ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 401 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
49e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing |
|
* |
Richtlijn 2006/141/EG van de Commissie van 22 december 2006 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG ( 1 ) |
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing |
|
|
Commissie |
|
* |
|
|
* |
Beschikking van de Commissie van 15 december 2006 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 6522) ( 1 ) |
|
|
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
30.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 401/1 |
RICHTLIJN 2006/141/EG VAN DE COMMISSIE
van 22 december 2006
inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en tot wijziging van Richtlijn 1999/21/EG
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna „de Autoriteit” genoemd),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 89/398/EEG heeft betrekking op voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen. De bijzondere bepalingen betreffende bepaalde groepen voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen worden bij bijzondere richtlijnen vastgesteld. |
(2) |
Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (2) is een overeenkomstig Richtlijn 89/398/EEG vastgestelde bijzondere richtlijn. Die richtlijn is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan. |
(3) |
Gezien de discussies op internationale fora, met name in de Codex Alimentarius, over het tijdstip waarop zuigelingen voor het eerst aanvullende voeding moeten krijgen, is het wenselijk de definities van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding in Richtlijn 91/321/EEG te wijzigen, alsmede enkele bepalingen over de etikettering van opvolgzuigelingenvoeding. |
(4) |
Volledige zuigelingenvoeding is het enige, door bewerking verkregen voedingsmiddel dat volledig voorziet in de voedingsbehoeften van zuigelingen in de eerste levensmaanden waarin nog geen aanvullende voeding wordt gegeven. Om de gezondheid van deze zuigelingen te beschermen dient te worden gewaarborgd dat volledige zuigelingenvoeding het enige product is dat als geschikt voor dergelijk gebruik tijdens deze periode op de markt wordt aangeboden. |
(5) |
De essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moet aan de voedingsbehoeften van in goede gezondheid verkerende zuigelingen voldoen, zoals deze behoeften op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens zijn vastgesteld. |
(6) |
De voorschriften voor de essentiële samenstelling van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moeten gedetailleerde bepalingen over het eiwitgehalte omvatten. Hoewel van oudsher verschillende passende omrekeningsfactoren werden gebruikt om het eiwitgehalte op grond van het stikstofgehalte van verschillende eiwitbronnen te berekenen, wijst recent wetenschappelijk advies uit dat bij de berekening van het eiwitgehalte van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding één, op deze producten afgestemde omrekeningsfactor moet worden gebruikt. Omdat volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding complexe producten zijn die specifiek samengesteld worden voor het beoogde doel, moeten aanvullende essentiële eisen betreffende eiwitten worden vastgesteld, zoals minimum- en maximumgehalten voor eiwitten en minimumgehalten voor bepaalde aminozuren. De eisen betreffende eiwitten in deze richtlijn hebben betrekking op het gebruiksklare eindproduct. |
(7) |
Op basis van deze gegevens kan de essentiële samenstelling van uitsluitend uit koemelk- en soja-eiwit of uit een mengsel daarvan vervaardigde volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, alsmede volledige zuigelingenvoeding op basis van gehydrolyseerde eiwitten, reeds worden vastgesteld. Dit is nog niet het geval voor preparaten die geheel of gedeeltelijk op basis van andere eiwitbronnen worden vervaardigd. Daarom moeten specifieke voorschriften voor dergelijke producten, indien nodig, op een later tijdstip worden vastgesteld. |
(8) |
Het is belangrijk dat de ingrediënten die bij de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden gebruikt, geschikt zijn als voeding voor zuigelingen en dat deze geschiktheid is aangetoond, eventueel door passende studies uit te voeren. Groepen van wetenschappelijke deskundigen, zoals het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, het Committee on the Medical Aspects of Food and Nutrition Policy in het Verenigd Koninkrijk en de European Society for Paediatric Gastroenterology, Hepatology and Nutrition, hebben richtsnoeren gepubliceerd voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies. Bij het gebruik van ingrediënten in volledige zuigelingenvoeding of opvolgzuigelingenvoeding moet rekening worden gehouden met dergelijke richtsnoeren. |
(9) |
Een aantal van de stoffen die voor de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen worden gebruikt, mag ook als levensmiddelenadditief in voedingsmiddelen worden gebruikt. Hiervoor zijn of worden op Gemeenschapsniveau al zuiverheidseisen vastgesteld uit hoofde van Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (4). Deze zuiverheidseisen moeten voor die stoffen gelden ongeacht het doel waarvoor zij in voedingsmiddelen worden gebruikt. |
(10) |
Zolang op Gemeenschapsniveau voor bepaalde stoffen nog geen zuiverheidseisen zijn vastgesteld, moeten op die stoffen de algemeen aanvaarde, door internationale organisaties of agentschappen zoals het Gezamenlijk Comité van deskundigen voor levensmiddelenadditieven van de FAO/WHO (JECFA) of de Europese Farmacopee (EUP), aanbevolen zuiverheidseisen van toepassing zijn, teneinde een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid te waarborgen. Voorts moet de lidstaten worden toegestaan strengere nationale zuiverheidseisen te handhaven. |
(11) |
Vanwege de bijzondere aard van volledige zuigelingenvoeding moeten de toezichthoudende instanties naast de gebruikelijke middelen aanvullende mogelijkheden krijgen om efficiënt toezicht op deze producten te kunnen uitoefenen. |
(12) |
Volledige zuigelingenvoeding op basis van gehydrolyseerde eiwitten behoort niet tot de semi-elementaire dieetvoeding op basis van sterk gehydrolyseerde eiwitten, die voor een aangepast dieet bij gediagnosticeerde medische aandoeningen wordt gebruikt en die niet onder deze richtlijn valt. |
(13) |
Deze richtlijn geeft de huidige stand van de kennis met betrekking tot de betrokken producten weer. Voor een wijziging om op wetenschappelijke en technische vooruitgang stoelende innovatie mogelijk te maken, moet de in artikel 13, lid 2, van Richtlijn 89/398/EEG bedoelde procedure worden gevolgd. |
(14) |
De maximumgehalten voor residuen van bestrijdingsmiddelen die zijn vastgelegd in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving, en met name in Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (5), in Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (6), in Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (7) en in Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (8), moeten van toepassing zijn onverminderd de specifieke voorschriften in deze richtlijn. |
(15) |
De Gemeenschap mag, rekening houdend met haar internationale verplichtingen, in de gevallen waarin de relevante wetenschappelijke informatie ontoereikend is, uitgaande van het voorzorgsbeginsel als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (9) en in afwachting van een aanvullende risicoanalyse, op basis van de beschikbare ter zake dienende informatie voorlopige maatregelen treffen, welke binnen een redelijke termijn opnieuw moeten worden bezien. |
(16) |
Op basis van de twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding van 19 september 1997 en 4 juni 1998 is twijfel gerezen over de adequaatheid van de bestaande waarden voor de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van bestrijdingsmiddelen en residuen van bestrijdingsmiddelen met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters. Derhalve is het passend om ten aanzien van voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen, bestemd voor zuigelingen en peuters, een zeer lage gemeenschappelijke grenswaarde voor alle bestrijdingsmiddelen vast te stellen. Deze zeer lage gemeenschappelijke grenswaarde moet worden vastgelegd op 0,01 mg/kg, wat in de praktijk gewoonlijk de detectiegrens is. |
(17) |
Er dienen strenge beperkingen van de residuen van bestrijdingsmiddelen te worden voorgeschreven. Met een zorgvuldige selectie van de grondstoffen en gezien het feit dat volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bij hun bereiding een grondige bewerking ondergaan, is het mogelijk producten te vervaardigen met slechts zeer lage gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen. Voor enkele bestrijdingsmiddelen of metabolieten van bestrijdingsmiddelen kan echter zelfs een maximumresidugehalte van 0,01 mg/kg onder slechtst denkbare innameomstandigheden ertoe leiden dat de ADI bij zuigelingen en peuters wordt overschreden. Dit is het geval voor bestrijdingsmiddelen of metabolieten van bestrijdingsmiddelen met een ADI van minder dan 0,0005 mg/kg lichaamsgewicht. |
(18) |
Deze richtlijn stelt als principe dat deze bestrijdingsmiddelen niet mogen worden gebruikt bij landbouwproducten die voor de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zijn bestemd. Evenwel garandeert dit verbod niet per definitie dat deze bestrijdingsmiddelen niet meer in producten aanwezig zijn, aangezien sommige bestrijdingsmiddelen het milieu verontreinigen en residuen ervan in de betrokken producten kunnen worden aangetroffen. |
(19) |
De meeste bestrijdingsmiddelen die een ADI kleiner dan 0,0005 mg/kg lichaamsgewicht hebben, zijn al in de Gemeenschap verboden. De verboden bestrijdingsmiddelen mogen in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding niet aantoonbaar zijn met de meest geavanceerde analysemethoden. Sommige bestrijdingsmiddelen worden echter langzaam afgebroken en veroorzaken nog steeds milieuverontreiniging. Zij kunnen in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding aanwezig zijn, ook al zijn zij niet gebruikt. Met het oog op de controle moet een geharmoniseerde benadering worden gevolgd. |
(20) |
Totdat de Commissie heeft besloten of bedoelde bestrijdingsmiddelen voldoen aan de veiligheidsvoorschriften van artikel 5 van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (10), moet het gebruik van toegelaten bestrijdingsmiddelen toegestaan blijven zolang de residuen ervan voldoen aan de in deze richtlijn vastgestelde maximumresidugehalten. Deze maximumresidugehalten moeten zodanig worden vastgesteld dat de overeenkomstige ADI in de slechtst denkbare innameomstandigheden niet door zuigelingen en peuters wordt overschreden. |
(21) |
De bijlagen bij deze richtlijn betreffende bestrijdingsmiddelen moeten worden gewijzigd nadat de uitvoering van het evaluatieprogramma uit hoofde van Richtlijn 91/414/EEG is voltooid. |
(22) |
De onder deze richtlijn vallende producten zijn krachtens artikel 7, lid 1, van Richtlijn 89/398/EEG onderworpen aan de algemene voorschriften in Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (11). De aanvullingen en uitzonderingen op deze algemene voorschriften worden, indien van toepassing, bij deze richtlijn vastgesteld en nader uitgewerkt teneinde borstvoeding te bevorderen en te beschermen. |
(23) |
Met name de aard en de bestemming van de onder deze richtlijn vallende producten vereisen voedingswaarde-etikettering die informatie bevat over de energiewaarde van en de belangrijkste voedingsstoffen in deze producten. Voorts moet de gebruiksaanwijzing overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt 9, en artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2000/13/EG worden vermeld om te voorkomen dat de producten op een niet geëigende wijze worden gebruikt, waardoor de gezondheid van zuigelingen kan worden geschaad. |
(24) |
Gezien de aard van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moet duidelijkheid worden geschapen in de regeling voor de vermelding van voedingsstoffen op de etikettering, teneinde te voorkomen dat bij toepassing van andere communautaire wetgeving op dit gebied problemen ontstaan. |
(25) |
Bij Verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (12) zijn de regels en voorwaarden voor het gebruik van die claims vastgesteld. In artikel 1, lid 5, van die verordening is echter bepaald dat zij van toepassing is onverminderd, met name, Richtlijn 89/398/EEG en de richtlijnen betreffende voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen. |
(26) |
Het is wenselijk in deze richtlijn specifieke voorwaarden voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor volledige zuigelingenvoeding vast te stellen. In dit verband moeten, met het oog op de verstrekking van objectieve en wetenschappelijk gefundeerde voorlichting, de voorwaarden worden vastgelegd waaronder voedings- en gezondheidsclaims worden toegestaan en moet een lijst van toegestane claims worden vastgesteld. Ingevolge artikel 4, lid 1, derde alinea, van Richtlijn 89/398/EEG moeten eventueel noodzakelijke wijzigingen van die lijst van voedings- en gezondheidsclaims worden vastgesteld na raadpleging van de autoriteit. |
(27) |
Met het oog op een betere bescherming van de gezondheid van zuigelingen moeten de in deze richtlijn vervatte voorschriften inzake samenstelling, etikettering en reclame in overeenstemming zijn met de beginselen en de doelstellingen van de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk, zoals deze is vastgesteld tijdens de 34e vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke rechtens en feitelijk in de Gemeenschap bestaande situaties. |
(28) |
Aangezien zwangere vrouwen en moeders van zuigelingen zich bij de keuze van de voeding die zij aan hun kinderen geven, in belangrijke mate door de voorlichting over zuigelingenvoeding laten leiden, moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat deze voorlichting waarborgt dat de desbetreffende producten adequaat worden gebruikt en aan de bevordering van borstvoeding geen afbreuk doet. |
(29) |
Deze richtlijn heeft geen betrekking op de verkoopvoorwaarden van gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging, noch op die van wetenschappelijke publicaties. |
(30) |
Richtlijn 1999/21/EG van de Commissie van 25 maart 1999 betreffende dieetvoeding voor medisch gebruik (13) bevat voorschriften voor de samenstelling en de etikettering van die dieetvoeding. De bijlage bij die richtlijn bevat waarden voor mineralen in voor zuigelingen bestemde, qua voedingswaarde volledige voedingsmiddelen. Er is een nieuw wetenschappelijk advies over het minimumgehalte aan mangaan in voor zuigelingen bestemde voedingsmiddelen. Daarom moeten de in die bijlage vermelde gehalten voor mangaan in voor zuigelingen bestemde dieetvoeding voor medisch gebruik, worden gewijzigd. Richtlijn 1999/21/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(31) |
In verband met de bijzondere aard van voor zuigelingen bestemde dieetvoeding voor medisch gebruik en de noodzaak om de nieuwe samenstelling van dergelijke producten te beoordelen, hebben fabrikanten meer tijd nodig om hun producten aan te passen aan de essentiële samenstelling die uit de nieuwe voorschriften in deze richtlijn voortvloeit. |
(32) |
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn. |
(33) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage X, deel B, genoemde termijnen voor de omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen, onverlet te laten. |
(34) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn is een bijzondere richtlijn in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 89/398/EEG, en stelt eisen inzake samenstelling en etikettering vast voor volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die bestemd zijn om door gezonde zuigelingen in de Gemeenschap te worden gebruikt.
Voorts voorziet zij erin dat de lidstaten ervoor zorg dragen dat de beginselen en doelstellingen van de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk inzake verkoop, voorlichting en bevoegdheden van gezondheidsdiensten ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de in artikel 2, lid 2, punten 1, 4, 5 en 6, van Verordening (EG) nr. 1924/2006 genoemde definities van „claim”, „voedingsclaim”, „gezondheidsclaim” en „claim inzake ziekterisicobeperking” van toepassing.
Daarnaast wordt verstaan onder:
a) |
„zuigelingen”: kinderen jonger dan twaalf maanden; |
b) |
„peuters”: kinderen tussen één en drie jaar; |
c) |
„volledige zuigelingenvoeding”: voedingsmiddelen die speciaal zijn bedoeld om als voeding voor zuigelingen in de eerste levensmaanden te worden gebruikt, en die zolang nog geen passende aanvullende voeding wordt gegeven, volledig aan de voedingsbehoeften van deze zuigelingen voldoen; |
d) |
„opvolgzuigelingenvoeding”: voedingsmiddelen die speciaal zijn bedoeld om als voeding voor zuigelingen te worden gebruikt wanneer passende aanvullende voeding wordt gegeven en die het belangrijkste vloeibare bestanddeel vormen van de steeds gevarieerder wordende voeding van deze zuigelingen; |
e) |
„residu van bestrijdingsmiddelen”: het residu in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding van een gewasbeschermingsmiddel, zoals omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 91/414/EEG, met inbegrip van de metabolieten daarvan en de producten die als gevolg van afbraak of reactie daarvan vrijkomen. |
Artikel 3
Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen slechts in de Gemeenschap op de markt worden gebracht, indien zij aan deze richtlijn voldoen.
Geen ander product dan volledige zuigelingenvoeding mag op de markt worden gebracht, of worden voorgesteld als geschikt om gedurende de eerste levensmaanden, zolang nog geen aanvullende voeding wordt gegeven, volledig aan de voedingsbehoeften van normale gezonde zuigelingen te voldoen.
Artikel 4
Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen geen enkele stof bevatten in zodanige hoeveelheden dat daarmee de gezondheid van zuigelingen en peuters in gevaar wordt gebracht.
Artikel 5
Volledige zuigelingenvoeding wordt vervaardigd uit de in bijlage I, punt 2, omschreven eiwitbronnen en, in voorkomend geval, andere voedselingrediënten, waarvan op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens is aangetoond dat zij geschikt zijn als specifieke voeding voor zuigelingen vanaf de geboorte.
Deze geschiktheid wordt aangetoond door middel van een systematische beoordeling van de beschikbare gegevens over de verwachte voordelen en over veiligheidsaspecten, en voor zover noodzakelijk, door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.
Artikel 6
Opvolgzuigelingenvoeding wordt vervaardigd uit de in bijlage II, punt 2, omschreven eiwitbronnen en eventueel andere voedselingrediënten, waarvan op grond van algemeen aanvaarde wetenschappelijke gegevens is aangetoond dat zij geschikt zijn als specifieke voeding voor zuigelingen die ouder zijn dan zes maanden.
Deze geschiktheid wordt aangetoond door middel van een systematische beoordeling van de beschikbare gegevens over de verwachte voordelen en over veiligheidsaspecten, en voor zover noodzakelijk, door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.
Artikel 7
1. Volledige zuigelingenvoeding moet voldoen aan de in bijlage I vermelde criteria ten aanzien van de samenstelling, met inachtneming van de specificaties in bijlage V.
Bij volledige zuigelingenvoeding vervaardigd van koemelkeiwit, zoals omschreven in bijlage I, punt 2.1, waarvan het eiwitgehalte tussen het minimum en 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) ligt, wordt de geschiktheid van de volledige zuigelingenvoeding als specifieke voeding voor zuigelingen aangetoond door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.
Bij volledige zuigelingenvoeding vervaardigd van eiwithydrolysaten, zoals omschreven in bijlage I, punt 2.2, waarvan het eiwitgehalte tussen het minimum en 0,56 g/100 kJ (2,25 g/100 kcal) ligt, wordt de geschiktheid van de volledige zuigelingenvoeding als specifieke voeding voor zuigelingen aangetoond door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies, met inachtneming van de desbetreffende specificaties in bijlage VI.
2. Opvolgzuigelingenvoeding moet voldoen aan de in bijlage II vermelde criteria ten aanzien van de samenstelling, met inachtneming van de specificaties in bijlage V.
3. Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zijn onmiddellijk of eventueel na toevoeging van water gebruiksklaar.
4. De in de bijlagen I en II vermelde verbodsbepalingen en beperkingen ten aanzien van het gebruik van voedselingrediënten in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moeten worden nageleefd.
Artikel 8
1. Bij de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen uitsluitend de in bijlage III opgenomen stoffen worden gebruikt teneinde te voorzien in de behoeften aan:
a) |
mineralen, |
b) |
vitamines, |
c) |
aminozuren en andere stikstofverbindingen, |
d) |
andere stoffen die voor specifieke voedingsdoeleinden dienen. |
2. De zuiverheidseisen die in de Gemeenschapswetgeving zijn vastgesteld voor het gebruik van de in bijlage III opgenomen stoffen voor de vervaardiging van voedingsmiddelen voor andere dan de in deze richtlijn bedoelde doeleinden, zijn van toepassing.
3. Op de stoffen waarvoor in de Gemeenschapswetgeving geen zuiverheidseisen zijn vastgesteld, zijn de door internationale instanties aanbevolen algemeen aanvaarde zuiverheidseisen van toepassing totdat dergelijke eisen op Gemeenschapsniveau worden vastgesteld.
Nationale zuiverheidsvoorschriften die strenger zijn dan de eisen die door internationale instanties worden aanbevolen, mogen echter worden gehandhaafd.
Artikel 9
1. Om efficiënt overheidstoezicht op volledige zuigelingenvoeding mogelijk te maken, stellen ondernemingen die dergelijke voeding in de handel brengen de bevoegde autoriteit van de lidstaten waarin het product in de handel wordt gebracht daarvan in kennis door hun een model van het etiket van het product te doen toekomen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „bevoegde autoriteiten” verstaan de in artikel 9, lid 4, van Richtlijn 89/398/EEG bedoelde autoriteiten.
Artikel 10
1. Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding mogen geen residuen van afzonderlijke bestrijdingsmiddelen bevatten met gehalten die hoger liggen dan 0,01 mg/kg van het product als aangeboden voor direct gebruik of na oplossen volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
De analysemethoden ter bepaling van de gehalten voor residuen van bestrijdingsmiddelen zijn de algemeen aanvaarde gestandaardiseerde methoden.
2. De in bijlage VIII opgenomen bestrijdingsmiddelen mogen niet worden gebruikt bij landbouwproducten die voor de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding zijn bestemd.
Met het oog op de controle echter
a) |
worden de in tabel 1 van bijlage VIII opgenomen bestrijdingsmiddelen geacht niet te zijn gebruikt als hun residuen een gehalte van 0,003 mg/kg niet overschrijden. Dit gehalte, dat als de bepaalbaarheidsgrens van de analysemethoden wordt beschouwd, wordt op gezette tijden getoetst aan de technische vooruitgang; |
b) |
worden de in tabel 2 van bijlage VIII opgenomen bestrijdingsmiddelen geacht niet te zijn gebruikt als hun residuen een gehalte van 0,003 mg/kg niet overschrijden. Dit gehalte wordt op gezette tijden getoetst aan de gegevens over milieuverontreiniging. |
3. In afwijking van lid 1 gelden voor de in bijlage IX opgenomen bestrijdingsmiddelen de in die bijlage vermelde maximumresidugehalten.
4. De in de leden 2 en 3 bedoelde gehalten gelden voor het product als aangeboden voor direct gebruik of na oplossen volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
Artikel 11
Behoudens het bepaalde in artikel 12 worden volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding respectievelijk verkocht onder de volgende naam:
— |
in het Bulgaars: „храни за кърмачета” en „преходни храни”, |
— |
in het Spaans: „Preparado para lactantes” en „Preparado de continuación”, |
— |
in het Tsjechisch: „Počáteční kojenecká výživa” en „Pokračovací kojenecká výživa”, |
— |
in het Deens: „Modermælkserstatning” en „Tilskudsblanding”, |
— |
in het Duits: „Säuglingsanfangsnahrung” en „Folgenahrung”, |
— |
in het Ests: „Imiku piimasegu” en „Jätkupiimasegu”, |
— |
in het Grieks: „Παρασκεύασμα για βρέφη” en „Παρασκεύασμα δεύτερης βρεφικής ηλικίας”, |
— |
in het Engels: „Infant formula” en „Follow-on formula”, |
— |
in het Frans: „Préparation pour nourrissons” en „Préparation de suite”, |
— |
in het Italiaans: „Alimento per lattanti” en „Alimento di proseguimento”, |
— |
in het Lets: „Mākslīgais maisījums zīdaiņiem” un „Mākslīgais papildu ēdināšanas maisījums zīdaiņiem”, |
— |
in het Litouws: „Mišinys kūdikiams iki = papildomo maitinimo įvedimo” en „Mišinys kūdikiams, įvedus papildomą maitinimą”, |
— |
in het Hongaars: „Anyatej-helyettesítő tápszer” en „Anyatej-kiegészítő tápszer”, |
— |
in het Maltees: „Formula tat-trabi” en „Formula tal-prosegwiment”, |
— |
in het Nederlands: „Volledige zuigelingenvoeding” en „Opvolgzuigelingenvoeding”, |
— |
in het Pools: „Preparat do początkowego żywienia niemowląt” en „Preparat do dalszego żywienia niemowląt”, |
— |
in het Portugees: „Fórmula para lactentes” en „Fórmula de transição”, |
— |
in het Roemeens: „preparate pentru sugari” en „preparate pentru copii de vârstă mică”, |
— |
in het Slowaaks: „Počiatočná dojčenská výživa” en „Následná dojčenská výživa”, |
— |
in het Sloveens: „Začetna formula za dojenčke” en „Nadaljevalna formula za dojenčke”, |
— |
in het Fins: „Äidinmaidonkorvike” en „Vieroitusvalmiste”, |
— |
in het Zweeds: „Modersmjlksersättning” en „Tillskottsnäring”. |
Artikel 12
Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding die volledig uit koemelkeiwit zijn vervaardigd, worden respectievelijk verkocht onder de volgende naam:
— |
in het Bulgaars: „млека за кърмачета” en „преходни млека”, |
— |
in het Spaans: „Leche para lactantes” en „Leche de continuación”, |
— |
in het Tsjechisch: „Počáteční mléčná kojenecká výživa” en „Pokračovací mléčná kojenecká výživa”, |
— |
in het Deens: „Modermælkserstatning udelukkende baseret på mælk” en „Tilskudsblanding udelukkende baseret på mælk”, |
— |
in het Duits: „Säuglingsmilchnahrung” en „Folgemilch”, |
— |
in het Ests: „Piimal phinev imiku piimasegu” en „Piimal phinev jätkupiimasegu”, |
— |
in het Grieks: „Γάλα για βρέφη” en „Γάλα δεύτερης βρεφικής ηλικίας”, |
— |
in het Engels: „Infant milk” en „Follow-on milk”, |
— |
in het Frans: „Lait pour nourrissons” en „Lait de suite”, |
— |
in het Italiaans: „Latte per lattanti” en „Latte di proseguimento”, |
— |
in het Lets: „Mākslīgais piena maisījums zīdaiņiem” un „Mākslīgais papildu ēdināšanas piena maisījums zīdaiņiem”, |
— |
in het Litouws: „Pieno mišinys kūdikiams iki = papildomo maitinimo įvedimo” en „Pieno mišinys kūdikiams įvedus papildomą maitinimą”, |
— |
in het Hongaars: „Tejalapú anyatej-helyettesítő tápszer” en „Tejalapú anyatej-kiegészítő tápszer”, |
— |
in het Maltees: „Ħalib tat-trabi” en „Ħalib tal-prosegwiment”, |
— |
in het Nederlands: „Volledige zuigelingenvoeding op basis van melk” of „Zuigelingenmelk” en „Opvolgmelk”, |
— |
in het Pools: „Mleko początkowe” en „Mleko następne”, |
— |
in het Portugees: „Leite para lactentes” en „Leite de transição”, |
— |
in het Roemeens: „lapte pentru sugari” en „ lapte pentru copii de vârstă mică”; |
— |
in het Slowaaks: „Počiatočná dojčenská mliečna výživa” en „Následná dojčenská mliečna výživa”, |
— |
in het Sloveens: „Začetno mleko za dojenčke” en „Nadaljevalno mleko za dojenčke”, |
— |
in het Fins: „Maitopohjainen äidinmaidonkorvike” en „Maitopohjainen vieroitusvalmiste”, |
— |
in het Zweeds: „Modersmjölksersättning uteslutande baserad på mjölk” en „Tillskottsnäring uteslutande baserad på mjölk”. |
Artikel 13
1. In de etikettering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding dienen naast de in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/13/EG genoemde vermeldingen tevens de volgende vermeldingen te worden opgenomen:
a) |
bij volledige zuigelingenvoeding: een vermelding dat het product specifiek geschikt is om te worden gebruikt als voeding voor zuigelingen vanaf de geboorte, wanneer zij geen borstvoeding krijgen; |
b) |
bij opvolgzuigelingenvoeding: een vermelding dat het product alleen geschikt is om voor specifieke doeleinden te worden gebruikt als voeding voor zuigelingen die ouder zijn dan zes maanden, dat het slechts een onderdeel van een gevarieerde voeding mag zijn, dat het gedurende de eerste zes levensmaanden niet mag worden gebruikt als vervanging van moedermelk en dat de beslissing om met aanvullende voeding te beginnen, eventueel ook in de eerste zes levensmaanden, alleen op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmacologie of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind, op basis van de specifieke groei- en ontwikkelingsbehoeften van de individuele zuigeling moet worden genomen; |
c) |
bij volledige zuigelingenvoeding en bij opvolgzuigelingenvoeding: de beschikbare energiewaarde, uitgedrukt in kJ en kcal, en het gehalte aan eiwitten, koolhydraten en vetten, uitgedrukt in een getal, per 100 ml gebruiksklaar product; |
d) |
bij volledige zuigelingenvoeding en bij opvolgzuigelingenvoeding: de gemiddelde hoeveelheid van elk mineraal dat en elke vitamine die in, respectievelijk, bijlage I en bijlage II is vermeld, en, indien van toepassing, van choline, inositol en carnitine, uitgedrukt in een getal, per 100 ml gebruiksklaar product; |
e) |
bij volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding: een gebruiksaanwijzing voor de juiste bereiding, bewaring en verwijdering van het product en een waarschuwing dat aan onjuiste bereiding en bewaring risico’s voor de gezondheid zijn verbonden. |
2. De etikettering mag vermelden:
a) |
bij volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding: de gemiddelde hoeveelheid van de in bijlage III genoemde voedingsstoffen, wanneer deze vermelding niet wordt bestreken door de bepalingen van lid 1, onder d), uitgedrukt in een getal, per 100 ml gebruiksklaar product; |
b) |
bij opvolgzuigelingenvoeding: naast de in een getal uitgedrukte informatie, informatie over de in bijlage VII opgenomen vitamines en mineralen, uitgedrukt als een percentage van de daarin vermelde referentiewaarden, per 100 ml gebruiksklaar product. |
3. De etikettering van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding dient zodanig te zijn dat de nodige voorlichting wordt gegeven omtrent het juiste gebruik van de producten en vrouwen niet ervan worden weerhouden borstvoeding te geven.
Het gebruik van termen als „gehumaniseerd”, „gematerniseerd”, „aangepast” en dergelijke is verboden.
4. De etikettering van volledige zuigelingenvoeding dient bovendien, voorafgegaan door het woord „Belangrijk” of een gelijkwaardige aanduiding, de volgende verplichte vermeldingen te bevatten:
a) |
een verklaring dat borstvoeding te verkiezen is; |
b) |
een aanbeveling dat het product alleen dient te worden gebruikt op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmaceutische wetenschap of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind. |
5. De etikettering van volledige zuigelingenvoeding mag geen afbeeldingen van zuigelingen, noch andere afbeeldingen of tekst bevatten, waardoor het gebruik van het product zou kunnen worden geïdealiseerd. Het mag echter wel grafische afbeeldingen bevatten om het product gemakkelijk identificeerbaar te maken en om de bereidingswijzen te illustreren.
6. Voedings- en gezondheidsclaims mogen slechts in de in bijlage IV genoemde gevallen en in overeenstemming met de daarin vastgestelde voorwaarden op het etiket van volledige zuigelingenvoeding worden vermeld.
7. Volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding moeten zodanig worden geëtiketteerd dat consumenten deze producten duidelijk van elkaar kunnen onderscheiden en verwarring wordt vermeden.
8. De in de leden 3 tot en met 7 vermelde eisen, verbodsbepalingen en beperkingen gelden tevens voor:
a) |
de wijze waarop de betrokken producten worden aangeboden, met name de vorm, het uiterlijk of de verpakking ervan, de daarvoor gebruikte verpakkingsmaterialen en de wijze waarop en de omgeving waarin zij worden uitgestald; |
b) |
de reclame. |
Artikel 14
1. Voor volledige zuigelingenvoeding mag slechts reclame worden gemaakt in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en in wetenschappelijke publicaties. De lidstaten mogen deze reclame aan verdere beperkingen onderwerpen of ook verbieden. Voor dergelijke reclame voor volledige zuigelingenvoeding gelden de in artikel 13, leden 3 tot en met 7, en lid 8, onder b), genoemde voorwaarden; de reclame mag slechts gegevens van wetenschappelijke en feitelijke aard bevatten. Deze gegevens mogen niet impliceren, noch doen geloven dat flesvoeding even goed of zelfs beter is dan borstvoeding.
2. Reclame op verkooppunten, het uitdelen van monsters of andere reclame-acties om de rechtstreekse verkoop van volledige zuigelingenvoeding aan de consument in de detailhandel te bevorderen, zoals speciale uitstallingen, kortingbonnen, premies, speciale verkoopacties, lokartikelen en koppelverkoop zijn verboden.
3. Fabrikanten en groothandelaren van volledige zuigelingenvoeding mogen geen gratis of afgeprijsde producten, monsters of andere reclamegeschenken, rechtstreeks of onrechtstreeks met inschakeling van het stelsel van de gezondheidszorg of van daarin werkzame personen, aan het publiek of aan zwangere vrouwen, moeders of hun gezinsleden aanbieden.
Artikel 15
1. De lidstaten dragen ervoor zorg dat de voorlichting over de voeding van zuigelingen en peuters voor gezinnen en voor personen die beroepshalve met die voeding te maken hebben, objectief en consistent is en de planning, de verstrekking, de vorm en de verspreiding van de informatie en de controle daarop omvat.
2. De lidstaten dragen ervoor zorg dat in voor zwangere vrouwen en moeders van zuigelingen en peuters bestemd schriftelijk of audiovisueel voorlichtings- en educatief materiaal over zuigelingenvoeding, de volgende punten duidelijk worden belicht:
a) |
de voordelen en verkieslijkheid van borstvoeding, |
b) |
de voeding van de moeder, de voorbereiding op en de voortzetting van borstvoeding, |
c) |
de eventuele negatieve invloed van de toepassing van gedeeltelijke flesvoeding op borstvoeding, |
d) |
de moeilijkheid om op de beslissing geen borstvoeding te geven, terug te komen, |
e) |
waar nodig, aanwijzingen voor het juiste gebruik van zuigelingenvoeding. |
Voor zover in dergelijk materiaal sprake is van gebruik van volledige zuigelingenvoeding, dient tevens te worden ingegaan op de sociale en financiële gevolgen van het gebruik daarvan, de gezondheidsrisico’s van ongeschikte voeding of voedingswijze en, met name, de gezondheidsrisico’s van onjuist gebruik van volledige zuigelingenvoeding. In dergelijk materiaal mogen geen afbeeldingen voorkomen die het gebruik van volledige zuigelingenvoeding idealiseren.
3. De lidstaten dragen ervoor zorg dat schenkingen van voorlichtings- of educatief materiaal en de daarvoor benodigde apparatuur door fabrikanten of groothandelaren slechts mogelijk zijn op verzoek en met de schriftelijke toestemming van de daartoe aangewezen nationale instantie of overeenkomstig de voor dit doel opgestelde richtsnoeren van die instantie. Dergelijke apparatuur en dergelijk materiaal mogen zijn voorzien van de naam of het logo van de onderneming, doch niet van een handelsmerk van volledige zuigelingenvoeding en mogen slechts met inschakeling van het stelsel van de gezondheidszorg worden verspreid.
4. De lidstaten dragen ervoor zorg dat schenkingen of leveranties van zuigelingenvoeding tegen lage prijzen aan instellingen of organisaties hetzij voor gebruik in de instelling zelf, hetzij voor distributie daarbuiten, slechts ten behoeve van zuigelingen die met volledige zuigelingenvoeding moeten worden gevoed, worden gebruikt of gedistribueerd en slechts zolang zij daaraan behoefte hebben.
Artikel 16
In de bijlage bij Richtlijn 1999/21/EG komt in tabel 1, tweede gedeelte betreffende mineralen, de regel betreffende mangaan als volgt te luiden:
„Mangaan (μg) |
0,25 |
25 |
1 |
100”. |
Artikel 17
De in artikel 7, leden 1 en 2, van deze richtlijn vervatte eisen zijn tot 1 januari 2012 niet verplicht van toepassing op speciaal voor zuigelingen bestemde dieetvoeding voor medisch gebruik als bedoeld in punt 4 van de bijlage bij Richtlijn 1999/21/EG.
Artikel 18
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan de artikelen 2 en 3 en 5 tot en met 17 en de bijlagen I tot en met VII te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die maatregelen zodanig toe dat:
— |
de handel in producten die aan deze richtlijn voldoen, ten laatste tegen 1 januari 2008 wordt toegelaten; |
— |
onverminderd artikel 17, de handel in producten die niet aan deze richtlijn voldoen, met ingang van 31 december 2009 wordt verboden. |
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In die bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 19
Richtlijn 91/321/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage X, deel A, genoemde richtlijnen, wordt met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage X, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XI.
Artikel 20
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 21
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 22 december 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 186 van 30.6.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(2) PB L 175 van 4.7.1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/14/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 37).
(3) Zie bijlage X, deel A.
(4) PB L 40 van 11.2.1989, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
(5) PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/92/EG (PB L 311 van 10.11.2006, blz. 31).
(6) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/92/EG.
(7) PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/62/EG van de Commissie (PB L 206 van 27.7.2006, blz. 27).
(8) PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/92/EG.
(9) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 575/2006 van de Commissie (PB L 100 van 8.4.2006, blz. 3).
(10) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/85/EG van de Commissie (PB L 293 van 24.10.2006, blz. 3).
(11) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15).
(12) PB L 404 van 30.12.2006, blz. 9.
(13) PB L 91 van 7.4.1999, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
BIJLAGE I
ESSENTIËLE SAMENSTELLING VAN VOLLEDIGE ZUIGELINGENVOEDING NA OPLOSSEN VOLGENS DE INSTRUCTIES VAN DE FABRIKANT
De in deze bijlage genoemde waarden hebben betrekking op het gebruiksklare eindproduct, als zodanig verkocht of na oplossen volgens de instructies van de fabrikant.
1. ENERGIE
Minimaal |
Maximaal |
250 kJ/100 ml |
295 kJ/100 ml |
(60 kcal/100 ml) |
(70 kcal/100 ml) |
2. EIWITTEN
(Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25)
2.1 Van koemelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Minimaal (1) |
Maximaal |
0,45 g/100 kJ |
0,7 g/100 kJ |
(1,8 g/100 kcal) |
(3 g/100 kcal) |
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet de volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit (moedermelk, zoals gedefinieerd in bijlage V). Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cystine echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cystine niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhouding methionine/cystine mag groter zijn dan 2, maar niet groter dan 3, op voorwaarde dat de geschiktheid van het product als specifieke voeding voor zuigelingen wordt aangetoond door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.
2.2 Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Minimaal (2) |
Maximaal |
0,45 g/100 kJ |
0,7 g/100 kJ |
(1,8 g/100 kcal) |
(3 g/100 kcal) |
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet de volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit (moedermelk, zoals gedefinieerd in bijlage V). Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cystine echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cystine niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhouding methionine/cystine mag groter zijn dan 2, maar niet groter dan 3, op voorwaarde dat de geschiktheid van het product als specifieke voeding voor zuigelingen wordt aangetoond door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.
Het gehalte aan L-carnitine moet minimaal 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.
2.3 Uit soja-eiwitisolaten of mengsels daarvan met koemelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,56 g/100 kJ |
0,7 g/100 kJ |
(2,25 g/100 kcal) |
(3 g/100 kcal) |
Bij de vervaardiging van deze volledige zuigelingenvoeding mogen alleen eiwitisolaten uit soja worden gebruikt.
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet de volledige zuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit (moedermelk, zoals gedefinieerd in bijlage V). Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cystine echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cystine niet groter is dan 2, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2. De verhouding methionine/cystine mag groter zijn dan 2, maar niet groter dan 3, op voorwaarde dat de geschiktheid van het product als specifieke voeding voor zuigelingen wordt aangetoond door middel van passende studies, uit te voeren overeenkomstig algemeen aanvaarde richtsnoeren van deskundigen voor de opzet en uitvoering van dergelijke studies.
Het gehalte aan L-carnitine moet ten minste 0,3 mg/100 kJ (1,2 mg/100 kcal) zijn.
2.4 In alle gevallen mogen aminozuren alleen om de voedingswaarde van de eiwitten te verhogen en alleen in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen aan volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd.
3. TAURINE
Wanneer taurine aan volledige zuigelingenvoeding wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 2,9 mg/100 kJ (12 mg/100 kcal) zijn.
4. CHOLINE
Minimaal |
Maximaal |
1,7 mg/100 kJ |
12 mg/100 kJ |
(7 mg/100 kcal) |
(50 mg/100 kcal) |
5. LIPIDEN
Minimaal |
Maximaal |
1,05 g/100 kJ |
1,4 g/100 kJ |
(4,4 g/100 kcal) |
(6,0 g/100 kcal) |
5.1 Gebruik van de volgende stoffen is verboden:
— |
sesamolie, |
— |
katoenzaadolie. |
5.2 Laurinezuur en myristinezuur
Minimaal |
Maximaal |
— |
afzonderlijk of in totaal: 20 % van het totale vetgehalte |
5.3 Het gehalte aan trans-isomeren van vetzuren mag maximaal 3 % van het totale vetgehalte zijn.
5.4 Het gehalte aan erucazuur mag maximaal 1 % van het totale vetgehalte zijn.
5.5 Linolzuur (in de vorm van glyceriden = linoleaten)
Minimaal |
Maximaal |
70 mg/100 kJ |
285 mg/100 kJ |
(300 mg/100 kcal) |
(1 200 mg/100 kcal) |
5.6 Het gehalte aan alfa-linoleenzuur moet minimaal 12 mg/100 kJ (50 mg/100 kcal) zijn.
De verhouding linolzuur/alfa-linoleenzuur moet minimaal 5 en mag maximaal 15 zijn.
5.7 LC-PUFA’s, d.w.z. meervoudig onverzadigde vetzuren met een lange keten (20 en 22 koolstofatomen), mogen worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn:
— |
1 % van het totale vetgehalte voor n-3 LC-PUFA’s en |
— |
2 % van het totale vetgehalte voor n-6 LC-PUFA’s (1 % van het totale vetgehalte voor arachidonzuur (20:4 n-6)). |
Het gehalte aan eicosapentaeenzuur (20:5 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3).
Het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan n-6 LC-PUFA’s.
6. FOSFOLIPIDEN
Het gehalte aan fosfolipiden in volledige zuigelingenvoeding mag maximaal 2 g/L zijn.
7. INOSITOL
Minimaal |
Maximaal |
1 mg/100 kJ |
10 mg/100 kJ |
(4 mg/100 kcal) |
(40 mg/100 kcal) |
8. KOOLHYDRATEN
Minimaal |
Maximaal |
2,2 g/100 kJ |
3,4 g/100 kJ |
(9 g/100 kcal) |
(14 g/100 kcal) |
8.1 Alleen de volgende koolhydraten mogen worden gebruikt:
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
|||
|
van nature glutenvrij |
||
|
8.2 Lactose
Minimaal |
Maximaal |
1,1 g/100 kJ |
— |
(4,5 g/100 kcal) |
— |
Deze bepaling geldt niet voor volledige zuigelingenvoeding waarin meer dan 50 % van het totale eiwitgehalte bestaat uit soja-eiwitisolaten.
8.3 Sucrose
Sucrose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding. Wanneer sucrose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 20 % van het totale koolhydraatgehalte zijn.
8.4 Glucose
Glucose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding. Wanneer glucose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) zijn.
8.5 Voorgekookt zetmeel en/of gegelatineerd zetmeel
Minimaal |
Maximaal |
— |
2 g/100 ml en 30 % van het totale koolhydraatgehalte |
9. FRUCTO-OLIGOSACHARIDEN EN GALACTO-OLIGOSACHARIDEN
Fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen aan volledige zuigelingenvoeding worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn: 0,8 g/100 ml in een combinatie van 90 % oligogalactosyl-lactose en 10 % oligofructosyl-sacharose met een hoog molecuulgewicht.
Andere combinaties van en maximumgehalten aan fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen worden gebruikt overeenkomstig artikel 5.
10. MINERALEN
10.1 Van koemelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Natrium (mg) |
5 |
14 |
20 |
60 |
Kalium (mg) |
15 |
38 |
60 |
160 |
Chloride (mg) |
12 |
38 |
50 |
160 |
Calcium (mg) |
12 |
33 |
50 |
140 |
Fosfor (mg) |
6 |
22 |
25 |
90 |
Magnesium (mg) |
1,2 |
3,6 |
5 |
15 |
IJzer (mg) |
0,07 |
0,3 |
0,3 |
1,3 |
Zink (mg) |
0,12 |
0,36 |
0,5 |
1,5 |
Koper (μg) |
8,4 |
25 |
35 |
100 |
Jood (μg) |
2,5 |
12 |
10 |
50 |
Seleen (μg) |
0,25 |
2,2 |
1 |
9 |
Mangaan (μg) |
0,25 |
25 |
1 |
100 |
Fluoride (μg) |
— |
25 |
— |
100 |
De verhouding calcium/fosfor moet minimaal 1,0 en mag maximaal 2,0 zijn.
10.2 Uit soja-eiwitisolaten of een mengsel daarvan met koemelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding
Voor deze volledige zuigelingenvoeding gelden alle in punt 10.1 vermelde eisen, behalve die voor ijzer en fosfor, waarvoor de eisen als volgt zijn:
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
IJzer (mg) |
0,12 |
0,5 |
0,45 |
2 |
Fosfor (mg) |
7,5 |
25 |
30 |
100 |
11. VITAMINES
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Vitamine A (μg-RE) (3) |
14 |
43 |
60 |
180 |
Vitamine D (μg) (4) |
0,25 |
0,65 |
1 |
2,5 |
Thiamine (μg) |
14 |
72 |
60 |
300 |
Riboflavine (μg) |
19 |
95 |
80 |
400 |
Niacine (μg) (5) |
72 |
375 |
300 |
1 500 |
Pantotheenzuur (μg) |
95 |
475 |
400 |
2 000 |
Vitamine B6 (μg) |
9 |
42 |
35 |
175 |
Biotine (μg) |
0,4 |
1,8 |
1,5 |
7,5 |
Foliumzuur (μg) |
2,5 |
12 |
10 |
50 |
Vitamine B12 (μg) |
0,025 |
0,12 |
0,1 |
0,5 |
Vitamine C (mg) |
2,5 |
7,5 |
10 |
30 |
Vitamine K (μg) |
1 |
6 |
4 |
25 |
Vitamine E (mg α-TE) (6) |
0,5/g meervoudig onverzadigde vetzuren, uitgedrukt als linolzuur, gecorrigeerd voor dubbele bindingen (7), maar in geen geval minder dan 0,1 mg per 100 beschikbare kJ |
1,2 |
0,5/g meervoudig onverzadigde vetzuren, uitgedrukt als linolzuur, gecorrigeerd voor dubbele bindingen (7), maar in geen geval minder dan 0,5 mg per 100 beschikbare kcal |
5 |
12. NUCLEOTIDEN
De volgende nucleotiden mogen worden toegevoegd:
|
Maximaal (8) |
|
(mg/100 kJ) |
(mg/100 kcal) |
|
Cytidine-5′-monofosfaat |
0,60 |
2,50 |
Uridine-5′-monofosfaat |
0,42 |
1,75 |
Adenosine-5′-monofosfaat |
0,36 |
1,50 |
Guanosine-5′-monofosfaat |
0,12 |
0,50 |
Inosine-5′-monofosfaat |
0,24 |
1,00 |
(1) Van koemelkeiwit vervaardigde volledige zuigelingenvoeding waarvan het eiwitgehalte tussen het minimum en 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) ligt, moet aan artikel 7, lid 1, voldoen.
(2) Van eiwithydrolysaten vervaardigde volledige zuigelingenvoeding waarvan het eiwitgehalte tussen het minimum en 0,56 g/100 kJ (2,25 g/100 kcal) ligt, moet aan artikel 7, lid 1, voldoen.
(3) RE = all-transretinol-equivalent.
(4) In de vorm van cholecalciferol, waarvan 10 μg = 400 i.e. vitamine D.
(5) Voorgevormde niacine.
(6) α-TE = d-α-tocoferol-equivalent.
(7) 0,5 mg α-TE/1 g linolzuur (18:2n-6); 0,75 mg α-TE/1 g α-linoleenzuur (18:3n-3); 1,0 mg α-TE/1 g arachidonzuur (20:4n-6); 1,25 mg α-TE/1 g eicosapentaeenzuur (20:5n-3); 1,5 mg α-TE/1 g docosahexaeenzuur (22:6n-3).
(8) De totale nucleotide-concentratie mag maximaal 1,2 mg/100 kJ (5 mg/100 kcal) zijn.
BIJLAGE II
ESSENTIËLE SAMENSTELLINGEN VAN OPVOLGZUIGELINGENVOEDING NA OPLOSSEN VOLGENS DE INSTRUCTIES VAN DE FABRIKANT
De in deze bijlage aangegeven waarden hebben betrekking op het gebruiksklare eindproduct, als zodanig verkocht of na oplossen volgens de instructies van de fabrikant.
1. ENERGIE
Minimaal |
Maximaal |
250 kJ/100 ml |
295 kJ/100 ml |
(60 kcal/100 ml) |
(70 kcal/100 ml) |
2. EIWITTEN
(Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25)
2.1. Van koemelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,45 g/100 kJ |
0,8 g/100 kJ |
(1,8 g/100 kcal) |
(3,5 g/100 kcal) |
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet de opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit (moedermelk, zoals gedefinieerd in bijlage V). Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cystine echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cystine niet groter is dan 3, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2.
2.2. Van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal |
0,56 g/100 kJ |
0,8 g/100 kJ |
(2,25 g/100 kcal) |
(3,5 g/100 kcal) |
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet de opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit (moedermelk, zoals gedefinieerd in bijlage V). Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cystine echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cystine niet groter is dan 3, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2.
2.3 Uit soja-eiwitisolaten of mengsels daarvan met koemelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Minimaal |
Maximaal: |
0,56 g/100 kJ |
0,8 g/100 kJ |
(2,25 g/100 kcal) |
(3,5 g/100 kcal) |
Bij de fabricage van deze opvolgzuigelingenvoeding mogen alleen eiwitisolaten uit soja worden gebruikt.
Bij gelijkblijvende energiewaarde moet de opvolgzuigelingenvoeding een beschikbare hoeveelheid van elk onmisbaar en onder voorwaarden onmisbaar aminozuur bevatten die ten minste gelijk is aan de hoeveelheid in het referentie-eiwit (moedermelk, zoals gedefinieerd in bijlage V). Voor berekeningen mogen de concentraties van methionine en cystine echter bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding methionine/cystine niet groter is dan 3, en mogen de concentraties van fenylalanine en tyrosine bij elkaar worden opgeteld indien de verhouding tyrosine/fenylalanine niet groter is dan 2.
2.4 In alle gevallen mogen aminozuren alleen om de voedingswaarde van de eiwitten te verhogen en alleen in de voor dat doel noodzakelijke verhoudingen aan opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd.
3. TAURINE
Wanneer taurine aan opvolgzuigelingenvoeding wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 2,9 mg/100 kJ (12 mg/100 kcal) zijn.
4. LIPIDEN
Minimaal |
Maximaal |
0,96 g/100 kJ |
1,4 g/100 kJ |
(4,0 g/100 kcal) |
(6,0 g/100 kcal) |
4.1 Gebruik van de volgende stoffen is verboden:
— |
sesamolie, |
— |
katoenzaadolie. |
4.2 Laurinezuur en myristinezuur
Minimaal |
Maximaal |
— |
afzonderlijk of in totaal: 20 % van het totale vetgehalte |
4.3 Het gehalte aan trans-isomeren van vetzuren mag maximaal 3 % van het totale vetgehalte zijn.
4.4 Het gehalte aan erucazuur mag maximaal 1 % van het totale vetgehalte zijn.
4.5 Linolzuur (in de vorm van glyceriden = linoleaten)
Minimaal |
Maximaal |
70 mg/100 kJ |
285 mg/100 kJ |
(300 mg/100 kcal) |
(1 200 mg/100 kcal) |
4.6 Het gehalte aan alfa-linoleenzuur moet minimaal 12 mg/100 kJ (50 mg/100 kcal) zijn.
De verhouding linolzuur/alfa-linoleenzuur moet minimaal 5 en mag maximaal 15 zijn.
4.7 LC-PUFA’s, d.w.z. meervoudig onverzadigde vetzuren met een lange keten (20 en 22 koolstofatomen), mogen worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn:
— |
1 % van het totale vetgehalte voor n-3 LC-PUFA’s en |
— |
2 % van het totale vetgehalte voor n-6 LC-PUFA’s (1 % van het totale vetgehalte voor arachidonzuur (20:4 n-6)). |
Het gehalte aan eicosapentaeenzuur (20:5 n-3) mag niet hoger zijn dan het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3).
Het gehalte aan docosahexaeenzuur (22:6 n-3) mag niet hoger zijn dat het gehalte aan n-6 LC-PUFA’s.
5. FOSFOLIPIDEN
Het gehalte aan fosfolipiden in opvolgzuigelingenvoeding mag maximaal 2 g/L zijn.
6. KOOLHYDRATEN
Minimaal |
Maximaal |
2,2 g/100 kJ |
3,4 g/100 kJ |
(9 g/100 kcal) |
(14 g/100 kcal) |
6.1 Gebruik van gluten bevattende bestanddelen is niet toegestaan.
6.2 Lactose
Minimaal |
Maximaal |
1,1 g/100 kJ |
— |
(4,5 g/100 kcal) |
|
Deze bepaling geldt niet voor opvolgzuigelingenvoeding waarvan meer dan 50 % van het totale eiwitgehalte bestaat uit soja-eiwitisolaten.
6.3 Sucrose, fructose, honing
Minimaal |
Maximaal |
— |
afzonderlijk of in totaal: 20 % van het totale koolhydraatgehalte |
Honing moet een behandeling ondergaan teneinde sporen van Clostridium botulinum te vernietigen.
6.4 Glucose
Glucose mag alleen worden toegevoegd aan van eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding. Wanneer glucose wordt toegevoegd, mag het gehalte maximaal 0,5 g/100 kJ (2 g/100 kcal) zijn.
7. FRUCTO-OLIGOSACHARIDEN EN GALACTO-OLIGOSACHARIDEN
Fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen aan opvolgzuigelingenvoeding worden toegevoegd. Het gehalte mag dan maximaal zijn: 0,8 g/100 ml in een combinatie van 90 % oligogalactosyl-lactose en 10 % oligofructosyl-sacharose met een hoog molecuulgewicht.
Andere combinaties van en maximumgehalten aan fructo-oligosachariden en galacto-oligosachariden mogen worden gebruikt overeenkomstig artikel 6.
8. MINERALEN
8.1 Van koemelkeiwit of eiwithydrolysaten vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Natrium (mg) |
5 |
14 |
20 |
60 |
Kalium (mg) |
15 |
38 |
60 |
160 |
Chloride (mg) |
12 |
38 |
50 |
160 |
Calcium (mg) |
12 |
33 |
50 |
140 |
Fosfor (mg) |
6 |
22 |
25 |
90 |
Magnesium (mg) |
1,2 |
3,6 |
5 |
15 |
IJzer (mg) |
0,14 |
0,5 |
0,6 |
2 |
Zink (mg) |
0,12 |
0,36 |
0,5 |
1,5 |
Koper (μg) |
8,4 |
25 |
35 |
100 |
Jood (μg) |
2,5 |
12 |
10 |
50 |
Seleen (μg) |
0,25 |
2,2 |
1 |
9 |
Mangaan (μg) |
0,25 |
25 |
1 |
100 |
Fluoride (μg) |
— |
25 |
— |
100 |
De verhouding calcium/fosfor in opvolgzuigelingenvoeding moet minimaal 1,0 en mag maximaal 2,0 zijn.
8.2. Uit soja-eiwitisolaten of mengsels daarvan met koemelkeiwit vervaardigde opvolgzuigelingenvoeding
Voor deze opvolgzuigelingenvoeding gelden alle in punt 8.1 vermelde eisen, behalve die voor ijzer en fosfor, waarvoor de eisen als volgt zijn:
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
IJzer (mg) |
0,22 |
0,65 |
0,9 |
2,5 |
Fosfor (mg) |
7,5 |
25 |
30 |
100 |
9. VITAMINES
|
Per 100 kJ |
Per 100 kcal |
||
Minimaal |
Maximaal |
Minimaal |
Maximaal |
|
Vitamine A (μg-RE) (1) |
14 |
43 |
60 |
180 |
Vitamine D (μg) (2) |
0,25 |
0,75 |
1 |
3 |
Thiamine (μg) |
14 |
72 |
60 |
300 |
Riboflavine (μg) |
19 |
95 |
80 |
400 |
Niacine (μg) (3) |
72 |
375 |
300 |
1 500 |
Pantotheenzuur (μg) |
95 |
475 |
400 |
2 000 |
Vitamine B6 (μg) |
9 |
42 |
35 |
175 |
Biotine (μg) |
0,4 |
1,8 |
1,5 |
7,5 |
Foliumzuur (μg) |
2,5 |
12 |
10 |
50 |
Vitamine B12 (μg) |
0,025 |
0,12 |
0,1 |
0,5 |
Vitamine C (mg) |
2,5 |
7,5 |
10 |
30 |
Vitamine K (μg) |
1 |
6 |
4 |
25 |
Vitamine E (mg α-TE) (4) |
0,5/g meervoudig onverzadigde vetzuren, uitgedrukt als linolzuur, gecorrigeerd voor dubbele bindingen (5), maar in geen geval minder dan 0,1 mg per 100 beschikbare kJ |
1,2 |
0,5/g meervoudig onverzadigde vetzuren, uitgedrukt als linolzuur, gecorrigeerd voor dubbele bindingen (5), maar in geen geval minder dan 0,5 mg per 100 beschikbare kcal |
5 |
10. NUCLEOTIDEN
De volgende nucleotiden mogen worden toegevoegd:
|
Maximaal (6) |
|
(mg/100 kJ) |
(mg/100 kcal) |
|
Cytidine-5′-monofosfaat |
0,60 |
2,50 |
Uridine-5′-monofosfaat |
0,42 |
1,75 |
Adenosine-5′-monofosfaat |
0,36 |
1,50 |
Guanosine-5′-monofosfaat |
0,12 |
0,50 |
Inosine-5′-monofosfaat |
0,24 |
1,00 |
(1) RE = all-transretinol-equivalent.
(2) In de vorm van cholecalciferol, waarvan 10 μg = 400 i.e. vitamine D.
(3) Voorgevormde niacine.
(4) α-TE = d-α-tocoferol-equivalent.
(5) 0,5 mg α-TE/1 g linolzuur (18:2n-6); 0,75 mg α-TE/1 g α-linoleenzuur (18:3n-3); 1,0 mg α-TE/1 g arachidonzuur (20:4n-6); 1,25 mg α-TE/1 g eicosapentaeenzuur (20:5n-3); 1,5 mg α-TE/1 g docosahexaeenzuur (22:6n-3).
(6) De totale nucleotide-concentratie mag maximaal 1,2 mg/100 kJ (5 mg/100 kcal) zijn.
BIJLAGE III
VOEDINGSSTOFFEN
1. Vitamines
Vitamine |
Vitamineformulering |
Vitamine A |
Retinylacetaat |
Retinylpalmitaat |
|
Retinol |
|
Vitamine D |
Vitamine D2 (ergocalciferol) |
Vitamine D3 (cholecalciferol) |
|
Vitamine B1 |
Thiamine hydro chloride |
Thiaminemononitraat |
|
Vitamine B2 |
Riboflavine |
Riboflavine-5′-natriumfosfaat |
|
Niacine |
Nicotinamide |
Nicotinezuur |
|
Vitamine B6 |
Pyridoxine- hydro chloride |
Pyridoxal-5′-fosfaat |
|
Folaat |
Foliumzuur |
Pantotheenzuur |
Calcium-D-pantothenaat |
Natrium-D-pantothenaat |
|
Dexpanthenol |
|
Vitamine B12 |
Cyanocobalamine |
Hydroxocobalamine |
|
Biotine |
D-Biotine |
Vitamine C |
L-ascorbinezuur |
Natrium-L-ascorbaat |
|
Calcium-L-ascorbaat |
|
6-Palmityl-L-ascorbinezuur (ascorbylpalmitaat) |
|
Kaliumascorbaat |
|
Vitamine E |
D-alfa-tocoferol |
DL-alfa-tocoferol |
|
D-alfa-tocoferylacetaat |
|
DL-alfa-tocoferylacetaat |
|
Vitamine K |
Fyllochinon (Fytomenadion) |
2. Mineralen
Mineralen |
Toegelaten zouten |
Calcium (Ca) |
Calciumcarbonaat |
Calciumchloride |
|
Calciumzouten van citroenzuur |
|
Calciumgluconaat |
|
Calciumglycerofosfaat |
|
Calciumlactaat |
|
Calciumzouten van orthofosforzuur |
|
Calciumhydroxide |
|
Magnesium (Mg) |
Magnesiumcarbonaat |
Magnesiumchloride |
|
Magnesiumoxide |
|
Magnesiumzouten van orthofosforzuur |
|
Magnesiumsulfaat |
|
Magnesiumgluconaat |
|
Magnesiumhydroxide |
|
Magnesiumzouten van citroenzuur |
|
IJzer (Fe) |
IJzer(II)citraat |
IJzer(II)gluconaat |
|
IJzer(II)lactaat |
|
IJzer(II)sulfaat |
|
IJzer(III)ammoniumcitraat |
|
IJzer(II)fumaraat |
|
IJzer(III)difosfaat |
|
IJzer(II)bisglycinaat |
|
Koper (Cu) |
Koper(II)citraat |
Koper(II)gluconaat |
|
Koper(II)sulfaat |
|
Koper-lysinecomplex |
|
Koper(II)carbonaat |
|
Jood (I) |
Kaliumjodide |
Natriumjodide |
|
Kaliumjodaat |
|
Zink (Zn) |
Zinkacetaat |
Zinkchloride |
|
Zinklactaat |
|
Zinksulfaat |
|
Zinkcitraat |
|
Zinkgluconaat |
|
Zinkoxide |
|
Mangaan (Mn) |
Mangaancarbonaat |
Mangaanchloride |
|
Mangaancitraat |
|
Mangaansulfaat |
|
Mangaangluconaat |
|
Natrium (Na) |
Natriumbicarbonaat |
Natriumchloride |
|
Natriumcitraat |
|
Natriumgluconaat |
|
Natriumcarbonaat |
|
Natriumlactaat |
|
Natriumzouten van orthofosforzuur |
|
Natriumhydroxide |
|
Kalium (K) |
Kaliumbicarbonaat |
Kaliumcarbonaat |
|
Kaliumchloride |
|
Kaliumzouten van citroenzuur |
|
Kaliumgluconaat |
|
Kaliumlactaat |
|
Kaliumzouten van orthofosforzuur |
|
Kaliumhydroxide |
|
Seleen (Se) |
Natriumselenaat |
Natriumseleniet |
3. Aminozuren en andere stikstofverbindingen
L-cystine en de hydrochloride daarvan
L-histidine en de hydrochloride daarvan
L-isoleucine en de hydrochloride daarvan
L-leucine en de hydrochloride daarvan
L-lysine en de hydrochloride daarvan
L-cystene en de hydrochloride daarvan
L-methionine
L-fenylalanine
L-threonine
L-tryptofaan
L-tyrosine
L-valine
L-carnitine en de hydrochloride daarvan
L-carnitine-L-tartraat
Taurine
Cytidine-5′-monofosfaat en het natriumzout daarvan
Uridine-5′-monofosfaat en het natriumzout daarvan
Adenosine-5′-monofosfaat en het natriumzout daarvan
Guanosine-5′-monofosfaat en het natriumzout daarvan
Inosine-5′-monofosfaat en het natriumzout daarvan
4. Overige
Choline
Cholinechloride
Cholinecitraat
Cholinebitartraat
Inositol
BIJLAGE IV
VOEDINGS- EN GEZONDHEIDSCLAIMS VOOR VOLLEDIGE ZUIGELINGENVOEDING EN VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK ERVAN
1. VOEDINGSCLAIMS
Voedingsclaim over |
Voorwaarden voor het gebruik van de voedingsclaim |
||
|
Lactose is het enige koolhydraat aanwezig. |
||
|
Het lactosegehalte is maximaal 2,5 mg/100 kJ (10 mg/100 kcal). |
||
|
Het gehalte aan docosahexaeenzuur is minimaal 0,2 % van het totale gehalte aan vetzuren. |
||
1.4 Voedingsclaims over de toevoeging van de volgende niet-verplichte ingrediënten: |
|||
|
Vrijwillig toegevoegd in een hoeveelheid die geschikt is voor het beoogde specifieke gebruik door zuigelingen, en overeenkomstig de voorwaarden in bijlage I. |
||
|
|||
|
2. GEZONDHEIDSCLAIMS (INCLUSIEF CLAIMS INZAKE ZIEKTERISICOBEPERKING)
Gezondheidsclaim over |
Voorwaarden voor het gebruik van de gezondheidsclaim |
||||||||||
|
|
BIJLAGE V
ONMISBARE EN ONDER VOORWAARDEN ONMISBARE AMINOZUREN IN MOEDERMELK
In het kader van deze richtlijn is het gehalte aan onmisbare en onder voorwaarden onmisbare aminozuren van moedermelk, uitgedrukt in mg per 100 kJ en 100 kcal, als volgt:
|
Per 100 kJ (1) |
Per 100 kcal |
Cystine |
9 |
38 |
Histidine |
10 |
40 |
Isoleucine |
22 |
90 |
Leucine |
40 |
166 |
Lysine |
27 |
113 |
Methionine |
5 |
23 |
Fenylalanine |
20 |
83 |
Threonine |
18 |
77 |
Tryptofaan |
8 |
32 |
Tyrosine |
18 |
76 |
Valine |
21 |
88 |
(1) 1 kJ = 0,239 kcal.
BIJLAGE VI
Specificatie van de eiwitbron en de eiwitbewerking bij de vervaardiging van volledige zuigelingenvoeding met een eiwitgehalte van minder dan 0,56 g/100 kJ (2,25 g/100 kcal), vervaardigd van wei-eiwithydrolysaten uit koemelk
1. Eiwitgehalte
Eiwitgehalte = stikstofgehalte × 6,25
Minimaal |
Maximaal |
0,44 g/100 kJ |
0,7 g/100 kJ |
(1,86 g/100 kcal) |
(3 g/100 kcal) |
2. Eiwitbron
Wei-eiwit van gedemineraliseerde zoete wei, vervaardigd van koemelk na enzymatische precipitatie van casenen met behulp van chymosine, bestaande uit:
a) |
63 % caseno-glycomacropeptide-vrij wei-eiwitisolaat met een minimaal eiwitgehalte van 95 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3 %; en |
b) |
37 % wei-eiwitconcentraat van zoete wei met een minimaal eiwitgehalte van 87 % droge stof, een eiwitdenaturatie van minder dan 70 % en een maximaal asgehalte van 3,5 %. |
3. Eiwitbewerking
Het eiwit wordt in twee fasen gehydrolyseerd met behulp van een trypsinepreparaat; tussen de twee hydrolysefasen vindt een warmtebehandeling plaats (3 tot 10 minuten bij 80 tot 100 °C).
BIJLAGE VII
REFERENTIEWAARDEN VOOR DE VOEDINGSWAARDE-ETIKETTERING VAN VOOR ZUIGELINGEN EN PEUTERS BESTEMDE VOEDINGSMIDDELEN
Voedingsstof |
Referentiewaarde etikettering |
Vitamine A |
(μg) 400 |
Vitamine D |
(μg) 7 |
Vitamine E |
(mg TE) 5 |
Vitamine K |
(μg) 12 |
Vitamine C |
(mg) 45 |
Thiamine |
(mg) 0,5 |
Riboflavine |
(mg) 0,7 |
Niacine |
(mg) 7 |
Vitamine B6 |
(mg) 0,7 |
Folaat |
(μg) 125 |
Vitamine B12 |
(μg) 0,8 |
Pantotheenzuur |
(mg) 3 |
Biotine |
(μg) 10 |
Calcium |
(mg) 550 |
Fosfor |
(mg) 550 |
Kalium |
(mg) 1 000 |
Natrium |
(mg) 400 |
Chloride |
(mg) 500 |
IJzer |
(mg) 8 |
Zink |
(mg) 5 |
Jood |
(μg) 80 |
Seleen |
(μg) 20 |
Koper |
(mg) 0,5 |
Magnesium |
(mg) 80 |
Mangaan |
(mg) 1,2 |
BIJLAGE VIII
BESTRIJDINGSMIDDELEN DIE NIET MOGEN WORDEN GEBRUIKT BIJ LANDBOUWPRODUCTEN DIE VOOR DE VERVAARDIGING VAN VOLLEDIGE ZUIGELINGENVOEDING EN OPVOLGZUIGELINGENVOEDING ZIJN BESTEMD
Tabel 1
Scheikundige naam van de stof (omschrijving van de residuen)
Disulfoton (som van disulfoton, disulfotonsulfoxide en disulfotonsulfon, uitgedrukt als disulfoton)
Fensulfothion (som van fensulfothion, het zuurstofanalogon daarvan en de sulfonen van deze stoffen, uitgedrukt als fensulfothion)
Fentin, uitgedrukt als trifenyltin-kation
Haloxyfop (som van haloxyfop en de zouten en esters daarvan, met inbegrip van conjugaten, uitgedrukt als haloxyfop)
Heptachloor en trans-heptachloorepoxide, uitgedrukt als heptachloor
Hexachloorbenzeen
Nitrofeen
Omethoaat
Terbufos (som van terbufos, het sulfoxide en het sulfon ervan, uitgedrukt als terbufos)
Tabel 2
Scheikundige naam van de stof
Aldrin en dieldrin, uitgedrukt als dieldrin
Endrin
BIJLAGE IX
SPECIFIEKE MAXIMUMGEHALTEN AAN RESIDUEN VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN OF METABOLIETEN VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN IN VOLLEDIGE ZUIGELINGENVOEDING EN OPVOLGZUIGELINGENVOEDING
Scheikundige naam van de stof |
Maximumgehalte aan residuen (mg/kg) |
Cadusafos |
0,006 |
Demeton-S-methyl/demeton-S-methylsulfon/oxidemeton-methyl (afzonderlijk of in combinatie, uitgedrukt als demeton-S-methyl) |
0,006 |
Ethoprofos |
0,008 |
Fipronil (som van fipronil en fipronil-desulfinyl, uitgedrukt als fipronyl) |
0,004 |
Propineb/propyleenthioureum (som van propineb en propyleenthioureum) |
0,006 |
BIJLAGE X
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 19)
Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie (PB L 175 van 4.7.1991, blz. 35)
|
Punt XI.C.IX.5 van bijlage I bij de Toetredingsakte van 1994, blz. 212 |
|
Richtlijn 96/4/EG van de Commissie (PB L 49 van 28.2.1996, blz. 12) |
|
Richtlijn 1999/50/EG van de Commissie (PB L 139 van 2.6.1999, blz. 29) |
|
Richtlijn 2003/14/EG van de Commissie (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 37) |
|
Punt 1.J.3. van bijlage II bij de Toetredingsakte van 2003, blz. 93 |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 19)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
Toelating van handel in producten die aan deze richtlijn voldoen |
Verbod op handel in producten die niet aan deze richtlijn voldoen |
91/321/EEG |
|
1 december 1992 |
1 juni 1994 |
96/4/EG |
31 maart 1997 |
1 april 1997 |
31 maart 1999 |
1999/50/EG |
30 juni 2000 |
30 juni 2000 |
1 juli 2002 |
2003/14/EG |
6 maart 2004 |
6 maart 2004 |
6 maart 2005 |
BIJLAGE XI
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 91/321/EEG |
Deze richtlijn |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 2 |
Artikel 2 |
Artikel 3 |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 5 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 6 |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 7, lid 4 |
Artikel 4 |
Artikel 7, leden 1, 2 en 3 |
Artikel 5, lid 1, eerste alinea |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 5, lid 1, tweede alinea |
Artikel 8, leden 2 en 3 |
Artikel 5, lid 2 |
— |
— |
Artikel 9 |
Artikel 6, lid 1, eerste zin |
Artikel 4 |
Artikel 6, lid 1, tweede zin |
— |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 6, lid 3, onder a), aanhef |
Artikel 10, lid 2, aanhef |
Artikel 6, lid 3, onder a), punt i) |
Artikel 10, lid 2, onder a) |
Artikel 6, lid 3, onder a), punt ii) |
Artikel 10, lid 2, onder b) |
Artikel 6, lid 3, onder b), eerste alinea |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 6, lid 3, onder b), tweede alinea |
— |
Artikel 6, lid 3, onder c) |
Artikel 10, lid 4 |
Artikel 6, lid 4 |
— |
Artikel 7, lid 1, eerste alinea |
Artikel 11 |
Artikel 7, lid 1, tweede alinea |
Artikel 12 |
Artikel 7, lid 2, onder a) |
Artikel 13, lid 1, onder a) |
Artikel 7, lid 2, onder b) |
— |
Artikel 7, lid 2, onder c) |
Artikel 13, lid 1, onder b) |
Artikel 7, lid 2, onder d) |
Artikel 13, lid 1, onder c) |
Artikel 7, lid 2, onder e) |
Artikel 13, lid 1, onder d) |
Artikel 7, lid 2, onder f) |
Artikel 13, lid 1, onder e) |
Artikel 7, lid 2 bis |
Artikel 13, lid 2 |
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 13, lid 3 |
Artikel 7, lid 4 |
Artikel 13, lid 4 |
Artikel 7, lid 5 |
Artikel 13, lid 5 |
Artikel 7, lid 6 |
Artikel 13, lid 6 |
— |
Artikel 13, lid 7 |
Artikel 7, lid 7 |
Artikel 13, lid 8 |
Artikel 8 |
Artikel 14 |
Artikel 9 |
Artikel 15 |
Artikel 10 |
— |
— |
Artikel 16 |
— |
Artikel 17 |
— |
Artikel 18 |
— |
Artikel 19 |
— |
Artikel 20 |
Artikel 11 |
Artikel 21 |
Bijlagen I tot en met V |
Bijlagen I tot en met V |
Bijlage VI |
— |
Bijlage VII |
— |
— |
Bijlage VI |
Bijlagen VIII, IX en X |
Bijlagen VII, VIII en IX |
— |
Bijlage X |
— |
Bijlage XI |
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Commissie
30.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 401/34 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 19 januari 2005
met betrekking tot de steunmaatregelen die Italië voornemens is uit te voeren ten behoeve van de landbouwondernemingen van de regio Sicilië
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 52)
(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)
(2006/967/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,
Na de belanghebbende derden te hebben verzocht (1) om overeenkomstig het genoemde artikel hun opmerkingen kenbaar te maken, en gelet op de gemaakte opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
I. PROCEDURE
(1) |
Bij brief van 15 december 1999, geregistreerd op 20 december 1999, heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Unie wet nr. 22 van de regio Sicilië van 22 september 1999 houdende noodmaatregelen in de landbouwsector (hierna „wet nr. 22/1999” genoemd) overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie aangemeld. |
(2) |
Bij brieven van 6 oktober 2000, geregistreerd op 9 oktober 2000, van 1 februari 2001, geregistreerd op 5 februari 2001, en van 30 juli 2001, geregistreerd op 1 augustus 2001, heeft de Permanente Vertegenwoordiging van Italië bij de Europese Unie de Commissie aanvullende informatie verstrekt waarom deze bij brieven van 23 februari 2000, 20 november 2000 en 27 maart 2001 had verzocht. |
(3) |
Bij brief van 25 september 2001 heeft de Commissie Italië kennis gegeven van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag ten aanzien van de betrokken steunmaatregel. |
(4) |
Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). De Commissie heeft de belanghebbende derden verzocht hun opmerkingen over de steun in kwestie kenbaar te maken. |
(5) |
De Commissie heeft geen opmerkingen van belanghebbende derden ontvangen. |
(6) |
Op 29 november 2001 heeft te Brussel een bijeenkomst van de diensten van de Commissie en de Italiaanse autoriteiten plaatsgevonden. |
(7) |
Bij brief van 29 april 2002, geregistreerd op 30 april 2002, heeft Italië de Commissie verdere informatie ten aanzien van de geplande maatregelen verstrekt. |
II. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN
(8) |
De onder de betrokken wet vallende maatregelen, onderverdeeld per artikel, worden nader toegelicht in de punten 9-21: |
(9) |
In dit artikel is bepaald dat instellingen en instanties voor landbouwkrediet de landbouwschulden die in 1998 en 1999 komen te vervallen, tot 31 december 2000 mogen verlengen. Op de verlengde kredieten wordt de basisrentevoet toegepast die geldt op de vervaldatum van die schulden, waarbij alle betrokken kosten voor rekening van de begunstigden komen. De overheid is niet betrokken bij de verlenging van de landbouwwissels, deze hangt af van de wil van de contractpartijen (landbouwers en kredietinstellingen). Italië heeft er zich echter toe verbonden deze maatregel niet te uitvoer te leggen. |
(10) |
In dit artikel is bepaald dat de instanties die bepaalde financiële faciliteiten (3) verlenen, alsook de begunstigden van genoemde steunmaatregelen, om herschikking van de leningen kunnen verzoeken wanneer de rentevoet hoger ligt dan op de datum van inwerkingtreding van de wet. Landbouwkredieten waarvoor herschikking is toegestaan, komen verder in aanmerking voor de subsidie op betaling van de niet-vervallen rente, ook wanneer de onderhandelende instelling om aflossing van de lening wordt verzocht. |
(11) |
Dit artikel voorziet in de uitbetaling van de agromilieusteun die de regio Sicilië heeft toegekend uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 betreffende landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer (4), doch die niet in aanmerking komt voor subsidiëring door de Europese Unie. Het betreft maatregelen in het kader van het agromilieuprogramma van de regio Sicilië voor 1999 die de landbouwers reeds ten uitvoer legden toen de Commissie zich negatief had uitgesproken ten aanzien van de subsidiabiliteit van dergelijke kosten in het kader van de medegefinancierde steun als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2078/92. De financiële behoefte bedraagt 25 000 miljoen ITL (12 911 420 euro) en er is een bedrag van 10 000 miljoen ITL (5 160 000 euro) beschikbaar gesteld. |
(12) |
Het agromilieuprogramma van Sicilië was door de Commissie tot en met 1999 goedgekeurd (5), terwijl voor het merendeel van de Italiaanse regio’s de programma’s tot 1998 waren goedgekeurd. In maart 1998 besloot de Commissie de voortzetting van afgelopen programma’s (of eventuele wijzigingen daarvan) te koppelen aan de indiening van een evaluatie van de uitgevoerde programma’s. |
(13) |
In oktober 1998 waren de Siciliaanse landbouwers de verbintenis in kwestie aangegaan, met kosten en inkomstenderving als gevolg. |
(14) |
In november 1998 gaf de Commissie aan niet akkoord te gaan met het aangaan van nieuwe agromilieuverbintenissen, zonder dat een evaluatie werd ingediend (6). De Commissie liet weten dat het definitieve besluit hierover zou worden genomen na overleg met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Sicilië diende het evaluatierapport in januari 1999 in. |
(15) |
In mei 1999 maakte de Commissie haar besluit bekend de maatregelen A1, B, D1, E en F van het Siciliaanse agromilieuplan (7) niet te financieren omdat de evaluatie niet de nodige elementen had verschaft om zich een oordeel te kunnen vormen over de sociaal-economische gevolgen en het milieu-effect van die maatregelen; bovendien had de in de evaluatie vermelde noodzaak om bepaalde aspecten van het programma te verbeteren, niet tot overeenkomstige wijzigingen geleid. |
(16) |
Italië is voornemens de steun in dezelfde vorm en volgens dezelfde criteria van het goedgekeurde agromilieuprogramma te verlenen, ten belope van 50 % van de voorziene bedragen. Dit percentage komt, pro-rata temporis, overeen met de daadwerkelijke duur van de verbintenissen, dat wil zeggen van oktober 1998 tot mei 1999 (zes maanden in plaats van een jaar) |
(17) |
Dit artikel voorziet in een subsidie voor kasteelten ten belope van 40 % van de kosten voor het steriliseren van de grond, een subsidie ten belope van 50 % voor het aankopen van het sterilisatiemateriaal en een subsidie ten belope van 250 ITL/kg voor het voor de tunnels aangekochte plastic. Als rechtsgrondslag willen de Italiaanse autoriteiten voor deze steun artikel 49 van wet nr. 40 van 5 augustus 1982 (hierna „wet nr. 86/1982” genoemd), reeds door de Commissie goedgekeurd als steunmaatregel ter compensatie van schade als gevolg van slechte weersomstandigheden, gebruiken. De voor deze maatregel beschikbare middelen bedragen 20 000 miljoen ITL (10 329 000 euro). |
(18) |
Dit artikel voorziet in middelen voor de financiering van de maatregelen in het kader van het nationaal plan voor de citrusteelt. Na afsplitsing van deze maatregel van dit dossier heeft de Commissie de steunmaatregel in het kader van dossier C 65/A/2001 goedgekeurd bij Beschikking SG (2003) 232301 van 15 oktober 2003. |
(19) |
In dit artikel is bepaald dat ten behoeve van de consortia voor de bescherming van de landbouwproductie, een subsidie tot 50 % verleend kan worden op de kosten die het sociale-verzekeringsfonds heeft gemaakt voor het verzekeren van de gewassen van de leden. Deze steun voorziet in de betaling van de verzekeringspremies, alsook in een deelneming in de beheerskosten van de consortia (0,50 % van het verzekerde kapitaal), met een maximum van 100 miljoen ITL (51 645 euro) per consortium. |
(20) |
Krachtens dit artikel worden gelden ter beschikking gesteld voor de maatregel als bedoeld in artikel 11 van regionale wet nr. 40 van 7 november 1997, hierna „wet nr. 40/1997” genoemd. Deze maatregel is onderzocht in het kader van dossier NN 37/98 en goedgekeurd bij brief nr. SG (2002)233136 van de Commissie van 11 december 2002. |
(21) |
Toekenning van de hierboven beschreven steun is afhankelijk van de goedkeuring ervan door de Commissie. |
III. REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE
(22) |
Artikel 1 (verlenging van de landbouwwissels): ondanks de door Italië gegevens garantie dat de maatregel niet zou worden toegepast, is deze niet officieel uit de wettekst geschrapt en was de verstrekte informatie te summier om de verenigbaarheid ervan te beoordelen. |
(23) |
Artikel 2 (herschikking van landbouwkredieten): de Italiaanse autoriteiten hebben verklaard dat leningen die waren toegekend op grond van regionale regelgeving (regionale wet nr. 13 van 25 maart 1986, goedgekeurd door de Commissie (8), hierna „wet nr. 13/86” genoemd) en bepaalde nationale regelgevingen (9), in aanmerking kwamen voor herschikking. Het was niet duidelijk of de nationale rechtsgrondslag van de maatregel bij de Commissie was aangemeld en door haar was goedgekeurd. Als de desbetreffende zachte leningen onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregelen betreffen, zou ook iedere verhoging van de steunintensiteit onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. |
(24) |
Bovendien kwam niet duidelijk uit de tekst naar voren of gelijktijdig met de herschikking van de leningen ook de steunpercentages zouden worden aangepast aan die van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (10) (hierna „de richtsnoeren” genoemd). Deze aanpassing had, afhankelijk van de steunregeling, uiterlijk vóór 30 juni 2000 of 31 december 2000 moeten plaatsvinden. |
(25) |
Artikel 3 (agromilieumaatregelen): op basis van de beschikbare informatie was het niet mogelijk eventuele overcompensatie van de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van de door de landbouwers aangegane agromilieuverbintenissen uit te sluiten, noch na te gaan of de maxima en de voorwaarden van onderstaande verordeningen daadwerkelijk in acht waren genomen:
|
(26) |
Artikel 4 (steun voor de kasteelt): met betrekking tot de toepassing van punt 11.3 van de richtsnoeren (steun om landbouwers te compenseren voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden) lijkt alleen de subsidie voor de aankoop van het materiaal voor de heraanleg van de tunnels aan de voorwaarden van de richtsnoeren te voldoen. De subsidie voor het steriliseren van de grond en het aankopen van de instrumenten daarvoor lijken daarentegen niet subsidiabel, omdat op grond van de richtsnoeren uitsluitend schade aan gebouwen en materieel als gevolg van ongunstige weersomstandigheden mag worden gecompenseerd. Bovendien had Italië niet de garantie gegeven dat een eventuele schadevergoeding uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst en de niet door de landbouwer gedragen kosten op het steunbedrag in mindering was gebracht. |
(27) |
Met betrekking tot de toepassing van punt 4.1 van de richtsnoeren (steun voor investeringen in landbouwbedrijven), lijkt niet aan de voorwaarden van dit punt te zijn voldaan: de kosten voor het steriliseren van de grond vallen niet onder de in punt 4.1.1.5 als subsidiabel aangemerkte kosten, het steunpercentage (50 %) voor het aankopen van materiaal ligt boven het toegestane maximum (40 %) voor niet-probleemgebieden (punt 4.1.1.2) en er is niet aangetoond dat aan de in punt 4.1.1.3 van de richtsnoeren bedoelde subsidiabiliteitscriteria is voldaan. |
(28) |
Artikel 5 (medefinancieringplan voor de citrusteelt): de in dit artikel beschikbaar gestelde gelden waren bestemd voor de financiering van het nationale plan voor de citrusteelt, dat nog in behandeling is bij de diensten van de Commissie. Derhalve was het in die fase van de procedure nog niet mogelijk financiering van het plan als subsidiabel aan te merken. |
(29) |
Artikel 6 (consortia ter bescherming van de landbouwproductie): de subsidie voor de beheerskosten van de consortia lijkt niet te beantwoorden aan bepaalde criteria van punt 14 van de richtsnoeren, met name wat betreft de toegankelijkheid van deze diensten voor alle landbouwers, de beperking van de administratieve kosten voor niet-leden en de verplichting om een specifieke boekhouding voor de uitgaven met betrekking tot de gesubsidieerde diensten te voeren. |
IV. OPMERKINGEN VAN ITALIË
(30) |
Bij brief van 29 april 2002, heeft Italië de volgende gegevens en preciseringen verstrekt. |
(31) |
Artikel 1 (verlenging van de landbouwwissels): Italië heeft meegedeeld dat deze bepaling in artikel 1, lid 2, van regionale wet nr. 28 van 23 december 2000, hierna „wet nr. 28/2000” genoemd, is geschrapt. Italië heeft overigens benadrukt dat deze bepaling nooit is aangemeld omdat de overheid niet betrokken is bij de verlenging van de landbouwwissels (deze hangt af van de contractuele wil van de partijen) en de kosten voor de herschikking van de lening volledig ten laste van de landbouwondernemer komen. |
(32) |
Artikel 2 (herschikking van de landbouwleningen): Italië heeft meegedeeld dat deze herschikking alleen betrekking heeft op uit hoofde van de regionale wet (artikel 2, lid 3, van r.w. nr. 13/86) tijdens de geldigheidsduur van de goedgekeurde regeling gefinancierde transacties. Italië heeft bovendien aangegeven dat deze bepaling ten doel heeft de rentevoet op eerdere door de landbouwers afgesloten leningen te verlagen tot beneden de zogenoemde „woekerrente”, zoals die in de zin van de nationale wet nr. 108 van 1996 is bepaald. In veel gevallen hebben de leningen in kwestie een rentevoet die veel hoger ligt dan die van woekerrente, en 2 tot 3 maal de huidige marktrentevoet bedraagt. Met de herschikking wordt beoogd de oude rentevoeten in overeenstemming met de marktrentevoet te brengen. Dankzij dit artikel zouden de steunverlenende instanties de mogelijkheid hebben de leningen in kwestie te herschikken, waardoor overheidsmiddelen kunnen worden bespaard. De regio verplicht zich ertoe de hoogte van de staatssteun in termen van subsidie-equivalent van de oorspronkelijke maatregel niet te wijzigen. Aangezien de aangepaste afbetalingstermijnen van de aflopende financiële bijstand ten gunste van de kredietnemer zijn, zal de kredietnemer ook bij vervroegde aflossing van de lening als gevolg van de vermindering van de financiële bijdrage een lager bedrag ontvangen dan wat hem oorspronkelijk was toegekend en zal het steunequivalent dus ook lager uitvallen. |
(33) |
Artikel 3 (agromilieumaatregelen): Italië heeft erop gewezen dat het verbod om voor de programma’s die eind 1998 aflopen (november 1998) bij ontstentenis van een evaluatie nieuwe agromilieuverbintenissen aan te gaan, en het besluit om bepaalde maatregelen niet te cofinancieren (mei 1999), zijn uitgevaardigd nadat de landbouwers deze verbintenissen reeds waren aangegaan (oktober 1998). Er wordt op gewezen dat de betwiste verbintenissen in het geval van Sicilië geen „nieuwe vijfjarige verbintenissen” vormen, maar geplaatst moeten worden in het kader van het nog lopende agromilieuprogramma van Sicilië, aangezien de Commissie dit tot en met 1999 en niet tot 1998, zoals voor de andere regio’s, heeft goedgekeurd. |
(34) |
Artikel 4 (steun voor de kasteelt): Italië heeft zich verbonden tot een beperking van de steun voor de aankoop van plastic voor het afdekken van de tunnels. Het land heeft bovendien verduidelijkt dat het, mocht de landbouwondernemer een verzekeringsovereenkomst ter dekking van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden zijn aangegaan, zich ertoe verbindt zowel de eventueel ontvangen bedragen als de niet door de landbouwer gemaakte gewone kosten in mindering te brengen op de compensatie, teneinde elk risico op overcompensatie te vermijden. |
(35) |
Artikel 6 (consortia voor de bescherming van de landbouwproductie): Italië heeft zich ertoe verbonden de subsidie voor de beheerskosten die door de verenigingskas van de consortia zijn gemaakt, af te schaffen. |
V. BEOORDELING VAN DE STEUN
(36) |
Het bepaalde in artikel 1 is geschrapt (zie punt 9) en de in de artikelen 5 en 7 vastgestelde maatregelen zijn goedgekeurd in het kader van andere steunregelingen (zie de punten 18 en 20). De onderstaande beoordeling heeft derhalve uitsluitend betrekking op de artikelen 2, 3, 4 en 6 van wet nr. 22/1999. |
V.1 Bestaan van steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.
(37) |
Op grond van artikel 87, lid 1, van het Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd die de mededinging door, begunstiging van bepaalde onderneming of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. |
(38) |
De definitieve tekst van artikel 2 van de regionale wet voorziet in de herschikking van landbouwleningen die uitsluitend zijn toegekend voor operaties in de zin van wet nr. 13/86 (door de Commissie goedgekeurde regeling (13)) tijdens de geldigheidsduur van voornoemde regeling (31 december 1997). Volgens de Italiaanse autoriteiten heeft geen herschikking van de landbouwleningen plaatsgevonden. Aangezien dergelijke operaties overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de regionale wet binnen een termijn van achttien maanden vanaf de inwerkingtreding van de wet moesten plaatsvinden, vindt de Commissie onderzoek van deze maatregel overbodig. |
(39) |
De Commissie behoudt zich de mogelijkheid voor na te gaan of de nationale regelingen waarnaar in de oorspronkelijke aanmelding wordt verwezen, voor zover deze staatssteun betreffen, ook wanneer ze niet direct van toepassing zijn op het betrokken wetsartikel, naar behoren bij de Commissie zijn aangemeld en door haar zijn goedgekeurd. |
(40) |
De artikelen 3, 4 en 6 van de onderzochte regionale wet zijn in overeenstemming met de definitie van steun als bedoeld in artikel 87, lid 1, van het Verdrag, aangezien zij:
|
V.2 Verenigbaarheid van de steun
(41) |
Het verbod als bedoeld in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag geldt niet onvoorwaardelijk. Om als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te kunnen worden beschouwd, moeten maatregelen als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6 van de betrokken wet in aanmerking komen voor een van de uitzonderingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het Verdrag. |
(42) |
In het onderhavige geval is alleen de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van toepassing, op grond waarvan steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. |
(43) |
Bij de interpretatie van bovengenoemde uitzondering gaat de Commissie met betrekking tot de landbouwsector in de eerste plaats na of Verordening (EG) nr. 1/2004 inzake toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten (15), van toepassing is. Is dit niet het geval, dan baseert de Commissie zich op de communautaire richtsnoeren voor de staatssteun in de landbouwsector (16) (hierna „de richtsnoeren” genoemd). |
(44) |
In het onderhavige geval is Verordening (EG) nr. 1/2004 niet van toepassing omdat de regeling niet beperkt is tot kleine en middelgrote landbouwondernemingen. De Commissie heeft zich derhalve gebaseerd op de punten 5.3 (steun voor verbintenissen in het kader van de milieumaatregelen in de landbouw) en 11 (steun om landbouwers te compenseren voor verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden) van de richtsnoeren. |
V.2.1 Agromilieumaatregelen
(45) |
De Commissie neemt nota van het feit dat de landbouwers deze agromilieuverbintenissen reeds waren aangegaan op het moment dat de eerste twijfels ontstonden, dus vóór het definitieve besluit van de Commissie om deze verbintenissen niet in aanmerking te laten komen voor communautaire medefinanciering, en dat de landbouwers bijgevolg reeds kosten hadden gemaakt en inkomsten hadden gederfd op het moment dat dit besluit werd genomen. |
(46) |
Bovendien maakten deze verbintenissen deel uit van het door de Commissie tot en met 1999 goedgekeurde agromilieuprogramma, en waren zij dus in overeenstemming met de eisen van Verordening (EG) nr. 1257/1999. |
(47) |
Om te beoordelen of de staatssteun inzake agromilieuverbintenissen verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, past de Commissie punt 5.3 van de richtsnoeren toe. |
(48) |
In punt 5.3 van de richtsnoeren is bepaald dat staatssteun die volgens dezelfde criteria verleend is als die welke van toepassing zijn op de agromilieumaatregelen die overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden medegefinancierd, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd. In het onderhavige geval kan deze voorwaarde in het licht van punt 46 als vervuld worden beschouwd. |
(49) |
Er moet echter wel duidelijkheid worden verschaft over de redenen die de Commissie ertoe hebben gebracht te besluiten deze maatregelen niet te laten cofinancieren, om tekortkomingen of onregelmatigheden die b.v. wijzen op overcompensatie van de landbouwers, uit te sluiten. |
(50) |
Uit de mededelingen van de Commissie, alsook uit de interne correspondentie van de diensten hieraangaande is niets gebleken dat erop zou kunnen duiden dat de regio Sicilië de maatregelen niet correct heeft uitgevoerd of dat er sprake is geweest van overcompensatie van de landbouwers. De door de Commissie aangevoerde redenen (zie punt 15) om de cofinanciering niet toe te staan, hadden te maken met de noodzaak om rekening te houden met de resultaten van de evaluatie van het programma via verbeteringen daarvan. |
(51) |
Italië is voornemens de steun toe te kennen in dezelfde vorm en volgens dezelfde criteria van het goedgekeurde agromilieuprogramma, ten belope van 50 % van de voorziene bedragen. Dit percentage komt, pro-rata temporis, overeen met de daadwerkelijke duur van de verbintenissen (zes maanden). De Italiaanse autoriteiten hebben aangetoond dat de omvang van de steun niet leidt tot overcompensatie van de kosten, doch dat die steun zelfs voor bepaalde maatregelen niet toereikend is om de hogere kosten als gevolg van de reeds aangegane verbintenissen te dekken. Op het moment dat de landbouwers werd gemeld dat geen medefinanciering zou plaatsvinden (mei 1999), was een groot deel van de werkzaamheden overeenkomstig de aangegane verbintenissen namelijk reeds uitgevoerd (voorbewerkingen, zaaien, bemesten, voorjaarsbewerkingen en snoeien). De landbouwers hadden bovendien de kosten voor technisch advies en technisch-administratieve documentatie reeds op zich genomen. De in de zes maanden in kwestie opgelopen kosten en gederfde inkomsten bedroegen dan ook meer dan 50 % van de over het gehele landbouwjaar berekende kosten. |
(52) |
Toch kan op basis van de informatie waarover de Commissie beschikt niet worden nagegaan of de regio Sicilië naar behoren heeft gecontroleerd of de landbouwers de agromilieuverbintenissen in 1999 hebben toegepast en of deze controles positieve resultaten hebben gehad. |
(53) |
De Commissie is derhalve van mening dat de staatssteun in kwestie slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd als Italië kan aantonen dat het in de periode van oktober 1998 tot mei 1999 de in punt 52 bedoelde controles heeft verricht. |
V.2.2 Steun voor de kasteelt
(54) |
Volgens de definitieve tekst van de maatregel zal deze steun worden uitgekeerd aan kastelers die schade hebben opgelopen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden zoals bepaald in artikel 49 van wet nr. 86/1982, waarbij de bepalingen van wet nr. 37/1974 zijn uitgebreid tot door tunnels beschermde gewassen. Niettemin zullen alleen uitgaven voor de aankoop van plastic voor het afdekken van de tunnels als subsidiabel worden aangemerkt. |
(55) |
De bepalingen van artikel 49 van r.w. nr. 86/92 waren door de Commissie goedgekeurd omdat de steun was bestemd ter compensatie van schade aan de kassen en het dekplastic als gevolg van de zware stormen en hevige hagelbuien in gebieden waar kasteelt overheerst. |
(56) |
Steunmaatregelen ter compensatie van schade aan gebouwen en outillage als gevolg van ongunstige weersomstandigheden kunnen op grond van punt 11.3 van de richtsnoeren worden toegestaan tot een maximum van 100 % van de werkelijk gemaakte kosten, zonder dat een minimumdrempel zal worden toegepast. In punt 11.3.6 van de richtsnoeren is echter bepaald dat ter voorkoming van overcompensatie alle in het kader van een verzekering ontvangen bedragen en de gewone kosten die de landbouwer nu niet heeft gemaakt, op de steun in mindering moeten worden gebracht. Bovendien moet voor steunmaatregelen in de zin van punt 11.3.1 van de richtsnoeren passende meteorologische informatie worden verstrekt. |
(57) |
Zoals aangegeven in punt 34 heeft Italië meegedeeld dat de in aanmerking komende uitgaven zich beperken tot de kosten voor het opnieuw aanbrengen van dekplastic op de tunnels. Voorts heeft het land er zich toe verbonden de in het kader van een verzekering ontvangen bedragen en de niet-gemaakte gewone uitgaven in mindering te brengen op het steunbedrag. |
(58) |
Bovendien heeft Italië de meteorologische informatie ter onderbouwing van de betrokken weersomstandigheden verstrekt. |
(59) |
De Commissie is derhalve van mening dat deze maatregel als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden aangemerkt. |
V.2.3 Consortia voor de bescherming van de landbouwproductie
(60) |
In de definitieve tekst van de maatregel zal Italië steun verlenen ten belope van 50 % van de premies voor de verzekering van schade als gevolg van natuurrampen op basis van de polissen die door de consortia voor de bescherming van de landbouwproductie zijn afgesloten. Dit zijn particuliere instanties die worden gevormd door de landbouwers zelf en als doel hebben hun onderhandelingspositie bij het sluiten van verzekeringen te versterken. |
(61) |
Op grond van punt 11.5 van de richtsnoeren mag steun worden verleend tot 80 % van de kosten voor verzekeringspremies ter dekking van verliezen als gevolg van natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, en tot 50 % van de kosten voor genoemde premies, als de verzekering ook andere door ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen of door dier- of plantenziekten veroorzaakte verliezen dekt. |
(62) |
In het onderhavige geval zijn de aard van de steun en de maximumhoogte van de subsidie in overeenstemming met punt 11.5 van de richtsnoeren. |
(63) |
De Commissie is derhalve van mening dat deze maatregel als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd. |
VI. CONCLUSIES
(64) |
De maatregel als bedoeld in artikel 2 van wet nr. 22/99 vormt geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. |
(65) |
De maatregel als bedoeld in artikel 3 van bovenvermelde wet is slechts verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, voor zover Italië kan aantonen dat de uitvoering door de landbouwers in de periode oktober 1998-mei 1999 is gecontroleerd en dat deze controles positieve resultaten hebben gehad. |
(66) |
De maatregelen als bedoeld in de artikelen 4 en 6 van bovenvermelde wet zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De in artikel 2 van de regionale wet nr. 22/1999 vastgestelde maatregel die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de landbouwondernemingen in de regio Sicilië, vormt geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.
Artikel 2
De maatregel als bedoeld in artikel 3 van de regionale wet nr. 22/1999 die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de landbouwondernemingen in de regio Sicilië, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, mits aan de voorwaarden van artikel 4 van deze beschikking is voldaan.
Artikel 3
De maatregelen als bedoeld in de artikelen 4 en 6 van de regionale wet nr, 22/1999 die Italië voornemens is ten uitvoer te leggen ten behoeve van de landbouwondernemingen in de regio Sicilië, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Zij mogen derhalve ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 4
Italië verstrekt binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking alle gegevens ten bewijze van het feit dat de bevoegde overheidsdiensten in de periode oktober 1998 tot mei 1999 hebben gecontroleerd of de landbouwers uitvoering hebben gegeven aan de agromilieuverbintenissen die zij in het kader van het milieuprogramma van de regio Sicilië waren aangegaan en die niet voor medefinanciering door Gemeenschap in aanmerking komen, evenals het resultaat van die controles.
Artikel 5
Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.
Gedaan te Brussel, 19 januari 2005.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB C 315 van 9.11.2001, blz. 12.
(2) Zie voetnoot 1.
(3) Subsidies als bedoeld in de regionale wet nr. 13 van 25 maart 1986 en in de regionale wetten tot invoering van financiële bijstand uit overheidsmiddelen voor de betaling van de rente op landbouwkredieten.
(4) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.
(5) Beschikking C (97) 3089 van 14 november 1997 en C (94) 2494 van 10 oktober 1994.
(6) nota prot. N. 43244 van 6 november 1998.
(7) Voetnoot 27373 van 4 mei 1999.
(8) Beschikking C(97) 1785 van 17 juli 1997 (Beschikking voor medefinanciering).
(9) Artikel 4 van wet nr. 286/89, artikel 4 van wet 31/91, artikel 2 van wet 237/93.
(10) PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.
(11) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 567/2004 (PB L 90 van 27.3.2004, blz. 1).
(12) PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 445/2002 (PB L 74 van 15.3.2002), op haar beurt ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 817/2004 (PB L 153 van 30.4.2004).
(13) zie voetnoot 7.
(14) Bron: Eurostat. Er zijn geen per regio uitgesplitste gegevens beschikbaar.
(15) PB L 1 van 3.1.2004, blz. 1.
(16) PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.
30.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 401/41 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 15 december 2006
tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad wat betreft richtsnoeren en procedures voor de elektronische identificatie van schapen en geiten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 6522)
(Voor de EER relevante tekst)
(2006/968/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (1), en met name op artikel 9, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 21/2004 bepaalt dat elke lidstaat een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten overeenkomstig die verordening moet vaststellen. |
(2) |
Voorts bepaalt Verordening (EG) nr. 21/2004 dat alle dieren op een bedrijf die na 9 juli 2005 zijn geboren, met twee identificatiemiddelen geïdentificeerd moeten worden. Het eerste identificatiemiddel is een oormerk en het tweede is omschreven in deel A, punt 4, van de bijlage bij die verordening. Het tweede identificatiemiddel kan een elektronische transponder zijn. Bovendien stelt artikel 9 van Verordening (EG) nr. 21/2004 dat met ingang van 1 januari 2008 of een andere door de Raad vastgestelde datum de elektronische identificatie als een tweede identificatiemiddel voor alle dieren verplicht is. |
(3) |
Om de toepassing van de elektronische identificatie te verbeteren voorziet Verordening (EG) nr. 21/2004 in de goedkeuring door de Commissie van richtsnoeren en procedures voor die toepassing. Deze richtsnoeren en procedures zijn van toepassing op de dieren waarvoor de elektronische identificatie al wordt gebruikt als tweede identificatiemiddel en vanaf de in artikel 9, lid 3, van die verordening vermelde datum op alle dieren. |
(4) |
Om te waarborgen dat de identificatoren die krachtens Verordening (EG) nr. 21/2004 op schapen en geiten moeten worden aangebracht in alle lidstaten leesbaar zijn, moeten in deze beschikking minimumeisen worden vastgesteld inzake bepaalde conformiteits- en prestatietests voor de goedkeuring van identificatoren. |
(5) |
Aangezien in Verordening (EG) nr. 21/2004 niet is voorzien dat elke ondernemer een uitleesapparaat moet bezitten, moeten in deze beschikking minimumeisen inzake bepaalde conformiteits- en prestatietests worden vastgesteld om de lidstaten richtsnoeren over de uitleesapparatuur te geven. |
(6) |
Gezien de verschillende geografische omstandigheden en veehouderijsystemen waarin schapen en geiten in de Gemeenschap worden gehouden, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om op grond van hun specifieke nationale omstandigheden aanvullende prestatietests verplicht te stellen. |
(7) |
De Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) heeft normen gepubliceerd die betrekking hebben op aspecten van radiofrequentie-identificatie (RFID) van dieren. Daarnaast heeft het International Committee on Animal Recording (ICAR) procedures ontwikkeld om te controleren of bepaalde RFID-kenmerken aan de ISO-normen voldoen. Deze procedures zijn gepubliceerd in de International Agreement on Recording Practices in de door de algemene vergadering van ICAR in juni 2004 aangenomen versie. De ISO-normen zijn goedgekeurd en worden internationaal gebruikt en moeten daarom in deze beschikking in aanmerking worden genomen. |
(8) |
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie heeft technische richtsnoeren ontwikkeld met tests voor de beoordeling van de prestaties en betrouwbaarheid van RFID-apparaten die op de GCO-website als technische normen van het GCO gepubliceerd zijn. De hoofdpunten van deze richtsnoeren moeten in deze beschikking in aanmerking worden genomen. |
(9) |
Het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) heeft technische normen gepubliceerd met betrekking tot de accreditering van testlaboratoria. Deze normen 968 (EN-normen) zijn algemeen geaccepteerd en worden internationaal gebruikt en moeten daarom in deze beschikking in aanmerking worden genomen. |
(10) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
In de bijlage bij deze beschikking zijn de richtsnoeren en procedures vastgesteld voor de elektronische identificatie van dieren:
a) |
voor het tweede identificatiemiddel, zoals vastgesteld in artikel 4, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 21/2004 en waarnaar wordt verwezen in deel A, punt 4, vierde streepje, van de bijlage bij die verordening; en |
b) |
vastgesteld in artikel 9, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 21/2004. |
Artikel 2
Deze beschikking is van toepassing met ingang van de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 15 december 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.
BIJLAGE
Richtsnoeren en procedures voor de erkenning van identificatoren en uitleesapparaten voor de elektronische identificatie van schapen en geiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004
HOOFDSTUK I
Definities
In deze richtsnoeren wordt verstaan onder:
a) |
„Landcode”: een driecijferige code voor de weergave van de naam van een land overeenkomstig ISO-norm 3166; |
b) |
„Nationale identificatiecode”: een twaalfcijferige code voor de identificatie van een individueel dier op nationaal niveau; |
c) |
„Transpondercode”: de in de transponder geprogrammeerde 64-bit elektronische code die onder meer de landcode en de nationale identificatiecode omvat en die wordt gebruikt voor de elektronische identificatie van dieren; |
d) |
„Identificator”: een passieve read only-transponder op basis van HDX- of FDX-B-technologie conform ISO-norm 11784 en ISO-norm 11785, opgenomen in verschillende identificatiemiddelen zoals bedoeld in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 21/2004; |
e) |
„Uitleesapparaat”: een synchroniserende of niet-synchroniserende zendontvanger waarmee het ten minste mogelijk is
|
f) |
„Synchroniserende zendontvanger”: een zendontvanger die volledig voldoet aan ISO-norm 11785 en waarmee de aanwezigheid van andere zendontvangers kan worden gedetecteerd; |
g) |
„Niet-synchroniserende zendontvanger: een” zendontvanger die niet voldoet aan de zesde bepaling van ISO-norm 11785 en waarmee de aanwezigheid van andere zendontvangers niet kan worden gedetecteerd. |
HOOFDSTUK II
Identificatoren
1. |
De bevoegde autoriteit staat alleen het gebruik van identificatoren toe die op zijn minst met gunstig resultaat, overeenkomstig de International Agreement on Recording Practices van het International Committee on Animal Recording (ICAR-registratierichtsnoeren), zijn getest overeenkomstig de onderstaande punten a) en b) op hun:
|
2. |
De in punt 1 bedoelde tests worden uitgevoerd op minimaal 50 identificatoren van elk te testen model. |
3. |
De structuur van de transpondercode is in overeenstemming met ISO-norm 11784 en de in onderstaande tabel opgenomen omschrijvingen:
|
4. |
De bevoegde autoriteit kan aanvullende tests voor stabiliteit en levensduur van de identificatoren verplicht stellen overeenkomstig de in deel 2 van de technische richtsnoeren van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie beschreven procedures. |
5. |
De bevoegde autoriteit kan andere prestatiecriteria vereisen om de functionaliteit van de identificatoren onder de specifieke geografische, klimatologische en beheersomstandigheden van de betreffende lidstaat te waarborgen. |
HOOFDSTUK III
Uitleesapparaten
1. |
De bevoegde autoriteit staat alleen het gebruik van uitleesapparaten toe waarvan de conformiteit met de ISO-normen 11784 en 11785 met gunstig resultaat is getest overeenkomstig de in de ICAR-registratierichtsnoeren gespecificeerde methoden, waarnaar wordt verwezen in onderstaande punten a) en b), met de conformiteitstest voor:
|
2. |
De bevoegde autoriteit kan verplichten tot:
|
HOOFDSTUK IV
Testlaboratoria
1. |
De bevoegde autoriteit wijst de testlaboratoria aan voor het uitvoeren van de in hoofdstuk II en III genoemde tests. De bevoegde autoriteiten mogen evenwel alleen laboratoria aanwijzen waarvan het functioneren, de beoordeling en de accreditatie voldoen aan de volgende Europese normen (EN-normen) of gelijkwaardige normen:
|
2. |
De lidstaten zorgen voor het opstellen en bijwerken van lijsten van de door de bevoegde autoriteiten aangewezen testlaboratoria en stellen deze informatie op een website ter beschikking van de andere lidstaten en het publiek. |
(1) PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.
30.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 401/NaN |