling tussen douanediensten en moeten derhalve verder worden gefinancierd uit hoofde van het programma.

(8)

De ervaring die de Gemeenschap met vorige Douane-programma’s heeft opgedaan, heeft geleerd dat het samenbrengen van ambtenaren van verschillende nationale overheidsdiensten in beroepsmatige activiteiten in het kader van benchmarking, projectgroepen, seminars, workshops, werkbezoeken, opleidings- en monitoringactiviteiten in grote mate bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van die programma’s. Deze activiteiten moeten daarom worden voortgezet, terwijl ook in de mogelijkheid moet worden voorzien om nieuwe instrumenten te ontwikkelen wanneer dat vereist is om nog effectiever aan de behoeften tegemoet te komen.

(9)

De douaneambtenaren moeten over een toereikende talenkennis beschikken om aan het programma te kunnen deelnemen en samen te werken. De deelnemende landen dienen in de nodige talenopleiding voor hun ambtenaren te voorzien.

(10)

Uit de tussentijdse evaluatie van Douane-2007 is duidelijk geworden dat een meer gestructureerde aanpak is vereist voor het delen van informatie en het uitwisselen van kennis tussen overheidsdiensten onderling en tussen overheidsdiensten en de Commissie en voor de consolidatie van kennis die tijdens programma-activiteiten is verkregen. Daarom moet in het programma bijzondere aandacht worden gegeven aan het delen van informatie en kennisbeheer.

(11)

Ofschoon de deelnemende landen primair verantwoordelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, is een optreden van de Gemeenschap vereist voor de coördinatie van de programma-activiteiten, het beschikbaar stellen van infrastructuur en het geven van de nodige stimulansen.

(12)

Daar de doelstellingen van deze beschikking niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

Bij deze beschikking worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006.

(14)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5),

HEBBEN DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Vaststelling van het programma

1.   Voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 wordt een meerjarig actieprogramma voor de douane in de Gemeenschap („Douane-2013”), hierna „het programma” genoemd, vastgesteld ter ondersteuning en aanvulling van de maatregelen die de lidstaten nemen om het effectief functioneren van de interne markt te waarborgen op douanegebied.

2.   De activiteiten van het programma omvatten:

a)

communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen;

b)

benchmarking;

c)

seminars en workshops;

d)

projectgroepen en stuurgroepen;

e)

werkbezoeken;

f)

opleidingsactiviteiten;

g)

monitoringactiviteiten;

h)

alle andere activiteiten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze beschikking wordt verstaan onder:

1.

„overheidsdienst”: de voor de douane en douanegerelateerde activiteiten verantwoordelijke overheden en overige lichamen in de deelnemende landen;

2.

„ambtenaar”: een medewerker van de overheidsdienst.

Artikel 3

Deelname aan het programma

1.   De deelnemende landen zijn de lidstaten en de in lid 2 bedoelde landen.

2.   Aan het programma kan worden deelgenomen door:

a)

kandidaat-lidstaten die in aanmerking komen voor een pretoetredingsstrategie, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan communautaire programma’s zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomst en besluiten van de Associatieraad;

b)

potentiële kandidaat-lidstaten, overeenkomstig de met deze landen overeen te komen bepalingen na de vaststelling van kaderovereenkomsten betreffende hun deelname aan communautaire programma’s.

3.   Aan het programma kan ook worden deelgenomen door bepaalde partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid indien de relevante wetgeving en bestuurlijke methoden in deze landen voldoende zijn aangepast aan die in de Gemeenschap, overeenkomstig met deze landen overeen te komen bepalingen na de vaststelling van kaderovereenkomsten betreffende hun deelname aan communautaire programma’s.

4.   Deelnemende landen worden vertegenwoordigd door ambtenaren van de desbetreffende overheidsdienst.

Artikel 4

Algemene doelstellingen

1.   Het programma wordt opgezet om de volgende algemene doelstellingen te vervullen:

a)

garanderen dat de activiteiten van de douane voldoen aan de behoeften van de interne markt, inclusief de beveiliging van de bevoorradingsketen en de vergemakkelijking van het handelsverkeer, en de groei- en werkgelegenheidsstrategie ondersteunen;

b)

garanderen dat de douanediensten van de lidstaten op efficiënte wijze met elkaar samenwerken en hun taken uitvoeren als betrof het één enkele dienst, waarbij er zorg voor wordt gedragen dat de controles op ieder punt in het douanegebied van de Gemeenschap qua resultaten gelijkwaardig zijn en dat de legitieme activiteiten van bedrijven worden ondersteund;

c)

de noodzakelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap bieden;

d)

de veiligheid en zekerheid versterken;

e)

de in artikel 3, lid 2, genoemde landen voorbereiden op de toetreding, inclusief door het delen van ervaringen en kennis met de douanediensten van de betrokken landen.

2.   De gemeenschappelijke aanpak van het douanebeleid dient voortdurend aan de nieuwe ontwikkelingen te worden aangepast in partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten in de Groep douanebeleid bestaande uit de Commissie en de hoofden van de douanediensten van de lidstaten of hun vertegenwoordigers. De Commissie stelt de Groep douanebeleid op gezette tijden in kennis van de maatregelen met betrekking tot de uitvoering van het programma.

Artikel 5

Specifieke doelstellingen

De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

het verminderen van de administratieve lasten en de nalevingskosten voor de marktdeelnemers door de douanesystemen en -controles beter te standaardiseren en te vereenvoudigen, en het onderhouden van een open en transparante samenwerking met het bedrijfsleven;

b)

het in kaart brengen, ontwikkelen en toepassen van beste werkmethoden, met name op het gebied van auditcontrole voor en na de vrijgave van goederen, risicoanalyse, douanecontroles en vereenvoudigde procedures;

c)

het onderhouden van een systeem voor het meten van de prestaties van de douanediensten van de lidstaten, teneinde hun doelmatigheid en doeltreffendheid te verbeteren;

d)

het ondersteunen van acties ter voorkoming van onregelmatigheden, met name door snelle verstrekking van informatie over risico’s aan de eerstelijnsdouanekantoren;

e)

het voorzien in een uniforme en eenduidige indeling van de tarieven in de Gemeenschap, met name door verbetering van de coördinatie en de samenwerking tussen laboratoria;

f)

het helpen totstandbrengen van een pan-Europese elektronische douaneomgeving door middel van de ontwikkeling van interoperabele communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen in combinatie met de noodzakelijke wijzigingen op wetgevend en bestuurlijk gebied;

g)

het onderhouden van bestaande communicatie- en informatiesystemen en in voorkomend geval het ontwikkelen van nieuwe systemen;

h)

het ondernemen van acties om de douanediensten van de landen die zich op toetreding voorbereiden, te ondersteunen;

i)

het helpen ontwikkelen van degelijke douanediensten in derde landen;

j)

het verbeteren van de samenwerking tussen de douanediensten van de lidstaten en van derde landen, met name die van de partnerlanden van het Europese nabuurschapsbeleid;

k)

het ontwikkelen en versterken van gemeenschappelijke opleidingen.

Artikel 6

Werkprogramma

De Commissie stelt jaarlijks volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde procedure een werkprogramma vast.

HOOFDSTUK II

PROGRAMMA-ACTIVITEITEN

Artikel 7

Systemen voor communicatie en informatie-uitwisseling

1.   De Commissie en de deelnemende landen dragen er zorg voor dat de in lid 2 bedoelde communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen operationeel zijn.

2.   De communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen zijn:

a)

het gemeenschappelijk communicatienetwerk met gemeenschappelijke systeeminterface (CCN/CSI);

b)

het geautomatiseerde systeem voor douanevervoer (CTS);

c)

de tariefsystemen, en met name het systeem voor gegevensverspreiding (DDS), de gecombineerde nomenclatuur (GN), het informatiesysteem betreffende het geïntegreerd tarief van de Gemeenschap (Taric), het Europese informatiesysteem betreffende bindende tariefinlichtingen (EBTI), het systeem voor tariefcontingenten en voor bewaking (TQS), het informatiesysteem met betrekking tot schorsingen (Suspensions), het specimenbeheersysteem (SMS), het informatiesysteem voor de afwikkeling van procedures (ISPP), de Europese douanelijst van chemische stoffen (ECICS) en het registratiesysteem voor exporteurs (REX);

d)

de systemen ter bevordering van de veiligheid zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6), met inbegrip van het communautair systeem voor risicobeheer, het uitvoercontrolesysteem (ECS), het invoercontrolesysteem (ICS) en het systeem voor geautoriseerde marktdeelnemers (AEO);

e)

alle nieuwe douanegerelateerde communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen, met inbegrip van de e-douanesystemen, die in het kader van communautaire wetgeving worden opgezet en in het in artikel 6 bedoelde werkprogramma zijn opgenomen.

3.   De communautaire componenten van de communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen omvatten de hardware, de software en de netwerkverbindingen, die voor alle deelnemende landen gelijk dienen te zijn. De Commissie sluit namens de Gemeenschap de nodige contracten om deze componenten operationeel te maken.

4.   De niet-communautaire componenten van de communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen omvatten de nationale databanken die deel uitmaken van deze systemen, de netwerkverbindingen tussen de communautaire en niet-communautaire componenten, en de software en hardware die elk deelnemend land dienstig acht voor een volledige werking van deze systemen in zijn overheidsdienst. De deelnemende landen zorgen ervoor dat de niet-communautaire componenten operationeel blijven en interoperabel zijn met de communautaire componenten.

5.   De Commissie coördineert in samenwerking met de deelnemende landen de aspecten van het opzetten en het functioneren van de communautaire en niet-communautaire componenten van de in lid 2 bedoelde systemen en infrastructuur die van belang zijn om de werking, interconnectiviteit en voortdurende verbetering ervan te garanderen. De Commissie en de deelnemende landen stellen alles in het werk om de daartoe vastgestelde tijdschema’s en termijnen in acht te nemen.

6.   De Commissie kan het CCN/CSI voor douane- en niet-douanedoeleinden toegankelijk maken voor andere overheidsdiensten. Ter dekking van de daaraan verbonden kosten kan een financiële bijdrage worden verlangd.

Artikel 8

Benchmarking

Tussen twee of meer deelnemende landen kunnen benchmarkingactiviteiten worden opgezet in de vorm van een vergelijking van werkmethoden, procedures of processen met behulp van overeengekomen indicatoren, teneinde best practices in kaart te brengen.

Artikel 9

Seminars en workshops

De Commissie en de deelnemende landen zetten gezamenlijk seminars en workshops op en dragen zorg voor de verspreiding van de resultaten van deze seminars en workshops.

Artikel 10

Projectgroepen en stuurgroepen

De Commissie kan, in samenwerking met de deelnemende landen, projectgroepen oprichten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van specifieke taken binnen een vastgestelde termijn, alsmede stuurgroepen die coördinerende activiteiten uitvoeren.

Artikel 11

Werkbezoeken

1.   De deelnemende landen zetten werkbezoeken voor ambtenaren op. Een werkbezoek mag niet langer dan één maand duren. Elk werkbezoek dient op een specifieke beroepsactiviteit te zijn gericht, terdege te worden voorbereid en achteraf door de betrokken ambtenaren en overheidsdiensten te worden geëvalueerd. Werkbezoeken kunnen een operationeel karakter hebben of op specifieke prioritaire activiteiten zijn gericht.

2.   De deelnemende landen zorgen ervoor dat bezoekende ambtenaren daadwerkelijk kunnen deelnemen aan de activiteiten van de ontvangende overheidsdienst. Te dien einde worden bezoekende ambtenaren gemachtigd de taken te verrichten die hen worden toegewezen. Wanneer de omstandigheden daartoe nopen en vooral met het oog op de vervulling van de specifieke eisen van het rechtsstelsel van elk van de deelnemende landen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de deelnemende landen deze machtiging beperken.

3.   Tijdens het werkbezoek wordt de wettelijke aansprakelijkheid van de bezoekende ambtenaar bij de uitoefening van zijn/haar taken op dezelfde wijze behandeld als de wettelijke aansprakelijkheid van ambtenaren van de ontvangende overheidsdienst. Bezoekende ambtenaren zijn gebonden door dezelfde professionele vertrouwelijkheidsregels als de ambtenaren van de ontvangende overheidsdienst.

Artikel 12

Opleidingsactiviteiten

1.   De deelnemende landen vergemakkelijken, in samenwerking met de Commissie, de samenwerking tussen nationale opleidingsinrichtingen, met name door:

a)

de vaststelling van opleidingsnormen en de ontwikkeling van bestaande opleidingsprogramma’s en, voor zover dienstig, de ontwikkeling van bestaande opleidingsmodules en van nieuwe e-learningmodules om een gemeenschappelijke kernopleiding voor ambtenaren aan te bieden met betrekking tot het volledige scala van douanevoorschriften en -procedures, zodat zij de nodige beroepsbekwaamheid en vakkennis kunnen verwerven;

b)

voor zover dienstig, de bevordering van en de toegang tot opleidingsprogramma’s op het gebied van douane voor ambtenaren van alle deelnemende landen, wanneer zulke programma’s worden georganiseerd door een deelnemend land voor zijn eigen ambtenaren;

c)

voor zover dienstig, de verschaffing van de noodzakelijke infrastructuur en instrumenten voor gemeenschappelijke e-learning op het gebied van douane en het beheer daarvan.

2.   De deelnemende landen nemen de gemeenschappelijk ontwikkelde e-learningmodules bedoeld in lid 1, onder a), voor zover dienstig op in hun nationale opleidingsprogramma’s.

De deelnemende landen dragen er zorg voor dat hun ambtenaren de voor het verwerven van de gemeenschappelijke beroepsbekwaamheid en vakkennis vereiste basis- en vervolgopleiding ontvangen in overeenstemming met de opleidingsprogramma’s. De deelnemende landen bevorderen de talenopleiding om de ambtenaren in staat te stellen een toereikende talenkennis te verwerven om aan het programma deel te nemen.

Artikel 13

Monitoringactiviteiten

1.   De Commissie besluit in samenwerking met de lidstaten welke specifieke sectoren van de communautaire douanewetgeving aan monitoring kunnen worden onderworpen.

2.   Deze monitoring wordt uitgevoerd door gemeenschappelijke teams bestaande uit douaneambtenaren van de lidstaten en ambtenaren van de Commissie. Deze teams bezoeken op basis van een thematische of regionale benadering verschillende plaatsen in het douanegebied van de Gemeenschap waar douanediensten hun taken uitoefenen. Zij analyseren douanepraktijken op nationaal niveau, brengen geconstateerde problemen met de toepassing van de regels in kaart en doen in voorkomend geval voorstellen voor de aanpassing van zowel de communautaire regels als de werkmethoden teneinde de efficiency van het douaneoptreden als geheel te verbeteren. De verslagen worden aan de lidstaten en de Commissie toegezonden.

Artikel 14

Deelname aan activiteiten in het kader van het programma

Vertegenwoordigers van internationale organisaties, overheidsdiensten van derde landen en marktdeelnemers en hun organisaties kunnen aan in het kader van het programma opgezette activiteiten deelnemen wanneer dit dienstig is voor de verwezenlijking van de in de artikelen 4 en 5 vermelde doelstellingen.

Artikel 15

Delen van informatie

De Commissie bevordert, in samenwerking met de deelnemende landen, het delen van de bij programma-activiteiten verkregen informatie.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 16

Financiële middelen

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 worden vastgesteld op 323 800 000 EUR.

2.   De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader, overeenkomstig punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer.

Artikel 17

Uitgaven

1.   De uitgaven voor de uitvoering van het programma worden door de Gemeenschap en de deelnemende landen gezamenlijk gedragen, overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 tot en met 5.

2.   De Gemeenschap draagt de volgende kosten:

a)

de aanschaf-, ontwikkelings-, installatie-, onderhouds- en dagelijkse exploitatiekosten van de communautaire componenten van de in artikel 7, lid 3, genoemde communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen;

b)

de reis- en verblijfkosten van de ambtenaren van de deelnemende landen in verband met benchmarkingactiviteiten, werkbezoeken, seminars en workshops, project- en stuurgroepen, opleidings- en monitoringactiviteiten;

c)

de organisatiekosten voor seminars en workshops;

d)

de reis- en verblijfkosten die voortvloeien uit de deelname van externe deskundigen en deelnemers bedoeld in artikel 14;

e)

de aanschaf-, ontwikkelings-, installatie- en onderhoudskosten van opleidingssystemen en -modules voor zover deze gemeenschappelijk zijn voor alle deelnemende landen;

f)

de kosten van alle andere activiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder h), tot ten hoogste 5 % van de totale kosten van het programma.

3.   De deelnemende landen dragen de volgende kosten:

a)

de aanschaf-, ontwikkelings-, installatie-, onderhouds- en dagelijkse- werkingskosten van de in artikel 7, lid 4, bedoelde niet-communautaire componenten van de communicatie- en informatie-uitwisselingssystemen;

b)

de kosten van de basis- en vervolgopleiding, en met name van de talenopleiding, van hun ambtenaren.

4.   De deelnemende landen werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de kredieten worden besteed volgens het beginsel van goed financieel beheer.

De Commissie stelt in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschap (7) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) de regels met betrekking tot de betaling van uitgaven vast en deelt deze mee aan de deelnemende landen.

5.   De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, toezicht, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor het beheer van het programma en voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma en met name studies, bijeenkomsten, voorlichtings- en publiciteitscampagnes, kosten van informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand waarop de Commissie voor het beheer van het programma een beroep doet.

Artikel 18

Toepasbaarheid van het Financieel Reglement

Op alle krachtens deze beschikking in de zin van titel VI van het Financieel Reglement toegekende subsidies is het Financieel Reglement van toepassing. In het bijzonder behoeven de subsidies een voorafgaand met de begunstigde gesloten schriftelijke overeenkomst in de zin van artikel 108 van het Financieel Reglement en op basis van de in de zin van dat Reglement vastgestelde uitvoeringsbepalingen, waarin de begunstigde zich akkoord verklaart met toetsing van het gebruik van de toegekende subsidies door de Rekenkamer.

Artikel 19

Financiële controle

Financieringsbesluiten en overeenkomsten of contracten die uit deze beschikking voortvloeien, zijn onderworpen aan financiële controle en, indien nodig, controles ter plaatse door de Commissie, waaronder begrepen het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en door de Rekenkamer. Deze controles kunnen onaangekondigd plaatsvinden.

HOOFDSTUK IV

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 20

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het „Comité Douane-2013” (hierna het „comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 21

Follow-up

Het programma staat onder permanent gezamenlijk toezicht van de deelnemende landen en de Commissie.

Artikel 22

Tussentijdse en eindevaluatie

1.   Onder verantwoordelijkheid van de Commissie worden een tussentijdse evaluatie en een eindevaluatie van het programma verricht op basis van de in lid 2 bedoelde verslagen en alle andere relevante informatie. Het programma wordt aan de in de artikelen 4 en 5 omschreven doelstellingen getoetst.

In de tussentijdse evaluatie wordt een beoordeling verricht van de resultaten die met de uitvoering van het programma na de helft van de looptijd ervan zijn bereikt in termen van effectiviteit en efficiency, en wordt nagegaan of de oorspronkelijke programmadoelstellingen nog relevant zijn. Voorts wordt aandacht besteed aan het gebruik van de kredieten, het verloop van de follow-up en de uitvoering.

In de eindevaluatie worden de effectiviteit en de efficiency van de programma-activiteiten aan de orde gesteld.

2.   De deelnemende landen zenden de Commissie de volgende evaluatieverslagen toe:

a)

vóór 1 april 2011 een tussentijds evaluatieverslag over de relevantie, effectiviteit en efficiency van het programma;

b)

vóór 1 april 2014 een eindevaluatieverslag over onder meer de effectiviteit en de efficiency van het programma.

3.   Op basis van de in lid 2 bedoelde verslagen en alle andere relevante informatie legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de volgende evaluatieverslagen voor:

a)

vóór 1 augustus 2011 een tussentijds evaluatieverslag evenals een mededeling over de wenselijkheid van voortzetting van het programma;

b)

vóór 1 augustus 2014 het eindevaluatieverslag.

Deze verslagen worden ter informatie aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s toegezonden.

Artikel 23

Intrekking

Beschikking nr. 253/2003/EG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2008.

Financiële verplichtingen die voortvloeien uit acties in het kader van die beschikking, blijven evenwel aan die beschikking onderworpen totdat de acties zijn voltooid.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 25

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 mei 2007.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

H.-G. PÖTTERING

Voor de Raad

De voorzitter

G. GLOSER


(1)  PB C 324 van 30.12.2006, blz. 78.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 12 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 april 2007.

(3)  PB L 36 van 12.2.2003, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).

(4)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(5)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(6)  PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13.

(7)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.