ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 264

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
25 september 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1365/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren en houdende intrekking van Richtlijn 80/1119/EEG van de Raad

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1366/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2037/2000 met betrekking tot het referentiejaar voor de toewijzing van quota van chloorfluorkoolstoffen voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden

12

 

*

Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

13

 

*

Richtlijn 2006/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen ( 1 )

20

 

*

Richtlijn 2006/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal ( 1 )

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

25.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 264/1


VERORDENING (EG) Nr. 1365/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 september 2006

betreffende de statistiek van het goederenvervoer over de binnenwateren en houdende intrekking van Richtlijn 80/1119/EEG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De binnenwateren spelen een belangrijke rol in de vervoersnetwerken van de Gemeenschap. Om zoals beschreven in het witboek van de Commissie „Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” tot vervoer te komen dat niet alleen economisch doelmatig is, maar ook minder energie verbruikt en minder schadelijke gevolgen heeft voor het milieu, wordt de binnenvaart in het kader van de doelstellingen van het gemeenschappelijke vervoerbeleid bevorderd.

(2)

Voor de verdere ontwikkeling en monitoring van zowel het gemeenschappelijke vervoerbeleid als de vervoercomponent in het regionaal beleid en de trans-Europese netwerken heeft de Commissie statistieken over het goederenvervoer over de binnenwateren nodig.

(3)

De statistieken over de binnenvaart zijn tot nu opgesteld uit hoofde van Richtlijn 80/1119/EEG van de Raad van 17 november 1980 betreffende de statistische registratie van het goederenvervoer over de binnenwateren (2). Deze richtlijn beantwoordt niet langer aan de eisen van deze tijd. Vervanging door een nieuw, doeltreffender instrument met een groter toepassingsgebied is dan ook noodzakelijk.

(4)

Richtlijn 80/1119/EEG dient derhalve te worden ingetrokken.

(5)

De statistieken over de verschillende vormen van vervoer in de Gemeenschap moeten worden opgesteld met behulp van gemeenschappelijke concepten en standaards. Doel is statistieken over de verschillende vormen van vervoer te verkrijgen die in de praktijk zoveel mogelijk met elkaar kunnen worden vergeleken.

(6)

Vervoer over de binnenwateren komt niet in alle lidstaten voor en derhalve is het toepassingsgebied van deze verordening beperkt tot die lidstaten waar deze vorm van vervoer bestaat.

(7)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het uitwerken van gemeenschappelijke statistische standaards voor de productie van geharmoniseerde gegevens, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(8)

Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (3) vormt een referentiekader voor de bepalingen van de onderhavige verordening.

(9)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4).

(10)

Overeenkomstig artikel 3 van Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad (5) is het Comité statistisch programma geraadpleegd, dat bij dit besluit in het leven is geroepen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden gemeenschappelijke regels vastgelegd voor de productie van statistieken van de Gemeenschap van het goederenvervoer over de binnenwateren.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) gegevens over de binnenvaart op hun grondgebied.

2.   De lidstaten verstrekken de gegevens zoals beschreven in artikel 4, lid 1, wanneer in het kader van de binnenlandse binnenvaart, de internationale binnenvaart of de doorvaart in het totaal méér dan een miljoen ton goederen per jaar over hun binnenwateren wordt vervoerd.

3.   In afwijking van lid 2 verstrekken de lidstaten de gegevens zoals beschreven in artikel 4, lid 2, wanneer geen internationale of doorvaart op hun binnenwateren plaatsvindt, maar in het kader van de binnenlandse binnenvaart in het totaal méér dan een miljoen ton goederen over de binnenwateren wordt vervoerd.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

het goederenvervoer met vaartuigen met een laadvermogen van minder dan 50 ton;

b)

vaartuigen die hoofdzakelijk voor het vervoer van passagiers worden gebruikt;

c)

veerponten;

d)

vaartuigen die uitsluitend voor niet-commerciële doeleinden worden gebruikt door haven- en andere autoriteiten;

e)

vaartuigen die alleen voor bunkering of opslag worden gebruikt;

f)

niet voor goederenvervoer bestemde vaartuigen zoals vissersschepen, baggerschuiten, drijvende werkplaatsen, woonboten en plezierboten.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„binnenwater”: een niet van de zee deel uitmakend wateroppervlak geschikt voor bevaring door schepen met een capaciteit van ten minste 50 ton bij normale belading, met inbegrip van zowel bevaarbare rivieren en meren als bevaarbare kanalen;

b)

„binnenvaartschip”: een schip dat voor goederenvervoer of openbaar personenvervoer over binnenwateren is ontworpen;

c)

„nationaliteit van het schip”: het land waar het binnenvaartschip is geregistreerd.

Artikel 4

Verzameling van gegevens

1.   De gegevens worden verzameld aan de hand van de tabellen in de bijlagen A tot en met D.

2.   In het in artikel 2, lid 3, bedoelde geval worden de gegevens verzameld overeenkomstig de tabel in bijlage E.

3.   Ten behoeve van de verordening worden de goederen geclassificeerd volgens bijlage F.

Artikel 5

Toezending van gegevens

1.   De eerste referentieperiode gaat in op 1 januari 2007. De gegevens worden zo snel mogelijk en uiterlijk vijf maanden na afloop van de relevante referentieperiode toegezonden.

2.   In de eerste drie jaar waarin deze verordening van kracht is, kan de in lid 1 genoemde termijn voor toezending van de gegevens worden verlengd volgens de in artikel 10, lid 2, beschreven procedure. De maximumtermijn, eventueel toegestane verlengingen inbegrepen, bedraagt acht maanden te rekenen vanaf het einde van de referentieperiode.

De verlengde termijnen voor toezending van de gegevens staan aangegeven in bijlage G.

Artikel 6

Verspreiding

De statistieken van de Gemeenschap die op basis van de in artikel 4 beschreven gegevens worden opgesteld, worden verspreid met min of meer dezelfde regelmaat als bij de toezending van de verzamelde gegevens.

Artikel 7

Kwaliteit van de gegevens

1.   De Commissie (Eurostat) werkt volgens de procedure in artikel 10, lid 2, eisen en criteria voor de te hanteren methoden uit, die waarborgen dat gegevens van goede kwaliteit worden geproduceerd.

2.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gegevens van goede kwaliteit worden toegezonden.

3.   De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens. De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) een verslag met inlichtingen en cijfers over de kwaliteitscontroles die op de toegezonden gegevens zijn uitgevoerd.

Artikel 8

Uitvoeringsverslag

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op 15 oktober 2009 en na raadpleging van het Comité statistisch programma een verslag voor over de uitvoering van de verordening. Dit verslag bevat met name:

a)

een afweging van de kosten en baten van de geproduceerde statistieken voor de Gemeenschap, de lidstaten, de leveranciers en de gebruikers van de statistische gegevens;

b)

een beoordeling van de kwaliteit van de geproduceerde statistieken;

c)

een beschrijving van mogelijke verbeteringen en aanpassingen die in het licht van het verkregen materiaal noodzakelijk worden geacht.

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

De uitvoeringsmaatregelen voor de verordening, met inbegrip van de maatregelen die nodig zijn in verband met economische en technische ontwikkelingen, worden vastgelegd volgens de procedure in artikel 10, lid 2. Dit geldt voor:

a)

de aanpassing van de drempel voor de statistische verwerking van de binnenvaart (artikel 2);

b)

de bijstelling van de definities en de goedkeuring van aanvullende definities (artikel 3);

c)

de wijziging van de reikwijdte van de te verzamelen gegevens en van de inhoud van de bijlagen (artikel 4);

d)

de vastlegging van de regels voor de toezending van gegevens aan de Commissie (Eurostat), met inbegrip van de standaards voor de onderlinge uitwisseling van gegevens (artikel 5);

e)

de vastlegging van de regels voor de verspreiding van de statistieken door de Commissie (Eurostat) (artikel 6);

f)

de uitwerking en publicatie van de eisen en criteria op het punt van de te hanteren methoden (artikel 7).

Artikel 10

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma, dat is opgericht bij artikel 1 van Besluit 89/382/EEG, Euratom.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

Overgangsbepalingen en intrekking

1.   De lidstaten verstrekken de statistische resultaten over het jaar 2006 volgens Richtlijn 80/1119/EEG.

2.   Richtlijn 80/1119/EEG wordt per 1 januari 2007 ingetrokken.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  Advies van het Europees Parlement van 17 januari 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 juli 2006.

(2)  PB L 339 van 15.12.1980, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(3)  PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(4)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(5)  PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.


BIJLAGE A

Tabel A1. Goederenvervoer naar soort goederen (jaargegevens)

Elementen

Details codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

„A1”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Land/regio van lading

2 letters of 4 alfanumerieke tekens

ISO-landencode of NUTS 2

 

Land/regio van lossing

2 letters of 4 alfanumerieke tekens

ISO-landencode of NUTS 2

 

Soort vervoer

1 cijfer

1 = nationaal

2 =

internationaal (m.u.v. doorvaart)

3 = doorvaart

 

Soort goederen

2 cijfers

NST 2000

 

Soort verpakking

1 cijfer

1 = in containers

2 = niet in containers

 

Vervoerd gewicht

 

 

ton

Tonkilometer

 

 

tkm


BIJLAGE B

Tabel B1. Vervoer naar scheepsvlag en soort vaartuig (jaargegevens)

Elementen

Details codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

„B1”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Land/regio van lading

2 letters of 4 alfanumerieke tekens

ISO-landencode of NUTS 2

 

Land/regio van lossing

2 letters of 4 alfanumerieke tekens

ISO-landencode of NUTS 2

 

Soort vervoer

1 cijfer

1 = nationaal

2 =

internationaal (m.u.v. doorvaart)

3 = doorvaart

 

Soort vaartuig

1 cijfer

1 = motorschip

2 =

schip zonder eigen aandrijving

3 = motortankschip

4 =

tankschip zonder eigen aandrijving

5 =

overige schepen voor goederenvervoer

 

Nationaliteit van het vaartuig

2-letters

ISO-landencode

 

Vervoerd gewicht

 

 

ton

Tonkilometer

 

 

tkm


Tabel B2. Vaartuigverkeer (jaargegevens)

Elementen

Details codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

„B2”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Aantal beladen vaartuigen

 

 

vaartuig

Aantal lege vaartuigen

 

 

vaartuig

Vaartuigkilometer (beladen vaartuigen)

 

 

vaartuig-kilometer

Vaartuigkilometer (lege vaartuigen)

 

 

vaartuig-kilometer

NB: Toezending van de gegevens vermeld in deze tabel is facultatief.


BIJLAGE C

Tabel C1. Containervervoer naar soort goederen (jaargegevens)

Elementen

Details codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

„C1”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Land/regio van lading

2 letters of 4 alfanumerieke tekens

ISO-landencode of NUTS 2

 

Land/regio van lossing

2 letters of 4 alfanumerieke tekens

ISO-landencode of NUTS 2

 

Soort vervoer

1 cijfer

1 = nationaal

2 =

internationaal (m.u.v. doorvaart)

3 = doorvaart

 

Grootte van de containers

1 cijfer

1 = 20-voet

2 = 40-voet

3 =

groter dan 20-voet, maar kleiner dan 40-voet

4 = groter dan 40-voet

 

Beladingstoestand

1 cijfer

1 = beladen containers

2 = lege containers

 

Soort goederen

2 cijfers

NST 2000

 

Vervoerd gewicht (1)

 

 

ton

Tonkilometer (1)

 

 

tkm

Twenty feet equivalent unit

 

 

TEU

TEU-kilometer

 

 

TEUkm


(1)  Uitsluitend voor beladen containers.


BIJLAGE D

Tabel D1. Vervoer naar scheepsvlag (kwartaalgegevens)

Elementen

Details codering

Nomenclatuur

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

„D1”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Kwartaal

2 alfanumerieke tekens

„Q1, Q2, Q3 of Q4”

 

Soort vervoer

1 cijfer

1 = nationaal

2 =

internationaal (m.u.v. doorvaart)

3 = doorvaart

 

Nationaliteit van het vaartuig

2 letters

ISO-landencode

 

Vervoerd gewicht

 

 

ton

Tonkilometer

 

 

tkm


Tabel D2. Containervervoer naar scheepsvlag (kwartaalgegevens)

Elementen

Details codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke gegevens

„D2”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Kwartaal

2 alfanumerieke tekens

„Q1, Q2, Q3 of Q4”

 

Soort vervoer

1 cijfer

1 = nationaal

2 =

internationaal (m.u.v. doorvaart)

3 = doorvaart

 

Nationaliteit van het vaartuig

2 letters

ISO-landencode

 

Beladingstoestand

1 cijfer

1 = beladen containers

2 = lege containers

 

Vervoerd gewicht (1)

 

 

ton

Tonkilometer (1)

 

 

tkm

Twenty feet equivalent unit

 

 

TEU

TEU-kilometer

 

 

TEUkm


(1)  Uitsluitend voor beladen containers.


BIJLAGE E

Tabel E1. Goederenvervoer (jaargegevens)

Elementen

Details codering

Classificatie

Eenheid

Tabel

2 alfanumerieke tekens

„E1”

 

Rapporterend land

2 letters

ISO-landencode

 

Jaar

4 cijfers

„yyyy”

 

Totaal vervoerd gewicht

 

 

ton

Totaal aantal tonkilometer

 

 

tkm


BIJLAGE F

Goederennomenclatuur

NST-2000

NST-2000-groepen

Omschrijving

Producten in de CPA-afdelingen

01

Producten van de landbouw, jacht en bosbouw; vis en visserijproducten

01, 02, 05

02

Steenkool en bruinkool; turf; ruwe aardolie en aardgas; uranium en thorium

10, 11, 12

03

Metaalertsen en andere delfstoffen

13, 14

04

Voedings- en genotmiddelen

15, 16

05

Textiel en textielproducten; leder en lederwaren

17, 18, 19

06

Hout; hout- en kurkwaren (exclusief meubelen); vlechtwerk; pulp, papier en papierwaren; drukwerk en opgenomen media

20, 21, 22

07

Cokes, geraffineerde aardolieproducten en splijt- en kweekstoffen

23

08

Chemische producten en synthetische of kunstmatige vezels; producten van rubber of kunststof

24, 25

09

Overige niet-metaalhoudende minerale producten

26

10

Metalen in primaire vorm; producten van metaal, andere dan machines en apparaten

27, 28

11

Machines, apparaten en werktuigen, n.e.g.; kantoormachines en computers; elektrische machines en apparaten, n.e.g.; radio-, televisie- en telecommunicatieapparatuur; medische apparatuur en instrumenten, precisie- en optische instrumenten, uurwerken

29, 30, 31, 32, 33

12

Transportmiddelen

34, 35

13

Meubelen; overige goederen en producten, n.e.g.

36

14

Secundaire grondstoffen; gemeentelijk afval en overig niet elders in de CPA gespecificeerd afval

37 + gemeentelijk afval (als gegeven voor CPA-afdeling 90) en overig niet elders in de CPA gespecificeerd afval

15

Brieven, pakketten

NB: Deze groep is normaliter bestemd voor goederen die worden vervoerd door posterijen en koerierdiensten die in NACE Rev.1, afdeling 64, geregistreerd staan.

 

16

Uitrusting en materiaal voor het vervoer van goederen

NB: Onder deze groep vallen lege containers, pallets, kisten, kratten, rolcontainers en dergelijke. Goederenvoertuigen die op een ander voertuig geplaatst zijn, vallen hier eveneens onder.

Het feit dat er een code voor dit soort materiaal bestaat, betekent nog niet dat dit als goederen moet worden aangemerkt. Of dit het geval is, hangt af van de regels voor de gegevensverzameling voor iedere vorm van vervoer.

 

17

Vervoerde goederen in het kader van particuliere of bedrijfsverhuizingen; separaat van passagiers vervoerde bagage; voor reparatiedoeleinden vervoerde voertuigen; overige niet voor de markt bestemde goederen, n.e.g.

 

18

Gegroepeerde goederen: diverse soorten goederen die gezamenlijk worden vervoerd

NB: Indien separate registratie onder de groepen 01 tot en met 16 een vertekend beeld oplevert, moet van deze groep worden gebruikgemaakt.

 

19

Niet identificeerbare goederen: goederen die om de een of andere reden niet te identificeren zijn en daarom ook niet in de groepen 01 tot en met 16 kunnen worden opgenomen

NB: Indien de rapporterende eenheid geen gegevens over het soort vervoerde goederen heeft, moeten de goederen in deze groep worden geregistreerd.

 

20

Overige goederen, n.e.g.

NB: Deze groep is bestemd voor goederen die niet in een van de groepen 01 tot en met 19 kunnen worden opgenomen. Aangezien deze groepen voor alle denkbare soorten vervoerde goederen bestemd zijn, is registratie onder groep 20 niet gebruikelijk. Hier opgenomen gegevens dienen dan ook nog eens gecontroleerd te worden.

 


BIJLAGE G

Verlengingen van de termijn voor toezending (artikel 5, lid 2)

Lidstaat

Verlengde toezendingstermijn na afloop van de referentieperiode

Laatste jaar waarvoor de verlenging wordt verleend

België

8 maanden

2009


25.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 264/12


VERORDENING (EG) Nr. 1366/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 september 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2037/2000 met betrekking tot het referentiejaar voor de toewijzing van quota van chloorfluorkoolstoffen voor de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (3) is bepaald dat 1999 het referentiejaar is voor de toewijzing van quota van chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK's). De HCFK-markt in de tien nieuwe lidstaten is sinds 1999 grondig gewijzigd: nieuwe bedrijven zijn op de markt verschenen en er hebben verschuivingen in de marktaandelen plaatsgevonden. Indien in deze nieuwe lidstaten 1999 als referentiejaar voor de toewijzing van HCFK-quota zou worden gebruikt, zou een groot aantal bedrijven geen importquotum krijgen. Dit kan als arbitrair en zelfs als een schending van het discriminatieverbod en het vertrouwensbeginsel worden beschouwd.

(2)

In de regel moeten quota op de meest recente en representatieve cijfers worden gebaseerd, om te vermijden dat bepaalde importeurs in de nieuwe lidstaten worden uitgesloten. Daarom moet worden uitgegaan van de jaren waarvoor de meeste recente gegevens beschikbaar zijn. Om de commerciële situatie op de HCFK-markt in de tien nieuwe lidstaten zo goed mogelijk weer te geven, dient als referentie voor de bedrijven uit die lidstaten het gemiddelde marktaandeel in 2002 en 2003 te worden gehanteerd.

(3)

Verordening (EG) nr. 2037/2000 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 4, lid 3, onder i), van Verordening (EG) nr. 2037/2000 wordt het volgende punt toegevoegd:

„i)

in afwijking van punt h) draagt elke producent en importeur in de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije er zorg voor dat het berekende niveau van chloorfluorkoolwaterschoffen die hij op de markt brengt of voor eigen rekening gebruikt, uitgedrukt als percentage van de overeenkomstig onder b), d), e) en f) berekende niveaus, niet hoger is dan het gemiddelde van zijn procentuele marktaandeel in 2002 en 2003.”

.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 110 van 9.5.2006, blz. 33.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 27 april 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juni 2006.

(3)  PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 29/2006 (PB L 6 van 11.1.2006, blz. 27).


25.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 264/13


VERORDENING (EG) Nr. 1367/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 september 2006

betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en gezien de gemeenschappelijke ontwerptekst die door het bemiddelingscomité is goedgekeurd op 22 juni 2006 (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De communautaire milieuwetgeving beoogt onder meer bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bescherming van de menselijke gezondheid en aldus duurzame ontwikkeling te bevorderen.

(2)

Het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) legt de nadruk op het belang van het verstrekken van adequate milieu-informatie en het bieden van reële mogelijkheden tot inspraak in de besluitvorming op milieugebied, zodat de verantwoordingsplicht voor en transparantie van de besluitvorming worden vergroot en een bijdrage wordt geleverd tot de bewustmaking van en steun voor de genomen besluiten. Voorts spoort het, net als de voorgaande milieuactieprogramma's (4), aan tot een effectievere uitvoering en toepassing van de communautaire wetgeving betreffende milieubescherming, met inbegrip van de handhaving van de communautaire regelgeving en het optreden tegen inbreuken op de communautaire milieuwetgeving.

(3)

De Gemeenschap heeft op 25 juni 1998 het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Europese Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) (hierna „het Verdrag van Aarhus” genoemd) ondertekend. De Gemeenschap heeft het Verdrag van Aarhus op 17 februari 2005 goedgekeurd (5). De bepalingen van het Gemeenschapsrecht dienen met dat verdrag in overeenstemming te zijn.

(4)

De Gemeenschap heeft reeds wetgeving aangenomen, deze evolueert en draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag van Aarhus. Er dienen voorzieningen te worden getroffen om de eisen van het verdrag van toepassing te maken op de communautaire instellingen en organen.

(5)

Het is passend om de drie pijlers van het Verdrag van Aarhus, te weten toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, via één wetgevingsbesluit te regelen en gemeenschappelijke bepalingen inzake doelstellingen en definities vast te stellen. Dit draagt bij tot een stroomlijning van de wetgeving en meer transparantie van de uitvoeringsmaatregelen die met betrekking tot de communautaire instellingen en organen worden genomen.

(6)

In beginsel gelden de krachtens de drie pijlers van het Verdrag van Aarhus gewaarborgde rechten zonder onderscheid op basis van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats.

(7)

Het Verdrag van Aarhus geeft een ruime omschrijving van „overheidsinstanties” omdat de basisidee is dat overal waar openbaar gezag wordt uitgeoefend, rechten dienen te gelden voor individuele personen en hun organisaties. Het is derhalve noodzakelijk de communautaire instellingen en organen die onder deze verordening vallen, op eenzelfde ruime en functionele manier te definiëren. Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus kunnen communautaire instellingen en organen van het toepassingsgebied van het verdrag worden uitgesloten wanneer zij in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid optreden. Ter wille van de samenhang met Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (6), zijn de bepalingen inzake toegang tot milieu-informatie evenwel van toepassing op communautaire instellingen en organen wanneer zij in een wetgevende hoedanigheid optreden.

(8)

De definitie van milieu-informatie in deze verordening omvat informatie in ongeacht welke vorm over de toestand van het milieu. Deze definitie, die afgestemd is op die van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (7), heeft dezelfde inhoud als de definitie die in het Verdrag van Aarhus wordt gehanteerd. De definitie van „document” in Verordening (EG) nr. 1049/2001 omvat ook milieu-informatie als omschreven in de onderhavige verordening.

(9)

Het is passend dat in deze verordening een definitie wordt gegeven van „plannen en programma's betreffende het milieu” die rekening houdt met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus, die ook spoort met de aanpak die ten aanzien van de verplichtingen van de lidstaten krachtens de vigerende EG-wetgeving wordt gehanteerd. Bij de definitie van „plannen en programma's betreffende het milieu” moet rekening worden gehouden met hun bijdrage tot, of vermoedelijk significant effect op, het bereiken van de doelstellingen en prioriteiten van het communautaire milieubeleid. Het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap stelt de doelstellingen van het communautaire milieubeleid en de acties die voor het bereiken van die doelstellingen worden gepland, vast voor de periode van 10 jaar die ingaat op 22 juli 2002. Na het verstrijken van deze periode dient een volgend milieuactieprogramma te worden vastgesteld.

(10)

Aangezien het milieurecht aan voortdurende evolutie onderhevig is, dient in de definitie van „milieurecht” te worden verwezen naar de doelstellingen van het communautaire milieubeleid die in het Verdrag zijn uiteengezet.

(11)

Administratieve handelingen van individuele strekking die juridisch bindende en externe werking hebben, moeten aan een interne herziening kunnen worden onderworpen. Eenzelfde regeling dient te gelden voor nalatigheden in gevallen waarin krachtens het milieurecht een verplichting tot het stellen van een administratieve handeling bestaat. Aangezien besluiten die worden genomen door een communautaire instelling of een communautair orgaan, optredend in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid, kunnen worden uitgesloten, dient hetzelfde te gelden voor andere onderzoekprocedures waarbij de communautaire instelling of het communautaire orgaan uit hoofde van bepalingen van het Verdrag als administratief toezichtsorgaan optreedt.

(12)

Het Verdrag van Aarhus schrijft voor dat het publiek toegang wordt verleend tot milieu-informatie, hetzij op verzoek, hetzij door de actieve verspreiding van informatie door de autoriteiten waarop het verdrag van toepassing is. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op het Europees Parlement, de Raad en de Commissie alsmede op bij communautair besluit ingestelde agentschappen en soortgelijke organen. Zij stelt ten aanzien van deze instellingen regels vast die grotendeels in overeenstemming zijn met de regels van het Verdrag van Aarhus. Het is noodzakelijk het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uit te breiden tot alle andere communautaire instellingen en organen.

(13)

Waar het Verdrag van Aarhus bepalingen bevat die niet of slechts gedeeltelijk voorkomen in Verordening (EG) nr. 1049/2001, met name ten aanzien van de verzameling en verspreiding van milieu-informatie, is het nodig deze bepalingen in deze verordening te voorzien.

(14)

Milieu-informatie van goede kwaliteit is essentieel, wil het recht van het publiek op toegang tot milieu-informatie daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend. Daarom is het passend regels in te voeren die de communautaire instellingen en organen ertoe verplichten die kwaliteit te waarborgen.

(15)

Waar Verordening (EG) nr. 1049/2001 in uitzonderingen voorziet, dienen deze van toepassing te zijn, behoudens meer specifieke bepalingen in de onderhavige verordening met betrekking tot verzoeken om milieu-informatie. De gronden voor weigering met betrekking tot de toegang tot milieu-informatie moeten in beperkende zin worden uitgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het met de openbaarmaking gediende openbaar belang, alsmede met de vraag of de gevraagde informatie betrekking heeft op emissies in het milieu. De woorden „commerciële belangen” hebben betrekking op overeenkomsten ter bescherming van geheime informatie, welke zijn gesloten door instellingen of organen die optreden in de hoedanigheid van bankinstelling.

(16)

Bij Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap (8) is reeds een de gehele Gemeenschap bestrijkend netwerk ingesteld ter bevordering van samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, met bijstand van de Commissie, met het oog op de verbetering van de preventie en beheersing van een aantal overdraagbare ziekten in de Gemeenschap. Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) voorziet in een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid dat een aanvulling vormt op het beleid van de lidstaten. Een aantal elementen van dit programma, zoals de verbetering van kennis en informatie voor de ontwikkeling van de volksgezondheid en een versterking van de mogelijkheden om snel en op gecoördineerde wijze te reageren op bedreigingen voor de volksgezondheid, zijn doelstellingen die eveneens volledig in overeenstemming zijn met de eisen van het Verdrag van Aarhus. De onderhavige verordening laat Beschikking nr. 2119/98/EG en Besluit nr. 1786/2002/EG derhalve onverlet.

(17)

Het Verdrag van Aarhus schrijft voor dat de partijen voorzieningen treffen voor inspraak voor het publiek gedurende de voorbereiding van plannen en programma's betrekking hebbende op het milieu. Deze voorzieningen moeten redelijke termijnen bevatten voor het informeren van het publiek over de milieubesluitvorming in kwestie. Wil inspraak voor het publiek doeltreffend zijn, dan moet zij in een vroeg stadium plaatsvinden op een ogenblik dat alle opties open zijn. Communautaire instellingen en organen dienen, wanneer zij bepalingen inzake inspraak voor het publiek vaststellen, het publiek aan te wijzen dat inspraak heeft. Het Verdrag van Aarhus schrijft tevens voor dat elke partij, voor zover passend, zich inspant om bij de voorbereiding van beleid betreffende het milieu mogelijkheden te scheppen voor inspraak van het publiek.

(18)

Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus voorziet in toegang tot rechterlijke of andere herzieningsprocedures om handelingen en nalatigheden van particulieren en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van het milieurecht. Er moeten bepalingen inzake toegang tot de rechter worden ingevoerd op een wijze die verenigbaar is met het Verdrag. In dit verband is het passend dat in deze verordening alleen handelingen en nalatigheden van overheidsinstanties aan de orde zijn.

(19)

Om adequate en effectieve rechtsmiddelen te verzekeren, met inbegrip van die voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van het Verdrag, is het passend dat de communautaire instelling of het communautaire orgaan aan de bron van de aan te vechten handeling of die/dat, in geval van een vermeende administratieve nalatigheid, nagelaten heeft te handelen, de gelegenheid krijgt haar/zijn vroegere beslissing te herroepen, dan wel te handelen, in geval van een nalatigheid.

(20)

Niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het gebied van milieubescherming en die aan bepaalde criteria voldoen welke met name garanderen dat zij onafhankelijke en rekenschap verschuldigde organisaties zijn die hebben aangetoond dat hun hoofddoelstelling het bevorderen van de milieubescherming is, moeten gerechtigd zijn om op communautair niveau een verzoek tot interne herziening in te dienen, met het oog op de heroverweging door de communautaire instelling of het communautair orgaan in kwestie van besluiten die zijn genomen met betrekking tot het milieurecht, alsmede van het nalaten van een dergelijke instelling of een dergelijk orgaan om een besluit met betrekking tot het milieurecht te nemen.

(21)

Wanneer het voorafgaand verzoek tot interne herziening geen resultaat oplevert, mogen de betrokken niet-gouvernementele organisaties een procedure voor het Hof van Justitie inleiden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag.

(22)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn erkend en die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn weergegeven, met name in artikel 37,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I   ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

1.   Doel van deze verordening is het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE, hierna het Verdrag van Aarhus genoemd, middels het vaststellen van regels voor de toepassing van het Verdrag van Aarhus op de communautaire instellingen en organen, met name door:

a)

recht van toegang voor het publiek te garanderen tot milieu-informatie die door communautaire instellingen of organen is ontvangen of opgesteld en waarover zij beschikken, en de voorwaarden, grondregels en praktische regelingen voor de uitoefening van dat recht vast te stellen;

b)

ervoor te zorgen dat milieu-informatie geleidelijk aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid, om te bereiken dat deze milieu-informatie op de breedst mogelijke basis systematisch ter beschikking komt van en verspreid wordt onder het publiek. Daartoe zal in het bijzonder het gebruik van telecommunicatie via de computer en/of elektronische technologie, indien beschikbaar, worden bevorderd;

c)

te voorzien in inspraak voor het publiek ten aanzien van plannen en programma's betreffende het milieu;

d)

op communautair niveau toegang tot de rechter te verlenen in milieuaangelegenheden, overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorwaarden.

2.   Bij de toepassing van deze verordening trachten de communautaire instellingen en organen het publiek zo goed mogelijk van advies te dienen en bij te staan ten aanzien van de toegang tot informatie, de inspraak bij de besluitvorming en de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

Artikel 2

Definities

1.   In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„aanvrager”: elke natuurlijke of rechtspersoon die om milieu-informatie verzoekt;

b)

„het publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en verenigingen, organisaties of groepen van dergelijke personen;

c)

„communautaire instelling of communautair orgaan”: alle openbare instellingen, organen, bureaus of agentschappen die krachtens of op basis van het Verdrag zijn ingesteld, uitgezonderd wanneer zij in een rechterlijke of wetgevende hoedanigheid optreden. De bepalingen van Titel II zijn evenwel van toepassing wanneer de communautaire instelling of het communautaire orgaan in een wetgevende hoedanigheid optreedt;

d)

„milieu-informatie”: alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm over:

i)

de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

ii)

factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder i) bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;

iii)

maatregelen (met inbegrip van bestuurlijke maatregelen), zoals beleidslijnen, wetgeving, plannen, programma's, milieuovereenkomsten en activiteiten die op de onder i) en ii) bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;

iv)

verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving;

v)

kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder iii) bedoelde maatregelen en activiteiten;

vi)

de toestand van de menselijke gezondheid en veiligheid, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de menselijke levensomstandigheden, cultureel waardevolle gebieden en bouwwerken, voor zover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder i) bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via die elementen, door eender welk van de zaken vermeld onder ii) of iii);

e)

„plannen en programma's betreffende het milieu”: plannen en programma's

i)

die door een communautaire instelling of communautair orgaan worden voorbereid en, indien van toepassing, aangenomen,

ii)

die krachtens wetgevende, regelgevende of bestuurlijke bepalingen vereist zijn, en

iii)

die bijdragen tot, of significante gevolgen kunnen hebben voor, het bereiken van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid zoals vastgesteld bij het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap of enig later algemeen milieuactieprogramma.

Algemene milieuactieprogramma's worden eveneens als plannen en programma's betreffende het milieu aangemerkt.

Deze definitie bestrijkt niet financierings- of begrotingsplannen en -programma's, meer bepaald de plannen en programma's die betrekking hebben op de voorgestelde jaarlijkse begrotingen of die aangeven hoe bepaalde projecten of activiteiten gefinancierd moeten worden, interne werkprogramma's van een communautaire instelling of communautair orgaan, en noodplannen en -programma's met als enig doel civiele bescherming;

f)

„milieurecht”: communautaire wetgeving die, ongeacht de rechtsgrondslag, bijdraagt tot het nastreven van de doelstellingen van het communautaire milieubeleid volgens het Verdrag: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen;

g)

„administratieve handeling”: elke onder het milieurecht vallende en door een communautaire instelling of communautair orgaan genomen maatregel van een individuele strekking die juridisch bindende en externe werking heeft;

h)

„administratieve nalatigheid”: elk geval waarbij een communautaire instelling of communautair orgaan verzuimt een administratieve handeling als omschreven onder g) te stellen.

2.   Administratieve handelingen en administratieve nalatigheden omvatten niet de maatregelen of nalatigheden van een communautaire instelling of communautair orgaan optredend in de hoedanigheid van administratief toezichtsorgaan, bijvoorbeeld in het kader van:

a)

de artikelen 81, 82, 86 en 87 van het Verdrag (regels betreffende de mededinging);

b)

de artikelen 226 en 228 van het Verdrag (inbreukprocedure);

c)

artikel 195 van het Verdrag (optreden van de Ombudsman);

d)

artikel 280 van het Verdrag (optreden van het Europees Bureau voor fraudebestrijding).

TITEL II   TOEGANG TOT MILIEU-INFORMATIE

Artikel 3

Toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001

Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op ieder verzoek van een aanvrager om toegang tot milieu-informatie waarover communautaire instellingen en organen beschikken, zonder onderscheid op basis van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of van een feitelijk middelpunt van de activiteiten.

Voor de toepassing van deze verordening wordt „instelling” in Verordening (EG) nr. 1049/2001 gelezen als „communautaire instelling of communautair orgaan”.

Artikel 4

Verzameling en verspreiding van milieu-informatie

1.   De communautaire instellingen en organen ordenen de milieu-informatie die voor hun functies relevant is en waarover zij beschikken, met het oog op de actieve en systematische verspreiding ervan onder het publiek, in het bijzonder door middel van computertelecommunicatie- en/of elektronische technologie overeenkomstig artikel 11, leden 1 en 2, en artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1049/2001. Zij zorgen ervoor dat deze milieu-informatie geleidelijk beschikbaar komt in elektronische gegevensbanken die voor het publiek makkelijk toegankelijk zijn via openbare telecommunicatienetwerken. Te dien einde brengen zij de milieu-informatie die bij hen berust onder in gegevensbanken en voorzien deze van zoekfuncties en andere vormen van programmatuur die het publiek kunnen helpen om de informatie die het verlangt, op te sporen.

De door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie beschikbaar gestelde informatie behoeft geen informatie te omvatten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is verzameld, tenzij deze reeds in elektronische vorm beschikbaar is. Communautaire instellingen en organen geven zoveel als mogelijk aan waar informatie gelokaliseerd is die ingezameld is voor de inwerkingtreding van deze verordening en niet beschikbaar is in elektronische vorm.

De communautaire instellingen en organen leveren alle redelijke inspanningen om milieu-informatie waarover zij beschikken, te bewaren in vormen of formaten die gemakkelijk reproduceerbaar zijn en toegankelijk zijn via computertelecommunicatiemiddelen of andere elektronische middelen.

2.   De milieu-informatie die toegankelijk wordt gemaakt en wordt verspreid wordt op passende wijze bijgewerkt. Naast de in artikel 12, leden 2 en 3, en artikel 13, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vermelde documenten dienen de gegevensbanken of registers de volgende informatie te bevatten:

a)

teksten van internationale verdragen, conventies of overeenkomsten en van communautaire wetgeving inzake of in verband met het milieu en van beleidsmaatregelen, plannen en programma's betreffende het milieu;

b)

voortgangsrapporten over de uitvoering van de onder a) genoemde onderwerpen, indien deze door communautaire instellingen of organen worden opgesteld of in elektronische vorm bewaard;

c)

stappen gezet in de procedures met betrekking tot inbreuken op het Gemeenschapsrecht vanaf het stadium van het met redenen omkleed advies krachtens artikel 226, eerste alinea, van het Verdrag;

d)

rapporten over de toestand van het milieu zoals bedoeld in lid 4;

e)

gegevens of samenvattingen van gegevens afkomstig van de monitoring van activiteiten die voor het milieu gevolgen hebben of waarschijnlijk zullen hebben;

f)

vergunningen die belangrijke gevolgen hebben voor het milieu, alsmede milieuovereenkomsten of een verwijzing naar de plaats waar die informatie kan worden opgevraagd of gevonden;

g)

milieu-effectstudies en risicobeoordelingen met betrekking tot milieuelementen of een verwijzing naar de plaats waar die informatie kan worden opgevraagd of gevonden.

3.   Waar passend kunnen de communautaire instellingen en organen aan de voorschriften van de leden 1 en 2 voldoen door links te creëren naar internetsites waar de informatie kan worden gevonden.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat met regelmatige tussenpozen van ten hoogste vier jaar een rapport over de toestand van het milieu, met inbegrip van informatie over de kwaliteit van en de druk op het milieu, wordt gepubliceerd en verspreid.

Artikel 5

Kwaliteit van de milieu-informatie

1.   De communautaire instellingen en organen zorgen er in de mate van het mogelijke voor dat de door hen of namens hen samengestelde informatie actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.

2.   De communautaire instellingen en organen stellen de aanvrager op zijn verzoek in kennis van de plaats waar informatie kan worden gevonden over de meetmethodes die zijn gebruikt bij het verzamelen van de informatie, inclusief de methodes voor analyse, monsterneming en voorbehandeling van de monsters, indien deze voorhanden is, of verwijzen naar een gebruikte standaardprocedure.

Artikel 6

Toepassing van uitzonderingen met betrekking tot verzoeken om toegang tot milieu-informatie

1.   Met betrekking tot artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1049/2001, met uitzondering van onderzoek, met name naar mogelijke inbreuken op het Gemeenschapsrecht, wordt een hoger openbaar belang geacht openbaarmaking te gebieden indien de gevraagde informatie betrekking heeft op uitstoot in het milieu. Wat betreft de overige uitzonderingen krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, worden de gronden voor weigering beperkt uitgelegd, waarbij rekening wordt gehouden met het openbaar belang dat bij openbaarmaking is gediend en met de vraag of de gevraagde informatie betrekking heeft op uitstoot in het milieu.

2.   Naast de uitzonderingen in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001, kunnen de communautaire instellingen en organen toegang tot milieu-informatie weigeren wanneer de openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan de bescherming van het milieu waarop die informatie betrekking heeft, zoals bijvoorbeeld de broedplaatsen van zeldzame soorten.

Artikel 7

Verzoeken om toegang tot milieu-informatie die niet bij een communautaire instelling of een communautair orgaan berust

Wanneer een communautaire instelling of een communautair orgaan een verzoek om toegang tot milieu-informatie ontvangt en deze informatie niet bij die communautaire instelling of communautair orgaan berust, laat de instelling of het orgaan de aanvrager zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen 15 werkdagen, weten bij welke communautaire instelling, communautair orgaan of overheidsinstantie in de zin van Richtlijn 2003/4/EG volgens de instelling of het orgaan de gevraagde informatie kan worden opgevraagd, of stuurt de instelling of het orgaan het verzoek door aan de betrokken communautaire instelling, het betrokken communautair orgaan of de betrokken overheidsinstantie en stelt zij de aanvrager hiervan in kennis.

Artikel 8

Samenwerking

De communautaire instellingen en organen werken in het geval van een onmiddellijke bedreiging van de menselijke gezondheid, het leven of het milieu, hetzij veroorzaakt door menselijke activiteiten hetzij ten gevolge van natuurlijke oorzaken, op verzoek van overheidsinstanties in de zin van Richtlijn 2003/4/EG met die overheidsinstanties samen en verlenen hun assistentie teneinde die instanties in staat te stellen, onmiddellijk onder het publiek dat getroffen kan worden alle milieu-informatie te verspreiden die het publiek in staat kan stellen maatregelen te nemen om de uit de bedreiging voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken, voor zover de communautaire instellingen en organen over deze informatie beschikken en/of de bedoelde overheidsinstanties of deze voor hen wordt beheerd.

Het bepaalde in de eerste alinea laat eventuele specifieke verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht, met name Beschikking nr. 2119/98/EG en Besluit nr. 1786/2002/EG, onverlet.

TITEL III   INSPRAAK VAN HET PUBLIEK IN PLANNEN EN PROGRAMMA'S BETREFFENDE HET MILIEU

Artikel 9

1.   De communautaire instellingen en organen zorgen er middels passende praktische en/of andere voorzieningen voor dat het publiek vroegtijdig en effectief inspraak krijgt tijdens de voorbereiding, wijziging of herziening van plannen of -programma's betreffende het milieu op een ogenblik dat alle opties nog open zijn. Met name dient de Commissie, wanneer zij een voorstel voor een dergelijk plan of programma voorbereidt dat aan andere communautaire instellingen en organen voor een besluit wordt voorgelegd, voor dit voorbereidende stadium voorzieningen voor inspraak van het publiek te treffen.

2.   De communautaire instellingen en organen wijzen aan welk publiek wordt of kan worden getroffen door of belang heeft bij een plan of programma als bedoeld in lid 1, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen van deze verordening.

3.   De communautaire instellingen en organen zorgen ervoor dat het in lid 2 bedoelde publiek door middel van een openbare kennisgeving of andere passende middelen, zoals elektronische media, indien beschikbaar, op de hoogte wordt gebracht over:

a)

het ontwerpvoorstel, indien beschikbaar,

b)

de milieu-informatie of -beoordeling die behoort bij het plan of het programma dat wordt voorbereid, indien beschikbaar, en

c)

de praktische inspraakregelingen, zoals:

i)

de administratieve eenheid waarbij de betrokken informatie kan worden verkregen,

ii)

de administratieve eenheid waaraan commentaar, zienswijzen of vragen kunnen worden voorgelegd, en

iii)

redelijke termijnen, zodat het publiek voldoende tijd heeft om zich te informeren en doeltreffend voor te bereiden, en effectief inspraak krijgt in het besluitvormingsproces op milieugebied.

4.   Voor het indienen van commentaar wordt een termijn van ten minste acht weken gesteld. Indien bijeenkomsten of hoorzittingen worden georganiseerd, moet hiervan tenminste vier weken vooraf kennis worden gegeven. Deze termijnen kunnen worden verkort in spoedgevallen of in gevallen waarin het publiek reeds in de gelegenheid is gesteld commentaar te leveren op het plan of het programma in kwestie.

5.   Bij het nemen van een besluit over een plan of programma betreffende het milieu houden de communautaire instellingen en organen terdege rekening met de resultaten van de inspraak van het publiek. De communautaire instellingen en organen stellen het publiek op de hoogte van dat plan of programma waaronder de tekst daarvan, en van de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd, waaronder informatie over de inspraak van het publiek.

TITEL IV   INTERNE HERZIENING EN TOEGANG TOT DE RECHTER

Artikel 10

Verzoek tot interne herziening van administratieve handelingen

1.   Elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de criteria van artikel 11 is gerechtigd een verzoek tot interne herziening in te dienen bij de communautaire instelling die of het communautair orgaan dat een administratieve handeling met betrekking tot het milieurecht heeft gesteld of in het geval van een beweerde administratieve nalatigheid, zo'n handeling had moeten stellen.

Een dergelijk verzoek moet schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van ten hoogste zes weken nadat de administratieve handeling werd gesteld, bekendgemaakt of er kennis van is gegeven, afhankelijk van wat het meest recentelijk is gebeurd, of, in het geval van beweerde nalatigheid, binnen zes weken te rekenen vanaf de dag waarop de administratieve handeling had moeten zijn gesteld. In het verzoek moeten de redenen voor herziening worden gespecificeerd.

2.   De in lid 1 bedoelde communautaire instelling of het communautair orgaan neemt het verzoek in overweging, tenzij het duidelijk ongegrond is. De communautaire instelling of het communautair orgaan geeft zo snel mogelijk, en niet later dan twaalf weken na ontvangst van het verzoek, schriftelijk de redenen van haar of zijn reactie aan.

3.   Wanneer de communautaire instelling of het communautair orgaan ondanks al haar of zijn inspanningen er niet in slaagt te handelen in overeenstemming met lid 2, stelt de instelling of het orgaan de niet-gouvernementele organisatie die het verzoek heeft ingediend zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de in lid 2 genoemde termijn in kennis van de redenen van het niet-handelen en deelt mee wanneer de instelling of het orgaan voornemens is wel te handelen.

De communautaire instelling of het communautair orgaan handelt in elk geval binnen de achttien weken na de ontvangst van het verzoek.

Artikel 11

Criteria voor het gerechtigd zijn op communautair niveau

1.   Een niet-gouvernementele organisatie is gerechtigd een verzoek tot interne herziening overeenkomstig artikel 10 in te dienen, op voorwaarde dat:

a)

zij een onafhankelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk is volgens de wetgeving of de praktijk van een lidstaat;

b)

haar uitdrukkelijk hoofddoel het bevorderen is van de milieubescherming in de context van het milieurecht;

c)

zij al meer dan twee jaar bestaat en actief ijvert voor het onder b) genoemde doel;

d)

de aangelegenheid met betrekking waartoe het verzoek tot interne herziening wordt ingediend, tot haar doel en werkterrein behoort.

2.   De Commissie neemt de nodige bepalingen aan om te zorgen voor een transparante en consequente toepassing van de in lid 1 genoemde criteria.

Artikel 12

Procedure voor het Hof van Justitie

1.   Een niet-gouvernementele organisatie die in overeenstemming met artikel 10 een verzoek tot interne herziening heeft ingediend, kan overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag een procedure voor het Hof van Justitie beginnen.

2.   Indien de communautaire instelling of het communautair orgaan niet in overeenstemming met artikel 10, lid 2 of 3, handelt, kan de niet-gouvernementele organisatie een procedure bij het Hof van Justitie beginnen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Verdrag.

TITEL V   SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Uitvoeringsmaatregelen

Waar nodig passen de communautaire instellingen en organen hun reglement van orde aan de bepalingen van deze verordening aan. Deze aanpassingen treden in werking op 28 juni 2007.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 28 juni 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 52.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 31 maart 2004 (PB C 103 E van 29.4.2004, blz. 612), Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juli 2005 (PB C 264 E van 25.10.2005, blz. 18) en standpunt van het Europees Parlement van 18 januari 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 juli 2006.

(3)  Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1).

(4)  Vierde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap (PB C 328 van 7.12.1987, blz. 1). Vijfde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap (PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1).

(5)  Besluit 2005/370/EG van de Raad (PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1).

(6)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(7)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(8)  PB L 268 van 3.10.1998, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(9)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).


25.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 264/20


RICHTLIJN 2006/44/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 september 2006

betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen

(Gecodificeerde versie)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Voor de bescherming en verbetering van het milieu moeten concrete maatregelen worden genomen ter bescherming van water tegen verontreiniging, met inbegrip van voor het leven van vissen geschikt zoet water.

(3)

Het is ecologisch en economisch gezien noodzakelijk de vispopulaties te beschermen tegen de rampzalige gevolgen van het in het water lozen van verontreinigende stoffen, waardoor bijvoorbeeld bepaalde soorten in aantal afnemen en soms zelfs uitsterven.

(4)

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) is in het bijzonder gericht op de vaststelling van kwaliteitsniveaus voor oppervlaktewater die niet leiden tot negatieve gevolgen en risico's voor het milieu.

(5)

De ongelijkheid van de in de verschillende lidstaten reeds van toepassing zijnde bepalingen inzake de kwaliteit van voor het leven van vissen geschikt zoet water kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en kan dientengevolge rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt.

(6)

De lidstaten dienen, om de doelstellingen van deze richtlijn te bereiken, de wateren aan te wijzen waarop zij van toepassing is en de, met bepaalde parameters overeenstemmende, grenswaarden vast te stellen. De aangewezen wateren dienen met deze waarden in overeenstemming te worden gebracht binnen vijf jaar nadat de lidstaten deze wateren hebben aangewezen.

(7)

Er dient te worden bepaald dat voor het leven van vissen geschikt zoet water onder bepaalde voorwaarden wordt geacht in overeenstemming te zijn met de hierop betrekking hebbende parameterwaarden, zelfs indien bij een bepaald percentage van de genomen monsters de gestelde grenzen worden overschreden.

(8)

Voor de controle van de kwaliteit van voor het leven van vissen geschikt zoet water is minimale bemonstering noodzakelijk en moet met specifieke parameters, zoals in de bijlage vermeld, worden gemeten. Deze bemonstering kan worden verminderd of opgeheven afhankelijk van de kwaliteit van het water.

(9)

De lidstaten kunnen op bepaalde natuurlijke omstandigheden geen invloed uitoefenen. In verband hiermee moet de mogelijkheid worden geschapen in bepaalde gevallen van de onderhavige richtlijn af te wijken.

(10)

De technische en wetenschappelijke vooruitgang kan snelle aanpassing van sommige bepalingen van bijlage I noodzakelijk maken. Ter vergemakkelijking van de uitvoering van de voor dit doel vereiste maatregelen dient een procedure te worden ingesteld die voorziet in een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(11)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Deze richtlijn heeft betrekking op de kwaliteit van zoet water en is van toepassing op water dat door de lidstaten is aangewezen als bescherming of verbetering behoevende teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op water in natuurlijke of kunstmatige bekkens dat wordt gebruikt voor intensieve visteelt.

3.   Het doel van deze richtlijn is de kwaliteit te beschermen of te verbeteren van stromend of stilstaand zoet water waarin vissen leven of, indien de verontreiniging zou worden verminderd of weggenomen, zouden kunnen leven, die behoren tot:

a)

in natuurlijke verscheidenheid voorkomende inheemse soorten, of

b)

soorten waarvan de aanwezigheid door de bevoegde instanties van de lidstaten wenselijk wordt geacht voor het waterbeheer.

4.   In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

water voor zalmachtigen, water waarin vissoorten zoals zalm (Salmo salar), forel (Salmo trutta), vlagzalm (Thymallus thymallus) en coregonidae (Coregonus) leven of zouden kunnen leven;

b)

water voor karperachtigen, water waarin karperachtigen (Cyprinidae), of soorten zoals snoek (Esox lucius), baars (Perca fluviatilis) en paling (Anguilla anguilla) leven of zouden kunnen leven.

Artikel 2

De fysisch-chemische parameters die op de door de lidstaten aangewezen wateren van toepassing zijn, zijn opgenomen in bijlage I.

Voor de toepassing van deze parameters worden de wateren verdeeld in water voor zalmachtigen en water voor karperachtigen.

Artikel 3

1.   Voor de aangewezen wateren stellen de lidstaten waarden vast voor de in bijlage I opgenomen parameters, voor zover er waarden zijn aangegeven in kolom G of in kolom I. Zij voegen zich naar de opmerkingen in die twee kolommen.

2.   De lidstaten stellen geen waarden vast die minder streng zijn dan die van kolom I van bijlage I en trachten de waarden in kolom G te eerbiedigen, waarbij zij rekening houden met het in artikel 8 neergelegde beginsel.

Artikel 4

1.   De lidstaten wijzen wateren voor zalmachtigen en wateren voor karperachtigen aan en kunnen nadien tot verdere aanwijzingen overgaan.

2.   De lidstaten kunnen wegens bij de aanwijzing niet voorziene factoren overgaan tot de herziening van de aanwijzing van bepaalde wateren, waarbij zij rekening houden met het in artikel 8 neergelegde beginsel.

Artikel 5

De lidstaten stellen programma's op teneinde de verontreiniging te verminderen en er zorg voor te dragen dat de aangewezen wateren binnen vijf jaar na de aanwijzing overeenkomstig artikel 4, voldoen aan de waarden die de lidstaten krachtens artikel 3 hebben vastgesteld, alsmede aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I.

Artikel 6

1.   Voor de toepassing van artikel 5 worden de aangewezen wateren geacht in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze richtlijn, indien monsters die in deze wateren over een periode van twaalf maanden op een zelfde bemonsteringspunt zijn genomen met de minimale frequentie als aangegeven in bijlage I, uitwijzen dat zij voldoen aan de door de lidstaten in overeenstemming met artikel 3 vastgestelde waarden, alsmede aan de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I, voor:

a)

95 % van de monsters voor de parameters pH, BOD5, niet-geïoniseerde ammoniak, totaal ammonium, nitrieten, totaal residueel chloor, totaal zink, en opgelost koper. Wanneer de gekozen frequentie voor monsterneming lager is dan één monster per maand, moet voor alle monsters aan bovengenoemde waarden en opmerkingen worden voldaan;

b)

de in bijlage I vermelde percentages voor de parameters temperatuur en opgeloste zuurstof;

c)

de vastgestelde gemiddelde concentratie voor de parameter gesuspendeerde stoffen.

2.   Afwijkingen van de door de lidstaten krachtens artikel 3 vastgestelde waarden of van de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I zullen voor de berekening van de in lid 1 bedoelde percentages niet in aanmerking worden genomen wanneer zij het gevolg zijn van overstromingen of andere natuurrampen.

Artikel 7

1.   De bevoegde instanties van de lidstaten nemen monsters waarvan de minimale frequentie is vastgesteld in bijlage I.

2.   Indien de bevoegde instantie constateert dat de kwaliteit van de aangewezen wateren aanmerkelijk hoger is dan die welke uit de toepassing van de krachtens artikel 3 vastgestelde waarden en de opmerkingen in de kolommen G en I van bijlage I zou voortvloeien, kan de frequentie van monsterneming worden verlaagd. Wanneer er geen enkele verontreiniging of geen enkel gevaar voor achteruitgang van deze kwaliteit is, kan de betrokken bevoegde instantie besluiten dat er geen monsters behoeven te worden genomen.

3.   Indien uit een monsterneming blijkt dat aan een door een lidstaat overeenkomstig artikel 3 vastgestelde waarde of aan een opmerking in kolom G of I van bijlage I niet wordt voldaan, dient de lidstaat vast te stellen of dit een toevallig resultaat is, dan wel een natuurlijke oorzaak heeft of te wijten is aan verontreiniging, en dient hij passende maatregelen te nemen.

4.   De exacte bemonsteringsplaats, de afstand tussen die plaats en het dichtstbijzijnde punt voor lozing van verontreinigende stoffen, alsmede de diepte waarop de monsters dienen te worden genomen, worden door de bevoegde instantie van iedere lidstaat vastgesteld aan de hand van in het bijzonder de plaatselijke milieuomstandigheden.

5.   Een aantal referentieanalysemethoden voor de betrokken parameters is aangegeven in bijlage I. Laboratoria die andere methoden gebruiken, moeten zich ervan vergewissen dat de verkregen resultaten gelijkwaardig zijn aan of vergelijkbaar zijn met die welke in bijlage I zijn aangegeven.

Artikel 8

Toepassing van de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van zoet water direct of indirect toeneemt.

Artikel 9

De lidstaten kunnen ten aanzien van de aangewezen wateren te allen tijde waarden vaststellen die strenger zijn dan de in deze richtlijn opgenomen waarden. Zij kunnen ook bepalingen vaststellen met betrekking tot andere parameters dan die van deze richtlijn.

Artikel 10

Ingeval zoet water de grens tussen lidstaten vormt of overschrijdt en een van de betrokken staten dit water overweegt aan te wijzen, dienen deze staten overleg te plegen over de vaststelling van de wateren waarop deze richtlijn van toepassing kan zijn, alsmede over de gevolgen die uit de gemeenschappelijke kwaliteitsdoelstellingen voortvloeien en die na onderling overleg door elke betrokken staat worden vastgesteld. De Commissie kan aan deze beraadslagingen deelnemen.

Artikel 11

De lidstaten kunnen van deze richtlijn afwijken:

a)

voor bepaalde parameters die in bijlage I met (0) zijn aangeduid wegens uitzonderlijke meteorologische of bijzondere geografische omstandigheden;

b)

indien de aangewezen wateren een natuurlijke verrijking met bepaalde stoffen ondergaan waardoor niet wordt voldaan aan de in bijlage I voorgeschreven waarden.

Onder natuurlijke verrijking wordt het proces verstaan waardoor een bepaalde hoeveelheid water zonder ingrijpen van de mens bepaalde stoffen die in de bodem voorkomen hieruit opneemt.

Artikel 12

De nodige wijzigingen voor aanpassing aan de vooruitgang van techniek en wetenschap van de in bijlage I vermelde G-waarden van de parameters en analysemethoden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 13

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, hierna „het comité” genoemd.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14

Voor de toepassing van deze richtlijn verstrekken de lidstaten de Commissie inlichtingen betreffende:

a)

het overeenkomstig artikel 4, lid 1, aangewezen water, in beknopte vorm;

b)

de herziening van de aanwijzing van bepaalde wateren overeenkomstig artikel 4, lid 2;

c)

de bepalingen ter vaststelling van nieuwe parameters overeenkomstig artikel 9;

d)

de toepassing van de afwijkingen van de waarden in kolom I van bijlage I.

Meer in het algemeen verschaffen de lidstaten aan de Commissie op gemotiveerd verzoek harerzijds de inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van deze richtlijn.

Artikel 15

Elke drie jaar, voor het eerst voor de periode van 1993 tot en met 1995, lichten de lidstaten de Commissie in over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in het kader van een verslag dat per sector wordt uitgebracht en dat ook de andere communautaire richtlijnen op dit gebied bestrijkt. Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, uitgewerkt door de Commissie volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (7). Zes maanden vóór de aanvang van de verslagperiode wordt de vragenlijst of het schema aan de lidstaten toegezonden. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

Binnen negen maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten publiceert de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn in de Gemeenschap.

Artikel 16

De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied uitvaardigen.

Artikel 17

Richtlijn 78/659/EEG wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 18

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 19

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 117 van 30.4.2004, blz. 11.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 21 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 545) en besluit van de Raad van 25 april 2006.

(3)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(4)  Zie bijlage III, deel A.

(5)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).


BIJLAGE I

LIJST VAN PARAMETERS

Parameter

Water voor zalmachtigen

Water voor karperachtigen

Analyse- of onderzoekmethoden

Minimale bemonsterings- en meetfrequentie

Opmerkingen

G

I

G

I

1.

Temperatuur (°C)

1.

De temperatuur die stroomafwaarts van een punt van thermische lozing (op de grens van het gebied waar de vermenging plaatsvindt) is gemeten, mag de natuurlijke temperatuur met niet meer overschrijden dan:

Warmtemeting

Wekelijks, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts van het punt van thermische lozing

Te snelle temperatuurschommelingen dienen te worden vermeden.

 

1,5 °C

 

3 °C

 

De lidstaten mogen onder bijzondere omstandigheden tot geografisch beperkte afwijkingen besluiten indien de bevoegde instantie kan bewijzen dat daaruit geen schadelijke gevolgen voortvloeien voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties.

 

2.

De thermische lozing mag niet tot gevolg hebben dat de temperatuur stroomafwaarts van het punt van thermische lozing (op de grens van het gebied waar de vermenging plaatsvindt) de volgende waarden overschrijdt:

 

 

 

21,5 (0)

 

28 (0)

10 (0)

10 (0)

De temperatuurgrens van 10 °C heeft alleen betrekking op de voortplantingsperioden van soorten die koud water nodig hebben voor hun voortplanting en alleen op water waarin dergelijke soorten kunnen voorkomen.

De temperatuurgrenzen mogen echter in 2 % van de tijd worden overschreden.

2.

Opgeloste zuurstof

(mg/l O2)

50 % ≥ 9

100 % ≥ 7

50 % ≥ 9

50 % ≥ 8

100 % ≥ 5

50 % ≥ 7

Volgens Winkler of specifieke elektroden (elektrochemische methode)

Maandelijks met minimaal één monster dat representatief is voor het lage zuurstofgehalte van het water op de dag van bemonstering.

Indien er evenwel een vermoeden is van aanzienlijke, dagelijkse schommelingen, moeten er minimaal twee monsters per dag worden genomen.

 

Indien het zuurstofgehalte daalt onder 6 mg/l passen de lidstaten de bepalingen van artikel 7, lid 3, toe. De bevoegde instantie moet aantonen dat er onder deze omstandigheden geen schadelijke gevolgen optreden voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties.

Indien het zuurstofgehalte daalt onder 4 mg/l passen de lidstaten de bepalingen van artikel 7, lid 3, toe. De bevoegde instantie moet aantonen dat er onder deze omstandigheden geen schadelijke gevolgen optreden voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties.

3.

pH

 

6-9 (0) (1)

 

6-9 (0) (1)

Elektrometrie; kalibrering door middel van twee bufferoplossingen waarvan de pH bekend is, in de nabijheid en bij voorkeur aan beide zijden van de te bepalen pH ligt

Maandelijks

 

4.

Gesuspendeerde stoffen

(mg/l)

≤ 25 (0)

 

≤ 25 (0)

 

Filtrering door een filtrerend membraan van 0,45 µm, of centrifugering (min. 5 minuten, gemiddelde versnelling 2 800-3 200 g), droging bij 105 °C en weging

 

De aangegeven waarden hebben betrekking op gemiddelde concentraties en zijn niet van toepassing op gesuspendeerde stoffen met schadelijke chemische eigenschappen.

Overstromingen kunnen bijzonder hoge concentraties teweegbrengen.

5.

DBO5

(mg/l O2)

≤ 3

 

≤ 6

 

Bepaling van de O2 volgens Winkler voor en na een incubatietijd van vijf dagen in het donker bij een temperatuur van 20 ± 1 °C (nitrificatie mag niet worden verhinderd)

 

 

6.

Totaal fosfaat

(mg/l P)

 

 

 

 

Moleculaire absorptiespectrofotometrie

 

Voor meren met een gemiddelde diepte tussen 18 en 300 m zou de volgende formule kunnen worden toegepast:

Formula

waarin:

L

=

belasting, uitgedrukt in mg P per vierkante meter oppervlakte van het meer in één jaar

Formula

=

gemiddelde diepte van het meer in meter

Tw

=

theoretische verblijftijd van het water van het meer, uitgedrukt in jaren.

In andere gevallen kunnen grenswaarden van 0,2 mg/l voor water voor zalmachtigen en van 0,4 mg/l voor water voor karperachtigen, uitgedrukt als PO4, als indicatief worden beschouwd teneinde de eutrofiëring te verminderen.

7.

Nitrieten

(mg/l NO2)

≤ 0,01

 

≤ 0,03

 

Moleculaire absorptiespectrofotometrie

 

 

8.

Fenolverbindingen

(mg/l C6H5OH)

 

 (2)

 

 (2)

Onderzoek van smaak

 

Onderzoek van smaak wordt alleen verricht wanneer de aanwezigheid van fenolverbindingen wordt vermoed.

9.

Koolwaterstoffen op oliebasis

 

 (3)

 

 (3)

Onderzoek van uiterlijk

Onderzoek van smaak

Maandelijks

Een onderzoek van uiterlijk wordt één keer per maand verricht; een onderzoek van smaak wordt alleen verricht wanneer de aanwezigheid van koolwaterstoffen wordt vermoed.

10.

Niet-geïoniseerde ammoniak

(mg/l NH3)

≤ 0,005

≤ 0,025

≤ 0,005

≤ 0,025

Moleculaire absorptiespectrofotometrie met gebruik van indofenolblauw of volgens Nessler, gecombineerd met de bepaling van de pH en de temperatuur

Maandelijks

De waarden voor niet-geïoniseerde ammoniak mogen in de vorm van kleine pieken overdag worden overschreden.

Ter vermindering van het risico van toxiciteit door niet-geïoniseerde ammoniak, van zuurstofverbruik door nitrificatie en van eutrofiëring, mogen de concentraties van ammonium in totaal de volgende waarden niet overschrijden:

11.

Totaal ammonium

(mg/l NH4)

≤ 0,04

≤ 1 (4)

≤ 0,2

≤ 1 (4)

12.

Totaal residueel chloor

(mg/l HOCl)

 

≤ 0,005

 

≤ 0,005

DPD-methode (diéthyl-p-fenyleendiamine)

Maandelijks

De I-waarden komen overeen met pH = 6.

Hogere concentraties van totaal chloor zijn aanvaardbaar bij hogere pH.

13.

Totaal zink

(mg/l Zn)

 

≤ 0,3

 

≤ 1,0

Spectrometrie van de atomaire absorptie

Maandelijks

De I-waarden komen overeen met een hardheidsgraad van 100 mg/l CaCO3.

In de gevallen waarin de hardheid van het water tussen 10 en 500 mg/l ligt, zijn de overeenkomstige grenswaarden te vinden in bijlage II.

14.

Opgelost koper

(mg/l Cu)

≤ 0,04

 

≤ 0,04

 

Spectrometrie van de atomaire absorptie

 

De G-waarden komen overeen met een hardheidsgraad van 100 mg/l CaCO3.

In de gevallen waarin de hardheid van het water tussen 10 en 300 mg/l ligt, zijn de overeenkomstige grenswaarden te vinden in bijlage II.

Algemene opmerking

Er zij opgemerkt dat er bij de vaststelling van de waarden der parameters van werd uitgegaan dat de in deze bijlage al dan niet behandelde andere parameters gunstig zijn. Dat betekent vooral dat de concentraties van andere schadelijke stoffen dan de genoemde zeer zwak zijn.

Wanneer twee of meer stoffen in mengtoestand voorkomen, kan het totale effect (additieve, synergetische of antagonistische werkingen) significant zijn.

Afkortingen

G

=

Richtwaarde

I

=

Bindende waarde

(0)

=

Afwijkingen zijn mogelijk overeenkomstig artikel 11.


(1)  De kunstmatige schommelingen in de pH ten opzichte van de niet beïnvloede waarden mogen niet meer dan ±0,5 eenheden pH bedragen binnen de limieten gesteld op 6,0 en 9,0, mits deze schommelingen niet de schadelijke werking van andere in het water aanwezige stoffen verhogen.

(2)  De fenolverbindingen mogen niet in zo hoge concentraties aanwezig zijn dat de smaak van de vis erdoor wordt gewijzigd.

(3)  Producten op oliebasis mogen niet in zo grote hoeveelheden in het water voorkomen dat:

het wateroppervlak met een zichtbare film of de bodem van waterlopen en meren met bezinksel wordt bedekt,

de vissen hierdoor een duidelijk aan koolwaterstoffen te wijten smaak krijgen,

schadelijke effecten bij de vissen hiervan het gevolg zijn.

(4)  Bij bijzondere klimatologische omstandigheden of bij bijzondere geografische omstandigheden, met name bij lage watertemperaturen en vermindering van de nitrificatie, of wanneer de bevoegde instantie kan aantonen dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de evenwichtige ontwikkeling van de vispopulaties, kunnen de lidstaten waarden vaststellen die hoger zijn dan 1 mg/l.


BIJLAGE II

SPECIFIEKE INDICATIES VOOR TOTAAL ZINK EN OPGELOST KOPER

Totaal zink

(Zie bijlage I, nr. 13, kolom „Opmerkingen”)

Concentraties totaal zink (mg/l Zn) die overeenstemmen met verschillende waarden van de hardheid van het water tussen 10 en 500 mg/l CaCO3:

 

Hardheid van het water (mg/l CaCO3)

10

50

100

500

Water voor zalmachtigen (mg/l Zn)

0,03

0,2

0,3

0,5

Water voor karperachtigen (mg/l Zn)

0,3

0,7

1,0

2,0

Opgelost koper

(Zie bijlage I, nr. 14, kolom „Opmerkingen”)

Concentraties van opgelost koper (mg/l Cu) die overeenstemmen met verschillende waarden van de hardheid van het water tussen 10 en 300 mg/l CaCO3:

 

Hardheid van het water (mg/l CaCO3)

10

50

100

300

mg/l Cu

0,005 (1)

0,022

0,04

0,112


(1)  De aanwezigheid van vis in water dat hogere koperconcentraties bevat, kan erop wijzen dat oplosbare organische kopercomplexen domineren.


BIJLAGE III

Deel A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 17)

Richtlijn 78/659/EEG van de Raad (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 1) (1)

 

Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48)

Uitsluitend bijlage I, onder c)

Verordening (EG) nr. 807/2003 van de Raad (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36)

Uitsluitend bijlage III, punt 26

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 17)

Richtlijn

Omzettingstermijn

78/659/EEG

20 juli 1980

91/692/EEG

1 januari 1993


(1)  Richtlijn 78/659/EEG is tevens gewijzigd bij de volgende niet ingetrokken besluiten:

Akte van toetreding van 1979,

Akte van toetreding van 1985,

Akte van toetreding van 1994.


BIJLAGE IV

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 78/659/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, leden 1 en 2

Artikel 1, leden 1 en 2

Artikel 1, lid 3, aanhef

Artikel 1, lid 3, aanhef

Artikel 1, lid 3, eerste streepje

Artikel 1, lid 3, onder a)

Artikel 1, lid 3, tweede streepje

Artikel 1, lid 3, onder b)

Artikel 1, lid 4, aanhef

Artikel 1, lid 4, aanhef

Artikel 1, lid 4, eerste streepje

Artikel 1, lid 4, onder a)

Artikel 1, lid 4, tweede streepje

Artikel 1, lid 4, onder b)

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, tweede alinea

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, leden 1 en 2

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 2

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1, aanhef

Artikel 6, lid 1, aanhef

Artikel 6, lid 1, eerste streepje

Artikel 6, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b)

Artikel 6, lid 1, derde streepje

Artikel 6, lid 1, onder c)

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13, lid 1 en artikel 14

Artikel 13

Artikel 15, eerste alinea, aanhef

Artikel 14, eerste alinea, aanhef

Artikel 15, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 14, eerste alinea, onder a)

Artikel 15, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 14, eerste alinea, onder b)

Artikel 15, eerste alinea, derde streepje

Artikel 14, eerste alinea, onder c)

Artikel 15, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 14, eerste alinea, onder d)

Artikel 15, tweede alinea

Artikel 14, tweede alinea

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage IV


25.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 264/32


RICHTLIJN 2006/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 september 2006

tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Tweede Richtlijn 77/91/EEG van de Raad van 13 december 1976 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (3) worden de vereisten vastgesteld waaraan sommige kapitaalmaatregelen van deze vennootschappen moeten voldoen.

(2)

In haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement van 21 mei 2003 met als titel „Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie — Een actieplan” concludeert de Commissie dat een vereenvoudiging en modernisering van Richtlijn 77/91/EEG in aanzienlijke mate zou bijdragen tot de bevordering van de efficiëntie en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van aandeelhouders en schuldeisers. Hoewel deze doelstellingen de hoogste prioriteit hebben, moet niettemin onverwijld in het algemeen worden nagegaan of er voor de regeling inzake de kapitaalbescherming alternatieven denkbaar zijn die de belangen van de schuldeisers en de aandeelhouders van een naamloze vennootschap in toereikende mate zouden beschermen.

(3)

De lidstaten dienen over de mogelijkheid te beschikken naamloze vennootschappen toe te staan aandelen toe te kennen tegen inbreng anders dan in geld zonder een speciale waardering door een deskundige te moeten laten uitvoeren in gevallen waarin er reeds een duidelijk referentiepunt bestaat voor de waardering van een dergelijke inbreng. Dit neemt evenwel niet weg dat het recht van minderheidsaandeelhouders om een dergelijke waardering te eisen, dient te worden gewaarborgd.

(4)

Ter bevordering van de flexibiliteit en ter verlichting van de administratieve lasten van vennootschappen, die snel moeten kunnen reageren op marktontwikkelingen die op hun aandelenkoers van invloed zijn, dient het naamloze vennootschappen te worden toegestaan eigen aandelen in te kopen tot een bedrag dat ten hoogste gelijk is aan dat van hun beschikbare reserves en dient de geldigheidsduur van de toestemming door de algemene vergadering om tot een dergelijke inkoop over te gaan, te worden verlengd.

(5)

De lidstaten dienen over de mogelijkheid te beschikken naamloze vennootschappen toe te staan, met het oog op de verkrijging van hun aandelen door derden, financiële bijstand te verlenen tot een bedrag dat ten hoogste gelijk is aan dat van hun beschikbare reserves, zodat er meer flexibiliteit ontstaat met betrekking tot wijzigingen in de eigendomsstructuur van het aandelenkapitaal van vennootschappen. Aan deze mogelijkheid moeten waarborgen zijn verbonden gelet op de doelstelling van deze richtlijn, zowel aandeelhouders als derden te beschermen.

(6)

Om de standaardbescherming van schuldeisers in alle lidstaten te versterken, dienen zij onder bepaalde voorwaarden in staat te zijn gerechtelijke of administratieve procedures in te leiden wanneer hun vorderingen in het gedrang komen als gevolg van een vermindering van het kapitaal van een naamloze vennootschap.

(7)

Om marktmisbruik te voorkomen dienen de lidstaten voor de toepassing van deze richtlijn rekening te houden met het bepaalde in Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (4), Verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft (5) en Richtlijn 2004/72/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (6).

(8)

Richtlijn 77/91/EEG dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(9)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (7) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 77/91/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1, lid 1, wordt streepje 21 vervangen door:

„—

in Hongarije:

nyilvánosan működő részvénytársaság.”

.

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 10 bis

1.   De lidstaten kunnen besluiten artikel 10, leden 1, 2 en 3, niet toe te passen wanneer bij een besluit van het bestuurs- of leidinggevend orgaan een inbreng anders dan in geld plaatsvindt in de vorm van effecten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (8), of in de vorm van geldmarktinstrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 19, van die richtlijn en die effecten of geldmarktinstrumenten worden gewaardeerd tegen de gewogen gemiddelde koers waartegen zij gedurende een toereikende, volgens de nationale wetgeving te bepalen periode voorafgaand aan de daadwerkelijke datum van de verwezenlijking van de inbreng anders dan in geld op één of meer gereglementeerde markten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14, van genoemde richtlijn zijn verhandeld.

Wanneer de koers evenwel is beïnvloed door uitzonderlijke omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, met inbegrip van situaties waarin de markt voor die effecten of geldmarktinstrumenten niet meer liquide is, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuurs- of leidinggevend orgaan tot een herwaardering overgegaan. Het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2 en 3, is van toepassing voor deze herwaardering.

2.   De lidstaten kunnen besluiten artikel 10, leden 1, 2 en 3, niet toe te passen wanneer bij een besluit van het bestuurs- of leidinggevend orgaan een inbreng anders dan in geld plaatsvindt in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in lid 1 bedoelde effecten en geldmarktinstrumenten, welke reeds door een erkende onafhankelijke deskundige gewaardeerd zijn, en wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de billijke waarde wordt bepaald op een datum die niet meer dan zes maanden aan de effectieve datum van de inbreng voorafgaat;

b)

de waardering is uitgevoerd met inachtneming van de in de betrokken lidstaat algemeen aanvaarde normen en beginselen voor de waardering van de categorie vermogensbestanddelen die de inbreng vormen.

Ingeval er sprake is van nieuwe bijzondere omstandigheden die zouden leiden tot een aanzienlijke wijziging van de billijke waarde van het vermogensbestanddeel op de effectieve datum van de inbreng ervan, wordt op initiatief en onder de verantwoordelijkheid van het bestuurs- of leidinggevend orgaan tot een herwaardering overgegaan. Voor de bovengenoemde herwaardering is het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2 en 3, van toepassing.

Bij het ontbreken van een dergelijke herwaardering kunnen een of meer aandeelhouders die op de dag dat het besluit tot kapitaalsverhoging wordt genomen gezamenlijk ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal van de vennootschap in hun bezit hebben, een waardering door een onafhankelijke deskundige eisen. In dat geval is het bepaalde in artikel 10, leden 1, 2 en 3, van toepassing. Die aandeelhouder(s) kan (kunnen) een eis indienen tot de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel, mits de betrokken aandeelhouder(s) op de datum van de eis gezamenlijk nog ten minste 5 % van het geplaatste kapitaal van de vennootschap in bezit heeft (hebben), zoals dat kapitaal luidde op de dag dat het besluit tot verhoging werd genomen.

3.   De lidstaten behoeven artikel 10, leden 1, 2 en 3, niet toe te passen wanneer bij een besluit van het bestuurs- of leidinggevend orgaan een inbreng anders dan in geld in de vorm van andere vermogensbestanddelen dan de in lid 1 bedoelde effecten of geldmarktinstrumenten plaatsvindt, waarbij de billijke waarde van elk vermogensbestanddeel is afgeleid uit de jaarrekeningen van het voorgaande boekjaar, mits deze jaarrekeningen overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (9) aan een accountantscontrole werden onderworpen.

Het bepaalde in lid 2, tweede en derde alinea, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 ter

1.   Wanneer een in artikel 10 bis bedoelde inbreng anders dan in geld plaatsvindt zonder een deskundigenrapport als bedoeld in artikel 10, leden 1, 2 en 3, wordt er, benevens de krachtens artikel 3, onder h), vereiste gegevens en binnen één maand na de effectieve datum van de inbreng van het vermogensbestanddeel een verklaring openbaar gemaakt waarin de volgende inlichtingen zijn vermeld:

a)

een beschrijving van de desbetreffende inbreng anders dan in geld;

b)

de waarde van deze inbreng, en de herkomst van deze waardering en, in voorkomend geval, de waarderingsmethode;

c)

of de verkregen waarde ten minste overeenkomt met het aantal, met de nominale waarde of, bij gebreke van een nominale waarde, de fractiewaarde en, in voorkomend geval, met het agio van de tegen deze inbreng uit te geven aandelen;

d)

een verklaring dat er zich ten opzichte van de oorspronkelijke waardering geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.

Deze openbaarmaking geschiedt op de wijze die is vastgesteld in de wettelijke voorschriften van iedere lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 68/151/EEG.

2.   Wanneer met betrekking tot een voorstel tot kapitaalsverhoging uit hoofde van artikel 25, lid 2, een inbreng anders dan in geld wordt voorgesteld zonder dat er een deskundigenrapport als bedoeld in artikel 10, leden 1, 2 en 3, wordt opgemaakt, wordt er, op de wijze die is vastgesteld in de wettelijke voorschriften van iedere lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 68/151/EEG, een aankondiging gedaan die de datum van het besluit tot verhoging en de in lid 1 bedoelde informatie bevat, en wel voordat de inbreng anders dan in geld in de vorm van vermogensbestanddelen is verwezenlijkt. In dit geval houdt de verklaring krachtens lid 1 enkel in dat zich sinds de openbaarmaking van de eerder genoemde aankondiging geen nieuwe bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.

3.   Elke lidstaat treft adequate maatregelen om te waarborgen dat de in artikel 10 bis en in dit artikel beschreven procedure wordt nageleefd wanneer er een inbreng anders dan in geld plaatsvindt zonder een deskundigenrapport in de zin van artikel 10, leden 1, 2 en 3.

3)

Artikel 11, lid 1, eerste alinea, wordt als volgt gewijzigd:

a)

„artikel 10” wordt vervangen door „artikel 10, leden 1, 2 en 3,”;

b)

de volgende zin wordt toegevoegd:

„De artikelen 10 bis en 10 ter zijn van overeenkomstige toepassing.”

.

4)

Artikel 19, lid 1, komt als volgt te luiden:

„1.   Onverminderd het beginsel van gelijke behandeling van alle aandeelhouders die zich in identieke omstandigheden bevinden en onverminderd Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (10), kan een lidstaat een vennootschap toestaan eigen aandelen te verkrijgen, hetzij zelf, hetzij via een persoon die in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap handelt. Voor zover de verkrijgingen zijn toegestaan, verbinden de lidstaten aan deze verkrijgingen de volgende voorwaarden:

a)

er wordt toestemming tot verkrijging gegeven door de algemene vergadering, die de wijze vaststelt waarop de voorgenomen verkrijgingen plaatsvinden, met name het maximumaantal te verkrijgen aandelen, de geldigheidsduur van de toestemming, waarvan het maximum volgens de nationale wetgeving wordt bepaald, maar die vijf jaar niet te boven mag gaan en, in geval van verkrijging onder bezwarende titel, de minimum- en maximumwaarde van de vergoeding. De leden van het bestuurs- of leidinggevend orgaan zien erop toe dat bij elke toegestane verkrijging de onder b) en c) vermelde voorwaarden in acht worden genomen;

b)

de verkrijgingen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de vennootschap in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen, mogen niet tot gevolg hebben dat het nettoactief, daalt beneden het in artikel 15, lid 1, onder a) en b), vermelde bedrag;

c)

alleen volgestorte aandelen komen in aanmerking voor verkrijging.

De lidstaten mogen aan verkrijgingen in de zin van de eerste alinea bovendien ook één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:

i)

de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van de verkregen aandelen, met inbegrip van eventueel eerder verkregen aandelen die de vennootschap in portefeuille houdt en aandelen die door een persoon in eigen naam, maar voor rekening van de vennootschap zijn verkregen, mag niet meer bedragen dan een door de lidstaten te bepalen limiet. Deze limiet mag niet minder dan 10 % van het geplaatste kapitaal bedragen;

ii)

in de statuten of de oprichtingsakte van de vennootschap is bepaald dat de vennootschap eigen aandelen mag verkrijgen in de zin van de eerste alinea, hoeveel aandelen zij ten hoogste mag verkrijgen, gedurende welke periode de aandelen mogen worden verkregen of wat de maximum- of minimumwaarde van de vergoeding is;

iii)

de vennootschap komt passende informatie- en kennisgevingsverplichtingen na;

iv)

van sommige vennootschappen, zoals bepaald door de lidstaten, kan worden verlangd dat zij de verkregen aandelen annuleren mits een bedrag dat gelijk is aan de nominale waarde van de geannuleerde aandelen wordt opgenomen in een reserve die niet aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd, behalve in het geval van een verlaging van het geplaatste kapitaal. Deze reserve mag alleen worden gebruikt voor het verhogen van het geplaatste kapitaal door middel van de kapitalisatie van de reserves;

v)

de verkrijging laat de voldoening van de vorderingen van schuldeisers onverlet.

5)

In artikel 20, lid 3, worden de woorden „artikel 15, lid 1, sub a)” vervangen door „artikel 15, lid 1, onder a) en b).”.

6)

Artikel 23, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Wanneer een lidstaat toestaat dat een vennootschap rechtstreeks of onrechtstreeks middelen voorschiet, leningen toestaat of zekerheden stelt met het oog op de verkrijging van haar aandelen door een derde, onderwerpt die lidstaat de bedoelde transacties aan de in de tweede, derde, vierde en vijfde alinea omschreven voorwaarden.

De transacties vinden plaats onder de verantwoordelijkheid van het bestuurs- of leidinggevend orgaan en tegen billijke marktvoorwaarden, met name wat betreft de rente die de vennootschap ontvangt en de zekerheid die aan de vennootschap wordt verstrekt voor de in de eerste alinea bedoelde leningen en voorschotten. De kredietwaardigheid van de derde of, wanneer het meerpartijentransacties betreft, van iedere erbij betrokken tegenpartij moet nauwgezet onderzocht zijn.

Het bestuurs- of leidinggevend orgaan vraagt van tevoren toestemming aan de algemene vergadering om de transacties te mogen verrichten, waarbij de algemene vergadering een besluit neemt overeenkomstig de voorschriften inzake quorum en meerderheid van artikel 40. Het bestuurs- of leidinggevend orgaan moet bij de algemene vergadering een schriftelijk rapport indienen met opgave van de redenen voor de transactie, het belang dat de vennootschap bij het aangaan van een dergelijke transactie heeft, de voorwaarden waartegen de transactie wordt aangegaan, de aan de transactie verbonden risico's voor de liquiditeit en de solvabiliteit van de vennootschap en de koers waartegen de derde geacht wordt de aandelen te verkrijgen. Dit rapport wordt ingediend bij het handelsregister om openbaar te worden gemaakt overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 68/151/EEG.

De totale financiële bijstand aan derden mag er nimmer toe leiden dat het nettoactief daalt beneden het in artikel 15, lid 1, onder a) en b), vermelde bedrag, rekening houdend met een eventuele daling van het nettoactief die heeft plaatsgevonden doordat overeenkomstig artikel 19, lid 1, door of voor rekening van de vennootschap eigen aandelen zijn verkregen. De vennootschap neemt aan de passiefzijde van haar balans een niet voor uitkering beschikbare reserve op, ten bedrage van de totale financiële bijstand.

Wanneer een derde met financiële bijstand van de vennootschap eigen aandelen van de vennootschap in de zin van artikel 19, lid 1, verkrijgt, of op in het kader van een verhoging van het geplaatste kapitaal uitgegeven aandelen inschrijft, vindt die verkrijging of inschrijving plaats tegen een billijke prijs.”

.

7)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 23 bis

Indien individuele leden van het bestuurs- of leidinggevend orgaan van de vennootschap die partij is bij een in artikel 23, lid 1, bedoelde transactie, of van het bestuurs- of leidinggevend orgaan van een moederonderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (11), dan wel deze moederonderneming zelf, of personen die in eigen naam maar voor rekening van de leden van die organen of van die onderneming handelen, als tegenpartijen bij een dergelijke transactie optreden, dragen de lidstaten er door middel van adequate waarborgen zorg voor dat deze transactie niet strijdig is met de belangen van de vennootschap.

8)

Artikel 27, lid 2, tweede alinea, wordt vervangen door:

„Het bepaalde in artikel 10, leden 2 en 3, en in de artikelen 10 bis en 10 ter is van toepassing.”

.

9)

Artikel 32, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   In geval van vermindering van het geplaatste kapitaal hebben in ieder geval de schuldeisers wier vorderingen zijn ontstaan voor de openbaarmaking van het besluit tot kapitaalvermindering ten minste het recht om zekerheid te verkrijgen voor op het tijdstip van openbaarmaking nog niet opeisbare vorderingen. De lidstaten mogen dit recht slechts terzijde stellen indien de schuldeiser over adequate waarborgen beschikt of indien deze waarborgen, gezien de vermogenstoestand van de vennootschap, niet noodzakelijk zijn.

De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaronder het in de eerste alinea bedoelde recht kan worden uitgeoefend. De lidstaten dragen er in elk geval zorg voor dat de bovenbedoelde schuldeisers zich tot de bevoegde administratieve of gerechtelijke instantie kunnen wenden om adequate waarborgen te verkrijgen, mits zij op geloofwaardige wijze kunnen aantonen dat de voldoening van hun vorderingen als gevolg van de vermindering van het geplaatste kapitaal in het gedrang is, en dat van de vennootschap geen adequate waarborgen zijn verkregen.”

.

10)

Artikel 41, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   De lidstaten kunnen van artikel 9, lid 1, artikel 19, lid 1, onder a), eerste zin, en de artikelen 25, 26 en 29 afwijken, indien dat noodzakelijk is voor de aanneming of toepassing van bepalingen die ertoe strekken de deelneming van werknemers of van andere bij de nationale wet bepaalde categorieën personen in het kapitaal van ondernemingen te bevorderen.”

.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 15 april 2008 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 6 september 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitster

P. LEHTOMÄKI


(1)  PB C 294 van 25.11.2005, blz. 1.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 14 maart 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 juli 2006.

(3)  PB L 26 van 31.1.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(4)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

(5)  PB L 336 van 23.12.2003, blz. 33.

(6)  PB L 162 van 30.4.2004, blz. 70.

(7)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

(8)  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/31/EG (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 60).

(9)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.”.

(10)  PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.”.

(11)  PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/43/EG.”.