ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 227

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
19 augustus 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1247/2006 van de Commissie van 18 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 van de Commissie van 7 augustus 2006 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

3

 

 

Verordening (EG) nr. 1249/2006 van de Commissie van 18 augustus 2006 tot vaststelling van de aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten en India voor de voorziening van raffinaderijen in de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 september 2007

22

 

*

Verordening (EG) nr. 1250/2006 van de Commissie van 18 augustus 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1973/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen

23

 

 

Verordening (EG) nr. 1251/2006 van de Commissie van 18 augustus 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

38

 

 

Verordening (EG) nr. 1252/2006 van de Commissie van 18 augustus 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 796/2006 ten aanzien van de lijst van de lidstaten waar de aankoop van boter bij inschrijving open is voor de periode tot en met 31 augustus 2006

40

 

 

Verordening (EG) nr. 1253/2006 van de Commissie van 18 augustus 2006 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

41

 

*

Richtlijn 2006/72/EG van de Commissie van 18 augustus 2006 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen ( 1 )

43

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 14 december 2004 betreffende de staatssteun die Duitsland voornemens is toe te kennen aan de Beierse machinecoöperaties (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4771)

46

 

*

Beschikking van de Commissie van 14 augustus 2006 tot wijziging van Beschikking 2005/648/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen tegen de ziekte van Newcastle in Bulgarije (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3622)  ( 1 )

58

 

*

Beschikking van de Commissie van 18 augustus 2006 tot wijziging van Beschikking 2005/393/EG wat betreft de beperkingsgebieden in verband met bluetongue in Spanje en Portugal (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3700)  ( 1 )

60

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/1


VERORDENING (EG) Nr. 1247/2006 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 18 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0707 00 05

052

87,5

999

87,5

0709 90 70

052

91,7

999

91,7

0805 50 10

388

62,5

524

53,0

528

55,5

999

57,0

0806 10 10

052

101,1

220

108,4

624

164,6

999

124,7

0808 10 80

388

89,1

400

86,2

404

87,6

508

88,9

512

83,6

528

79,6

720

81,3

800

149,6

804

92,5

999

93,2

0808 20 50

052

126,5

388

86,6

999

106,6

0809 30 10, 0809 30 90

052

134,8

999

134,8

0809 40 05

052

39,5

098

49,8

624

150,2

999

79,8


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/3


VERORDENING (EG, EURATOM) Nr. 1248/2006 VAN DE COMMISSIE

van 7 augustus 2006

tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op artikel 183,

Na raadpleging van het Europees Parlement, de Raad, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s, de Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verplichting voor de Commissie, de begrotingsautoriteit uiterlijk op 15 april in kennis te stellen van de annulering van overgedragen kredieten die op 31 maart niet zijn vastgelegd, is te streng gebleken, en de termijn moet derhalve met twee weken worden verlengd tot 30 april.

(2)

Het is voor de toepassing van de regeling inzake voorlopige twaalfden dienstig te verduidelijken, dat de totale toegestane kredieten van het vorige begrotingsjaar worden geacht betrekking te hebben op de kredieten van het begrotingsjaar na aanpassing voor overschrijvingen die tijdens dat begrotingsjaar zijn verricht.

(3)

Het is dienstig te verduidelijken, dat de in de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (2) vervatte regels inzake de omrekeningskoers tussen de euro en andere munteenheden alleen van toepassing zijn op door ordonnateurs verrichte omrekeningen en niet op die welke door contractanten of begunstigden zijn verricht volgens de specifieke regels die in contracten of subsidieovereenkomsten zijn opgenomen. Ter wille van de efficiëntie moet de rekenplichtige van de Commissie de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers van de euro kunnen vaststellen die voor de boekhouding wordt gebruikt. Voorts dient ter wille van de doorzichtigheid en de gelijke behandeling van ambtenaren van de Gemeenschap een specifieke regel inzake omrekeningskoersen te worden opgenomen voor in een andere valuta dan de euro betaalde personeelsuitgaven.

(4)

Wat het beginsel van goed financieel beheer betreft, moet de inhoud van evaluaties vooraf worden verduidelijkt en moet het toepassingsgebied van evaluaties vooraf, tussentijds en achteraf beter worden afgebakend, rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De prioriteiten van de evaluatie moeten dus zodanig worden aangepast, dat zij gericht zijn op voorstellen met gevolgen voor bedrijven en/of burgers en op proefprojecten en voorbereidende acties die moeten worden voortgezet. Wanneer projecten of maatregelen al aan een evaluatie zijn onderworpen, bijvoorbeeld in geval van door de Commissie en de lidstaten gedeelde taken, moet voor complementariteit worden gezorgd.

(5)

Ten behoeve van verificatie vooraf van de betalingsopdracht mag een serie soortgelijke individuele transacties in verband met lopende personeelsuitgaven in verband met salarissen, pensioenen, vergoeding van kosten van dienstreizen en ziektekosten door de bevoegde ordonnateur als één verrichting worden beschouwd. In dat geval moet de bevoegde ordonnateur, wanneer zijn risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, een verificatie achteraf verrichten.

(6)

Het is wenselijk, in het verslag over de onderhandelingsprocedures alleen die gevallen op te nemen waarin het gebruik van de onderhandelingsprocedure een uitzondering op de normale plaatsingsprocedures vormt.

(7)

Sinds de invoering van de boekhouding op transactiebasis op 1 januari 2005 is het, doordat de boekhoudkundige gegevens op elk moment in het informaticasysteem beschikbaar zijn, logischer en sneller, de staat van de rekeningen op te stellen op de dag waarop de rekenplichtige zijn functie beëindigt. Wanneer hij zijn functie op 31 december beëindigt, moet de staat van de rekeningen op dezelfde dag kunnen worden opgesteld zonder te wachten tot de voorlopige rekeningen gereed zijn.

(8)

Om de verantwoordelijkheid van de rekenplichtige voor het beheer van de kasmiddelen doeltreffend te maken, moet hij de bevoegdheid krijgen, de namen en specimens van de handtekeningen van de gemachtigde personeelsleden mee te delen aan de financiële instellingen waarbij hij rekeningen heeft geopend.

(9)

Het maximumbedrag dat door de beheerder van gelden ter goede rekening kan worden betaald wanneer betalingen langs begrotingsweg niet mogelijk of minder doeltreffend zijn, moet worden verhoogd van 30 000 EUR tot 60 000 EUR.

(10)

In het licht van artikel 21 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, moet de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur, wanneer een instructie wordt bevestigd, de mogelijkheid krijgen de instructie niet uit te voeren ingeval deze duidelijk in strijd is met de wetgeving.

(11)

Daar de ordonnateurs en de rekenplichtige bij invordering door middel van verrekening complementaire taken hebben, is het gerechtwaardigd dat zij elkaar voor de verrekening raadplegen.

(12)

Wanneer de debiteur een nationale autoriteit of een van haar administratieve entiteiten is, moet de rekenplichtige de betrokken lidstaat ten minste tien werkdagen van tevoren in kennis stellen van zijn voornemen, tot inning door middel van verrekening over te gaan, zodat rekening kan worden gehouden met de procedures die op nationaal niveau bestaan. In overleg met de betrokken lidstaat of administratieve entiteit moet de rekenplichtige echter kunnen overgaan tot inning door middel van verrekening vóór het verstrijken van die termijn.

(13)

Wanneer de schuld is betaald voor het verstrijken van de termijn, behoeft geen rente te worden betaald (respijtperiode) en moet inning door verrekening voor het verstrijken van die termijn worden beperkt tot de gevallen waarin de rekenplichtige om gegronde redenen van oordeel is, dat de financiële belangen van de Gemeenschappen op het spel staan.

(14)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, moeten bankgaranties die een vordering van de Gemeenschap dekken hangende het beroep tegen een boete, volledig losstaan van de in het contract opgenomen verplichting.

(15)

De inhoud van het financieringsbesluit moet worden gepreciseerd. Voor subsidies en overheidsopdrachten moet het begrip „essentiële elementen” van een actie die begrotingsuitgaven meebrengt, nader worden gedefinieerd. Bovendien moet duidelijk worden gemaakt dat het in artikel 110 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, hierna „Financieel Reglement” genoemd, genoemde werkprogramma een financieringsbesluit kan vormen, mits het een voldoende gedetailleerd kader bevat.

(16)

Wanneer een globale vastlegging wordt verricht, kan elke ordonnateur — niet alleen de gedelegeerde ordonnateur — verantwoordelijk zijn voor de juridische verbintenissen ter uitvoering van de globale vastlegging.

(17)

De betalingstermijnen voor contracten en subsidieovereenkomsten waarin de betaling afhankelijk is van de goedkeuring van een verslag of certificaat, moeten worden herzien om ervoor te kunnen zorgen dat de betalingen op basis van een goedgekeurd verslag of certificaat worden gedaan. Bovendien moet de termijn voor de goedkeuring van een verslag in verband met een subsidieovereenkomst voor bijzonder moeilijk te evalueren acties, met de geldende termijn voor complexe dienstenopdrachten in overeenstemming worden gebracht.

(18)

Zonder de bestaande termijnen te wijzigen of aan de rechten van de begunstigden afbreuk te doen, moet de bevoegde ordonnateur ter vereenvoudiging kunnen besluiten, dat er voor de goedkeuring van het verslag of certificaat en de betalingen één enkele termijn van toepassing is.

(19)

De drempelwaarden voor opdrachten van geringe waarde, die uit 1994 dateren, dienen te worden geactualiseerd en verhoogd van respectievelijk 50 000 EUR tot 60 000 EUR en van 13 800 EUR tot 25 000 EUR. Voorts moet worden bepaald, dat alle opdrachten met een waarde van 60 000 EUR of minder na een onderhandelingsprocedure mogen worden gegund.

(20)

Daarnaast moeten de uitvoeringsvoorschriften nader de procedure bepalen, die moet worden gevolgd voor bepaalde dienstenopdrachten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en bepaalde dienstenopdrachten in verband met uitzending die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3) vallen. In het licht van het transparantiebeginsel mogen deze opdrachten worden gegund via een onderhandelingsprocedure na aankondiging van een opdracht.

(21)

Met het oog op de verdere vereenvoudiging van het beheer van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten, moeten de economische subjecten aan een plaatsingsprocedure kunnen deelnemen op basis van een verklaring op erewoord, dat zij niet in een van de situaties verkeren die een grond voor uitsluiting van die procedure vormen, behalve in het geval van een niet-openbare procedure, een concurrentiegerichte dialoog of een onderhandelingsprocedure na voorafgaande aankondiging van een opdracht wanneer de aanbestedende dienst het aantal voor onderhandelingen of indiening van een inschrijving uitgenodigde gegadigden beperkt. Overeenkomstig de beginselen van Richtlijn 2004/18/EG moet het economische subject waaraan de opdracht wordt gegund, om de financiële belangen van de Gemeenschappen beter te beschermen, voor opdrachten die onder Richtlijn 2004/18/EG vallen en opdrachten met een hoge waarde in het kader van externe maatregelen echter het bewijs leveren, dat de oorspronkelijke verklaring bevestigt. Wanneer een gegadigde of inschrijver bewijsstukken moet verstrekken, dient de aanbestedende dienst ook bewijsstukken in aanmerking te nemen, die die gegadigde of inschrijver in het kader van een andere plaatsingsprocedure van dezelfde aanbestedende dienst heeft verstrekt, mits de stukken niet meer dan één jaar oud zijn te rekenen van de datum van uitgifte ervan en nog steeds geldig zijn.

(22)

Op het gebied van de externe maatregelen moet de concurrentiële onderhandelingsprocedure efficiënter worden gemaakt en moet het toegestaan zijn de onderhandelingsprocedure te gebruiken wanneer de concurrentiële onderhandelingsprocedure tweemaal heeft gefaald en wanneer deze procedure eenmaal heeft gefaald nadat zonder succes een kadercontract is gebruikt. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid, geen bewijs van technische en economische geschiktheid te verlangen onder de drempelwaarden die op dit beleidsterrein voor elk type opdrachten gelden. In dat geval moet de bevoegde ordonnateur zijn keuze tevens kunnen verantwoorden. Het evaluatiecomité of de aanbestedende dienst moet de mogelijkheid hebben, de gegadigden of de inschrijvers te verzoeken bijkomende documenten te verstrekken of gegevens toe te lichten, overeenkomstig de bepalingen inzake door de instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten.

(23)

Op het gebied van de externe maatregelen moeten de regels inzake overheidsopdrachten ook worden vereenvoudigd ten aanzien van de bekendmaking van de vooraankondiging voor internationale aanbestedingen en het vereiste van een uitvoeringsgarantie. De vooraankondiging moet zo vroeg mogelijk worden bekendgemaakt, en niet noodzakelijkerwijs voor 31 januari. Voorts moet de uitvoeringsgarantie alleen worden verlangd in geval van overheidsopdrachten met een hoge waarde en moet de bevoegde ordonnateur de mogelijkheid krijgen, afhankelijk van zijn risicoanalyse, van het vereiste van een garantie af te zien in het geval van de voorfinanciering voor een overheidsinstantie.

(24)

Wat de toekenning van subsidies betreft, moet, ter verlichting van de administratieve lasten, worden aanvaard dat het feit dat de begunstigde zich rechtens of feitelijk in een monopoliepositie bevindt, in het toekenningsbesluit kan worden gemotiveerd.

(25)

De eis dat een extern controleverslag bij de aanvraag wordt gevoegd, moet alleen gelden voor aanvragen voor subsidies met een waarde gelijk aan of meer dan 500 000 EUR voor acties, en voor exploitatiesubsidies met een waarde gelijk aan of meer dan 100 000 EUR.

(26)

De medefinanciering in natura door begunstigden moet worden vergemakkelijkt, indien dit noodzakelijk of passend wordt geacht, en onder het begrip organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven en die exploitatiesubsidies kunnen ontvangen, moeten ook Europese organen vallen die zich bezighouden met de bevordering van burgerschap en innovatie.

(27)

De aanvragers moeten zo spoedig mogelijk van de afwijzing van hun aanvraag in kennis worden gesteld.

(28)

In het geval van exploitatiesubsidies aan organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, moet de toepassing van de regel dat de subsidie geen winst mag opleveren, worden beperkt tot het percentage van de medefinanciering dat overeenkomt met de communautaire bijdrage aan de exploitatiebegroting, om rekening te houden met de rechten van de andere overheidsinstanties die bijdragen en die ook het percentage van de jaarwinst moeten invorderen dat overeenkomt met hun bijdrage. Voor de berekening van het in te vorderen bedrag moet het percentage van de bijdragen in natura aan de exploitatiebegroting buiten beschouwing worden gelaten.

(29)

Ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, moet het vereiste dat een zekerheid moet worden gesteld voor voorfinancieringen, gelden voor alle voorfinancieringen die 80 % van het totale bedrag van de subsidie en 60 000 EUR overschrijden.

(30)

Bij de opsplitsing van een voorfinanciering, moet wanneer nog geen 70 % van de vorige voorfinanciering verbruikt is, een nieuwe voorfinanciering mogelijk zijn, doch het bedrag van de nieuwe betaling moet worden verminderd met het niet-verbruikte deel van de vorige voorfinanciering.

(31)

Verduidelijkt moet worden, dat in het geval van overheidsinstanties, de externe controle of certificering die bij subsidieaanvragen of betalingsverzoeken moet worden gevoegd, mag worden uitgevoerd door een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar.

(32)

In aansluiting op de vaststelling, door de rekenplichtige van de Commissie, van de boekhoudmethoden en -regels en het geharmoniseerde rekeningstelsel in december 2004 overeenkomstig artikel 133 van het Financieel Reglement, moet de titel over de rekening en verantwoording en de boekhouding worden bijgewerkt, door schrapping van de bepalingen die niet langer nodig zijn.

(33)

Teneinde rekening te houden met Besluit 2005/118/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Ombudsman van 26 januari 2005 tot oprichting van de Europese Bestuursschool (4), moet de lijst van Europese bureaus worden aangepast om weer te geven dat de Europese Bestuursschool thans administratief is gekoppeld aan het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen.

(34)

Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 6, lid 3, tweede alinea, wordt „15 april” vervangen door „30 april”.

2)

Het volgende artikel 6 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 6 bis

Voorlopige twaalfden

(Artikel 13, lid 2, van het Financieel Reglement)

De totale toegestane kredieten van het vorige begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2, van het Financieel Reglement, hebben betrekking op de kredieten van het begrotingsjaar in de zin van artikel 5 van deze verordening, na aanpassing voor de overschrijvingen die tijdens dat begrotingsjaar zijn verricht.”.

3)

De artikelen 7 en 8 komen als volgt te luiden:

„Artikel 7

Omrekeningskoers tussen de euro en andere valuta’s

(Artikel 16 van het Financieel Reglement)

1.   Onverminderd de specifieke bepalingen die voortvloeien uit de toepassing van sectorale regelingen, geschiedt de omrekening tussen de euro en een andere valuta door de bevoegde ordonnateur tegen de in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, gepubliceerde dagkoers van de euro.

Wanneer de omrekening tussen de euro en een andere valuta door de contractanten of begunstigden geschiedt, zijn de in de aanbestedings-, subsidie- of financieringsovereenkomst opgenomen specifieke regels inzake omrekening van toepassing.

2.   Indien voor de betrokken valuta geen dagkoers van de euro wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, gebruikt de bevoegde ordonnateur de in lid 3 bedoelde boekhoudkundige koers.

3.   Voor de in de artikelen 132 tot en met 137 van het Financieel Reglement bedoelde boekhouding en behoudens artikel 213 van deze verordening geschiedt de omrekening tussen de euro en een andere valuta tegen de maandelijkse boekhoudkundige koers van de euro. Deze boekhoudkundige koers wordt door de rekenplichtige van de Commissie met gebruikmaking van alle informatiebronnen die hij betrouwbaar acht, vastgesteld op basis van de koers van de voorlaatste werkdag van de maand die voorafgaat aan de maand waarvoor de koers wordt bepaald.

Artikel 8

Voor de omrekening tussen de euro en andere valuta’s te gebruiken koers

(Artikel 16 van het Financieel Reglement)

1.   Onverminderd de specifieke bepalingen die voortvloeien uit de toepassing van sectorale regelingen of uit specifieke aanbestedings-, subsidie- of financieringsovereenkomsten, is de koers die moet worden gebruikt voor de omrekening tussen de euro en een andere valuta in gevallen waarin de omrekening door de bevoegde ordonnateur wordt uitgevoerd, die van de dag waarop de opdrachtgevende dienst de betalings- of invorderingsopdracht heeft opgesteld.

2.   Bij beheer van gelden ter goede rekening in euro is de datum van betaling door de bank bepalend voor de te gebruiken koers voor de omrekening tussen de euro en een andere valuta.

3.   Voor de regularisatie van gelden ter goede rekening in nationale valuta’s, zoals bedoeld in artikel 16 van het Financieel Reglement, moet voor de omrekening tussen de euro en een andere valuta de koers worden gebruikt van de maand waarin de uitgave wordt verricht.

4.   Voor de vergoeding van forfaitaire uitgaven of uitgaven die voortvloeien uit het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna „het Statuut” genoemd, waarvoor een maximumbedrag is vastgesteld en die in een andere valuta dan de euro worden betaald, moet de koers worden gebruikt die geldt wanneer het recht ontstaat.”.

4)

Artikel 21 komt als volgt te luiden:

„Artikel 21

Evaluatie

(Artikel 27 van het Financieel Reglement)

1.   Alle voorstellen voor programma’s of activiteiten die begrotingsuitgaven meebrengen, worden onderworpen aan een evaluatie vooraf, waarbij wordt gelet op:

a)

de behoefte waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien;

b)

de toegevoegde waarde van de communautaire bijstandsverlening;

c)

de te bereiken doelstellingen;

d)

de beschikbare beleidsopties, met inbegrip van de daaraan verbonden risico’s;

e)

de verwachte resultaten en gevolgen, met name de economische en maatschappelijke gevolgen en de gevolgen voor het milieu, en de indicatoren en evaluatiemethode om deze te meten;

f)

de beste methode om de verkozen optie of opties ten uitvoer te leggen;

g)

de interne samenhang van het programma of de activiteit en het verband met andere relevante instrumenten;

h)

de omvang van de toe te wijzen kredieten, personele middelen en andere administratieve uitgaven, met inachtneming van het kosteneffectiviteitsbeginsel;

i)

de uit soortgelijke activiteiten in het verleden getrokken lering.

2.   Het voorstel bevat de regels inzake het toezicht, de verslagen en de evaluatie, rekening houdend met de respectieve verantwoordelijkheden van alle overheidsniveaus die bij de uitvoering van het voorgestelde programma of de voorgestelde activiteit zullen zijn betrokken.

3.   Alle programma’s en activiteiten, met inbegrip van proefprojecten en voorbereidende acties, waarvoor de ingezette middelen hoger zijn dan 5 000 000 EUR, worden op de volgende wijze tussentijds en/of achteraf onderworpen aan een evaluatie van de toegewezen personele en financiele middelen en de behaalde resultaten, om na te gaan of de doelstellingen zijn bereikt:

a)

de bij de uitvoering van een meerjarenprogramma behaalde resultaten worden geregeld geëvalueerd, volgens een tijdschema dat de mogelijkheid biedt met de uitkomsten van deze evaluatie rekening te houden bij de beslissingen over de voortzetting, wijziging of staking van het programma;

b)

de op jaarbasis gefinancierde activiteiten worden ten minste om de zes jaar op de behaalde resultaten geevalueerd.

De eerste alinea, onder a) en b), geldt niet voor elk van de in het kader van de activiteiten uitgevoerde projecten of acties waarvoor aan deze verplichting kan worden voldaan door middel van de eindverslagen die worden toegezonden door de organisaties die de actie hebben uitgevoerd.

4.   De in de leden 1 en 3 bedoelde evaluaties zijn evenredig aan de gevolgen van het betrokken programma of de betrokken activiteit en de ervoor ingezette middelen.”.

5)

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de eerste zin als volgt te luiden:

„De bevoegde ordonnateur kan bij de vervulling van zijn taak worden bijgestaan door aan het Statuut onderworpen personen, hierna „personeelsleden” genoemd, die onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde handelingen verrichten die nodig zijn voor de uitvoering van de begroting en de verstrekking van informatie over de financiën en het beheer.”;

b)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   Telkens wanneer een gedelegeerde ordonnateur in functie treedt, van functie verandert of zijn functie beeindigt, stelt elke instelling de begrotingsautoriteit hiervan in kennis.”.

6)

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

„Ten behoeve van een verificatie vooraf mag een serie soortgelijke individuele transacties in verband met lopende uitgaven voor salarissen, pensioenen, vergoeding van kosten van dienstreizen en ziektekosten door de bevoegde ordonnateur als één verrichting worden beschouwd.

In het in de tweede alinea bedoelde geval verricht de bevoegde ordonnateur, wanneer zijn risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, een verificatie achteraf overeenkomstig lid 4.”;

b)

lid 5 komt als volgt te luiden:

„5.   De personeelsleden die belast zijn met de in de leden 2 en 4 bedoelde verificaties, zijn niet de personeelsleden die de in lid 1 bedoelde inleidingstaken verrichten, en zijn evenmin de ondergeschikten van de laatstgenoemden.”.

7)

In artikel 54 komt de eerste zin als volgt te luiden:

„De gedelegeerde ordonnateurs houden voor elk begrotingsjaar bij, hoeveel opdrachten worden geplaatst door middel van de in artikel 126, lid 1, onder a) tot en met g), artikel 127, lid 1, onder a) tot en met d), en de artikelen 242, 244 en 246 bedoelde onderhandelingsprocedure.”.

8)

Artikel 56 komt als volgt te luiden:

„Artikel 56

Beëindiging van de functie van rekenplichtige

(Artikel 61 van het Financieel Reglement)

1.   Bij de beëindiging van de functie van rekenplichtige wordt zo spoedig mogelijk een staat van de rekeningen opgemaakt.

2.   De staat van de rekeningen, vergezeld van een overdrachtsrapport, wordt door de rekenplichtige die zijn functie beëindigt, of, indien dit niet mogelijk is, door een ambtenaar van zijn dienst aan de nieuwe rekenplichtige toegezonden.

De nieuwe rekenplichtige ondertekent de staat van de rekeningen binnen een maand na de datum van toezending voor aanvaarding, waarbij hij een voorbehoud kan maken.

Het overdrachtsrapport bevat tevens het resultaat van elke opgemaakte staat van de rekeningen en met name van eventuele voorbehouden.

3.   Elke instelling stelt de begrotingsautoriteit van de aanstelling of beëindiging van de functie van haar rekenplichtige in kennis.”.

9)

In artikel 60 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„Daartoe doet de rekenplichtige van elke instelling alle financiële instellingen bij welke de betrokken instelling rekeningen heeft geopend, de namen en de specimens van de handtekeningen van de gemachtigde personeelsleden toekomen.”.

10)

Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel komt als volgt te luiden:

„Artikel 64

Bestand van begunstigden van betalingen

(Artikel 61 van het Financieel Reglement)”;

b)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   De rekenplichtige mag slechts betalingen door overschrijving verrichten indien de bankgegevens van de begunstigde van de betaling en gegevens die de identiteit van de begunstigde bevestigt, alsmede eventuele wijzigingen, van tevoren in een gemeenschappelijk bestand per instelling zijn opgenomen.

De opneming van de identiteits- en bankgegevens van de begunstigde in dit bestand of de wijziging van deze gegevens geschieden op basis van een bewijsstuk, waarvan de vorm door de rekenplichtige van de Commissie wordt vastgesteld.”;

c)

in lid 2 komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„De ordonnateurs delen de rekenplichtige alle wijzigingen mede in de door de begunstigde verstrekte identiteits- en bankgegevens en onderzoeken of deze gegevens geldig zijn voordat een betaling wordt gedaan.”.

11)

In artikel 66 komt lid 2 als volgt te luiden:

„2.   De beheerder van gelden ter goede rekening mag op grond van een in de instructies van de bevoegde ordonnateur opgenomen gedetailleerd raamwerk overgaan tot de voorlopige betaalbaarstelling en de betaling van de uitgaven. Deze instructies bevatten de regels volgens welke en de voorwaarden waaronder de voorlopige betaalbaarstelling en betalingen van uitgaven worden uitgevoerd en, in voorkomend geval, de voorwaarden voor de ondertekening van juridische verbintenissen in de zin van artikel 94, lid 1, onder e).”.

12)

In artikel 67, lid 2, komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„Het maximumbedrag dat door de beheerder van gelden ter goede rekening mag worden betaald wanneer betaling langs budgettaire weg feitelijk niet mogelijk of niet efficiënt is, mag niet hoger zijn dan 60 000 EUR per uitgave.”.

13)

In artikel 68 worden de eerste en de tweede volzin vervangen door de volgende tekst:

„De beheerders van gelden ter goede rekening worden gekozen uit ambtenaren of, zo nodig en slechts in gerechtvaardigde gevallen, uit andere personeelsleden.”.

14)

Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 komt de tweede zin als volgt te luiden:

„De overzichten van deze boekhouding zijn op elk moment voor de bevoegde ordonnateur toegankelijk, en ten minste eenmaal per maand wordt een overzicht van de verrichtingen opgesteld en de volgende maand met bewijsstukken door de beheerder aan de voor de regularisatie van de verrichtingen bevoegde ordonnateur toegezonden.”;

b)

in lid 2 komt de eerste zin als volgt te luiden:

„De aanwezigheid van de aan beheerders van gelden ter goede rekening toevertrouwde middelen, de desbetreffende boekhouding en de regularisatie van de verrichtingen binnen de voorgeschreven termijnen worden door de rekenplichtige of door een speciaal daartoe gemachtigd personeelslid van zijn dienst of de ordonnateursdienst, in den regel ter plaatse en zonder aankondiging, geverifieerd.”.

15)

In artikel 73, lid 1, komt de tweede zin als volgt te luiden:

„Indien deze instructie tijdig schriftelijk wordt bevestigd en nauwkeurig genoeg is, dat wil zeggen dat zij uitdrukkelijk naar de aspecten verwijst, die door de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur betwistbaar worden geacht, is de ordonnateur van zijn verantwoordelijkheid ontslagen; hij voert de instructie uit, tenzij deze duidelijk in strijd is met de wet of de geldende veiligheidsvoorschriften.”.

16)

In artikel 78, lid 3, komen de punten b) tot en met e) als volgt te luiden:

„b)

geen achterstandsrente verschuldigd is indien de schuld voor de gestelde termijn wordt betaald;

c)

bij gebreke van betaling bij het verstrijken van de onder b) bedoelde termijn, over zijn schuld rente verschuldigd is tegen het in artikel 86 bedoelde percentage, onverminderd de geldende specifieke voorschriften;

d)

de instelling bij gebreke van betaling bij het verstrijken van de onder b) bedoelde termijn, tot inning overgaat door middel van verrekening of door een beroep te doen op van tevoren verstrekte garanties;

e)

de rekenplichtige, nadat de debiteur van de gronden en de datum van inning door middel van verrekening in kennis is gesteld, vóór de onder b) bedoelde termijn tot inning door middel van verrekening kan overgaan, indien dit ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen nodig is, omdat hij gerechtvaardigde redenen heeft om aan te nemen, dat het aan de Gemeenschappen verschuldigde bedrag anders verloren zou gaan;”.

17)

In artikel 81, lid 1, komt punt f) als volgt te luiden:

„f)

de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn;”.

18)

Artikel 83 komt als volgt te luiden:

„Artikel 83

Inning door middel van verrekening

(Artikel 73 van het Financieel Reglement)

1.   Wanneer de debiteur een zekere, vaststaande en invorderbare vordering op de Gemeenschappen heeft die betrekking heeft op een door een betalingsopdracht vastgesteld bedrag, gaat de rekenplichtige na het verstrijken van de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn over tot de inning van de vastgestelde schuldvorderingen door middel van verrekening.

In uitzonderlijke omstandigheden gaat de rekenplichtige echter vóór het verstrijken van de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn over tot inning door middel van verrekening, indien dit ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen nodig is, omdat hij gerechtvaardigde redenen heeft om aan te nemen, dat het aan de Gemeenschappen verschuldigde bedrag anders verloren zou gaan.

2.   Voordat hij overeenkomstig lid 1 tot inning overgaat, raadpleegt de rekenplichtige de bevoegde ordonnateur en stelt hij de betrokken debiteuren hiervan in kennis.

Wanneer de debiteur een nationale autoriteit of een van haar administratieve entiteiten is, stelt de rekenplichtige de betrokken lidstaat ten minste tien werkdagen van tevoren van zijn voornemen, door middel van verrekening tot inning over te gaan, in kennis. In overleg met de betrokken lidstaat of administratieve entiteit mag de rekenplichtige echter vóór het verstrijken van de termijn door middel van verrekening tot inning overgaan.

3.   De in lid 1 bedoelde verrekening heeft dezelfde gevolgen als een betaling en geldt voor de Gemeenschappen als kwijting voor het bedrag van de schuld en, in voorkomend geval, de verschuldigde rente.”.

19)

In artikel 84 komt lid 1 als volgt te luiden:

„1.   Onverminderd artikel 83, stelt de rekenplichtige, indien bij het verstrijken de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde en in de debetnota vermelde termijn geen volledige inning is geschied, de bevoegde ordonnateur hiervan in kennis, en tracht hij onverwijld de inning alsnog te bewerkstelligen met aanwending van passende rechtsmiddelen, waaronder begrepen, in voorkomend geval, door het doen van een beroep op van tevoren verstrekte garanties.”.

20)

In artikel 85, eerste alinea, komt punt a) als volgt te luiden:

„a)

de debiteur zich ertoe verbindt, voor de gehele toegekende aanvullende termijn, te rekenen vanaf de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn, rente te betalen tegen de in artikel 86 bedoelde rentevoet;”.

21)

Het volgende artikel 85 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 85 bis

Inning van boeten, dwangsommen en andere sancties

(Artikelen 73 en 74 van het Financieel Reglement)

1.   Wanneer bij een rechterlijke instantie in de Gemeenschap beroep is ingesteld tegen een beschikking van de Commissie waarbij krachtens het EG-Verdrag of het Euratom-Verdrag een boete, een dwangsom of een andere sanctie is opgelegd, int de rekenplichtige zolang niet alle rechtsmiddelen zijn uitgeput, de betrokken bedragen voorlopig van de debiteur of vraagt hij hem een financiële zekerheid te stellen. De verlangde zekerheid staat los van de verplichting tot betaling van de boete, de dwangsom of de andere sanctie en is op eerste verzoek opeisbaar. Zij dekt de vordering voor de hoofdsom en de in artikel 86, lid 5, bedoelde verschuldigde rente.

2.   Nadat alle rechtsmiddelen zijn uitgeput, worden de voorlopig geïnde bedragen en de rente die zij hebben opgebracht, in de begroting opgenomen of aan de debiteur terugbetaald. Indien een financiële zekerheid is gesteld, wordt deze opgeëist of vrijgegeven.”.

22)

Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 komen als volgt te luiden:

„1.   Onverminderd de specifieke bepalingen die voortvloeien uit de toepassing van sectorale regelingen, is elke schuldvordering die bij het verstrijken van de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn niet is voldaan, rentedragend overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.   De rentevoet voor schuldvorderingen die bij het verstrijken van de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn niet zijn voldaan, is het door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringsoperaties toegepaste percentage dat geldt op de eerste kalenderdag van de maand waarin de genoemde termijn valt en dat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, vermeerderd met:

a)

zeven procentpunt wanneer de schuldvordering voortvloeit uit een overheidsopdracht voor leveringen en diensten in de zin van titel V;

b)

drieënhalf procentpunt in alle andere gevallen.

3.   De rente wordt berekend vanaf de kalenderdag die volgt op de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde en in de debetnota vermelde termijn, tot en met de kalenderdag waarop de schuld volledig is betaald.”;

b)

lid 5 komt als volgt te luiden:

„5.   Wanneer de debiteur in het geval van boeten een financiële zekerheid stelt die door de rekenplichtige wordt aanvaard in plaats van een voorlopige betaling, is de rentevoet die vanaf de in artikel 78, lid 3, onder b), bedoelde termijn van toepassing is, het in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde percentage, vermeerderd met slechts anderhalf procentpunt.”.

23)

Artikel 90 komt als volgt te luiden:

„Artikel 90

Financieringsbesluit

(Artikel 75 van het Financieel Reglement)

1.   Het financieringsbesluit zet de essentiële elementen van een actie uiteen, die een uitgave ten laste van de begroting meebrengt.

2.   Voor subsidies wordt het besluit tot vaststelling van het in artikel 110 van het Financieel Reglement bedoelde jaarlijkse werkprogramma als het financieringsbesluit in de zin van artikel 75 van het Financieel Reglement beschouwd, mits het een voldoende gedetailleerd kader vormt.

Met betrekking tot het plaatsen van opdrachten, waarvoor de besteding van de desbetreffende kredieten wordt geregeld door een jaarlijks werkprogramma dat een voldoende gedetailleerd kader vormt, wordt dit werkprogramma ook als financieringsbesluit voor de betrokken overheidsopdrachten beschouwd.

3.   Om als voldoende gedetailleerd kader te worden beschouwd, moet het door de Commissie vastgestelde werkprogramma de volgende elementen bevatten:

a)

voor subsidies:

i)

een verwijzing naar het basisbesluit en het begrotingsonderdeel;

ii)

de prioriteiten van het jaar, de te bereiken doelstellingen en de verwachte resultaten met de voor het begrotingsjaar toegestane kredieten;

iii)

de essentiële selectie- en gunningscriteria die voor de selectie van de voorstellen moeten worden gebruikt;

iv)

het maximaal mogelijke medefinancieringspercentage en, indien in verschillende percentages wordt voorzien, de voor elk percentage in acht te nemen criteria;

v)

het tijdschema en het indicatieve bedrag van de oproepen tot het indienen van voorstellen;

b)

voor overheidsopdrachten:

i)

het begrote totaalbedrag voor overheidsopdrachten tijdens het jaar;

ii)

het indicatieve aantal en type opdrachten en zo mogelijk het voorwerp ervan in algemene bewoordingen;

iii)

het indicatieve tijdschema voor het begin van de plaatsingsprocedures.

Wanneer het jaarlijkse werkprogramma dit gedetailleerde kader voor een of meer acties niet biedt, moet het worden gewijzigd of moet een specifiek financieringsbesluit worden vastgesteld dat de onder a) en b) van de eerste alinea bedoelde gegevens voor de betrokken acties bevat.

4.   Voor elke belangrijke wijziging van een reeds vastgesteld financieringsbesluit moet dezelfde procedure worden gevolgd als voor het besluit zelf.”.

24)

In artikel 94, lid 1, komen de punten d) en e) als volgt te luiden:

„d)

wanneer de globale vastlegging ten uitvoer wordt gelegd door verscheidene juridische verbintenissen waarvoor verschillende ordonnateurs verantwoordelijk zijn;

e)

wanneer, in het kader van beheer van gelden ter goede rekening op het gebied van externe maatregelen, de juridische verbintenissen in opdracht van de bevoegde ordonnateur, die echter volledig verantwoordelijk blijft voor de onderliggende verrichting, moeten worden ondertekend door personeelsleden die onder de in artikel 254 bedoelde plaatselijke entiteiten vallen;”.

25)

Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten b) en c) komen als volgt te luiden:

„b)

voor de andere bezoldigingen, zoals die van per uur of per dag bezoldigd personeel: een door het gemachtigde personeelslid ondertekende staat van de gewerkte dagen of uren;

c)

voor overuren: een door het gemachtigde personeelslid ondertekende staat van het verrichte overwerk;”;

b)

onder d) komt punt ii) als volgt te luiden:

„ii)

de declaratie van de kosten van de dienstreis, die is ondertekend door het personeelslid dat met de dienstreis is belast en door het hiërarchieke gezag waaraan de desbetreffende bevoegdheid is gedelegeerd, en waarin worden vermeld: de plaats van bestemming, de datum en het tijdstip van vertrek en aankomst in de plaats van bestemming, de reis- en de verblijfskosten en de andere op overlegging van bewijsstukken naar behoren toegestane kosten;”.

26)

Artikel 101 komt als volgt te luiden:

„Artikel 101

Vorm van de betaalbaarverklaring

(Artikel 79 van het Financieel Reglement)

In een niet-geïnformatiseerd systeem heeft de betaalbaarverklaring de vorm van een stempel met de handtekening van de bevoegde ordonnateur of van een technisch bevoegd personeelslid dat overeenkomstig artikel 97 door de bevoegde ordonnateur is gemachtigd. In een geïnformatiseerd systeem heeft de betaalbaarverklaring de vorm van een elektronisch beveiligde validering door de bevoegde ordonnateur of een technisch bevoegd personeelslid dat door de bevoegde ordonnateur is gemachtigd.”.

27)

In artikel 106 komt lid 3 als volgt te luiden:

„3.   Voor contracten of subsidieovereenkomsten waarin de betaling afhankelijk wordt gesteld van de goedkeuring van een verslag of certificaat, beginnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen pas na de goedkeuring van het betrokken verslag of certificaat te lopen. De begunstigde wordt hiervan onverwijld in kennis gesteld.

Deze goedkeuringstermijn mag niet langer zijn dan:

a)

20 kalenderdagen voor eenvoudige contracten betreffende de levering van goederen en diensten;

b)

45 kalenderdagen voor andere contracten en subsidieovereenkomsten;

c)

60 kalenderdagen voor contracten en subsidieovereenkomsten met betrekking tot technische diensten of acties die bijzonder moeilijk te evalueren zijn.

De bevoegde ordonnateur stelt de begunstigde door middel van een formeel document in kennis van elke opschorting van de periode voor de goedkeuring van het verslag of certificaat.

De bevoegde ordonnateur mag besluiten, dat voor de goedkeuring van het verslag of het certificaat en de betalingen één enkele termijn van toepassing is. Deze termijn mag niet langer zijn dan de samengevoegde maximumtermijnen voor de goedkeuring van het verslag of het certificaat en voor de betalingen.”.

28)

In artikel 114 komt de vierde alinea als volgt te luiden:

„Op de grondslag van het verslag en het horen van de betrokkene neemt de instelling hetzij een met redenen omkleed besluit tot beëindiging van de procedure, hetzij een met redenen omkleed besluit overeenkomstig de artikelen 22 en 86 van en bijlage IX bij het Statuut. De besluiten waarbij tuchtrechtelijke of geldelijke sancties worden opgelegd, worden de betrokkene ter kennis gebracht en de andere instellingen en de Rekenkamer ter kennisneming meegedeeld.”.

29)

In artikel 116 komt lid 1 als volgt te luiden:

„1.   Onroerendgoedopdrachten hebben betrekking op aankoop, erfpacht, vruchtgebruik, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende goederen.”.

30)

In artikel 118, lid 3, eerste alinea, komt de tweede zin als volgt te luiden:

„Onverminderd opdrachten die na een in artikel 126 bedoelde onderhandelingsprocedure zijn overeengekomen, is de aankondiging van de opdracht verplicht voor de volgende opdrachten: opdrachten waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger dan de in artikel 158, lid 1, onder a) en c), vastgestelde drempelwaarden; de in categorie 8 van bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG vermelde opdrachten voor onderzoek en ontwikkeling waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger dan de in artikel 158, lid 1, onder b), van de onderhavige richtlijn vastgesteld drempelwaarde voor die opdrachten.”.

31)

In artikel 119, lid 1, komt punt b) als volgt te luiden:

„b)

voor opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan 25 000 EUR, de jaarlijkse bekendmaking van een lijst van contractanten, waarin het voorwerp en het bedrag van de gegunde opdracht worden vermeld.”.

32)

In artikel 126, lid 1, komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„De aanbestedende diensten kunnen ook gebruikmaken van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande aankondiging van een opdracht, voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 60 000 EUR.”.

33)

In artikel 127 worden in lid 1 de volgende punten f) en g) toegevoegd:

„f)

voor andere opdrachten voor diensten voor onderzoek en ontwikkeling dan die waarvan de voordelen uitsluitend ten goede komen aan de aanbestedende dienst voor het gebruik ervan bij het verrichten van zijn eigen werkzaamheden, mits de verleende dienst volledig door de aanbestedende dienst wordt betaald;

g)

voor opdrachten voor diensten voor de aankoop, ontwikkeling, productie of coproductie van programmamateriaal dat is bestemd voor de uitzending door omroepen en opdrachten voor zendtijd.”.

34)

In artikel 128 komt lid 1 als volgt te luiden:

„1.   De oproep tot het indienen van blijken van belangstelling is een voorselectie van gegadigden die zullen worden uitgenodigd in te schrijven bij toekomstige niet-openbare aanbestedingsprocedures voor opdrachten met een waarde van meer dan 60 000 EUR, behoudens het bepaalde in de artikelen 126 en 127.”.

35)

Artikel 129 komt als volgt te luiden:

„Artikel 129

Opdrachten van geringe waarde

(Artikel 91 van het Financieel Reglement)

1.   Voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 60 000 EUR, mag een onderhandelingsprocedure worden gebruikt waarbij ten minste vijf gegadigden worden geraadpleegd.

Indien de aanbestedende dienst na raadpleging van de gegadigden slechts één inschrijving ontvangt, die administratief en technisch geldig is, mag de opdracht worden gegund, mits aan de gunningscriteria wordt voldaan.

2.   Voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 25 000 EUR mag de in lid 1 bedoelde procedure met raadpleging van ten minste drie gegadigden worden gebruikt.

3.   Voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 3 500 EUR volstaat één inschrijving.

4.   Betalingen voor uitgaven van 200 EUR of minder kunnen eenvoudig op factuur geschieden, zonder voorafgaande aanvaarding van een inschrijving.”.

36)

Artikel 134 komt als volgt te luiden:

„Artikel 134

Bewijsmiddelen

(Artikelen 93 en 94 van het Financieel Reglement)

1.   De gegadigden en inschrijvers verstrekken een naar behoren ondertekende en gedateerde verklaring op erewoord, dat zij niet in een van de in de artikelen 93 en 94 van het Financieel Reglement bedoelde situaties verkeren.

Wanneer de aanbestedende dienst in een niet-openbare procedure, een concurrentiegerichte dialoog of een onderhandelingsprocedure na voorafgaande aankondiging van een opdracht het aantal voor onderhandelingen of indiening van een inschrijving uitgenodigde gegadigden beperkt, verstrekken alle gegadigden de in lid 3 bedoelde certificaten.

2.   De inschrijver aan wie de opdracht moet worden gegund, levert binnen een door de aanbestedende dienst vastgestelde termijn en voorafgaand aan de sluiting van het contract, in de volgende gevallen het in lid 3 bedoelde bewijs, dat de in lid 1 bedoelde verklaring bevestigt:

a)

voor opdrachten die door de instellingen voor eigen rekening worden geplaatst, met een waarde gelijk aan of hoger dan de in artikel 158 bedoelde drempelwaarden;

b)

voor opdrachten op het gebied van externe acties met een waarde gelijk aan of hoger dan de in artikel 241, lid 1, onder a), artikel 243, lid 1, onder a), of artikel 245, lid 1, onder a), bedoelde drempelwaarden.

Voor opdrachten met een lagere waarde dan de onder a) en b) bedoelde drempelwaarden, mag de aanbestedende dienst, wanneer hij eraan twijfelt, of de inschrijver aan wie de opdracht moet worden gegund in één van de uitsluitingsgevallen verkeert, van de inschrijver verlangen dat hij het in lid 3 bedoelde bewijs levert.

3.   De aanbestedende dienst aanvaardt als voldoende bewijs dat de inschrijver aan wie de opdracht wordt gegund, niet in een van de in artikel 93, lid 1, onder a), b) of e), van het Financieel Reglement beschreven situaties verkeert, een recent uittreksel uit het strafregister of, bij gebreke daarvan, een recent gelijkwaardig document van een gerechtelijke of administratieve autoriteit van het land van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat aan deze eisen is voldaan. De aanbestedende dienst aanvaardt als voldoende bewijs, dat de inschrijver aan wie de opdracht is gegund, niet in de in artikel 93, lid 1, onder d), van het Financieel Reglement beschreven situatie verkeert, een recente verklaring van de bevoegde autoriteit van de betrokken staat.

Wanneer de in de eerste alinea bedoelde documenten of verklaringen niet in het betrokken land worden afgegeven en voor de andere in artikel 93 van het Financieel Reglement bedoelde uitsluitingsgevallen mogen deze documenten of verklaringen worden vervangen door een verklaring onder ede of, bij gebreke daarvan, op erewoord van de betrokkene voor een gerechtelijke of administratieve autoriteit, een notaris of een gekwalificeerde beroepsorganisatie van het land van oorsprong of herkomst.

4.   Afhankelijk van de nationale wetgeving van het land van vestiging van de inschrijver, hebben de in de leden 1 en 3 bedoelde documenten betrekking op rechtspersonen en/of natuurlijke personen, waaronder begrepen, in gevallen waarin de aanbestedende dienst dit nodig acht, ondernemingshoofden of elke persoon die bij de gegadigde of inschrijver vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft.

5.   Wanneer zij eraan twijfelen, of de kandidaten of gegadigden in een van de uitsluitingsgevallen verkeren, mogen de aanbestedende diensten zich tot de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten wenden om de door hen noodzakelijk geachte inlichtingen over deze situatie te verkrijgen.

6.   De aanbestedende dienst mag een gegadigde of inschrijver vrijstellen van de verplichting de in lid 3 bedoelde bewijsstukken te verstrekken, indien deze bewijsstukken reeds in het kader van een andere aanbestedingsprocedure zijn verstrekt, mits de stukken niet meer dan een jaar oud zijn te rekenen vanaf de datum van afgifte ervan en nog steeds geldig zijn.

De gegadigde of inschrijver verklaart in dat geval op erewoord, dat de bewijsstukken reeds in een eerdere plaatsingsprocedure zijn verstrekt, en bevestigt dat zich in zijn situatie geen veranderingen hebben voorgedaan.”.

37)

Artikel 135 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   De selectiecriteria worden in elke procedure tot het plaatsen van overheidsopdrachten toegepast om de financiële, de economische, de technische en de beroepsmatige geschiktheid van de gegadigde of inschrijver te beoordelen.

De aanbestedende dienst kan minimumgeschiktheidsniveaus vaststellen, waaronder de gegadigden niet kunnen worden geselecteerd.”;

b)

lid 6 komt als volgt te luiden:

„6.   De aanbestedende dienst mag, wanneer zijn risicobeoordeling dit toelaat, in de volgende gevallen beslissen geen bewijs te verlangen van de financiële, de economische, de technische en de beroepsmatige geschiktheid van de gegadigden of inschrijvers:

a)

bij opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 60 000 EUR die door de instellingen voor eigen rekening worden geplaatst;

b)

bij opdrachten in het kader van externe maatregelen met een waarde onder de in artikel 241, lid 1, onder a), artikel 243, lid 1, onder a), of artikel 245, lid 1, onder a), genoemde drempelwaarden.

Wanneer de aanbestedende dienst beslist geen bewijs van de financiële, de economische, de technische en de beroepsmatige geschiktheid van de gegadigden of inschrijvers te verlangen, wordt geen voorfinanciering verricht, tenzij een financiële zekerheid voor hetzelfde bedrag wordt gesteld.”.

38)

In artikel 138, lid 1, komt de aanhef als volgt te luiden:

„Onverminderd artikel 94 van het Financieel Reglement, worden opdrachten op een van de volgende twee manieren gegund:”.

39)

In artikel 145, lid 2, komt de eerste alinea als volgt te luiden:

„Voor opdrachten voor een hoger bedrag dan de in artikel 129, lid 1, bepaalde drempelwaarde stelt de bevoegde ordonnateur een commissie voor opening van de inschrijvingen aan.”.

40)

In artikel 146, lid 1, komt de tweede alinea als volgt te luiden:

„Het evaluatiecomité wordt door de bevoegde ordonnateur benoemd om advies uit te brengen over opdrachten met een hogere waarde dan de in artikel 129, lid 1, bepaalde drempelwaarde.”.

41)

Artikel 152 komt als volgt te luiden:

„Artikel 152

Zekerheid voor voorfinancieringen

(Artikel 102 van het Financieel Reglement)

Bij een voorfinanciering van meer dan 150 000 EUR of in het in artikel 135, lid 6, tweede alinea, bedoelde geval wordt een zekerheid verlangd.

Indien de contractant echter een overheidsinstantie is, mag de bevoegde ordonnateur, wanneer zijn risicoanalyse dit toelaat, hem echter van die verplichting vrijstellen.

De zekerheid wordt vrijgegeven wanneer de voorfinanciering wordt afgetrokken van de tussentijdse betalingen of saldobetalingen aan de contractant onder de in het contract bepaalde voorwaarden.”.

42)

In artikel 155 komt de titel als volgt te luiden:

Artikel 155

Afzonderlijke opdrachten en opdrachten per partij

(Artikelen 91 en 105 van het Financieel Reglement)”.

43)

In artikel 157 komt punt b) als volgt te luiden:

„b)

5 278 000 EUR voor opdrachten voor de uitvoering van werken.”.

44)

In artikel 158 komt lid 1 als volgt te luiden:

„1.   De in artikel 105 van het Financieel Reglement bedoelde drempelwaarden zijn de volgende:

a)

137 000 EUR voor de in bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG vermelde opdrachten voor leveringen en diensten, met uitzondering van de in categorie 8 van die bijlage vermelde opdrachten voor onderzoek en ontwikkeling;

b)

211 000 EUR voor de in bijlage II B bij Richtlijn 2004/18/EG vermelde opdrachten voor diensten en voor de in categorie 8 van bijlage II A bij Richtlijn 2004/18/EG vermelde opdrachten voor diensten voor onderzoek en ontwikkeling;

c)

5 278 000 EUR voor opdrachten voor de uitvoering van werken.”.

45)

In artikel 162 komt punt a) als volgt te luiden:

„a)

hetzij een Europees orgaan dat zich bezighoudt met onderwijs, opleiding, voorlichting, innovatie of onderzoek en studie over Europese beleidsmaatregelen, activiteiten ter bevordering van het burgerschap of de mensenrechten, of een Europese normalisatie-instelling;”.

46)

In artikel 164 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

„1 bis.   De subsidieovereenkomst kan overeenkomstig artikel 183 regels en termijnen inzake opschorting bevatten.”.

47)

In artikel 165 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

„3.   In het geval van exploitatiesubsidies aan organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, mag de Commissie het percentage van de jaarwinst invorderen dat overeenkomt met de communautaire bijdrage aan de exploitatiebegroting van de betrokken organen, wanneer deze organen ook worden gefinancierd door overheidsinstanties die zelf het percentage van de jaarwinst moeten invorderen dat overeenkomt met hun bijdrage. Voor de berekening van het in te vorderen bedrag wordt het percentage van de bijdragen in natura aan de exploitatiebegroting buiten beschouwing gelaten.”.

48)

In artikel 168, lid 1, komt punt c) als volgt te luiden:

„c)

aan organisaties die zich rechtens of feitelijk in een monopoliepositie bevinden, naar behoren gemotiveerd in het desbetreffende toekenningsbesluit;”.

49)

Artikel 172 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 komt de eerste zin als volgt te luiden:

„De bevoegde ordonnateur mag medefinanciering in natura aanvaarden, indien zulks noodzakelijk of passend wordt geacht.”;

b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

„3.   Voor subsidies met een totale waarde minder dan of gelijk aan 25 000 EUR mag de bevoegde ordonnateur, wanneer zijn risicoanalyse dit toelaat, vrijstelling verlenen van de verplichting, het in lid 1 bedoelde bewijs voor medefinanciering te verstrekken.

Wanneer aan een begunstigde in een begrotingsjaar verschillende subsidies zijn toegekend, geldt de drempelwaarde van 25 000 EUR voor het totaal van deze subsidies.”.

50)

Artikel 173 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   Uit de aanvraag blijkt de juridische status van de aanvrager en diens financiële en operationele vermogen, de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma uit te voeren, onverminderd artikel 176, lid 4.

Daartoe dient de aanvrager een verklaring op erewoord in en voor aanvragen voor een subsidie van meer dan 25 000 EUR alle andere bewijsstukken die de bevoegde ordonnateur op grond van zijn risicoanalyse heeft gevraagd. Van het verzoek om deze bewijsstukken wordt in de oproep tot het indienen van voorstellen melding gemaakt.

De bewijsstukken kunnen met name bestaan uit de jaarrekening en de balans van het laatste afgesloten boekjaar.”;

b)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea komt als volgt te luiden:

„Wanneer de aanvraag betrekking heeft op subsidies voor een actie waarvoor het bedrag hoger is dan 500 000 EUR of exploitatiesubsidies van meer dan 100 000 EUR, wordt een controleverslag ingediend dat door een erkende externe accountant is opgesteld. Dit verslag certificeert de rekeningen van het laatste beschikbare boekjaar.”;

ii)

de vierde en de vijfde alinea komen als volgt te luiden:

„In het geval van de in artikel 163 bedoelde partnerschappen wordt het in de eerste alinea bedoelde controleverslag over de laatste twee beschikbare boekjaren overgelegd, voordat de kaderovereenkomst wordt gesloten.

De bevoegde ordonnateur mag instellingen voor secundair of hoger onderwijs en begunstigden die gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn in geval van overeenkomsten met verschillende begunstigden, van de in de eerste alinea bedoelde verplichting inzake controle vrijstellen, wanneer zijn risicoanalyse dit toelaat.”;

iii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„De eerste alinea is niet van toepassing op overheidsinstanties en internationale organisaties in de zin van artikel 43, lid 2.”.

51)

Artikel 176 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   De verificatie van het financiële en operationele vermogen geschiedt met name op de grondslag van een onderzoek van de in artikel 173 bedoelde bewijsstukken en wordt door de bevoegde ordonnateur in de oproep tot het indienen van voorstellen gevraagd.”;

b)

in lid 4 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

„De verificatie van het financiële vermogen overeenkomstig lid 3 geldt niet voor natuurlijke personen die een beurs ontvangen, overheidsinstanties en internationale organisaties in de zin van artikel 43, lid 2.”.

52)

Artikel 179 komt als volgt te luiden:

„Artikel 179

Kennisgeving aan de aanvragers

(Artikel 116 van het Financieel Reglement)

De aanvragers worden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen 15 kalenderdagen na de toezending van het toekenningsbesluit aan de begunstigden, in kennis gesteld.”.

53)

Artikel 180 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   Voor elke subsidie mag de voorfinanciering in verschillende tranches worden opgesplitst.

De volledige betaling van de nieuwe tranche van de voorfinanciering is afhankelijk van het verbruik van de vorige voorfinanciering tot ten minste 70 % van het totale bedrag.

Wanneer het verbruik van de vorige voorfinanciering minder dan 70 % beloopt, wordt het bedrag van de nieuwe tranche verminderd met het niet-verbruikte deel van de vorige voorfinanciering.

De begunstigde legt ter motivering van zijn nieuwe betalingsverzoek een afrekening van de gemaakte kosten over.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea komt als volgt te luiden:

„Ter motivering van de betalingen kan de bevoegde ordonnateur op basis van zijn risicoanalyse een certificaat eisen betreffende de financiële staten en de onderliggende rekeningen, opgesteld door een erkende accountant of, voor overheidsinstanties, een bevoegde en onafhankelijke ambtenaar. Het certificaat wordt in het geval van een exploitatiesubsidie of een subsidie voor een actie bij het betalingsverzoek gevoegd en certificeert, volgens een door de bevoegde ordonnateur goedgekeurde methode, dat de kosten die de begunstigde heeft gedeclareerd in de financiële staten waarop het betalingsverzoek is gebaseerd, werkelijk gemaakt en precies geboekt zijn en op grond van de subsidieovereenkomst subsidiabel zijn.”;

ii)

in de tweede alinea komt de aanhef als volgt te luiden:

„Behalve in het geval van vaste bedragen en forfaitaire financiering, is het certificaat betreffende de financiële staten en de onderliggende rekeningen in de volgende gevallen voor tussentijdse betalingen per begrotingsjaar en voor saldobetalingen verplicht:”;

iii)

in de derde alinea komt de aanhef als volgt te luiden:

„Wanneer zijn risicoanalyse dit toelaat, mag de bevoegde ordonnateur echter van de verplichting tot het overleggen van een certificaat betreffende de financiële staten en de onderliggende rekeningen vrijstellen:”.

54)

Artikel 182 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 komt als volgt te luiden:

„1.   Ter beperking van de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico’s mag de bevoegde ordonnateur op basis van zijn risicoanalyse hetzij van de begunstigde een voorafgaande zekerheidsstelling verlangen voor hetzelfde bedrag als de voorfinanciering, hetzij de betalingen in verschillende tranches splitsen.

Voor subsidies met een waarde minder dan of gelijk aan 10 000 EUR mag de bevoegde ordonnateur slechts in naar behoren gemotiveerde gevallen van de begunstigde een voorafgaande zekerheidsstelling verlangen.

De bevoegde ordonnateur mag afhankelijk van zijn risicoanalyse ook een dergelijke zekerheid verlangen in het licht van de in de subsidieovereenkomst overeengekomen financieringsmethode.

Wanneer een zekerheid wordt verlangd, wordt deze door de bevoegde ordonnateur beoordeeld en aanvaard.”;

b)

in lid 2 komt de eerste alinea als volgt te luiden:

„Wanneer de voorfinanciering meer dan 80 % van het totale bedrag van de subsidie uitmaakt en mits zij meer dan 60 000 EUR bedraagt, wordt een zekerheid verlangd.”.

55)

De artikelen 195, 196, 197, 198, 200 en 202 worden geschrapt.

56)

Artikel 211 komt als volgt te luiden:

„Artikel 211

Boekhoudkundige afstemmingen

(Artikel 135 van het Financieel Reglement)

1.   De gegevens in het grootboek worden bewaard en geordend teneinde de inhoud van elke in de algemene staat van de rekeningen opgenomen rekening te kunnen verantwoorden.

2.   Op de inventaris van de vaste activa zijn de artikelen 220 tot en met 227 van toepassing.”.

57)

Artikel 212 wordt geschrapt.

58)

Artikel 213 komt als volgt te luiden:

a)

in lid 2 komt de vierde alinea als volgt te luiden:

„De koers die moet worden gebruikt voor de omrekening tussen de euro en een andere valuta voor de opstelling van de balans op 31 december van het jaar N is die van de laatste werkdag van het jaar N.”;

b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

„3.   De overeenkomstig artikel 133 van het Financieel Reglement vastgestelde boekhoudregels vermelden de regels inzake de omrekening en herwaardering die ten behoeve van de boekhouding op transactiebasis moeten worden vastgesteld.”.

59)

Artikel 222 komt als volgt te luiden:

„Artikel 222

Opneming van de goederen in de inventaris

(Artikel 138 van het Financieel Reglement)

Alle aankopen van goederen waarvan de gebruiksduur meer dan een jaar is, die niet het karakter van een verbruiksgoed hebben en waarvan de aankoopprijs of de kostprijs hoger is dan die welke in de overeenkomstig artikel 133 van het Financieel Reglement vastgestelde boekhoudregels is vermeld, worden in de inventaris en de rekeningen van de vaste activa opgenomen.”.

60)

In artikel 240 komt lid 1 als volgt te luiden:

„1.   De vooraankondiging voor internationale aanbestedingen wordt voor de opdrachten voor leveringen en diensten zo spoedig mogelijk aan het Publicatiebureau toegezonden en voor de opdrachten voor werken zo spoedig mogelijk na het besluit waarbij het programma wordt goedgekeurd.”.

61)

Artikel 241 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea komt punt a) als volgt te luiden:

„a)

opdrachten met een waarde van 200 000 EUR of meer: internationale niet-openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, en artikel 240, lid 2, onder a);”;

ii)

de tweede alinea komt als volgt te luiden:

„Voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 5 000 EUR volstaat één inschrijving.”;

b)

in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer het aantal gegadigden die aan de selectiecriteria of de minimumgeschiktheidsniveaus voldoen, kleiner is dan het minimumaantal, mag de aanbestedende dienst alleen de gegadigden die aan de criteria voor het indienen van een inschrijving voldoen, vragen een inschrijving in te dienen.”;

c)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3.   In de in lid 1, onder b), bedoelde procedure stelt de aanbestedende dienst een lijst van ten minste drie door hem gekozen inschrijvers op. Deze procedure houdt een beperkte concurrentie in zonder publicatie, valt niet onder artikel 124 en wordt concurrentiële onderhandelingsprocedure genoemd.

De inschrijvingen worden geopend en geëvalueerd door een evaluatiecomité dat over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van het evaluatiecomité moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.

Indien de aanbestedende dienst na raadpleging van de inschrijvers slechts één inschrijving ontvangt die administratief en technisch geldig is, mag de opdracht worden gegund, mits aan de gunningscriteria wordt voldaan.”.

62)

Artikel 242 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

de aanhef komt als volgt te luiden:

„Voor opdrachten voor diensten mogen de aanbestedende diensten in de volgende gevallen van een onderhandelingsprocedure met één inschrijving gebruikmaken:”;

het volgende punt g) wordt toegevoegd:

„g)

wanneer een poging de concurrentiële onderhandelingsprocedure te gebruiken heeft gefaald nadat zonder succes een raamovereenkomst is gebruikt. In dit geval mag de aanbestedende dienst na annulering van de concurrentiële onderhandelingsprocedure onderhandelingen beginnen met een of meer inschrijvers van zijn keuze onder degenen die aan de aanbesteding hebben deelgenomen, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd.”;

ii)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Wanneer de Commissie niet de aanbestedende dienst is, moet de bevoegde ordonnateur van tevoren toestemming geven voor het gebruik van de onderhandelingsprocedure.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea komt punt b) als volgt te luiden:

„b)

aanvullende opdrachten die bestaan in een herhaling van gelijksoortige diensten die zijn toevertrouwd aan de dienstverlener aan wie de eerste opdracht is gegund, mits:

i)

deze opdracht voorwerp is geweest van een aankondiging van de opdracht en de mogelijkheid gebruik te maken van de onderhandelingsprocedure voor de nieuwe opdrachten van het project en de geraamde kosten ervan duidelijk in de aankondiging van de eerste opdracht zijn vermeld;

ii)

de uitbreiding van de opdracht eenmalig is en voor een waarde en duur die niet hoger en langer zijn dan de waarde en de duur van de oorspronkelijke opdracht.”;

ii)

de tweede alinea wordt geschrapt.

63)

Artikel 243 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea komen de punten a) en b) als volgt te luiden:

„a)

opdrachten met een waarde van 150 000 EUR of meer: internationale openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, en artikel 240, lid 2, onder a);

b)

opdrachten met een waarde van 30 000 EUR of meer, maar minder dan 150 000 EUR: plaatselijke openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, en artikel 240, lid 2, onder b);”;

ii)

de tweede alinea komt als volgt te luiden:

„Voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 5 000 EUR volstaat één inschrijving.”;

b)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   In de in lid 1, onder c), bedoelde procedure stelt de aanbestedende dienst een lijst van ten minste drie door hem gekozen leveranciers op. Deze procedure houdt een beperkte concurrentie in zonder publicatie, valt niet onder artikel 124 en wordt concurrentiële onderhandelingsprocedure genoemd.

De inschrijvingen worden geopend en geëvalueerd door een evaluatiecomité dat over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van het evaluatiecomité moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.

Indien de aanbestedende dienst na raadpleging van de leveranciers slechts één inschrijving ontvangt die administratief en technisch geldig is, mag de opdracht worden gegund, mits aan de gunningscriteria wordt voldaan.”.

64)

In artikel 244 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef komt als volgt te luiden:

„Opdrachten voor levering kunnen in de volgende gevallen via een onderhandelingsprocedure worden geplaatst op grond van één inschrijving:”;

b)

het volgende punt e) wordt toegevoegd:

„e)

wanneer de concurrentiële onderhandelingsprocedure na twee pogingen zonder gevolg is gebleven, dat wil zeggen geen administratief en technisch geldige dan wel kwalitatief en/of financieel aanvaardbare inschrijvingen heeft opgeleverd. In dit geval mag de aanbestedende dienst na annulering van de concurrentiële onderhandelingsprocedure onderhandelingen beginnen met een of meer inschrijvers van zijn keuze onder degenen die aan de aanbesteding hebben deelgenomen, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd.”;

c)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Wanneer de Commissie niet de aanbestedende dienst is, moet de bevoegde ordonnateur van tevoren toestemming geven voor het gebruik van de onderhandelingsprocedure.”.

65)

Artikel 245 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea komen de punten a) en b) als volgt te luiden:

„a)

opdrachten met een waarde van 5 000 000 EUR of meer:

i)

in beginsel internationale openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, en artikel 240, lid 2, onder a);

ii)

uitzonderlijk, gelet op het bijzondere karakter van bepaalde werken en met voorafgaande instemming van de bevoegde ordonnateur wanneer de Commissie niet de aanbestedende dienst is, internationale niet-openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, en artikel 240, lid 2, onder a);

b)

opdrachten met een waarde van 300 000 EUR of meer, maar minder dan 5 000 000 EUR: plaatselijke openbare aanbesteding in de zin van artikel 122, lid 2, en artikel 240, lid 2, onder b);”;

ii)

de tweede alinea komt als volgt te luiden:

„Voor opdrachten met een waarde minder dan of gelijk aan 5 000 EUR volstaat één inschrijving.”;

b)

lid 2 komt als volgt te luiden:

„2.   In de in lid 1, onder c), bedoelde procedure stelt de aanbestedende dienst een lijst van ten minste drie door hem gekozen aannemers op. Deze procedure houdt een beperkte concurrentie in zonder een publicatie, valt niet onder artikel 124 en wordt concurrentiële onderhandelingsprocedure genoemd.

De inschrijvingen worden geopend en geëvalueerd door een evaluatiecomité dat over de nodige technische en administratieve deskundigheid beschikt. De leden van het evaluatiecomité moeten een onpartijdigheidsverklaring ondertekenen.

Indien de aanbestedende dienst na raadpleging van de aannemers slechts één inschrijving ontvangt die administratief en technisch geldig is, mag de opdracht worden gegund, mits aan de gunningscriteria wordt voldaan.”.

66)

In artikel 246 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

i)

de eerste zin komt als volgt te luiden:

„Opdrachten voor werken kunnen in de volgende gevallen via een onderhandelingsprocedure worden geplaatst op grond van één inschrijving:”;

ii)

het volgende punt d) wordt ingevoegd:

„d)

wanneer de concurrentiële onderhandelingsprocedure na twee pogingen zonder gevolg is gebleven, dat wil zeggen geen administratief en technisch geldige dan wel kwalitatief en/of financieel aanvaardbare inschrijvingen heeft opgeleverd. In dit geval mag de aanbestedende dienst na annulering van de concurrentiële onderhandelingsprocedure, onderhandelingen beginnen met een of meer inschrijvers van zijn keuze onder degenen die aan de aanbesteding hebben deelgenomen, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd.”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

„Wanneer de Commissie niet de aanbestedende dienst is, moet de bevoegde ordonnateur van tevoren toestemming geven voor het gebruik van de onderhandelingsprocedure.”.

67)

In artikel 250 komen de leden 3 en 4 als volgt te luiden:

„3.   Bij een voorfinanciering van meer dan 150 000 EUR wordt een garantie verlangd. Wanneer de contractant een overheidsinstantie is, mag de bevoegde ordonnateur van deze verplichting afzien, wanneer zijn risicoanalyse dit toelaat.

De garantie wordt vrijgegeven wanneer de voorfinanciering wordt afgetrokken van de tussentijdse betalingen of saldobetalingen aan de contractant volgens de voorwaarden van de overeenkomst.

4.   De aanbestedende dienst mag een uitvoeringsgarantie verlangen voor een bedrag dat in het aanbestedingsdossier wordt vastgesteld en dat overeenkomt met 5 tot 10 % van de totale waarde van de opdracht. Deze garantie wordt bepaald op grond van objectieve criteria, zoals het type en de waarde van de opdracht.

Een uitvoeringsgarantie is echter verplicht indien de volgende drempelwaarden overschreden zijn:

i)

345 000 EUR voor opdrachten voor werken;

ii)

150 000 EUR voor opdrachten voor leveringen.

Deze garantie vervalt ten vroegste bij de definitieve oplevering van de goederen en werken. Wanneer de overeenkomst slecht is uitgevoerd, wordt de garantie volledig in beslag genomen.”.

68)

In artikel 252, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Het evaluatiecomité of de aanbestedende dienst mag de gegadigden of de inschrijvers echter met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling verzoeken, de ingediende bewijsstukken met betrekking tot de uitsluitings- en de selectiecriteria aan te vullen of toe te lichten binnen de termijn die het comité of de dienst vaststelt.”.

69)

In artikel 257 eerste alinea, komt punt c) als volgt te luiden:

„c)

Het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen en de Europese Bestuursschool, die administratief is gekoppeld aan dit bureau.”.

70)

In artikel 260 wordt de tweede alinea geschrapt.

71)

In artikel 262 wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

„Vastleggingen voor administratieve kredieten die in alle titels voorkomen en die globaal worden beheerd, mogen globaal in de begrotingsboekhouding worden opgenomen volgens de in artikel 27 bedoelde samenvattende indeling naar aard.

De bijbehorende uitgaven worden op de begrotingsonderdelen van elke titel geboekt volgens dezelfde verdeling als voor kredieten.”.

72)

In artikel 264 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer het echter voor transacties in derde landen niet mogelijk is een van deze vormen van huurgaranties te gebruiken, mag de bevoegde ordonnateur andere vormen aanvaarden, mits deze vormen een gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen bieden.”.

73)

In artikel 271, komen de leden 1 en 2 als volgt te luiden:

„1.   De in de artikelen 54, 67, 119, 126, 128, 129, 130, 135, 151, 152, 164, 172, 173, 180, 181, 182, 226, 241, 243, 245 en 250 bedoelde drempelwaarden en bedragen worden om de drie jaar aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen in de Gemeenschap.

2.   De in artikel 157, onder b), en artikel 158, lid 1, bedoelde drempelwaarden voor de overheidsopdrachten worden om de twee jaar aangepast overeenkomstig artikel 78, lid 1, van Richtlijn 2004/18/EG.”.

Artikel 2

De procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en het toekennen van subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn aangevangen, blijven onderworpen aan de regels die bij de aanvang van deze procedures golden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijl in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 augustus 2006.

Voor de Commissie

Dalia GRYBAUSKAITĖ

Lid van de Commissie


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).

(3)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2083/2005 van de Commissie (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 28).

(4)  PB L 37 van 10.2.2005, blz. 14.


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/22


VERORDENING (EG) Nr. 1249/2006 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot vaststelling van de aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker van oorsprong uit de ACS-staten en India voor de voorziening van raffinaderijen in de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 september 2007

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 29, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 318/2006 is bepaald dat, om voor een toereikende voorziening van communautaire raffinaderijen te zorgen, in de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 de invoerrechten op een aanvullende hoeveelheid ingevoerde ruwe rietsuiker van oorsprong uit de in bijlage VI bij die verordening genoemde staten moeten worden geschorst.

(2)

Die aanvullende hoeveelheid moet overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer en de raffinage van suikerproducten in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2) worden berekend op basis van een op ramingen berustende communautaire voorzieningsbalans voor ruwe suiker. Voor het verkoopseizoen 2006/2007 geeft de voorzieningsbalans aan dat een aanvullende hoeveelheid ruwe suiker moet worden ingevoerd om de voorzieningsbehoeften van communautaire raffinaderijen te kunnen dekken.

(3)

Om ervoor te zorgen dat raffinaderijen in de Gemeenschap voldoende aanbod van ruwe suiker ter dekking van hun traditionele voorzieningsbehoeften hebben, dient de aanvullende hoeveelheid zo over de betrokken derde landen te worden verdeeld dat een volledige levering ervan is gegarandeerd. Wat India betreft, wordt het passend geacht vast te houden aan een jaarlijkse hoeveelheid van 10 000 t, geëxtrapoleerd naar 12 500 t om er rekening mee te houden dat het verkoopseizoen 2006/2007 15 maanden duurt. Voor de resterende voorzieningsbehoefte dient een totale hoeveelheid te worden vastgesteld voor de ACS-staten, die zich er collectief toe hebben verbonden onderling procedures voor de verdeling van de hoeveelheden te zullen toepassen om een adequate voorziening van de betrokken raffinaderijen te garanderen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 september 2007 bedraagt de in artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 318/2006 bedoelde aanvullende hoeveelheid ruwe rietsuiker, bestemd om te worden geraffineerd, van GN-code 1701 11 10:

a)

70 000 t, uitgedrukt in witte suiker, van oorsprong uit de in bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 318/2006 genoemde staten met uitzondering van India;

b)

12 500 t, uitgedrukt in witte suiker, van oorsprong uit India.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1.


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/23


VERORDENING (EG) Nr. 1250/2006 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1973/2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 145,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsbepalingen vastgesteld met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde regelingen inzake gekoppelde steun en met betrekking tot het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen in het kader van de bij titel III van die verordening ingestelde bedrijfstoeslagregeling en in het kader van de areaalbetaling voor akkerbouwgewassen waarin is voorzien bij titel IV, hoofdstuk 10, van die verordening.

(2)

In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 is bepaald welke gegevens de lidstaten de Commissie moeten verstrekken en op welke verschillende data die gegevens moeten worden toegezonden. Op grond van Verordening (EG) nr. 1973/2004 moeten ook aanvullende gegevens met betrekking tot de verschillende steunregelingen worden verstrekt. Eenvoudigheidshalve dient te worden verduidelijkt welke gegevens in de loop van het jaar moeten worden toegezonden aan de Commissie.

(3)

In artikel 64 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 is bepaald dat onder „braaklegging” wordt verstaan het uit productie nemen van een oppervlakte die op grond van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 subsidiabel is voor areaalbetalingen. Om ervoor te zorgen dat deze definitie betrekking heeft op alle braakleggingsregelingen die onder artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vallen, dient de beperking van de werkingssfeer ervan tot lid 1 van dat artikel 107 te worden geschrapt.

(4)

In artikel 171 quater undecies van Verordening (EG) nr. 1973/2004 is bepaald dat het gewicht van de tabaksbladeren op basis waarvan de steun wordt berekend, moet worden aangepast indien het vochtgehalte verschilt van het in bijlage XXVIII bij die verordening vastgestelde gehalte voor de betrokken soort. Die bijlage moet worden aangepast om er de correcte vochtgehalten in op te nemen zoals bepaald met medewerking van de betrokken lidstaten.

(5)

Verordening (EG) nr. 1973/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1973/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt vervangen door:

„Artikel 3

Mededelingen

1.   De lidstaten delen de Commissie door elektronische verzending de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 1 september van het betrokken jaar:

i)

de totale oppervlakte waarvoor de steun is aangevraagd, in het geval van:

de in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe,

de in artikel 76 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde premie voor eiwithoudende gewassen,

de in artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst, uitgesplitst tussen de indica-rassen en de japonica-rassen,

de in artikel 83 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor noten, uitgesplitst naar de categorieën van notenbomen,

de in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor energiegewassen,

de in artikel 100 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, per in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgesteld basisareaal en in de in bijlage IX bij de onderhavige verordening aangegeven gestandaardiseerde vorm,

de in artikel 110 bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gewasspecifieke betaling voor katoen,

de in artikel 100 octies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor olijfgaarden, per categorie,

de in artikel 110 quindecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalsteun voor hop,

de in artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde regeling inzake één enkele areaalbetaling;

ii)

de totale hoeveelheid waarvoor de steun is aangevraagd, in het geval van:

de in artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde melkpremie,

de in artikel 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen aan melkproducenten;

iii)

het totale aantal aanvragen in het geval van de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde ooien- en geitenpremies, met gebruikmaking van het in bijlage XI bij de onderhavige verordening opgenomen modelformulier;

b)

uiterlijk op 15 oktober van het betrokken jaar, de totale geconstateerde oppervlakte in het geval van:

de in artikel 76 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde premie voor eiwithoudende gewassen,

de in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor energiegewassen;

c)

uiterlijk op 15 november van het betrokken jaar:

i)

de voor de berekening van de verlagingscoëfficiënt gebruikte totale geconstateerde oppervlakte in het geval van:

de in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe,

de in artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst, uitgesplitst tussen de indica-rassen en de japonica-rassen, alsmede de gedetailleerde gegevens per rijstras en per basisareaal en subbasisareaal met gebruikmaking van het in bijlage III bij de onderhavige verordening opgenomen modelformulier,

de in artikel 83 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor noten, uitgesplitst naar de categorieën van notenbomen,

de in artikel 100 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, per in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgesteld basisareaal en in de in bijlage IX bij de onderhavige verordening aangegeven gestandaardiseerde vorm,

de in artikel 110 bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gewasspecifieke betaling voor katoen,

de in artikel 110 octies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor olijfgaarden, per categorie,

de in artikel 110 quindecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalsteun voor hop,

de in artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde regeling inzake één enkele areaalbetaling;

ii)

de voor de berekening van de verlagingscoëfficiënt gebruikte totale geconstateerde hoeveelheid in het geval van de in artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde melkpremie;

iii)

de totale geconstateerde hoeveelheid in het geval van:

de in artikel 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen aan melkproducenten,

de in artikel 110 undecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor tabak, uitgesplitst naar de in bijlage XXV bij de onderhavige verordening vermelde tabakssoorten;

iv)

het voor elke categorie van olijfgaarden toe te kennen steunbedrag per hectare in het geval van de in artikel 110 octies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor olijfgaarden;

d)

uiterlijk op 31 maart van het volgende jaar, het indicatieve steunbedrag per kilogram in het geval van de in artikel 110 undecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor tabak, per in bijlage XXV bij de onderhavige verordening vermelde groep van tabakssoorten en, waar van toepassing, per kwaliteitsklasse;

e)

uiterlijk op 31 juli van het volgende jaar:

i)

de totale oppervlakte waarvoor de steun daadwerkelijk is betaald, in het geval van:

de in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe,

de in artikel 76 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde premie voor eiwithoudende gewassen,

de in artikel 79 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gewasspecifieke betaling voor rijst, uitgesplitst tussen de indica-rassen en de japonica-rassen,

de in artikel 83 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor noten, uitgesplitst naar de categorieën van notenbomen,

de in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor energiegewassen,

de in artikel 100 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen, per in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgesteld basisareaal en in de in bijlage IX bij de onderhavige verordening aangegeven gestandaardiseerde vorm,

de in artikel 110 bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gewasspecifieke betaling voor katoen,

de in artikel 110 octies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor olijfgaarden, per categorie,

de in artikel 110 quindecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalsteun voor hop,

de in artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde regeling inzake één enkele areaalbetaling;

ii)

de totale hoeveelheid waarvoor de steun daadwerkelijk is betaald, in het geval van:

de in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor zetmeelaardappelen (in zetmeelequivalent),

de in artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde melkpremie,

de in artikel 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen aan melkproducenten,

de in artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor zaaizaad, per in bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vermelde zaadsoort,

de in artikel 110 undecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor tabak, uitgesplitst naar de in bijlage XXV bij de onderhavige verordening vermelde tabakssoorten en naar kwaliteitsklasse,

de in artikel 110 septdecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde overgangsbetaling voor suiker;

iii)

het definitieve steunbedrag per kilogram in het geval van de in artikel 110 undecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor tabak, per in bijlage XXV bij de onderhavige verordening vermelde groep van tabakssoorten en, waar van toepassing, per kwaliteitsklasse;

iv)

het totale aantal betaalde ooien- en geitenpremies in het geval van de in artikel 111 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde ooien- en geitenpremies, met gebruikmaking van het in bijlage XII bij de onderhavige verordening opgenomen modelformulier.

2.   In de in lid 1 bedoelde mededelingen worden de oppervlakten uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, worden de hoeveelheden uitgedrukt in ton tot drie cijfers achter de komma en wordt het aantal aanvragen uitgedrukt in een geheel getal.

3.   Bij een verandering van de in lid 1 verlangde gegevens, met name als gevolg van de controles of van correcties of verbeteringen van eerdere cijfers, wordt de Commissie binnen één maand na de verandering een bijgewerkte versie meegedeeld.”.

2)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   De coëfficiënt voor de verlaging van de oppervlakte in de in artikel 75, artikel 78, lid 2, artikel 82, artikel 85, artikel 89, lid 2, artikel 98, artikel 143 en artikel 143 ter, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gevallen of de coëfficiënt voor de verlaging van de hoeveelheden en de objectieve criteria in het in artikel 95, lid 4, van die verordening bedoelde geval wordt of worden uiterlijk op 15 november van het betrokken jaar vastgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b) en c), van de onderhavige verordening meegedeelde gegevens.”;

b)

lid 2 wordt geschrapt.

3)

In artikel 14 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

„1.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 september de lijst mee van de in de nationale rassenlijst ingeschreven rassen, ingedeeld volgens de in bijlage I, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad (3) bepaalde criteria, in het geval dat die lijst wijzigingen heeft ondergaan.

2.   Voor Frans Guyana worden de gegevens over de in artikel 3, lid 1, onder c), i), bedoelde oppervlakten meegedeeld op basis van het gemiddelde van de oppervlakten die voor elk van de twee teeltcycli zoals bedoeld in artikel 12, tweede alinea, zijn ingezaaid.

4)

In artikel 44 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Die informatie omvat met name de volgende gegevens:

a)

de oppervlakte voor elke soort grondstof;

b)

de hoeveelheden van elk type grondstof en van elk verkregen type eindproduct.”.

5)

In artikel 62 wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„Voor de toepassing van artikel 102, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepalen de lidstaten de onderstaande elementen uiterlijk op 1 september van het jaar waarvoor de areaalbetalingen worden aangevraagd.”.

6)

Artikel 64 wordt vervangen door:

„Artikel 64

Definitie

Voor de toepassing van artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder „braaklegging” verstaan het uit productie nemen van een oppervlakte die op grond van artikel 108 van die verordening subsidiabel is voor areaalbetalingen.”.

7)

Artikel 69 wordt vervangen door:

„Artikel 69

Mededelingen

Wanneer een overschrijding van de in de artikelen 59 en 60 bedoelde arealen wordt vastgesteld, stelt de betrokken lidstaat het definitieve overschrijdingspercentage onverwijld en uiterlijk op 15 november van het betrokken jaar vast en deelt hij dit percentage aan de Commissie mee uiterlijk op 1 december van het betrokken jaar. De gegevens die zijn gebruikt om het percentage te berekenen waarmee een basisareaal is overschreden, worden meegedeeld volgens het schema in bijlage VI.”.

8)

Artikel 76 wordt vervangen door:

„Artikel 76

Mededeling

Uiterlijk op 31 oktober van elk jaar delen de lidstaten de Commissie de eventuele wijzigingen mee van de in artikel 114, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en artikel 73 van de onderhavige verordening bedoelde lijst van de geografische gebieden waar verweiding wordt toegepast.”.

9)

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Vóór 1 januari van elk jaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de eventuele wijzigingen van het deel van de overgedragen premierechten dat overeenkomstig artikel 117, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de nationale reserve moet worden afgestaan, en in voorkomend geval van de maatregelen die zijn genomen op grond van artikel 117, lid 3, van die verordening.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

het inleidende zinsdeel wordt vervangen door:

„Met gebruikmaking van de tabel in bijlage XIII delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 30 april van elk jaar de volgende gegevens mee:”;

ii)

punt e) wordt geschrapt.

10)

Artikel 106 wordt vervangen door:

„Artikel 106

Mededelingen

1.   De lidstaten stellen de Commissie vóór 1 januari van elk jaar in kennis:

a)

van eventuele wijzigingen van de in artikel 127, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verlaging;

b)

voor zover van toepassing, van eventuele wijzigingen van de op grond van artikel 127, lid 2, onder a), van die verordening genomen maatregelen.

2.   Met gebruikmaking van de tabel in deel 3 van bijlage XVIII stellen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 juli van elk jaar in kennis van:

a)

het aantal premierechten dat in het voorgaande kalenderjaar zonder compensatie aan de nationale reserve is afgestaan in verband met overdrachten van rechten zonder bedrijfsoverdracht;

b)

het aantal ongebruikte premierechten zoals bedoeld in artikel 109, lid 2, dat in het voorgaande kalenderjaar aan de nationale reserve is toegevoegd;

c)

het aantal rechten dat in het voorgaande kalenderjaar is toegekend op grond van artikel 128, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.”.

11)

Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder a), wordt vervangen door:

„a)

jaarlijks uiterlijk op 1 maart voor het voorgaande jaar, het aantal kalveren waarvoor een slachtpremie is aangevraagd, met de vermelding of het om geslachte dan wel om uitgevoerde dieren gaat;”;

b)

in lid 2 wordt het inleidende zinsdeel onder a) vervangen door:

„jaarlijks uiterlijk op 1 februari voor het voorgaande jaar.”;

c)

lid 3, onder a), wordt vervangen door:

„a)

jaarlijks uiterlijk op 1 maart voor het voorgaande jaar, het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor een slachtpremie is aangevraagd, met de vermelding of het om geslachte dan wel om uitgevoerde dieren gaat;”;

d)

lid 4, onder a), wordt vervangen door:

„a)

jaarlijks uiterlijk op 1 februari voor het voorgaande jaar, het aantal mannelijke runderen waarvoor een speciale premie is aangevraagd, uitgesplitst naar leeftijdstranche en naar categorie (stier of os);”;

e)

lid 6, onder a), wordt vervangen door:

„a)

in voorkomend geval, jaarlijks uiterlijk op 1 februari voor het voorgaande jaar, het aantal dieren waarvoor de aanvraag voor een seizoencorrectiepremie is ingewilligd, uitgesplitst in dieren waarvoor de speciale premie voor de eerste leeftijdstranche is toegekend en dieren waarvoor de speciale premie voor de tweede leeftijdstranche is toegekend, en, voor elk van de twee leeftijdstranches, het aantal betrokken landbouwers;”.

12)

Artikel 169 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

„b)

de hoeveelheden van elk type grondstof en van elk verkregen type eindproduct.”;

b)

de punten c), d) en e) worden geschrapt.

13)

In artikel 171 bis decies, lid 1, wordt het inleidende zinsdeel vervangen door:

„De lidstaten delen de katoenproducerende landbouwers vóór 31 januari van het betrokken jaar het volgende mee:”.

14)

Artikel 171 ter quinquies wordt geschrapt.

15)

Bijlage III wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij de onderhavige verordening.

16)

Bijlage VI wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij de onderhavige verordening.

17)

Bijlage IX wordt vervangen door de tekst in bijlage III bij de onderhavige verordening.

18)

De bijlagen XI en XII worden vervangen door de tekst in bijlage IV bij de onderhavige verordening.

19)

Bijlage XIV wordt geschrapt.

20)

Bijlage XVIII wordt vervangen door de tekst in bijlage V bij de onderhavige verordening.

21)

Bijlage XXVIII wordt vervangen door de tekst in bijlage VI bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1156/2006 van de Commissie (PB L 208 van 29.7.2006, blz. 3).

(2)  PB L 345 van 20.11.2004, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 660/2006 (PB L 116 van 27.4.2006, blz. 27).

(3)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.”.


BIJLAGE I

„BIJLAGE III

GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR RIJST

zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder c), i)

TOTALE GECONSTATEERDE OPPERVLAKTE, gebruikt voor de berekening van de verlagingscoëfficiënt

UITERSTE INDIENINGSDATUM: JAARLIJKS OP 15 NOVEMBER

 

AANVRAAGJAAR:

 

LIDSTAAT:

(Alleen voor Frankrijk) Basisareaal:


Subbasisareaal

Referentieoppervlakte

(in hectaren) (1)

Ras

Totale geconstateerde oppervlakte

(in hectaren) (2)

Naam van subbasisareaal 1

 

Ras 1

 

Ras 2

 

Ras 3

 

 

Totaal

 

Naam van subbasisareaal 2

 

Ras 1

 

Ras 2

 

Ras 3

 

 

Totaal

 

Naam van subbasisareaal 3

 

Ras 1

 

Ras 2

 

Ras 3

 

 

Totaal

 

 

Ras 1

 

Ras 2

 

Ras 3

 

 

Totaal

 

Totaal

 

 

 


(1)  Artikel 81 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(2)  Artikel 80, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.”


BIJLAGE II

„BIJLAGE VI

zoals bedoeld in de artikelen 59, 60 en 69

Image


BIJLAGE III

„BIJLAGE IX

zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), i), onder c), i), en onder e), i)

AREAALBETALINGEN VOOR AKKERBOUWGEWASSEN

De gegevens moeten worden verstrekt in de vorm van een serie tabellen volgens het hierna opgenomen model:

in een groep tabellen worden de gegevens verstrekt per in bijlage IV bij de onderhavige verordening vermelde regio met basisareaal;

in een overzichtstabel worden de gegevens per lidstaat samengevat.

De tabellen moeten zowel op papier als in geautomatiseerde vorm worden meegedeeld.

Opmerkingen:

In elke tabel moet de betrokken regio worden vermeld.

Regel 1 betreft uitsluitend durumtarwe die in aanmerking komt voor de in artikel 105, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde toeslag op de areaalbetaling.

In regel 5 „Als voederareaal voor premies voor runderen en ooien aangegeven akkerbouwgewassen” gaat het om de in artikel 102, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde oppervlakten.

Model:

Gewas

Oppervlakte

(in hectaren)

Durumtarwe, artikel 105, lid 1,

 

Maïs (afzonderlijk basisareaal)

 

Andere in bijlage IX bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad vermelde gewassen

 

Vrijwillige braaklegging, artikel 107, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003

 

Als voederareaal voor premies voor runderen en ooien aangegeven akkerbouwgewassen

 

Totaal”

 


BIJLAGE IV

BIJLAGE XI

zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), iv)

AANVRAGEN VOOR OOIEN- EN GEITENPREMIES

UITERSTE INDIENINGSDATUM: JAARLIJKS OP 1 SEPTEMBER

 

AANVRAAGJAAR:

 

LIDSTAAT:


 

Categorie vrouwelijke dieren

Totaal vrouwelijke dieren

Andere ooien dan melkooien

Melkooien

Geiten

Aantal aangevraagde premies

(Artikel 113 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

 

 

 

 

Aantal aangevraagde aanvullende premies  (1)

(Artikel 114 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

 

 

 

 

BIJLAGE XII

zoals bedoeld in artikel 3

BETAALDE OOIEN- EN GEITENPREMIES

UITERSTE INDIENINGSDATUM: JAARLIJKS OP 31 JULI

 

AANVRAAGJAAR:

 

LIDSTAAT:


 

Categorie vrouwelijke dieren

Totaal vrouwelijke dieren

Andere ooien dan melkooien

Melkooien

Geiten

Aantal betaalde premies

(Aantal dieren)

Aantal extra betalingen per dier  (2)

 

 

 

 

Aantal aanvullende premies  (3)

 

 

 

 

Aantal ooien- of geitenpremies

 

 

 

 


(1)  Overeenkomstig de artikelen 72 en 73 van de onderhavige verordening (probleemgebieden).

(2)  In geval van toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (overgangsperiode).

(3)  Overeenkomstig de artikelen 72 en 73 van de onderhavige verordening (probleemgebieden).


BIJLAGE V

„BIJLAGE XVIII

zoals bedoeld in artikel 106, lid 3, en artikel 131

RUNDVLEESBETALINGEN

 

AANVRAAGJAAR:

 

LIDSTAAT:

1.   SPECIALE PREMIE

Aantal dieren

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Algemene regeling

Regeling toekenning bij slachten

Eén enkele tranche of eerste leeftijdstranche

Tweede leeftijdstranche

Beide leeftijdstranches samen

Stieren

Ossen

Ossen

Ossen

Artikel 131, lid 4, onder a)

1 februari 2007

1.2

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (gehele jaar)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 4, onder b), i)

31 juli 2007

1.3

Aantal dieren waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 4, onder b), ii)

31 juli 2007

1.4

Aantal dieren waarvoor de premie als gevolg van de toepassing van het regionale maximum niet is toegekend

 

 

 

 


Aantal landbouwers

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Algemene regeling

Regeling toekenning bij slachten

Eén enkele tranche of alleen eerste leeftijdstranche

Tweede leeftijdstranche

Beide leeftijdstranches samen

Alleen beide leeftijdstranches samen

Artikel 131, lid 4, onder b), i)

31 juli 2007

1.5

Aantal landbouwers aan wie de premie is toegekend

 

 

 

 

2.   SEIZOENCORRECTIEPREMIE

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Eén enkele tranche of eerste leeftijdstranche

Tweede leeftijdstranche

Beide leeftijdstranches samen

Artikel 131, lid 6, onder a)

15 september 2006

2.1

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend

 

 

 

2.2

Aantal landbouwers

 

 

 

1 maart 2007

2.3

Aantal dieren waarvoor de premie is toegekend

 

 

 

2.4

Aantal landbouwers

 

 

 

3.   ZOOGKOEIENPREMIE

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Bestanden die uitsluitend uit zoogkoeien bestaan

Gemengde bestanden

Artikel 131, lid 2, onder a), i)

1 februari 2007

3.2

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (gehele jaar)

 

 

Artikel 131, lid 2, onder b), i), en lid 6, onder b), ii)

31 juli 2007

3.3

Aantal koeien waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

3.4

Aantal vaarzen waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

3.5

Aantal landbouwers aan wie de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

 

 

 

 

Bedrag per dier

 

Artikel 131, lid 2, onder b), iii)

31 juli 2007

3.6

Nationale premie

 

 

Artikel 131, lid 2, onder b), ii)

31 juli 2007

3.7

Aantal dieren waarvoor de premie niet is toegekend als gevolg van de toepassing van het nationale maximum voor vaarzen

 

 

4.   EXTENSIVERINGSBEDRAG

4.1.   Toepassing van één enkel maximaal veebezettingsgetal (artikel 132, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Speciale premie

Zoogkoeienpremie

Melkkoeien

Totaal

Artikel 131, lid 6, onder b), i), ii) en iii)

31 juli 2007

4.1.1

Aantal dieren waarvoor het bedrag is toegekend

 

 

 

 

4.1.2

Aantal landbouwers aan wie het bedrag is toegekend

 

 

 

 


4.2.   Toepassing van twee maximale veebezettingsgetallen (artikel 132, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Speciale premie

Zoogkoeienpremie

Melkkoeien

Totaal

1,4 t/m 1,8

< 1,4

1,4 t/m 1,8

< 1,4

1,4 t/m 1,8

< 1,4

1,4 t/m 1,8

< 1,4

Artikel 131, lid 6, onder b), i), ii), en iii)

31 juli 2007

4.2.1

Aantal dieren waarvoor het bedrag is toegekend

 

 

 

 

 

 

 

 

4.2.2

Aantal landbouwers aan wie het bedrag is toegekend

 

 

 

 

 

 

 

 

5.   NIET-VEEBEZETTINGSAFHANKELIJKE PREMIE

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Dieren

Landbouwers

Artikel 131, lid 6, onder b), iv)

31 juli 2007

5

Aantal dieren waarvoor en aantal landbouwers aan wie de niet-veebezettingsafhankelijke premie is toegekend

 

 

6.   SLACHTPREMIE

Aantal dieren

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Geslacht

Uitgevoerd

Volwassen runderen

Kalveren

Volwassen runderen

Kalveren

Artikel 131, lid 1, onder a), lid 2, onder a), ii), en lid 3, onder a)

1 maart 2007

6.2

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (gehele jaar)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 1, onder b), i), lid 2, onder b), iv), en lid 3, onder b), i)

31 juli 2007

6.3

Aantal dieren waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 1, onder b), ii), lid 2, onder b), v), en lid 3, onder b), ii)

31 juli 2007

6.4

Aantal dieren waarvoor de premie als gevolg van de toepassing van het nationale maximum niet is toegekend

 

 

 

 


Aantal landbouwers

 

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Geslacht

Uitgevoerd

Volwassen runderen

Kalveren

Volwassen runderen

Kalveren

Artikel 131, lid 1, onder b), i), lid 2, onder b), iv), en lid 3, onder b), i)

31 juli 2007

6.5

Aantal landbouwers aan wie de premie is toegekend

 

 

 

 

DAADWERKELIJK BETAALDE BEDRAGEN AAN PREMIES

UITERSTE INDIENINGSDATUM: JAARLIJKS OP 31 JULI

 

Tot 100 % van de slachtpremie (kalveren)

Tot 100 % van de zoogkoeienpremie

Tot 40 % van de slachtpremie (andere runderen dan kalveren)

Tot 100 % van de slachtpremie (andere runderen dan kalveren)

Tot 75 % van de speciale premie

Verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1782/2003

Artikel 68, lid 1

Artikel 68, lid 2, onder a), i)

Artikel 68, lid 2, onder a), ii)

Artikel 68, lid 2, onder b), i)

Artikel 68, lid 2, onder b), ii)

Daadwerkelijk betaald bedrag in EUR (na een eventuele verlaging overeenkomstig artikel 139 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 — verlagingscoëfficiënt)”

 

 

 

 

 


BIJLAGE VI

„BIJLAGE XXVIII

VOCHTGEHALTE

zoals bepaald in artikel 171 quater undecies

Soortengroep

Vochtgehalte (%)

Tolerantie (%)

I.

Flue cured tabak

16

4

II.   

Light air cured tabak

Duitsland, Frankrijk, België, Oostenrijk, Portugal — Autonome regio Azoren

22

4

Andere lidstaten en andere erkende productiegebieden in Portugal

20

6

III.   

Dark air cured tabak

België, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk

26

4

Andere lidstaten

22

6

IV.

Fire cured tabak

22

4

V.

Sun cured tabak

16

4

VI.

Basmas

16

4

VII.

Katerini

16

4

VIII.

Klassieke Kaba Koulak Elassona, Myrodata Agrinion, Zichnomyrodata

16

4”


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/38


VERORDENING (EG) Nr. 1251/2006 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 951/2006 van de Commissie van 30 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad, wat betreft de handel met derde landen in de sector suiker (2), en met name op artikel 36,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2006/2007 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 van de Commissie (3). Deze prijzen en rechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1236/2006 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 951/2006 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1002/2006 voor het verkoopseizoen 2006/2007 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 951/2006 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 55 van 28.2.2006, blz. 1.

(2)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 24.

(3)  PB L 178 van 1.7.2006, blz. 36.

(4)  PB L 225 van 17.8.2006, blz. 24.


BIJLAGE

Met ingang van 19 augustus 2006 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

24,74

3,93

1701 11 90 (1)

24,74

9,16

1701 12 10 (1)

24,74

3,74

1701 12 90 (1)

24,74

8,73

1701 91 00 (2)

29,66

10,40

1701 99 10 (2)

29,66

5,88

1701 99 90 (2)

29,66

5,88

1702 90 99 (3)

0,30

0,35


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt III, bij Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad (PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 318/2006.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/40


VERORDENING (EG) Nr. 1252/2006 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 796/2006 ten aanzien van de lijst van de lidstaten waar de aankoop van boter bij inschrijving open is voor de periode tot en met 31 augustus 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2006 van de Commissie van 29 mei 2006 tot schorsing van de aankoop van boter tegen 90 % van de interventieprijs en tot opening van de aankoop bij inschrijving voor de periode tot en met 31 augustus 2006 (2), en met name op artikel 2, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 796/2006 is overeenkomstig artikel 6, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 de aankoop van boter bij inschrijving geopend voor de periode tot en met 31 augustus 2006.

(2)

Uit de meest recente mededelingen van Letland en de Tsjechische Republiek is de Commissie gebleken dat de marktprijzen voor boter er gedurende twee opeenvolgende weken lager zijn geweest dan 92 % van de interventieprijs. Daarom moet de interventieaankoop bij inschrijving in die lidstaten worden geopend. Bijgevolg moeten de lidstaten worden toegevoegd aan de bij Verordening (EG) nr. 796/2006 vastgestelde lijst.

(3)

Verordening (EG) nr. 796/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 796/2006 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Voor de periode van 19 tot en met 31 augustus 2006 wordt de in artikel 6, lid 1, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde aankoop van boter bij inschrijving onder de in afdeling 3 bis van Verordening (EG) nr. 2771/1999 vastgestelde voorwaarden geopend in de volgende lidstaten: Tsjechische Republiek, Spanje, Ierland, Letland, Polen en Portugal.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 142 van 30.5.2006, blz. 4.


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/41


VERORDENING (EG) Nr. 1253/2006 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2247/2003 van de Commissie van 19 december 2003 houdende bepalingen ter uitvoering, in de sector rundvlees, van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) (3), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2247/2003 kunnen voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië invoercertificaten worden afgegeven. De invoer mag evenwel de voor ieder van de betrokken uitvoerende derde landen vastgestelde hoeveelheid niet overschrijden.

(2)

Voor producten van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië overstijgen de hoeveelheden, uitgedrukt in vlees zonder been, waarvoor van 1 tot en met 10 augustus 2006 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2247/2003 certificaten zijn aangevraagd, niet de voor deze landen beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg kunnen voor de aangevraagde hoeveelheden invoercertificaten worden afgegeven.

(3)

De hoeveelheden, waarvoor met ingang van 1 september 2006 certificaten kunnen worden aangevraagd binnen de totale hoeveelheid van 52 100 t, dienen te worden vastgesteld.

(4)

Er dient op te worden gewezen dat deze verordening Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (4) onverlet laat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hieronder vermelde lidstaten geven op 21 augustus 2006 voor de onderstaande hoeveelheden producten van de sector rundvlees, uitgedrukt in vlees zonder been, van oorsprong uit sommige staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, invoercertificaten af voor de daarbij vermelde landen van oorsprong:

 

Duitsland:

1 000 t van oorsprong uit Botswana,

300 t van oorsprong uit Namibië;

 

Verenigd Koninkrijk:

800 t van oorsprong uit Botswana,

350 t van oorsprong uit Namibië.

Artikel 2

Certificaataanvragen kunnen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2247/2003 in de eerste tien dagen van de maand september 2006 worden ingediend voor de volgende hoeveelheden rundvlees zonder been:

Botswana:

14 959 t,

Kenia:

142 t,

Madagaskar:

7 579 t,

Swaziland:

3 363 t,

Zimbabwe:

9 100 t,

Namibië:

8 152 t.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 19 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(3)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 37. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).

(4)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/43


RICHTLIJN 2006/72/EG VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 17,

Gelet op Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen (2), en met name op artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 97/24/EG is een van de bijzondere richtlijnen in het kader van de bij Richtlijn 2002/24/EG vastgestelde EG-typegoedkeuringsprocedure.

(2)

Bij Richtlijn 2002/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de verlaging van het niveau van verontreiniging door uitlaatgassen van motorvoertuigen op twee of drie wielen en tot wijziging van Richtlijn 97/24/EG (3) zijn nieuwe emissiegrenswaarden voor tweewielige motorfietsen ingevoerd die van toepassing zijn in twee fasen.

(3)

Mondiaal technisch reglement nr. 2 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) „Meetprocedure voor tweewielige motorfietsen met elektrische of compressieontsteking wat de uitstoot van gasvormige verontreinigingen, de uitstoot van CO2 en het brandstofverbruik betreft” is aangenomen met het oog op de totstandbrenging van een wereldwijde markt voor motorfietsen. Het reglement streeft naar een wereldwijde harmonisering van de emissietestprocedure die wordt gebruikt voor de typegoedkeuring van motorfietsen. Het is bovendien aangepast aan de technische vooruitgang en houdt rekening met de specifieke kenmerken van motorfietsen.

(4)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Richtlijn 2002/51/EG moet de testprocedure van mondiaal technisch reglement nr. 2 samen met een nieuwe reeks grenswaarden worden ingevoerd. Die testprocedure moet worden ingevoerd als een alternatieve typegoedkeuringsprocedure waar de fabrikant facultatief van kan gebruikmaken voor de tweede verplichte fase van Richtlijn 2002/51/EG. De nieuwe grenswaarden moeten worden vastgesteld in samenhang met de tweede verplichte fase van Richtlijn 2002/51/EG. De voorschriften inzake motorfietsemissies blijven dus even streng.

(5)

Richtlijn 97/24/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (4) ingestelde Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Hoofdstuk 5 van bijlage II bij Richtlijn 97/24/EG wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen vóór 1 juli 2007 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 juli 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 124 van 9.5.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/30/EG van de Commissie (PB L 106 van 27.4.2005, blz. 17).

(2)  PB L 226 van 18.8.1997, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/27/EG van de Commissie (PB L 66 van 8.3.2006, blz. 7).

(3)  PB L 252 van 20.9.2002, blz. 20.

(4)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 161 van 14.6.2006, blz. 12).


BIJLAGE

Hoofdstuk 5 van bijlage II bij Richtlijn 97/24/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan punt 2.2.1.1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„In plaats van bovengenoemde testprocedure mag de fabrikant de testprocedure van mondiaal technisch reglement nr. 2 van de VN/ECE (1) gebruiken voor motorfietsen. Indien deze laatste procedure wordt gebruikt, moet het voertuig voldoen aan de emissiegrenswaarden in rij C van de tabel in punt 2.2.1.1.5 en aan alle andere bepalingen van deze richtlijn, met uitzondering van de punten 2.2.1.1.1 tot en met 2.2.1.1.4 van deze bijlage.

2)

In de tabel van punt 2.2.1.1.5, in het deel „Grenswaarden voor motorfietsen (op twee wielen) ten behoeve van de typegoedkeuring en de overeenstemming van de productie”, wordt na rij B de volgende rij C ingevoegd:

„C (2006-VN/ECE MTR nr. 2)

vmax < 130 km/uur

2,62

0,75

0,17

vmax ≥ 130 km/uur

2,62

0,33

0,22”.


(1)  Mondiaal technisch reglement nr. 2 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) „Meetprocedure voor tweewielige motorfietsen met elektrische of compressieontsteking wat de uitstoot van gasvormige verontreinigingen, de uitstoot van CO2 en het brandstofverbruik betreft” (ECE/TRANS/180/Add2 van 30 augustus 2005).”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/46


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2004

betreffende de staatssteun die Duitsland voornemens is toe te kennen aan de Beierse machinecoöperaties

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4771)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(2006/570/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 31 januari 2001 heeft Duitsland de Commissie in kennis gesteld van een steunmaatregel ten behoeve van de Beierse machinecoöperaties. Verdere informatie werd bij brief van 11 mei 2001, geregistreerd op 16 mei 2001, en bij brief van 9 oktober 2001, geregistreerd op 11 oktober 2001, overgebracht.

(2)

Bij brief van 9 oktober 2001 deelde Duitsland mee, dat de steunmaatregel al sinds 1970 ten uitvoer wordt gebracht en tot nu toe niet bij de Commissie was aangemeld. Bijgevolg is deze maatregel opgenomen in het register van niet-aangemelde steunmaatregelen.

(3)

Bij brief van 7 februari 2003 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van deze steunmaatregel. In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie erop gewezen geen bezwaar te maken tegen een deel van de steunmaatregel (de sociale bedrijfsverzorging), omdat dit deel met de bepalingen van punt 14 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (2) (hierna de „kaderregeling” genoemd) overeenstemt en daardoor overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) bekendgemaakt. De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(5)

De Commissie heeft bij brief van 29 april 2003, geregistreerd op 2 mei 2003, van 5 mei 2003, geregistreerd op 6 mei 2003, van 26 mei 2003, geregistreerd op 28 mei 2003, alsook per e-mail van 12 februari 2003, geregistreerd op 14 februari 2003, standpunten van belanghebbenden ontvangen.

(6)

Duitsland heeft de Commissie bij brief van 4 april 2003, geregistreerd op 8 april 2003, zijn standpunt doen toekomen. Bovendien heeft Duitsland bij brief van 29 augustus 2003, geregistreerd op 3 september 2003, zijn standpunt over de opmerkingen van belanghebbenden uitgesproken.

(7)

Op 19 mei 2004 werd het dossier gedeeld en nam de Commissie een definitief besluit (4), waarmee ze de aangemelde steun, die Duitsland voor de periode 2001-2005 wilde verlenen, pro futuro goedkeurde.

(8)

Bij brief van 14 september 2004, geregistreerd op 16 september 2004, zond Duitsland, zoals door de Commissie bij brief van 24 mei 2004 werd verlangd, verdere informatie over het niet-aangemelde deel van de steunmaatregel.

(9)

Deze beschikking heeft uitsluitend betrekking op steunmaatregelen die Duitsland voorafgaand aan 2001 onrechtmatig aan de Beierse machinecoöperaties heeft toegekend (met uitzondering van steun voor sociale bedrijfsverzorgingsdiensten).

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

II.1.   Doel en rechtsgrondslag van de steun

(10)

De steunmaatregel heeft tot doel om de samenwerking tussen bedrijven in de land- en bosbouwsector in Beieren te vereenvoudigen door de zogenaamde „machine- en bedrijfsverzorgingscoöperaties” te subsidiëren. De maatregel wordt volgens de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) van 8 augustus 1974 ten uitvoer gebracht.

II.2.   Begunstigden

(11)

Begunstigden van de steunmaatregel zijn de Beierse machinecoöperaties en het „Kuratorium Bayerischer Maschinen- und Betriebshilferinge e.V. (KBM)”.

(12)

Machinecoöperaties zijn zelfhulporganisaties van landbouwers op lokaal c.q. regionaal niveau. Volgens artikel 9 van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren mogen deze organisaties uitsluitend op de volgende gebieden werkzaam zijn:

a)

sociale bedrijfsverzorging (reeds door de Commissie goedgekeurd, zie overweging 3): de machinecoöperaties organiseren de uitwisseling van agrarische arbeidskrachten in geval van ziekte, ongevallen en overige sociale noodgevallen;

b)

bedrijfsverzorging in de land- en bosbouw: de machinecoöperaties organiseren de uitwisseling van arbeidskrachten in de land- en bosbouw, met name om een grote werkbelasting tijdens bepaalde seizoenen te kunnen opvangen en om gespecialiseerde werken door gedeeltelijk hooggekwalificeerd personeel, dat veelal niet in de bedrijven aanwezig is, te laten uitvoeren;

c)

coördinatie van het aanbod van toeristenaccommodaties in bedrijven in de land- en bosbouwsector;

d)

gezamenlijke inzet van machines door bedrijven: de machinecoöperaties organiseren en coördineren de onderlinge uitwisseling van machines tussen bedrijven. Daardoor besparen landbouwers zich de aankoop van eigen speciale machines, die in het bijzonder voor kleine boerderijen in veel gevallen onvoordelig is.

(13)

De machinecoöperaties hebben uitsluitend een intermediaire functie. De feitelijke diensten — zoals de inzet van machines en werknemers — worden door de landbouwers geleverd, die daarvoor van het bedrijf (= de landbouwer) dat deze diensten ontvangt een vergoeding ontvangt die met de marktprijs overeenkomt. Als tegenprestatie voor de door de machinecoöperaties geleverde diensten betalen de landbouwers een contributie, evenals een vergoeding voor de betreffende dienst.

(14)

Niet alle werkzaamheden van de machinecoöperaties worden door de staat gesubsidieerd. Zo komt in het bijzonder de coördinatie van toeristenaccommodaties niet voor steun in aanmerking en moet dit op de balans apart worden behandeld.

(15)

De wet beperkt de werkzaamheden van de machinecooperaties tot de in overweging 12 genoemde kernactiviteiten (5), die (afgezien van bepaalde uitzonderingen) gesubsidieerd worden. Richten de machinecoöperaties echter juridisch zelfstandige dochterondernemingen op, dan kunnen deze ook andere werkzaamheden uitvoeren (artikel 10, onder c), van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren), voor zover dit de uitvoering van de kernactiviteiten niet in gevaar brengt. Tot de „niet-kernactiviteiten”, die op de balans apart moeten worden behandeld (artikel 12 van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren), behoren:

a)

behoud van groengebieden;

b)

verzamelen, verwerken en hergebruiken van organisch afval;

c)

leveren van transportdiensten in de land- en bosbouwsector;

d)

bosbouwwerkzaamheden;

e)

leveren van diensten aan gemeenten, bijvoorbeeld sneeuwruimen, reinigingswerkzaamheden en soortgelijke activiteiten.

(16)

Het KBM is de overkoepelende organisatie van de Beierse machinecoöperaties. In de periode van 1994 tot 2000 maakten 83 tot 90 machinecoöperaties deel uit van het KBM, die samen uit ongeveer 100 000 landbouw- en bosbouwbedrijven bestonden. Het KBM ontving betalingen ter uitvoering van de volgende werkzaamheden:

a)

optreden als centraal aanspreekpunt voor het Beierse Staatsministerie voor Land- en Bosbouw;

b)

beheren van de openbare middelen ten behoeve van de machinecoöperaties;

c)

aanstellen van bedrijfsleiders en overig personeel voor de machinecoöperaties;

d)

advies en hulp aan de machinecoöperaties met betrekking tot alle aspecten van de onderlinge inzet van machines en werknemers;

e)

waarborgen van een alomvattend aanbod van diensten van machinecoöperaties in heel Beieren;

f)

houden van administratief en technisch toezicht op de bedrijfsleiders van de machinecoöperaties;

g)

organiseren van opleiding en bijscholing van de medewerkers van de machinecoöperaties.

II.3.   Begrotingsmiddelen

(17)

Duitsland deelt mee dat er sinds 1974 steun aan het KBM en de machinecoöperaties wordt verleend. Volgens artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (6) verjaren de bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen na een termijn van tien jaar. Het beoordelingsproces van de Commissie begon in 2001, wat betekent dat de periode van tien jaar in overeenstemming met artikel 15, lid 2, van de genoemde verordening tot 1991 teruggaat. Een onderzoek naar de steun die vóór deze periode is verleend, is daarom overbodig.

(18)

De door Duitsland gepresenteerde en in de volgende tabel aangeduide budgettaire gegevens betreffen uitsluitend betalingen die in de periode 1992-2000 aan het KBM en de machinecoöperaties verricht werden.

(in EUR)

Jaar

Steunbetalingen aan het KBM

Waarvan steun aan machinecoöperaties

1992

5 268 000,00

 

1993

5 882 000,00

 

1994

6 120 163,82

5 774 370,02

1995

6 005 123,14

5 661 987,48

1996

6 005 123,14

5 636 740,37

1997

5 112 918,81

4 777 826,08

1998

5 252 757,14

4 912 490,12

1999

5 007 205,07

4 734 342,77

2000

4 387 906,92

4 035 399,63

II.4.   Aard en omvang van de steun

(19)

De steunmaatregel werd door het land Beieren gefinancierd. De steun werd verleend in de vorm van rechtstreekse tegemoetkomingen aan de overkoepelende organisatie van de machinecoöperaties, het KBM. Het KBM heeft een deel van de gelden in de vorm van betalingen en diensten naar de bij haar aangesloten machinecoöperaties doorgesluisd. De steun voor de machinecoöperaties werd gecalculeerd als een percentage van de kosten die noodzakelijk zijn om hun kerntaken te kunnen uitvoeren.

II.5.   Redenen voor de inleiding van de formele onderzoeksprocedure

(20)

Na een voorlopig onderzoek was niet duidelijk of de betalingen uit overheidskredieten aan het KBM als vergoeding dienden voor de diensten die ze aan de machinecoöperaties verleenden, zonder dat daarbij de marktprijs voor dergelijke diensten werd overstegen, of dat deze betalingen de marktprijs wel overstegen en zodoende een subsidie voor de bedrijfskosten van het KBM vormden. Het was onduidelijk of dergelijke veronderstelde steun binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (7) valt. De Commissie beschikte evenmin over gegevens waaruit bleek dat dergelijke steun aan investeringen of andere subsidiabele uitgaven gebonden is, of dat ze valt onder Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (8). Daarom had men deze steunmaatregel als bedrijfssteun kunnen aanmerken, die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (9).

(21)

Een vergelijkbaar bezwaar ging op voor betalingen aan de machinecoöperaties. Het was vooral onduidelijk of de overheidsgelden die via het KBM aan de machinecoöperaties werden toegezegd uitsluitend werden gebruikt om de kosten van de dienstverlening aan landbouwers te verlagen, zodat uitsluitend sprake zou zijn van steun aan landbouwers, of dat de machinecoöperaties als uiteindelijk begunstigde zelf een deel van de middelen en dus ook steun ontvingen.

(22)

Bovendien heeft het voorlopige onderzoek naar de steunmaatregel aangetoond dat de steun op zijn minst gedeeltelijk aan landbouw- en bosbouwbedrijven ten goede kwam. De Commissie twijfelde er ernstig aan of de steun voor commerciële bedrijfsverzorgingsdiensten en de onderlinge inzet van machines tussen bedrijven kan worden goedgekeurd op grond van punt 14 van de kaderregeling betreffende overheidssteun, of dat dergelijke steun niet veeleer bedrijfssteun ten behoeve van landbouwproducenten is.

(23)

Verder moest worden vastgesteld of de verschillende werkterreinen van de machinecoöperaties duidelijk van elkaar konden worden onderscheiden en of het verlenen van staatssteun aan de machinecoöperaties niet tot een vervalsing van de mededinging in andere economische sectoren (dat wil zeggen op werkterreinen buiten de officiële kerntaken van de machinecoöperaties) leidde.

III.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

III.1.   Bezwaren tegen de steunmaatregel

(24)

De Commissie heeft een aantal klachten ontvangen. De klagers stellen dat de machinecoöperaties niet alleen in de in overweging 12 beschreven kernsectoren werkzaam zouden zijn, maar daarnaast in concurrentie met andere commerciële bedrijven ook overige diensten zouden verlenen, zoals op het gebied van openbare dienstverlening zoals sneeuwruimen, wegenbouw/wegenonderhoud, aanleg van waterzuiveringsinstallaties, tuin- en landschapsonderhoud en de aanleg van sport- en golfterreinen.

(25)

De klagers voerden aan dat het door de nauwe samenhang c.q. eenheid op het gebied van personeel en kantoorruimte tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen, maar ook door de ontoereikende afbakening van de kernactiviteiten van de machinecoöperaties en hun overige commerciële activiteiten, niet mogelijk was een duidelijk onderscheid te maken tussen activiteiten die door staatsmiddelen worden ondersteund en activiteiten die niet worden ondersteund. De klagers waren van mening dat de steun voor de kruissubsidiëring van andere commerciële activiteiten zou kunnen worden ingezet en zodoende ook tot een vervalsing van de mededinging buiten de agrarische sector zou kunnen leiden.

III.2.   Opmerkingen van belanghebbenden tijdens de formele onderzoeksprocedure

(26)

De Commissie ontving tijdens de formele onderzoeksprocedure van vier belanghebbende partijen opmerkingen. De belanghebbende partijen maken geen bezwaar tegen de subsidiëring van de kerntaken van de machinecoöperaties, dat wil zeggen tegen de sociale en economische bedrijfsverzorging en de gezamenlijke inzet van machines door bedrijven.

(27)

Hun opmerkingen hebben betrekking op de „niet-kernactiviteiten” die de machinecoöperaties via hun dochtermaatschappijen uitvoeren, zoals sneeuwruimen in de winter of tuin- en landschapsonderhoud in opdracht van derde ondernemingen. In enkele gevallen kunnen deze dochterondernemingen niet van de machinecoöperaties onderscheiden worden, omdat ze dezelfde naam gebruiken en hetzelfde personeel in dienst hebben. Uit de door de belanghebbende partijen verstrekte informatie blijkt bovendien, dat de machinecoöperaties mogelijk zelf als aanbieder van bepaalde diensten (bv. de verkoop van productiemiddelen) op de markt optreden. Één belanghebbende partij verstrekte gedetailleerde informatie die aantoonde dat een machinecoöperatie gewasbeschermingsmiddelen heeft aangeboden tegen prijzen die in ieder geval onder de marktprijs, en mogelijk zelfs onder de leverprijs van de producent liggen. In andere gevallen traden volgens de belanghebbenden de commerciële dochtermaatschappijen weliswaar op als aanbieders, bijvoorbeeld bij openbare aanbestedingen, maar werd de uitvoering van de opdracht echter aan onderaannemers — waaronder de machinecoöperaties — uitbesteed. Naar mening van de belanghebbende partijen is het daarom onmogelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen de kernactiviteiten en de overige commerciële activiteiten van de machinecoöperaties.

(28)

Vanwege de eenheid op het gebied van personeel en kantoorruimte tussen de machinecoöperaties c.q. het KBM en hun dochtermaatschappijen zou het niet mogelijk zijn, de in overweging 25 genoemde kruissubsidiëring van commerciële activiteiten te verhinderen. Bovendien is één belanghebbende partij van mening dat de machinecooperaties hun dominante positie op de markt misbruiken in de zin van artikel 82 van het EG-Verdrag en overeenkomsten sluiten over en zich bezighouden met praktijken die de mededinging beperken in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag.

(29)

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat het bewijsmateriaal dat de belanghebbende partijen ter ondersteuning van hun beweringen hebben verstrekt niet specifiek betrekking heeft op de periode vóór 2001, die het onderwerp van dit besluit vormt. De Commissie is van mening dat dergelijk bewijsmateriaal desondanks relevant is om te kunnen beoordelen of ook in de periode vóór 2001 de mogelijkheid bestond om kruissubsidiëring uit te voeren en de mededinging buiten de agrarische sector te vervalsen.

IV.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(30)

Bij brief van 4 april 2003 neemt Duitsland het standpunt in dat noch het KBM, noch de machinecoöperaties ondernemingen in de zin van de staatssteunwetgeving zijn. Volgens Duitsland heeft het KBM geen goederen of diensten op een specifieke markt aangeboden en kunnen de activiteiten van de machinecoöperaties die door de staat worden gefinancierd (haar kernactiviteiten) niet als commerciële activiteiten worden gekwalificeerd, omdat ze geen winstoogmerk hebben.

(31)

In de aanvullende informatie die bij brief van 14 september 2004 is aangevoerd, beweert Duitsland dat het feit dat de machinecoöperaties volgens de statuten geen commerciële activiteiten mogen verrichten, voldoende bewijs vormt dat de steun uitsluitend aan landbouwers ten goede komt. Er is hiervoor daarom geen aanvullend bewijs nodig. Duitsland heeft cijfers voorgelegd waaruit blijkt dat een zeer groot deel van de financiële bijdrage die door de machinecoöperaties naar landbouwers wordt doorgesluisd aan sociale bedrijfsverzorging wordt besteed. Duitsland concludeert dat men ervan kan uitgaan dat de landbouwers de enige begunstigden zijn van het volledige bedrag dat door de Vrijstaat Beieren aan het KBM en de machinecoöperaties is betaald.

(32)

Bij brief van 4 april 2003 stelt Duitsland dat de steun die via machinecoöperaties aan landbouwers is verleend onder de definitie van „zachte” steun in de zin van punt 14 van de kaderregeling inzake staatssteun valt en aan de voorwaarden van ditzelfde punt 14 voldoet. De steun kan daarom als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard.

(33)

Bij brief van 4 april 2003 haalt Duitsland het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2003 in zaak C-280/00 (Altmark Trans GmbH und Regierungspräsidium Magdeburg) (10) aan, waarin is bepaald dat compenserende maatregelen van de staat, voor zover ze slechts een tegenprestatie voor de uitvoering van openbare dienstverplichtingen vormen, onder bepaalde voorwaarden niet onder de definitie van steunmaatregel vallen. Duitsland is van mening dat in het onderhavige geval aan deze voorwaarden is voldaan.

(34)

Gezien de bezwaren van de betrokken partijen met betrekking tot de gevolgen van de steunmaatregel voor bepaalde niet-agrarische activiteiten van de machinecooperaties en het verwijt van kruissubsidiëring van andere economische sectoren heeft Duitsland het volgende meegedeeld.

(35)

Bij brief van 14 september 2004 zet Duitsland uiteen dat in de periode van 1994 tot 2000, 13 onafhankelijke dochtermaatschappijen zijn opgericht om de in overweging 15 genoemde activiteiten te verrichten.

(36)

Het KBM, de machinecoöperaties en alle dochtermaatschappijen zijn volgens artikel 12, vijfde zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) steeds verplicht geweest om een gescheiden boekhouding te voeren. De Beierse autoriteiten hebben de naleving van deze verplichting volgens de voorschriften gecontroleerd.

(37)

Omdat het KBM en de machinecoöperaties uitsluitend de in hun statuten vastgelegde kernactiviteiten mogen uitvoeren, terwijl de commerciële dochtermaatschappijen enkel de vijf in de wet genoemde „niet-kernactiviteiten” mogen uitvoeren, achtte Duitsland het niet noodzakelijk om de werktijden schriftelijk vast te leggen.

(38)

Duitsland beweert dat er ingrijpende maatregelen zijn genomen en er een controlemechanisme is ingevoerd om ervoor te zorgen dat de steun uitsluitend voor de drie kerntaken van de machinecoöperaties wordt aangewend, zodat het gevaar van een kruissubsidiëring van niet-agrarische activiteiten wordt uitgesloten, namelijk:

a)

een verplichte gescheiden boekhouding en balans voor het KBM, de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen;

b)

een duidelijke afbakening van de werkterreinen (kerntaken voor de machinecoöperaties, niet-kerntaken voor de dochtermaatschappijen);

c)

een beperking van de niet-kernactiviteiten tot vijf duidelijk in de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) vastgelegde gebieden;

d)

de uit te keren steun is op basis van de „noodzakelijke kosten” (artikel 12, eerste zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren) berekend. Om deze „noodzakelijke kosten” te kunnen berekenen zijn de Beierse autoriteiten voor iedere afzonderlijke uitgave nagegaan of ze aan de kernactiviteiten van de machinecoöperaties verbonden was;

e)

een nadrukkelijke uitsluiting van steun van niet-kernactiviteiten (artikel 12, derde zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren);

f)

een verlaging van de steun met 10 % voor machinecooperaties met commerciële dochtermaatschappijen (artikel 12, zesde zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren).

V.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

V.1.   Is er sprake van steunverlening?

(39)

Artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag verbiedt steunmaatregelen van de lidstaten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(40)

Aan deze voorwaarden is voldaan, zoals hierna zal worden aangetoond.

(41)

De steunmaatregel wordt met staatsmiddelen bekostigd.

V.1.1.   Steun ten behoeve van het KBM

(42)

De activiteiten van het KBM hebben geen betrekking op de productie, verwerking en afzet van producten die in bijlage I bij het EG-Verdrag zijn opgenomen.

(43)

Duitsland heeft een lijst met door het KBM verrichte activiteiten gepresenteerd (zie overweging 16). Enkele van deze activiteiten zijn niet van commerciële aard. Met name de activiteiten van het KBM in zijn functie van centraal aanspreekpunt voor het Beierse Staatsministerie voor Land- en Bosbouw, van administratief en technisch toezichthouder op de bedrijfsleiders van de machinecoöperaties en van beheerder van de openbare middelen ten behoeve van de machinecoöperaties kunnen niet als op een specifieke markt verrichte prestaties worden gekarakteriseerd. Ze kunnen daarom niet als commerciële activiteiten worden aangemerkt. Het KBM kan met betrekking tot deze activiteiten daarom niet als onderneming in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag worden beschouwd.

(44)

De betalingen tot dekking van de administratieve kosten van het KBM voldoen niet aan alle voorwaarden voor de toepassing van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Daardoor is hier geen sprake van staatssteun in de zin van het genoemde artikel.

(45)

Het KBM verricht echter ook commerciële activiteiten:

a)

het biedt bepaalde adviesdiensten ten behoeve van de machinecoöperaties aan;

b)

het biedt het personeel van de machinecoöperaties opleidings- en bijscholingsmogelijkheden;

c)

het ontwikkelt softwareprogramma’s, die vervolgens aan landbouwers worden verkocht.

(46)

Omdat deze goederen en diensten op een specifieke markt worden aangeboden en het hierbij om commerciele activiteiten gaat, moet het KBM worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 87, lid 1 (11), van het EG-Verdrag.

(47)

De door het KBM aangeboden adviesdiensten en opleidings- en bijscholingsmogelijkheden zullen vooral aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen ten goede komen, omdat het KBM deze diensten kosteloos of tegen een onkostenvergoeding die onder de marktprijs ligt aan hen verleent. Duitsland heeft echter geen informatie overgelegd waaruit al dan niet blijkt dat de jaarlijks aan het KBM uitgekeerde bedragen overeenstemmen met de kosten die het KBM bij het verrichten van deze activiteiten daadwerkelijk maakt, en of ze zodoende kunnen worden gezien als een marktconforme vergoeding voor de geleverde dienst, die in opdracht van de Vrijstaat Beieren door het KBM aan de machinecoöperaties wordt uitbetaald, of dat deze bedragen de kosten overstijgen. Verder is het verlenen van staatsmiddelen aan het KBM niet uitdrukkelijk aan de voorwaarde verbonden dat alle daarin opgenomen steunelementen volledig aan de machinecoöperaties of hun dochtermaatschappijen moeten worden uitgekeerd. Op basis van de beschikbare informatie kan daarom niet volledig worden uitgesloten dat de betrokken steunmaatregel een steunelement ten gunste van het KBM bevat.

(48)

Evenmin kan worden vastgesteld of deze steun zo gering is dat hij op basis van Verordening (EG) nr. 69/2001 geen staatsssteun vormt, omdat niet aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag wordt voldaan.

(49)

Men kan ervan uitgaan dat de steunmaatregel ten gunste van de commerciële activiteiten van het KBM gevolgen voor de handel tussen de lidstaten kan hebben. Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Altmark Trans GmbH und Regierungspräsidium Magdeburg (12) wordt er geen drempel- of percentuele waarde gehanteerd, die bepaalt of de handel tussen lidstaten al dan niet wordt geschaad. Noch de betrekkelijk geringe omvang van een steun, noch de betrekkelijk geringe omvang van de begunstigde onderneming sluit namelijk a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed.

(50)

Daarom moet de aan het KBM toegekende financiële bijdrage worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag ten behoeve van het KBM.

V.1.2.   Steun ten behoeve van de machinecoöperaties

(51)

Machinecoöperaties verrichten commerciële activiteiten door diensten (coördinatie van de levering van machines, uitwisseling van arbeidskrachten e.a.) tegen een vergoeding op een bestaande of potentiële markt aan te bieden. De machinecoöperaties kunnen zodoende als onderneming in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag worden aangemerkt.

(52)

De machinecoöperaties zijn niet de eigenaars van de machines. Ook zijn de arbeidskrachten niet in hun dienst. Hun kernactiviteit is zodoende puur een intermediaire activiteit, vergelijkbaar met de werkzaamheden van een makelaar in onroerend goed of van een wervingsbureau, die vragers en aanbieders samenbrengen. De machinecooperaties houden zich niet bezig met de productie, verwerking en afzet van producten die zijn opgenomen in bijlage I bij het EG-Verdrag.

(53)

Bij het verrichten van de „kernactiviteiten” van de machinecoöperaties ontstaan bedrijfs- en personeelskosten, zoals de salarissen van het personeel, de huur van de kantoorruimte en overige kantooruitgaven. Wanneer de machinecoöperaties geen staatssteun zouden ontvangen, dan zouden deze kosten voor de beschikbaarstelling van arbeidskrachten en/of machines via contributies en ad-hocbetalingen van landbouwers worden gefinancierd. De toekenning van staatssteun aan de machinecoöperaties brengt in principe een verlaging van de contributie en de ad-hocbetalingen met zich mee. Men kan ervan uitgaan dat de steun op zijn minst gedeeltelijk ten goede komt aan landbouwers die lid zijn van machinecoöperaties. Uit het beschikbare bewijsmateriaal blijkt dat een groot deel van de betalingen die de machinecoöperaties via het KBM hebben ontvangen, daadwerkelijk aan de landbouwers ten goede is gekomen.

(54)

Duitsland kon geen doorslaggevend bewijs voorleggen waaruit blijkt dat op z'n minst een component van de steun niet definitief bij de machinecoöperaties is terechtgekomen; zij waren er immers niet wettelijk toe verplicht het volledige ontvangen steunbedrag in de vorm van diensten tegen gereduceerde prijzen aan de landbouwers te verstrekken.

(55)

De machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen genoten ook economische voordelen die voortkwamen uit de diensten die hun in de vorm van advies alsmede opleiding en bijscholing van het personeel van de machinecoöperaties door het KBM kosteloos dan wel tegen een prijs die onder de marktprijs lag werden verleend.

(56)

Duitsland heeft de Commissie niet van informatie voorzien die haar in staat zou stellen de som te bepalen van de steun die in deze vorm aan de machinecoöperaties is toegekend.

(57)

Daardoor kan niet worden vastgesteld of de steun die de machinecoöperaties wellicht in de vorm van betalingen en diensten van het KBM ontvangen hebben zo gering is, dat hij als de-minimissteun in de zin van Verordening (EG) nr. 69/2001 kan worden aangemerkt.

(58)

Op basis van de beschikbare informatie moet er daarom vanuit worden gegaan dat de steunmaatregel bepaalde ondernemingen in Beieren (de machinecoöperaties) begunstigt.

(59)

Bovendien moet ervan worden uitgegaan dat de steunmaatregel ten gunste van de machinecoöperaties de mededinging kan vervalsen en de handel tussen de lidstaten kan schaden, doordat enkele van de door de machinecooperaties verleende diensten ook grensoverschrijdend kunnen worden aangeboden. Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, wordt er geen drempel- of procentuele waarde gehanteerd, die bepaalt of de handel tussen lidstaten al dan niet wordt geschaad. Noch de betrekkelijk geringe omvang van een steun, noch de betrekkelijk geringe omvang van de betrokken onderneming sluit namelijk a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed (13).

(60)

Daarom is er sprake van steun ten gunste van de machinecoöperaties in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

V.1.3.   Steun ten gunste van de dochtermaatschappijen van de machinecoöperaties

(61)

Onderzoek naar problemen in de lidstaten met betrekking tot handelsrecht of fiscaal recht alsmede naar in dit verband aangevoerde klachten van marktdeelnemers vallen principieel onder de bevoegdheid van de lidstaten. In dit geval zou de door Duitsland verleende steun echter de mededinging kunnen vervalsen. Daarom heeft de Commissie de maatregel vanuit deze optiek onderzocht.

(62)

De standpunten van de belanghebbende partijen wijzen erop dat de aan de machinecoöperaties en het KBM verleende steun mogelijk kan hebben geleid tot een kruissubsidiëring van de „niet-kernactiviteiten” die door de dochtermaatschappijen van de machinecoöperaties zijn verricht.

(63)

Indien niet op overtuigende wijze kan worden aangetoond dat tussen de activiteiten van de moedermaatschappij (de machinecoöperatie) en die van de dochtermaatschappij een duidelijke feitelijke en juridische scheiding bestaat, kan niet worden uitgesloten dat een deel van de aan de moedermaatschappij toegekende staatsmiddelen naar de dochtermaatschappij is afgevloeid.

(64)

Het is daarom noodzakelijk de feitelijke en juridische situatie in de periode 1994-2000 met betrekking tot de verplichtingen en de voorzorgsmaatregelen, die Duitsland heeft getroffen om kruissubsidiëring van dochtermaatschappijen van de machinecoöperaties te voorkomen, te onderzoeken.

(65)

In zijn opmerkingen betoogt Duitsland dat de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen wat betreft boekhouding, kantoorruimten, personeel en bezittingen volkomen onafhankelijk van elkaar zijn. Volgens het beschikbare bewijsmateriaal liggen de zaken echter anders.

(66)

In artikel 12, eerste zin, van de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren (LwFöG) is vastgelegd dat tussen de machinecoöperaties en haar dochtermaatschappijen een scheiding van boekhouding en balans moet worden doorgevoerd. Deze verbintenis lijkt door Beieren te zijn uitgevoerd en gecontroleerd.

(67)

In logistiek opzicht hebben de machinecoöperaties echter nauwe banden met hun dochtermaatschappijen. Blijkbaar werden in veel gevallen dezelfde kantoorruimten gebruikt. Zo hadden het KBM, de dochtermaatschappij MR Bayern GmbH en de dochtermaatschappij „meinhof.de AG” bijvoorbeeld hetzelfde correspondentieadres en telefoonnummer; ook gebruikten ze dezelfde kantoorruimte.

(68)

Een afbakening van het personeel wordt door de wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren niet voorgeschreven. Inderdaad maken het KBM, de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen gewoonlijk gebruik van hetzelfde personeel. Vooral het personeel van de machinecoöperaties was veelal ook werknemer bij de dochtermaatschappijen. Zo was en is de voorzitter van het bestuur van het KBM tegelijkertijd voorzitter van de Raad van Toezicht van „meinhof.de AG” en was de bedrijfsleider van MR Bayern GmbH tegelijkertijd bedrijfsleider van „meinhof.de AG”.

(69)

Klaarblijkelijk was Duitsland van dit verband tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen op de hoogte. Bij brief van het Beierse Staatsministerie voor Land- en Bosbouw uit 1997 wordt uiteengezet volgens welke principes de controle van de boekhouding van de machinecoöperaties moet worden uitgevoerd. De brief benadrukt in het bijzonder dat werk, dat uit naam van de commerciële dochtermaatschappijen door het personeel van de machinecoöperaties wordt uitgevoerd, tegen marktprijzen moet worden gefactureerd, en dat deze vergoedingen voor diensten die door de machinecoöperaties worden verleend moeten worden afgetrokken van de „noodzakelijke kosten”, die de basis vormen voor de calculatie van de hoogte van de staatssteun voor machinecooperaties.

(70)

Omdat er echter geen gedetailleerde werkverslagen beschikbaar zijn waaruit kan worden opgemaakt hoeveel uur de medewerkers voor de machinecoöperaties dan wel voor hun dochtermaatschappijen hebben gewerkt, en omdat dezelfde kantoorruimten konden worden gebruikt, was het onmogelijk om nauwkeurig vast te stellen hoeveel werk de medewerkers van de machinecoöperaties voor de dochtermaatschappijen hebben verricht.

(71)

Het feit dat de staatssteun automatisch met 10 % werd gereduceerd wanneer een machinecoöperatie via een commerciële dochtermaatschappij niet-kernactiviteiten verrichtte, wijst er eveneens op dat de scheiding van de activiteiten niet volledig kon zijn. Zou de commerciële dochtermaatschappij namelijk daadwerkelijk zelfstandig zijn geweest, dan zou dat de „noodzakelijke kosten”, die de machinecoöperaties moeten dekken om hun kernactiviteiten uit te voeren, niet hebben beïnvloed.

(72)

Daarbij komt dat in Duitsland in 2001 een systeem voor gedetailleerde werkregistratie is ingevoerd, dat iedere machinecoöperatie ertoe verplicht telkens voor zes maanden te registreren hoeveel uur het personeel voor de machinecoöperatie („kernactiviteiten”) dan wel voor de commerciële dochtermaatschappijen („niet-kernactiviteiten”) had gewerkt. Het systeem werd ingevoerd om vast te stellen hoeveel van hun werktijd de medewerkers van de machinecoöperaties aan „niet-kernactiviteiten” besteedden. De invoering van een dergelijk systeem wijst er echter indirect ook op dat de veronderstelling van de Commissie dat er vóór 2001 géén volledige scheiding van personeel en goederen bestond, gerechtvaardigd is.

(73)

Reclame in de pers en op websites werd eveneens gemeenschappelijk verzorgd, en uit de beschikbare documenten blijkt dat de commerciële dochtermaatschappijen ruim gebruikmaakten van het logo van de machinecooperaties. Zo gebruikte de dochtermaatschappij „meinhof.de AG” bijvoorbeeld het logo „MR” — het logo van de machinecoöperaties — op bestelformulieren, informatiemateriaal voor leden en op haar website. In de advertenties in de lokale pers kunnen de lezers de machinecooperaties en hun dochtermaatschappijen niet van elkaar onderscheiden. Het is ook niet duidelijk hoe de kosten van de reclamecampagnes tussen de machinecoöperaties en de dochtermaatschappijen verdeeld werden.

(74)

Daarom gaat de Commissie ervan uit dat Duitsland niet over een systeem beschikte dat in staat zou zijn geweest om een kruissubsidiëring tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen van meet af aan effectief uit te sluiten. Dientengevolge kan niet worden uitgesloten dat een deel van de staatssteun die de machinecoöperaties of het KBM hebben ontvangen, aan de dochtermaatschappijen ten goede gekomen is — bijvoorbeeld in de vorm van arbeidskrachten of diensten, die gratis of tegen prijzen onder de marktprijs aan de dochtermaatschappijen ter beschikking werden gesteld.

(75)

Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld of een dergelijk steunelement ten gunste van de dochtermaatschappijen mogelijk zó gering is, dat het op grond van Verordening (EG) nr. 69/2001 niet als staatssteun kan worden geclassificeerd.

V.1.4.   Diensten van algemeen economisch belang

(76)

Met betrekking tot het voorbehoud dat Duitsland in het kader van zijn opmerkingen heeft gemaakt, namelijk dat betreffende steunmaatregel op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Altmark Trans GmbH und Regierungspräsidium Magdeburg (14) niet onder de definitie van „steun” zou kunnen vallen, merkt de Commissie op dat prima facie niet alle in het Altmark-arrest genoemde voorwaarden zijn nageleefd. Ten eerste is het beschikbaar stellen van machines en arbeidskrachten tussen landbouwers onderling — zoals beschreven — een normale economische activiteit en dus géén dienst van algemeen economisch belang die aan nauwkeurig gedefinieerde openbaredienstverplichtingen gebonden is. Ten tweede zijn de parameters, op basis waarvan de hoogte van de compensatie wordt berekend, niet vooraf vastgesteld. Ten derde heeft Duitsland niet aangetoond dat de compensatie niet hoger is dan het bedrag dat nodig is om de ontstane kosten geheel of gedeeltelijk te dekken, daarbij rekening houdend met de opbrengsten evenals met een redelijke winst die voortkomt uit de verrichting van die diensten van algemeen economisch belang.

V.1.5.   Steun voor landbouwers

(77)

Ook landbouwbedrijven worden door de maatregel gesteund. Zij konden profiteren van een Beiers netwerk van machinecoöperaties, dat de terbeschikkingstelling van machines en arbeidskrachten organiseerde tegen betaling van een lidmaatschapsbijdrage of een vergoeding die lager was dan de totale gemaakte kosten.

(78)

Duitsland heeft meegedeeld dat de intensiteit van de steun die in de betreffende periode aan de machinecooperaties werd verleend ongeveer 50 % van de „noodzakelijke kosten” bedroeg. Gezien het totale steunbedrag (ongeveer 5 miljoen EUR per jaar) en het aantal landbouwers dat als lid van de machinecoöperaties van hun diensten mochten gebruikmaken (ongeveer 100 000), kan worden vastgesteld dat zelfs wanneer de steun volledig aan de landbouwers zou zijn uitgekeerd, het bedrag dat aan de individuele landbouwer ten goede zou komen per jaar gemiddeld niet meer dan 50 EUR bedraagt.

(79)

In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (15), die op de ervaringen van de Commissie op dit gebied berust, is vastgelegd dat zeer lage steunbedragen die aan de landbouwsector worden verleend, onder bepaalde voorwaarden als steunmaatregelen worden beschouwd die niet aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag voldoen. De Commissie heeft in het bijzonder vastgesteld dat steun die gedurende een periode van drie jaar niet meer bedraagt dan 3 000 EUR in totaal, de mededinging niet vervalst of dreigt te vervalsen en zodoende niet onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag valt — op voorwaarde dat het totaalbedrag van de aan agrarische ondernemingen verleende steun gedurende een periode van drie jaar niet meer bedraagt dan 0,3 % van de waarde van de landbouwproductie (waarbij het totale bedrag aan steun voor de Duitse landbouwsector 133 470 000 EUR bedroeg in 2001).

(80)

In artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1860/2004 is vastgelegd dat deze verordening eveneens van toepassing is op de vóór haar inwerkingtreding verleende steun, voor zover deze aan alle in de verordening gestelde voorwaarden voldoet. In het betreffende geval is de Commissie van mening dat aan deze voorwaarden is voldaan; het aan de individuele landbouwers verleende steunbedrag was namelijk zeer gering, het door Duitsland uitgekeerde totaalbedrag bedroeg slechts 5 miljoen EUR per jaar, de steun betrof geen aan uitvoer gerelateerde activiteiten, was niet afhankelijk van het gebruik van binnenlandse producten ten koste van ingevoerde producten en was niet vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid op de markt gebrachte producten. De Commissie heeft de in de verordening voorgeschreven economische analyse reeds uitgevoerd, met name in de context van steunmaatregel N 145/04 (16).

(81)

Er zij op gewezen dat de Commissie in haar besluit om dergelijke steunverlening aan landbouwers in de toekomst goed te keuren (17), de betrokken steunmaatregel op verenigbaarheid met deel 14 van de kaderregeling heeft gecontroleerd en daarbij tot de conclusie is gekomen dat de steunmaatregel — gelet op de bijzondere eigenschappen — verenigbaar is met het EG-Verdrag. In het onderhavige geval blijkt uit de toepassing van de in Verordening (EG) nr. 1860/2004 vervatte beginselen echter, dat een controle op basis van punt 14 van de kaderregeling overbodig is.

(82)

De steun, die door machinecoöperaties in de vorm van diensten tegen lagere prijzen aan de landbouwers wordt verleend, is daarom geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

V.1.6.   Conclusie

(83)

Om al deze redenen komt de Commissie tot de conclusie dat de steunmaatregel in kwestie staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, en dat hij ten goede komt aan het KBM, de individuele machinecooperaties en hun dochtermaatschappijen. Er is geen sprake van staatssteun ten gunste van landbouwers.

V.2.   Toepasbaarheid van artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag

(84)

Er moet dan ook worden nagegaan of één van de uitzonderingen op c.q. vrijstellingen van het principiële verbod op steunverlening volgens artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag kan worden toegepast. Bij de betrokken steunmaatregel gaat het noch om staatssteun van sociale aard overeenkomstig artikel 87, lid 2, onder a), van het EG-Verdrag, noch om staatssteun die overeenkomstig artikel 87, lid 2, onder b), van het EG-Verdrag dient tot herstel van de schade die is veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, noch om staatssteun overeenkomstig artikel 87, lid 2, onder c), van het EG-verdrag met betrekking tot de verdeling van Duitsland. De specifieke ontstaansfeiten van artikel 87, lid 3, onder a), b), d) en e), van het EG-Verdrag zijn evenmin van toepassing. Duitsland heeft zich bovendien op geen enkele van deze bepalingen beroepen. Artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag vormt de enige mogelijk relevante uitzonderingsbepaling.

V.2.1.   Verenigbaarheid van de aan het KBM verleende steun

(85)

Zoals in de overwegingen 42 tot 50 wordt beschreven, is het onduidelijk of de steun aan het KBM binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001 valt. Volgens de beschikbare informatie is de verleende steun niet aan investeringen gebonden en valt hij ook niet onder Verordening (EG) nr. 70/2001. Er zijn ook geen andere subsidiabele activiteiten onder de aandacht van de Commissie gebracht.

(86)

Daarom is de aan het KBM toegekende financiële bijdrage volgens vaste rechtspraak aan te merken als bedrijfssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (18), voor zover de middelen niet naar de machinecoöperaties zijn doorgesluisd en de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 voorgeschreven maximumbedragen niet overstijgen.

V.2.2.   Verenigbaarheid van de aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen verleende steun

(87)

Zoals in de overwegingen 42 tot 60 wordt beschreven, hebben de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen geprofiteerd van de diensten die het KBM hun in de vorm van adviesdiensten en opleidings- en bijscholingsmogelijkheden voor het personeel heeft geleverd. Dergelijke steunmaatregelen moeten krachtens Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (19) worden beschouwd als opleidings- en bijscholingssteun. Wat betreft de adviesdiensten zou Verordening (EG) nr. 70/2001 van toepassing kunnen zijn. De informatie die Duitsland aan de Commissie verstrekt heeft, is echter niet toereikend om te kunnen beoordelen of de bepalingen van deze verordeningen in acht zijn genomen.

(88)

Voor de financiële bijdragen die het KBM rechtstreeks naar de machinecoöperaties heeft doorgesluisd, gelden op overeenkomstige wijze de in de overwegingen 85 en 86 genoemde overwegingen. Het kan niet worden uitgesloten dat ten gevolge van de ontoereikende afbakening tussen de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen een deel van de steun door de machinecooperaties werd ingehouden en mogelijk naar de dochtermaatschappijen werd doorgespeeld.

(89)

Daar staat tegenover dat Duitsland cijfergegevens verstrekt heeft, die aantonen dat een groot deel van de steun daadwerkelijk aan landbouwers is doorgegeven. Naar oordeel van de Commissie is het waarschijnlijk dat de bedragen die Beieren via het KBM aan de machinecoöperaties heeft verstrekt naar de landbouwers zijn doorgespeeld, voor zover ze overeenstemmen met de gemiddelde kosten van de diensten zoals die door Duitsland zijn opgegeven.

(90)

Daaruit volgt dat betalingen die hoger liggen dan de aantoonbaar naar landbouwers doorgespeelde bedragen, die overeenkomstig de gemiddelde kosten van de betreffende dienst zijn berekend, en betalingen die gedurende een periode van drie jaar de in Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgelegde bovengrens van 100 000 EUR per begunstigde overschrijden, kunnen worden aangemerkt als bedrijfssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

V.3.   Selectie van het KBM

(91)

De Wet betreffende de stimulering van de landbouw in Beieren bepaalt dat slechts één dergelijke organisatie in Beieren kan worden erkend en gesubsidieerd. Het KBM werd reeds in 1972 erkend. Duitsland heeft in het kader van zijn opmerkingen meegedeeld dat het KBM een zelfhulpinstelling van Beierse landbouwers is, die een bijzondere positie inneemt omdat er geen vergelijkbare instellingen bestaan waarmee het zou kunnen concurreren.

(92)

De selectie van het KBM lijkt daarom op het eerste gezicht niet strijdig te zijn met de communautaire bepalingen betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening. De Commissie behoudt zich evenwel uitdrukkelijk het recht voor, vanuit het perspectief van het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten nader in te gaan op de steunmaatregel.

VI.   CONCLUSIES

(93)

De Commissie concludeert dat Duitsland de steunmaatregel waarop deze beschikking betrekking heeft op onwettige wijze heeft omgezet en zodoende inbreuk heeft gepleegd op artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Om de hierboven aangehaalde redenen geeft de Commissie de volgende mening te kennen.

(94)

De steun, die in de vorm van de terbeschikkingstelling van machines en arbeidskrachten aan landbouwers wordt verleend, is géén staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(95)

Steun aan het KBM is, voor zover hij niet naar de machinecoöperaties werd doorgesluisd, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Duitsland dient daarom deze steun terug te vorderen in de zin van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999, voor zover de steun niet binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001 valt.

(96)

Steun aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen is, voor zover hij niet naar landbouwers werd doorgespeeld, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Het is aan Duitsland om aan te tonen in welke mate de steun werd doorgegeven aan landbouwers. Als berekeningsgrondslag gelden de gemiddelde kosten van de diensten die door de machinecoöperaties zijn verleend, met uitzondering van de diensten van de commerciële dochtermaatschappijen, dit om te vermijden dat bedragen die mogelijk aan de dochtermaatschappijen ten goede zijn gekomen bij de berekening worden betrokken.

(97)

Duitsland dient de steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt terug te vorderen in de zin van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999, voor zover de steun niet binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 69/2001 valt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De financiële bijdragen die Duitsland via de Beierse machinecooperaties aan Beierse landbouwers heeft toegekend in de vorm van gesubsidieerde diensten met betrekking tot de terbeschikkingstelling van machines en arbeidskrachten, is geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Artikel 2

De staatssteun die Duitsland aan het Kuratorium bayerischer Maschinen- und Betriebshilferinge e.V. heeft verleend is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, indien de financiële middelen niet naar de machinecoöperaties werden doorgesluisd en deze middelen de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgelegde bovengrens van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar overschrijden.

Artikel 3

De staatssteun die Duitsland aan de machinecoöperaties en hun dochtermaatschappijen heeft verleend, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, indien de financiële middelen in overeenstemming met het krachtens artikel 4 door Duitsland te leveren bewijs niet aan landbouwers werden doorgegeven en indien de steun de bij Verordening (EG) nr. 69/2001 vastgelegde bovengrens van 100 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar overschrijdt.

Artikel 4

Ter bepaling van de omvang van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde, met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun dient Duitsland een berekening voor te leggen van de gemiddelde kosten van de diensten die machinecoöperaties zonder commerciële dochtermaatschappijen voor landbouwers hebben verricht.

Artikel 5

Duitsland dient alle nodige maatregelen te treffen om de in de artikelen 2 en 3 bedoelde onwettig betaalde steun van de begunstigden terug te vorderen.

De terugvordering van deze steun dient onverwijld te geschieden met inachtneming van de procedures van het nationale recht, voor zover bedoelde procedures de onmiddellijke feitelijke tenuitvoerlegging van de beschikking toestaan. Over het terug te vorderen bedrag is rente verschuldigd vanaf het tijdstip van de toekenning van de steun aan de begunstigde tot het tijdstip van de daadwerkelijke terugbetaling. De rente wordt berekend en toegepast overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (20).

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 14 december 2004.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB C 82 van 5.4.2003, blz. 12.

(2)  PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2.

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  C(2004) 1629 def.

(5)  Onder „kernactiviteiten” worden in onderhavige beschikking die activiteiten verstaan, die volgens de Duitse wetgeving voor steun in aanmerking komen.

(6)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

(8)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).

(9)  Zoals het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen opgemerkt hebben, vervalst bedrijfssteun, dit wil zeggen steun waardoor een onderneming wordt bevrijd van de kosten die zij in het kader van haar gewone bedrijfsvoering of van haar normale werkzaamheden normaliter zelf zou moeten dragen, in beginsel de mededingingsvoorwaarden (Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-459/93, Siemens nv/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-1675, de punten 48 en 77 en de aldaar vermelde rechtspraak).

(10)  Jurispr. 2003, blz. I-7747.

(11)  Volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, in de context van het mededingingsrecht, omvat het begrip onderneming elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd (zie onder andere het arrest in de gevoegde zaken C-180/98 tot C-184/98, Pavlov e.a./Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten, Jurispr. 2000, blz. I-6451, punt 74). Het is eveneens vaste rechtspraak, dat onder economische activiteit wordt verstaan iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt (arresten in zaak C-118/85, Commissie/Italië, Jurispr. 1987, blz. 2599, punt 7, en zaak C-35/96, Commissie/Italië, Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 36, evenals het geciteerde arrest Pavlov e.a., punt 75).

(12)  Zie voetnoot 10.

(13)  Zie voetnoot 10.

(14)  Zie voetnoot 10.

(15)  PB L 325 van 28.10.2004, blz. 4.

(16)  C(2004) 2669 van 14 juli 2004 — Frankrijk — Steun aan melkproducenten, die door het faillissement van de firma Parmalat schade hebben opgelopen.

(17)  Zie voetnoot 4.

(18)  Zie voetnoot 11.

(19)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 363/2004 (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 20).

(20)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/58


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 augustus 2006

tot wijziging van Beschikking 2005/648/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen tegen de ziekte van Newcastle in Bulgarije

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3622)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/571/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 7,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), met name op artikel 22, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ziekte van Newcastle is een uiterst besmettelijke virusziekte bij pluimvee en vogels en het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levend pluimvee en pluimveeproducten wordt binnengebracht.

(2)

Beschikking 2005/648/EG van de Commissie van 8 september 2005 tot vaststelling van beschermende maatregelen tegen de ziekte van Newcastle in Bulgarije (3) is vastgesteld naar aanleiding van een uitbraak van die ziekte in het administratieve district Vratsa. Bij die beschikking is de invoer van levend(e) pluimvee, loopvogels en gekweekt en vrij vederwild en van broedeieren, vers vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van die soorten opgeschort.

(3)

Bulgarije heeft een uitbraak van de ziekte van Newcastle in het administratieve district Kardjali in Bulgarije bevestigd.

(4)

Gezien de huidige epizoötiologische situatie in Bulgarije wat betreft de ziekte van Newcastle en daar dat land bepaalde ziektebestrijdingsmaatregelen heeft getroffen en nadere informatie over de ziektesituatie aan de Commissie heeft gezonden, wordt de situatie in Bulgarije, afgezien van de administratieve districten Vratsa, Blagoevgrad, Kardjali en Burgas (met uitzondering van de gemeenten Burgas en Sungurlare), nog bevredigend geacht. De opschorting van de invoer moet daarom tot die administratieve districten beperkt blijven.

(5)

De bijlage bij Richtlijn 2005/648/EG moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De bijlage bij Beschikking 2005/648/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en zij maken die maatregelen bekend. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 augustus 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 238 van 15.9.2005, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/354/EG (PB L 132 van 19.5.2006, blz. 34).


BIJLAGE

„BIJLAGE

Administratief district Blagoevgrad

Administratief district Burgas, met uitzondering van de gemeenten Burgas en Sungurlare

Administratief district Vratsa

Administratief district Kardjali”


19.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 227/60


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2006

tot wijziging van Beschikking 2005/393/EG wat betreft de beperkingsgebieden in verband met bluetongue in Spanje en Portugal

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3700)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/572/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (1), en met name op artikel 8, lid 3, onder c), en artikel 19, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2000/75/EG stelt controlevoorschriften en maatregelen ter bestrijding van bluetongue in de Gemeenschap vast, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en een verbod op verplaatsingen van dieren uit die gebieden.

(2)

Beschikking 2005/393/EG van de Commissie van 23 mei 2005 inzake beschermings- en toezichtsgebieden in verband met bluetongue en de voorwaarden voor verplaatsingen uit of binnen deze gebieden (2) bakent de algemene geografische gebieden af waarin de lidstaten beschermings- en toezichtsgebieden (hierna „de beperkingsgebieden” genoemd) in verband met bluetongue moeten instellen.

(3)

Spanje heeft de Commissie meegedeeld dat de aanwezigheid van de vector is geconstateerd in een aantal nieuwe gebieden aan de rand van het beperkingsgebied.

(4)

Bijgevolg moet het beperkingsgebied met betrekking tot Spanje worden uitgebreid, rekening houdend met de beschikbare gegevens over de ecologie van de vector en de ontwikkeling van de seizoensgebonden activiteit van de vector.

(5)

Portugal heeft de Commissie meegedeeld dat sinds november 2005 in de „concelhos” Oleiros, Sertã en Vila de Rei geen virus circuleert.

(6)

Bijgevolg moeten deze concelhos als vrij van bluetongue worden beschouwd en op grond van het met redenen omklede verzoek van Portugal van de lijst van beperkingsgebieden worden geschrapt.

(7)

Beschikking 2005/393/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Bijlage I bij Beschikking 2005/393/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze beschikking.

Artikel 2

Deze beschikking is van toepassing met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 74.

(2)  PB L 130 van 24.5.2005, blz. 22. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2006/273/EG (PB L 99 van 7.4.2006, blz. 35).


BIJLAGE

1)

In bijlage I bij Beschikking 2005/393/EG wordt de lijst van beperkingsgebieden in gebied E (serotype 4), die betrekking heeft op Spanje, vervangen door:

Spanje

De autonome regio Extremadura: de provincies Cáceres en Badajoz;

de autonome regio Andalucia: de provinces Cádiz, Córdoba, Huelva, Jaén (de comarcas Alcalá la Real, Andújar, Huelma, Jaén, Linares, Santiesteban del Puerto en Ubeda), Málaga en Sevilla;

de autonome regio Castilla-La Mancha: de provincies Albacete (comarca Alcaraz), Ciudad Real en Toledo;

de autonome regio Castilla y Léon: de provincies Avila (de comarcas Arenas de San Pedro, Candeleda, Cebreros, Las Navas del Marqués, Navaluenga en Sotillo de la Adrada) en Salamanca (de comarcas Béjar, Ciudad Rodrigo en Sequeros);

de autonome regio Madrid: de provincie Madrid (de comarcas Alcalá de Henares, Aranjuez, Arganda del Rey, Colmenar Viejo, El Escorial, Griñón, Municipio de Madrid, Navalcarnero, San Martín de Valdeiglesias, Torrelaguna en Villarejo de Salvanés).”.

2)

In bijlage I bij Beschikking 2005/393/EG wordt de lijst van beperkingsgebieden in gebied E (serotype 4), die betrekking heeft op Portugal, vervangen door:

Portugal

Regionale directie Landbouw van Algarve: alle concelhos;

regionale directie Landbouw van Alentejo: alle concelhos;

regionale directie van Landbouw van Ribatejo e Oeste: de concelhos Almada, Barreiro, Moita, Seixal, Sesimbra, Montijo, Coruche, Setúbal, Palmela, Alcochete, Benavente, Salvaterra de Magos, Almeirim, Alpiarça, Chamusca, Constância, Abrantes en Sardoal;

regionale directie Landbouw van Beira Interior: de concelhos Penamacor, Fundão, Idanha-a-Nova, Castelo Branco, Proença-a-Nova, Vila Velha de Ródão en Mação.”.