ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 374

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
27 december 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Richtlijn 2006/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988) (gecodificeerde versie) ( 1 )

1

 

*

Richtlijn 2006/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (gecodificeerde versie) ( 1 )

5

 

*

Richtlijn 2006/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (gecodificeerde versie) ( 1 )

10

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

27.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 374/1


RICHTLIJN 2006/93/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2006

betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988)

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 92/14/EEG van de Raad van 2 maart 1992 betreffende de beperking van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel 2, hoofdstuk 2, tweede uitgave (1988) (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst, dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De toepassing van geluidsemissienormen op civiele subsonische straalvliegtuigen heeft belangrijke gevolgen voor het aanbod van luchtvervoerdiensten, in het bijzonder wanneer dergelijke normen beperkingen betekenen voor de levensduur van de door luchtvaartmaatschappijen geëxploiteerde vliegtuigen.

(3)

Bij Richtlijn 89/629/EEG van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen (5) zijn beperkingen gesteld aan de inschrijving in de registers van de lidstaten van vliegtuigen die slechts voldoen aan de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 2, van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (tweede uitgave, 1988). In dezelfde richtlijn is bepaald dat beperking van de inschrijving slechts een eerste stap is.

(4)

Gelet op het probleem van de toenemende verzadiging van het luchtruim boven luchthavens in de Gemeenschap, is het van essentieel belang dat optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande faciliteiten. Dit is enkel mogelijk indien er uit milieuoogpunt aanvaardbare vliegtuigen worden gebruikt.

(5)

Uit door de Gemeenschap in samenwerking met andere internationale instanties verrichte werkzaamheden blijkt dat, wil men het milieu doelmatig beschermen, een eventueel verbod op de inschrijving in de registers van de lidstaten van vliegtuigen die niet aan de normen van hoofdstuk 3 van bijlage 16 voldoen, moet worden gevolgd door maatregelen tot beperking van de exploitatie ervan.

(6)

Gemeenschappelijke voorschriften dienen dienaangaande volgens een redelijk tijdschema te worden ingevoerd, zodat er in de hele Gemeenschap een geharmoniseerde aanpak komt, ter aanvulling van bestaande voorschriften. Dit is bijzonder belangrijk in het licht van de recent geconstateerde tendens om over te gaan tot een geleidelijke liberalisering van het Europese luchtvaartverkeer.

(7)

Het vliegtuiglawaai moet worden teruggedrongen, rekening houdend met milieufactoren, technische uitvoerbaarheid en economische gevolgen.

(8)

Het is wenselijk de exploitatie van in de registers van de lidstaten ingeschreven civiele subsonische straalvliegtuigen te reguleren en te voldoen aan de normen van hoofdstuk 3 van bijlage 16.

(9)

De lidstaten dienen de sancties vast te stellen die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend te zijn.

(10)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze richtlijn heeft ten doel de exploitatie van de civiele subsonische straalvliegtuigen als omschreven in artikel 2 te reguleren.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op vliegtuigen met een maximaal startgewicht van 34 000 kg of meer, of waarvan de voor het bepaalde type vliegtuig goedgekeurde maximale binnenruimte meer dan 19 passagiersstoelen omvat, de stoelen voor de bemanning niet meegerekend.

Artikel 2

1.   De lidstaten zien erop toe dat alle civiele subsonische straalvliegtuigen die op luchthavens op hun grondgebied worden geëxploiteerd, aan de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, tweede uitgave (1988), voldoen.

2.   Het in lid 1 bedoelde grondgebied omvat niet de overzeese departementen bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag.

Artikel 3

1.   De lidstaten kunnen voor vliegtuigen van historisch belang ontheffing van artikel 2 verlenen.

2.   Een lidstaat die ontheffingen verleent krachtens lid 1, stelt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis onder opgave van de redenen voor zijn beslissing.

3.   Elke lidstaat erkent de door een andere lidstaat verleende ontheffingen ten aanzien van in de registers van die andere lidstaat ingeschreven vliegtuigen.

4.   In afzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten toestaan dat op luchthavens op hun grondgebied tijdelijk gebruik wordt gemaakt van vliegtuigen die uit hoofde van andere bepalingen van deze richtlijn niet mogen worden geëxploiteerd. Deze ontheffing is beperkt tot:

a)

vliegtuigen waarvan de exploitatie zo uitzonderlijk van aard is dat het niet redelijk zou zijn daarvoor geen tijdelijke ontheffing te verlenen;

b)

vliegtuigen die voor ombouw-, reparatie- of onderhoudsdoeleinden niet-commerciële vluchten uitvoeren.

Artikel 4

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze sancties worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze bepalingen en delen eventuele latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 6

1.   Richtlijn 92/14/EG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor de omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 7

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 8

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

M. PEKKARINEN


(1)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 55.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 10 februari 2004 (PB C 97 E van 22.4.2004, blz. 67) en besluit van de Raad van 14 november 2006.

(3)  PB L 76 van 23.3.1992, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 991/2001 van de Commissie (PB L 138 van 22.5.2001, blz. 12).

(4)  bijlage I, deel A.

(5)  PB L 363 van 13.12.1989, blz. 27.


BIJLAGE I

Deel A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Richtlijn 92/14/EEG van de Raad

(PB L 76 van 23.3.1992, blz. 21)

Richtlijn 98/20/EG van de Raad

(PB L 107 van 7.4.1998, blz. 4)

Richtlijn 1999/28/EG van de Commissie

(PB L 118 van 6.5.1999, blz. 53)

Verordening (EG) nr. 991/2001 van de Commissie

(PB L 138 van 22.5.2001, blz. 12)

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 6)

Richtlijn

Uiterste datum voor omzetting

92/14/EEG

1 juli 1992

98/20/EG

1 maart 1999

1999/28/EG

1 september 1999


BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 92/14/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, leden 1 en 2

Artikel 1, leden 1 en 2

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 4

Artikelen 3 en 4

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 3, lid 1

Artikelen 6 en 7

Artikel 8

Artikel 3, lid 4

Artikel 9, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 9 bis en 9 ter

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 4

Artikel 5 (1)

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 11

Artikel 8

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II


(1)  Artikel 2 van Richtlijn 98/20/EG van de Raad.


27.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 374/5


RICHTLIJN 2006/94/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2006

betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Eerste richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van bepaalde gemeenschappelijke regels voor het internationale vervoer (goederenvervoer over de weg tegen vergoeding) (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Een gemeenschappelijk vervoerbeleid houdt onder meer de vaststelling in van gemeenschappelijke regels voor internationaal goederenvervoer over de weg van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van één of meer lidstaten. Deze regels moeten zo worden vastgesteld dat zij bijdragen tot de goede werking van de interne vervoersmarkt.

(3)

Het is noodzakelijk een geleidelijke uitbreiding van het internationale goederenvervoer over de weg te verzekeren, met inachtneming van de eisen van de ontwikkeling van de handel en het verkeer binnen de Gemeenschap.

(4)

Bepaalde soorten vervoer zijn vrijgesteld van ieder contingenterings- en vergunningsstelsel. In het kader van de marktordening ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten (5) moeten een aantal daarvan vanwege hun bijzondere karakter vrijgesteld blijven van de communautaire vergunning en van andere vervoervergunningen.

(5)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De lidstaten gaan op in de in lid 2 omschreven wijze over tot vrijmaking van het in bijlage I vermelde internationale beroepsgoederenvervoer en eigen vervoer over de weg, dat naar, uit of over hun grondgebied plaatsvindt.

2.   Lege ritten en lege verplaatsingen in verband met het in bijlage I bedoelde vervoer worden vrijgesteld van elke communautaire vergunningenregeling en van alle vervoervergunningen.

Artikel 2

Deze richtlijn brengt geen wijziging in de voorwaarden waaronder elke lidstaat zijn eigen onderdanen tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden toelaat.

Artikel 3

De Eerste richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2006.

Voor het Europees Parlement

Voor de Raad

J. BORRELL FONTELLES

De voorzitter

De voorzitter

M. PEKKARINEN


(1)  PB C 241 van 28.9.2004, blz. 19.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 21 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 545) en besluit van de Raad van 14 november 2006.

(3)  PB L 70 van 6.8.1962, blz. 2005/62. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 881/92 (PB L 95 van 9.4.1992, blz. 1).

(4)  Zie bijlage II, deel A.

(5)  PB L 95 van 9.4.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.


BIJLAGE I

Vervoer dat van elke regeling van communautaire vergunningen en van alle vervoervergunningen is vrijgemaakt

1.

Postvervoer in het kader van een openbare-dienstregeling.

2.

Vervoer van beschadigde of onklare voertuigen.

3.

Goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan het toegestane totaalgewicht in beladen toestand, met inbegrip van dat van de aanhangwagen(s), niet meer dan 6 ton bedraagt of waarvan het toegestane laadvermogen, met inbegrip van dat van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 ton bedraagt.

4.

Goederenvervoer met motorvoertuigen voor zover aan de volgende eisen wordt voldaan:

a)

de vervoerde goederen dienen eigendom te zijn van de onderneming of door haar te zijn verkocht of gekocht, verhuurd of gehuurd, voortgebracht, gedolven, bewerkt of hersteld;

b)

doel van het vervoer dient te zijn de goederen naar de onderneming te brengen of ze van de onderneming uit te verzenden, of wel ze te verplaatsen binnen de onderneming of voor eigen behoeften buiten de onderneming;

c)

de voor dit vervoer gebruikte motorvoertuigen moeten door het eigen personeel van de onderneming worden bestuurd;

d)

de voertuigen die de goederen vervoeren, moeten eigendom zijn van de onderneming of door haar op krediet zijn gekocht of door haar zijn gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (1).

Deze bepaling is niet van toepassing bij gebruik van een reservevoertuig bij een kortdurend defect aan het normaal gebruikte voertuig;

e)

het vervoer mag slechts een secundaire bedrijvigheid zijn in het kader van de algemene werkzaamheden van de onderneming.

5.

Vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in geval van natuurrampen.


(1)  PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82.


BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Eerste richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van bepaalde gemeenschappelijke regels voor het internationale vervoer (goederenvervoer over de weg tegen vergoeding)

(PB 70 van 6.8.1962, blz. 2005/62)

 

Richtlijn 72/426/EEG van de Raad

(PB L 291 van 28.12.1972, blz. 155)

 

Richtlijn 74/149/EEG van de Raad

(PB L 84 van 28.3.1974, blz. 8)

 

Richtlijn 77/158/EEG van de Raad

(PB L 48 van 19.2.1977, blz. 30)

 

Richtlijn 78/175/EEG van de Raad

(PB L 54 van 25.2.1978, blz. 18)

 

Richtlijn 80/49/EEG van de Raad

(PB L 18 van 24.1.1980, blz. 23)

 

Richtlijn 82/50/EEG van de Raad

(PB L 27 van 4.2.1982, blz. 22)

 

Richtlijn 83/572/EEG van de Raad

(PB L 332 van 28.11.1983, blz. 33)

Uitsluitend artikel 2

Richtlijn 84/647/EEG van de Raad

(PB L 335 van 22.12.1984, blz. 72)

Uitsluitend artikel 6

Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad

(PB L 95 van 9.4.1992, blz. 1)

Uitsluitend artikel 13

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing (bedoeld in artikel 3)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

Eerste richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van bepaalde gemeenschappelijke regels voor het internationale vervoer (goederenvervoer over de weg tegen vergoeding)

31 december 1962

 

72/426/EEG

__

 

74/149/EEG

__

1 juli 1974

77/158/EEG

1 juli 1977

 

78/175/EEG

1 juli 1978

 

80/49/EEG

__

1 juli 1980

82/50/EEG

1 januari 1983

 

83/572/EEG

1 januari 1984

 

84/647/EEG

30 juni 1986

 


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Eerste richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


27.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 374/10


RICHTLIJN 2006/95/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 12 december 2006

betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen

(gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 73/23/EEG van de Raad van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (3) is ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst, dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De in de lidstaten geldende voorschriften met het oog op de veiligheid bij gebruik van elektrisch materiaal binnen bepaalde spanningsgrenzen berusten op verschillen in inzicht, hetgeen tot handelsbelemmeringen aanleiding geeft.

(3)

In sommige lidstaten en voor bepaald elektrisch materiaal bedient de wetgever zich ter bereiking van dit veiligheidsoogmerk van preventieve en repressieve middelen in de vorm van bindende voorschriften.

(4)

In andere lidstaten verwijst de wetgever ter bereiking van dit zelfde oogmerk naar de door normalisatie-instituten uitgewerkte technische normen. Dit systeem biedt het voordeel van snelle aanpassing aan de technische vooruitgang zonder dat de veiligheid wordt veronachtzaamd.

(5)

Bepaalde lidstaten passen administratieve procedures toe waarbij normen worden erkend. Deze erkenning heeft geen invloed op de technische inhoud van de normen of op de begrenzing van hun gebruiksvoorwaarden. Een zodanige erkenning kan dus geen wijziging brengen in de gevolgen welke uit communautair oogpunt zijn verbonden aan een geharmoniseerde en gepubliceerde norm.

(6)

In communautair verband moet het vrije handelsverkeer in elektrisch materiaal kunnen plaatsvinden wanneer dit materiaal voldoet aan bepaalde in alle lidstaten erkende veiligheidseisen. Het bewijs van het voldoen aan deze eisen kan, onverminderd enig ander bewijsmiddel, worden geleverd door verwijzing naar geharmoniseerde normen waarin deze zijn omschreven. Deze geharmoniseerde normen moeten in onderlinge overeenstemming worden opgesteld door organen die door elke lidstaat ter kennis worden gebracht van de andere lidstaten en de Commissie en moeten op grote schaal in de bekendheid worden gebracht. Door een dergelijke harmonisatie moeten de handelsbelemmeringen voortvloeiend uit afwijkingen tussen nationale normen kunnen worden opgeheven.

(7)

Het bewijs van de overeenstemming van het elektrisch materiaal met de geharmoniseerde normen kan, onverminderd enig ander bewijsmiddel, worden geacht te zijn geleverd door het aanbrengen of de afgifte van keurmerken respectievelijk certificaten onder verantwoordelijkheid van de bevoegde instanties of, bij gebreke daarvan, op grond van de door de fabrikant afgegeven verklaring van overeenstemming. De lidstaten moeten evenwel ter bevordering van de opheffing van de handelsbelemmeringen deze keurmerken of certificaten of genoemde verklaring erkennen als bewijselementen. Deze keurmerken of certificaten moeten met het oog hierop ter kennis van het publiek worden gebracht, met name door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(8)

Voor elektrisch materiaal waarvoor nog geen geharmoniseerde normen bestaan, kan het vrije handelsverkeer bij wijze van overgang tot stand worden gebracht door zich te bedienen van normen of van veiligheidsvoorschriften die reeds door andere internationale organen of door een van de instanties die de geharmoniseerde normen vaststellen, zijn uitgewerkt.

(9)

Het kan voorkomen dat elektrisch materiaal in het vrije verkeer wordt gebracht, hoewel het niet aan de veiligheidseisen voldoet en het is te dien einde wenselijk passende bepalingen vast te stellen om dit gevaar te verhelpen.

(10)

In Besluit 93/465/EEG van de Raad (5) zijn de modules vastgesteld voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures die in de richtlijnen voor technische harmonisatie moeten worden gebruikt.

(11)

De keuze van procedures mag niet leiden tot lagere veiligheidsniveaus voor elektrisch materiaal dan die welke nu al in de gehele Gemeenschap gelden.

(12)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage V, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen, en voor toepassing ervan, onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onder elektrisch materiaal in de zin van deze richtlijn wordt verstaan elektrisch materiaal bestemd voor een nominale wisselspanning tussen 50 V en 1 000 V en een nominale gelijkspanning tussen 75 V en 1 500 V, met uitzondering van het materiaal en de verschijnselen opgenomen in bijlage II.

Artikel 2

1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat het elektrische materiaal slechts in de handel kan worden gebracht indien het, vervaardigd volgens de regels van goed vakmanschap op het gebied van de veiligheid die in de Gemeenschap gelden, bij correcte installatie en degelijk onderhoud en bij gebruik overeenkomstig de bestemming, de veiligheid van mensen, huisdieren en goederen niet in gevaar brengt.

2.   In bijlage I zijn de voornaamste elementen betreffende de in lid 1 bedoelde veiligheidsdoeleinden samengevat.

Artikel 3

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat niet om veiligheidsredenen het vrije verkeer binnen de Gemeenschap wordt verhinderd van het elektrische materiaal dat, op de in de artikelen 5, 6, 7 of 8 bepaalde wijze, voldoet aan de in artikel 2 vermelde bepalingen.

Artikel 4

De lidstaten zien erop toe dat de distributiebedrijven de aansluiting op het net en de stroomvoorziening aan de verbruikers, voor elektrisch materiaal niet afhankelijk stellen van strengere veiligheidseisen dan is bepaald in artikel 2.

Artikel 5

De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun terzake bevoegde overheidsinstanties, met het oog op het in artikel 2 bedoelde in de handel brengen of het in artikel 3 bedoelde in het vrije verkeer brengen, met name het elektrisch materiaal dat voldoet aan de veiligheidsvoorschriften van de geharmoniseerde normen, beschouwen als beantwoordende aan de bepalingen van artikel 2.

Normen worden aangemerkt als geharmoniseerd, wanneer zij, na in onderlinge overeenstemming te zijn vastgesteld door de organen waarvan door de lidstaten overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, onder a), mededeling is gedaan, in het kader van de nationale procedures zijn gepubliceerd. Zij moeten worden bijgewerkt op grond van de technologische vooruitgang en de ontwikkeling van de regels van goed vakmanschap op het gebied van veiligheid.

De lijst der geharmoniseerde normen met bronvermelding wordt ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

1.   Voor zover er nog geen geharmoniseerde normen in de zin van artikel 5 zijn vastgesteld en gepubliceerd, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat hun terzake bevoegde overheidsinstanties met het oog op het in artikel 2 bedoelde in de handel brengen of het in artikel 3 bedoelde in het vrije verkeer brengen, eveneens als beantwoordende aan de bepalingen van artikel 2 beschouwen, het elektrisch materiaal dat beantwoordt aan de veiligheidsvoorschriften van de „Commission Internationale des Réglementations en vue de l'approbation de l'équipement électrique” (CEE) (Internationale Commissie voor de keuring van elektrisch materiaal) of van de „Commission Electrotechnique Internationale” (CEI) (Internationaal Elektrotechnisch Comité) ten aanzien waarvan de in de leden 2 en 3 bedoelde publicatieprocedure is gevolgd.

2.   De in lid 1 bedoelde veiligheidsvoorschriften worden door de Commissie aan de lidstaten medegedeeld bij de inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn en vervolgens op het ogenblik waarop zij worden gepubliceerd. De Commissie vermeldt, na overleg met de lidstaten, de voorschriften, en met name de varianten ten aanzien waarvan zij bekendmaking aanbeveelt.

3.   Binnen drie maanden stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun eventuele bezwaren tegen de aldus medegedeelde voorschriften waarbij zij vermelden om welke veiligheidsredenen zij een bepaald voorschrift niet kunnen aanvaarden.

De veiligheidsvoorschriften waartegen geen bezwaar werd gemaakt, worden ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Voor zover er nog geen geharmoniseerde normen in de zin van artikel 5 of overeenkomstig artikel 6 bekendgemaakte veiligheidsvoorschriften bestaan, nemen de lidstaten de nodige maatregelen opdat hun terzake bevoegde overheidsinstanties met het oog op het in artikel 2 bedoelde in de handel brengen of het in artikel 3 bedoelde in het vrije verkeer brengen, eveneens als beantwoordende aan de bepalingen van artikel 2 beschouwen, het elektrisch materiaal dat is gefabriceerd overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften van de in de lidstaat waarin het is vervaardigd geldende normen, indien dit materiaal een even grote veiligheid biedt als die welke op hun eigen grondgebied is vereist.

Artikel 8

1.   Het elektrische materiaal moet, voordat het in de handel wordt gebracht, voorzien zijn van de in artikel 10 bedoelde CE-markering, waarbij wordt verklaard dat het voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn, met inbegrip van de in bijlage IV beschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedure.

2.   In geval van betwisting kan de fabrikant of de importeur een door een overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, onder b), medegedeeld orgaan opgesteld rapport overleggen inzake het overeenkomen van het elektrisch materiaal met de bepalingen van artikel 2.

3.   Indien elektrisch materiaal met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, geeft deze markering aan dat dit materiaal geacht wordt ook aan de voorschriften van deze andere richtlijnen te voldoen.

Indien echter in een of meer van deze richtlijnen gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze van de toe te passen regeling wordt gelaten, geeft de CE-markering alleen aan dat het elektrische materiaal aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste richtlijnen voldoet. In dat geval moeten de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld op de door deze richtlijnen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij dit elektrische materiaal zijn gevoegd.

Artikel 9

1.   Indien een lidstaat om veiligheidsredenen het op de markt brengen van elektrisch materiaal verbiedt of het vrije verkeer ervan belemmert, stelt hij de overige betrokken lidstaten en de Commissie onverwijld daarvan in kennis en deelt daarbij de beweegredenen van zijn beslissing mede en geeft onder meer aan:

a)

of het niet voldoen aan artikel 2 het gevolg is van een leemte in de in artikel 5 bedoelde geharmoniseerde normen, in de in artikel 6 bedoelde bepalingen, of in de in artikel 7 bedoelde normen;

b)

of het niet voldoen aan artikel 2 het gevolg is van het slecht toepassen van genoemde normen of publicaties of van het niet naleven van de in dat artikel bedoelde regels van goed vakmanschap.

2.   Indien andere lidstaten bezwaren inbrengen tegen de beslissing, bedoeld in lid 1, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de betrokken lidstaten.

3.   Indien binnen drie maanden na de datum van de kennisgeving, bedoeld in lid 1, geen overeenstemming is bereikt, wint de Commissie het advies in van één van de overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, onder b), medegedeelde organen dat zijn zetel buiten het grondgebied van de betrokken lidstaten heeft, en niet is opgetreden in het kader van de procedure van artikel 8. In het advies wordt aangegeven in hoeverre de bepalingen van artikel 2 niet zijn nageleefd.

4.   De Commissie deelt het advies van het in lid 3 bedoelde orgaan mede aan alle lidstaten; binnen een maand kunnen deze hun op- en aanmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De Commissie neemt terzelfder tijd van de op- en aanmerkingen van de betrokken partijen ten aanzien van genoemd advies kennis.

5.   Na kennis genomen te hebben van deze op- en aanmerkingen kan de Commissie eventueel de dienstige aanbevelingen of adviezen formuleren.

Artikel 10

1.   De in bijlage III bedoelde CE-markering wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op het elektrische materiaal, of, indien dit niet mogelijk is, dan wel op de verpakking, de gebruiksaanwijzing of het garantiebewijs.

2.   Op elektrisch materiaal mogen geen andere markeringen worden aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Op het elektrische materiaal, de verpakking, de gebruiksaanwijzing of het garantiebewijs mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

3.   Onverminderd artikel 9:

a)

ontstaat, wanneer een lidstaat vaststelt dat de CE-markering ten onrechte is aangebracht, voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde de verplichting om onder de door de lidstaat gestelde voorwaarden het product in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CE-markering en aan de overtreding een einde te maken;

b)

treft de lidstaat, indien de tekortkoming blijft bestaan, alle nodige maatregelen om overeenkomstig artikel 9 het in de handel brengen van het betrokken product te beperken of te verbieden dan wel het uit de handel te laten nemen.

Artikel 11

Elke lidstaat stelt de overige lidstaten en de Commissie in kennis van:

a)

de lijst van de in artikel 5, tweede alinea, bedoelde organen;

b)

de lijst van de organen die overeenkomstig artikel 8, lid 2, een rapport opstellen of overeenkomstig artikel 9 een advies uitbrengen;

c)

de vindplaats van de in artikel 5, tweede alinea, bedoelde publicatie.

Elke wijziging van deze gegevens wordt door elke lidstaat aan de andere lidstaten en de Commissie medegedeeld.

Artikel 12

Deze richtlijn is niet van toepassing op elektrisch materiaal dat bestemd is voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 13

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 14

Richtlijn 73/23/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage V, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 15

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 12 december 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

M. PEKKARINEN


(1)  PB C 10 van 14.1.2004, blz. 6.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 21 oktober 2003 (PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 68) en besluit van de Raad van 14 november 2006.

(3)  PB L 77 van 26.3.1973, blz. 29. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 93/68/EEG (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1).

(4)  Zie bijlage V, deel A.

(5)  Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23).


BIJLAGE I

Hoofdelementen Van De Veiligheidsdoeleinden Voor Elektrisch Materiaal, Bestemd Voor Gebruik Binnen Bepaalde Spanningsgrenzen

1.

Algemene eisen

a)

De voornaamste kenmerken waarvan bekendheid en inachtneming noodzakelijk zijn voor gebruik overeenkomstig de bestemming en zonder gevaar, zijn op het elektrisch materiaal aangegeven of, indien dit niet mogelijk is, op een bijgevoegde gebruiksaanwijzing.

b)

De merknaam of het handelsmerk is duidelijk op het elektrisch materiaal of, wanneer zulks onmogelijk is, op de verpakking aangebracht.

c)

Het elektrisch materiaal alsmede de samenstellende delen daarvan zijn zodanig geconstrueerd dat zij veilig en behoorlijk kunnen worden aangesloten.

d)

Het elektrisch materiaal is zodanig ontworpen en geconstrueerd dat, bij juist gebruik en behoorlijk onderhoud, de beveiliging tegen de gevaren, beschreven in de punten 2 en 3 van deze bijlage, gewaarborgd is.

2.

Beveiliging tegen gevaren die aan het elektrisch materiaal verbonden kunnen zijn

Er worden technische maatregelen overeenkomstig punt 1 vastgesteld opdat:

a)

personen en huisdieren afdoende worden beschermd tegen gevaar van verwonding of andere schade die kan worden toegebracht door directe of indirecte aanraking;

b)

geen temperaturen, boogontladingen of stralingen optreden die gevaar zouden kunnen opleveren;

c)

personen, huisdieren en voorwerpen afdoende worden beveiligd tegen gevaren van niet-elektrische aard die, naar de ervaring leert, door het elektrisch materiaal kunnen worden veroorzaakt;

d)

de isolatie berekend is op de te verwachten belastingen.

3.

Bescherming tegen de gevaren die kunnen ontstaan door invloeden van buiten op elektrisch materiaal

Er worden technische maatregelen overeenkomstig punt 1 vastgesteld, opdat:

a)

het elektrisch materiaal voldoet aan de gestelde mechanische eisen, zodat personen, huisdieren en voorwerpen geen gevaar lopen;

b)

het elektrisch materiaal bestand is tegen niet-mechanische invloeden in de te verwachten milieusituatie, zodat personen, huisdieren en voorwerpen geen gevaar lopen;

c)

personen, huisdieren en voorwerpen niet in gevaar worden gebracht bij de te verwachten overbelasting van het elektrisch materiaal.


BIJLAGE II

Materiaal En Verschijnselen Die Niet Onder Deze Richtlijn Vallen

Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik in explosieve omgeving

Elektro-radiologisch en elektro-medisch materiaal

Elektrisch gedeelte van personen- en goederenliften

Elektriciteitsmeters

Contactdozen en contactstoppen voor huishoudelijk gebruik

Voedingen voor elektrische afrasteringen

Radio-elektrische storingen

Gespecialiseerd elektrisch materiaal bestemd om in schepen of vliegtuigen of bij de spoorwegen te worden gebruikt dat beantwoordt aan de veiligheidsvoorschriften die zijn vastgesteld door internationale instellingen waarbij de lidstaten zijn aangesloten


BIJLAGE III

Ce-Markering Van Overeenstemming En Eg-Verklaring Van Overeenstemming

A.   CE-markering van overeenstemming

De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de initialen CE in de volgende grafische vorm:

Image

Bij verkleining of vergroting van de CE-markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De onderscheiden onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 mm bedraagt.

B.   EG-verklaring van overeenstemming

De EG-verklaring van overeenstemming moet de volgende gegevens bevatten:

naam en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde,

beschrijving van het elektrische materiaal,

verwijzing naar de geharmoniseerde normen,

vermelding van, in voorkomend geval, de specificaties waarop de verklaring van overeenstemming betrekking heeft,

identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is verplichtingen voor de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde aan te gaan,

de laatste twee cijfers van het jaar waarin de CE-markering is aangebracht.


BIJLAGE IV

Interne Fabricagecontrole

1.

De interne fabricagecontrole is de procedure waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde, die aan de verplichtingen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat het elektrische materiaal voldoet aan de desbetreffende eisen van deze richtlijn. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op.

2.

De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen; deze wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product voor controledoeleinden ter beschikking gehouden van de bevoegde nationale instanties op het grondgebied van de Gemeenschap.

Indien noch de fabrikant noch zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap gevestigd is, rust deze verplichting op de persoon die ermee is belast het elektrische materiaal in de Gemeenschap in de handel te brengen.

3.

Op grond van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het elektrische materiaal voldoet aan de eisen van deze richtlijn. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, de fabricage en de werking van het elektrische materiaal; zij bevat:

een algemene beschrijving van het elektrisch materiaal,

ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz.,

beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het elektrisch materiaal,

een lijst van de normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om uit veiligheidsoogpunt aan deze richtlijn te voldoen ingeval de normen niet zijn toegepast,

de resultaten van de ontwerpberekeningen, onderzoeken, enz.,

de keuringsrapporten.

4.

De fabrikant of zijn gevolmachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.

5.

De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de producten in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de desbetreffende eisen van deze richtlijn.


BIJLAGE V

Deel A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen daarvan

Richtlijn 73/23/EEG van de Raad

Richtlijn 93/68/EEG van de Raad

Slechts artikel 1, punt 12, en artikel 13

(PB L 77 van 26.3.1973, blz. 29)

(PB L 220 van 30.8.1993, blz. 1)

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 14)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

73/23/EEG

93/68/EEG

21 augustus 1974 (1)

1 juli 1994

1 januari 1995 (2)


(1)  Voor Denemarken was de omzettingstermijn tot vijf jaar verlengd, d.w.z. tot 21 februari 1978 (zie artikel 13, lid 1, van Richtlijn 73/23/EEG).

(2)  De lidstaten dienden tot 1 januari 1997 het in de handel brengen en het gebruik toe te staan van de producten die in overeenstemming waren met de markeringsregelingen welke vóór 1 januari 1995 van kracht waren. Zie artikel 14, lid 2, van Richtlijn 93/68/EEG.


BIJLAGE VI

Concordantietabel

Richtlijn 73/23/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikelen 1 — 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3, punt a)

Artikel 8, lid 3, punt b)

Artikel 9, lid 1, eerste streepje

Artikel 9, lid 1, tweede streepje

Artikel 9, leden 2 tot en met 5

Artikel 10

Artikel 11, eerste streepje

Artikel 11, tweede streepje

Artikel 11, derde streepje

Artikel 12

Artikel 13, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 14

Bijlagen I — IV

Artikelen 1 — 7

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3, eerste alinea

Artikel 8, lid 3, tweede alinea

Artikel 9, lid 1, punt a)

Artikel 9, lid 1, punt b)

Artikel 9, leden 2 tot en met 5

Artikel 10

Artikel 11, punt a)

Artikel 11, punt b)

Artikel 11, punt c)

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Bijlagen I — IV

Bijlage V

Bijlage VI