ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 215

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
5 augustus 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1190/2006 van de Commissie van 4 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1191/2006 van de Commissie van 4 augustus 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1458/2003 betreffende de opening en wijze van beheer van de tariefcontingenten in de varkensvleessector

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1192/2006 van de Commissie van 4 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijsten van erkende bedrijven in de lidstaten ( 1 )

10

 

*

Verordening (EG) nr. 1193/2006 van de Commissie van 4 augustus 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1990/2004 houdende vaststelling van overgangsmaatregelen voor de wijnbouwsector in verband met de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie

12

 

 

Verordening (EG) nr. 1194/2006 van de Commissie van 4 augustus 2006 tot opening van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad bedoelde crisisdistillatie voor tafelwijn in Portugal

13

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 8 november 2005 inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

15

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

17

 

*

Beschikking van de Raad van 18 juli 2006 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

26

 

*

Beschikking van de Raad van 18 juli 2006 betreffende de gelijkwaardigheid van het in Kroatië verrichte officiële rassenonderzoek ( 1 )

28

 

 

Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten

 

*

Besluit van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lidstaten van 6 juli 2006 houdende benoeming van een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

30

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 1 augustus 2006 inzake de instelling van een onderzoek, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3516)

31

 

*

Besluit van de Commissie van 2 augustus 2006 tot wijziging van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom

38

 

 

Europese Centrale Bank

 

*

Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 24 juli 2006 inzake de inwisseling van bankbiljetten na het onherroepelijk vaststellen van de wisselkoersen in verband met de invoering van de euro (ECB/2006/10)

44

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/1


VERORDENING (EG) Nr. 1190/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 5 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jean-Luc DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 4 augustus 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

44,8

999

44,8

0707 00 05

052

65,5

999

65,5

0709 90 70

052

48,9

999

48,9

0805 50 10

388

70,6

524

50,3

528

56,3

999

59,1

0806 10 10

052

109,1

204

174,2

220

190,2

508

31,3

999

126,2

0808 10 80

388

87,1

400

104,7

508

86,3

512

89,0

524

66,4

528

124,2

720

81,3

804

98,1

999

92,1

0808 20 50

052

125,6

388

98,3

512

83,4

528

73,7

720

31,1

804

186,4

999

99,8

0809 20 95

052

246,5

400

293,8

404

365,2

999

301,8

0809 30 10, 0809 30 90

052

133,4

999

133,4

0809 40 05

068

110,8

093

50,3

098

56,5

624

124,4

999

85,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/3


VERORDENING (EG) Nr. 1191/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1458/2003 betreffende de opening en wijze van beheer van de tariefcontingenten in de varkensvleessector

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1), en met name op artikel 8, lid 2, en artikel 11, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1458/2003 van de Commissie (2) heeft betrekking op de opening en wijze van beheer van de tariefcontingenten in de varkensvleessector.

(2)

De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de GATT 1994 (3), die is goedgekeurd bij Besluit 2006/333/EG van de Raad (4), voorziet in de vermeerdering van het jaarlijkse invoertariefcontingent voor varkensvlees (erga omnes) met 1 430 ton.

(3)

De desbetreffende verwijzing, die in de invoercertificaataanvraag moet worden opgenomen, dient in de verschillende talen van de Gemeenschap te worden vermeld.

(4)

Met het oog op de mogelijke toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 is het raadzaam om een andere periode voor het indienen van de certificaataanvragen voor het eerste kwartaal van 2007 vast te stellen.

(5)

Verordening (EG) nr. 1458/2003 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor varkensvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1458/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het bepaalde in artikel 4, onder d) en e), wordt vervangen door:

„d)

op de certificaataanvraag en op het certificaat moet in vak 20 een van de in bijlage I bis opgenomen vermeldingen worden aangebracht;

e)

op het certificaat moet in vak 24 een van de in bijlage I ter opgenomen vermeldingen worden aangebracht.”.

2)

Aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Voor de periode van 1 januari tot en met 31 maart 2007 mogen de certificaataanvragen echter gedurende de eerste 15 dagen van januari 2007 worden ingediend.”.

3)

De bijlagen I tot en met IV worden vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 208 van 19.8.2003, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 341/2005 (PB L 53 van 26.2.2005, blz. 28).

(3)  PB L 124 van 11.5.2006, blz. 15.

(4)  PB L 124 van 11.5.2006, blz. 13.


BIJLAGE

BIJLAGE I

Volgnummer

Groepnummer

GN-code

Beschrijving

Douanerecht

(EUR/ton)

Hoeveelheid (in ton vanaf 1 juli 2006)

09.4038

G2

ex 0203 19 55

ex 0203 29 55

Karbonadestrengen en hammen, zonder been, vers, gekoeld of bevroren

250

35 265

09.4039

G3

ex 0203 19 55

ex 0203 29 55

Varkenshaas, vers, gekoeld of bevroren

300

5 000

09.4071

G4

1601 00 91

Gedroogde worst en smeerworst, niet gekookt en niet gebakken

747

3 002

1601 00 99

Andere

502

09.4072

G5

1602 41 10

Andere bereidingen en conserven van vlees, slachtafval of bloed

784

6 161

1602 42 10

646

1602 49 11

784

1602 49 13

646

1602 49 15

646

1602 49 19

428

1602 49 30

375

1602 49 50

271

09.4073

G6

0203 11 10

0203 21 10

Hele en halve dieren, vers, gekoeld of bevroren

268

15 067

09.4074

G7

0203 12 11

Delen, vers, gekoeld of bevroren, met of zonder been, met uitsluiting van het haasje, indien afzonderlijk aangeboden

389

5 535

0203 12 19

300

0203 19 11

300

0203 19 13

434

0203 19 15

233

ex 0203 19 55

434

0203 19 59

434

0203 22 11

389

0203 22 19

300

0203 29 11

300

0203 29 13

434

0203 29 15

233

ex 0203 29 55

434

0203 29 59

434

BIJLAGE I BIS

In artikel 4, onder d), bedoelde vermeldingen

Reglamento (CE) no 1458/2003

Nařízení (ES) č. 1458/2003

Forordning (EF) nr. 1458/2003

Verordnung (EG) Nr. 1458/2003

Määrus (EÜ) nr 1458/2003

Κανονισμός (ΕΚ) αριθ. 1458/2003

Regulation (EC) No 1458/2003

Règlement (CE) no 1458/2003

Regolamento (CE) n. 1458/2003

Regula (EK) Nr. 1458/2003

Reglamentas (EB) Nr. 1458/2003

1458/2003/EK rendelet

Regolament (KE) Nru 1458/2003

Verordening (EG) nr. 1458/2003

Rozporządzenie (WE) nr 1458/2003

Regulamento (CE) n.o 1458/2003

Nariadenie (ES) č. 1458/2003

Uredba (ES) št. 1458/2003

Asetus (EY) N:o 1458/2003

Förordning (EG) nr 1458/2003

BIJLAGE I TER

In artikel 4, onder e), bedoelde vermeldingen

Derecho de aduana fijado en … en aplicación del Reglamento (CE) no 1458/2003

clo ve výši … podle Nařízení (ES) č. 1458/2003

toldsats fastsat til … i henhold til Forordning (EF) nr. 1458/2003

Zollsatz, festgesetzt auf … in Anwendung der Verordnung (EG) Nr. 1458/2003

Tollimaks … vastavalt määrusele (EÜ) nr 1458/2003

δασμός καθοριζόμενος σε … κατ'εφαρμογή του Κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1458/2003

Duty of … pursuant to Regulation (EC) No 1458/2003

droit de douane fixé à … en application du Règlement (CE) no 1458/2003

Dazio doganale fissato in … in applicazione del Regolamento (CE) n. 1458/2003

Nodoklis … pamatojoties uz Regula (EK) Nr. 1458/2003

… muitas pagal Reglamentas (EB) Nr. 1458/2003

… összegű vám a következő jogszabály értelmében 1458/2003/EK rendelet

Obbligu ta’ … konformi ma’ Regolament (KE) Nru 1458/2003

douanerecht … op grond van Verordening (EG) nr. 1458/2003

Stawka celna … zgodnie z Rozporządzenie (WE) nr 1458/2003

direito aduaneiro fixado em … nos termos do Regulamento (CE) n.o 1458/2003

clo … podľa Nariadenie (ES) č. 1458/2003

Carina … v skladu z Uredba (ES) št. 1458/2003

tulliksi vahvistettu … seuraavan mukaisesti Asetus (EY) N:o 1458/2003

tullavgift fastställd i … med tillämpning samt något av följande Förordning (EG) nr 1458/2003

BIJLAGE II

Toepassing van Verordening (EG) nr. 1458/2003

Commissie van de Europese Gemeenschappen — DG Landbouw en plattelandsontwikkeling

D.2 — Tenuitvoerlegging van marktmaatregelen

Sector varkensvlees

Certificaataanvraag voor invoer met verlaagd douanerecht

GATT

Datum:

Periode:


 

Lidstaat:

 

Afzender:

 

Contactpersoon:

 

Tel.

 

Fax

 

Geadresseerde: AGRI.D.2

 

Fax: (+32-2) 292 17 39

 

E-mail: AGRI-IMP-PORK@ec.europa.eu


Volgnummer

Groepnummer

Gevraagde hoeveelheid

(kg productgewicht)

09.4038

G2

 

09.4039

G3

 

09.4071

G4

 

09.4072

G5

 

09.4073

G6

 

09.4074

G7

 

BIJLAGE III

Toepassing van Verordening (EG) nr. 1458/2003

Commissie van de Europese Gemeenschappen — DG Landbouw en plattelandsontwikkeling

D.2 — Tenuitvoerlegging van marktmaatregelen

Sector varkensvlees

Certificaataanvraag voor invoer met verlaagd douanerecht

GATT

Datum:

Periode:


Lidstaat:


Volgnummer

Groepnummer

GN-code

Aanvrager

(naam en adres)

Hoeveelheid

(kg productgewicht)

Land van oorsprong

09.4038

G2

 

 

 

 

Totaal

 

 

09.4039

G3

 

 

 

 

Totaal

 

 

09.4071

G4

 

 

 

 

Totaal

 

 

09.4072

G5

 

 

 

 

Totaal

 

 

09.4073

G6

 

 

 

 

Totaal

 

 

09.4074

G7

 

 

 

 

Totaal

 

 

BIJLAGE IV

Toepassing van Verordening (EG) nr. 1458/2003

Commissie van de Europese Gemeenschappen — DG Landbouw en plattelandsontwikkeling

D.2 — Tenuitvoerlegging van marktmaatregelen

Sector varkensvlees

MEDEDELING BETREFFENDE DE DAADWERKELIJK INGEVOERDE HOEVEELHEDEN

 

Lidstaat:

 

Toepassing van artikel 5, lid 11, van Verordening (EG) nr. 1458/2003

 

Daadwerkelijk ingevoerde hoeveelheid (kg productgewicht):

 

Geadresseerde: AGRI.D.2

 

Fax (+32-2) 292 17 39

 

E-mail: AGRI-IMP-PORK@ec.europa.eu


Volgnummer

Groepnummer

Daadwerkelijk in het vrije verkeer gebrachte hoeveelheid

Land van oorsprong

09.4038

G2

 

 

09.4039

G3

 

 

09.4071

G4

 

 

09.4072

G5

 

 

09.4073

G6

 

 

09.4074

G7

 

 


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/10


VERORDENING (EG) Nr. 1192/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2006

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de lijsten van erkende bedrijven in de lidstaten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 26, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden specifieke eisen voor voorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten vastgesteld.

(2)

Om het risico van verspreiding van ziekteverwekkers en/of residuen te voorkomen, wordt in Verordening (EG) nr. 1774/2002 bepaald dat dierlijke bijproducten in een door de betrokken lidstaat aangewezen erkend en onder toezicht staand bedrijf verwerkt, opgeslagen en gescheiden bewaard moeten worden of op een passende wijze moeten worden verwijderd. In de hoofdstukken III en IV van die verordening worden de eisen in verband met de erkenning van dergelijke bedrijven vastgesteld.

(3)

In artikel 26, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt bepaald dat de lidstaten lijsten moeten opstellen van overeenkomstig die verordening erkende bedrijven.

(4)

Bijgevolg moeten uitvoeringsvoorschriften voor die lijsten van erkende bedrijven worden vastgesteld, met inbegrip van de presentatie van de in die lijsten vervatte informatie op nationale websites die toegankelijk zijn voor de Commissie en het publiek. Er moet ook worden voorzien in een door de Commissie te beheren website met betrekking tot die lijsten.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij deze verordening worden uitvoeringsvoorschriften vastgesteld voor de lijsten van erkende bedrijven, als bedoeld in artikel 26, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1774/2002.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 208/2006 van de Commissie (PB L 36 van 8.2.2006, blz. 25).


BIJLAGE

LIJSTEN VAN ERKENDE BEDRIJVEN, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 26, LID 4, VAN VERORDENING (EG) Nr. 1774/2002

1.   TOEGANG TOT DE LIJSTEN VAN ERKENDE BEDRIJVEN

Om de lidstaten te helpen bij het opstellen van geactualiseerde lijsten van erkende bedrijven, als bedoeld in artikel 26, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 („erkende bedrijven”) die voor de andere lidstaten en het publiek toegankelijk zijn, stelt de Commissie een website ter beschikking die de door elke lidstaat meegedeelde links naar de nationale website bevat, als bedoeld in punt 2.1 a) van deze bijlage.

2.   STRUCTUUR VAN DE NATIONALE WEBSITES

2.1.   Hoofdlijsten op de nationale websites

a)

Elke lidstaat deelt de Commissie een link mee naar één nationale website met de hoofdlijst van lijsten van alle erkende bedrijven op zijn grondgebied („hoofdlijst”).

b)

Elke hoofdlijst beslaat één blad en wordt opgesteld in een of meer officiële talen van de Gemeenschap.

2.2.   Operationeel schema voor nationale websites

a)

De nationale websites, als bedoeld in punt 2.1 a) van deze bijlage, worden ontwikkeld door de centrale bevoegde autoriteiten of, in voorkomend geval, een van de andere autoriteiten, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder i), van Verordening (EG) nr. 1774/2002.

b)

De in punt 2.1 a) bedoelde hoofdlijsten bevatten links naar andere webpagina's op dezelfde website, die de lijsten van de erkende bedrijven bevatten.

Indien bepaalde lijsten van erkende bedrijven niet door de in punt 2.2 a) bedoelde centrale bevoegde autoriteit worden bijgehouden, omvat de hoofdlijst links naar andere websites die die lijsten bevatten en die door andere bevoegde autoriteiten, diensten of organen worden beheerd.

3.   MODELLEN EN CODES VOOR DE NATIONALE LIJSTEN VAN ERKENDE BEDRIJVEN

Om de informatie over de erkende bedrijven op ruime schaal toegankelijk te maken en de leesbaarheid van de nationale lijsten te bevorderen, worden modellen met de nodige informatie en codes voor de nationale lijsten opgesteld.

4.   TECHNISCHE SPECIFICATIES

De in de punten 2 en 3 bedoelde taken en activiteiten worden uitgevoerd overeenkomstig de door de Commissie op het web gepubliceerde technische specificaties.


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/12


VERORDENING (EG) Nr. 1193/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1990/2004 houdende vaststelling van overgangsmaatregelen voor de wijnbouwsector in verband met de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag betreffende de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije,

Gelet op de Akte van toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, en met name op artikel 41, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 27, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1) is bepaald dat iedere natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep personen die wijn heeft bereid, verplicht is alle bij deze wijnbereiding verkregen bijproducten voor distillatie te leveren.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1623/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de marktmechanismen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2) zijn de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot deze distillatieverplichting vastgesteld, en is in artikel 49 voorzien in mogelijkheden om van deze verplichting af te wijken.

(3)

Hongarije heeft de nodige maatregelen voor de toepassing van deze distillatieverplichting getroffen. De distilleerderijen in Hongarije beschikken echter over onvoldoende capaciteit om alle bijproducten te distilleren.

(4)

Hongarije heeft bij Verordening (EG) nr. 1990/2004 van de Commissie (3) toestemming gekregen om bepaalde categorieën producenten voor het wijnoogstjaar 2004/2005 uit te sluiten van de verplichting tot distillatie van de bijproducten van de wijnbereiding. Deze toestemming is uitgebreid tot het wijnoogstjaar 2005/2006. Gezien de hierboven uiteengezette situatie moet deze toestemming opnieuw worden verlengd tot het einde van het wijnoogstjaar 2006/2007.

(5)

Verordening (EG) nr. 1990/2004 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1990/2004 worden de woorden „voor de wijnoogstjaren 2004/2005 en 2005/2006” vervangen door „voor de wijnoogstjaren 2004/2005, 2005/2006 en 2006/2007”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1820/2005 (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 8).

(3)  PB L 344 van 20.11.2004, blz. 8. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1215/2005 (PB L 199 van 29.7.2005, blz. 31).


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/13


VERORDENING (EG) Nr. 1194/2006 VAN DE COMMISSIE

van 4 augustus 2006

tot opening van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad bedoelde crisisdistillatie voor tafelwijn in Portugal

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 33, lid 1, tweede alinea, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 voorziet in de mogelijkheid een crisisdistillatiemaatregel te treffen indien zich als gevolg van grote overschotten een uitzonderlijk geval van marktverstoring voordoet. Deze maatregel kan tot bepaalde wijncategorieën en/of tot bepaalde productiegebieden worden beperkt, en kan voor v.q.p.r.d. worden toegepast indien de betrokken lidstaat daarom verzoekt.

(2)

Portugal heeft gevraagd een crisisdistillatie te openen voor tafelwijn die op Portugees grondgebied is geproduceerd.

(3)

Er is geconstateerd dat zich op de Portugese markt voor tafelwijn grote overschotten bevinden die tegen het einde van het wijnoogstjaar 2005/2006 zullen leiden tot een daling van de prijzen en een zorgwekkende toename van de voorraden. Om deze negatieve tendens om te buigen en de nijpende marktsituatie te verhelpen, moeten de voorraden tafelwijn worden teruggebracht tot een niveau dat voor het dekken van de behoeften van de markt als normaal wordt beschouwd.

(4)

Omdat aan de in artikel 30, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde voorwaarden is voldaan, moet een crisisdistillatie voor maximaal 200 000 hectoliter tafelwijn worden geopend.

(5)

De op grond van de onderhavige verordening geopende crisisdistillatie moet in overeenstemming zijn met de voorwaarden die met betrekking tot de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde crisisdistillatie zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1623/2000 van de Commissie van 25 juli 2000 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de marktmechanismen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1493/1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (2). Er moeten ook andere in Verordening (EG) nr. 1623/2000 vastgestelde bepalingen in acht worden genomen, onder meer inzake de levering van alcohol aan het interventiebureau en inzake de betaling van een voorschot.

(6)

De aankoopprijs die door de distilleerder aan de producent moet worden betaald, dient op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat de met de marktverstoring samenhangende problemen worden opgelost en de producenten tegelijkertijd kunnen profiteren van deze maatregel.

(7)

Bij de crisisdistillatie mag alleen ruwe of neutrale alcohol worden geproduceerd die verplicht aan het interventiebureau moet worden geleverd, ter voorkoming van verstoring van de drinkalcoholmarkt, die in eerste instantie wordt bevoorraad via de in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde distillatie.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In Portugal wordt de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde crisisdistillatie geopend voor maximaal 200 000 hectoliter tafelwijn, overeenkomstig de bepalingen die voor dit soort distillatie zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1623/2000.

Artikel 2

Elke producent kan van 16 augustus 2006 tot en met 15 september 2006 een in artikel 65 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 bedoeld leveringscontract (hierna „contract” genoemd) sluiten.

Het contract gaat vergezeld van het bewijs dat een zekerheid van 5 EUR per hectoliter is gesteld.

Het contract kan niet worden overgedragen.

Artikel 3

1.   Indien de totale hoeveelheid waarop de bij het interventiebureau ingediende contracten betrekking hebben, de in artikel 1 vastgestelde hoeveelheid overschrijden, bepaalt de lidstaat het op die contracten toe te passen verlagingspercentage.

2.   De lidstaat treft de nodige administratieve maatregelen om de contracten uiterlijk op 31 oktober 2006 goed te keuren. In het kader van deze goedkeuring worden het eventueel toegepaste verlagingspercentage, de per contract geaccepteerde hoeveelheid wijn en de mogelijkheid dat de producent bij toepassing van het verlagingspercentage het contract kan opzeggen, vermeld.

De lidstaat deelt de Commissie vóór 15 november 2006 de hoeveelheden wijn mee waarvoor contracten zijn goedgekeurd.

3.   De lidstaat mag het aantal contracten die een producent op grond van deze verordening kan sluiten, beperken.

Artikel 4

1.   De hoeveelheden wijn waarvoor goedgekeurde contracten zijn gesloten, worden uiterlijk op 15 februari 2007 aan de distilleerderijen geleverd. De geproduceerde alcohol wordt uiterlijk op 15 mei 2007 aan het interventiebureau geleverd overeenkomstig artikel 6, lid 1.

2.   De zekerheid wordt naar rato van de geleverde hoeveelheden vrijgegeven wanneer de producent het bewijs van levering aan een distilleerderij overlegt.

Als vóór de in lid 1 vastgestelde datum geen levering plaatsvindt, wordt de zekerheid verbeurd.

Artikel 5

De minimumaankoopprijs voor de wijn die op grond van deze verordening aan de distilleerderij wordt geleverd, bedraagt 1,914 EUR per % vol en per hectoliter.

Artikel 6

1.   De distilleerder levert het distillatieproduct aan het interventiebureau. Dit product heeft een alcoholgehalte van ten minste 92 % vol.

2.   De prijs die door het interventiebureau aan de distilleerder moet worden betaald voor de geleverde ruwe alcohol bedraagt 2,281 EUR per % vol en per hectoliter. De betaling wordt verricht overeenkomstig artikel 62, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1623/2000.

De distilleerder kan hierop een voorschot krijgen van 1,122 EUR per % vol en per hectoliter. In dat geval wordt het bedrag van het voorschot van de daadwerkelijk betaalde prijs afgetrokken. De artikelen 66 en 67 van Verordening (EG) nr. 1623/2000 zijn van toepassing.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 augustus 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).

(2)  PB L 194 van 31.7.2000, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1820/2005 van 8.11.2005 (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 8).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 8 november 2005

inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

(2006/543/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 5 juni 2003 gemachtigd met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst.

(2)

Overeenkomstig de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad waarbij de Commissie werd gemachtigd om met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst, heeft de Commissie namens de Gemeenschap met de Republiek Libanon onderhandeld over een overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten.

(3)

Onder voorbehoud van sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst waarover de Commissie heeft onderhandeld, te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast,

BESLUIT:

Artikel 1

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten wordt namens de Gemeenschap ondertekend, onder voorbehoud van het besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst.

De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen onder voorbehoud van sluiting.

Artikel 3

In afwachting van de inwerkingtreding wordt de overeenkomst voorlopig toegepast met ingang van de eerste dag van de eerste maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.

Artikel 4

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de in artikel 8, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.

Gedaan te Brussel, 8 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

G. BROWN


OVEREENKOMST

tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

DE EUROPESE GEMEENSCHAP

enerzijds, en

DE REPUBLIEK LIBANON

anderzijds,

(hierna „de partijen” genoemd),

VASTSTELLEND dat verscheidene lidstaten van de Europese Gemeenschap met de Republiek Libanon bilaterale luchtvaartovereenkomsten hebben gesloten die bepalingen bevatten welke in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap exclusief bevoegd is voor diverse aspecten die kunnen worden opgenomen in bilaterale luchtvaartovereenkomsten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

VASTSTELLEND dat in een lidstaat gevestigde communautaire luchtvaartmaatschappijen overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap het recht hebben op niet-discriminerende toegang tot luchtroutes tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,

GELET OP de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en bepaalde derde landen waarin onderdanen van deze derde landen de mogelijkheid wordt geboden eigenaar te worden van luchtvaartmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap,

ERKENNENDE dat de bepalingen van de tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon gesloten bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten die in strijd zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap met deze wetgeving in overeenstemming moeten worden gebracht om een degelijke rechtsgrond voor luchtdiensten tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon tot stand te brengen en om de continuïteit van dergelijke luchtdiensten te garanderen,

VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap er in het kader van deze onderhandelingen niet naar streeft het totale volume aan luchtverkeer tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Libanon te beïnvloeden, noch om het evenwicht tussen communautaire luchtvaartmaatschappijen en luchtvaartmaatschappijen uit de Republiek Libanon te wijzigen, noch om te onderhandelen over wijzigingen van de bepalingen van bestaande bilaterale luchtvaartovereenkomsten inzake vervoerrechten,

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Algemene bepalingen

1.   In deze overeenkomst wordt onder „lidstaten” lidstaten van de Europese Gemeenschap verstaan.

2.   Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar onderdanen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap.

3.   Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar luchtvaartmaatschappijen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar de door die lidstaat aangewezen luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 2

Aanwijzing door een lidstaat

1.   De bepalingen van de leden 2 en 3 van dit artikel hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van een luchtvaartmaatschappij door de desbetreffende lidstaat, de vergunningen en machtigingen die door de Republiek Libanon aan deze luchtvaartmaatschappij zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen en machtigingen van de luchtvaartmaatschappij.

2.   Wanneer de Republiek Libanon een aanwijzing door een lidstaat ontvangt, verleent zij zo spoedig mogelijk de passende vergunningen en machtigingen indien:

i)

de luchtvaartmaatschappij op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en beschikt over een geldige exploitatievergunning overeenkomstig het Europees Gemeenschapsrecht;

ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Bewijs luchtvaartexploitant (AOC) op doeltreffende en duurzame wijze controleert of de luchtvaartmaatschappij de regelgeving naleeft en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk in de aanwijzing is vermeld; en

iii)

de luchtvaartmaatschappij rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is en blijft van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen te allen tijde zeggenschap uitoefenen over de luchtvaartmaatschappij.

3.   De Republiek Libanon mag de vergunningen of machtigingen van een door een lidstaat aangewezen luchtvaartmaatschappij weigeren, intrekken, opschorten of beperken indien:

i)

de luchtvaartmaatschappij niet op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of niet beschikt over een geldige exploitatievergunning overeenkomstig het Gemeenschapsrecht;

ii)

de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Bewijs luchtvaartexploitant (AOC) niet op doeltreffende en duurzame wijze controleert of de luchtvaartmaatschappij de regelgeving naleeft, of de bevoegde luchtvaartautoriteit niet duidelijk in de aanwijzing is vermeld; of

iii)

de luchtvaartmaatschappij niet rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen.

Bij de uitoefening van de rechten die haar krachtens dit lid zijn verleend, mag de Republiek Libanon geen onderscheid maken tussen communautaire luchtvaartmaatschappijen op grond van nationaliteit.

Artikel 3

Rechten met betrekking tot wettelijk toezicht

1.   De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de in bijlage II, onder c), vermelde artikelen.

2.   Wanneer een lidstaat een luchtvaartmaatschappij heeft aangewezen die onder het wettelijk toezicht van een andere lidstaat staat, zijn de rechten van de Republiek Libanon uit hoofde van de veiligheidsvoorschriften van de overeenkomst tussen de lidstaat die de luchtvaartmaatschappij heeft aangewezen en de Republiek Libanon zowel van toepassing op de vaststelling, toepassing of handhaving van veiligheidsnormen door die andere lidstaat als op de exploitatievergunning van die luchtvaartmaatschappij.

Artikel 4

Belasting op vliegtuigbrandstof

1.   De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder d), vermelde artikelen.

2.   Niettegenstaande eventuele andersluidende bepalingen, beletten de in bijlage II, onder d), vermelde overeenkomsten op generlei wijze dat de lidstaten belastingen, heffingen, accijnzen, vergoedingen of kosten in rekening brengen voor de brandstof die op hun grondgebied wordt geleverd voor gebruik door een vliegtuig van een aangewezen luchtvaartmaatschappij van de Republiek Libanon dat een plaats op het grondgebied van die lidstaat verbindt met een andere plaats op het grondgebied van die lidstaat of op het grondgebied van een andere lidstaat.

Artikel 5

Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap

1.   De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de in bijlage II, onder e), vermelde artikelen.

2.   De tarieven die de luchtvaartmaatschappij(en) welke door de Republiek Libanon is/zijn aangewezen krachtens een in bijlage I vermelde overeenkomst die een in bijlage II, onder e), vermelde bepaling bevat, in rekening brengt/brengen voor vervoer dat volledig binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt, vallen onder de Gemeenschapswetgeving.

Artikel 6

Bijlagen bij de overeenkomst

De bijlagen bij deze overeenkomst maken integrerend deel uit van de overeenkomst.

Artikel 7

Herziening of wijziging

De partijen kunnen deze overeenkomst op elk ogenblik met wederzijdse instemming herzien of wijzigen.

Artikel 8

Inwerkingtreding en voorlopige toepassing

1.   Deze overeenkomst treedt in werking wanneer de partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat zij hun interne procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst hebben voltooid.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 1 stemmen de partijen ermee in deze overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.

3.   De overeenkomsten en andere regelingen tussen lidstaten en de Republiek Libanon die, op de datum van de ondertekening van deze overeenkomst, nog niet in werking zijn getreden en niet voorlopig worden toegepast, zijn vermeld in bijlage I, onder b). Zodra deze overeenkomsten en regelingen in werking treden of voorlopig worden toegepast, vallen ze onder de onderhavige overeenkomst.

Artikel 9

Beëindiging

1.   Wanneer een in bijlage I vermelde overeenkomst wordt beëindigd, komen tegelijkertijd ook alle bepalingen van de onderhavige overeenkomst die betrekking hebben op de desbetreffende in bijlage I vermelde overeenkomst te vervallen.

2.   Wanneer alle in bijlage I vermelde overeenkomsten worden beëindigd, wordt de onderhavige overeenkomst tegelijkertijd beëindigd.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Beiroet in tweevoud, op zevende juli tweeduizend zes in de Deense, Duitse, Engelse, Estse, Finse, Franse, Griekse, Hongaarse, Italiaanse, Letse, Litouwse, Maltese, Nederlandse, Poolse, Portugese, Slowaakse, Sloveense, Spaanse, Tsjechische, Zweedse en Arabische taal.

Por la Comunidad Europea

Za Evropské společenství

For Det Europæiske Fællesskab

Für die Europäische Gemeinschaft

Euroopa Ühenduse nimel

Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα

For the European Community

Pour la Communauté européenne

Per la Comunità europea

Eiropas Kopienas vārdā

Europos bendrijos vardu

Az Európai Közösség részéről

Għall-Komunità Ewropea

Voor de Europese Gemeenschap

W imieniu Wspólnoty Europejskiej

Pela Comunidade Europeia

Za Európske spoločenstvo

Za Evropsko skupnost

Euroopan yhteisön puolesta

För Europeiska gemenskapen

Image

Image

Image

Por la República Libanesa

Za Libanonskou republiku

For Den Libanesiske Republik

Für die Libanesische Republik

Liibanoni Vabariigi nimel

Για τη Δημοκρατία του Λιβάνου

For the Republic of Lebanon

Pour la République libanaise

Per la Repubblica del Libano

Libānas Republikas vārdā

Libano Respublikos vardu

A Libanoni Köztársaság részéről

Għar-repubblika tal-Libanu

Voor de Republiek Libanon

W imieniu Republiki Libańskiej

Pela República do Líbano

Za Libanonskú republiku

Za Republiko Libanon

Libanonin tasavallan puolesta

För Republiken Libanon

Image

Image

BIJLAGE I

Lijst van de overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in artikel 1 van deze overeenkomst

a)

Overeenkomsten voor luchtdiensten tussen Libanon en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, zijn gesloten, ondertekend en/of voorlopig worden toegepast

Overeenkomst tussen de federale regering van Oostenrijk en de regering van de Republiek Libanon inzake luchtdiensten tussen hun respectieve grondgebieden en over de grenzen van deze grondgebieden heen, gesloten te Beiroet op 2 april 1969, zoals gewijzigd (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Oostenrijk genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van België en de regering van Libanon inzake luchtdiensten tussen hun respectieve grondgebieden en over de grenzen van deze grondgebieden heen, gesloten te Beiroet op 24 december 1953, zoals gewijzigd (hierna de overeenkomst tussen Libanon en België genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Cyprus en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtdiensten, geparafeerd op 23 mei 1996 (hierna de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Cyprus genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van de Tsjechische Republiek en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtvervoer, gesloten te Beiroet op 22 september 2003 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Tsjechië genoemd);

Overeenkomst tussen Denemarken en Libanon met betrekking tot luchtvervoer, gesloten te Beiroet op 21 oktober 1955 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Denemarken genoemd);

Ontwerp-overeenkomst tussen de regering van de Franse Republiek en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtvervoer, geparafeerd en bijgevoegd bij de goedgekeurde notulen van de consultaties tussen de delegaties van de regeringen van Frankrijk en Libanon, ondertekend te Parijs op 24 juni 1998 (hierna de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Frankrijk genoemd);

Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Libanon met betrekking tot luchtvervoer, gesloten te Beiroet op 15 maart 1961, zoals gewijzigd (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Duitsland genoemd);

Ontwerp-overeenkomst tussen de regering van de Bondsrepubliek Duitsland en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtdiensten, geparafeerd en bijgevoegd bij de goedgekeurde notulen, ondertekend te Bonn op 16 januari 2002 (hierna de herziene ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Duitsland genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk Griekenland en de regering van de Republiek Libanon inzake de oprichting van luchtdiensten tussen hun respectieve grondgebieden, gesloten te Beiroet op 6 september 1948 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Griekenland genoemd);

Overeenkomst voor civiel luchtvervoer tussen de regering van de Hongaarse Volksrepubliek en de regering van de Republiek Libanon, gesloten te Beiroet op 15 januari 1966 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Hongarije genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van Italië en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtvervoer, gesloten te Beiroet op 24 januari 1949, als gewijzigd (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Italië genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Libanon en de regering van het Groothertogdom Luxemburg met betrekking tot luchtdiensten, geparafeerd en als aanhangsel B bijgevoegd bij het vertrouwelijke Memorandum van overeenstemming, ondertekend te Beiroet op 23 oktober 1998 (hierna de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Luxemburg genoemd);

Ontwerp-overeenkomst tussen de regering van Malta en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtdiensten, geparafeerd en als aanhangsel B bijgevoegd bij de goedgekeurde notulen, ondertekend te Beiroet op 30 april 1999 (hierna de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Malta genoemd);

Overeenkomst tussen het Koninkrijk Nederland en de Republiek Libanon met betrekking tot luchtvervoer, gesloten te Beiroet op 20 september 1949 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Nederland genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van de Poolse Volksrepubliek en de regering van de Republiek Libanon met betrekking tot luchtdiensten, gesloten te Beiroet op 25 april 1966 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Polen genoemd);

Overeenkomst tussen Zweden en Libanon met betrekking tot luchtvervoer, gesloten te Beiroet op 23 maart 1953 (hierna de overeenkomst tussen Libanon en Zweden genoemd);

Overeenkomst tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van de Republiek Libanon inzake luchtdiensten tussen hun respectieve grondgebieden en over de grenzen van deze grondgebieden heen, gesloten te Beiroet op 15 augustus 1951, zoals gewijzigd (hierna de overeenkomst tussen Libanon en het Verenigd Koninkrijk genoemd)

b)

Geparafeerde of ondertekende overeenkomsten voor luchtdiensten en andere regelingen tussen de Republiek Libanon en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, nog niet van kracht zijn geworden en niet voorlopig worden toegepast

Ontwerp-overeenkomst tussen het Koninkrijk Spanje en de Republiek Libanon met betrekking tot luchtvervoer, geparafeerd te Madrid op 21 augustus 1997 (hierna de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Spanje genoemd).

BIJLAGE II

Lijst van de artikelen van de in bijlage I vermelde overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in de artikelen 2 tot en met 5 van onderhavige overeenkomst

a)

Aanwijzing door een lidstaat:

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Oostenrijk;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en België;

artikel 4 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Cyprus;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Tsjechië;

artikel 3 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Frankrijk;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Hongarije;

artikel 3 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Luxemburg;

artikel 6 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Malta;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Polen;

artikel 3 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Spanje;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en het Verenigd Koninkrijk;

b)

Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen en machtigingen:

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en Oostenrijk;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en België;

artikel 5 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Cyprus;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en Tsjechië;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Libanon en Denemarken;

artikel 4 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Frankrijk;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Libanon en Griekenland;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en Hongarije;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Libanon en Italië;

artikel 4 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Luxemburg;

artikel 7 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Malta;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Libanon en Nederland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Polen;

artikel 4 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Spanje;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Libanon en Zweden;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en het Verenigd Koninkrijk;

c)

Wettelijk toezicht:

artikel 7a van de overeenkomst tussen Libanon en Oostenrijk;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Libanon en Tsjechië;

artikel 8 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Frankrijk;

artikel 7 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Luxemburg;

artikel 6 van de herziene ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

d)

Belasting op vliegtuigbrandstof:

artikel 5 van de overeenkomst tussen Libanon en Oostenrijk;

artikel 4 van de overeenkomst tussen Libanon en België;

artikel 7 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Cyprus;

artikel 8 van de overeenkomst tussen Libanon en Tsjechië;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Libanon en Denemarken;

artikel 10 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Frankrijk;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

artikel 10 van de herziene ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Griekenland;

artikel 14 van de overeenkomst tussen Libanon en Hongarije;

artikel 3 van de overeenkomst tussen Libanon en Italië;

artikel 8 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Luxemburg;

artikel 9 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Malta;

artikel 6 van de overeenkomst tussen Libanon en Polen;

artikel 5 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Spanje;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Libanon en Zweden;

artikel 5 van de overeenkomst tussen Libanon en het Verenigd Koninkrijk;

e)

Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap:

artikel 9 van de overeenkomst tussen Libanon en Oostenrijk;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Libanon en België;

artikel 16 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Cyprus;

artikel 12 van de overeenkomst tussen Libanon en Tsjechië;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Libanon en Denemarken;

artikel 14 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Frankrijk;

artikel 9 van de overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

artikel 14 van de herziene ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Duitsland;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Libanon en Hongarije;

artikel 13 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Luxemburg;

artikel 14 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Malta;

artikel 10 van de overeenkomst tussen Libanon en Polen;

artikel 7 van de ontwerp-overeenkomst tussen Libanon en Spanje;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Libanon en Zweden;

artikel 7 van de overeenkomst tussen Libanon en het Verenigd Koninkrijk;

BIJLAGE III

Lijst van andere landen waarnaar wordt verwezen in artikel 2 van deze overeenkomst

a)

De Republiek IJsland (in het kader van de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte);

b)

Het Vorstendom Liechtenstein (in het kader van de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte);

c)

Het Koninkrijk Noorwegen (in het kader van de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte);

d)

De Zwitserse Bondsstaat (in het kader van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer).


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/26


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 18 juli 2006

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(2006/544/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 128, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Gezien het advies van het Comité voor de Werkgelegenheid (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de hervorming van de Lissabon-strategie in 2005 werd de nadruk gelegd op groei en werkgelegenheid. De werkgelegenheidsrichtsnoeren (4) van de Europese werkgelegenheidsstrategie en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (5) zijn als een geïntegreerd pakket aangenomen, waarbij de Europese werkgelegenheidsstrategie de toon zet bij de toepassing van de werkgelegenheids- en de arbeidsmarktdoelstellingen van de Lissabon-strategie.

(2)

De Europese Unie moet meer dan voorheen alle passende nationale en communautaire middelen — inclusief het cohesiebeleid — in de drie dimensies (de economische, de sociale en de ecologische) van de strategie van Lissabon aanwenden om de onderlinge synergieën in een algemene context van duurzame ontwikkeling beter te kunnen benutten.

(3)

De werkgelegenheidsrichtsnoeren en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid dienen pas om de drie jaar volledig te worden herzien, terwijl in de tussenliggende jaren tot 2008 de aanpassingen strikt beperkt moeten blijven, zodat de mate van stabiliteit die voor een doeltreffende uitvoering nodig is, wordt gewaarborgd.

(4)

Uit het onderzoek van de nationale hervormingsprogramma’s van de lidstaten, dat in het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie en in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid is opgenomen, blijkt dat de lidstaten alle mogelijke inspanningen moeten blijven richten op de volgende prioritaire gebieden:

meer mensen op de arbeidsmarkt krijgen en houden, het arbeidsaanbod vergroten en de socialezekerheidsstelsels moderniseren;

het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven vergroten;

investeringen in menselijk kapitaal verhogen door beter onderwijs en betere vaardigheden.

(5)

De Europese Raad van 23/24 maart 2006 heeft de nadruk gelegd op de centrale rol van het werkgelegenheidsbeleid in het kader van de Lissabon-agenda en op de noodzaak om voor prioritaire categorieën meer werkgelegenheid te bieden, binnen een levensloopgerichte benadering. In dit verband heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan het Europees pact voor gendergelijkheid, dat grotere zichtbaarheid moet geven aan de integratie van genderperspectieven en een impuls moet geven aan grootschalige verbetering van de vooruitzichten en de kansen voor vrouwen.

(6)

Door het wegnemen van de belemmeringen voor de mobiliteit van werknemers, zoals in de verdragen is uitgewerkt, moet de interne markt beter gaan functioneren en moet zijn groei- en werkgelegenheidspotentieel toenemen.

(7)

Gezien de bestudering door de Commissie van de nationale hervormingsprogramma's, en de conclusies van de Europese Raad, moet alle aandacht nu worden gericht op een doeltreffende en tijdige uitvoering, waarbij bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de overeengekomen kwantitatieve doelstellingen uit de richtsnoeren voor 2005-2008 en waarbij de conclusies van de Europese Raad moeten worden gevolgd.

(8)

De lidstaten moeten bij de programmering van het gebruik van communautaire financiering, in het bijzonder uit het Europees Sociaal Fonds, de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid in acht nemen.

(9)

Gezien de geïntegreerde aard van het richtsnoerenpakket dienen de lidstaten de globale richtsnoeren voor het economisch beleid volledig ten uitvoer te leggen,

BESLUIT:

Artikel 1

De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, zoals die zijn vastgesteld in de bijlage bij Beschikking 2005/600/EG, worden gehandhaafd voor 2006; de lidstaten houden er rekening mee in hun werkgelegenheidsbeleid.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  Advies van 4 april 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 17 mei 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies van 27 april 2006.

(4)  Besluit 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 (richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid) (PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21).

(5)  Aanbeveling 2005/601/EG van de Raad van 12 juli 2005 (globale richtsnoeren voor het economisch beleid) (2005 tot 2008) (PB L 205 van 6.8.2005, blz. 28).


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/28


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 18 juli 2006

betreffende de gelijkwaardigheid van het in Kroatië verrichte officiële rassenonderzoek

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/545/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (1), en met name op artikel 22, lid 1, onder a),

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2002/53/EG bepaalt de Raad of de in derde landen verrichte officiële rassenonderzoeken dezelfde waarborgen bieden als de in de lidstaten verrichte onderzoeken.

(2)

De voorschriften betreffende het in Kroatië verrichte officiële rassenonderzoek voor tarwe, gerst en maïs bepalen dat de toelating van rassen wat onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit betreft gebaseerd is op de resultaten van officiële onderzoeken, met name veldproeven, die een voldoende aantal kenmerken voor de beschrijving van het ras omvatten.

(3)

Onderzoek van die voorschriften en van de wijze waarop zij in Kroatië worden toegepast voor de drie bovengenoemde gewassen, heeft aangetoond dat zij dezelfde waarborgen bieden als de door de lidstaten verrichte onderzoeken, mits aan aanvullende voorwaarden wordt voldaan.

(4)

Deze beschikking belet niet dat de erkenning van gelijkwaardigheid door de Gemeenschap wordt ingetrokken als niet, of niet langer, wordt voldaan aan de voorwaarden waarop zij is gebaseerd.

(5)

Aangezien de technische bepalingen van de bijlagen wellicht dikwijls moeten worden gewijzigd, vindt de wijziging ervan plaats overeenkomstig de procedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De officiële onderzoeken van de rassen van de in bijlage I vermelde gewassen op onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit die in Kroatië door de in bijlage I genoemde instantie worden verricht, worden geacht dezelfde waarborgen te bieden als die welke door de lidstaten worden verricht indien zij aan de in bijlage II vermelde voorwaarden voldoen.

Artikel 2

Wijzigingen van de bijlagen worden goedgekeurd in overeenstemming met de procedure van artikel 3, lid 2.

Artikel 3

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 1 van Besluit 66/399/EEG van de Raad (3) ingestelde Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw („hierna het comité” genoemd).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3.   De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

4.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1).

(2)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(3)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2289/66.


BIJLAGE I

Instantie

Gewassen

Institute for Seed and Seedlings, Osijek

Hordeum vulgare L.

Triticum aestivum L.

Zea Mays L.


BIJLAGE II

VOORWAARDEN

1.

De toelating van rassen wat betreft de beoordeling van onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit wordt op de resultaten van officiële onderzoeken gebaseerd.

2.

Voor het vaststellen van de onderscheidbaarheid omvatten de veldproeven ten minste de beschikbare vergelijkbare rassen:

die in de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen zijn opgenomen; en

die, zonder in de bovenvermelde lijst te zijn opgenomen, zijn toegelaten dan wel het onderwerp zijn van een aanvraag tot toelating in een lidstaat van de Gemeenschap, hetzij tot de keuring en de handel, hetzij tot de keuring voor andere landen.

3.

De kenmerken die het onderzoek minimaal moet omvatten, en de minimumvoorwaarden voor het onderzoek van de rassen van de landbouwgewassen zijn bij Richtlijn 2003/90/EG van de Commissie (1) vastgesteld.


(1)  PB L 254 van 8.10.2003, blz. 7. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/91/EG van de Commissie (PB L 331 van 17.12.2005, blz. 24).


Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten

5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/30


BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN

van 6 juli 2006

houdende benoeming van een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

(2006/546/EG, Euratom)

DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 223,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 139,

Overwegende hetgeen volgt:

Overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen vindt elke drie jaar een gedeeltelijke vernieuwing plaats van de leden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, voor een periode van zes jaar. Voor de periode van 7 oktober 2006 tot en met 6 oktober 2012 moeten de regeringen van de lidstaten nog een rechter benoemen ter vervollediging van de benoeming van de twaalf rechters en vier advocaten-generaal van 6 april 2006,

BESLUIT:

Artikel 1

De heer Thomas VON DANWITZ wordt benoemd tot rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de periode van 7 oktober 2006 tot en met 6 oktober 2012.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 6 juli 2006.

De voorzitter

E. KOSONEN


Commissie

5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/31


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 1 augustus 2006

inzake de instelling van een onderzoek, overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3516)

(2006/547/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (1) en met name op de artikelen 4 en 12,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   De feiten

(1)

Op 27 januari en 28 februari 2006 heeft de Italiaanse Republiek de Commissie in kennis gesteld van verordening nr. 35 en 36 van het Ministerie van Infrastructuur en Vervoer van 29 december 2005 (op 11 januari 2006 gepubliceerd in de Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana), waarbij openbaredienstverplichtingen (ODV) werden opgelegd voor 16 routes tussen Sardinië en de voornaamste nationale luchthavens, en heeft zij de Commissie verzocht in dat verband een mededeling te publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub a), van Verordening (EEG) nr. 2408/92.

(2)

Op 24 maart 2006 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd (hierna „de mededeling van 24 maart 2006”) (2) betreffende de bij verordening nr. 35 opgelegde openbaredienstverplichtingen voor de volgende zes routes:

Alghero–Rome en Rome–Alghero

Alghero–Milaan en Milaan–Alghero

Cagliari–Rome en Rome–Cagliari

Cagliari–Milaan en Milaan–Cagliari

Olbia–Rome en Rome–Olbia

Olbia–Milaan en Milaan–Olbia

(3)

Op 21 april 2006 heeft de Commissie een tweede mededeling gepubliceerd (hierna „de mededeling van 21 april 2006”) (3) betreffende de bij verordening nr. 36 opgelegde openbaredienstverplichtingen voor de volgende 10 routes:

Alghero–Bologna en Bologna–Alghero

Alghero–Turijn en Turijn–Alghero

Cagliari–Bologna en Bologna–Cagliari

Cagliari-Firenze en Firenze-Cagliari

Cagliari–Turijn en Turijn–Cagliari

Cagliari–Verona en Verona–Cagliari

Cagliari–Napels en Napels–Cagliari

Cagliari–Palermo en Palermo–Cagliari

Olbia–Bologna en Bologna–Olbia

Olbia–Verona en Verona–Olbia

(4)

De voornaamste elementen van de ODV als bekendgemaakt in de twee mededelingen zijn:

Elk van de 10 verbindingen als gepubliceerd in de mededeling van 21 april 2006 en de daarvoor opgelegde openbaredienstverplichtingen moeten afzonderlijk en in hun geheel door de kandidaat-luchtvaartmaatschappij worden aanvaard.

De twee routes Alghero–Rome en Alghero–Milaan (samen) en de twee routes Olbia–Rome en Olbia–Milaan (samen) vormen samen een ondeelbaar geheel dat als zodanig integraal moet worden aanvaard door de luchtvaartmaatschappijen die belangstelling hebben voor deze routes, zonder enige compensatie van welke aard ook. De verbindingen Cagliari–Rome en Cagliari–Milaan moeten daarentegen afzonderlijk en integraal worden aanvaard door de luchtvaartmaatschappijen, zonder enige compensatie van welke aard ook.

Iedere afzonderlijke luchtvaartmaatschappij (of belangrijke luchtvaartmaatschappij) die de openbaredienstverplichtingen aanvaardt, moet een uitvoeringsborgtocht stellen teneinde te waarborgen dat de dienst op een correcte en ononderbroken wijze zal worden uitgevoerd. Deze borgtocht bedraagt ten minste 5 % van de totale omzet als geraamd door de ENAC (Ente Nazionale dell'Aviazione Civile — de Italiaanse burgerluchtvaartautoriteit) in verband met de geplande luchtdiensten voor elk routepakket in kwestie. Deze waarborg wordt aan de ENAC gestort, die dit bedrag zal gebruiken om de continuïteit van de dienstverlening te verzekeren in het geval van ongerechtvaardigde stopzetting van de diensten, en zal bestaan, in twee gelijke delen, namelijk een bankgarantie die op eerste verzoek kan worden aangesproken (50 %) en een verzekeringswaarborg (de resterende 50 %). Teneinde overcapaciteit ten gevolge van de aanvaarding van een route door verscheidene transporteurs te voorkomen, ten gevolge van beperkingen van de infrastructuur en condities van de betrokken luchthavens, wordt de ENAC ermee belast om, in opdracht van de autonome regio Sardinië, de vluchtprogramma's van de transporteurs in het belang van het publiek aan te passen aan de mobiliteitsdoelstellingen van deze openbaredienstverplichtingen. Deze aanpassing moet gericht zijn op een evenwichtige verdeling van de verbindingen en de frequenties tussen de transporteurs op basis van de verkeersvolumes op de routes (en routepakketten) in kwestie, voor elke transporteur waargenomen in de afgelopen twee jaar.

De minimumfrequentie, de vluchttijden en de aan te bieden capaciteit voor elke verbinding zijn in de mededelingen van 24 maart 2006 en 21 april 2006 gespecificeerd onder punt 2: „INHOUD VAN DE OPENBAREDIENSTVERPLICHTINGEN”.

De minimumcapaciteit van de te gebruiken vliegtuigen is in de mededelingen van 24 maart 2006 en 21 april 2006 gespecificeerd onder punt 3: „TE GEBRUIKEN VLIEGTUIGEN”.

De tariefstructuur voor alle routes is in de mededelingen van 24 maart 2006 en 21 april 2006 gespecificeerd onder punt 4: „TARIEVEN”. Met name wat het bestaan van verlaagde tarieven betreft, wordt in punt 4.8 van de mededeling gepreciseerd dat de luchtvaartmaatschappijen die de betrokken routes exploiteren wettelijk verplicht zijn automatisch een gunsttarief te hanteren (zoals gepreciseerd onder punt 4: „TARIEVEN”) voor onder meer personen die in Sardinië geboren zijn, ook al wonen ze er niet.

Overeenkomstig verordening nr. 35, aan de Commissie toegezonden op 29 december 2005, op 11 januari 2006 gepubliceerd in de Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana en op 24 maart 2006 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, is de start en het einde van de dienstverplichtingen op de routes in kwestie 31 maart 2006 en 30 maart 2009. Op 28 februari 2006 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie geïnformeerd over de vaststelling op 23 februari 2006 van een verordening waarbij deze datums worden gewijzigd tot 2 mei 2006 en 1 mei 2009 (Brief van de Permanete vertegenwoordiger met Protocol nr. 2321). Deze nieuwe datums zijn vervolgens gepubliceerd in het Publicatieblad.

Overeenkomstig verordening nr. 36, aan de Commissie toegezonden op 29 december 2005, op 11 januari 2006 gepubliceerd in de Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana en op 21 april 2006 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, moet de start en het einde van de dienstverplichtingen op de routes in kwestie in de toekomst nader worden bepaald. Daarom is in de in het Publicatieblad gepubliceerde mededeling geen definitie aanvangs- en einddatum voor de opgelegde dienstverplichtingen opgenomen.

De luchtvaartmaatschappijen die voornemens zijn de openbaredienstverplichtingen te aanvaarden, moeten binnen de 30 dagen na de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie formeel een bevestiging versturen naar de bevoegde Italiaanse autoriteiten.

(5)

Het is nuttig op te merken dat voorafgaand aan de openbaredienstverplichtingen waarop deze beschikking betrekking heeft, de Italiaanse Republiek krachtens verordeningen van 1 augustus 2000 en 21 december 2000 reeds openbaredienstverplichtingen had opgelegd voor zes verbindingen tussen de luchthavens van Sardinië en Rome en Milaan. Deze verplichtingen zijn op 7 oktober 2000 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen  (4) (hierna „de mededeling van 7 oktober 2000”). Overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub d), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 was voor de desbetreffende routes een aanbesteding uitgeschreven voor de selectie van luchtvaartmaatschappijen die het recht kregen de routes op exclusieve basis en met een financiële compensatie te exploiteren (5).

(6)

De luchtvaartmaatschappijen die het recht kregen bedoelde routes met inachtneming van de openbaredienstverplichtingen te exploiteren waren:

Alitalia op de route Cagliari–Rome;

Air One op de routes Cagliari–Milaan, Alghero–Milaan en Alghero–Rome;

Meridiana op de routes Olbia–Rome en Olbia–Milaan.

(7)

Deze overeenkomsten werden vervangen door de openbaredienstverplichtingen als opgelegd bij de Italiaanse verordening van 8 november 2004 en gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 10 december 2004 (hierna „de mededeling van 10 december 2004”) (6). Ten gevolge van een arrest van de regionale administratieve rechtbank van Lazio van 17 maart 2005, waarbij de verordening van 8 november 2004 gedeeltelijk nietig werd verklaard, hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie ervan op de hoogte gebracht dat zij deze verplichtingen hebben „opgeschort”. Een kennisgeving met betrekking tot die opschorting is op 1 juli 2005 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (7). Op 6 december 2005 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie ervan geïnformeerd dat zij hun verordening van 8 november 2004 per 15 november 2004 hebben ingetrokken.

(8)

Op 28 februari 2006 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie kennisgeving gedaan van de vaststelling op 23 februari 2006 van een verordening tot wijziging van verordening nr. 35 van 29 december 2005, waarbij de verordeningen van 1 augustus 2000 en 21 december 2000 per 2 mei 2006 werden ingetrokken.

(9)

In een mededeling d.d. 22 maart 2005 hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie gemeld dat de ODV, als gepubliceerd in de mededeling van 7 oktober 2000„op basis van vrijwilligheid” werden toegepast. Dit was de eerste keer dat de Italiaanse autoriteiten de Commissie in kennis hebben gesteld van het feit dat bedoelde ODV nog steeds werden toegepast.

II.   Essentiële juridische aspecten van openbaredienstverplichtingen

(10)

De juridische aspecten van openbaredienstverplichtingen worden geregeld bij Verordening (EEG) nr. 2408/92 (hierna „de verordening”) die tot doel heeft om in de sector van het luchtvervoer de voorwaarden voor de toepassing van de vrijheid van dienstverlening vast te leggen.

(11)

De openbaredienstverplichtingen vormen een uitzondering op het basisbeginsel van de verordening die inhoudt dat het „met inachtneming van deze verordening door de betrokken lidstaat (lidstaten) aan communautaire luchtvaartmaatschappijen wordt toegestaan om vervoersrechten op routes in de Gemeenschap uit te oefenen” (8).

(12)

De voorwaarden om dergelijke openbaredienstverplichtingen op te leggen, worden omschreven in artikel 4. Zij moeten strikt worden geïnterpreteerd, met inachtneming van de beginselen van niet-discriminatie en evenredigheid. Zij moeten op passende wijze worden verantwoord op basis van de in dit artikel opgenomen criteria.

(13)

Meer bepaald mogen, overeenkomstig de juridische regeling voor openbaredienstverplichtingen, dergelijke verplichtingen worden opgelegd voor geregelde luchtdiensten naar een luchthaven die de luchtverbindingen voor een perifeer of ontwikkelingsgebied op zijn grondgebied verzorgt of op een weinig geëxploiteerde route naar een regionale luchthaven op zijn grondgebied, wanneer een dergelijke route van vitaal belang wordt geacht voor de economische ontwikkeling van de regio waarin de luchthaven is gelegen en voorzover zulks noodzakelijk is om op die route een toereikend aanbod te waarborgen van luchtdiensten die voldoen aan vastgestelde normen inzake continuïteit, regelmaat, capaciteit en prijzen, aan welke normen luchtvaartmaatschappijen niet zouden voldoen indien zij alleen op hun eigen commerciële belangen zouden letten.

(14)

De toereikendheid van het aanbod van geregelde luchtdiensten wordt door de lidstaten beoordeeld in het licht van met name het openbaar belang, de mogelijkheid gebruik te maken van andere takken van vervoer en het gecombineerde effect van alle luchtvaartmaatschappijen die op bedoelde route diensten onderhouden of voornemens zijn te onderhouden.

(15)

Bij artikel 4 wordt een mechanisme in twee fasen ingesteld. In een eerste fase (artikel 4, lid 1, sub a)) legt de betrokken lidstaat openbaredienstverplichtingen op voor één of meer luchtverbindingen, waarbij deze open blijven voor alle communautaire luchtvaartmaatschappijen op voorwaarde dat de dienstverplichtingen in acht worden genomen. Wanneer echter geen enkele maatschappij zich aanbiedt om de verbinding met inachtneming van de openbaredienstverplichtingen te exploiteren, kan de lidstaat in een tweede fase (zie artikel 4, lid 1, sub d)) de toegang tot die verbinding beperken tot slechts één luchtvaartmaatschappij voor een, eventueel hernieuwbare, periode van ten hoogste drie jaar. Die luchtvaartmaatschappij wordt dan geselecteerd via een communautaire openbare aanbesteding. De geselecteerde maatschappij kan dan een financiële compensatie krijgen voor de exploitatie met inachtneming van de openbaredienstverplichtingen.

(16)

Krachtens artikel 4, lid 3, is de Commissie gemachtigd om na een onderzoek, op verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief, te besluiten of de openbaredienstverplichtingen van toepassing blijven. Het besluit van de Commissie wordt meegedeeld aan de Raad en de lidstaten. Na beroep van een lidstaat kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

III.   Elementen die ernstig doen twijfelen aan de overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de openbaredienstverplichtingen voor de luchtdiensten tussen de luchthavens van Sardinië en de voornaamste Italiaanse nationale luchthavens

(17)

In artikel 4, lid 1, sub a), van de verordening worden een aantal cumulatieve criteria genoemd waaraan de openbaredienstverplichtingen moeten voldoen:

de in aanmerking komende verbindingen: het betreft luchtdiensten naar een luchthaven die de luchtverbindingen voor een perifeer of ontwikkelingsgebied op zijn grondgebied verzorgt of die dat doet op een weinig geëxploiteerde route naar een regionale luchthaven op zijn grondgebied;

het vitale belang van de route voor de economische ontwikkeling van de regio waarin de luchthaven is gelegen, moet worden aangetoond;

de toereikendheid van het aanbod, met name in het licht van de mogelijkheid gebruik te maken van andere takken van vervoer of de mogelijkheid gebruik te maken van alternatieve routes, moet worden beoordeeld.

(18)

Bovendien moeten de openbaredienstverplichtingen voldoen aan de criteria van evenredigheid en niet-discriminatie (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 20 februari 2001 in de zaak C-205/99 Asociación Profesional de Empresas Navieras de Líneas Regulares (Analir) e.a. versus Administración General del Estado, [2001], jurisprudentie blz. I-0127).

(19)

In dit geval omvatten de op verzoek van Italië in het Publicatieblad bekend gemaakte openbaredienstverplichtingen echter verschillende bepalingen die ernstige twijfels doen rijzen over hun overeenstemming met artikel 4 van de verordening. In het bijzonder geldt het volgende:

Er is geen adequate toelichting gegeven om aan te tonen dat de opgelegde openbaredienstverplichtingen passend en evenredig met het beoogde doel zijn.

Het is niet vanzelfsprekend dat de verbindingen, waarvoor openbaredienstverplichtingen zijn opgelegd, van vitaal belang zijn voor de ontwikkeling van de economische regio's van Sardinië waarin de betrokken luchthavens gelegen zijn, in het bijzonder in het licht van:

de aard van de desbetreffende verbindingen;

het bestaan van alternatieve luchtverbindingen waarmee een adequate en continue dienstverlening op de relevante luchthavens kan worden verzekerd, meer bepaald via de voornaamste Italiaanse routes die een bevredigende aansluiting met Sardinië leveren;

het verband tussen de ODV en het verkeer tussen de verschillende luchthavens die door de nieuwe routes worden aangedaan.

(20)

De verplichting voor de kandidaat-luchtvaartmaatschappijen om de 6 routes waarvoor ODV gelden als één enkel pakket te exploiteren, vormt een bijzonder belangrijke beperking van het beginsel van vrijheid van dienstverlening. Deze verplichting lijkt geen grondslag te vinden in artikel 4, lid 1, van de verordening en is wellicht een inbreuk op de beginselen van evenredigheid en niet-discriminatie, met name gezien:

de afwezigheid van een aangetoond vitaal belang van een groepering van al deze verbindingen voor de economische ontwikkeling van de regio's van Sardinië waarin de betrokken luchthavens gelegen zijn;

de afwezigheid van een duidelijke rechtsgrond of operationele rechtvaardiging voor deze groepering (e.g. in termen van de geografische ligging van de betrokken luchthavens), gezien het feit dat voor de opgelegde ODV geen compensatie wordt verleend;

het risico van niet-gerechtvaardigde discriminatie tussen luchtvaartmaatschappijen ten gevolge van het feit dat alleen de sterksten over voldoende middelen beschikken om een exploitatie onder dergelijke voorwaarden te garanderen.

(21)

De in punt 1.6 van beide mededelingen vervatte opdracht voor de ENAC om — teneinde „overcapaciteit” ten gevolge van de aanvaarding door verscheidene maatschappijen van een route waarop ODV berusten te voorkomen — de „verbindingen en frequenties opnieuw te verdelen” over de betrokken transporteurs, lijkt geen rechtsgrondslag te vinden in artikel 4, lid 1, van de verordening en druist wellicht in tegen artikel 3, lid 1, voor zover dergelijke maatregelen de vrijheid van elke transporteur beperken om te kiezen welke routes en frequenties hij wenst te bedienen. Voorts lijkt het feit dat dergelijke „overcapaciteit” bestaat erop te wijzen dat er geen behoefte bestaat aan regulerend optreden om te waarborgen dat de luchtvaartmaatschappijen voldoen aan de basisbehoeften.

(22)

De in punt 4.8 van beide mededelingen vervatte verplichting om bepaalde passagiers gunsttarieven aan te bieden, met als enige reden hun geboorteplaats (meer bepaald Sardinië), lijkt geen rechtsgrond te hebben en kan een onrechtmatige indirecte discriminatie op basis van nationaliteit inhouden (zie bijvoorbeeld zaak C-388/01 Commissie versus Italië [2003], jurisprudentie blz. I-00721).

(23)

Er is geen adequate verklaring gegeven om te rechtvaardigen waarom:

de tariefstructuren in dergelijke mate afwijken van die als vervat in de ODV van de mededeling van 10 december 2004. Er wordt nu gespecificeerd dat met de bestemming „Rome” en „Milaan” de respectieve luchthavensystemen van beide steden wordt bedoeld, wat inhoudt dat luchtvaartmaatschappijen die de ODV niet aanvaarden, niet kunnen werken vanuit enige luchthaven binnen die systemen;

50 % van de verbindingen tussen de luchthavens van Sardinië en Rome en Milaan moeten verlopen vanuit en met bestemming Fiumicino en Milaan-Linate.

IV.   Procedure

(24)

Ondanks de herhaalde aanmaningen van de Commissiediensten waarbij de aandacht van de Italiaanse autoriteiten werd gevestigd op deze talrijke problematische elementen en werd gewezen op de twijfel inzake de overeenstemming van de medegedeelde openbaredienstverplichtingen met de verordening, heeft de Italiaanse Republiek besloten deze verplichtingen als zodanig bekend te maken.

(25)

Na deze publicatie hebben verscheidene belangstellenden contact opgenomen met de Commissie om op informele wijze hun bezwaren tegen de discriminerende en niet-evenredige aard van deze dienstverplichtingen bekend te maken.

(26)

In het licht van deze elementen en uit hoofde van artikel 4, lid 3, van de verordening kan de Commissie een onderzoek openen om na te gaan of de ontwikkeling van één of meer verbindingen al dan niet op onrechtmatige wijze wordt beperkt door de opgelegde openbaredienstverplichtingen en om zo te bepalen of bedoelde verplichtingen moeten blijven gelden voor de desbetreffende verbindingen.

(27)

Op 9 maart 2006 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 12 van de verordening de Italiaanse autoriteiten verzocht bepaalde informatie met betrekking tot deze openbaredienstverplichtingen te verstrekken. Het door de Italiaanse autoriteiten op 22 maart 2006 toegezonden antwoord was onvolledig.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN

Artikel 1

De Commissie stelt een onderzoek in overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2408/92 teneinde te bepalen of de openbaredienstverplichtingen tussen de luchthavens van Sardinië en de voornaamste Italiaanse nationale luchthavens, zoals op verzoek van de Italiaanse Republiek bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie C 72 van 24 maart 2006 en C 93 van 21 april 2006, op de betrokken routes van toepassing moeten blijven.

Artikel 2

1.   Binnen een termijn van een maand na de kennisgeving van deze beschikking verstrekt de Italiaanse Republiek de Commissie alle nodige informatie voor het onderzoek van de overeenstemming van de in artikel 1 bedoelde openbaredienstverplichtingen met artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92.

2.   Met name verstrekt zij de Commissie de volgende informatie:

een gedetailleerde toelichting van de sociaal-economische doelstellingen die worden nagestreefd met de in artikel 1 bedoelde openbaredienstverplichtingen en een rechtvaardiging van hun adequaatheid en evenredigheid met het oog op het bereiken van deze doelstellingen, met name wat de tien nieuwe routes betreft die niet in de mededeling van 7 oktober 2000 waren opgenomen;

een gedetailleerde toelichting van hoe de maatregelen vervat in punt 1.6 van de twee in artikel 1 genoemde mededelingen om „overcapaciteit”, ten gevolge van de aanvaarding door verscheidene transporteurs van een route waarop openbaredienstverplichtingen berusten, te voorkomen, in de praktijk zullen functioneren en van hun rechtvaardiging in het licht van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2408/92;

een juridische analyse, wat het gemeenschapsrecht betreft, waarbij de diverse voorwaarden, vervat in de openbaredienstverplichtingen waarnaar in artikel 1 wordt verwezen, worden gerechtvaardigd, met name:

een rechtvaardiging voor de verplichting gunsttarieven toe te passen voor passagiers die in Sardinië geboren zijn, ook al wonen zij er niet, met name in het licht van de reeds bestaande beschikbare discounttarieven voor studenten die binnen deze passagierscategorie vallen;

een toelichting van de wijze waarop de eis om in Sardinië te zijn geboren om in aanmerking te komen voor een verlaagd tarief, in de praktijk zal worden gecontroleerd;

een rechtvaardiging voor de eis van een bankgarantie om de adequate uitvoering van de dienstverlening te waarborgen, en van de methode om de hoogte daarvan te bepalen;

een rechtvaardiging voor het verschil tussen de nieuwe tariefstructuur en die van de openbaredienstverplichtingen als gepubliceerd op 10 december 2004;

een toelichting over de redenen waarom de openbaredienstverplichtingen gelden voor de luchthavensystemen van Milaan en Rome in plaats van voor de afzonderlijke luchthavens van die systemen en van de reden waarom 50 % van de verbindingen tussen de luchthavens van Sardinië en die van Rome en Milaan moeten verlopen vanuit en met bestemming Fiumicino en Milaan–Linate;

de rechtsgrond en de rechtvaardiging voor de groepering van de hierna volgende routes in pakketten:

Alghero–Rome, Rome–Alghero, Alghero–Milaan en Milaan–Alghero; en tevens

Olbia–Rome, Rome–Olbia, Olbia–Milaan en Milaan–Olbia;

een gedetailleerde analyse van de economische betrekkingen tussen de regio's van Sardinië en van de rest van Italië waarin de luchthavens gevestigd zijn waarop de in artikel 1 genoemde openbaredienstverplichtingen betrekking hebben;

een gedetailleerde analyse van het huidige aanbod van luchtvervoer tussen de luchthavens van Sardinië en de overige Italiaanse luchthavens waarop de in artikel 1 genoemde openbaredienstverplichtingen betrekking hebben, inclusief het aanbod van indirecte vluchten, alsook informatie over het tijdstip waarop verordening nr. 36 in werking is getreden;

een gedetailleerde analyse betreffende de beschikbaarheid van alternatieve transportmiddelen en de capaciteit daarvan om aan de behoeften in kwestie te voldoen;

een analyse van de huidige luchtvervoersvraag op elk van de routes waarop deze openbaredienstverplichtingen betrekking hebben, met onder meer de prognoses van de luchtvaartmaatschappije(en) zelf (passagiersverkeer, vrachtvervoer, financiële verwachtingen, enz.);

een precisering van de reistijden en frequentievoorwaarden, vereist om de verschillende luchthavens van Sardinië waarvoor deze dienstverplichtingen gelden, over de weg te bereiken;

een beschrijving van de huidige toestand, op de dag van kennisgeving van deze beschikking, wat de exploitatie van de verbindingen in kwestie betreft, met daarbij de identiteit van de luchtvaartmaatschappij(en) die deze verbindingen overeenkomstig de ODV exploiteert/exploiteren;

het bestaan, op de dag van kennisgeving van deze beschikking, van eventuele beroepsprocedures bij het nationale gerecht en de juridische situatie inzake het opleggen van deze openbaredienstverplichtingen;

een antwoord op de vraag of de openbaredienstverplichtingen als omschreven in de mededeling van 7 oktober 2000 van kracht zijn gebleven na de opschorting en intrekking ervan overeenkomstig de mededeling van 10 december 2004, met, als dat het geval zou zijn, de rechtsgrond daarvoor en de redenen waarom de Italiaanse autoriteiten hebben nagelaten de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte te stellen.

Artikel 3

1.   Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

2.   Deze beschikking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 1 augustus 2006.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vice-voorzitter


(1)  PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8. Verordening als laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(2)  PB C 72 van 24.3.2006, blz. 4.

(3)  PB C 93 van 21.4.2006, blz. 13.

(4)  PB C 284 van 7.10.2000, blz. 16.

(5)  PB C 51 van 16.2.2001, blz. 22.

(6)  PB C 306 van 10.12.2004, blz. 6.

(7)  PB C 161 van 1.7.2005, blz. 10.

(8)  Artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2408/92.


5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/38


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 2 augustus 2006

tot wijziging van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom

(2006/548/EG, Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 218, lid 2,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 131,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 28, lid 1, en artikel 41, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de veiligheidsvoorschriften van de Commissie, als uiteengezet in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (1), neemt het voor beveiliging bevoegde Commissielid passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de behandeling van gerubriceerde EU-gegevens de veiligheidsvoorschriften van de Commissie worden nageleefd, zowel in de Commissie, als onder andere door externe contractanten van de Commissie.

(2)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de veiligheidsvoorschriften van de Commissie moeten de lidstaten en de krachtens of op basis van de Verdragen opgerichte andere instellingen, instanties, bureaus en agentschappen worden gemachtigd gerubriceerde EU-gegevens te ontvangen, mits zij ervoor zorgen dat in hun diensten en locaties, bijvoorbeeld voor externe contractanten van de lidstaten, voorschriften gelden die volstrekt gelijkwaardig zijn.

(3)

De veiligheidsvoorschriften van de Commissie bevatten geen instructies voor de toepassing van de grondbeginselen en minimumnormen wanneer de Commissie uit hoofde van een opdracht of subsidieovereenkomst bij externe entiteiten opdrachten plaatst voor taken die betrekking hebben op gerubriceerde EU-gegevens of voor taken die dergelijke gegevens noodzakelijk maken en/of bevatten.

(4)

Derhalve moeten specifieke gemeenschappelijke minimumnormen die voor die gevallen gelden, worden opgenomen in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie en de daaraan gehechte veiligheidsregels.

(5)

Die gemeenschappelijke minimumnormen moeten ook gelden voor de lidstaten, zodat maatregelen overeenkomstig de nationale regelingen worden genomen wanneer zij uit hoofde van een opdracht of subsidieovereenkomst bij in artikel 2, lid 2, van de veiligheidsvoorschriften van de Commissie bedoelde externe entiteiten opdrachten plaatsen voor taken die betrekking hebben op gerubriceerde EU-gegevens of voor taken die dergelijke gegevens noodzakelijk maken en/of bevatten.

(6)

Deze gemeenschappelijke minimumnormen zijn van toepassing onverminderd andere relevante besluiten, met name Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (2), Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (4) tot vaststelling van haar uitvoeringsvoorschriften, en met name de bilaterale en multilaterale overeenkomsten die worden bedoeld in de artikelen 106 en 107 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002,

BESLUIT:

Artikel 1

De veiligheidsvoorschriften die in de bijlage bij Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom zijn opgenomen, worden als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Wanneer een opdracht of subsidieovereenkomst tussen de Commissie en een externe contractant of begunstigde de verwerking van gerubriceerde EU-gegevens in de locaties van de contractant of de begunstigde inhoudt, moeten de maatregelen die de externe contractant of begunstigde neemt om te waarborgen dat bij behandeling van gerubriceerde EU-gegevens de in artikel 1 bedoelde voorschriften worden nageleefd, een integrerend deel zijn van de opdracht of subsidieovereenkomst.”.

2)

De veiligheidsregels die in de bijlage bij de veiligheidsvoorschriften van de Commissie zijn opgenomen, worden als volgt gewijzigd:

a)

in afdeling 5.1 van deel I wordt de volgende zin toegevoegd:

„Die minimumnormen zijn ook van toepassing wanneer de Commissie uit hoofde van een opdracht of subsidieovereenkomst bij industriële of andere entiteiten opdrachten plaatst voor taken die betrekking hebben op gerubriceerde EU-gegevens of voor taken die dergelijke gegevens noodzakelijk maken en/of bevatten: deze gemeenschappelijke minimumnormen zijn opgenomen in afdeling 27 van deel II.”.

b)

in deel II wordt de tekst in de bijlage bij dit besluit toegevoegd als afdeling 27;

c)

in aanhangsel 6 worden de volgende afkortingen toegevoegd:

„DSA

:

Aangewezen veiligheidsinstantie (Designated Security Authority)

FSC

:

Veiligheidsmachtiging voor een vestiging (Facility Security Clearance)

FSO

:

Veiligheidsfunctionaris voor een vestiging (Facility Security Officer)

PSC

:

Veiligheidsmachtiging voor het personeel (Personnel Security Clearance)

SAL

:

Memorandum over de beveiligingsaspecten (Security Aspects Letter)

SCG

:

Gids voor beveiligingsrubricering (Security Classification Guide)”

.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 2 augustus 2006.

Voor de Commissie

Siim KALLAS

Vice-voorzitter


(1)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2006/70/EG, Euratom (PB L 34 van 7.2.2006, blz. 32).

(2)  PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2083/2005 van de Commissie (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 28)

(3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1261/2005 (PB L 201 van 2.8.2005, blz. 3).


BIJLAGE

„27.   GEMEENSCHAPPELIJKE MINIMUMNORMEN VOOR INDUSTRIËLE VEILIGHEID

27.1.   Inleiding

Deze afdeling behandelt de beveiligingsaspecten van industriële activiteiten die specifiek verband houden met de onderhandelingen over en het plaatsen van opdrachten of gunnen van subsidieovereenkomsten voor taken die betrekking hebben op gerubriceerde EU-gegevens of voor taken die dergelijke gegevens noodzakelijk maken en/of bevatten, alsmede de uitvoering daarvan door industriële of andere entiteiten, met inbegrip van de vrijgave van en toegang tot gerubriceerde EU-gegevens tijdens procedures voor het plaatsen van een overheidsopdracht en de oproep tot het indienen van voorstellen (aanbestedingstermijn en aan het sluiten van een overeenkomst voorafgaande onderhandelingen).

27.2.   Definities

Voor de toepassing van deze gemeenschappelijke minimumnormen wordt verstaan onder:

a)

„gerubriceerde opdracht”: een opdracht of subsidieovereenkomst voor de levering van goederen, de uitvoering van werken, de beschikbaarstelling van gebouwen of verrichting van diensten waarvan de uitvoering toegang tot of opstelling van gerubriceerde EU-gegevens vereist of behelst;

b)

„gerubriceerde onderaanneming”: een overeenkomst tussen een contractant of begunstigde van een subsidie en een andere contractant (onderaannemer) voor de levering van goederen, de uitvoering van werken, de beschikbaarstelling van gebouwen of verrichting van diensten waarvan de uitvoering toegang tot of opstelling van gerubriceerde EU-gegevens vereist of behelst;

c)

„contractant”: een bedrijf of juridische entiteit, in rechte bekwaam om overeenkomsten te sluiten of de begunstigde te zijn van een subsidie;

d)

„aangewezen veiligheidsinstantie”: een autoriteit onder het gezag van de nationale veiligheidsinstantie van een EU-lidstaat die tot taak heeft industriële of andere entiteiten te informeren over alle aspecten van het nationaal beleid inzake industriële veiligheid en leiding en bijstand te verlenen bij de uitvoering ervan. De nationale veiligheidsinstantie kan de rol van aangewezen veiligheidsinstantie op zich nemen;

e)

„veiligheidsmachtiging voor een vestiging”: een administratieve beslissing van een nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie waaruit blijkt dat de vestiging vanuit veiligheidsoogpunt afdoende bescherming biedt voor de beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens met een bepaalde rubriceringsgraad, en dat alle personeelsleden die toegang tot gerubriceerde EU-gegevens moeten hebben, een passend veiligheidsonderzoek hebben ondergaan en informatie hebben ontvangen over de noodzakelijke beveiligingseisen met betrekking tot de toegang tot en bescherming van gerubriceerde EU-gegevens;

f)

„industriële of andere entiteit”: een contractant of onderaannemer die betrokken is bij de levering van goederen, de uitvoering van werkzaamheden of verrichting van diensten; het kan hierbij gaan om entiteiten die actief zijn op het gebied van industrie, handel, diensten, wetenschappen, onderzoek, onderwijs of ontwikkeling;

g)

„industriële veiligheid”: de toepassing van beschermingsmaatregelen en -procedures om verlies of compromittering te voorkomen, op te sporen of te herstellen van gerubriceerde EU-gegevens die vóór of tijdens onderhandelingen over overeenkomsten door een contractant of onderaannemer worden verwerkt, en in het kader van gerubriceerde opdrachten;

h)

„nationale veiligheidsinstantie”: de overheidsinstantie van een EU-lidstaat die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens in die lidstaat;

i)

„algehele rubriceringsgraad van een opdracht”: de vaststelling van de rubriceringsgraad van de gehele opdracht of subsidieovereenkomst, gebaseerd op de rubricering van de informatie die en/of het materiaal dat in een bepaald onderdeel van de gehele opdracht of subsidieovereenkomst wordt of dient te worden opgesteld, vrijgegeven of geraadpleegd. De algehele rubriceringsgraad van een opdracht mag niet lager zijn dan de hoogste rubricering van een onderdeel ervan, maar kan hoger zijn ten gevolge van de samenvoeging;

j)

„memorandum over de beveiligingsaspecten”: een geheel van bijzondere, door de aanbestedende instantie uitgevaardigde, contractvoorwaarden die een integrerend deel vormen van een gerubriceerde opdracht die de toegang tot of opstelling van gerubriceerde EU-gegevens behelst, en waarin de beveiligingseisen of de onderdelen van de opdracht die beveiligd moeten worden, worden genoemd;

k)

„gids voor beveiligingsrubricering”: een document waarin wordt bepaald welke onderdelen van een programma, opdracht of subsidieovereenkomst gerubriceerd zijn en wat de toepasselijke rubriceringsgraden zijn. De gids voor beveiligingsrubricering kan gedurende de looptijd van het programma, de opdracht of de subsidieovereenkomst worden uitgebreid en gegevens kunnen geherrubriceerd worden of een lagere rubricering krijgen. De gids voor beveiligingsrubricering is een onderdeel van het memorandum over de beveiligingsaspecten.

27.3.   Organisatie

a)

De Commissie kan bij industriële of andere in een lidstaat ingeschreven entiteiten gerubriceerde opdrachten plaatsen voor taken die betrekking hebben op gerubriceerde EU-gegevens of voor taken die dergelijke gegevens noodzakelijk maken en/of bevatten.

b)

Wanneer de Commissie gerubriceerde opdrachten plaatst, zorgt zij ervoor dat aan alle eisen die uit deze minimumnormen voortvloeien, wordt voldaan.

c)

De Commissie werkt nauw samen met de nationale veiligheidsinstantie(s) om deze minimumnormen toe te passen op het gebied van de industriële veiligheid. De nationale veiligheidsinstanties kunnen deze taken overdragen aan een of meer aangewezen veiligheidsinstanties.

d)

De eindverantwoordelijkheid voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens in industriële of andere entiteiten berust bij het bestuur van die entiteiten.

e)

Iedere gerubriceerde opdracht of onderaanneming die binnen het toepassingsgebied van deze minimumnormen valt, wordt door de Commissie en/of de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie, naargelang het geval, onmiddellijk gemeld aan de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie van de lidstaat waar de contractant of onderaannemer is ingeschreven.

27.4.   Besluiten betreffende gerubriceerde opdrachten en subsidieovereenkomsten

a)

Bij de beveiligingsrubricering van gerubriceerde opdrachten of subsidieovereenkomsten wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:

de Commissie bepaalt, naargelang het geval, welke aspecten van de gerubriceerde opdracht bescherming behoeven en stelt op grond hiervan de rubriceringsgraad vast. Daarbij moet zij rekening houden met de oorspronkelijke rubriceringsgraad die door de opsteller is toegekend aan de gegevens die vóór het plaatsen van de gerubriceerde opdracht gegenereerd zijn,

de algehele rubriceringsgraad van de opdracht mag niet lager zijn dan de hoogste rubricering van een onderdeel ervan,

gerubriceerde EU-gegevens die op grond van contractuele activiteiten zijn gegenereerd, worden gerubriceerd overeenkomstig de gids voor beveiligingsrubricering,

in voorkomend geval is het de taak van de Commissie de algehele rubriceringsgraad van de opdracht of de rubriceringsgraad van één van de onderdelen ervan, in overleg met de opsteller, te wijzigen en alle betrokkenen daarvan op de hoogte te stellen,

gerubriceerde gegevens die aan de contractant of onderaannemer worden vrijgegeven of die op grond van de contractuele activiteiten worden gegenereerd, mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan die welke in de gerubriceerde opdracht zijn omschreven en mogen niet aan derden worden vrijgegeven zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.

b)

De Commissie en de nationale veiligheidsinstanties/aangewezen veiligheidsinstanties van de lidstaten zorgen ervoor dat contractanten en onderaannemers bij wie een gerubriceerde opdracht wordt geplaatst die verband houdt met als CONFIDENTIEL UE of hoger gerubriceerde gegevens, alle dienstige maatregelen nemen ter bescherming van de gerubriceerde EU-gegevens die aan hen worden vrijgegeven of door hen worden gegenereerd bij de uitvoering van de gerubriceerde opdracht, in overeenstemming met hun nationale wetten en voorschriften. Niet-naleving van de beveiligingsvoorschriften kan tot beëindiging van de gerubriceerde opdracht leiden.

c)

Alle industriële of andere entiteiten die betrokken zijn bij gerubriceerde opdrachten die inhouden dat als CONFIDENTIEL UE of hoger gerubriceerde gegevens worden geraadpleegd, moeten over een nationale veiligheidsmachtiging voor een vestiging beschikken. De veiligheidsmachtiging voor een vestiging wordt verleend door de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie van de lidstaat om te bevestigen dat de vestiging de adequate beveiliging van gerubriceerde EU-gegevens in de betreffende rubriceringsgraad kan verlenen en waarborgen.

d)

Wanneer een gerubriceerde opdracht wordt geplaatst, is de veiligheidsfunctionaris voor de vestiging, die is benoemd door het management van de contractant of onderaannemer, verantwoordelijk voor het aanvragen van een veiligheidsmachtiging voor het personeel van de in die lidstaat geregistreerde industriële of andere entiteit dat gezien zijn taken in het kader van een gerubriceerde opdracht toegang moet hebben tot als CONFIDENTIEL UE of hoger gerubriceerde EU-gegevens; die veiligheidsmachtiging wordt door de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie van de betreffende lidstaat verleend overeenkomstig de nationale voorschriften.

e)

Gerubriceerde opdrachten moeten een memorandum over de beveiligingsaspecten omvatten, als gedefinieerd in afdeling 27.2, onder j). Het memorandum over de beveiligingsaspecten moet een gids voor beveiligingsrubricering omvatten.

f)

Vóór het begin van een onderhandelingsprocedure over een gerubriceerde opdracht neemt de Commissie contact op met de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie van de lidstaat waar de betrokken industriële of andere entiteiten geregistreerd zijn, om bevestigd te krijgen dat deze houder zijn van een geldige veiligheidsmachtiging voor een vestiging; deze moet dezelfde rubriceringsgraad hebben als de opdracht.

g)

De aanbestedende instantie mag geen gerubriceerde opdracht plaatsen bij een geselecteerde inschrijver voordat deze een geldige veiligheidsmachtiging voor een vestiging heeft ontvangen.

h)

Behoudens andersluidende bepaling in de nationale wetgeving en voorschriften van de lidstaten, is een veiligheidsmachtiging voor een vestiging niet vereist voor opdrachten die betrekking hebben op als RESTREINT UE gerubriceerde gegevens.

i)

Aanbestedingen voor gerubriceerde opdrachten moeten de bepaling omvatten dat inschrijvers die geen offerte indienen of die niet worden geselecteerd, alle documenten binnen een bepaalde termijn moeten terugzenden.

j)

Het kan in bepaalde gevallen nodig zijn dat een contractant op diverse niveaus met onderaannemers onderhandelt over gerubriceerde onderaanneming. Het is de verantwoordelijkheid van de contractant ervoor te zorgen dat alle onderaannemingsactiviteiten plaatsvinden overeenkomstig de gemeenschappelijke minimumnormen die in deze afdeling zijn vervat. De contractant mag evenwel geen gerubriceerde EU-gegevens of gerubriceerd EU-materiaal doorgeven aan een onderaannemer zonder schriftelijke toestemming van de verstrekker ervan.

k)

De voorwaarden waaronder een contractant een beroep kan doen op onderaannemers moeten worden omschreven in de aanbesteding of oproep tot het indienen van inschrijvingen en in de gerubriceerde opdracht. Entiteiten die geregistreerd zijn in landen die geen lidstaat van de EU zijn, mogen niet als onderaannemer worden ingeschakeld zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de Commissie.

l)

Tijdens de gehele looptijd van de gerubriceerde opdracht ziet de Commissie, samen met nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie, toe op de naleving van alle beveiligingsbepalingen. Beveiligingsincidenten moeten, overeenkomstig de bepalingen van deel II, afdeling 24, van deze veiligheidsvoorschriften, worden gemeld. De wijziging of intrekking van een veiligheidsmachtiging voor een vestiging moet onmiddellijk worden gemeld aan de Commissie en aan alle nationale veiligheidsinstanties/aangewezen veiligheidsinstanties die van het bestaan ervan in kennis waren gesteld.

m)

De Commissie en/of de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie, naargelang het geval, meldt de beëindiging van een gerubriceerde opdracht of gerubriceerde onderaanneming onmiddellijk bij de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie van de lidstaat waar de contractant of onderaannemer is geregistreerd.

n)

Contractanten en onderaannemers dienen de in deze afdeling opgenomen gemeenschappelijke minimumnormen in acht te blijven nemen en de vertrouwelijkheid van gerubriceerde gegevens te blijven verzekeren, ook na beëindiging of voltooiing van de gerubriceerde opdracht of de gerubriceerde onderaanneming.

o)

Specifieke bepalingen over de verwijdering van gerubriceerde gegevens na beëindiging van de gerubriceerde opdracht worden opgenomen in het memorandum over de beveiligingsaspecten of andere relevante bepalingen waarin de beveiligingseisen worden vastgesteld.

p)

De in deze afdeling genoemde verplichtingen en voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing op de procedures waarbij subsidies bij besluit worden toegekend en met name op de begunstigden van die subsidies. In het besluit tot toekenning van de subsidie worden alle verplichtingen van de begunstigden opgesomd.

27.5.   Bezoeken

Bezoeken van personeelsleden van de Commissie aan industriële of andere entiteiten in de lidstaten die gerubriceerde EU-opdrachten uitvoeren, moeten met de bevoegde nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie worden overeengekomen. Bezoeken van werknemers van industriële of andere entiteiten in het kader van een gerubriceerde EU-opdracht moeten worden overeengekomen tussen de betrokken nationale veiligheidsinstanties/aangewezen veiligheidsinstanties. De nationale veiligheidsinstanties/aangewezen veiligheidsinstanties die betrokken zijn bij een gerubriceerde EU-opdracht, kunnen evenwel een procedure overeenkomen waarmee bezoeken van werknemers van industriële of andere entiteiten rechtstreeks kunnen worden geregeld.

27.6.   Overdracht en vervoer van gerubriceerde EU-gegevens

a)

Op de overdracht van gerubriceerde EU-gegevens zijn de bepalingen van deel II, afdeling 21, van deze veiligheidsvoorschriften van toepassing. Ter aanvulling van die bepalingen gelden de bestaande procedures die van toepassing zijn tussen de lidstaten.

b)

Het internationaal vervoer van gerubriceerd EU-materiaal dat betrekking heeft op gerubriceerde opdrachten, geschiedt in overeenstemming met de nationale procedures van de lidstaten. De volgende beginselen worden toegepast bij de beoordeling van de regelingen voor de beveiliging van internationaal vervoer:

de beveiliging wordt in alle fasen van het vervoer en onder alle omstandigheden gewaarborgd, van het punt van oorsprong tot de eindbestemming,

de mate van bescherming die aan een zending wordt verleend, wordt bepaald door de hoogste rubriceringsgraad van het materiaal dat zij bevat,

in voorkomend geval wordt een veiligheidsmachtiging voor een vestiging aangevraagd voor de bedrijven die het vervoer verzorgen. In dat geval moeten de personeelsleden die de zending behandelen, in overeenstemming met de in deze afdeling vervatte gemeenschappelijke minimumnormen, een veiligheidsonderzoek ondergaan,

de reizen geschieden zoveel mogelijk zonder onderbreking en worden zo snel uitgevoerd als de omstandigheden toelaten,

waar mogelijk leiden de routes alleen door EU-lidstaten. Routes door niet-EU-lidstaten mogen alleen worden gevolgd met de toestemming van de nationale veiligheidsinstantie/aangewezen veiligheidsinstantie van de staat van de verzender en de staat van de geadresseerde,

vóór iedere verplaatsing van gerubriceerd EU-materiaal stelt de verzender een vervoerplan op, dat moet worden goedgekeurd door de betrokken nationale veiligheidsinstanties/aangewezen veiligheidsinstanties.”


Europese Centrale Bank

5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/44


RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 24 juli 2006

inzake de inwisseling van bankbiljetten na het onherroepelijk vaststellen van de wisselkoersen in verband met de invoering van de euro

(ECB/2006/10)

(2006/549/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 106, lid 1,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op artikel 52,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 52 van de statuten vereist dat de Raad van bestuur de noodzakelijke maatregelen treft om te verzekeren dat bankbiljetten luidende in valuta's met onherroepelijk vastgestelde wisselkoersen door de nationale centrale banken (NCB’s) van de deelnemende lidstaten worden ingewisseld tegen hun respectieve pari-waarden. Deze maatregelen betreffen de inwisseling van bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat: a) tegen eurobankbiljetten en -muntstukken; of b) voor het crediteren van een rekening. Ter vergelijking, telkens wanneer het een nieuwe deelnemende lidstaat met een overgangsperiode betreft, betreffen deze maatregelen in plaats daarvan de inwisseling van bankbiljetten: a) in de nationale munteenheid van die nieuwe deelnemende lidstaat; of b) voor het crediteren van een rekening.

(2)

Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (1) legt een aantal mogelijke overgangsregelingen vast voor lidstaten die de euro aannemen. Dit richtsnoer verzekert dat de inwisseling van bankbiljetten van nieuwe deelnemende lidstaten kan plaatsvinden, ongeacht de gekozen nationale omschakelingsregeling naar de chartale euro.

(3)

Bepaalde categoriën bankbiljetten, namelijk zwaar beschadigde bankbiljetten en bankbiljetten die zijn gemerkt als onderdeel van nationale merkingsregelingen ter bevordering en bescherming van het uit het verkeer nemen van nationale bankbiljetten, komen in het algemeen niet in aanmerking voor inwisseling en kunnen derhalve niet uit hoofde van dit richtsnoer worden ingewisseld.

(4)

In het geval van een nieuwe deelnemende lidstaat met een overgangsperiode, zullen de regelingen uit hoofde van dit richtsnoer in die lidstaat een langere periode beslaan, daar deze regelingen de overgangsperiode mede omvatten, alhoewel een dergelijke overgangsperiode de inwisselingsperiode voor bankbiljetten van andere deelnemende lidstaten niet zou verlengen,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt verstaan onder:

„deelnemende lidstaat”: een lidstaat die de euro heeft aangenomen;

„nieuwe deelnemende lidstaat”: een deelnemende lidstaat die de euro heeft aangenomen, maar in welke lidstaat eurobankbiljetten en -muntstukken niet het enige wettig betaalmiddel zijn;

„invoeringsdatum van de euro”: de datum waarop de intrekking van de derogatie van een betrokken lidstaat krachtens artikel 122, lid 2, van het Verdrag in werking treedt;

„dubbele-omloopperiode”: de periode tussen de datum waarop in een bepaalde nieuwe deelnemende lidstaat naar de chartale euro wordt omgeschakeld en de laatste datum waarop de nationale munteenheid van die nieuwe deelnemende lidstaat tegelijkertijd met de euro als wettig betaalmiddel kan worden gebruikt;

„datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld”: de datum waarop eurobankbiljetten en -muntstukken in een bepaalde nieuwe deelnemende lidstaat wettig betaalmiddel worden;

„nationale munteenheid”: de bankbiljetten en -muntstukken van een nieuwe deelnemende lidstaat die de bevoegde autoriteit van die lidstaat heeft uitgegeven voor de aanneming van de euro;

„bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat”: bankbiljetten die de NCB van een nieuwe deelnemende lidstaat heeft uitgegeven, welke wettig betaalmiddel waren op de dag voor de invoeringsdatum van de euro en die aan een andere NCB of aan haar benoemde agent ter inwisseling worden aangeboden;

„overgangsperiode”: de periode van hoogstens drie jaar die ingaat op 00u00 (lokale tijd) van de datum waarop de euro wordt ingevoerd en eindigt op 00u00 (lokale tijd) van de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld.

„NCB van het Eurosysteem”: de NCB van een deelnemende lidstaat (met inbegrip van een NCB van een nieuwe deelnemende lidstaat);

„pari-waarde”: de waarde die resulteert uit de door de EU-Raad uit hoofde van artikel 123, lid 4, van het Verdrag aangenomen omrekeningskoersen zonder een marge tussen de aankoop- en verkoopkoersen;

„merken”: de identificatie van de bankbiljetten middels een onderscheidend en specifiek symbool, bv. door een perforator geponste gaten, als onderdeel van nationale merkingsregelingen ter bevordering en bescherming van het uit het verkeer nemen van bankbiljetten van nieuwe deelnemende lidstaten, welke bankbiljetten voor de invoeringsdatum van de euro zijn uitgegeven door de in die lidstaat bevoegde autoriteit.

Artikel 2

Verplichting tot inwisseling tegen pari-waarde

1.   De NCB’s van het Eurosysteem zelf of een door hen benoemde agent dragen er zorg voor dat op minstens één locatie op het nationale grondgebied de bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat: i) kunnen worden ingewisseld tegen eurobankbiljetten en -muntstukken; dan wel ii) op verzoek worden gecrediteerd op een bij de inwisseling uitvoerende instelling aangehouden rekening, indien de nationale wetgeving van de lidstaat waar de inwisseling uitgevoerd wordt, in deze mogelijkheid voorziet. In beide gevallen geschiedt de inwisseling tegen hun respectieve pari-waarden.

2.   In geval van een nieuwe deelnemende lidstaat met een overgangsperiode zijn de bepalingen van lid 1 van toepassing op de NCB van die nieuwe deelnemende lidstaat, met dien verstande dat uit hoofde van subalinea i) de inwisseling geschiedt tegen de nationale munteenheid van die lidstaat en niet tegen eurobankbiljetten en -muntstukken.

3.   De NCB’s van het Eurosysteem kunnen het aantal en/of de totale waarde van bankbiljetten van nieuwe deelnemende lidstaten, die zij van enige partij willen aanvaarden:

i)

voor een bepaalde transactie; of

ii)

op een bepaalde dag

beperken tot bedragen tussen 500 en 2 500 EUR, al naargelang de nationale praktijk.

4.   De NCB’s van het Eurosysteem zijn verantwoordelijk voor de repatriatie van bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat, welke bankbiljetten zij uit hoofde van dit richtsnoer inwisselen, naar de NCB van de lidstaat waar de betrokken bankbiljetten zijn uitgegeven.

Artikel 3

Bankbiljetten die niet voor inwisseling in aanmerking komen

Zwaar beschadigde bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat komen niet in aanmerking voor inwisseling uit hoofde van dit richtsnoer. Een bankbiljet komt met name niet voor inwisseling in aanmerking, indien het uit meer dan twee samengevoegde delen van hetzelfde bankbiljet bestaat, dan wel door antidiefstalapparatuur beschadigd is. Bovendien komt een bankbiljet niet voor inwisseling in aanmerking, indien het gemerkt is of zodanig beschadigd is dat het onmogelijk is om te controleren of het gemerkt is.

Artikel 4

Duur van het uit hoofde van dit richtsnoer bepaalde

1.   Op de bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat die voor inwisseling in aanmerking komen, zijn de in de artikelen 2 en 3 vastgelegde vereisten van toepassing:

a)

met ingang van de invoeringsdatum van de euro voor de nieuwe deelnemende lidstaat;

b)

tot alle bedoelde bankbiljetten zijn ingewisseld die voor het einde van een periode van twee maanden na de datum waarop de nieuwe deelnemende lidstaat naar de chartale euro is omgeschakeld ter inwisseling zijn aangeboden.

2.   In het geval van een nieuwe deelnemende lidstaat met een dubbele-omloopperiode van meer dan twee maanden, zal de in lid 1, onder b), bedoelde periode in plaats daarvan de langste van de dubbele-omloopperioden van alle nieuwe deelnemende lidstaten zijn, welke lidstaten op dezelfde datum als de betrokken nieuwe deelnemende lidstaten de euro hebben ingevoerd.

3.   De duur van het uit hoofde van dit richtsnoer bepaalde is gelijk voor alle nieuwe deelnemende lidstaten met dezelfde datum waarop de euro wordt ingevoerd. Deze duur is gelijk aan de langste periode die resulteert uit de toepassing van lid 1 en 2. Het bestaan van een overgangsperiode in een nieuwe deelnemende lidstaat verlengt de inwisselingsperiode voor bankbiljetten van andere nieuwe deelnemende lidstaten niet.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Dit richtsnoer treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de NCB’s van de deelnemende lidstaten.

Gedaan te Frankfurt am Main, 24 juli 2006.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2169/2005 (PB L 346 van 29.12.2005, blz. 1).