ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 97

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
12 april 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 387/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 388/2007 van de Commissie van 11 april 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1622/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procedés en behandelingen

3

 

*

Verordening (EG) nr. 389/2007 van de Commissie van 11 april 2007 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1622/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procedés en behandelingen

5

 

*

Verordening (EG) nr. 390/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, de Volksrepubliek China en Taiwan

6

 

*

Verordening (EG) nr. 391/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen

30

 

 

Verordening (EG) nr. 392/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

39

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn 2007/21/EG van de Commissie van 10 april 2007 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de termijnen voor de opneming in bijlage I van de werkzame stoffen azoxystrobin, imazalil, kresoxim-methyl, spiroxamine, azimsulfuron, prohexadion-calcium en fluroxypyr ( 1 )

42

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Commissie

 

 

2007/226/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 11 april 2007 betreffende de verlenging van de termijn voor het op de markt brengen van biociden die bepaalde werkzame stoffen bevatten die niet in de loop van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde tienjarige werkprogramma worden onderzocht (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1545)

47

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn 2007/19/EG van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen en Richtlijn 85/572/EEG van de Raad tot vaststelling van de lijst van de simulatiestoffen waarvan gebruik moet worden gemaakt voor de controle op migratie van bestanddelen van materialen en voorwerpen van kunststof bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (PB L 91 van 31.3.2007)

50

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 372/2007 van de Commissie van 2 april 2007 tot vaststelling van tijdelijke migratielimieten voor weekmakers in pakkingen van deksels, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (PB L 92 van 3.4.2007)

70

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/1


VERORDENING (EG) Nr. 387/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 12 april 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 11 april 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

MA

104,8

TN

143,7

TR

158,1

ZZ

135,5

0707 00 05

JO

171,8

TR

67,0

ZZ

119,4

0709 90 70

MA

69,8

TR

77,1

ZZ

73,5

0709 90 80

IL

84,1

ZZ

84,1

0805 10 20

EG

48,8

IL

51,4

MA

45,1

TN

55,3

TR

74,9

ZZ

55,1

0805 50 10

IL

65,6

TR

68,4

ZZ

67,0

0808 10 80

AR

85,0

BR

80,2

CA

124,4

CL

89,4

CN

82,4

NZ

122,4

US

118,1

UY

68,4

ZA

94,3

ZZ

96,1

0808 20 50

AR

78,7

CL

104,4

ZA

87,1

ZZ

90,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/3


VERORDENING (EG) Nr. 388/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1622/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procedés en behandelingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 46, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage V, onder A, punt 3, bij Verordening (EG) nr. 1493/1999 is de mogelijkheid geopend om van het totale maximumgehalte aan zwaveldioxide af te wijken indien de weersomstandigheden zulks noodzakelijk hebben gemaakt.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1622/2000 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 vastgesteld die onder meer betrekking hebben op de totale maximumgehalten aan zwaveldioxide van wijnen. Met name is in artikel 19, lid 4, van die verordening bepaald dat de lijst van de gevallen waarin de lidstaten op grond van weersomstandigheden kunnen toestaan dat totale maximumgehalten aan zwaveldioxide van minder dan 300 mg per liter met maximaal 40 mg per liter worden verhoogd, is opgenomen in bijlage XII bis bij die verordening.

(3)

Bij brief van 12 januari 2007 heeft de Duitse regering verzocht om voor de wijnen van de oogst 2006 die zijn geproduceerd op het grondgebied van de regio’s Baden-Württemberg, Beieren, Hessen en Rijnland-Palts, een verhoging van de totale maximumgehalten aan zwaveldioxide van minder dan 300 mg per liter met maximaal 40 mg per liter te mogen toestaan op grond van uitzonderlijk ongunstige weersomstandigheden. Op dat verzoek dient te worden ingegaan.

(4)

Uit de door de bevoegde Duitse autoriteiten overgelegde wetenschappelijke rapporten blijkt dat grotere hoeveelheden zwaveldioxide dan het normaliter toegestane gehalte noodzakelijk zijn voor de correcte bereiding van wijn die goed kan worden bewaard en geschikt is om op de markt te worden gebracht. Een tijdelijke verhoging van dat gehalte is de enige mogelijke maatregel om de druiven waarop die ongunstige weersomstandigheden van invloed zijn geweest, te kunnen gebruiken voor de productie van wijn die geschikt is om op de markt te worden gebracht.

(5)

Verordening (EG) nr. 1622/2000 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XII bis bij Verordening (EG) nr. 1622/2000 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2030/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 40).


BIJLAGE

„BIJLAGE XII bis

Verhoging van het totale maximumgehalte aan zwaveldioxide indien de weersomstandigheden zulks noodzakelijk hebben gemaakt

(Artikel 19)

 

Jaar

lidstaat

Wijnzone(s)

Betrokken wijn

1.

2000

Duitsland

Alle wijnbouwzones van het Duitse grondgebied

Alle wijnen die zijn verkregen uit tijdens het jaar 2000 geoogste druiven

2.

2006

Duitsland

De wijnbouwzones van de regio’s Baden-Württemberg, Beieren, Hessen en Rijnland-Palts

Alle wijnen die zijn verkregen uit tijdens het jaar 2006 geoogste druiven”


12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/5


VERORDENING (EG) Nr. 389/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1622/2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, en tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procedés en behandelingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 46, lid 1, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1622/2000 van de Commissie (2) zijn met name gebruiksvoorwaarden vastgesteld met betrekking tot stoffen waarvan het gebruik is toegestaan op grond van Verordening (EG) nr. 1493/1999. Meer in het bijzonder is in bijlage IX bis bepaald dat de toevoeging van dimethyldicarbonaat kort voor het bottelen moet plaatsvinden. De vertaling van de term „bottelen” en de verschillende betekenissen in sommige talen hebben geleid tot uiteenlopende interpretaties van de reikwijdte van dit voorschrift bij de marktdeelnemers en de controleautoriteiten.

(2)

In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie van 29 april 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten (3) is, met het oog op de toepassing van die verordening, de term „bottelen” gedefinieerd.

(3)

Met het oog op een eenvormige interpretatie van de voorschriften voor het gebruik van dimethyldicarbonaat is het dienstig de in Verordening (EG) nr. 753/2002 vastgestelde definitie van de term „bottelen” over te nemen en die te gebruiken om de betrokken voorschriften in Verordening (EG) nr. 1622/2000 te verduidelijken. Bijlage IX bis bij Verordening (EG) nr. 1622/2000 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage IX bis bij Verordening (EG) nr. 1622/2000 wordt het eerste streepje van de tweede alinea vervangen door:

„—

De toevoeging dient kort voor het bottelen plaats te vinden, waarbij onder „bottelen” wordt verstaan het aftappen, voor handelsdoeleinden, van het betrokken product in recipiënten met een inhoud van 60 l of minder.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2030/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 40).

(3)  PB L 118 van 4.5.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2016/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 38).


12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/6


VERORDENING (EG) Nr. 390/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, de Volksrepubliek China en Taiwan

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van een procedure

(1)

Op 31 mei 2006 heeft de Commissie een klacht ontvangen over peroxosulfaten (hierna „persulfaten” genoemd) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de VS” genoemd), de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd) en Taiwan, die uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening was ingediend door de CEFIC (hierna „de klager” genoemd) namens producenten die tezamen de totale communautaire productie van persulfaten vertegenwoordigen.

(2)

Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

(3)

Op 13 juli 2006 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de klagende communautaire producenten, de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in de VS, China en Taiwan, importeurs, handelaren, gebruikers, leveranciers en verenigingen, alsmede de vertegenwoordigers van de VS, China en Taiwan van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(5)

Om de producenten/exporteurs in China in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgericht bedrijf of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de haar bekende betrokken Chinese producenten/exporteurs en alle andere Chinese producenten/exporteurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen hadden gemeld, de desbetreffende formulieren toegezonden. Zes producenten/exporteurs en, in voorkomend geval, de met hen verbonden verkoopmaatschappijen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een behandeling als marktgericht bedrijf (hierna „BMB” genoemd) of, indien zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een individuele behandeling (hierna „IB” genoemd).

(6)

Gezien het schijnbaar grote aantal producenten/exporteurs in China heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat bij dit onderzoek naar eventuele dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van een steekproef.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten/exporteurs in China gevraagd zich bij de Commissie te melden en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens het kalenderjaar 2005.

(8)

Aangezien slechts zes producenten/exporteurs aan het onderzoek meewerkten, werd een steekproef niet nodig geacht.

(9)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld. Antwoorden werden ontvangen van zes producenten/exporteurs in China, twee in de VS en één in Taiwan, alsmede van één producent in het referentieland, Turkije. Verder werden volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen van twee communautaire producenten, terwijl ook twee importeurs meewerkten door een vragenlijst te beantwoorden. Geen van de gebruikers beantwoordde de vragenlijst, terwijl ook geen van de andere gebruikers de Commissie informatie verschafte of zich tijdens het onderzoek meldde.

(10)

De Commissie heeft alle gegevens die voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

Communautaire producenten

Degussa Initiators GmbH & Co. KG, Pullach, Duitsland

RheinPerChemie GmbH, Hamburg, Duitsland

b)

Producenten/exporteurs in China

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd, Shanghai en zijn verbonden handelsmaatschappij Shanghai AJ Import and Export Co., Ltd, Shanghai

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd, Shanghai en zijn verbonden handelsmaatschappij Siancity Xiamen Co., Ltd, Xiamen

Hebei Jiheng Group Co., Ltd, Hengshui

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd, Wang Jia Jing

Shaanxi Baohua Technologies Co., Ltd, Baoji

Shangyu Jiehua Chemical Co., Ltd, Shangyu

c)

Producenten/exporteurs in de VS

E.I. DuPont De Nemours, Wilmington, Delaware

FMC Corporation, Tonawanda, New York

d)

Verbonden handelaar in Zwitserland

DuPont De Nemours International S.A., Genève

e)

Producent/exporteur in Taiwan

San Yuan Chemical Co., Ltd, Chiayi.

(11)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, in dit geval Turkije, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

Producent in Turkije

Ak-kim Kimya Sanayi ve Ticaret A.Ș., Istanboel

3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(12)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 (hierna „het onderzoektijdvak” of „OT” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(13)

Bij het betrokken product gaat het om peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit de VS, China en Taiwan (hierna „het betrokken product” genoemd). Dit product wordt doorgaans aangegeven onder de GN-codes 2833 40 00 en ex 2842 90 80 (GN-codes sinds 1 januari 2007).

(14)

Persulfaten zijn witte, kristallijne, geurloze zouten; er zijn vier hoofdsoorten: ammoniumpersulfaat (NH4)2S2O8, natriumpersulfaat (Na2S2O8), kaliumpersulfaat (K2S2O8) en kaliummonopersulfaat (2KHSO5 * KHSO4 * K2SO4).

(15)

Het betrokken product wordt in een aantal toepassingen als initiator of oxidatiemiddel gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik als polymerisatie-initiator bij de productie van polymeren, als etsmiddel bij de productie van gedrukte schakelingen, voor haarcosmetica, als ontsterkingsmiddel voor textiel, bij de vervaardiging van papier, als reinigingsmiddel voor gebitten en als desinfectiemiddel.

(16)

Een producent/exporteur uit de VS voerde aan dat kaliummonopersulfaat (hierna „KMPS” genoemd) niet tot hetzelfde product gerekend mag worden omdat het een andere chemische samenstelling en structuur heeft, voor andere doeleinden wordt gebruikt en andere afnemers heeft. Voorts werd aangevoerd dat het prijspeil voor KMPS afwijkt van dat voor de andere productsoorten.

(17)

Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in de chemische formule en deels andere toepassingen, allemaal dezelfde chemische en technische eigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden kunnen worden gebruikt. Weliswaar worden niet alle soorten voor alle toepassingen gebruikt, maar ten minste voor enkele belangrijke toepassingen is gebleken dat ze onderling verwisselbaar zijn. Overigens is een verschillend prijspeil alleen niet beslissend voor de vaststelling of diverse productsoorten al dan niet een enkel product zijn. Aangezien is vastgesteld dat alle vier soorten soortgelijke eigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, moest dit argument worden afgewezen. Derhalve worden alle vier soorten in het kader van deze procedure voorlopig geacht een enkel product te vormen.

2.   Soortgelijk product

(18)

Bij het onderzoek is gebleken dat de fysieke en technische kenmerken van de persulfaten die in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht, de persulfaten die op de binnenlandse markt van de VS, China en Taiwan worden vervaardigd en verkocht, de persulfaten die uit deze landen in de Gemeenschap worden ingevoerd en de in Turkije, het referentieland, vervaardigde en verkochte persulfaten niet van elkaar verschillen en voor dezelfde doeleinden worden aangewend.

(19)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat al deze producten soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn.

C.   DUMPING

1.   Algemene methode

(20)

De algemene methode die hieronder wordt uiteengezet, werd toegepast op alle medewerkende producenten/exporteurs in de VS en Taiwan, alsmede op de medewerkende Chinese producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend. De bevindingen inzake dumping voor elk van de betrokken landen van uitvoer beperken zich derhalve tot hetgeen voor elk van deze landen specifiek is.

1.1.   Normale waarde

(21)

Ingevolge artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst voor elke producent/exporteur onderzocht of de binnenlandse verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers representatief was, d.w.z. of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid.

(22)

Vervolgens heeft zij vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen met een in het algemeen representatieve binnenlandse verkoop identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

(23)

De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het onderzoektijdvak van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de EU was uitgevoerd.

(24)

Ingevolge artikel 2, lid 4, van de basisverordening heeft de Commissie vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort persulfaat die door elke onderneming in elk land van uitvoer in representatieve hoeveelheden werd verkocht, kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak vastgesteld. Dit gebeurde als volgt.

(25)

Wanneer 80 % of meer van de totale verkoop van een soort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Die prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht de vraag of die verkopen winstgevend waren geweest of niet.

(26)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkopen van alleen die soort, mits deze 10 % of meer van de totale verkoop van die soort bedroeg.

(27)

Indien de winstgevende verkoop van een soort minder dan 10 % van de totale verkoop van die soort bedroeg, werd geoordeeld dat die soort in onvoldoende hoeveelheden werd verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die een geschikte basis kon bieden voor de vaststelling van de normale waarde.

(28)

Wanneer voor een bepaalde door een producent/exporteur verkochte soort geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden gebruikt. Ingevolge artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekende de Commissie dan een normale waarde.

(29)

Hiertoe werd aan de — eventueel gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van elke exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge toegevoegd.

(30)

In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. De Commissie heeft met het oog hierop onderzocht of de VAA-kosten en de winst van elk van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren.

1.2.   Uitvoerprijs

(31)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(32)

Wanneer de uitvoer via verbonden, in de Gemeenschap gevestigde importeurs had plaatsgevonden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer waren doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de VAA-kosten en de winst. Hierbij werd gebruikgemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. De winstmarge werd vastgesteld op basis van door medewerkende niet-verbonden importeurs verstrekte informatie.

(33)

Bij verkoop via een verbonden handelaar buiten de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijs aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

1.3.   Vergelijking

(34)

De normale waarde werd met de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek.

(35)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

1.4.   Dumpingmarges

(36)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld.

(37)

Om de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs vast te stellen, werd eerst nagegaan in welke mate zij niet hadden meegewerkt. Hiertoe werd de door de medewerkende producenten/exporteurs gemelde omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap vergeleken met de invoerstatistieken van Eurostat.

(38)

Aangezien de mate van medewerking in de VS en Taiwan hoog was (in feite 100 %) en er geen reden was om aan te nemen dat er in die landen een producent/exporteur was die zich met opzet van medewerking onthield, werd het passend geacht de residuele dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs in elk van beide landen vast te stellen op het niveau van de hoogste voor een medewerkende exporteur vastgestelde marge.

(39)

Ook in China was de mate van medewerking zeer hoog (meer dan 85 %). De specifieke methode om voor China de dumpingmarge voor het gehele land vast te stellen, wordt hieronder uiteengezet.

2.   VS

2.1.   Normale waarde

(40)

Voor beide medewerkende producenten/exporteurs was de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief, zoals gedefinieerd in overweging 21. Voor alle productsoorten werd de normale waarde dus gebaseerd op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in de VS betaalde of te betalen prijs, zoals uiteengezet in de overwegingen 25 en 26, aangezien deze verkopen in alle gevallen 10 % of meer van de totale omvang van de verkopen van die soort uitmaakten.

2.2.   Uitvoerprijs

(41)

Een van de medewerkende producenten/exporteurs voerde rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd voor die exporteur derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(42)

Voor de andere exporteur liepen alle verkopen naar de Gemeenschap via een verbonden handelsmaatschappij in Zwitserland. Daarom werd de uitvoerprijs vastgesteld als beschreven in overweging 33.

(43)

Verder ging een groot deel van de uitvoer van die producent/exporteur via een verbonden onderneming in Zwitserland naar een verbonden onderneming in de Gemeenschap, die het betrokken product als grondstof gebruikte voor de vervaardiging van een ander product dat niet als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening wordt beschouwd.

(44)

Omdat werd vastgesteld dat de relatie tussen de producent/exporteur, zijn verbonden onderneming in de Gemeenschap en de met hen verbonden handelsmaatschappij van invloed was op de prijzen voor hun onderlinge transacties, konden deze prijzen niet worden gebruikt voor de vaststelling van een uitvoerprijs voor deze transacties.

(45)

Aangezien de uitvoerprijs bovendien niet kon worden berekend op basis van de prijs die de verbonden onderneming bij verkoop aan onafhankelijke afnemers berekent, daar het betrokken product een aanzienlijke verwerking ondergaat voordat het door de verbonden onderneming vervaardigde eindproduct wordt verkregen, werden al deze transacties voor de berekening van de uitvoerprijs buiten beschouwing gelaten, voor zover het product voor intern gebruik bestemd was.

2.3.   Vergelijking

(46)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals hierboven beschreven, waarbij overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening zo nodig correcties werden toegepast. Correcties werden toegepast voor verschillen in kortingen, rabatten, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en invoerrechten.

(47)

Voor de verkopen van één producent/exporteur via zijn verbonden handelaar in Zwitserland werd een correctie aangebracht overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening. De correctie was gebaseerd op de handelsmarge van de verbonden handelaar in Zwitserland, maar bij deze berekening kon de feitelijke winst van deze handelaar niet worden gebruikt omdat de relatie tussen de producent/exporteur en de verbonden handelaar van grote invloed op de prijzen van deze transacties was. De handelsmarge werd daarom berekend als de som van de VAA-kosten van de verbonden handelsmaatschappij tijdens het onderzoektijdvak en een redelijke winstmarge, die in dit handelsstadium op 5 % werd vastgesteld omdat er geen goede informatie van medewerkende niet-verbonden ondernemingen met vergelijkbare functies beschikbaar was.

(48)

Een producent/exporteur in de VS vroeg om een correctie voor verschil in handelsstadium uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening; een deel van zijn binnenlandse verkoop zou namelijk niet vergelijkbaar zijn met zijn uitvoer omdat hij voor bepaalde categorieën afnemers op de binnenlandse markt niet-vergelijkbare functies zou hebben. Tijdens het onderzoek werd evenwel vastgesteld dat deze bewering ongegrond was daar hij geen bewijzen voor dergelijke verschillen in functie aanvoerde. Bovendien bleken de beweerde prijsverschillen tussen de bedoelde categorieën niet consistent te zijn voor alle productsoorten. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

2.4.   Dumpingmarges

(49)

Omdat de mate van medewerking hoog was en er geen reden was aan te nemen dat bepaalde producenten/exporteurs zich met opzet van medewerking onthielden, werd de residuele dumpingmarge voor alle andere exporteurs in de VS op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de medewerkende producent/exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(50)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen voorlopig:

E.I. DuPont De Nemours

28,3 %

FMC Corporation

84,1 %

Alle andere ondernemingen

84,1 %

3.   China

3.1.   Behandeling als marktgericht bedrijf (hierna „BMB” genoemd)

(51)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit China de normale waarde voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel.

(52)

Om verwijzingen te vergemakkelijken, zijn deze criteria hieronder kort samengevat:

1)

besluiten van bedrijven worden genomen en kosten worden gemaakt als reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis, en de kosten van de belangrijkste productiefactoren weerspiegelen de marktprijzen;

2)

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

3)

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4)

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

5)

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(53)

Zes producenten/exporteurs verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMB en vulden binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier in. De Commissie heeft alle informatie die deze ondernemingen in hun BMB-aanvraag hadden verstrekt, voor zover dat nodig werd geacht, ter plaatse gecontroleerd. Uit het onderzoek bleek dat aan slechts drie producenten/exporteurs een BMB kon worden toegekend, terwijl het verzoek van de andere drie moest worden afgewezen. Overigens is voor een van de drie producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend, dit besluit afhankelijk van een nader onderzoek van laat ingediende informatie die nog niet volledig kon worden onderzocht. Deze informatie kan namelijk, indien deze in het nadere onderzoek wordt bevestigd, leiden tot een belangrijke wijziging van de feitelijke situatie op grond waarvan de BMB aan deze onderneming werd toegekend, daar deze informatie van invloed kan zijn op het voldoen aan het eerste criterium. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de beslissing voor de drie ondernemingen aan wie geen BMB werd toegekend, met betrekking tot bovengenoemde vijf criteria.

Onderneming

Criterium

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

1

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Aan voldaan

Aan voldaan

2

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Aan voldaan

Aan voldaan

3

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Aan voldaan

Aan voldaan

(54)

Uit het onderzoek bleek dus dat de ondernemingen 1, 2 en 3 niet voldeden aan de criteria 1, 2 en 3.

(55)

Geen van de drie ondernemingen kon namelijk aantonen dat haar zakelijke besluiten genomen werden als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis.

(56)

Voor onderneming 1 werd vastgesteld dat de meeste leden van de raad van bestuur, waaronder de voorzitter, die een belangrijk aandeel in de onderneming bezit, ook vóór de privatisering al in het bestuur zaten en door de staat benoemd waren. Zij bleken ook lid van de communistische partij te zijn. Bovendien kon de onderneming niet aantonen dat bij de privatisering voor de aandelen was betaald. Wat onderneming 2 betreft, opgericht als staatsonderneming en in 2000 geprivatiseerd, bleek bij het onderzoek dat de privatisering was geleid door drie directieleden die vóór de privatisering al op hun post zaten en dat dezen nog steeds zeggenschap hadden over de belangrijkste besluitvormingsorganen van de onderneming. Deze drie personen bleken ook lid van de communistische partij te zijn. Voorts werd vastgesteld dat onderneming 2 onjuiste informatie had gegeven over de eigendom van haar aandelen en over de privatisering en daarbij belangrijke inlichtingen over staatsinmenging had achtergehouden. Ten aanzien van onderneming 3 waren er sterke aanwijzingen dat het voor het starten van de onderneming gebruikte kapitaal afkomstig was van door de huidige voorzitter van de onderneming bestuurde ondernemingen in eigendom van het dorp en het collectief, en dat de onderneming de herkomst van het kapitaal niet kon verklaren en aantonen.

(57)

Bovendien waren de rekeningen van de drie ondernemingen niet in overeenstemming met de IAS, terwijl er tekenen van ernstige nalatigheid bij de controle van die rekeningen werden aangetroffen.

(58)

Ten slotte bleken nog uit de tijd voor de overgang naar de markteconomie stammende distorsies van invloed te zijn op de kosten van de ondernemingen, met name wat de kosten van verworven landgebruiksrechten betreft (ondernemingen 1 en 3) of wat de bij de privatisering overgedragen activa betreft (onderneming 2).

(59)

Voor de drie andere medewerkende producenten/exporteurs luidde de voorlopige conclusie dat zij aan alle vijf criteria voldeden.

(60)

Na de mededeling van feiten en overwegingen aan de belanghebbenden, die op bovengenoemde bevindingen konden reageren, voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap evenwel aan dat aan twee van de drie producenten/exporteurs, voor wie een BMB werd voorgesteld, geen BMB mocht worden toegekend (hierna „onderneming 4” en „onderneming 5” genoemd).

(61)

Bij onderneming 4 was volgens hen sprake van staatsinmenging op directieniveau en bij de financiering van de onderneming.

(62)

Verder stelde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat onderneming 5 het aantal werknemers te laag had opgegeven en plaatste hij vraagtekens bij de betaling van het oorspronkelijke kapitaal. Ook stelde hij zich vragen over de door een verbonden handelsmaatschappij geleden verliezen.

(63)

Wat onderneming 4 betreft, was het in dit stadium nog te vroeg om vast te stellen of de beweringen voldoende grond vormden om geen BMB toe te kennen. Weliswaar worden de beweringen serieus genomen, maar er is nog onzekerheid over de feiten die eraan ten gronde liggen. Voordat een definitieve beslissing wordt genomen, moet de door de onderneming ingediende informatie nader worden geanalyseerd, terwijl ook aanvullend onderzoek nodig is. Om het recht op verdediging van belanghebbenden niet te belemmeren, werd het daarom gezien deze bijzondere omstandigheden passend geacht in dit stadium aan onderneming 4 een BMB toe te kennen, maar het onderzoek ten aanzien van haar BMB-verzoek voort te zetten.

(64)

De beweringen over ondernemingen 5 zijn daarentegen louter veronderstellingen. De Commissie controleerde de door deze producent/exporteur ingediende informatie en concludeerde dat de beweringen nergens op berustten. De bevindingen van de Commissie over deze onderneming worden daarom gehandhaafd.

(65)

Na de openbaarmaking van de bevindingen van de Commissie lieten alle drie ondernemingen aan wie een BMB was ontzegd, weten dat de beslissing onjuist was, dat zij aan alle vijf criteria voldeden en dat bijgevolg een BMB aan hen moest worden toegekend.

(66)

Onderneming 1 betoogde dat zij de Commissie het bewijs had geleverd dat de aandelen cash waren betaald en zij ontkende dat er sprake was van staatsinmenging in het besluitvormingsproces. Ook voerde zij aan dat haar boekhouding in overeenstemming was met de IAS en dat voor het landgebruiksrecht de marktwaarde was betaald.

(67)

Volgens onderneming 2 mocht het feit dat de bestuurstop lid van de communistische partij was, niet tot de conclusie leiden dat er sprake was van staatsinmenging in het besluitvormingsproces; ook liet de onderneming weten dat zij bewijsmateriaal had verstrekt voor de betaling van de aandelen gedurende de privatisering. Verder voerde de onderneming aan dat haar rekeningen weliswaar niet altijd in overeenstemming waren met de IAS, maar wel aan de Chinese boekhoudnormen voldeden.

(68)

Onderneming 3 stelde dat het startkapitaal voor de onderneming afkomstig was van andere ondernemingen van dezelfde aandeelhouder, dat de rekeningen in overeenstemming waren met de IAS en dat de door haar betaalde prijs voor het landgebruiksrecht overeenkwamen met de prijs die andere ondernemingen in hetzelfde gebied betaalden en dat dit de marktprijs was.

(69)

Deze opmerkingen werden door de Commissie in overweging genomen. Ze leidden evenwel niet tot een wijziging van de bevinding dat aan deze drie ondernemingen een BMB moest worden ontzegd.

(70)

Onderneming 1 voerde namelijk uitsluitend aan dat in China niet veel gebruik wordt gemaakt van bankafschriften, maar zij kon geen bewijs geven ter ondersteuning van haar bewering dat de aandelen bij de privatisering ook werkelijk waren betaald. De onderneming bestreed niet dat de bestuursstructuur van de onderneming dezelfde was als voor de privatisering en ook niet dat de voorzitter lid was van de communistische partij. Ook het feit dat de belangrijkste aandeelhouders niet in de raad van bestuur vertegenwoordigd waren, werd niet bestreden. Daarom werd vastgesteld dat de onderneming onvoldoende had aangetoond dat er geen sprake was van staatsinmenging van betekenis.

(71)

Er werden verder geen nieuwe elementen verstrekt die de bevindingen tegenspraken en steun gaven aan het argument dat de rekeningen in overeenstemming waren met de IAS en dat de kosten van het landgebruiksrecht aan de marktvoorwaarden voldeden.

(72)

Onderneming 2 bestreed de conclusie van de Commissie, maar ontkende de feiten waarop deze gebaseerd waren niet. Wat de privatisering en de betaling voor de aandelen betreft, voerde de onderneming aan dat zij bewijsmateriaal had geleverd, maar zij ging niet in op het feit dat het ging om valse documenten, zoals de algemeen directeur tijdens het controlebezoek had toegegeven. Ook bevestigde de onderneming dat de sleutelposities werden ingenomen door leden van de communistische partij.

(73)

Bovendien werden er geen nieuwe elementen aangedragen ter ondersteuning van het argument dat de rekeningen in overeenstemming waren met de IAS; zij verklaarden alleen dat ze in overeenstemming waren met de Chinese boekhoudnomen.

(74)

Wat onderneming 3 betreft, bleef de Commissie twijfelen aan de herkomst van het kapitaal van de onderneming. De onderneming stelde namelijk alleen dat het kapitaal was geleend van verbonden ondernemingen die eigendom waren van haar voorzitter en dat die leningen binnen een paar maanden moesten worden terugbetaald. Vastgesteld werd dat deze nieuwe informatie niet alleen in strijd was met de verklaringen van vertegenwoordigers van de onderneming tijdens de controle ter plaatse, toen geen gedocumenteerd bewijs beschikbaar werd gesteld, maar dat zij ook duidelijk tekortschiet omdat geen aanwijzing wordt gegeven over de herkomst van de middelen om deze leningen terug te betalen.

(75)

Verder stelde de onderneming nogmaals dat haar boekhouding in overeenstemming was met de IAS en dat de tijdens het onderzoek geconstateerde verschillen in feite met de IAS verenigbaar waren. De onderneming droeg echter slechts gedeeltelijke informatie aan om deze verenigbaarheid te documenteren; het ging hierbij om niet meer dan een klein deel van de aangetroffen verschillen. In ieder geval werd deze nieuwe informatie pas na het onderzoek aangereikt, en wel op zo'n laat tijdstip dat het praktisch niet mogelijk was dit te controleren. De onderneming toonde evenmin aan dat de lage prijs die zij voor het landgebruiksrecht betaalde, wel degelijk de marktprijs was.

(76)

Op grond hiervan wordt aan drie producenten/exporteurs een BMB toegekend:

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd

3.2.   Individuele behandeling (hierna „IB” genoemd)

(77)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake de individuele behandeling voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(78)

De producenten/exporteurs aan wie geen BMB kon worden toegekend, hadden voor het geval deze situatie zich zou voordoen ook om een IB verzocht. Het verzoek van de ondernemingen om een IB werd echter ook afgewezen omdat zij niet voldeden aan het criterium onder artikel 9, lid 5, onder b), dat zij vrij zijn de uitvoerprijzen en -hoeveelheden vast te stellen en dat de staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen kunnen worden ontweken indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

3.3.   Normale waarde

a)   Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend

(79)

Voor de drie medewerkende producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend, was de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief, zoals gedefinieerd in overweging 21. Voor sommige productsoorten werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers in China in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen, zoals uiteengezet in de overwegingen 25 en 26, terwijl voor productsoorten waarvoor de binnenlandse verkoop ontoereikend was om als representatief te worden beschouwd, dan wel niet in normale handelstransacties tot stand was gekomen, de normale waarde berekend werd als beschreven in de overwegingen 27 tot en met 30.

(80)

In de gevallen waarin de normale waarde moest worden berekend, werden de marges voor de VAA-kosten en de winst, als bedoeld in de overwegingen 29 en 30, in overeenstemming met artikel 2, lid 6, eerste alinea, van de basisverordening gebaseerd op de feitelijke VAA en winst van de producent/exporteur over zijn binnenlandse verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties.

b)   Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend

i)   Referentieland

(81)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(82)

In het bericht van inleiding meldde de Commissie voornemens te zijn om Japan als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde te gebruiken, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mee te delen. De Commissie had evenwel geen opmerkingen ontvangen.

(83)

De Commissie heeft toen contact opgenomen met alle bekende producenten van persulfaten in Japan, maar geen van hen wenste mee te werken.

(84)

Vervolgens nam de Commissie contact op met en zond zij vragenlijsten naar alle bekende producenten van persulfaten in andere derde landen waarvan zij wist dat er producenten van persulfaten waren, namelijk India en Turkije. Uit India werd geen reactie ontvangen, maar één Turkse producent beantwoordde de vragenlijst.

(85)

Vervolgens onderzocht de Commissie of Turkije een redelijk referentieland zou zijn. Haar conclusie luidde dat Turkije weliswaar slechts een producent van het betrokken product telt, maar wel een open markt heeft met een laag invoerrecht en een grote invoer uit derde landen. Verder kwam uit het onderzoek geen reden naar voren, zoals buitensporig hoge kosten voor grondstoffen of energie, om te veronderstellen dat Turkije niet geschikt zou zijn voor de vaststelling van de normale waarde.

(86)

De door de medewerkende Turkse producent in de vragenlijst verstrekte gegevens werden ter plaatse gecontroleerd; het bleek betrouwbare informatie te zijn waarop de normale waarde kon worden gebaseerd.

(87)

Daarom luidt de voorlopige conclusie dat Turkije een geschikt en redelijk referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

ii)   Normale waarde

(88)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend, vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die de producent in het referentieland heeft verstrekt, d.w.z. aan de hand van de betaalde of te betalen prijs van de soortgelijke productsoorten op de Turkse markt, volgens de hierboven uiteengezette methode.

(89)

Aangezien de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers representatief en over het algemeen winstgevend was, werd de normale waarde vastgesteld op basis van alle op de Turkse markt in het kader van normale handelstransacties, zoals beschreven in de overwegingen 25 en 26, voor soortgelijke productsoorten betaalde of te betalen prijzen.

3.4.   Uitvoerprijzen

(90)

Alle medewerkende producenten/exporteurs voerden uit naar de Gemeenschap, hetzij rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, hetzij via verbonden of niet-verbonden ondernemingen in China, Hongkong of de Gemeenschap.

(91)

Wanneer het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd geleverd, werden de uitvoerprijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, berekend op grond van de feitelijk betaalde of te betalen prijs voor het betrokken product.

(92)

Wanneer de verkoop via een verbonden onderneming in de Gemeenschap plaatsvond, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld. Wanneer de verkoop via een verbonden onderneming buiten de Gemeenschap plaatsvond, werd de uitvoerprijs volgens de in overweging 33 uiteengezette methode vastgesteld.

3.5.   Vergelijking

(93)

Zo nodig werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

(94)

Voor de verkopen via verbonden handelsmaatschappijen werd een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast, wanneer werd aangetoond dat deze ondernemingen in feite functioneerden als een agent die op commissiebasis werkt. Het door de verbonden onderneming aangegeven aandeel van de VAA-kosten werd betrouwbaar geacht, waarna de desbetreffende correctie gebaseerd werd op dat bedrag aan VAA-kosten plus een winstmarge van 5 %, wat wegens het ontbreken van bruikbare gegevens van medewerkende niet-verbonden importeurs of handelaren in de Gemeenschap als een redelijke winstmarge wordt beschouwd.

3.6.   Dumpingmarges

a)   Voor de medewerkende producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend

(95)

Bij de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs bleek dat de dumpingmarge voor twee van de drie exporteurs minder dan 2 % bedroeg en dus onder de de minimis-drempel lag. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen derhalve voorlopig:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd

de minimis

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd

14,4 %

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd

de minimis

b)   Voor alle andere producenten/exporteurs

(96)

Voor de berekening van de dumpingmarge voor alle andere exporteurs in China, de dumpingmarge voor het gehele land, werd, omdat — zoals hierboven is verklaard — de mate van medewerking hoog was, een vergelijking gemaakt tussen de gewogen gemiddelde uitvoerprijs af fabriek van de drie medewerkende exporteurs aan wie geen BMB was toegekend en de op basis van de gegevens in het referentieland berekende normale waarde.

(97)

Zo werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 102,7 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

4.   Taiwan

4.1.   Normale waarde

(98)

Voor de enige medewerkende producent/exporteur was de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief, zoals gedefinieerd in overweging 21. Voor alle productsoorten werd de normale waarde daarom gebaseerd op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in Taiwan betaalde of te betalen prijs, zoals is uiteengezet in de overwegingen 25 en 26, aangezien deze verkoop in alle gevallen 10 % of meer van de totale omvang van de totale verkoop van die soort uitmaken.

4.2.   Uitvoerprijs

(99)

De enige medewerkende producent/exporteur voerde rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De exportprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk voor het betrokken product betaalde of te betalen prijs.

4.3.   Vergelijking

(100)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals hierboven beschreven, waarbij overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening zo nodig correcties werden toegepast. Correcties werden toegepast voor rabatten, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking en krediet.

(101)

De medewerkende producent/exporteur vroeg om een correctie voor verschil in handelsstadium omdat zijn binnenlandse verkoop deels zou plaatsvinden in een handelsstadium dat niet vergelijkbaar is met zijn uitvoer. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat het voor een van de belangrijkste binnenlandse afnemers opgegeven handelsstadium onjuist was, waardoor ernstige twijfel ontstond over de betrouwbaarheid van de ter ondersteuning van dit verzoek om een correctie voor verschil in handelsstadium verstrekte classificatie van de afnemers. In ieder geval bleken de beweerde prijsverschillen tussen de bedoelde categorieën gedurende het onderzoektijdvak niet consistent te zijn voor alle productsoorten, zodat het verzoek moest worden afgewezen.

(102)

De medewerkende producent/exporteur vroeg ook om een correctie voor verschillen in betaalde commissies en verwees daarvoor met name naar commissies die in Taiwan aan een agent werden betaald voor verkopen op de Taiwanese markt. Tijdens het onderzoek bleek evenwel uit de door de producent/exporteur verstrekte informatie dat de agent soortgelijke functies vervulde als die welke de verkoopafdeling van de producent/exporteur voor de uitvoer vervulde. Wel werd vastgesteld dat er werkelijk commissies aan de agent waren betaald, maar deze bleken niet van invloed te zijn op de vergelijkbaarheid van de binnenlandse prijzen met de uitvoerprijzen. Het verzoek werd dan ook afgewezen aangezien niet werd voldaan aan de voorwarden in artikel 2, lid 10, eerste alinea, van de basisverordening.

(103)

Voorts vroeg de producent/exporteur om een correctie voor binnenlandse vervoerskosten. De onderneming kon haar verzoek echter niet hard maken en de ingediende documenten waren deels misleidend. Bijgevolg werd de onderneming ervan in kennis gesteld dat ingevolge artikel 18 van de basisverordening de bepalingen inzake gedeeltelijke medewerking zouden worden toegepast. Omdat de onderneming geen bevredigende verklaring over de ingediende documenten verstrekte, werd voor de berekening van de dumping gebruikgemaakt van de beschikbare feiten over de vervoerskosten op de binnenlandse markt. De correctie werd gebaseerd op de bedragen die konden worden aangetoond met van vrachtrijders ontvangen facturen.

4.4.   Dumpingmarges

(104)

Omdat de mate van medewerking hoog was en er geen reden was aan te nemen dat bepaalde producenten/exporteurs zich met opzet van medewerking onthielden, werd de residuele dumpingmarge voor alle andere exporteurs in Taiwan op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de medewerkende producent/exporteur.

(105)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen voorlopig:

San Yuan Chemical Co., Ltd

22,6 %

Alle andere ondernemingen

22,6 %

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(106)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door twee in Duitsland gevestigde producenten, namens wie de klacht werd ingediend en die meewerkten aan het onderzoek. Gedurende het onderzoektijdvak bedroeg hun productie tussen 24 000 en 29 000 ton; dit was de totale communautaire productie. Bovendien worden beide producenten geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen. Een producent/exporteur voerde aan dat een van de communautaire producenten het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak uit China heeft ingevoerd en daarom van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden uitgesloten. Zoals in overweging 151 wordt vermeld, bevond de invoer zich op een laag niveau en vond deze alleen plaats om mondiale afnemers te behouden. Aangezien bovendien de gemiddelde wederverkoopprijzen aanzienlijk hoger waren dan de Chinese invoerprijzen, werd de invoer door deze communautaire producent eerder gezien als zelfverdediging tegen de invoer met dumping dan als schade die hij zichzelf had toegebracht. Daarom werden de twee communautaire producenten beschouwd als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(107)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop van de twee communautaire producenten op de communautaire markt, de invoer uit de betrokken landen en uit derde landen onder de desbetreffende GN-codes volgens Eurostat en voor Taiwan en de VS aan de hand van de werkelijke gecontroleerde gegevens. Wat China betreft, komt de door de medewerkende Chinese producenten/exporteurs gemelde omvang van de invoer niet overeen met de totale invoer uit China. Daarom werd ten aanzien van China overwogen dat voor de vaststelling van het totale verbruik in de Gemeenschap de gegevens van Eurostat de meest betrouwbare informatie opleverden.

(108)

Zoals aangegeven in overweging 13 wordt het betrokken product momenteel aangegeven onder de GN-codes 2833 40 00 en ex 2842 90 80. De Eurostat-gegevens betreffende GN-code ex 2842 90 80 hebben betrekking op een bepaald soort persulfaten (monopersulfaten), die vooral uit de VS worden ingevoerd en op andere producten, zoals zouten van anorganische zuren of peroxozuren, die niet onder het betrokken product vallen. Aangezien het niet mogelijk was uit dit ruimere assortiment van producten enkel de gegevens over persulfaten af te leiden, werd overwogen dat de invoergegevens van Eurostat voor deze GN-code geen betrouwbaar beeld van de situatie geven en daarom niet moeten worden gebruikt. In ieder geval werden, zoals in overweging 107 is vermeld, voor de VS en Taiwan werkelijke, gecontroleerde invoergegevens gebruikt.

(109)

Op basis van die gegevens werd vastgesteld dat het verbruik in de beoordelingsperiode met 7 % is toegenomen.

Tabel 1

Verbruik in de EU (volume)

 

2003

2004

2005

OT

Verbruik in tonnen (orde van grootte)

37 000-42 000

40 000-45 000

39 000-44 000

40 000-45 000

Verbruik (index)

100

108

105

107

3.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(110)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van persulfaten van oorsprong uit China, Taiwan en de VS cumulatief moesten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(111)

De voor de invoer uit elk van de betrokken landen vastgestelde dumpingmarge lag boven de de minimis-drempel zoals gedefinieerd in artikel 9, lid 3, van de basisverordening en de volume van de invoer uit elk van deze landen was niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, daar hun marktaandeel tijdens het onderzoektijdvak respectievelijk 14,9 %, 5,9 % en 9,3 % bedroeg. Zoals in overweging 95 is vermeld, lag de dumpingmarge voor twee producenten/exporteurs uit China onder de de minimis-drempel. Daarom bleef de invoer van deze ondernemingen buiten beschouwing.

(112)

Wat de concurrentievoorwaarden betreft, bleek uit het onderzoek, zoals in overweging 18 is uiteengezet, dat de uit de betrokken landen ingevoerde persulfaten dezelfde fysieke en technische kenmerken hebben als hetzelfde product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ook werden de persulfaten van oorsprong uit deze landen en de persulfaten die in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht, via vergelijkbare verkoopkanalen en onder vergelijkbare handelsvoorwaarden verkocht, zodat ze met elkaar concurreren. Ook werd vastgesteld dat de uitvoerprijzen van producten uit China, Taiwan en de VS in de beoordelingsperiode eenzelfde trend volgden en de communautaire prijzen fors onderboden.

(113)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen cumulatief moeten worden beoordeeld.

4.   Invoer uit de betrokken landen

4.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(114)

De invoer uit de betrokken landen nam tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak met 43 % toe. Terwijl de invoer in 2003 nog 8 778 ton bedroeg, was deze in het onderzoektijdvak opgelopen tot 12 593 ton. De stijging was bijzonder uitgesproken tussen 2003 en 2004, toen de invoer met 31 % toenam.

Tabel 2

Invoer uit de betrokken landen

Invoer (ton)

2003

2004

2005

OT

China

3 214

5 228

5 811

6 235

Index

100

163

181

194

Taiwan

2 080

2 760

2 700

2 480

Index

100

133

130

119

VS

3 484

3 499

3 818

3 878

Index

100

100

110

111

Totaal betrokken landen

8 778

11 487

12 329

12 593

Index

100

131

140

143

(115)

Het marktaandeel van de betrokken landen nam tussen 2003 en het onderzoektijdvak met 7,6 procentpunten toe, van 22,6 % tot 30,2 %. De stijging was bijzonder uitgesproken tussen 2003 en 2004, toen het marktaandeel met 4,8 procentpunten toenam.

Tabel 3

Marktaandeel van de betrokken landen

Marktaandeel

2003

2004

2005

OT

China

8,3 %

12,5 %

14,3 %

14,9 %

Taiwan

5,3 %

6,6 %

6,6 %

5,9 %

VS

9,0 %

8,3 %

9,4 %

9,3 %

Totaal betrokken landen

22,6 %

27,4 %

30,3 %

30,2 %

4.2.   Prijzen

(116)

Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak daalden de prijzen van de invoer uit de betrokken landen met 12 %, van 946 EUR/t in 2003 tot 828 EUR/t in het onderzoektijdvak.

Tabel 4

Prijzen van de betrokken invoer

Eenheidsprijs (EUR/t)

2003

2004

2005

OT

Totaal betrokken landen

946

852

779

828

Index

100

90

82

88

4.3.   Prijsonderbieding

(117)

Om na te gaan of er sprake was van prijsonderbieding werden de gegevens over de prijzen in het onderzoektijdvak geanalyseerd. De relevante verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren de nettoprijzen na aftrek van kortingen en rabatten. Waar nodig werden deze prijzen gecorrigeerd naar het prijspeil af fabriek, d.w.z. zonder de vervoerskosten binnen de Gemeenschap. De invoerprijzen van de betrokken landen waren eveneens netto, zonder kortingen en rabatten en indien nodig gecorrigeerd tot cif-prijzen, grens Gemeenschap.

(118)

De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoerprijzen van de producten uit de betrokken landen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan onafhankelijke afnemers op de communautaire markt.

(119)

Gedurende het onderzoektijdvak bedroeg de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 30,2 % voor de Taiwanese exporteur, 30,3 % voor China en 7,4 % voor de VS. De totale gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor alle betrokken landen bedroeg gedurende het onderzoektijdvak 22,7 %.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(120)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische factoren die van invloed zijn op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode. Aangezien de analyse slechts twee ondernemingen betreft, worden de meeste indicatoren met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of als orde van grootte gepresenteerd.

5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2003

2004

2005

OT

Productie in tonnen (orde van grootte)

29 000-34 000

29 000-34 000

26 000-31 000

24 000-29 000

Productie (index)

100

100

90

86

Productiecapaciteit in tonnen (orde van grootte)

37 000-42 000

37 000-42 000

37 000-42 000

37 000-42 000

Productiecapaciteit (index)

100

100

100

100

Bezettingsgraad

83 %

83 %

75 %

71 %

(121)

Het productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap vertoonde tussen 2003 en de beoordelingsperiode een duidelijk negatieve trend. Terwijl het productievolume tussen 2003 en 2004 nog stabiel was, daalde deze in 2005 plotseling met 10 %; deze trend zette zich voort in het onderzoektijdvak. Hoewel de bezettingsgraad gedurende het onderzoektijdvak meer dan 70 % bedroeg, daalde de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 14 %.

(122)

De productiecapaciteit bleef tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak stabiel.

5.2.   Verkoopvolume, marktaandeel, groei en gemiddelde eenheidsprijzen in de EG

(123)

Onderstaande tabel laat de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap zien wat de verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap betreft.

Tabel 6

Verkoopvolume, marktaandeel, prijzen en gemiddelde eenheidsprijzen in de Gemeenschap

 

2003

2004

2005

OT

Verkoopvolume (index)

100

96

91

90

Marktaandeel (index)

100

89

87

84

Eenheidsprijzen in euro (orde van grootte)

1 000-1 400

900-1 300

900-1 300

850-1 250

Eenheidsprijzen (index)

100

93

93

92

(124)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde gedurende de beoordelingsperiode geleidelijk met 10 %. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een toegenomen verbruik in de EG.

(125)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak voortdurend gedaald, met 11 procentpunten. Deze daling was vooral uitgesproken tussen 2003 en 2004, toen 7,6 procentpunten verloren gingen. De afname van zowel het verkoopvolume als het marktaandeel moet worden gezien tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, dat gedurende de beoordelingsperiode met 7 % toenam, terwijl ook de invoer omvangrijker werd. Gedurende dezelfde periode stegen de kosten per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5 %. Het productievolume daalde dus bij een gelijkblijvende capaciteit, zodat de overheadkosten per eenheid toenamen.

(126)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden gedurende de beoordelingsperiode ook voortdurend, met 8 %. Deze prijsdaling laat zien dat de bedrijfstak van de Gemeenschap er niet in slaagde de algemene kostenstijging aan zijn afnemers door te geven. Hij moest de prijzen daarentegen juist verlagen om niet nog meer afnemers of orders te verliezen.

5.3.   Voorraden

(127)

Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer.

Tabel 7

Voorraden

 

2003

2004

2005

OT

Voorraden in tonnen (orde van grootte)

2 000-2 500

1 800-2 300

2 700-3 200

2 100-2 600

Voorraden (index)

100

83

124

103

(128)

Uit het onderzoek bleek dat de voorraden niet als bruikbare schadefactor kunnen worden beschouwd omdat de productie grotendeels naar aanleiding van orders tot stand komt. Daarom wordt de voorraadtrend alleen ter informatie gegeven. In elk geval bleef het peil van de voorraden redelijk stabiel. Tussen 2003 en 2004 namen de voorraden met 17 % af, vervolgens stegen ze tot eind 2005 met 41 %, waarna ze met 21 % daalden om uiteindelijk op bijna hetzelfde niveau als in 2003 uit te komen.

5.4.   Investeringen en vermogen om kapitaal bijeen te brengen

Tabel 8

Investeringen

 

2003

2004

2005

OT

Investeringen (index)

100

21

28

55

(129)

De investeringen voor de productie van het soortgelijk product daalden tussen 2003 en het onderzoektijdvak met 45 %. Na een scherpe daling tussen 2003 en 2004, met 79 %, bleven ze in 2004 op een laag niveau. Gedurende het onderzoektijdvak nam de waarde van de investeringen met 27 % toe, maar in vergelijking met 2003 bleef deze op een laag niveau. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de investeringen in gebouwen, fabrieksuitrustingen en machines vooral werden gedaan om de productiecapaciteit op peil te houden. Wegens de hierboven vermelde lage bezettingsgraad werd in ieder geval niet geïnvesteerd in uitbreiding van de totale productiecapaciteit.

(130)

Uit het onderzoek bleek dat de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap achteruit gingen, maar het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken, bleek gedurende de beoordelingsperiode nog niet ernstig te zijn aangetast.

5.5.   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

Tabel 9

Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

 

2003

2004

2005

OT

Winstgevendheid van verkoop in de EG (orde van grootte)

15-25 %

10-20 %

2-11 %

1-10 %

Winstgevendheid van verkoop in de EG (index)

100

79

26

20

Rendement van totale investeringen (orde van grootte)

30-40 %

20-30 %

5-15 %

1-10 %

Rendement van totale investeringen (index)

100

77

26

19

Kasstroom (index)

100

88

41

28

(131)

De daling van het verkoopvolume in combinatie met dalende verkoopprijzen tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak had een grote invloed op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap: deze nam in die periode met 15,5 procentpunten af. Deze negatieve trend was vooral uitgesproken tussen 2004 en 2005, toen de winstgevendheid met meer dan 10 procentpunten terugliep. Het rendement van de totale investeringen werd berekend door de nettowinst vóór belastingen op het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa die werden toegerekend aan het soortgelijke product. Deze indicator volgde dezelfde trend als de winstgevendheid, een grote daling gedurende het onderzoektijdvak, en met name tussen 2004 en 2005 toen het rendement van de investeringen met 17 procentpunten daalde. Ook bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gegenereerde kasstroom werd een dergelijke negatieve trend vastgesteld, wat leidde tot een dramatische algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 10

Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2003

2004

2005

OT

Aantal werknemers (index)

100

95

89

87

Arbeidskosten (index)

100

93

88

86

Gemiddelde loonkosten (index)

100

98

99

99

Productiviteit (index)

100

105

101

99

(132)

Het aantal personeelsleden van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in totaal met 13 %, wat deels terug te voeren is op het herstructureringsproces aan het begin van de beoordelingsperiode. Hoewel de totale arbeidskosten aanzienlijk daalden, bleven de gemiddelde lonen stabiel. Het aantal personeelsleden liep in dezelfde mate terug als de productie. Bijgevolg was de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat de productiviteit op hetzelfde peil te houden als in 2003.

5.7.   Hoogte van de dumpingmarge

(133)

Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen waartegen het betrokken product werd verkocht, kunnen de gevolgen van de feitelijke dumpingmarge niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.8.   Herstel van eerdere dumping

(134)

In december 1995 stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit China (3). Deze maatregelen werden in april 2002 beëindigd (4). De tijdens het huidige onderzoek verzamelde gegevens wijzen erop dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, na te zijn hersteld van vroegere dumpingpraktijken, na 2002, toen de antidumpingrechten werden ingetrokken en er weer invoer met dumping op de communautaire markt plaatsvond, aanzienlijk verslechterde.

5.9.   Groei

(135)

Uit het onderzoek bleek dat ondanks een toename van het verbruik met 7 % zowel het verkoopvolume (– 10 %) als het marktaandeel (– 11 procentpunten) van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de loop van de beoordelingsperiode achteruitgingen. Deze profiteerde dus niet van de groei tijdens de beoordelingsperiode.

6.   Conclusie inzake de schade

(136)

Tijdens de beoordelingsperiode nam de omvang van de invoer met dumping van persulfaten uit de betrokken landen aanzienlijk toe, met 43 %, en ook het marktaandeel van deze invoer steeg, met 7,6 procentpunten, tot 30,2 % van de communautaire markt in het onderzoektijdvak. Terzelfder tijd daalden de prijzen van deze invoer aanzienlijk en onderboden ze de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met gemiddeld 22,7 %.

(137)

Uit de analyse van de schade-indicatoren bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de loop van de beoordelingsperiode aanzienlijk verslechterd is. Voor alle schade-indicatoren was de trend in de beoordelingsperiode negatief. Met name had de bedrijfstak van de Gemeenschap, om niet nog meer marktaandeel te verliezen en de productie op een redelijk peil te houden, geen andere optie dan de door de invoer met dumping gestelde prijzen te volgen, m.a.w. door haar prijzen tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak met 8 % te verlagen. Dit heeft geleid tot een scherpe daling van de winstgevendheid gedurende het onderzoektijdvak. Bovendien kon de bedrijfstak van de Gemeenschap de kostenstijging niet doorgeven aan zijn afnemers, zodat zijn financiële situatie gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk is verslechterd.

(138)

De daling van het verkoopvolume betekende ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was te profiteren van de gestegen vraag naar persulfaten.

(139)

Voorlopig luidt de conclusie dan ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(140)

Ingevolge artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VS, China en Taiwan dusdanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(141)

Het volume van de invoer uit de betrokken landen steeg met 43 % en het marktaandeel met 7,6 procentpunten. Terzelfder tijd daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met ongeveer 11 procentpunten. De gemiddelde verkoopprijs per ton van het ingevoerde product uit de betrokken landen daalde met 12 %, waardoor de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak met gemiddeld 22,7 % werden onderboden. De aanzienlijke toename van de invoer uit de betrokken landen en hun grotere marktaandeel in de beoordelingsperiode, tegen prijzen die veel lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vielen samen met een duidelijke verslechtering van de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in dezelfde periode. Deze verslechtering is met name waarneembaar bij de verkoopprijzen, de winstgevendheid, het rendement van investeringen, de kasstroom en de werkgelegenheid.

(142)

Bij de analyse van de gevolgen van de invoer met dumping werd vastgesteld dat de prijs een belangrijk concurrentie-element is omdat kwaliteitsaspecten geen belangrijke rol spelen. Overigens lagen de prijzen van de met dumping ingevoerde producten ver onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap of van exporteurs uit andere derde landen.

(143)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat de druk van de betrokken invoer, waarvan volume en marktaandeel vanaf 2003 toenamen en die plaatshad tegen zeer lage dumpingprijzen, in belangrijke mate bijdroeg tot de verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Invoer uit andere derde landen dan China, de VS en Taiwan

Tabel 11

Invoer van oorsprong uit andere derde landen (hoeveelheid)

Invoer (t)

2003

2004

2005

OT

Turkije

2 161

2 327

1 198

1 247

Index

100

108

55

58

Japan

146

0

24

10

Index

100

0

16

7

Andere

158

260

976

1 005

Index

100

165

618

636

Totaal andere landen

2 466

2 587

2 198

2 262

Index

100

105

89

92


Tabel 12

Invoer van oorsprong uit andere derde landen (gemiddelde prijs)

Gemiddelde prijzen (EUR)

2003

2004

2005

OT

Turkije

1 022

974

977

900

Index

100

95

96

88

Japan

856

0

827

1 635

Index

100

0

97

191

Andere

2 202

1 277

805

839

Index

100

58

37

38

Totaal andere landen

1 088

1 004

899

876

Index

100

92

83

80


Tabel 13

Marktaandeel

Marktaandeel (%)

2003

2004

2005

OT

Turkije

5,6

5,5

2,9

3,0

Japan

0,4

0

0,1

0,0

Andere

0,4

0,6

2,4

2,4

Totaal andere landen

6,3

6,2

5,4

5,4

(144)

Volgens Eurostat-gegevens en de tijdens het onderzoek verzamelde informatie is het belangrijkste derde land waaruit persulfaten worden ingevoerd Turkije, met een marktaandeel van 3 % gedurende het onderzoektijdvak. Een ander minder belangrijk land van uitvoer is Japan, maar de invoer uit dit land ligt dicht bij 0 %.

(145)

De invoer uit andere derde landen dan China, de VS en Taiwan daalde met 8 %, van 2 466 t in 2003 tot 2 262 t in het onderzoektijdvak. Het totale marktaandeel van deze invoer daalde bijgevolg van 6,3 % in 2003 tot 5,4 % in het onderzoektijdvak.

(146)

De invoer uit Turkije bedroeg in 2003 2 161 t, maar daalde daarna met 42 % tot 1 247 t in het onderzoektijdvak, waardoor het marktaandeel van deze invoer 3 % bedroeg. Hoewel de prijzen van de invoer uit Turkije onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap lagen, wordt het geringe en nog teruglopende marktaandeel niet geacht een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te hebben gehad.

(147)

Voor de andere derde landen geven de statistieken van Eurostat een zeer geringe invoer te zien, 304 t in 2003 en 1 015 t in het onderzoektijdvak. Ondanks deze toename overschrijdt deze invoer nauwelijks het de minimis-niveau: slechts 2,4 % van het verbruik in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. Verder lagen de prijzen van deze invoer ruim boven de prijzen uit de betrokken landen en uit Turkije. De conclusie luidt dan ook dat deze invoer geen wezenlijke invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft gehad.

(148)

Voorlopig kan dus worden geconcludeerd dat invoer uit andere landen dan China, de VS en Taiwan geen rol speelde bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(149)

De uitvoer van persulfaten door de bedrijfstak van de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap nam gedurende de beoordelingsperiode met 13 % af. Ook daalden de uitvoerprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 9 %. Deze uitvoer maakte in het onderzoektijdvak evenwel slechts 6 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden partijen uit, zodat deze uitvoer niet significant aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade kan hebben bijgedragen.

c)   Invoer zonder dumping van oorsprong uit China

(150)

Zoals in overweging 95 is vermeld, werd voor twee producenten/exporteurs een dumpingmarge onder de de minimis-drempel vastgesteld. De invoer van deze ondernemingen werd daarom bij bovenstaande analyse van de schade buiten beschouwing gelaten. In plaats daarvan werd onderzocht of deze invoer de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kon hebben veroorzaakt. Gezien de beperkte omvang van deze invoer, met gedurende het onderzoektijdvak een marktaandeel van 6,9 %, kon deze invoer zonder dumping het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade niet verbreken.

d)   Invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(151)

Een communautaire producent voerde het betrokken product van zijn verbonden onderneming in China in en verkocht dit door op de communautaire markt. Hoewel de wederverkoopprijzen inderdaad de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, maakte de omvang van deze invoer uit China slechts een zeer klein gedeelte van de totale invoer uit China uit (minder dan 4 %). Verder vond deze invoer alleen plaats ten behoeve van mondiale afnemers die het betrokken product anders tegen dumpingprijzen van de Chinese leveranciers zouden hebben gekocht. Bovendien lag de wederverkoopprijs op de communautaire markt gemiddeld ruim boven de invoerprijzen van de andere Chinese producenten/exporteurs. Daarom luidt de conclusie dat de invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap van het betrokken product uit China het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet heeft verbroken.

4.   Conclusie betreffende het oorzakelijk verband

(152)

Het samenvallen in de tijd van de toename van de invoer met dumping uit China, de VS en Taiwan, de toename van het marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding enerzijds, en de duidelijke verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap anderzijds, voert tot de conclusie dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening veroorzaakt is door de invoer met dumping. Met name moest de bedrijfstak van de Gemeenschap door de prijsdruk van de invoer met dumping zijn verkoopprijzen verlagen. Derhalve kon niet de totale kostenstijging aan de afnemers worden doorgegeven, waardoor de winstmarges sterk daalden, wat ingrijpende gevolgen voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap had. Het mogelijke effect van andere factoren, met name de invoer uit andere derde landen, de invoer zonder dumping uit China, de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de kosten werden geanalyseerd, maar bleken geen doorslaggevende oorzaak te zijn van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

(153)

Uitgaande van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van persulfaten uit China, de VS en Taiwan aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(154)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. In dit verband moet rekening worden gehouden met de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle bij de procedure betrokken partijen.

(155)

Om de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen, of van het achterwege laten daarvan, te beoordelen, heeft de Commissie alle haar bekende belanghebbenden en degenen die zichzelf hadden aangemeld om informatie verzocht. Op grond hiervan heeft de Commissie vragenlijsten gezonden naar de bedrijfstak van de Gemeenschap, naar twaalf niet-verbonden importeurs en naar elf gebruikers.

(156)

Zoals in overweging 9 al is gezegd, hebben de twee klagende communautaire producenten en twee niet-verbonden importeurs de vragenlijst beantwoord.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(157)

De schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, vloeide voort uit het feit dat het voor hem moeilijk was te concurreren met de laaggeprijsde producten die met dumping waren ingevoerd.

(158)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen een verdere ontwrichting van de markt en de druk op de prijzen zal verhinderen en billijke concurrentie zal herstellen. De bedrijfstak van de Gemeenschap moet dan in staat zijn de omvang van zijn verkopen op te voeren, marktaandeel terug te winnen en daardoor meer schaalvoordelen te creëren; zo zou hij het winstpeil kunnen behalen dat nodig is om zijn financiële situatie te verbeteren en te blijven investeren in zijn productiefaciliteiten en op die manier zijn overleven te waarborgen.

(159)

Indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechteren. Deze heeft vooral te kampen met dalende inkomsten ten gevolge van prijsdruk, een krimpend marktaandeel en aanzienlijk lagere winst. Gelet op de dalende inkomsten en de duidelijk verslechterende trend in het onderzoektijdvak zal de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoogstwaarschijnlijk verder verslechteren indien geen maatregelen worden genomen. Dit zal uiteindelijk leiden tot productiedalingen, wat nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid en investeringen in de Gemeenschap zal hebben. Dat is te meer het geval omdat de Europese markt na de instelling door de VS van antidumpingrechten op persulfaten uit China een van de weinige overgebleven exportmarkten voor de betrokken landen is. Na de stopzetting van de productie in de Gemeenschap zouden de gebruikers van persulfaten sterker afhankelijk worden van leveranciers buiten de Gemeenschap.

(160)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door antidumpingmaatregelen kan herstellen van de als gevolg van de dumping geleden schade en dat deze maatregelen dus in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(161)

De Commissie zond alle haar bekende importeurs/handelaren een vragenlijst. Slechts twee van de importeurs beantwoordden de vragenlijst. De door deze twee importeurs ingevoerde hoeveelheid maakte 18,9 % van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap en 6,7 % van het verbruik in de Gemeenschap uit.

(162)

Deze importeurs betrokken het product gedurende het onderzoektijdvak alleen uit de betrokken landen (VS en Taiwan); daarom voerden zij aan dat een antidumpingrecht grote gevolgen voor hun situatie zou hebben.

(163)

Op grond van de door de betrokken importeurs verstrekte informatie werd evenwel vastgesteld dat het aandeel van de invoer van persulfaten in hun totale omzet gedurende het onderzoektijdvak te verwaarlozen was (tussen 0,03 en 1,3 %). Weliswaar wordt niet ontkend dat de instelling van een antidumpingrecht een zeker gevolg voor deze ondernemingen kan hebben, maar dit zou over het geheel genomen te verwaarlozen zijn.

(164)

Verder kan redelijkerwijs worden verwacht dat een prijsstijging tenminste gedeeltelijk aan de afnemers kan worden doorgegeven omdat, zoals in overweging 166 wordt vermeld, persulfaten in de meeste gevallen slechts een fractie van de totale kosten van deze afnemers uitmaken. Ten slotte moet worden opgemerkt dat het product ook uit andere landen, zoals Turkije en Japan, kan worden betrokken, terwijl voor een deel van de Chinese uitvoer geen antidumpingrecht geldt.

3.   Belang van de gebruikers

(165)

De Commissie heeft alle elf haar bekende gebruikers een vragenlijst gestuurd. Geen van hen heeft hierop gereageerd. Er zijn geen andere gebruikers die de Commissie informatie hebben verstrekt en er hebben zich in de loop van het onderzoek ook geen andere gebruikers gemeld.

(166)

Er is geen aanwijzing dat de belangen van de gebruikers ernstig worden aangetast. Uit de beschikbare informatie blijkt namelijk dat persulfaten in de meeste gevallen slechts een gering deel van de totale productiekosten uitmaken, zodat het effect van antidumpingrechten te verwaarlozen zou zijn.

4.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(167)

Wanneer al deze factoren in aanmerking worden genomen, luidt de conclusie dat de instelling van maatregelen geen of geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor de situatie van de gebruikers en de importeurs van het betrokken product. Op basis van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingmaatregelen in te stellen.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(168)

Gezien de conclusies inzake dumping, door de dumping veroorzaakte schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(169)

De rechten moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door die invoer veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de schade ten gevolge van de dumping te neutraliseren, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die een bedrijfstak van dit type onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake is van invoer met dumping, in de betrokken sector op de verkoop van het soortgelijke product in de Gemeenschap redelijkerwijs kan behalen. De winstmarge vóór belasting voor producenten die voor deze berekening is gebruikt, bedraagt 12 %; dit percentage is gebaseerd op de klacht en is tijdens het onderzoek bevestigd. De werkelijke winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2003 en 2004, en ook in de jaren vóór de beoordelingsperiode, lag nooit onder dit referentieniveau.

(170)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding (zie de overwegingen 117 tot en met 119), te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte producten. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het onderzoektijdvak en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

(171)

Deze verschillen lagen voor alle Chinese medewerkende producenten/exporteurs aan wie een BMB was toegekend, boven de vastgestelde dumpingmarge. Wat de berekening van de voor het gehele land geldende schademarge voor alle andere exporteurs uit China betreft, wordt eraan herinnerd dat de mate van medewerking hoog was. Daarom werd de schademarge berekend als het verschil tussen de gewogen gemiddelde cif-invoerprijzen van de ondernemingen aan wie geen BMB was toegekend en de niet-schadelijke prijs zoals hierboven berekend. Voor de VS lag de schademarge onder de voor de producenten/exporteurs vastgestelde dumpingmarge, terwijl de schademarge voor Taiwan boven de dumpingmarge lag.

2.   Voorlopige maatregelen

(172)

Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat gelijk is aan de vastgestelde dumpingmarge, maar ingevolge artikel 7, lid 2, van de basisverordening niet hoger mag zijn dan de hierboven berekende schademarge.

(173)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij zijn dan ook in overeenstemming met de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de residuele rechten voor „alle andere ondernemingen” in de VS en Taiwan, en de voor het gehele land geldende rechten voor „alle andere ondernemingen” in China) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten van oorsprong uit China die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn vervaardigd. Geïmporteerde producten die zijn geproduceerd door andere ondernemingen, die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van bedrijven die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(174)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (5) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(175)

Op basis van het bovenstaande zijn de voorlopige antidumpingrechten:

Land

Producent/exporteur

Anti-dumpingrecht

VS

E.I. DuPont De Nemours

10,6 %

FMC Corporation

39,0 %

Alle andere ondernemingen

39,0 %

China

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd

0 %

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd

14,4 %

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd

0 %

Alle andere ondernemingen

67,4 %

Taiwan

San Yuan Chemical Co., Ltd

22,6 %

Alle andere ondernemingen

22,6 %

3.   Speciaal toezicht

(176)

Om, gelet op het grote verschil tussen de hoogte van de rechten voor producenten/exporteurs in China, het gevaar van ontwijking van de rechten zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om de goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. Alleen de invoer van het betrokken product dat door de respectieve producent/exporteur in China is vervaardigd, komt in aanmerking voor de specifieke dumpingmarge die voor die producent is berekend. Deze bijzondere maatregelen, die alleen van toepassing zijn op ondernemingen in China waarvoor een individueel recht is vastgesteld, luiden als volgt.

(177)

Bij invoer moet aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur worden overgelegd die voldoet aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde eisen. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen in China.

(178)

Indien het volume van de uitvoer door de ondernemingen in China die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de antidumpingmaatregelen aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht of een residueel recht in te stellen.

H.   SLOTBEPALING

(179)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van een definitief recht kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op peroxosulfaten (persulfaten), met inbegrip van pentakaliumbis(peroxymonosulfaat)bis(sulfaat), die vallen onder de GN-codes 2833 40 00 en ex 2842 90 80 (TARIC-code 2842908020) en van oorsprong zijn uit de Verenigde Staten van Amerika, de Volksrepubliek China en Taiwan.

2.   Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten die door onderstaande bedrijven worden vervaardigd, bedraagt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende TARIC-code

Verenigde Staten van Amerika

E.I. DuPont De Nemours, Wilmington, Delaware

10,6 %

A818

FMC Corporation, Tonawanda, New York

39,0 %

A819

Alle andere ondernemingen

39,0 %

A999

Volksrepubliek China

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd, Shanghai

0 %

A820

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd, Shanghai

14,4 %

A821

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd, Wang Jia Jing

0 %

A822

Alle andere ondernemingen

67,4 %

A999

Taiwan

San Yuan Chemical Co., Ltd, Chiayi

22,6 %

A823

Alle andere ondernemingen

22,6 %

A999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen uit de Volksrepubliek China zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 162 van 13.7.2006, blz. 5.

(3)  Verordening (EG) nr. 2961/95 van de Raad (PB L 308 van 21.12.1995, blz. 61).

(4)  Verordening (EG) nr. 695/2002 van de Raad van 22 april 2002 (PB L 109 van 25.4.2002, blz. 1).

(5)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, B-1049 Brussel, België.


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 3, van deze verordening bedoelde geldige handelsfactuur moet een door een werknemer van de onderneming ondertekende en van het officiële stempel van de onderneming voorziene verklaring bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] persulfaten die naar de Europese Gemeenschap zijn uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende TARIC-code] in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/30


VERORDENING (EG) Nr. 391/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat betreft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad van 22 mei 2006 houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (1), en met name op artikel 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Acties van de lidstaten op het gebied van visserijcontrole en wetshandhaving worden sinds 1990 door de Gemeenschap gefinancierd, in overeenstemming met de doelstellingen die bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad (2) zijn vastgesteld.

(2)

Verbeteringen met het oog op een efficiënter controlesysteem in de hele Gemeenschap zijn moeilijk te verwezenlijken zonder stimulansen, met name als nieuwe technologieën moeten worden getest en waar nodig toegepast.

(3)

Het blijkt dat de middelen die de lidstaten inzetten nog steeds ontoereikend zijn om hun verplichtingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2371/2002 volledig na te komen. In het bijzonder is steun van de Gemeenschap aan de lidstaten vereist om de bestaande verschillen inzake controle- en inspectiecapaciteit weg te werken.

(4)

Verordening (EG) nr. 861/2006 voorziet onder meer in financiering door de Gemeenschap van uitgaven inzake visserijcontrole, -inspectie en -bewaking in de periode 2007-2013.

(5)

In artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006 is een lijst opgenomen van door de lidstaten te nemen maatregelen op het gebied van visserijcontrole en wetshandhaving die in aanmerking komen voor communautaire financiële steun.

(6)

Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer moeten de lidstaten degelijk worden geïnformeerd over de geldende voorschriften inzake communautaire steunverlening voor uitgaven op het gebied van visserijcontrole en wetshandhaving.

(7)

Er moet op worden toegezien dat de middelen die de Gemeenschap voor dergelijke maatregelen ter beschikking stelt, zo doelmatig worden ingezet dat de geconstateerde tekortkomingen worden weggewerkt en een hoog controleniveau wordt gegarandeerd.

(8)

De lidstaten moeten hun programma’s en het effect van hun uitgaven inzake controle, inspectie en bewaking gedurende de hele periode 2007-2013 jaarlijks evalueren.

(9)

Met het oog op een vereenvoudiging van de procedures moeten vergoedingsaanvragen met betrekking tot uitgaven die op grond van de Beschikkingen 95/527/EG (3), 2001/431/EG (4) en 2004/465/EG (5) van de Raad zijn goedgekeurd, worden ingediend overeenkomstig de bijlagen VI en VII bij de onderhavige verordening.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 vastgesteld, wat betreft de financiële steun van de Gemeenschap voor uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de toezicht- en controleregelingen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid in de periode 2007-2013 van toepassing zijn.

Artikel 2

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„jaarlijks visserijcontroleprogramma”: een door een lidstaat overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 861/2006 opgesteld jaarprogramma;

b)

„vastlegging in de begroting”: de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van een juridische verbintenis;

c)

„juridische verbintenis”: de handeling waarbij de ordonnateur van een lidstaat een tot een last leidende verplichting doet ontstaan of constateert.

Artikel 3

Jaarlijkse visserijcontroleprogramma’s

1.   Lidstaten die een financiële bijdrage wensen te ontvangen voor in het kader van artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006 gedane uitgaven, stellen de Commissie uiterlijk op 31 januari van elk jaar in kennis van hun jaarlijkse visserijcontroleprogramma.

2.   Naast de bij artikel 20 van Verordening (EG) nr. 861/2006 voorgeschreven informatie delen de lidstaten in hun visserijcontroleprogramma voor elk project de volgende gegevens mee:

a)

een jaarlijkse raming van vergoedingsaanvragen;

b)

de acties die gepland worden om het publiek ervan in kennis te stellen dat voor het project financiële steun van de Gemeenschap is ontvangen;

c)

indien het project de aankoop of de modernisering van vaar- of vliegtuigen betreft: de specificaties van het vaartuig- of vliegtuigtype;

d)

een overeenkomstig bijlage I opgestelde beschrijving van alle middelen waarover de voor visserijtoezicht- en controle bevoegde instantie beschikt.

3.   Gedetailleerde regels inzake de subsidiabiliteit van bepaalde acties, zoals bedoeld in de bijlagen II, III en IV.

Artikel 4

Vastlegging van uitgaven

De lidstaten gaan uiterlijk twaalf maanden na het einde van het jaar waarin hun het in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde besluit is meegedeeld, juridische verbintenissen en vastleggingen in de begroting aan voor acties die krachtens dat besluit subsidiabel zijn.

Artikel 5

Subsidiabele uitgaven

Om subsidiabel te zijn, moeten uitgaven:

a)

in het visserijcontroleprogramma zijn vastgelegd en

b)

betrekking hebben op de in artikel 8, onder a), van Verordening (EG) nr. 861/2006 genoemde acties;

c)

betrekking hebben op projecten waarvan de kosten, exclusief btw, minstens 40 000 EUR belopen, behalve wanneer het gaat om de in artikel 8, onder a), ii) of v), van Verordening (EG) nr. 861/2006 genoemde acties of om naar behoren gemotiveerde gevallen;

d)

voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 4 van de onderhavige verordening door de lidstaten aangegane juridische verbintenissen en vastleggingen in de begroting;

e)

betrekking hebben op projecten die worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van de onderhavige verordening;

f)

in voorkomend geval, voldoen aan specifieke communautaire voorschriften.

Artikel 6

Subsidiabele uitgaven voor bepaalde acties

1.   Voor nieuwe controletechnologieën gedane uitgaven zijn subsidiabel, voor zover de door de lidstaat gemelde uitgaven voldoen aan het bepaalde in bijlage II, en worden gebruikt voor toezicht op en controle van visserijactiviteiten.

2.   Voor de aankoop of de modernisering van vaar- of vliegtuigen gedane uitgaven zijn subsidiabel, voor zover de door de lidstaten gemelde uitgaven voldoen aan het bepaalde in bijlage III en ten minste 25 % van de activiteiten van de vaar- of vliegtuigen betrekking heeft op toezicht op en controle van visserijactiviteiten.

3.   Voor opleiding, uitwisseling, seminars en media-instrumenten gedane uitgaven zijn subsidiabel, voor zover de uitgaven voldoen aan het bepaalde in bijlage IV. Deze uitgaven kunnen onder meer betrekking hebben op:

a)

visserijbewakingsmethoden;

b)

Gemeenschapswetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid en in het bijzonder de controle;

c)

het gebruik van visserijcontroletechnieken;

d)

de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de toepasselijke controleregeling, overeenkomstig de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Artikel 7

Niet subsidiabele uitgaven

1.   Uitgaven die zijn gedaan vóór 1 januari van het jaar waarin het jaarlijkse visserijcontroleprogramma bij de Commissie is ingediend, zijn niet subsidiabel.

2.   Btw is niet subsidiabel.

3.   Een indicatieve lijst van niet subsidiabele uitgaven is opgenomen in bijlage V.

Artikel 8

Uitvoering van projecten

1.   Projecten gaan van start en worden voltooid overeenkomstig het in het jaarlijkse visserijcontroleprogramma vastgelegde tijdschema.

2.   Het tijdschema vermeldt de geplande aanvangs- en einddatum van projecten.

Artikel 9

Niet-uitvoering van projecten en vertraging bij de uitvoering

Wanneer een lidstaat besluit de projecten waarvoor een financiële bijdrage is toegekend, geheel of gedeeltelijk niet uit te voeren, of de projecten vertraging oplopen, stelt hij de Commissie daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis, met opgave van:

a)

de, onder andere financiële, gevolgen voor het jaarlijkse visserijcontroleprogramma;

b)

de redenen voor de vertraging of niet-uitvoering;

c)

het geplande nieuwe tijdschema voor de uitvoering.

Artikel 10

Voorschotten

1.   Op basis van een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat kan de Commissie voor elk project een voorschot toekennen van ten hoogste 50 % van de financiële bijdrage die is toegekend bij het besluit zoals bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 861/2006. Het voorgeschoten bedrag wordt in mindering gebracht op tussentijdse betalingen en op de saldobetaling van de financiële bijdrage die voor dat project aan de betrokken lidstaat worden gedaan.

2.   Het verzoek van de lidstaat gaat vergezeld van een gewaarmerkt afschrift van het tussen de betrokken instantie en de leverancier gesloten contract.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat niet binnen de in artikel 4 vastgestelde termijn juridische verbintenissen aangaat, worden alle toegekende voorschotten onmiddellijk terugbetaald.

Artikel 11

Vergoedingsaanvragen

1.   Lidstaten dienen hun vergoedingsaanvragen uiterlijk negen maanden na de datum waarop de uitgaven zijn gedaan, bij de Commissie in.

2.   Vergoedingsaanvragen bevatten de in bijlage VI vermelde gegevens en worden opgesteld naar het model in bijlage VII.

3.   Bij de indiening van vergoedingsaanvragen controleren en verklaren de lidstaten dat de uitgaven zijn verricht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 861/2006, de onderhavige verordening, het in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde besluit en de communautaire regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten. De aanvraag gaat vergezeld van een naar het model in bijlage VII opgestelde verklaring dat de ingediende rekeningen juist en waarheidsgetrouw zijn.

4.   Aanvragen betreffende bedragen van minder dan 20 000 EUR worden uitsluitend in behandeling genomen indien zij naar behoren zijn gemotiveerd. Groepering van aanvragen is toegestaan.

5.   Aanvragen betreffende projecten die niet zijn uitgevoerd volgens het in artikel 8 bedoelde tijdschema, worden uitsluitend in behandeling genomen indien de vertraging naar behoren is gemotiveerd. Indien dergelijke aanvragen worden geweigerd, worden de betrokken communautaire kredieten geannuleerd.

6.   Indien de Commissie van oordeel is dat de aanvraag niet voldoet aan Verordening (EG) nr. 861/2006, de onderhavige verordening, het in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde besluit en de communautaire regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten, verzoekt zij de lidstaat om binnen een bepaalde termijn te reageren. Indien het onderzoek bevestigt dat niet aan de voorwaarden is voldaan, weigert de Commissie de betrokken uitgaven geheel of gedeeltelijk te vergoeden en vordert zij, in voorkomend geval, ten onrechte verrichte betalingen terug.

Artikel 12

Valuta

1.   Alle visserijcontroleprogramma’s, aanvragen om vergoeding van uitgaven en aanvragen om betaling van voorschotten worden uitgedrukt in euro.

2.   Vergoeding geschiedt in euro tegen de in het Publicatieblad van de Europese Unie, reeks C, gepubliceerde koers van de euro van de dag waarop de betalings- of inningsopdracht door de bevoegde ordonnateur van de Commissie is opgesteld.

3.   De lidstaten die niet aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie deelnemen, vermelden de toegepaste wisselkoers.

Artikel 13

Audits en financiële correcties

De lidstaten verstrekken de Commissie en de Rekenkamer alle door die instellingen gewenste informatie met betrekking tot de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 861/2006 bedoelde audits en financiële correcties.

Artikel 14

Verslagen van de lidstaten

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die zij nodig heeft om het gebruik van de financiële bijdrage te controleren en om het effect van de in deze verordening bedoelde acties op de controle-, inspectie- en bewakingsactiviteiten te evalueren.

2.   De lidstaten:

a)

dienen elk jaar uiterlijk op 31 maart een tussentijds evaluatieverslag over het visserijcontroleprogramma van het voorgaande jaar in, met opgave van:

i)

de voltooide projecten en de stand van de uitvoering van het visserijcontroleprogramma,

ii)

een raming van de vergoedingsaanvragen voor het huidige en het volgende jaar,

iii)

het effect van de projecten op het visserijcontroleprogramma met gebruikmaking van de in het programma vermelde indicatoren,

iv)

alle aanpassingen van het oorspronkelijke visserijcontroleprogramma;

b)

dienen uiterlijk op 31 maart 2014 een eindevaluatieverslag in bij de Commissie, met opgave van:

i)

de voltooide projecten,

ii)

de kosten van de projecten,

iii)

het effect van de projecten op het visserijcontroleprogramma met gebruikmaking van de in het programma vermelde indicatoren,

iv)

alle aanpassingen van het oorspronkelijke visserijcontroleprogramma,

v)

het effect van de financiële bijdrage op de visserijcontroleprogramma’s gedurende de gehele periode van 2007 tot en met 2013.

Artikel 15

Overgangsbepalingen

Met ingang van 1 januari 2007 worden vergoedingsaanvragen betreffende de financiële bijdrage voor uitgaven die op grond van de Beschikkingen 95/527/EG, 2001/431/EG en 2004/465/EG zijn goedgekeurd, ingediend overeenkomstig de bijlagen VI en VII bij de onderhavige verordening.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Joe BORG

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(3)  PB L 301 van 14.12.1995, blz. 30.

(4)  PB L 154 van 9.6.2001, blz. 22.

(5)  PB L 157 van 30.4.2004, blz. 114, gerectificeerd in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 36. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2006/2/EG (PB L 2 van 5.1.2006, blz. 4).


BIJLAGE I

Beschrijving van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan voor visserijtoezicht en -controle

De in artikel 3, lid 2, onder d), van de onderhavige verordening bedoelde beschrijving van de middelen waarover de lidstaat met het oog op visserijcontrole beschikt, omvat:

a)

een beknopte beschrijving van de voor visserijcontrole bevoegde (nationale, regionale en lokale) instanties;

b)

een beknopte beschrijving van de beschikbare personele en materiële middelen (in het bijzonder het aantal vaartuigen, vliegtuigen en helikopters) en van de belangrijkste door de lidstaat in het voorgaande jaar ondernomen acties ter nakoming van de verplichtingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

c)

het jaarlijkse budget voor visserijcontrole, in euro, met gegevens over investeringen en exploitatiekosten van de voor visserijcontrole ingezette middelen (gegevens per categorie, met inbegrip van personeel).


BIJLAGE II

Indicatieve lijst van subsidiabele uitgaveposten met betrekking tot de toepassing van controletechnologieën

De volgende uitgaven zijn subsidiabel:

a)

aanschaf en installatie van en technische bijstand voor computertechnologie en totstandbrenging van IT-netwerken, met inbegrip van teledetectiecapaciteit, voor een doeltreffende en veilige gegevensuitwisseling in verband met toezicht, controle en bewaking inzake visserijactiviteiten. De uitgaven voor technische bijstand worden gedekt gedurende twee jaar na de installatie;

b)

aankoop en installatie van:

i)

elektronische plaatsbepalingsapparatuur waarmee visserijtoezichtcentra met behulp van een satellietvolgsysteem (VMS) op afstand toezicht kunnen uitoefenen op vissersvaartuigen,

ii)

elektronische registratie- en meldapparatuur voor overdracht van gegevens betreffende de visserijactiviteiten.

De apparatuur moet in overeenstemming zijn met de geldende Gemeenschapsregelgeving;

c)

aankoop van pc’s, tablet-pc’s en personal digital assistants (pda’s) voor de opslag en verwerking van gegevens over visserijactiviteiten;

d)

proefprojecten op het gebied van nieuwe technologieën voor de controle van visserijactiviteiten, en de toepassing daarvan.


BIJLAGE III

Indicatieve lijst van subsidiabele uitgaveposten met betrekking tot de aankoop en de modernisering van vlieg- en vaartuigen die worden gebruikt voor de visserijcontrole

De volgende uitgaven zijn subsidiabel:

a)

luchtvaartuigen met vaste vleugels, onbemande vliegtuigen en helikopters en de voor visserijcontroledoeleinden bedoelde apparatuur daarvan. In het bijzonder opsporings-, communicatie- en navigatieapparatuur en -software, die is geïnstalleerd aan boord van vaar- en vliegtuigen die worden ingezet voor inspectie en bewaking van visserijactiviteiten en waarmee gegevensuitwisseling tussen de vaar- of vliegtuigen en de visserijcontroleautoriteiten mogelijk is;

b)

vervangingsapparatuur ter modernisering en verhoging van de efficiëntie van de visserijcontrole. De kosten voor de modernisering van de machinekamer, het stuurhuis, voorzieningen om aan boord te komen en tewaterlatingsmiddelen zijn eveneens subsidiabel;

c)

vaartuigen om aan boord te gaan (seariders, RIB’s, enz.), met inbegrip van de geïnstalleerde apparatuur, tewaterlatingsdavits en -kranen (met inbegrip van hydraulische systemen en installatiekosten), aanpassingen van moedervaartuigen ten behoeve van de vaartuigen om aan boord te gaan (bv. versterking van het dek en de bovenbouw);

d)

belangrijke posten voor het voortbewegingssysteem van vaartuigen, zoals schroefsystemen, versnellingsbakken, nieuwe hoofd- en hulpmotoren;

e)

apparatuur om de communicatie vertrouwelijk te houden, zoals encryptieapparatuur en scramblers;

f)

aan boord geïnstalleerde waterdichte pc’s.


BIJLAGE IV

Indicatieve lijst van subsidiabele uitgaveposten met betrekking tot opleidings- en uitwisselingprogramma’s, seminars en media-instrumenten

a)

De volgende uitgaven zijn subsidiabel:

i)

de huur van leslokalen;

ii)

de aankoop of huur van voor opleidingen en seminars gebruikte apparatuur;

iii)

vergoedingen van lesgevers die niet in de hoedanigheid van functionaris van een lidstaat of van de Gemeenschap optreden;

iv)

reis- en verblijfkosten van inspecteurs, officieren van justitie, rechters en vissers die deelnemen aan cursussen, en van de lesgevers;

v)

uitgaven voor het aankopen of afdrukken van voor seminars, opleidingen of media bestemd materiaal, zoals boeken, posters, cd’s, dvd’s, video’s, brochures en publiciteitsmateriaal,

b)

De uitgaven zijn subsidiabel, voor zover zij op grond van de betrokken nationale voorschriften voor vergoeding in aanmerking komen.


BIJLAGE V

Indicatieve lijst van niet subsidiabele uitgaveposten

De volgende uitgaven zijn niet subsidiabel:

a)

huur- en leasecontracten;

b)

apparatuur die niet uitsluitend voor visserijcontroledoeleinden wordt gebruikt, zoals pc’s, laptops, scanners, printers, mobiele telefoons, telefooncentrales, walkietalkies, lintmeters en meetlatten en dergelijke, videocamera’s en fotoapparatuur;

c)

kleding en schoeisel, zoals uniformen, beschermende kledij, enz., en persoonlijke uitrusting van algemene aard;

d)

exploitatie- en onderhoudskosten, zoals voor telecommunicatie, financiële belangen, verzekeringspremies, brandstof;

e)

reserveonderdelen om een subsidiabel item bedrijfsklaar te houden;

f)

voertuigen, met inbegrip van motorfietsen;

g)

gebouwen en locaties;

h)

salarissen en vergoedingen.


BIJLAGE VI

Inhoud van de vergoedingsaanvragen

Vergoedingsaanvragen moeten het volgende omvatten:

a)

een brief waarin het totale vergoedingsbedrag wordt vermeld en opgave wordt gedaan van:

i)

het relevante besluit van de Commissie (toepasselijk artikel en bijlage),

ii)

het van de Commissie gevraagde bedrag in euro, exclusief btw,

iii)

het type aanvraag (voorschot, tussentijdse betaling, saldobetaling),

iv)

het nummer van de bankrekening waarop de vergoeding moet worden gestort;

b)

een uitgavendeclaratie, opgesteld volgens het model in bijlage VII (één per besluit van de Commissie);

c)

een lijst met de volgende informatie:

i)

de naam van het project (de projecten) en de verwijzing naar het (de) jaarlijks(e) visserijcontroleprogramma(’s) waarin het (ze) was (waren) opgenomen,

ii)

de referentie van het contract waarop de ingediende rekeningen betrekking hebben,

iii)

een opgave van de bijgevoegde rekeningen betreffende het project (aantal rekeningen en bedragen, exclusief BTW);

d)

voor elk project waarvoor vergoeding wordt gevraagd:

i)

het origineel of gewaarmerkte afschriften van de rekeningen,

ii)

indien de rekeningen niet in euro luiden, de toegepaste wisselkoers,

iii)

het origineel of een gewaarmerkt afschrift van het betalingsbewijs betreffende elke bijgevoegde rekening,

iv)

(in voorkomend geval) een opgave van de toekomstige tranches en de geplande betalingstermijnen,

v)

een gewaarmerkt afschrift van het contract waarop de rekening betrekking heeft,

vi)

het jaarlijkse gebruik van de vaar- en vliegtuigen en de onbemande luchtvaartuigen voor visserijcontroledoeleinden, in percentages en in dagen,

vii)

informatie over de procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten: er dient een fotokopie van de in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde aanbestedingsberichten te worden bijgevoegd. Indien er geen berichten in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd, dient de begunstigde op erewoord te verklaren dat de Gemeenschapswetgeving inzake het plaatsen van overheidsopdrachten is nageleefd en motiveren waarom de communautaire procedures niet zijn gevolgd. Uitgaven voor vaar- en vliegtuigen die voltijds of deeltijds voor visserijcontroledoeleinden worden gebruikt, komen niet in aanmerking voor vrijstelling van de Gemeenschapsregels inzake aanbestedingen op grond van het bepaalde in artikel 296 van het EG-Verdrag,

viii)

een beknopte beschrijving van de actie, met een gedetailleerde opgave van de bereikte resultaten, vergezeld van een korte beoordeling van de impact van de investering op de visserijcontrole en -bewaking. Een prognose wat het gebruik van de middelen in te toekomst betreft, wordt eveneens opgenomen,

ix)

indien uitgaven voor proefprojecten of media-instrumenten zijn gedaan: het slotverslag of slotdocument,

x)

met betrekking tot opleidingen en seminars: relevante informatie over het onderwerp, de sprekers en de deelnemers.


BIJLAGE VII

Uitgavendeclaratie

Image


12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/39


VERORDENING (EG) Nr. 392/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de week van 2 tot 6 april 2007 zijn bij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 950/2006 of Verordening (EG) nr. 1832/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van overgangsbepalingen in de sector suiker in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië (3), invoercertificaataanvragen ingediend voor een totale hoeveelheid die gelijk is aan of groter is dan de voor volgnummer 09.4318 beschikbare hoeveelheid.

(2)

In dergelijke omstandigheden dient de Commissie een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen aan de hand waarvan naar rata van de beschikbare hoeveelheid certificaten kunnen worden afgegeven, en dient zij aan de lidstaten te melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De certificaten met betrekking tot de invoercertificaataanvragen die in de periode van 2 tot en 6 april 2007 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/2006 of artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1832/2006 zijn ingediend, worden afgegeven met inachtneming van de in de bijlage bij de onderhavige verordening aangegeven maximumhoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2006/2006 (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 95).

(3)  PB L 354 van 14.12.2006, blz. 8.


BIJLAGE

ACS-Indiase suiker

Titel IV van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4331

Barbados

100

 

09.4332

Belize

0

bereikt

09.4333

Ivoorkust

100

 

09.4334

Republiek Congo

100

 

09.4335

Fidji

100

 

09.4336

Guyana

100

 

09.4337

India

0

bereikt

09.4338

Jamaica

100

 

09.4339

Kenia

100

 

09.4340

Madagaskar

100

 

09.4341

Malawi

100

 

09.4342

Mauritius

100

 

09.4343

Mozambique

0

bereikt

09.4344

Saint Kitts en Nevis

 

09.4345

Suriname

 

09.4346

Swaziland

100

 

09.4347

Tanzania

0

bereikt

09.4348

Trinidad en Tobago

100

 

09.4349

Oeganda

 

09.4350

Zambia

100

 

09.4351

Zimbabwe

100

 


Aanvullende suiker

Titel V van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4315

India

100

 

09.4316

Ondertekenaars van het ACS-protocol

100

 


Suiker CXL-concessies

Titel VI van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4317

Australië

0

bereikt

09.4318

Brazilië

14,2857

bereikt

09.4319

Cuba

0

bereikt

09.4320

Andere derde landen

0

bereikt


Balkansuiker

Titel VII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Betrokken land

Te leveren percentage van de voor de week van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4324

Albanië

100

 

09.4325

Bosnië en Herzegovina

0

bereikt

09.4326

Servië, Montenegro en Kosovo

100

 

09.4327

voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

100

 

09.4328

Kroatië

100

 


Suiker voor uitzonderlijke en voor industriële invoer

Titel VIII van Verordening (EG) nr. 950/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Type invoer

Te leveren percentage van de voor de week van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4380

Uitzonderlijke invoer

 

09.4390

Industriële invoer

100

 


Invoer van suiker in het kader van de voor Bulgarije en Roemenië geopende overgangstariefcontingenten

Hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1832/2006

Verkoopseizoen 2006/2007

Volgnummer

Type invoer

Te leveren percentage van de voor de week van 2 tot en met 6 april 2007 aangevraagde hoeveelheden

Maximumhoeveelheid

09.4365

Bulgarije

0

bereikt

09.4366

Roemenië

100

 


RICHTLIJNEN

12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/42


RICHTLIJN 2007/21/EG VAN DE COMMISSIE

van 10 april 2007

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad wat betreft de termijnen voor de opneming in bijlage I van de werkzame stoffen azoxystrobin, imazalil, kresoxim-methyl, spiroxamine, azimsulfuron, prohexadion-calcium en fluroxypyr

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), en met name op artikel 5, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG zijn bij Richtlijn 98/47/EG van de Commissie (2) azoxystrobin tot en met 1 juli 2008, bij Richtlijn 97/73/EG van de Commissie (3) imazalil tot en met 31 december 2008, bij Richtlijn 1999/1/EG van de Commissie (4) kresoxim-methyl tot en met 31 januari 2009, bij Richtlijn 1999/73/EG van de Commissie (5) spiroxamine tot en met 1 september 2009, bij Richtlijn 1999/80/EG van de Commissie (6) azimsulfuron tot en met 1 oktober 2009, bij Richtlijn 2000/50/EG van de Commissie (7) prohexadion-calcium tot en met 20 oktober 2010 en bij Richtlijn 2000/10/EG van de Commissie (8) fluroxypyr tot en met 30 november 2010.

(2)

Op verzoek kan de opneming van een werkzame stof worden verlengd, mits een aanvraag daartoe wordt ingediend uiterlijk twee jaar vóór het verstrijken van de periode van opneming. De Commissie heeft verzoeken voor de verlenging van de opneming voor alle bovengenoemde stoffen ontvangen.

(3)

De Commissie moet gedetailleerde voorschriften vaststellen voor de indiening en de beoordeling van de verdere gegevens die nodig zijn voor de verlenging van de opneming in bijlage I. Daarom is het gerechtvaardigd om de opneming van de bovengenoemde stoffen in bijlage I te verlengen voor een periode die nodig is om de kennisgevers in staat te stellen hun aanvragen voor te bereiden en om de Commissie in staat te stellen de beoordeling daarvan te organiseren en een besluit te nemen.

(4)

Richtlijn 91/414/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 12 december 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 13 december 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 10 april 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/6/EG van de Commissie (PB L 43 van 15.2.2007, blz. 13).

(2)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 50.

(3)  PB L 353 van 24.12.1997, blz. 26.

(4)  PB L 21 van 28.1.1999, blz. 21.

(5)  PB L 206 van 5.8.1999, blz. 16. Richtlijn gerectificeerd in PB L 221 van 21.8.1999, blz. 19.

(6)  PB L 210 van 10.8.1999, blz. 13.

(7)  PB L 198 van 4.8.2000, blz. 39.

(8)  PB L 57 van 2.3.2000, blz. 28.


BIJLAGE

In bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG worden de rijen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8 vervangen door:

„1

Imazalil

CAS-nr. 73790-28-0, 35554-44-0

CIPAC-nr. 335

(+)-1-(β-allyloxy-2,4-dichloorfenylethyl)imidazool of (+)-allyl-1-(2,4-dichloorfenyl)-2-imidazool-1-ylethylether

975 g/kg

1 januari 1999

31 december 2011

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

Voor de hierna vermelde doeleinden zijn de hierna vermelde bijzondere voorwaarden van toepassing:

behandeling van fruit, groenten en aardappelen na de oogst mag slechts worden toegestaan wanneer wordt gezorgd voor een passend decontaminatiesysteem of wanneer aan de hand van een risicobeoordeling aan de toelating verlenende lidstaat is aangetoond, dat het lozen van de behandelingsoplossing niet leidt tot een onaanvaardbaar risico voor het milieu en met name voor in het water levende organismen;

behandeling van aardappelen na de oogst mag slechts worden toegestaan wanneer aan de hand van een risicobeoordeling aan de toelating verlenende lidstaat is aangetoond, dat het lozen van het verwerkingsafval van behandelde aardappelen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor in het water levende organismen;

bladbehandeling in de open lucht mag slechts worden toegestaan wanneer aan de hand van een risicobeoordeling aan de toelating verlenende lidstaat is aangetoond, dat het gebruik geen onaanvaardbare uitwerkingen heeft voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 11 juli 1997.

2

Azoxystrobin

CAS-nr. 131860-33-8

CIPAC-nr. 571

Methyl-(E)-2-{2-[6-(2-cyaanfenoxy)pyrimidine-4-yloxyl] fenyl}-3-methoxyacrylaat

930 g/kg (Z-isomeer max. 25 g/kg)

1 juli 1998

31 december 2011

Mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

In de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moet speciale aandacht worden besteed aan de gevolgen voor de in het water levende organismen. De toelatingsvoorwaarden moeten passende risico beperkende maatregelen omvatten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 22 april 1998.

3

Kresoxim-methyl

CAS-nr. 143390-89-0

CIPAC-nr. 568

Methyl-(E)-2-methoxyimino-2-[2-(o-tolyloxymethyl)fenyl]acetaat

910 g/kg

1 februari 1999

31 december 2011

Mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

De lidstaten dienen bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen speciale aandacht te besteden aan de bescherming van het grondwater in kwetsbare omstandigheden.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 16 oktober 1998.

4

Spiroxamine

CAS-nr. 1181134-30-8

CIPAC-nr. 572

(8-tert-butyl-1,4-dioxa-spiro[4,5] decaan-2-ylmethyl)-ethyl-propyl-amine

940 g/kg (diastereomeren A en B gecombineerd)

1 september 1999

31 december 2011

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten:

in het bijzonder aandacht besteden aan de veiligheid van degene die de stof toedient en ervoor zorgen dat de voorwaarden voor de toelating in de toepassing van adequate beschermingsmaatregelen voorzien,

en

speciale aandacht besteden aan de gevolgen voor in het water levende organismen en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risico beperkende maatregelen omvatten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 12 mei 1999.

5

Azimsulfuron

CAS-nr. 120162-55-2

CIPAC-nr. 584

1-(4,6-dimethoxypyrimidine-2-yl)-3-[1-methyl-4-(2-methyl-2H-tetrazool-5-yl)-pyrazool-5-ylsulfonyl]-ureum

980 g/kg

1 oktober 1999

31 december 2011

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Toepassing vanuit de lucht mag niet worden toegestaan.

De lidstaten moeten bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen speciale aandacht besteden aan de gevolgen voor in het water levende organismen en voor andere terrestrische planten dan die waarvoor de stof is bedoeld, en zij moeten ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden indien nodig ook risico beperkende maatregelen omvatten (bv. in de rijstteelt, het bepalen van een wachttijd voor het lozen van het water).

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 2 juli 1999.

6

Fluroxypyr

CAS-nr. 69377-81-7

CIPAC-nr. 431

4-amino-3,5-dichloor-6-fluor-2-pyridyloxyazijnzuur

950 g/kg

1 december 2000

31 december 2011

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als herbicide.

Bij de besluitvorming overeenkomstig de uniforme beginselen moeten de lidstaten:

rekening houden met de aanvullende gegevens die in punt 7 van het evaluatieverslag worden gevraagd,

speciale aandacht besteden aan de bescherming van het grondwater en

speciale aandacht besteden aan de gevolgen voor in het water levende organismen en ervoor zorgen dat de toelatingsvoorwaarden waar nodig ook risico beperkende maatregelen omvatten.

De lidstaten informeren de Commissie als de resultaten van het gevraagde aanvullende onderzoek en de aanvullende informatie, zoals bedoeld in punt 7 van het evaluatieverslag, op 1 december 2000 nog niet zijn ingediend.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 30 november 1999.

8

Prohexadion-calcium

CAS-nr. 127277-53-6

CIPAC-nr. 567

Calcium-3,5-dioxo-4-propionylcyclohexaancarboxylaat

890 g/kg

1 oktober 2000

31 december 2011

Mag alleen worden toegelaten voor gebruik als groeiregulator voor planten.

Datum waarop het Permanent Plantenziektekundig Comité het evaluatieverslag heeft voltooid: 16 juni 2000.”


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Commissie

12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/47


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

betreffende de verlenging van de termijn voor het op de markt brengen van biociden die bepaalde werkzame stoffen bevatten die niet in de loop van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde tienjarige werkprogramma worden onderzocht

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 1545)

(Slechts de teksten in de Franse en de Poolse taal zijn authentiek)

(2007/226/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1), en met name op artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 16, lid 2, tweede alinea, en lid 3, van Richtlijn 98/8/EG (hierna „de richtlijn” te noemen) wordt bepaald dat wanneer de vereiste informatie en gegevens voor de beoordeling van een werkzame stof niet binnen de voorgeschreven periode zijn verstrekt, kan worden besloten deze werkzame stof niet in bijlage I, IA of IB van de richtlijn op te nemen. Nadat een dergelijk besluit is genomen, dienen de lidstaten alle toelatingen voor biociden die de werkzame stof bevatten, in te trekken.

(2)

In de Verordeningen (EG) nr. 1896/2000 (2) en (EG) nr. 2032/2003 (3) van de Commissie worden de gedetailleerde regels vastgesteld voor de uitvoering van de eerste en tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van de richtlijn bedoelde tienjarige werkprogramma. In artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2032/2003 wordt de datum met ingang waarvan de lidstaten toelatingen dienen in te trekken voor biociden die geïdentificeerde bestaande werkzame stoffen bevatten waarvoor geen sprake is van een aanvaarde kennisgeving of een aanmelding van een lidstaat als belanghebbende, vastgesteld op 1 september 2006.

(3)

In artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 2032/2003, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1048/2005 (4), wordt bepaald onder welke voorwaarden de lidstaten bij de Commissie een verlenging van de in artikel 4, lid 2, vastgestelde eliminatieperiode kunnen aanvragen en onder welke voorwaarden een dergelijke verlenging wordt toegestaan.

(4)

Voor sommige van de werkzame stoffen waarvan het gebruik in biociden na 1 september 2006 dient te worden verboden, zijn door bepaalde lidstaten aanvragen voor een verlenging van deze eliminatieperiode bij de Commissie ingediend met informatie waaruit blijkt dat voortzetting van het gebruik van de betrokken stoffen nodig is.

(5)

Polen heeft informatie ingediend waaruit blijkt dat er tijdelijk geen geschikte alternatieven zijn voor het gebruik van cyfluthrin als insecticide voor de bescherming van constructiehout in historische en andere constructies. Een korte verlenging van de eliminatieperiode voor deze stof lijkt terecht om de gelegenheid te bieden om gegevens over de effectiviteit van andere alternatieve stoffen in te dienen en om het mogelijk te maken dat deze overeenkomstig de nationale wetgeving op de Poolse markt worden gebracht.

(6)

Frankrijk heeft informatie ingediend waaruit blijkt dat er moet worden gezorgd voor een zo breed mogelijk spectrum van beschikbare larviciden voor de bestrijding van muggen die vector zijn van ernstige ziekten waaronder de bevolking van de overzeese departementen van deze lidstaat te lijden heeft en heeft verzocht om temefos in deze regio’s op de markt te houden. Een verlenging van de eliminatieperiode voor deze stof lijkt terecht om de gelegenheid te bieden voor de vervanging van deze stof door andere geschikte stoffen.

(7)

Frankrijk heeft informatie ingediend waaruit blijkt dat het gebruik van ammoniak als biocide voor veterinaire hygiënedoeleinden om infecties door coccidia, cryptosporidia en nematoden bij vee te voorkomen tijdelijk dient te worden voortgezet. Een verlenging van de eliminatieperiode voor deze stof om een geleidelijke vervanging mogelijk te maken door andere beschikbare stoffen waarvan wel kennisgeving is gedaan voor beoordeling in het kader van het evaluatieprogramma van de richtlijn, lijkt terecht.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

In afwijking van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2032/2003 mogen de in kolom B van de bijlage bij deze beschikking vermelde lidstaten toelating verlenen of een bestaande toelating handhaven voor het op de markt brengen van biociden die in kolom A van de bijlage vermelde stoffen bevatten, en wel voor de in kolom D vermelde essentiële toepassingen en tot de in kolom C van de bijlage vermelde data.

Artikel 2

1.   De lidstaten die gebruikmaken van de in artikel 1 van deze beschikking vastgestelde afwijking, zorgen ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

voortzetting van het gebruik is uitsluitend mogelijk mits producten die de stof bevatten voor de beoogde essentiële toepassing worden goedgekeurd;

b)

voortzetting van het gebruik wordt alleen geaccepteerd als dit geen onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu heeft;

c)

alle nodige maatregelen ter beperking van de risico’s worden bij de verlening van de toelating verplicht gesteld;

d)

dergelijke biociden die na 1 september 2006 op de markt blijven, worden opnieuw geëtiketteerd teneinde aan de voorwaarden voor beperkt gebruik te voldoen;

e)

indien van toepassing zorgen de lidstaten ervoor dat er door de houders van de toelatingen of de betrokken lidstaten naar alternatieven voor dergelijke toepassingen wordt gezocht of dat er een dossier wordt samengesteld om uiterlijk op 14 mei 2008 volgens de in artikel 11 van Richtlijn 98/8/EG vastgestelde procedure te worden ingediend.

2.   Waar van toepassing stellen de betrokken lidstaten de Commissie jaarlijks in kennis van de toepassing van lid 1 en met name van de maatregelen die krachtens punt e) worden genomen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek en de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/140/EG van de Commissie (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 78).

(2)  PB L 228 van 8.9.2000, blz. 6. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2032/2003 (PB L 307 van 24.11.2003, blz. 1).

(3)  Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1849/2006 (PB L 355 van 15.12.2006, blz. 63).

(4)  PB L 178 van 9.7.2005, blz. 1.


BIJLAGE

Lijst van de in artikel 1 bedoelde toelatingen

Kolom A

Kolom B

Kolom C

Kolom D

Werkzame stof

Lidstaat

Data

Toepassing

Cyfluthrin

EC-nr. 269-855-7

CAS-nr. 68359-37-5

Polen

1.9.2007

Voor de bescherming van constructiehout tegen insecten, uitsluitend voor professioneel gebruik.

Temefos

EC-nr. 222-191-1

CAS-nr. 3383-96-8

Frankrijk

14.5.2009

Voor de bestrijding van muggen als vector; uitsluitend in de overzeese departementen van Frankrijk.

Ammoniak

EC-nr. 231-635-3

CAS-nr. 7664-41-7

Frankrijk

14.5.2008

Biocide voor veterinaire hygiënedoeleinden om infecties door coccidia, cryptosporidia en nematoden bij vee te voorkomen; uitsluitend als er geen andere middelen met een vergelijkbaar effect kunnen worden gebruikt.


Rectificaties

12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/50


Rectificatie van Richtlijn 2007/19/EG van de Commissie van 30 maart 2007 tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen en Richtlijn 85/572/EEG van de Raad tot vaststelling van de lijst van de simulatiestoffen waarvan gebruik moet worden gemaakt voor de controle op migratie van bestanddelen van materialen en voorwerpen van kunststof bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 91 van 31 maart 2007 )

Richtlijn 2007/19/EG komt als volgt te luiden:

RICHTLIJN 2007/19/EG VAN DE COMMISSIE

van 2 april 2007

tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen en Richtlijn 85/572/EEG van de Raad tot vaststelling van de lijst van de simulatiestoffen waarvan gebruik moet worden gemaakt voor de controle op migratie van bestanddelen van materialen en voorwerpen van kunststof bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (1), en met name op artikel 5, lid 2,

Na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna „de Autoriteit” genoemd)

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/72/EG van de Comissie (2) is een bijzondere richtlijn in de zin van de Kaderverordening (EG) nr. 1935/2004 en bevat geharmoniseerde voorschriften voor materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen.

(2)

Richtlijn 2002/72/EG stelt een lijst van stoffen vast, die bij de vervaardiging van deze materialen en voorwerpen mogen worden gebruikt, met name additieven en monomeren, en regelt de beperkingen op het gebruik daarvan, de etikettering en de aan de consument of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf te verstrekken informatie voor een juist gebruik van deze materialen en voorwerpen.

(3)

De Commissie heeft informatie ontvangen, waaruit blijkt dat de migratie van weekmakers die bijvoorbeeld in pakkingen van polyvinylchloride (pvc) in deksels worden gebruikt, in vette levensmiddelen dermate groot kan zijn, dat de menselijke gezondheid in gevaar wordt gebracht of de samenstelling van de levensmiddelen in onaanvaardbare mate wordt veranderd. Daarom moet worden verduidelijkt, dat pakkingen, ook als zij deel uitmaken van bijvoorbeeld metalen deksels, binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/72/EG vallen. Tegelijkertijd moeten er speciale voorschriften worden vastgesteld voor het gebruik van additieven bij de vervaardiging van die pakkingen. De fabrikanten van deksels moeten voldoende tijd krijgen om zich aan sommige bepalingen van Richtlijn 2002/72/EG aan te passen. Met name is het, gezien de tijd die nodig is om een aanvraag voor te bereiden voor de beoordeling van specifieke additieven die bij de vervaardiging van pakkingen voor deksels worden gebruikt, thans niet mogelijk een tijdschema voor die beoordeling vast te stellen. Daarom dient de positieve lijst van toegelaten additieven die voor materialen en voorwerpen van kunststof zal worden vastgesteld, in een eerste fase niet te gelden voor de vervaardiging van pakkingen van deksels, zodat het gebruik van andere additieven mogelijk blijft, met inachtneming van de nationale wetgeving. Deze situatie moet in een latere fase opnieuw worden beoordeeld.

(4)

In verband met nieuwe informatie met betrekking tot de risicobeoordeling van door de Autoriteit beoordeelde stoffen en de noodzaak, de bestaande voorschriften inzake de berekening van de migratie aan de technische vooruitgang aan te passen, moet Richtlijn 2002/72/EG worden bijgewerkt. Ter wille van de duidelijkheid moeten definities van technische termen worden toegevoegd.

(5)

De voorschriften voor de totale migratie en de specifieke migratie moeten op hetzelfde beginsel gebaseerd zijn en moeten derhalve op elkaar worden afgestemd.

(6)

Specifieke voorschriften moeten worden ingevoerd om zuigelingen beter te beschermen, daar die in verhouding tot hun lichaamsgewicht meer voedsel innemen dan volwassenen.

(7)

Om de werkelijke blootstelling van de consument aan de additieven van bijlage III, deel B, bij Richtlijn 2002/72/EG beter te kunnen schatten, moet de controle op de naleving van de specifieke migratielimieten (SML’s) in simulant D voor die additieven op hetzelfde tijdstip van toepassing worden als de andere bepalingen die bij de onderhavige richtlijn voor het berekenen van de migratie worden ingevoerd. Daarom moet de termijn voor de toepassing van de genoemde controle op de naleving worden verlengd.

(8)

De status van additieven die als polymerisatiehulpmiddelen fungeren, moet worden verduidelijkt. Polymerisatiehulpmiddelen die ook additieven zijn, moeten worden beoordeeld en in de toekomstige positieve lijst van additieven worden opgenomen. Sommige van die polymerisatiehulpmiddelen staan al op de huidige onvolledige lijst van additieven. Voor de additieven die uitsluitend als polymerisatiehulpmiddelen dienen en dus niet bedoeld zijn om in het eindproduct achter te blijven, moet worden gepreciseerd dat het gebruik ervan overeenkomstig de nationale wetgeving ook na de vaststelling van de toekomstige positieve lijst van additieven toegestaan blijft. Deze situatie moet later opnieuw worden beoordeeld.

(9)

Uit onderzoek is gebleken, dat azodicarbonamide bij verwerking bij hoge temperatuur wordt omgezet in semicarbazide. In 2003 is de Autoriteit gevraagd gegevens te verzamelen en de eventuele risico’s van semicarbazide in levensmiddelen te beoordelen. In afwachting van die gegevens is het gebruik van azodicarbonamide in materialen en voorwerpen van kunststof overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (3) bij Richtlijn 2004/1/EG van de Commissie (4) geschorst. In haar advies van 21 juni 2005 (5) heeft de Autoriteit geconcludeerd, dat de kankerverwekkendheid van semicarbazide geen probleem voor de menselijke gezondheid oplevert bij de concentraties die in levensmiddelen voorkomen, indien ervoor wordt gezorgd dat er geen semicarbazide meer uit azodicarbonamide kan ontstaan. Het verbod op het gebruik van azodicarbonamide in materialen en voorwerpen van kunststof moet daarom worden gehandhaafd.

(10)

Het begrip functionele sperlaag van kunststof, dat wil zeggen een sperlaag in materialen of voorwerpen van kunststof die de migratie naar het levensmiddel tegenhoudt of beperkt, moet worden ingevoerd. Alleen glas en sommige metalen kunnen de migratie volledig blokkeren. Bepaalde kunststoffen, waarvan de eigenschappen en de effectiviteit moeten worden beoordeeld, kunnen als partiële functionele sperlaag fungeren en ertoe bijdragen, dat de migratie van een stof onder een specifieke migratielimiet of een detectiegrens blijft. Achter een functionele sperlaag van kunststof mogen niet-toegelaten stoffen worden gebruikt, mits die aan bepaalde criteria voldoen en de migratie ervan onder een bepaalde detectiegrens blijft. In verband met levensmiddelen voor zuigelingen en andere bijzonder gevoelige personen alsmede het probleem dat dit soort analysen een grote analysetolerantie heeft, moet voor de migratie van niet-toegelaten stoffen door een functionele sperlaag van kunststof een maximum van 0,01 mg/kg in levensmiddelen of levensmiddelsimulanten worden vastgesteld.

(11)

Volgens artikel 9 van Richtlijn 2002/72/EG moeten materialen en voorwerpen van kunststof vergezeld gaan van een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat zij aan de desbetreffende voorschriften voldoen. Om de coördinatie en verantwoordelijkheid van de leveranciers te vergroten in elk stadium van de vervaardiging, ook in dat van de uitgangsstoffen, moeten de verantwoordelijke personen overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder h) en i), van Verordening (EG) nr. 1935/2004 in een verklaring van overeenstemming die zij aan de afnemer verstrekken, vastleggen dat de desbetreffende voorschriften zijn nageleefd. Ook moeten in elk stadium van de vervaardiging bewijsstukken met betrekking tot de verklaring van overeenstemming beschikbaar zijn voor de handhavingsautoriteiten.

(12)

Volgens artikel 17, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor zorgen, dat de levensmiddelen voldoen aan de geldende voorschriften. Daartoe moet, mits aan het vertrouwelijkheidsvereiste wordt voldaan, aan deze exploitanten toegang worden verleend, tot de nodige gegevens om te waarborgen, dat de migratie uit de materialen en voorwerpen aan de specificaties en beperkingen in levensmiddelen voldoet.

(13)

De nakoming van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 voor niet in de bijlagen II en III bij Richtlijn 2002/72/EG opgenomen stoffen, zoals onzuiverheden of reactieproducten als bedoeld in punt 3 van bijlage II en punt 3 van bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG, moet door de betrokken exploitanten worden beoordeeld aan de hand van internationaal erkende wetenschappelijke beginselen.

(14)

Voor een betere schatting van de blootstelling van de consument, moet bij migratietesten een nieuwe reductiecoëfficiënt worden ingevoerd, de vetreductiecoëfficiënt (Fat Reduction Factor, FRF). Tot dusver werd er voor de blootstelling aan stoffen die hoofdzakelijk in vette levensmiddelen migreren (lipofiele stoffen) van uitgegaan dat een persoon dagelijks 1 kg levensmiddelen tot zich neemt. De vetinname is echter niet meer dan 200 g vet per dag. Hiermee moet rekening worden gehouden door de specifieke migratie te corrigeren met de vetreductiecoëfficiënt voor lipofiele stoffen overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijke Comité voor de menselijke voeding (6) en het advies van de Autoriteit (7).

(15)

Op grond van nieuwe gegevens over de risicobeoordeling van monomeren en andere uitgangsstoffen die door de Autoriteit zijn beoordeeld (8), moeten bepaalde monomeren die voorlopig op nationaal niveau waren toegelaten en een aantal nieuwe monomeren in de communautaire lijst van toegelaten stoffen worden opgenomen. Voor andere stoffen moeten de reeds op communautair niveau vastgestelde beperkingen en/of specificaties in het licht van de nieuwe beschikbare gegevens worden aangepast.

(16)

Andere door de Autoriteit beoordeelde additieven moeten worden opgenomen in de onvolledige lijst van additieven die voor de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof mogen worden gebruikt. Voor bepaalde additieven moeten de reeds op communautair niveau vastgestelde beperkingen en/of specificaties in het licht van nieuwe beschikbare gegevens worden aangepast.

(17)

Bij Richtlijn 2005/79/EG van de Commissie (9) zijn voor de stof met referentienummer 35760 veranderingen aangebracht in de beperkingen en/of specificaties in deel A in plaats van deel B van bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG en voor de stof met referentienummer 67180 in deel B in plaats van deel A van die bijlage. Bovendien zijn de beperkingen en/of specificaties voor de referentienummers 43480, 45200, 81760 en 88640 in bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG niet duidelijk aangegeven. Met het oog op de rechtszekerheid moeten daarom de stoffen met referentienummers 35760 en 67180 in het juiste deel van de lijst van additieven worden geplaatst en moeten de beperkingen en specificaties voor de stoffen met referentienummers 43480, 45200, 81760 en 88640 opnieuw worden vastgesteld.

(18)

Aangetoond is, dat gedestilleerd water dat thans wordt gebruikt, geen adequate simulant is voor bepaalde zuivelproducten. Het moet worden vervangen door 50 % ethanol, dat het vettige karakter van die zuivelproducten beter simuleert.

(19)

Geëpoxideerde sojaolie (ESBO) wordt als weekmaker in pakkingen gebruikt. Gezien het advies van de Autoriteit van 16 maart 2006 (10) betreffende de blootstelling van volwassenen aan ESBO in materialen die met levensmiddelen in aanraking komen, moet een kortere termijn worden vastgesteld, waarbinnen pakkingen van deksels aan de in Richtlijn 2002/72/EG opgenomen beperkingen voor ESBO en vervangingsmiddelen daarvan moeten voldoen. Dezelfde termijn moet gelden voor het verbod op het gebruik van azodicarbonamide.

(20)

Sommige ftalaten worden als weekmaker in pakkingen en andere toepassingen van kunststof gebruikt. In haar in september 2005 uitgebrachte adviezen over bepaalde ftalaten (11) heeft de Autoriteit toelaatbare dagelijkse innamen (TDI) voor een aantal ftalaten vastgesteld en aangegeven dat de blootstelling van mensen aan bepaalde ftalaten naar schatting van dezelfde orde als de TDI is. Daarom moet een kortere termijn worden vastgesteld, waarbinnen materialen en voorwerpen van kunststof aan de in Richtlijn (EG) 2002/72/EG voor die stoffen vastgelegde beperkingen moeten voldoen.

(21)

Richtlijn 85/572/EEG van de Raad (12) en Richtlijn 2002/72/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(22)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   Deze richtlijn is van toepassing op de volgende materialen en voorwerpen van kunststof die als afgewerkt product bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen of die met levensmiddelen in aanraking worden gebracht en daarvoor bedoeld zijn (hierna „materialen en voorwerpen van kunststof” genoemd):

a)

materialen en voorwerpen, alsmede delen daarvan, die uitsluitend uit kunststoffen bestaan,

b)

meerlaagse materialen en voorwerpen van kunststof,

c)

lagen of bekledingen van kunststof die dienen als pakking in deksels die bestaan uit twee of meer lagen van verschillende soorten materiaal.”;

b)

lid 4 komt als volgt te luiden:

„4.   Onverminderd lid 2, onder c), is deze richtlijn niet van toepassing op materialen en voorwerpen die bestaan uit twee of meer lagen, waarvan ten minste één laag niet uitsluitend uit kunststoffen bestaat, ook niet indien de laag die bestemd is om rechtstreeks met levensmiddelen in aanraking te komen, uitsluitend uit kunststof bestaat.”.

2)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„meerlaags materiaal of voorwerp van kunststof”: materiaal of voorwerp dat bestaat uit twee of meer lagen materiaal, die elk uitsluitend uit kunststof bestaan en die met behulp van kleefstoffen of op een andere manier aan elkaar zijn bevestigd;

b)

„functionele sperlaag van kunststof”: een uit een of meer lagen kunststof bestaande sperlaag die ervoor zorgt dat het eindmateriaal of -voorwerp voldoet aan artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad (13) en aan deze richtlijn;

c)

„niet-vette levensmiddelen”: levensmiddelen waarvoor in Richtlijn 85/572/EEG andere simulanten dan simulant D voor migratietesten zijn vastgesteld.

3)

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

„Artikel 2

1.   De migratie van bestanddelen van materialen en voorwerpen van kunststof in levensmiddelen mag niet hoger zijn dan 60 milligram per kilogram (mg/kg) levensmiddel of levensmiddelsimulant (totale migratielimiet).

In de volgende gevallen is deze limiet echter 10 milligram per vierkante decimeter (mg/dm2) van de oppervlakte van het materiaal of voorwerp:

a)

voorwerpen in de vorm van vaten, voorwerpen die daarmee kunnen worden vergeleken en voorwerpen die kunnen worden gevuld, met een volume van minder dan 500 milliliter (ml) of meer dan 10 liter (l);

b)

folie, film of andere materialen of voorwerpen die niet kunnen worden gevuld of waarvoor een schatting van de verhouding tussen de oppervlakte van dergelijke materialen of voorwerpen en de hoeveelheid levensmiddelen die hiermee in aanraking komt, onuitvoerbaar is.

2.   Voor materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om in aanraking te komen of al in aanraking komen met levensmiddelen voor zuigelingen en peuters, zoals omschreven in de Richtlijnen 91/321/EEG (14) en 96/5/EG (15), van de Commissie, is de totale migratielimiet altijd 60 mg/kg.

4)

In artikel 4, lid 2, wordt de datum „1 juli 2006” vervangen door „1 mei 2008”.

5)

De volgende artikelen 4 quater, 4 quinquies en 4 sexies worden ingevoegd:

„Artikel 4 quater

Voor het gebruik van additieven bij de vervaardiging van lagen of bekledingen van kunststof in deksels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c), gelden de volgende voorschriften:

a)

voor de in bijlage III opgenomen additieven gelden de in die bijlage vermelde beperkingen en/of specificaties betreffende het gebruik, onverminderd artikel 4, lid 2;

b)

in afwijking van artikel 4, lid 1, en artikel 4 bis, leden 1 en 5, mag het gebruik van additieven die niet in bijlage III zijn vermeld, overeenkomstig de nationale wetgeving worden voortgezet totdat zij nader zijn beoordeeld;

c)

in afwijking van artikel 4 ter mogen de lidstaten op nationaal niveau additieven blijven toelaten voor de vervaardiging van lagen of bekledingen van kunststof in deksels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c).

Artikel 4 quinquies

Voor het gebruik van additieven die uitsluitend dienen als polymerisatiehulpmiddelen bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof, en niet bedoeld zijn om in het eindproduct achter te blijven (hierna „polymerisatiehulpmiddelen” genoemd), gelden de volgende voorschriften:

a)

voor de in bijlage III opgenomen polymerisatiehulpmiddelen gelden de in die bijlage III vermelde beperkingen en/of specificaties, onverminderd artikel 4, lid 2;

b)

in afwijking van artikel 4, lid 1, en artikel 4 bis, leden 1 en 5, mag het gebruik van polymerisatiehulpmiddelen die niet in bijlage III zijn vermeld, overeenkomstig de nationale wetgeving worden voortgezet, totdat zij nader zijn beoordeeld;

c)

in afwijking van artikel 4 ter mogen de lidstaten polymerisatiehulpmiddelen op nationaal niveau blijven toelaten.

Artikel 4 sexies

Het gebruik van azodicarbonamide, referentienummer 36640 (CAS-nummer 000123-77-3) bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof is verboden.”.

6)

In artikel 5 bis komt lid 2 als volgt te luiden:

„2.   Materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen en die de in lid 1 bedoelde additieven bevatten, gaan wanneer zij worden verkocht en de verkoop niet in de detailhandel plaatsvindt, vergezeld van een schriftelijke verklaring die de in artikel 9 bedoelde gegevens bevat.”.

7)

In artikel 7 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om in aanraking te komen of al in aanraking komen met levensmiddelen voor zuigelingen en peuters zoals omschreven in de Richtlijnen 91/321/EEG en 96/5/EG worden de specifieke migratielimieten altijd uitgedrukt in mg/kg.”

8)

Het volgende artikel 7 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis

1.   Bij meerlaagse materialen en voorwerpen van kunststof is de samenstelling van elke laag van kunststof in overeenstemming met deze richtlijn.

2.   In afwijking van lid 1 en mits het eindmateriaal of eindvoorwerp voldoet aan de specifieke migratielimieten en de totale migratielimiet die zijn bepaald in deze richtlijn, geldt voor lagen die niet rechtstreeks met levensmiddelen in aanraking komen en daarvan door een functionele sperlaag van kunststof zijn gescheiden, het volgende:

a)

zij behoeven niet te voldoen aan de beperkingen en specificaties van deze richtlijn;

b)

zij mogen worden vervaardigd met andere stoffen dan die welke zijn opgenomen in deze richtlijn of in de nationale lijsten betreffende materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen.

3.   De migratie van de in lid 2, onder b), bedoelde stoffen in levensmiddelen of simulanten is maximaal 0,01 mg/kg, gemeten met een statistische zekerheid met behulp van een analysemethode die in overeenstemming is met artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (16). Deze limiet wordt altijd uitgedrukt als concentratie in levensmiddelen of simulanten. De limiet geldt voor een groep verbindingen indien die structureel en toxicologisch verwant zijn, met name isomeren of verbindingen met dezelfde relevante functionele groep, en omvat in voorkomend geval de overdracht door afgeven.

4.   De in lid 2, onder b), bedoelde additieven behoren niet tot een van de volgende categorieën:

a)

stoffen die in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (17) zijn ingedeeld als bewezen of verdacht „kankerverwekkend”, „mutageen” of „vergiftig voor de voortplanting”;

b)

stoffen die op grond van de eigen verantwoordelijkheid overeenkomstig bijlage VI bij Richtlijn 67/548/EEG zijn ingedeeld als bewezen of verdacht „kankerverwekkend”, „mutageen” of „vergiftig voor de voortplanting”.

9)

In artikel 8 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

„5.   Niettegenstaande lid 1 wordt voor de ftalaten in bijlage III, deel B, (referentienummers 74640, 74880, 74560, 75100 en 75105) de specifieke migratielimiet alleen in simulanten voor levensmiddelen gecontroleerd. De specifieke migratielimiet mag echter in levensmiddelen worden gecontroleerd wanneer het levensmiddel nog niet met het materiaal of het voorwerp in aanraking is gekomen en van tevoren op het ftalaat is getest, waarbij het gehalte niet statistisch significant of groter dan of gelijk aan de bepaalbaarheidsgrens is gebleken.”.

10)

Artikel 9 komt als volgt te luiden:

„Artikel 9

1.   De materialen en voorwerpen van kunststof en de voor de vervaardiging van die materialen en voorwerpen bedoelde stoffen gaan, wanneer zij worden verkocht en de verkoop niet in de detailhandel plaatsvindt, vergezeld van een schriftelijke verklaring overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1935/2004.

2.   De in lid 1 bedoelde verklaring wordt verstrekt door de exploitant en bevat de in bijlage VI bis vastgestelde gegevens.

3.   De exploitant verstrekt de nationale bevoegde autoriteiten op verzoek de nodige bewijsstukken om aan te tonen, dat de materialen en voorwerpen en de voor de vervaardiging van die materialen en voorwerpen bestemde stoffen aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. Die bewijsstukken omvatten de testomstandigheden en testuitslagen, berekeningen, andere analysen en gegevens over de veiligheid of een uiteenzetting waarom aan de voorschriften wordt voldaan.”.

11)

De bijlagen I, II en III worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen I, II en III bij deze richtlijn.

12)

Bijlage IV bis waarvan de tekst is opgenomen in bijlage IV bij deze richtlijn, wordt ingevoegd.

13)

De bijlagen V en VI worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen V en VI bij deze richtlijn.

14)

Bijlage VI bis waarvan de tekst is opgenomen in bijlage VII bij deze richtlijn, wordt ingevoegd.

Artikel 2

De bijlage bij Richtlijn 85/572/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VIII bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 3

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 1 mei 2008 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Zij passen die bepalingen zodanig toe dat:

a)

de handel in en het gebruik van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen en die voldoen aan Richtlijn 2002/72/EG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, met ingang van 1 mei 2008 zijn toegestaan;

b)

de vervaardiging en de invoer in de Gemeenschap van deksels met pakking die niet voldoen aan de beperkingen en specificaties voor de referentienummers 30340, 30401, 36640, 56800, 76815, 76866, 88640 en 93760 die zijn vastgesteld in Richtlijn 2002/72/EG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, met ingang van 1 juli 2008 zijn verboden;

c)

de vervaardiging en de invoer in de Gemeenschap van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen en niet voldoen aan de beperkingen en specificaties voor ftalaten (referentienummers 74560, 74640, 74880, 75100 en 75105) die zijn vastgesteld in Richtlijn 2002/72/EG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, met ingang van 1 juli 2008 zijn verboden;

d)

onverminderd het bepaalde onder b) en c), de vervaardiging en de invoer in de Gemeenschap van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen en die niet voldoen aan Richtlijn 2002/72/EG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, met ingang van 1 mei 2009 zijn verboden.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 2 april 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie

BIJLAGE I

Bijlage I bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende punten 2 bis en 2 ter worden ingevoegd:

2 bis   Correctie van de specifieke migratie in levensmiddelen met een vetgehalte van meer dan 20 % met behulp van de vetreductiecoëfficiënt

De vetreductiecoëfficiënt (Fat Reduction Factor, FRF) is een getal tussen 1 en 5 waardoor de gemeten migratie van lipofiele stoffen in vette levensmiddelen of simulant D en vervangingsmiddelen daarvan moet worden gedeeld alvorens met de specifieke migratielimieten te worden vergeleken.

Algemene voorschriften

In bijlage IV bis zijn de stoffen vermeld die voor de toepassing van de FRF als lipofiel moeten worden beschouwd. De specifieke migratie van lipofiele stoffen in mg/kg (M) wordt gecorrigeerd met de FRF, die tussen 1 en 5 ligt (MFRF). Voordat de migratie met de wettelijke limiet wordt vergeleken, worden de volgende berekeningen uitgevoerd:

MFRF = M/FRF

en

FRF = (g vet in levensmiddel/kg levensmiddel)/200 = (% vet × 5)/100

Deze correctie met de FRF geldt niet:

a)

wanneer het materiaal of voorwerp bestemd is om in aanraking te komen of in aanraking komt met levensmiddelen waarvan het vetgehalte lager is dan 20 %;

b)

wanneer het materiaal of voorwerp bestemd is om in aanraking te komen of in aanraking komt met levensmiddelen voor zuigelingen en peuters zoals omschreven in de Richtlijnen 91/321/EEG en 96/5/EG;

c)

voor stoffen in de communautaire lijsten in de bijlagen II en III waarbij in kolom 4 SML = NA is vermeld en voor stoffen die niet in de lijsten zijn opgenomen en die worden gebruikt achter een functionele sperlaag van kunststof met een migratielimiet van 0,01 mg/kg;

d)

voor materialen en voorwerpen waarvoor het verband tussen de oppervlakte en de hoeveelheid levensmiddel die daarmee in aanraking komt, niet te schatten is, bijvoorbeeld als gevolg van de vorm of de wijze van gebruik ervan, zodat de migratie wordt berekend aan de hand van de conventionele oppervlakte/volumeconversiefactor van 6 dm2/kg.

Deze correctie met de FRF geldt onder bepaalde voorwaarden in het volgende geval:

voor vaten en andere voorwerpen die kunnen worden gevuld, met een inhoud van minder dan 500 ml of meer dan 10 l, en voor folie en film, die in aanraking komen met levensmiddelen met een vetgehalte van meer dan 20 %, wordt de migratie berekend als de concentratie in het levensmiddel of de simulant (in mg/kg) en vervolgens gecorrigeerd met de FRF, of wordt de migratie omgerekend in mg/dm2 zonder toepassing van de FRF. Indien een van beide waarden onder de SML ligt, wordt het materiaal of voorwerp geacht aan de voorschriften te voldoen.

De toepassing van de FRF mag niet tot gevolg hebben dat de specifieke migratie hoger is dan de totale migratielimiet.

2 ter   Correctie van de specifieke migratie in simulant D

De specifieke migratie van lipofiele stoffen in simulant D en vervangingsmiddelen daarvan wordt gecorrigeerd met de volgende factoren:

a)

de reductiecoëfficiënt als bedoeld in punt 3 van de bijlage bij Richtlijn 85/572/EEG, hierna „DRF” genoemd.

De DRF is mogelijk niet van toepassing als de specifieke migratie in simulant D groter is dan 80 % van het gehalte aan de stof in het eindmateriaal of voorwerp (bijvoorbeeld dunne films). Aan de hand van wetenschappelijke of experimentele gegevens (bijvoorbeeld testen met de meest kritische levensmiddelen) moet worden nagegaan, of de DRF van toepassing is. Ook geldt de DRF niet voor stoffen in de communautaire lijsten, waarbij in kolom 4 SML = NA is vermeld en voor stoffen die niet in de lijsten zijn opgenomen en die gebruikt worden achter een functionele sperlaag van kunststof met een migratielimiet van 0,01 mg/kg;

b)

de FRF is van toepassing op de migratie in simulanten, mits het vetgehalte van het te verpakken levensmiddel bekend is en aan de in punt 2 bis genoemde voorwaarden wordt voldaan;

c)

de totale reductiecoëfficiënt (TRF), maximaal gelijk aan 5, is het getal waardoor een gemeten specifieke migratie in simulant D of een vervangingsmiddel daarvan moet worden gedeeld alvorens met de wettelijke limiet te worden vergeleken. De TRF wordt verkregen door de DRF met de FRF te vermenigvuldigen, wanneer beide coëfficiënten van toepassing zijn.”.

2)

Het volgende punt 5 bis wordt ingevoegd:

5 bis   Doppen, deksels, pakkingen, stoppen en soortgelijke voor afsluiting gebruikte voorwerpen

a)

Indien het beoogde gebruik bekend is, worden de bedoelde voorwerpen getest door deze voorwerpen aan te brengen op de vaten waarvoor zij bedoeld zijn, op een wijze die overeenkomt met de wijze van afsluiten bij normaal of te verwachten gebruik. Ter bepaling van de hoeveelheid levensmiddel waarmee deze voorwerpen in aanraking komen, wordt aangenomen dat het vat geheel gevuld is. Het resultaat wordt uitgedrukt in mg/kg of mg/dm2 overeenkomstig de artikelen 2 en 7, waarbij het hele contactoppervlak van het voor afsluiting gebruikte voorwerp en het vat in aanmerking wordt genomen.

b)

Indien het beoogde gebruik van de voorwerpen niet bekend is, wordt de migratie in een afzonderlijke test bepaald en wordt het resultaat uitgedrukt in mg/voorwerp. De verkregen waarde wordt in voorkomend geval opgeteld bij de hoeveelheid die gemigreerd is uit het vat waarvoor het desbetreffende voorwerp is bedoeld.”.

BIJLAGE II

Bijlage II bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel A wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende monomeren en andere uitgangsstoffen worden in numerieke volgorde ingevoegd:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„15267

000080-08-0

4,4-Diaminodifenylsulfon

SML = 5 mg/kg

21970

000923-02-4

N-Methylolmethacrylamide

SML = 0,05 mg/kg

24886

046728-75-0

5-Sulfoisoftaalzuur, monolithiumzout

SML = 5 mg/kg en voor lithium

SML(T) = 0,6 mg/kg (8) (uitgedrukt als lithium)”;

b)

voor de volgende monomeren en andere uitgangsstoffen komt de tekst in de kolom „Beperkingen en/of specificaties” als volgt te luiden:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„12786

000919-30-2

3-Aminopropyltriethoxysilaan

Resterend extraheerbaar gehalte 3-aminopropyltriethoxysilaan lager dan 3 mg/kg vulstof bij gebruik voor reactieve oppervlaktebehandeling van anorganische vulstoffen en SML = 0,05 mg/kg bij gebruik voor oppervlaktebehandeling van materialen en voorwerpen

16450

000646-06-0

1,3-Dioxolaan

SML = 5 mg/kg

25900

000110-88-3

Trioxaan

SML = 5 mg/kg”.

2)

In deel B wordt de volgende stof geschrapt:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„21970

000923-02-4

N-Methylolmethacrylamide”.

 

BIJLAGE III

Bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel A wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende additieven worden in de numerieke volgorde ingevoegd:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„38885

002725-22-6

2,4-Bis(2,4-dimethylfenyl)-6-(2-hydroxy-4-n-octyloxyfenyl)-1,3,5-triazine

SML = 0,05 mg/kg. Alleen voor waterige levensmiddelen

42080

001333-86-4

Koolzwart (carbonblack)

Volgens specificatie in bijlage V

45705

166412-78-8

Diisononyl-1,2-cyclohexaandicarboxylaat

 

62020

007620-77-1

Lithium-12-hydroxystearaat

SML(T) = 0,6 mg/kg (8) (uitgedrukt als lithium)

67180

Mengsel van (50 % m/m) n-decyl-n-octylftalaat, (25 % m/m) di-n-decylftalaat en (25 % m/m) di-n-octylftalaat

SML = 5 mg/kg (1)

71960

003825-26-1

Ammoniumperfluoroctanoaat

Alleen in voorwerpen voor herhaald gebruik die bij hoge temperatuur worden gesinterd.

74560

000085-68-7

Benzylbutylftalaat

Alleen voor gebruik als:

a)

weekmaker in materialen en voorwerpen van kunststof voor herhaald gebruik;

b)

weekmaker in materialen en voorwerpen voor eenmalig gebruik die in aanraking komen met niet-vette levensmiddelen, met uitzondering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding als omschreven in Richtlijn 91/321/EEG en producten als bedoeld in Richtlijn 96/5/EG;

c)

technische hulpstof in een concentratie van maximaal 0,1 % in het eindproduct.

SML = 30 mg/kg levensmiddelsimulant

74640

000117-81-7

Bis(2-ethylhexyl)ftalaat

Alleen voor gebruik als:

a)

weekmaker in materialen en voorwerpen van kunststof voor herhaald gebruik die met niet-vette levensmiddelen in aanraking komen;

b)

technische hulpstof in een concentratie van maximaal 0,1 % in het eindproduct.

SML = 1,5 mg/kg levensmiddelsimulant

74880

000084-74-2

Dibutylftalaat

Alleen voor gebruik als:

a)

weekmaker in materialen en voorwerpen van kunststof voor herhaald gebruik die met niet-vette levensmiddelen in aanraking komen;

b)

technische hulpstof in polyolefinen in een concentratie van maximaal 0,05 % in het eindproduct.

SML = 0,3 mg/kg levensmiddelsimulant

75100

068515-48-0

028553-12-0

Ftaalzuur, diesters met primaire verzadigde vertakte C8-C10-alcoholen met meer dan 60 % C9

Alleen voor gebruik als:

a)

weekmaker in materialen en voorwerpen van kunststof voor herhaald gebruik;

b)

weekmaker in materialen en voorwerpen voor eenmalig gebruik die in aanraking komen met niet-vette levensmiddelen, met uitzondering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding als omschreven in Richtlijn 91/321/EEG en producten als bedoeld in Richtlijn 96/5/EG;

c)

technische hulpstof in een concentratie van maximaal 0,1 % in het eindproduct.

SML(T) = 9 mg/kg levensmiddelsimulant (42)

75105

068515-49-1

026761-40-0

Ftaalzuur, diesters met primaire verzadigde C9-C11-alcoholen met meer dan 90 % C10

Alleen voor gebruik als:

a)

weekmaker in materialen en voorwerpen van kunststof voor herhaald gebruik;

b)

weekmaker in materialen en voorwerpen voor eenmalig gebruik die in aanraking komen met niet-vette levensmiddelen, met uitzondering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding als omschreven in Richtlijn 91/321/EEG en producten als bedoeld in Richtlijn 96/5/EG;

c)

technische hulpstof in een concentratie van maximaal 0,1 % in het eindproduct.

SML(T) = 9 mg/kg levensmiddelsimulant (42)

79920

009003-11-6

106392-12-5

Poly(ethyleen/propyleen)glycol

 

81500

9003-39-8

Polyvinylpyrrolidon

Volgens specificatie in bijlage V

93760

000077-90-7

Tri-n-butylacetylcitraat

 

95020

6846-50-0

2,4,4-Trimethyl-1,3-pentaandioldiisobutyraat

SML = 5 mg/kg levensmiddel. Alleen voor gebruik in handschoenen voor eenmalig gebruik

95420

745070-61-5

1,3,5-Tris(2,2-dimethylpropaanamido)benzeen

SML = 0,05 mg/kg levensmiddel”;

b)

voor de volgende additieven komt de tekst van de kolommen „Naam” en „Beperkingen en/of specificaties” in de tabel als volgt te luiden:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„43480

064365-11-3

Houtskool, geactiveerd

Volgens specificatie in bijlage V

45200

001335-23-5

Koperjodide

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper) en SML = 1 mg/kg (11) (uitgedrukt als jood)

76845

031831-53-5

Polyester van 1,4-butaandiol met caprolacton

Met inachtneming van de beperking voor de referentienummers 14260 en 13720.

Volgens specificatie in bijlage V

81760

Poeders, schilfers en vezels van brons, koper, messing, roestvast staal en tin en legeringen van koper, tin en ijzer

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper);

SML = 48 mg/kg (uitgedrukt als ijzer)

88640

008013-07-8

Sojaolie, geëpoxideerd

SML = 60 mg/kg. Voor pvc-pakkingen die worden gebruikt voor het afdichten van glazen recipiënten die volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bevatten, als omschreven in Richtlijn 91/321/EEG, of die bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters bevatten, als omschreven in Richtlijn 96/5/EG, wordt de SML evenwel verlaagd tot 30 mg/kg.

Volgens specificatie in bijlage V.”;

c)

het volgende additief wordt geschrapt:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„35760

001309-64-4

Antimoontrioxide

SML = 0,04 mg/kg (39) (uitgedrukt als antimoon).”.

2)

Deel B wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende additieven worden in de numerieke volgorde ingevoegd:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„35760

001309-64-4

Antimoontrioxide

SML = 0,04 mg/kg (39) (uitgedrukt als antimoon)

47500

153250-52-3

N,N′-Dicyclohexyl-2,6-naftaleendicarboxamide

SML = 5 mg/kg

72081/10

Koolwaterstofharsen uit aardolie, gehydrogeneerd

SML = 5 mg/kg (1) en volgens specificatie in bijlage V

93970

Tricyclodecaandimethanolbis(hexahydroftalaat)

SML = 0,05 mg/kg”;

b)

voor de volgende additieven komt de tekst van de kolommen „Naam” en „Beperkingen en/of specificaties” in de tabel als volgt te luiden:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„47600

084030-61-5

Di-n-dodecyltinbis(isooctylmercaptoacetaat)

SML(T) = 0,05 mg/kg levensmiddel (41) (de som van mono-n-dodecyltintris (isooctylmercaptoacetaat), di-n-dodecyltinbis(isooctylmercaptoacetaat), monododecyltintrichloride en didodecyltindichloride), uitgedrukt als de som van mono- en didodecyltinchloride

67360

067649-65-4

Mono-n-dodecyltintris(isooctylmercaptoacetaat)

SML(T) = 0,05 mg/kg levensmiddel (41) (de som van mono-n-dodecyltintris (isooctylmercaptoacetaat), di-n-dodecyltinbis(isooctylmercaptoacetaat), monododecyltintrichloride en didodecyltindichloride), uitgedrukt als de som van mono- en didodecyltinchloride”;

c)

de volgende additieven worden geschrapt:

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„67180

Mengsel van (50 % m/m) n-decyl-n-octylftalaat, (25 % m/m) di-n-decylftalaat en (25 % m/m) di-n-octylftalaat

SML = 5 mg/kg (1)

76681

Polycyclopentadieen, gehydrogeneerd

SML = 5 mg/kg (1)”.

BIJLAGE IV

„BIJLAGE IV bis

LIPOFIELE STOFFEN WAARVOOR DE VETREDUCTIECOËFFICIËNT (FRF) GELDT

Referentienummer

CAS-nummer

Naam

31520

061167-58-6

2-tert-Butyl-6-(3-tert-butyl-2-hydroxy-5-methylbenzyl)-4-methylfenylacrylaat

31530

123968-25-2

2,4-Di-tert-pentyl-6-[1-(3,5-di-tert-pentyl-2-hydroxyfenyl)ethyl]fenylacrylaat

31920

000103-23-1

Bis(2-ethylhexyl)adipaat

38240

000119-61-9

Benzofenon

38515

001533-45-5

4,4′-Bis(2-benzoxazolyl)stilbeen

38560

007128-64-5

2,5-Bis(5-tert-butyl-2-benzoxazolyl)thiofeen

38700

063397-60-4

Bis(2-carbobutoxyethyl)tinbis(isooctylmercaptoacetaat)

38800

032687-78-8

N,N′-Bis[3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionyl]hydrazide

38810

080693-00-1

Bis(2,6-di-tert-butyl-4-methylfenyl)pentaerytritoldifosfiet

38820

026741-53-7

Bis(2,4-di-tert-butylfenyl)pentaerytritoldifosfiet

38840

154862-43-8

Bis(2,4-dicumylfenyl)pentaerytritoldifosfiet

39060

035958-30-6

1,1-Bis(2-hydroxy-3,5-di-tert-butylfenyl)ethaan

39925

129228-21-3

3,3-Bis(methoxymethyl)-2,5-dimethylhexaan

40000

000991-84-4

2,4-Bis(octylthio)-6-(4-hydroxy-3,5-di-tert-butylanilino)-1,3,5-triazine

40020

110553-27-0

2,4-Bis(octylthiomethyl)-6-methylfenol

40800

013003-12-8

4,4′-Butylideenbis(6-tert-butyl-3-methylfenyl-ditridecylfosfiet)

42000

063438-80-2

(2-Carbobutoxyethyl)tintris(isooctylmercaptoacetaat)

45450

068610-51-5

p-Kresol-dicyclopentadieen-isobutyleen, copolymeer

45705

166412-78-8

Diisononyl-1,2-cyclohexaandicarboxylaat

46720

004130-42-1

2,6-Di-tert-butyl-4-ethylfenol

47540

027458-90-8

Di-tert-dodecyldisulfide

47600

084030-61-5

Di-n-dodecyltinbis(isooctylmercaptoacetaat)

48800

000097-23-4

2,2′-Dihydroxy-5,5′-dichloordifenylmethaan

48880

000131-53-3

2,2′-Dihydroxy-4-methoxybenzofenon

49485

134701-20-5

2,4-Dimethyl-6-(1-methylpentadecyl)fenol

49840

002500-88-1

Dioctadecyldisulfide

51680

000102-08-9

N,N′-Difenylthioureum

52320

052047-59-3

2-(4-Dodecylfenyl)indool

53200

023949-66-8

2-Ethoxy-2′-ethyloxanilide

54300

118337-09-0

2,2′-Ethylideenbis(4,6-di-tert-butylfenyl)fluorofosfoniet

59120

023128-74-7

1,6-Hexamethyleenbis[3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionamide]

59200

035074-77-2

1,6-Hexamethyleenbis[3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat]

60320

070321-86-7

2-[2-Hydroxy-3,5-bis(1,1-dimethylbenzyl)fenyl]benzotriazool

60400

003896-11-5

2-(2-Hydroxy-3-tert-butyl-5-methylfenyl)-5-chloorbenzotriazool

60480

003864-99-1

2-(2-Hydroxy-3,5-di-tert-butylfenyl)-5-chloorbenzotriazool

61280

003293-97-8

2-Hydroxy-4-n-hexyloxybenzofenon

61360

000131-57-7

2-Hydroxy-4-methoxybenzofenon

61600

001843-05-6

2-Hydroxy-4-n-octyloxybenzofenon

66360

085209-91-2

2,2′-Methyleenbis(4,6-di-tert-butylfenyl)natriumfosfaat

66400

000088-24-4

2,2′-Methyleenbis(4-ethyl-6-tert-butylfenol)

66480

000119-47-1

2,2′-Methyleenbis(4-methyl-6-tert-butylfenol)

66560

004066-02-8

2,2′-Methyleenbis(4-methyl-6-cyclohexylfenol)

66580

000077-62-3

2,2′-Methyleenbis[4-methyl-6-(1-methylcyclohexyl)fenol]

68145

080410-33-9

2,2′,2″-Nitrilo[triethyltris(3,3′,5,5′-tetra-tert-butyl-1,1′-bifenyl-2,2′-diyl)fosfiet]

68320

002082-79-3

Octadecyl-3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat

68400

010094-45-8

Octadecylerucamide

69840

016260-09-6

Oleylpalmitamide

71670

178671-58-4

Pentaerytritoltetrakis(2-cyaan-3,3-difenylacrylaat)

72081/10

Koolwaterstofharsen uit aardolie, gehydrogeneerd

72160

000948-65-2

2-Fenylindool

72800

001241-94-7

Difenyl-2-ethylhexylfosfaat

73160

Mono- en di-n-alkyl(C16- en C18-)esters van fosforzuur

74010

145650-60-8

Bis(2,4-di-tert-butyl-6-methylfenyl)ethylfosfiet

74400

Tris(nonyl- en/of dinonylfenyl)fosfiet

76866

Polyesters van 1,2-propaandiol en/of 1,3- en/of 1,4-butaandiol en/of polypropyleenglycol met adipinezuur, eventueel met azijnzuur, C12-C18-vetzuren, n-octanol en/of n-decanol als eindgroepen

77440

Polyethyleenglycoldiricinoleaat

78320

009004-97-1

Polyethyleenglycolmonoricinoleaat

81200

071878-19-8

Poly[6-[(1,1,3,3-tetramethylbutyl)amino]-1,3,5-triazine-2,4-diyl]-[2,2,6,6-tetramethyl-4-piperidyl)imino]hexamethyleen[(2,2,6,6-tetramethyl-4-piperidyl)imino]

83599

068442-12-6

Reactieproducten van 2-mercaptoethyloleaat met dichlorodimethyltin, natriumsulfide en trichloromethyltin

83700

000141-22-0

Ricinolzuur

84800

000087-18-3

4-tert-Butylfenylsalicylaat

92320

Tetradecylpolyethyleenoxide(3-8)ether van glycolzuur

92560

038613-77-3

Tetrakis(2,4-di-tert-butylfenyl)-4,4′-bifenylyleendifosfoniet

92700

078301-43-6

2,2,4,4-Tetramethyl-20-(2,3-epoxypropyl)-7-oxa-3,20-diazadispiro[5.1.11.2]henicosaan-21-on, polymeer

92800

000096-69-5

4,4′-Thiobis(6-tert-butyl-3-methylfenol)

92880

041484-35-9

Thiodiethanolbis[3-(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxyfenyl)propionaat]

93120

000123-28-4

Didodecylthiodipropionaat

93280

000693-36-7

Dioctadecylthiodipropionaat

95270

161717-32-4

2,4,6-Tris(tert-butyl)fenyl-2-butyl-2-ethyl-1,3-propaandiolfosfiet

95280

040601-76-1

1,3,5-Tris(4-tert-butyl-3-hydroxy-2,6-dimethylbenzyl)-1,3,5-triazine-2,4,6(1H,3H,5H)-trion

95360

027676-62-6

1,3,5-Tris(3,5-di-tert-butyl-4-hydroxybenzyl)-1,3,5-triazine-2,4,6(1H,3H,5H)-trion

95600

001843-03-4

1,1,3-Tris(2-methyl-4-hydroxy-5-tert-butylfenyl)butaan”

BIJLAGE V

Bijlage V bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Deel A komt als volgt te luiden:

„Deel A:   Algemene specificaties

Materialen en voorwerpen van kunststof mogen geen primaire aromatische aminen afgeven in een detecteerbare hoeveelheid (DG = 0,01 mg/kg levensmiddel of simulant). Deze beperking geldt niet voor de migratie van de primaire aromatische aminen die in de lijsten in de bijlagen II en III zijn opgenomen.”.

2)

In deel B worden de volgende nieuwe specificaties in numerieke volgorde ingevoegd:

Referentienummer

ANDERE SPECIFICATIES

„42080

Koolzwart (carbonblack)

Specificaties:

met tolueen extraheerbare stoffen: maximaal 0,1 %, bepaald volgens de methode van ISO-norm 6209

UV-absorptie van een cyclohexaanextract bij 386 nm: extinctie < 0,02 voor een cuvet van 1 cm of < 0,1 voor een cuvet van 5 cm, bepaald volgens een algemeen erkende analysemethode

benzo[a]pyreengehalte: maximaal 0,25 mg/kg koolzwart

maximale gebruiksconcentratie koolzwart in het polymeer: 2,5 % (m/m)

72081/10

Koolwaterstofharsen uit aardolie, gehydrogeneerd

Specificaties:

Gehydrogeneerde koolwaterstofharsen uit aardolie worden geproduceerd door katalytische of thermische polymerisatie van diënen en olefinen van alifatisch, alicyclisch en/of monobenzeenarylalkeentype, afkomstig van destillaten van gekraakte aardolie met een kooktraject tot 220 °C, en de zuivere monomeren die in deze destillatiefracties voorkomen, gevolgd door destillatie, hydrogenering en verdere verwerking

Eigenschappen:

 

viscositeit: > 3 Pa.s bij 120 °C

 

verwekingspunt: > 95 °C, bepaald volgens ASTM-methode E 28-67

 

broomgetal: < 40 (ASTM D1159)

 

kleur van een 50 %-oplossing in tolueen: < 11 op de Gardnerschaal

 

resterend aromatisch monomeer: ≤ 50 ppm

76845

Polyester van 1,4-butaandiol met caprolacton

Molecuulgewichtfractie < 1 000 D minder dan 0,5 % (m/m)

81500

Polyvinylpyrrolidon

De stof moet voldoen aan de zuiverheidseisen van Richtlijn 96/77/EG van de Commissie (18)

88640

Sojaolie, geëpoxideerd

Oxiraangehalte < 8 %, joodgetal < 6

BIJLAGE VI

Bijlage VI bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Noot 8 komt als volgt te luiden:

„(8)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 24886, 38000, 42400, 62020, 64320, 66350, 67896, 73040, 85760, 85840, 85920 en 95725 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.”.

2)

De volgende noten 41 en 42 worden toegevoegd:

„(41)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 47600 en 67360 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.

(42)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 75100 en 75105 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.”.

BIJLAGE VII

„BIJLAGE VI bis

VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

De in artikel 9 bedoelde schriftelijke verklaring bevat de volgende gegevens:

1.

de identiteit en het adres van de exploitant die de materialen of voorwerpen van kunststof of de voor de vervaardiging van die materialen of voorwerpen bestemde stoffen produceert of importeert;

2.

de identiteit van de materialen of voorwerpen van kunststof of de voor de vervaardiging van die materialen en voorwerpen bestemde stoffen;

3.

de datum van de verklaring;

4.

de bevestiging dat de materialen of voorwerpen voldoen aan de desbetreffende voorschriften van deze richtlijn en van Verordening (EG) nr. 1935/2004;

5.

adequate informatie over gebruikte stoffen waarvoor in deze richtlijn beperkingen en/of specificaties zijn vastgelegd, zodat de exploitanten verderop in de keten kunnen waarborgen dat aan die beperkingen en/of specificaties wordt voldaan;

6.

adequate informatie over de stoffen waarvoor in levensmiddelen een beperking geldt, verkregen op grond van experimentele gegevens of theoretische berekeningen, over de specifieke migratie van die stoffen alsmede, waar van toepassing, zuiverheidseisen overeenkomstig de Richtlijnen 95/31/EG, 95/45/EG en 96/77/EG, zodat de gebruiker van deze materialen en voorwerpen de desbetreffende communautaire bepalingen of, bij ontbreken daarvan, de nationale bepalingen met betrekking tot levensmiddelen kan naleven;

7.

de specificaties voor het gebruik van het materiaal of voorwerp, zoals:

i)

de soort(en) levensmiddelen waarmee het bedoeld is om in aanraking te komen;

ii)

de duur en de temperatuur van de behandeling en opslag waarbij het met de levensmiddelen in aanraking komt;

iii)

de verhouding tussen de oppervlakte die met levensmiddelen in aanraking komt en het volume, op grond waarvan is bepaald dat het materiaal of voorwerp aan de voorschriften voldoet;

8.

wanneer in een meerlaags materiaal of voorwerp van kunststof een functionele sperlaag van kunststof wordt gebruikt, de bevestiging dat het materiaal of voorwerp voldoet aan artikel 7 bis, leden 2, 3 en 4, van deze richtlijn;

Aan de hand van de schriftelijke verklaring moeten de materialen, voorwerpen of stoffen waarvoor deze is afgegeven, gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd; ingeval de migratie door wezenlijke wijzigingen in de productie verandert of er nieuwe wetenschappelijke gegevens beschikbaar zijn, moet een nieuwe verklaring worden afgegeven.”.

BIJLAGE VIII

De bijlage bij Richtlijn 85/572/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 3 komt als volgt te luiden:

„3.

Indien naast het kruisje, onmiddellijk na een schuine streep, een getal is aangegeven, moet het resultaat van de migratieproef door dat getal worden gedeeld. Dit conventionele getal, de reductiecoëfficiënt voor simulatiestof D genoemd, wordt voor bepaalde typen vette levensmiddelen gebruikt in verband met het grotere extractievermogen van de simulatiestof ten opzichte van het levensmiddel in kwestie.”.

2)

Het volgende punt 4 bis wordt ingevoegd:

„4bis.

Indien naast het kruisje tussen haakjes de letter b staat, wordt de aangegeven proef uitgevoerd met ethanol 50 % (v/v).”.

3)

Deel 07 van de tabel komt als volgt te luiden:

„07

Zuivelproducten

 

 

 

 

07.01

Melk:

 

 

 

 

 

A.

volle melk

 

 

 

X(b)

 

B.

gedeeltelijk gedehydrateerd

 

 

 

X(b)

 

C.

gedeeltelijk of geheel afgeroomd

 

 

 

X(b)

 

D.

geheel gedehydrateerd

 

 

 

 

07.02

Gegiste melk zoals yoghurt, karnemelk en soortgelijke producten

 

X

 

X(b)

07.03

Room en zure room

 

X(a)

 

X(b)

07.04

Kaas:

 

 

 

 

 

A.

geheel, met niet-eetbare korst

 

 

 

 

 

B.

alle overige

X(a)

X(a)

 

X/3*

07.05

Wei:

 

 

 

 

 

A.

vloeibaar of in pastavorm

X(a)

X(a)

 

 

 

B.

in poeder of gedroogd”.

 

 

 

 


(1)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.

(2)  PB L 220 van 15.8.2002, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/79/EG (PB L 302 van 19.11.2005, blz. 35).

(3)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).

(4)  PB L 7 van 13.1.2004, blz. 45.

(5)  The EFSA Journal (2005) 219, blz. 1-36.

(6)  SCF opinion of 4 December 2002 on the introduction of a Fat (Consumption) Reduction Factor (FRF) in the estimation of the exposure to a migrant from food contact materials. http://ec.europa.eu/food/fs/sc/scf/out149_en.pdf

(7)  Opinion of the Scientific Panel on Food Additives, Flavourings, Processing Aids and Materials in Contact with Food (AFC) on a request from the Commission related to the introduction of a Fat (consumption) Reduction Factor for infants and children, The EFSA Journal (2004) 103, blz. 1-8.

(8)  The EFSA Journal (2005) 218, 1-9.

The EFSA Journal (2005) 248, 1-16.

The EFSA Journal (2005) 273, 1-26.

The EFSA Journal (2006) 316 to 318, 1-10.

The EFSA Journal (2006) 395 to 401, 1-21.

(9)  PB L 302 van 19.11.2005, blz. 35.

(10)  The EFSA Journal (2006) 332, blz. 1-9.

(11)  The EFSA Journal (2005) 244, 1-18.

The EFSA Journal (2005) 245, 1-14.

The EFSA Journal (2005) 243, 1-20.

The EFSA Journal (2005) 242, 1-17.

The EFSA Journal (2005) 241, 1-14.

(12)  PB L 372 van 31.12.1985, blz. 14.

(13)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.”.

(14)  PB L 175, van 4.7.1991, blz. 35.

(15)  PB L 49 van 28.2.1996, blz. 17.”.

(16)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.

(17)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.”.

(18)  PB L 339 van 30.12.1996, blz. 1.”.


12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/70


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 372/2007 van de Commissie van 2 april 2007 tot vaststelling van tijdelijke migratielimieten voor weekmakers in pakkingen van deksels, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 92 van 3 april 2007 )

Bladzijde 9, overweging 2 wordt vervangen door:

„(2)

In Richtlijn 2007/19/EG van de Commissie van 2 april 2007 tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (3), is gepreciseerd dat pakkingen van deksels onder Richtlijn 2002/72/EG vallen. Ook is in die richtlijn bepaald dat de lidstaten uiterlijk op 1 mei 2008 maatregelen moeten vaststellen om het vrije verkeer van pakkingen van deksels die aan de SML voldoen, toe te staan. Pakkingen van deksels die niet aan de SML voldoen, worden per 1 juli 2008 verboden.”.

Bladzijde 9, voetnoot drie wordt vervangen door:

PB L 91 van 31.3.2007, blz. 17, gerectificeerd in PB L 97 van 12.4.2007, blz. 50.”.