ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 57

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

50e jaargang
24 februari 2007


Inhoud

 

I   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

 

Verordening (EG) nr. 187/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 188/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding ( 1 )

3

 

*

Verordening (EG) nr. 189/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 houdende schorsing van de toepassing van de invoerrechten voor bepaalde hoeveelheden industriële suiker voor het verkoopseizoen 2006/2007

6

 

*

Verordening (EG) nr. 190/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1819/2004 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 1342/2003 wat betreft de bedenktijd voor de afgifte van uitvoercertificaten voor rijst, granen en van granen afgeleide producten

8

 

 

Verordening (EG) nr. 191/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het B-stelsel in de sector groenten en fruit (citroenen)

9

 

 

II   Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

 

 

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

 

 

Raad

 

 

2007/132/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 30 januari 2007 tot verlenging van de toepassing van Beschikking 2000/91/EG waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

10

 

 

2007/133/EG

 

*

Beschikking van de Raad van 30 januari 2007 waarbij Estland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

12

 

 

Commissie

 

 

2007/134/EG

 

*

Besluit van de Commissie van 2 februari 2007 tot oprichting van de Europese Onderzoeksraad ( 1 )

14

 

 

2007/135/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 februari 2007 tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de wijziging van de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de deelstaat Rheinland-Pfalz (Duitsland) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 527)

20

 

 

2007/136/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 februari 2007 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten in Bulgarije, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 533)  ( 1 )

23

 

 

2007/137/EG

 

*

Beschikking van de Commissie van 23 februari 2007 tot wijziging van Beschikking 2006/805/EG wat betreft maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest in Duitsland (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 535)  ( 1 )

25

 

 

Rectificaties

 

 

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 175/2007 van de Commissie van 22 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in ongewijzigde staat (PB L 55 van 23.2.2007)

27

 

 

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 177/2007 van de Commissie van 22 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten (PB L 55 van 23.2.2007)

28

 

*

Rectificatie van Besluit 2006/969/Euratom van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011) (PB L 391 van 30.12.2006)

28

 

*

Rectificatie van Besluit 2006/970/EG van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011) (PB L 391 van 30.12.2006)

28

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is

VERORDENINGEN

24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/1


VERORDENING (EG) Nr. 187/2007 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 februari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 23 februari 2007 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

IL

124,2

JO

96,5

MA

65,2

TN

148,3

TR

155,0

ZZ

117,8

0707 00 05

JO

178,3

MA

206,0

TR

175,4

ZZ

186,6

0709 90 70

MA

41,6

TR

116,5

ZZ

79,1

0805 10 20

CU

37,4

EG

50,1

IL

57,8

MA

44,6

TN

50,5

TR

65,3

ZZ

51,0

0805 20 10

IL

105,5

MA

94,8

ZZ

100,2

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

AR

112,1

IL

71,3

MA

132,8

PK

58,0

TR

68,5

ZZ

88,5

0805 50 10

EG

63,5

TR

55,7

ZZ

59,6

0808 10 80

AR

90,7

CA

95,4

CN

95,5

US

114,8

ZZ

99,1

0808 20 50

AR

80,9

CL

78,4

CN

66,5

US

96,9

ZA

108,5

ZZ

86,2


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/3


VERORDENING (EG) Nr. 188/2007 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De toelating van toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de toelatingsgronden en -procedure, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor een vergunning voor het in de bijlage opgenomen preparaat ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt.

(3)

De aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van het preparaat Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel in de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” voor melkgeiten en melkschapen.

(4)

De in de aanvraag voor de vergunning overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde analysemethode betreft de bepaling van de werkzame stof van het toevoegingsmiddel in diervoeding. De in de bijlage bij deze beschikking bedoelde analysemethode kan daarom niet worden beschouwd als een communautaire analysemethode in de zin van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (2).

(5)

Het gebruik van het preparaat Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) is toegestaan voor mestrunderen bij Verordening (EG) nr. 316/2003 van de Commissie van 19 februari 2003 betreffende de permanente vergunning voor een toevoegingsmiddel in de diervoeding en de voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (3), voor biggen (gespeend) bij Verordening (EG) nr. 2148/2004 van 16 december 2004 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (4), voor zeugen bij Verordening (EG) nr. 1288/2004 van de Commissie van 20 december 2004 tot verlening van een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (5), voor mestkonijnen bij Verordening (EG) nr. 600/2005 van de Commissie van 18 april 2005 tot verlening van een nieuwe vergunning voor tien jaar voor een coccidiostaticum als toevoegingsmiddel in diervoeding, een voorlopige vergunning voor een toevoegingsmiddel en een permanente vergunning voor bepaalde toevoegingsmiddelen in diervoeding (6), voor melkkoeien bij Verordening (EG) nr. 1811/2005 van de Commissie van 4 november 2005 tot verlening van voorlopige en permanente vergunningen voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding en een voorlopige vergunning voor een nieuwe toepassing van een al toegelaten toevoegingsmiddel in de diervoeding (7) en voor mestlammeren bij Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (8).

(6)

Er zijn nieuwe gegevens ingediend ter staving van een aanvraag van een vergunning voor melkgeiten en melkschapen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 12 juli 2006 geconcludeerd dat het preparaat Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) geen ongunstige gevolgen heeft voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu (9). Ook kwam zij tot de conclusie dat aan het preparaat Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) geen andere risico's verbonden zijn voor deze bijkomende diercategorie die op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 de verlening van een vergunning in de weg zouden staan. Volgens dat advies kan het gebruik van dat preparaat de melkopbrengst van melkgeiten en melkschapen aanzienlijk verbeteren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde communautaire referentielaboratorium was ingediend. Uit de beoordeling van het preparaat blijkt dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is voldaan. Het gebruik van het preparaat zoals omschreven in de bijlage moet daarom worden toegestaan.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „darmflorastabilisatoren”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(3)  PB L 46 van 20.2.2003, blz. 15.

(4)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 24. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1980/2005 (PB L 318 van 6.12.2005, blz. 3).

(5)  PB L 243 van 15.7.2004, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1812/2005 (PB L 291 van 5.11.2005, blz. 18).

(6)  PB L 99 van 19.4.2005, blz. 5. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2028/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 26).

(7)  PB L 291 van 5.11.2005, blz. 12.

(8)  PB L 271 van 30.9.2006, blz. 28.

(9)  Opinion of the Scientific Panel on Additives and Products or Substances used in Animal Feed on the safety and efficacy of the product „Biosaf Sc 47”, a preparation of Saccharomyces cerevisiae as a feed additive for horses. Goedgekeurd op 12 juli 2006. The EFSA Journal (2006) 379, blz. 1.


BIJLAGE

Identificatienummer van het toevoegingsmiddel

Naam van de vergunninghouder

Toevoegingmiddel

(handelsnaam)

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maximumleeftijd

Minimum

Maximum

Andere bepalingen

Einde van de vergunningsperiode

CFU/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren

4b1702

Société Industrielle Lesaffre

Saccharomyces cerevisiae

NCYC Sc 47

(Biosaf Sc 47)

 

Samenstelling toevoegingsmiddel:

Bereiding van Saccharomyces cerevisiae (NCYC Sc 47) met ten minste 5 × 109 CFU/g

 

Karakterisering van de werkzame stof:

Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47

 

Analysemethoden  (1)

Gietplaatmethode onder gebruikmaking van chlooramfenicol-gistextractagar, gebaseerd op de ISO 7954-methode.

Polymerasekettingreactie (PCR)

Melkgeiten en melkschapen

7 × 108

7,5 × 109

In de gebruiksaanwijzing van het toevoegingsmiddel en het voormengsel de opslagtemperatuur, de maximale opslagduur en de stabiliteit bij verwerking tot pellets vermelden.

Aanbevolen dosis:

melkgeiten: 3 × 109 CFU per dier per dag

melkschapen: 2 × 109 CFU per dier per dag.

16.3.2017


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethode zijn te vinden op het volgende adres van het communautaire referentielaboratorium: www.irmm.jrc.be/html/crlfaa/


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/6


VERORDENING (EG) Nr. 189/2007 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

houdende schorsing van de toepassing van de invoerrechten voor bepaalde hoeveelheden industriële suiker voor het verkoopseizoen 2006/2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 40, lid 1, onder c) en onder e) i),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 26, lid 3, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat, teneinde de grondstofvoorziening voor de vervaardiging van de in artikel 13, lid 2, van die verordening bedoelde producten te garanderen, de Commissie de toepassing van de invoerrechten voor bepaalde hoeveelheden suiker geheel of gedeeltelijk kan schorsen.

(2)

Met het oog op de gegarandeerde grondstofvoorziening voor de vervaardiging van de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde producten is het in het belang van de Gemeenschap dat de invoerrechten voor industriële suiker die bestemd is voor de vervaardiging van die producten voor het verkoopseizoen 2006/2007 geheel worden geschorst.

(3)

De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1301/2006 van de Commissie van 31 augustus 2006 houdende gemeenschappelijke voorschriften voor het beheer van door middel van een stelsel van invoercertificaten beheerde invoertariefcontingenten voor landbouwproducten (2) gelden onverminderd de aanvullende voorwaarden of afwijkingen die eventueel bij sectoriële verordeningen worden vastgesteld. Om een ononderbroken bevoorrading van de interne markt te garanderen, moet worden vastgehouden aan de termijnen voor de indiening van de certificaataanvragen, die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (3), en dient bijgevolg te worden afgeweken van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

(4)

Om het beheer te vergemakkelijken en het toezicht op en de controles van de ingevoerde hoeveelheden te garanderen, mogen de certificaten voor de invoer van suiker waarvoor de toepassing van de invoerrechten is geschorst, slechts geldig zijn tot het einde van het verkoopseizoen 2006/2007 en mogen de certificaten slechts worden afgegeven aan de gebruikers van industriële suiker. Aangezien deze gebruikers niet per definitie werkzaam zijn op het gebied van de handel met derde landen, dient te worden afgeweken van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006.

(5)

De bepalingen over het beheer van de industriële grondstof en over de verplichtingen van de verwerkers, die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 967/2006 van de Commissie van 29 juni 2006 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 318/2006 met betrekking tot de productie buiten het quotum in de sector suiker (4), gelden voor de hoeveelheden die op grond van de onderhavige verordening worden ingevoerd.

(6)

Het Comité van beheer voor suiker heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter gestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Schorsing van de invoerrechten

1.   Met betrekking tot het verkoopseizoen 2006/2007 wordt de toepassing van de rechten bij invoer van witte suiker van GN-code NC 1701 99 10 geschorst voor een hoeveelheid van 200 000 ton.

2.   De op grond van deze verordening ingevoerde suiker wordt rechtstreeks gebruikt voor de vervaardiging van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 967/2006 vermelde producten.

Artikel 2

Invoercertificaten

1.   De bij Verordening (EG) nr. 950/2006 vastgestelde voorschriften inzake invoercertificaten en de bij Verordening (EG) nr. 1301/2006 vastgestelde voorschriften gelden voor de invoer van suiker op grond van de onderhavige verordening, behalve indien in de onderhavige verordening andersluidende bepalingen zijn opgenomen.

De invoercertificaten zijn evenwel geldig tot het einde van de tweede maand na de maand van feitelijke afgifte in de zin van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie (5), en uiterlijk tot 30 september 2007.

2.   In afwijking van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1301/2006 mogen certificaataanvragen voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde hoeveelheden slechts worden ingediend door verwerkers in de zin van artikel 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 967/2006.

3.   In afwijking van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1301/2006 worden de invoercertificaataanvragen elke week ingediend, van maandag tot en met vrijdag vanaf de in artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 950/2006 bedoelde datum tot de in artikel 5, lid 3, tweede alinea, van de laatstgenoemde verordening bedoelde opschorting van de afgifte van de certificaten. Een aanvrager mag slechts één certificaataanvraag per week indienen.

Artikel 3

Toepassing van Verordening (EG) nr. 967/2006

De artikelen 11, 12 en 13 van Verordening (EG) nr. 967/2006 gelden voor de hoeveelheden suiker die op grond van de onderhavige verordening worden ingevoerd.

Artikel 4

Verplichting van de verwerker

1.   De verwerker levert ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat het bewijs dat de op grond van deze verordening ingevoerde hoeveelheden zijn gebruikt voor de vervaardiging van de in artikel 1, lid 2, bedoelde producten en overeenkomstig de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 967/2006 bedoelde erkenning. Het bewijs bestaat met name uit de automatische registratie, tijdens of aan het einde van het productieproces, van de betrokken hoeveelheden producten in de registers.

2.   Indien de verwerker vóór het einde van de derde maand na die waarin de invoer heeft plaatsgevonden, het in lid 1 bedoelde bewijs niet heeft geleverd, betaalt hij voor de betrokken ingevoerde hoeveelheid een bedrag van 5 EUR per ton en per dag vertraging.

3.   Indien de verwerker vóór het einde van de vijfde maand na die waarin de invoer heeft plaatsgevonden, het in lid 1 bedoelde bewijs niet heeft geleverd, wordt de betrokken hoeveelheid aangemerkt als een te hoge aangifte in het kader van de toepassing van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 967/2006.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2011/2006 (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 238 van 1.9.2006, blz. 13.

(3)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2031/2006 (PB L 414 van 30.12.2006, blz. 43).

(4)  PB L 176 van 30.6.2006, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2006 (PB L 365 van 21.12.2006, blz. 52).

(5)  PB L 152 van 24.6.2000, blz. 1.


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/8


VERORDENING (EG) Nr. 190/2007 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1819/2004 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 1342/2003 wat betreft de bedenktijd voor de afgifte van uitvoercertificaten voor rijst, granen en van granen afgeleide producten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 9, lid 2, en artikel 18,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 10, lid 2, en artikel 19,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 8, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1342/2003 van de Commissie van 28 juli 2003 houdende bijzondere uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer- en uitvoercertificaten in de sector granen en rijst (3) is bepaald dat de uitvoercertificaten voor de in die alinea bedoelde producten worden afgegeven op de derde werkdag na de dag van indiening van de aanvraag, voor zover de Commissie gedurende die periode geen bijzondere maatregelen treft. Bij Verordening (EG) nr. 1819/2004 van de Commissie (4) wordt van deze bepaling afgeweken omwille van de voorzieningssituatie op de gemeenschappelijke markt voor granen en rijst voor het verkoopseizoen 2004/2005. Krachtens deze afwijking worden de betrokken uitvoercertificaten afgegeven op de dag van indiening van de aanvraag, wanneer het restitutiebedrag gelijk is aan nul.

(2)

Aangezien de marktvoorwaarden die aan de basis van deze afwijking lagen, niet langer gelden, dient Verordening (EG) nr. 1819/2004 te worden ingetrokken.

(3)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1819/2004 wordt ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 797/2006 (PB L 144 van 31.5.2006, blz. 1).

(3)  PB L 189 van 29.7.2003, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1996/2006 (PB L 398 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  PB L 320 van 21.10.2004, blz. 13.


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/9


VERORDENING (EG) Nr. 191/2007 VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

betreffende de afgifte van uitvoercertificaten van het B-stelsel in de sector groenten en fruit (citroenen)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1961/2001 van de Commissie van 8 oktober 2001 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad wat de toekenning van uitvoerrestituties in de sector groenten en fruit betreft (2), en met name op artikel 6, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1510/2006 van de Commissie (3) zijn de indicatieve hoeveelheden bepaald waarvoor uitvoercertificaten van het B-stelsel kunnen worden afgegeven.

(2)

Volgens de informatie waarover de Commissie op dit ogenblik beschikt, zouden de voor de lopende uitvoerperiode vastgestelde indicatieve hoeveelheden voor citroenen binnenkort kunnen worden overschreden. Deze overschrijding zou nadelig zijn voor de goede werking van de uitvoerrestitutieregeling in de sector groenten en fruit.

(3)

Om deze situatie te verhelpen, moeten de certificaataanvragen van het B-stelsel worden afgewezen voor na 23 februari 2007 uitgevoerde citroenen, zulks tot het einde van de lopende uitvoerperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aanvragen voor uitvoercertificaten van het B-stelsel voor citroenen, die zijn ingediend op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1510/2006 en waarvoor de aangifte ten uitvoer van de producten na 23 februari en vóór 1 maart 2007 is aanvaard, moeten worden afgewezen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 februari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 297 van 21.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 47/2003 van de Commissie (PB L 7 van 11.1.2003, blz. 64).

(2)  PB L 268 van 9.10.2001, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).

(3)  PB L 280 van 12.10.2006, blz. 16.


II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is

BESLUITEN/BESCHIKKINGEN

Raad

24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/10


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 30 januari 2007

tot verlenging van de toepassing van Beschikking 2000/91/EG waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

(2007/132/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name op artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij brieven, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 22 maart 2006, hebben Denemarken en Zweden verzocht om verlenging van de toepassing van de derogatie die hun was toegestaan bij Beschikking 2000/91/EG van de Raad van 24 januari 2000 waarbij het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden worden gemachtigd af te wijken van artikel 17 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (2).

(2)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (3), heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 4 oktober 2006 van het verzoek van Denemarken en Zweden in kennis gesteld. Bij brief van 5 oktober 2006 heeft de Commissie Denemarken en Zweden meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van de verzoeken.

(3)

Deze verzoeken hebben betrekking op de terugvordering van de btw die is begrepen in de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding tussen Denemarken en Zweden. Overeenkomstig de btw-regels inzake de plaats van levering van onroerende goederen is de btw die is begrepen in de tol voor het gebruik van de vaste Sontverbinding, ten dele aan Denemarken en ten dele aan Zweden verschuldigd.

(4)

In afwijking van het bepaalde in artikel 17 van Richtlijn 77/388/EEG, zoals dit luidt in artikel 28 septies van die richtlijn waarin is bepaald dat een belastingplichtige zijn recht op aftrek of teruggaaf moet uitoefenen in de lidstaat waar de btw werd betaald, werden Denemarken en Zweden tot en met 31 december 2006 gemachtigd een bijzondere maatregel te nemen op grond waarvan een belastingplichtige zich voor de terugvordering van de btw slechts tot één enkele overheid moet wenden.

(5)

Aangezien het niet mogelijk was om regels vast te stellen overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde op basis van artikel 17, lid 6, eerste alinea, van Richtlijn 77/388/EEG, en aangezien de juridische en feitelijke elementen die de bij Beschikking 2000/91/EG verleende machtiging rechtvaardigden, niet zijn gewijzigd, dient de machtiging te worden verlengd.

(6)

Richtlijn 77/388/EEG is herschikt en ingetrokken bij Richtlijn 2006/112/EG. Verwijzingen naar bepalingen van de eerstgenoemde richtlijn moeten worden gelezen als verwijzingen naar de tweede.

(7)

De derogatie heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Gemeenschappen uit de btw.

(8)

Gezien de urgentie van de materie is het noodzakelijk, teneinde een rechtsvacuüm te voorkomen, af te wijken van de periode van zes weken, bedoeld in punt I, 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Beschikking 2000/91/EG wordt vervangen door:

„Artikel 2

Deze machtiging verstrijkt op 31 december 2013.”.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing vanaf 1 januari 2007.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Denemarken en het Koninkrijk Zweden.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

P. STEINBRÜCK


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/138/EG (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 92).

(2)  PB L 28 van 3.2.2000, blz. 38. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/65/EG (PB L 25 van 30.1.2003, blz. 40).

(3)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 129).


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/12


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 30 januari 2007

waarbij Estland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

(2007/133/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name op artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 27 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (2) werd het Verenigd Koninkrijk bij Beschikking 97/375/EG (3) gemachtigd tot vaststelling van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 17, lid 1, van die richtlijn, teneinde een facultatieve regeling toe te passen waarbij de belasting wordt voldaan op basis van de kasinkomsten en -uitgaven (kasstelsel), teneinde het recht op aftrek van de voorbelasting van belastingplichtigen die de btw voor hun prestaties voldoen wanneer zij de vergoeding daarvoor van hun afnemers hebben ontvangen, overeenkomstig artikel 10, lid 2, derde alinea, tweede streepje, van voornoemde richtlijn uit te stellen totdat de voorbelasting aan de leverancier of dienstverrichter is betaald.

(2)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 26 januari 2006, heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om deze derogatie met drie jaar te mogen verlengen. Het Verenigd Koninkrijk heeft ook om een verhoging van de omzetlimiet voor de vereenvoudigde regeling van het kasstelsel verzocht van 660 000 GBP tot 1 350 000 GBP.

(3)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 31 augustus 2006, heeft Estland verzocht om een derogatie van artikel 17, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG, waarbij de belastingplichtige de btw pas kan aftrekken wanneer zijn leverancier of dienstverrichter is betaald. Dit uitstel van aftrek zal uitsluitend worden toegepast in het kader van een vereenvoudigde kasstelselregeling, waarbij belastingplichtigen de btw voor hun prestaties voldoen wanneer zij door hun afnemers zijn betaald, overeenkomstig artikel 10, lid 2, derde alinea, tweede streepje, van voornoemde richtlijn. Estland heeft verzocht om de kasstelselregeling te beperken tot de belastingplichtigen die in de Estse wetgeving als eenmanszaak zijn gedefinieerd.

(4)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 27 juni 2006, heeft Slovenië verzocht om een derogatie van artikel 17, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG, waarbij de belastingplichtige de btw pas kan aftrekken wanneer zijn leverancier of dienstverrichter is betaald. Dit uitstel van aftrek zal uitsluitend worden toegepast in het kader van een vereenvoudigde kasstelselregeling, waarbij belastingplichtigen de btw voor hun prestaties voldoen wanneer zij door hun afnemers zijn betaald, overeenkomstig artikel 10, lid 2, derde alinea, tweede streepje, van voornoemde richtlijn. Slovenië heeft verzocht om de omzetlimiet voor de vereenvoudigde kasstelselregeling vast te stellen op 208 646 EUR.

(5)

Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 6 april 2006, heeft Zweden verzocht om een derogatie van artikel 17, lid 1, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG, waarbij de belastingplichtige de btw pas kan aftrekken wanneer zijn leverancier of dienstverrichter is betaald. Dit uitstel van aftrek zal uitsluitend worden toegepast in het kader van een vereenvoudigde kasstelselregeling, waarbij belastingplichtigen de btw voor hun prestaties voldoen wanneer zij door hun afnemers zijn betaald, overeenkomstig artikel 10, lid 2, derde alinea, tweede streepje, van voornoemde richtlijn. Zweden heeft verzocht om de omzetlimiet voor de vereenvoudigde kasstelselregeling vast te stellen op 3 000 000 SEK.

(6)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Zesde Richtlijn 77/388/EEG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 6 oktober 2006 van het verzoek van Estland, bij brief van 6 oktober 2006 van het verzoek van Slovenië, bij brief van 4 oktober 2006 van het verzoek van Zweden en bij brief van 6 oktober 2006 van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld. De Commissie heeft Zweden bij brief van 6 oktober 2006 en Estland, Slovenië en het Verenigd Koninkrijk bij brief van 9 oktober 2006 meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van hun verzoek.

(7)

Zesde Richtlijn 77/388/EEG is herschikt en ingetrokken bij Richtlijn 2006/112/EG. Verwijzingen naar bepalingen van de eerstgenoemde richtlijn moeten worden gelezen als verwijzingen naar de tweede.

(8)

De regeling van het kasstelsel is een vereenvoudigingsmaatregel ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, zal een verhoging van de omzetlimiet voor de vereenvoudigde regeling meer bedrijven in staat stellen voor de regeling te kiezen. Met de verhoging zouden nog eens 57 000 bedrijven in aanmerking kunnen komen. De door Estland gevraagde derogatie zal het voor 5 700 bedrijven mogelijk maken om de kasstelselregeling toe te passen. In het geval van Slovenië zullen 62 000 bedrijven voor de kasstelselregeling kunnen kiezen. In Zweden zullen 630 000 bedrijven van de regeling gebruik kunnen maken.

(9)

De derogaties voor Estland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk kunnen worden aanvaard gelet op het percentage van bedrijven dat voor deze vereenvoudigde regeling kan kiezen, alsook op de beperkte duur ervan.

(10)

Aangezien belastingplichtigen die de facultatieve regeling in het verleden hebben toegepast, in staat moeten zijn daar zonder onderbreking gebruik van te blijven maken, dient de aan het Verenigd Koninkrijk verleende machtiging van toepassing te zijn vanaf de datum waarop Beschikking 97/375/EG verstrijkt. Waar dit meer belastingplichtigen in staat zou stellen de regeling vanaf het begin van hun boekjaar te gebruiken, dienen de betrokken lidstaten in staat te worden gesteld de facultatieve regeling per 1 januari 2007 beschikbaar te stellen.

(11)

De derogaties in kwestie hebben geen invloed op de totale belastingopbrengst van de lidstaten in het stadium van het eindverbruik en bijgevolg geen negatief effect op de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen uit de btw.

(12)

Gezien de urgentie van de materie is het noodzakelijk, teneinde een rechtsvacuüm te voorkomen, af te wijken van de periode van zes weken, bedoeld in punt I, 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 167 van Richtlijn 2006/112/EG worden Estland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk gemachtigd het recht op aftrek van de voorbelasting door belastingplichtigen uit te stellen, zoals vastgesteld in de tweede alinea, totdat deze aan hun leveranciers of dienstverrichters is betaald.

De belastingplichtigen in kwestie moeten gebruikmaken van een regeling waarbij zij de btw voor hun prestaties voldoen wanneer zij door hun afnemers zijn betaald. Hun jaaromzet mag niet hoger zijn dan 208 646 EUR voor Slovenië, 3 000 000 SEK voor Zweden en 1 350 000 GBP voor het Verenigd Koninkrijk of zij moeten, in het geval van Estland, als eenmanszaak geregistreerd zijn.

Artikel 2

Beschikking 97/375/EG wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze beschikking is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Estland, de Republiek Slovenië, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

P. STEINBRÜCK


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/138/EG (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 92).

(2)  PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/98/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 129).

(3)  PB L 158 van 17.6.1997, blz. 43. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2003/909/EG (PB L 342 van 30.12.2003, blz. 49).


Commissie

24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/14


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 februari 2007

tot oprichting van de Europese Onderzoeksraad

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/134/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (1), en met name op de artikelen 2 en 3,

Gelet op Beschikking 2006/972/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Ideeën” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (2), en met name op artikel 4, leden 2 en 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van het zevende kaderprogramma heeft het specifieke programma „Ideeën” tot doel door onderzoekers aangestuurd grensverleggend onderzoek op alle natuurwetenschappelijke, engineering- en geesteswetenschappelijke gebieden te ondersteunen dat door onderzoekers over onderwerpen van hun keuze wordt uitgevoerd.

(2)

Beschikking 2006/972/EG bepaalt dat de Commissie voor de uitvoering van het specifieke programma „Ideeën” een Europese Onderzoeksraad (hierna „de ERC” genoemd) moet oprichten.

(3)

Volgens artikel 4, lid 3, van Beschikking 2006/972/EG moet de Europese Onderzoeksraad bestaan uit een onafhankelijke Wetenschappelijke Raad (hierna „de Wetenschappelijke Raad” genoemd), te ondersteunen door een specifieke uitvoeringsstructuur.

(4)

De Wetenschappelijke Raad moet zijn samengesteld uit natuurwetenschappers, engineers en geesteswetenschappers met een zeer goede naam, die door de Commissie worden aangesteld en handelen op persoonlijke titel, onafhankelijk van externe belangen. De Wetenschappelijke Raad moet handelen overeenkomstig het in artikel 5 van Beschikking 2006/972/EG vastgestelde mandaat en uitsluitend in het belang van de realisering van de natuurwetenschappelijke, technologische en geesteswetenschappelijke doelstellingen van het specifieke programma „Ideeën”.

(5)

De Wetenschappelijke Raad dient onafhankelijk een secretaris-generaal te kiezen die handelt onder zijn gezag. De secretaris-generaal assisteert de Wetenschappelijke Raad onder meer bij het onderhouden van doeltreffende contacten met de specifieke uitvoeringsstructuur en met de Commissie en bij de monitoring van de doeltreffende uitvoering van zijn strategie en zijn standpunten door de specifieke uitvoeringsstructuur.

(6)

De Wetenschappelijke Raad dient zich bij zijn werkzaamheden te houden aan de beginselen van wetenschappelijke excellentie, autonomie, efficiëntie en transparantie. De Commissie dient borg te staan voor de autonomie en integriteit van de Wetenschappelijke Raad en erop toe te zien dat deze goed functioneert.

(7)

Er dient te worden voorzien in regels betreffende de openbaarmaking van informatie door leden van de Wetenschappelijke Raad, onverminderd de veiligheidsregels die bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (3) als bijlage aan het reglement van orde van de Commissie zijn toegevoegd.

(8)

Persoonsgegevens betreffende leden van de Wetenschappelijke Raad moeten worden verwerkt in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4).

(9)

Er is een onafhankelijk comité van deskundigen op hoog niveau ingesteld om de oprichtende leden van de Wetenschappelijke Raad aan te wijzen. Na breed overleg binnen de gemeenschap van natuurwetenschappers en geesteswetenschappers heeft dit comité aanbevelingen gedaan in de eerste plaats betreffende de factoren en criteria die moeten gelden bij de aanwijzing van de leden van de Wetenschappelijke Raad en in de tweede plaats betreffende de oprichtende leden zelf.

(10)

Er dient een externe specifieke uitvoeringsstructuur te worden opgericht in de vorm van een uitvoerend agentschap, in te stellen bij een afzonderlijk besluit in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken bij het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (5).

(11)

Totdat dit uitvoerend agentschap is opgericht en operationeel is, dienen zijn uitvoeringstaken aan een specifieke dienst van de Commissie te worden toevertrouwd.

(12)

De budgettaire impact van dit besluit zal in aanmerking worden genomen in het financieringsbesluit in het kader van het specifieke programma „Ideeën” en in het financiele memorandum van het Commissievoorstel voor de externe structuur,

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1

EUROPESE ONDERZOEKSRAAD

Artikel 1

Oprichting

De Europese Onderzoeksraad wordt voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot 31 december 2013 opgericht voor de uitvoering van het specifieke programma „Ideeën”. Hij is samengesteld uit een Wetenschappelijke Raad en een specifieke uitvoeringsstructuur zoals hierna geregeld.

HOOFDSTUK 2

WETENSCHAPPELIJKE RAAD

Artikel 2

Oprichting

De Wetenschappelijke Raad wordt opgericht.

Artikel 3

Taken

1.   De Wetenschappelijke Raad wordt belast met de taken zoals bepaald in artikel 5, lid 3, van Beschikking 2006/972/EG.

2.   De Wetenschappelijke Raad stelt onder meer een algemene wetenschappelijke strategie vast, is ten volle bevoegd voor het nemen van besluiten over het type te financieren onderzoek in overeenstemming met artikel 6, lid 6, van Beschikking 2006/972/EG en staat borg voor de kwaliteit van de activiteiten vanuit wetenschappelijk perspectief. Zijn taken omvatten met name de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma, de vaststelling van het proces van „peer review” alsmede de voortgangs- en kwaliteitscontrole op de uitvoering van het specifieke programma „Ideeën”, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie.

Artikel 4

Leden

1.   De Wetenschappelijke Raad bestaat uit maximaal 22 leden.

2.   De Wetenschappelijke Raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Europese wetenschappelijke gemeenschap met een zeer goede naam en de nodige expertise, afkomstig uit uiteenlopende onderzoeksgebieden, die handelen op persoonlijke titel, onafhankelijk van politieke of andere belangen.

3.   De oprichtende leden van de Wetenschappelijke Raad, die zijn aangewezen op basis van de in bijlage I beschreven factoren en criteria en genoemd worden in bijlage II, worden aangesteld.

4.   Toekomstige leden worden door de Commissie aangesteld op basis van de in bijlage I beschreven factoren en criteria en na het doorlopen van een met de Wetenschappelijke Raad overeengekomen onafhankelijke en transparante procedure voor hun aanwijzing, inclusief overleg met de wetenschappelijke gemeenschap en een verslag aan het Parlement en de Raad. De aanstelling van toekomstige leden wordt gepubliceerd in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001.

5.   De leden voeren hun taken uit onafhankelijk van enige externe invloed. Zij informeren de Commissie te gelegener tijd over alle belangenconflicten die hun objectiviteit in gevaar kunnen brengen.

6.   De leden worden aangesteld voor een termijn van vier jaar, eenmaal verlengbaar op basis van een roulerend systeem dat de continuïteit van de werkzaamheden van de Wetenschappelijke Raad waarborgt. Een lid kan echter voor een kortere periode dan de maximumtermijn worden aangesteld om een gefaseerde ledenroulering mogelijk te maken. De leden blijven in functie totdat zij worden vervangen of hun termijn afloopt.

7.   Bij ontslag van een lid of bij afloop van een termijn die niet kan worden verlengd, stelt de Commissie een nieuw lid aan.

8.   In uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie, om de integriteit en/of continuïteit van de Wetenschappelijke Raad te verzekeren, op eigen initiatief de termijn van een lid beëindigen.

9.   De leden van de Wetenschappelijke Raad worden niet vergoed voor de taken die zij verrichten.

Artikel 5

Beginselen en methoden

1.   De Wetenschappelijke Raad functioneert autonoom en onafhankelijk.

2.   Voor zover nodig overlegt de Wetenschappelijke Raad met de gemeenschap van natuurwetenschappers, engineers en geesteswetenschappers.

3.   De Wetenschappelijke Raad handelt uitsluitend in het belang van de realisering van de natuurwetenschappelijke, technologische en geesteswetenschappelijke doelstellingen van het specifieke programma „Ideeën”. Hij handelt integer en rechtschapen en voert zijn werkzaamheden efficiënt en met de grootst mogelijke transparantie uit.

4.   De Wetenschappelijke Raad is verantwoordelijk tegenover de Commissie, onderhoudt continu nauwe contacten met haar en de specifieke uitvoeringsstructuur, en stelt hier alle nodige regelingen voor vast.

5.   Bij de uitvoering van taken verkregen informatie mag niet worden openbaar gemaakt indien naar de mening van de Commissie of de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad die informatie verband houdt met vertrouwelijke aangelegenheden.

6.   De Commissie verstrekt de informatie en bijstand die nodig is voor de werkzaamheden van de Wetenschappelijke Raad en waardoor deze autonoom en onafhankelijk kan functioneren.

7.   De Wetenschappelijke Raad brengt regelmatig verslag uit aan de Commissie en levert de informatie en bijstand nodig voor de verplichte rapportagetaken van de Commissie (d.w.z. jaarlijks verslag, jaarlijks activiteitenverslag).

Artikel 6

Werking

1.   De Wetenschappelijke Raad kiest uit zijn leden een voorzitter en twee vicevoorzitters, die hem in overeenstemming met zijn reglement van orde vertegenwoordigen en hem leiden en bijstaan bij de organisatie van zijn werkzaamheden, inclusief de opstelling van de agenda en documenten voor vergaderingen.

2.   De voorzitter en de vicevoorzitters van de Wetenschappelijke Raad kunnen ook de titel dragen van respectievelijk president en vicepresident van de Europese Onderzoeksraad.

3.   De Wetenschappelijke Raad neemt zijn reglement van orde aan, dat gedetailleerde bepalingen betreffende de in lid 1 bedoelde verkiezingen alsmede een gedragscode voor het behandelen van potentiële belangenconflicten bevat.

4.   De Wetenschappelijke Raad houdt zo vaak als zijn werkzaamheden dit vereisen plenaire vergaderingen.

5.   De voorzitter van de Wetenschappelijke Raad kan beslissen om besloten vergaderingen te houden.

Artikel 7

Secretaris-generaal van de ERC

1.   De Wetenschappelijke Raad kiest onafhankelijk een secretaris-generaal, die handelt onder zijn gezag. De secretaris-generaal assisteert de Wetenschappelijke Raad onder meer bij het onderhouden van doeltreffende contacten met de specifieke uitvoeringsstructuur en met de Commissie.

2.   De taken van de secretaris-generaal worden bepaald door de Wetenschappelijke Raad. Deze taken omvatten de monitoring van de doeltreffende uitvoering van de strategie en standpunten van de Wetenschappelijke Raad door de specifieke uitvoeringsstructuur.

3.   Steun voor de instelling en activiteiten van de secretaris-generaal wordt verzekerd door het specifieke programma „Ideeën”.

4.   De ambtstermijn van de secretaris-generaal bedraagt niet meer dan 30 maanden en kan eenmaal worden verlengd.

Artikel 8

Kosten van vergaderingen

1.   De Commissie vergoedt de reiskosten en in voorkomend geval de verblijfskosten van de leden van de Wetenschappelijke Raad die nodig zijn voor het uitvoeren van zijn activiteiten, in overeenstemming met de regels van de Commissie betreffende de vergoeding van externe deskundigen. Behoudens voorafgaande goedkeuring door de Commissie kunnen ook reis- en verblijfskosten in verband met andere vergaderingen die nodig zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden van de Wetenschappelijke Raad, worden gedekt; dit geldt voor vergaderingen tussen leden van de Wetenschappelijke Raad en externe deskundigen en „stakeholders”.

2.   Kosten van vergaderingen worden vergoed op basis van het jaarlijkse verzoek van de Wetenschappelijke Raad, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie.

HOOFDSTUK 3

Artikel 9

Specifieke uitvoeringsstructuur

De specifieke uitvoeringsstructuur wordt opgericht als een externe structuur; totdat de externe structuur is opgericht en operationeel is, dienen zijn uitvoeringstaken aan een specifieke dienst van de Commissie te worden toevertrouwd.

HOOFDSTUK 4

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 10

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen.

Gedaan te Brussel, 2 februari 2007.

Voor de Commissie

Janez POTOČNIK

Lid van de Commissie


(1)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 400 van 30.12.2006, blz. 243.

(3)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/548/EG, Euratom (PB L 215 van 5.8.2006, blz. 38).

(4)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(5)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.


BIJLAGE I

Factoren en criteria voor de aanwijzing van de leden van de Wetenschappelijke Raad.

Uit de samenstelling van de Wetenschappelijke Raad moet blijken dat de Wetenschappelijke Raad gezaghebbend en absoluut wetenschappelijk leiderschap kan uitoefenen en wijsheid en ervaring met visie en verbeelding in zich verenigt. De geloofwaardigheid van de Wetenschappelijke Raad zal steunen op het evenwicht van de kwaliteiten van de mannen en vrouwen die er deel van uitmaken, en zij moeten collectief de volledige breedte van de onderzoeksgemeenschap in Europa tot uitdrukking brengen. Leden van de Wetenschappelijke Raad moeten individueel een onbetwiste reputatie genieten als onderzoeksleider en wegens hun onafhankelijkheid en toewijding aan onderzoek. Over het algemeen moeten zij aan onderzoek doen of recentelijk gedaan hebben en wetenschappelijk leiderschap op Europees of wereldniveau hebben uitgeoefend. Er moet ook aandacht worden geschonken aan jongere leiders van de volgende generatie.

De leden moeten het brede disciplinaire gebied van onderzoek tot uitdrukking brengen, dat de exacte wetenschappen, technische wetenschappen, sociale wetenschappen en geesteswetenschappen omvat. Zij mogen echter niet als vertegenwoordiger van een discipline of een bepaalde onderzoekslijn worden beschouwd en mogen zichzelf niet als zodanig zien; zij moeten een brede visie hebben die collectief inzicht in belangrijke ontwikkelingen op het gebied van onderzoek, inclusief inter- en multidisciplinair onderzoek, en de behoeften van onderzoek op Europees niveau uitdrukt.

Naast hun bewezen reputatie als wetenschapper en onderzoeker moeten de leden collectief een bredere waaier van ervaring meebrengen, die niet alleen in Europa maar ook in andere onderzoeksintensieve delen van de wereld is opgedaan. Daartoe kan ervaring behoren inzake ondersteuning en promotie van fundamenteel onderzoek, organisatie en beheer van onderzoek en kennisoverdracht op universiteiten, academies en industrie, inzicht in nationale en internationale onderzoeksactiviteiten, relevante onderzoeksfinancieringssystemen en de ruimere politieke context waarvan de Europese Onderzoeksraad deel uitmaakt.

De leden moeten een afspiegeling zijn van de diverse componenten van de onderzoeksgemeenschap en de waaier van wetenschappelijke instellingen die onderzoek uitvoeren; zij moeten personen omvatten met ervaring in universiteiten, onderzoeksinstituten, academies, financieringsinstanties en onderzoek in de handel en industrie. De raad moet ook personen tellen die ervaring hebben in meer dan een land en personen uit de onderzoeksgemeenschap buiten Europa.


BIJLAGE II

Lijst van de 22 oprichtende leden van de Wetenschappelijke Raad

 

Dr. Claudio BORDIGNON, San Raffaele Wetenschappelijk Instituut, Milaan

 

Prof. Manuel CASTELLS, Open Universiteit van Catalonië

 

Prof. Paul J. CRUTZEN, Max Planck Instituut voor Chemie, Mainz

 

Prof. Mathias DEWATRIPONT, Vrije Universiteit Brussel

 

Dr. Daniel ESTEVE, CEA Saclay

 

Prof. Pavel EXNER, Doppler Instituut, Praag

 

Prof. Hans-Joachim FREUND, Fritz Haber Instituut, Berlijn

 

Prof. Wendy HALL, Universiteit van Southampton

 

Prof. Carl-Henrik HELDIN, Ludwig Instituut voor Kankeronderzoek

 

Prof. Fotis C. KAFATOS, Imperial College Londen

 

Prof. Michal KLEIBER, Poolse Academie van Wetenschappen

 

Prof. Norbert KROO, Hongaarse Academie van Wetenschappen

 

Prof. Maria Teresa V. T. LAGO, Universiteit van Porto

 

Dr. Oscar MARIN PARRA, Instituto de Neurociencias de Alicante

 

Prof. Wendy MAY, Universiteit van Oxford

 

Prof. Helga NOWOTNY, Wissenschaftszentrum, Wenen

 

Prof. Christiane NÜSSLEIN-VOLHARD, Max Planck Instituut voor Ontwikkelingsbiologie, Tübingen

 

Prof. Leena PELTONEN-PALOTIE, Universiteit van Helsinki & Nationaal Instituut voor Volksgezondheid

 

Prof. Alain PEYRAUBE, CNRS, Parijs

 

Dr. Jens R. ROSTRUP-NIELSEN, Haldor Topsoe A/S

 

Prof. Salvatore SETTIS, Scuola Normale Superiore, Pisa

 

Prof. Rolf M. ZINKERNAGEL, Universiteit van Zürich


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/20


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot wijziging van Beschikking 2003/135/EG wat betreft de wijziging van de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van de deelstaat Rheinland-Pfalz (Duitsland)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 527)

(Slechts de teksten in de Duitse en de Franse taal zijn authentiek)

(2007/135/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (1), en met name op artikel 16, lid 1, en artikel 20, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2003/135/EG van de Commissie van 27 februari 2003 inzake de goedkeuring van de programma's voor de uitroeiing van klassieke varkenspest bij wilde varkens en voor het uitvoeren van noodvaccinatie tegen klassieke varkenspest bij wilde varkens in Duitsland, namelijk in de Länder Niedersachsen, Nordrhein-Westfalen, Rheinland-Pfalz en Saarland (2) is aangenomen als één van de maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest.

(2)

De Duitse autoriteiten hebben de Commissie geïnformeerd over de recente ontwikkeling van de ziekte bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Rheinland-Pfalz die grenzen aan Nordrhein-Westfalen.

(3)

De Duitse en de Franse autoriteiten hebben de Commissie geïnformeerd over de recente ontwikkeling van de ziekte bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Rheinland-Pfalz en de aangrenzende gebieden in Frankrijk.

(4)

Uit deze informatie blijkt dat klassieke varkenspest bij wilde varkens in bepaalde delen van het Duitse grondgebied met succes is uitgeroeid en dat de vaccinatie van wilde varkens en het uitroeiingsprogramma in die delen van het Duitse grondgebied niet langer hoeven te worden toegepast.

(5)

Beschikking 2003/135/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2003/135/EG wordt vervangen door de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/104/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 352).

(2)  PB L 53 van 28.2.2003, blz. 47. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/285/EG (PB L 104 van 13.4.2006, blz. 51).


BIJLAGE

„BIJLAGE

1.   GEBIEDEN WAARVOOR UITROEIINGSPROGRAMMA'S GELDEN

A.   In de deelstaat Rheinland-Pfalz

1.

In de Eifel:

a)

in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Altenahr;

b)

in de Kreis Daun: de gemeenten Obere Kyll en Hillesheim, in de gemeente Daun de deelgemeenten Betteldorf, Dockweiler, Dreis-Brück, Hinterweiler en Kirchweiler, in de gemeente Kelberg de deelgemeenten Beinhausen, Bereborn, Bodenbach, Bongard, Borler, Boxberg, Brücktal, Drees, Gelenberg, Kelberg, Kirsbach, Mannebach, Neichen, Nitz, Reimerath en Welcherath en in de gemeente Gerolstein de deelgemeenten Berlingen, Duppach, Hohenfels-Essingen, Kalenborn-Scheuern, Neroth, Pelm en Rockeskyll en de stad Gerolstein;

c)

in de Kreis Bitburg-Prüm: in de gemeente Prüm de deelgemeenten Büdesheim, Kleinlangenfeld, Neuendorf, Olzheim, Roth bei Prüm, Schwirzheim en Weinsheim.

2.

In de Pfalz:

a)

de stad Pirmasens;

b)

in de Kreis Südwestpfalz: de gemeenten Pirmasens-Land, Thaleischweiler-Fröschen, Dahner Felsenland, Hauenstein zonder de exclave bij Wilgartswiesen en de deelgemeenten Herschberg, Schauerberg, Schmitshausen, Weselberg, Wallhalben, Knopp-Labach, Hettenhausen, Saalstadt, Hermersberg, Höheinöd, Donsieders, Clausen, Rodalben, Münchweiler a. d. Rodalb, Merzalben en Waldfischbach-Burgalben;

c)

in de Kreis Südliche Weinstraße: de deelgemeenten Annweiler am Trifels zonder exclave, zuidwestelijke exclave bij Landau in der Pfalz, Rinnthal, Wernersberg, Völkersweiler, Gossersweiler-Stein, Oberschlettenbach, Vorderweidenthal, Silz, Münchweiler am Klingbach, Klingenmünster, Gleiszellen-Gleishorbach, Pleisweiler-Oberhofen, Bad Bergzabern, Birkenhördt, Böllenborn, Dörrenbach, Oberotterbach, Schweigen-Rechtenbach, Schweighofen, Ilbesheim bei Landau in der Pfalz, Leinsweiler, Eschbach, Waldhambach en Waldrohrbach.

B.   In de deelstaat Nordrhein-Westfalen

a)

de stad Aachen: ten zuiden van de autosnelwegen A 4 en A 544 en Bundesstraße B 1;

b)

de stad Bonn: ten zuiden van Bundesstraße 56 en autosnelweg A 565 (Bonn-Endenich tot Bonn-Poppelsdorf) en ten zuidwesten van Bundesstraße 9;

c)

in de Kreis Aachen: de steden Monschau en Stolberg en de gemeenten Simmerath en Roetgen;

d)

in de Kreis Düren: de steden Heimbach en Nideggen en de gemeenten Hürtgenwald en Langerwehe;

e)

in de Kreis Euskirchen: de steden Bad Münstereifel, Mechernich en Schleiden, de deelgemeenten Billig, Euenheim, Euskirchen, Flamersheim, Kirchheim, Kuchenheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Palmersheim, Rheder, Roitzheim, Schweinheim, Stotzheim en Wißkirchen (in de stad Euskirchen) en de gemeenten Blankenheim, Dahlem, Hellenthal, Kall en Nettersheim;

f)

in de Kreis Rhein-Sieg: de steden Meckenheim en Rheinbach, de gemeente Wachtberg, de deelgemeenten Witterschlick, Volmershofen en Heidgen (in de gemeente Alfter) en de deelgemeenten Buschhoven, Morenhoven, Miel en Odendorf (in de gemeente Swisttal).

2.   GEBIEDEN WAAR NOODVACCINATIE WORDT TOEGEPAST

A.   In de deelstaat Rheinland-Pfalz

1.

In de Eifel:

a)

in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Altenahr;

b)

in de Kreis Daun: de gemeenten Obere Kyll en Hillesheim, in de gemeente Daun de deelgemeenten Betteldorf, Dockweiler, Dreis-Brück, Hinterweiler en Kirchweiler, in de gemeente Kelberg de deelgemeenten Beinhausen, Bereborn, Bodenbach, Bongard, Borler, Boxberg, Brücktal, Drees, Gelenberg, Kelberg, Kirsbach, Mannebach, Neichen, Nitz, Reimerath en Welcherath en in de gemeente Gerolstein de deelgemeenten Berlingen, Duppach, Hohenfels-Essingen, Kalenborn-Scheuern, Neroth, Pelm en Rockeskyll en de stad Gerolstein;

c)

in de Kreis Bitburg-Prüm: in de gemeente Prüm de deelgemeenten Büdesheim, Kleinlangenfeld, Neuendorf, Olzheim, Roth bei Prüm, Schwirzheim en Weinsheim.

2.

In de Pfalz:

a)

de stad Pirmasens;

b)

in de Kreis Südwestpfalz: de gemeenten Pirmasens-Land, Thaleischweiler-Fröschen, Dahner Felsenland, Hauenstein zonder de exclave bij Wilgartswiesen, en de deelgemeenten Herschberg, Schauerberg, Schmitshausen, Weselberg, Wallhalben, Knopp-Labach, Hettenhausen, Saalstadt, Hermersberg, Höheinöd, Donsieders, Clausen, Rodalben, Münchweiler a. d. Rodalb, Merzalben en Waldfischbach-Burgalben;

c)

in de Kreis Südliche Weinstraße: de deelgemeenten Annweiler am Trifels zonder exclave, zuidwestelijke exclave bij Landau in der Pfalz, Rinnthal, Wernersberg, Völkersweiler, Gossersweiler-Stein, Oberschlettenbach, Vorderweidenthal, Silz, Münchweiler am Klingbach, Klingenmünster, Gleiszellen-Gleishorbach, Pleisweiler-Oberhofen, Bad Bergzabern, Birkenhördt, Böllenborn, Dörrenbach, Oberotterbach, Schweigen-Rechtenbach, Schweighofen, Ilbesheim bei Landau in der Pfalz, Leinsweiler, Eschbach, Waldhambach en Waldrohrbach.

B.   In de deelstaat Nordrhein-Westfalen

a)

De stad Aachen: ten zuiden van de autosnelwegen A 4 en A 544 en Bundesstraße B 1;

b)

de stad Bonn: ten zuiden van Bundesstraße 56 en autosnelweg A 565 (Bonn-Endenich tot Bonn-Poppelsdorf) en ten zuidwesten van Bundesstraße 9;

c)

in de Kreis Aachen: de steden Monschau en Stolberg en de gemeenten Simmerath en Roetgen;

d)

in de Kreis Düren: de steden Heimbach en Nideggen en de gemeenten Hürtgenwald en Langerwehe;

e)

in de Kreis Euskirchen: de steden Bad Münstereifel, Mechernich en Schleiden, de deelgemeenten Billig, Euenheim, Euskirchen, Flamersheim, Kirchheim, Kuchenheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Palmersheim, Rheder, Roitzheim, Schweinheim, Stotzheim en Wißkirchen (in de stad Euskirchen) en de gemeenten Blankenheim, Dahlem, Hellenthal, Kall en Nettersheim;

f)

in de Kreis Rhein-Sieg: de steden Meckenheim en Rheinbach, de gemeente Wachtberg, de deelgemeenten Witterschlick, Volmershofen en Heidgen (in de gemeente Alfter) en de deelgemeenten Buschhoven, Morenhoven, Miel en Odendorf (in de gemeente Swisttal).”


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/23


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten in Bulgarije, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 533)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/136/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 4, lid 3,

Gelet op de Akte van toetreding van Bulgarije en Roemenië, en met name op artikel 42,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (1) stelt voorschriften vast voor de vaststelling van identificatie- en registratieregelingen voor schapen en geiten. Zij bepaalt dat alle in Bulgarije na 1 januari 2007 geboren dieren binnen een periode van maximaal zes maanden en in elk geval voordat zij het geboortebedrijf verlaten, moeten worden geidentificeerd door middel van een oormerk en een tweede identificatiemiddel met dezelfde individuele code als op het oormerk.

(2)

Bulgarije is op 1 januari 2007 tot de Gemeenschap toegetreden. Bij brief van 17 november 2006 heeft Bulgarije verzocht om overgangsmaatregelen voor een periode van één jaar voor de identificatie van schapen en geiten in dat land, waarin de dieren alleen door middel van een enkel oormerk zouden mogen worden geïdentificeerd, met uitzondering van dieren die in de intracommunautaire handel worden gebracht of bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen. Dergelijke dieren moeten overeenkomstig de communautaire voorschriften worden geïdentificeerd, zij het dat het identificatiemiddel, bedoeld in Verordening (EG) nr. 21/2004, mag worden aangebracht in een ander bedrijf dan het geboortebedrijf, bedoeld in artikel 4, lid 1, van die verordening.

(3)

Om de overgang van de bestaande regeling in Bulgarije naar de regeling die voortvloeit uit de toepassing van Verordening (EG) nr. 21/2004 te vergemakkelijken, moeten overgangsmaatregelen voor de identificatie van schapen en geiten in Bulgarije worden vastgesteld.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp

Deze beschikking is van toepassing op alle schapen en geiten die in bedrijven in Bulgarije worden gehouden (hierna „de dieren” genoemd).

Artikel 2

Identificatie van de dieren in Bulgarije

Alle dieren in een bedrijf worden, voordat zij het geboortebedrijf verlaten of uiterlijk negen maanden na de datum van geboorte, als zij dan het bedrijf nog niet hebben verlaten, geïdentificeerd met ten minste een enkel oormerk waarop voor elk dier overeenkomstig de nationale voorschriften een individuele code is aangebracht.

Artikel 3

Identificatie van dieren, bestemd voor de intracommunautaire handel of voor uitvoer naar derde landen

Alle voor de intracommunautaire handel of voor uitvoer naar derde landen bestemde dieren worden, indien toepasselijk, naast het aanbrengen van de oormerken overeenkomstig artikel 2 van deze beschikking, geïdentificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004.

In afwijking van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 21/2004 mag het daarin bedoelde identificatiemiddel worden aangebracht in het bedrijf van oorsprong, als omschreven in artikel 2, onder b), punt 8, van Richtlijn 91/68/EEG van de Raad (2).

Artikel 4

Verplaatsingsdocument

Het in artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 21/2004 bedoelde verplaatsingsdocument bevat de individuele codes voor elk dier, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van deze beschikking.

Artikel 5

Toepassing

Deze beschikking is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de Toetredingsakte en tot en met 31 december 2007.

Artikel 6

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(2)  PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/25


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 23 februari 2007

tot wijziging van Beschikking 2006/805/EG wat betreft maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest in Duitsland

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 535)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/137/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 10, lid 4,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2006/805/EG van de Commissie van 24 november 2006 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (3) is goedgekeurd als reactie op uitbraken van klassieke varkenspest in sommige lidstaten. Bij die beschikking zijn bepaalde maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest in die lidstaten vastgesteld.

(2)

Duitsland heeft de Commissie meegedeeld dat de ziektesituatie in bepaalde gebieden van de deelstaat Rheinland-Pfalz aanzienlijk verbeterd is. De maatregelen van Beschikking 2006/805/EG betreffende die gebieden zijn daarom niet langer van toepassing.

(3)

Beschikking 2006/805/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2006/805/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 februari 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(2)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 195 van 2.6.2004, blz. 12; gerectificeerd in PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).

(3)  PB L 329 van 25.11.2006, blz. 67.


BIJLAGE

„BIJLAGE

DEEL I

1.   Duitsland

A.   Rheinland-Pfalz

a)

in de Kreis Ahrweiler: de gemeenten Adenau en Altenahr;

b)

in de Kreis Daun: de gemeenten Obere Kyll en Hillesheim, in de gemeente Daun de deelgemeenten Betteldorf, Dockweiler, Dreis-Brück, Hinterweiler en Kirchweiler, in de gemeente Kelberg de deelgemeenten Beinhausen, Bereborn, Bodenbach, Bongard, Borler, Boxberg, Brücktal, Drees, Gelenberg, Kelberg, Kirsbach, Mannebach, Neichen, Nitz, Reimerath en Welcherath, in de gemeente Gerolstein de deelgemeenten Berlingen, Duppach, Hohenfels-Essingen, Kalenborn-Scheuern, Neroth, Pelm en Rockeskyll en de stad Gerolstein;

c)

in de Kreis Bitburg-Prüm: in de gemeente Prüm de deelgemeenten Büdesheim, Kleinlangenfeld, Neuendorf, Olzheim, Roth bei Prüm, Schwirzheim en Weinsheim.

B.   Nordrhein-Westfalen

a)

in de Kreis Euskirchen: de steden Bad Münstereifel, Mechernich, Schleiden en de deelgemeenten Billig, Euenheim, Euskirchen, Flamersheim, Kirchheim, Kuchenheim, Kreuzweingarten, Niederkastenholz, Palmersheim, Rheder, Roitzheim, Schweinheim, Stotzheim, Wißkirchen (in de stad Euskirchen), en de gemeenten Blankenheim, Dahlem, Hellenthal, Kall en Nettersheim;

b)

in de Kreis Rhein-Sieg: de steden Meckenheim en Rheinbach, de gemeente Wachtberg, de deelgemeenten Witterschlick, Volmershofen, Heidgen (in de gemeente Alfter) en de deelgemeenten Buschhoven, Morenhoven, Miel en Odendorf (in de gemeente Swisttal);

c)

de stad Aachen: ten zuiden van de autosnelwegen A 4 en A 544 en Bundesstraße B 1;

d)

de stad Bonn: ten zuiden van Bundesstraße 56 en autosnelweg A 565 (Bonn-Endenich tot Bonn-Poppelsdorf) en ten zuidwesten van Bundesstraße 9;

e)

in de Kreis Aachen: de steden Monschau en Stolberg, en de gemeenten Simmerath en Roetgen;

f)

in de Kreis Düren: de steden Heimbach en Nideggen, en de gemeenten Hürtgenwald en Langerwehe.

2.   Frankrijk

Het grondgebied van de departementen Bas-Rhin en Moselle ten westen van de Rijn en het Rijn-Marne-kanaal, ten noorden van de autosnelweg A 4, ten oosten van de Saar en ten zuiden van de Duitse grens en de gemeenten Holtzheim, Lingolsheim en Eckbolsheim.

DEEL II

1.   Slowakije

Het grondgebied van de districten ressorterend onder de raad voor diergeneeskunde en levensmiddelen (DVFA’s) van Trenčín (de districten Trenčín en Bánovce nad Bebravou), Prievidza (de districten Prievidza en Partizánske), Púchov (alleen het district Ilava), Žiar nad Hronom (de districten Žiar nad Hronom, Žarnovica en Banská Štiavnica), Zvolen (de districten Zvolen, Krupina en Detvas), Lučenec (de districten Lučenec en Poltár) en Veľký Krtíš.

DEEL III

1.   Bulgarije

Het hele grondgebied van Bulgarije.”


Rectificaties

24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/27


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 175/2007 van de Commissie van 22 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in ongewijzigde staat

( Publicatieblad van de Europese Unie L 55 van 23 februari 2007 )

Bladzijde 12, de bijlage komt als volgt te luiden:

„BIJLAGE

Met ingang van 23 februari 2007 geldende restituties bij uitvoer van stropen en bepaalde andere producten van de suikersector in onveranderde vorm (1)

GN-code

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1702 40 10 9100

S00

EUR/100 kg droge stof

18,13

1702 60 10 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

18,13

1702 60 95 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1813

1702 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

18,13

1702 90 60 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1813

1702 90 71 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1813

1702 90 99 9900

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1813 (2)

2106 90 30 9000

S00

EUR/100 kg droge stof

18,13

2106 90 59 9000

S00

EUR/1 % sacharose × 100 kg nettoproduct

0,1813

NB: De bestemmingen zijn als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen, met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië, Montenegro, Kosovo en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Andorra, Gibraltar, Ceuta, Melilla, de Heilige Stoel (Vaticaanstad), Liechtenstein, de gemeenten Livigno en Campione in Italië, Helgoland, Groenland, de Faeröer en de zones van de Republiek Cyprus waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag uitoefent.


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Het basisbedrag is niet van toepassing op het in de bijlage, punt 2, van Verordening (EEG) nr. 3513/92 van de Commissie (PB L 355 van 5.12.1992, blz. 12) bedoelde product.”.


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/28


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 177/2007 van de Commissie van 22 februari 2007 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer van op basis van granen en rijst verwerkte producten

( Publicatieblad van de Europese Unie L 55 van 23 februari 2007 )

Bladzijde 16, in de bijlage, in de tweede kolom, „Bestemming”, in de hele tabel:

in plaats van:

„C13”,

te lezen:

„C10”.


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/28


Rectificatie van Besluit 2006/969/Euratom van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 391 van 30 december 2006 )

De bekendmaking van het besluit in bovengenoemd Publicatieblad wordt geannuleerd.

De bekendmaking van dezelfde tekst als „Besluit 2006/970/Euratom van de Raad van 18 december 2006” in PB L 400 van 30.12.2006, blz. 60, blijft geldig.

(Om technische redenen is laatstgenoemd besluit opnieuw bekendgemaakt in PB L 54 van 22.2.2007, blz. 21.)


24.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 57/28


Rectificatie van Besluit 2006/970/EG van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 391 van 30 december 2006 )

Gelieve voor nummer van het besluit van de Raad in de inhoudsopgave en op bladzijde 19:

in plaats van:

„2006/970/EG”

te lezen:

„2006/969/Euratom”.