ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 84

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
23 maart 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 469/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 470/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1063/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Tsjechische interventiebureau betrekking heeft

3

 

*

Verordening (EG) nr. 471/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 1445/95 ten aanzien van bepaalde data voor de afgifte van uitvoercertificaten in de sector rundvlees in 2006

4

 

*

Verordening (EG) nr. 472/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 houdende afwijking, voor 2006, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 met betrekking tot de data voor de afgifte van de uitvoercertificaten in de sector varkensvlees

6

 

*

Verordening (EG) nr. 473/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap ( 1 )

8

 

*

Verordening (EG) nr. 474/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 tot opstelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap ( 1 )

14

 

 

Verordening (EG) nr. 475/2006 van de Commissie van 22 maart 2006 betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

29

 

*

Verordening (EG) nr. 476/2006 van de Commissie van 21 maart 2006 houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

31

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 22 juni 2005 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregelen ten gunste van AVR ten behoeve van de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1789)  ( 1 )

37

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2032/2003 van de Commissie van 4 november 2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1896/2000 (PB L 307 van 24.11.2003)

60

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1048/2005 van de Commissie van 13 juni 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2032/2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma (PB L 178 van 9.7.2005)

61

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/1


VERORDENING (EG) Nr. 469/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

94,2

204

53,3

212

102,0

624

101,8

999

87,8

0707 00 05

052

134,8

999

134,8

0709 10 00

624

103,6

999

103,6

0709 90 70

052

110,8

204

48,5

999

79,7

0805 10 20

052

71,7

204

42,8

212

53,8

220

43,2

400

60,8

448

37,8

624

57,1

999

52,5

0805 50 10

052

42,2

624

73,8

999

58,0

0808 10 80

388

77,0

400

121,8

404

103,9

508

82,7

512

84,8

524

62,5

528

88,1

720

82,6

999

87,9

0808 20 50

388

80,8

512

73,3

524

58,2

528

83,8

720

122,5

999

83,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/3


VERORDENING (EG) Nr. 470/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1063/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Tsjechische interventiebureau betrekking heeft

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1063/2005 van de Commissie (2) is een permanente inschrijving geopend voor de uitvoer van 275 911 ton zachte tarwe die in het bezit is van het Tsjechische interventiebureau.

(2)

Tsjechië heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat zijn interventiebureau voornemens is de hoeveelheid waarvoor de inschrijving voor uitvoer wordt gehouden, met 120 000 ton te verhogen. Gezien de beschikbare hoeveelheden en de situatie op de markt is het dienstig op dit verzoek van Tsjechië in te gaan.

(3)

Verordening (EG) nr. 1063/2005 moet bijgevolg worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1063/2005 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De inschrijving heeft betrekking op een hoeveelheid van ten hoogste 395 911 ton zachte tarwe voor uitvoer naar derde landen, met uitzondering van Albanië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Liechtenstein, Roemenië, Servië en Montenegro (3) en Zwitserland.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 36. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1535/2005 (PB L 247 van 23.9.2005, blz. 3).

(3)  Met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie nr. 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.”.


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/4


VERORDENING (EG) Nr. 471/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 1445/95 ten aanzien van bepaalde data voor de afgifte van uitvoercertificaten in de sector rundvlees in 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1), en met name op artikel 29, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1445/95 van de Commissie van 26 juni 1995 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer- en uitvoercertificatenregeling in de sector rundvlees en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/80 (2) is bepaald dat de uitvoercertificaten worden afgegeven op de vijfde werkdag na de dag waarop de aanvraag is ingediend, tenzij de Commissie in die periode bijzondere maatregelen heeft genomen.

(2)

Sommige feestdagen in 2006 zullen een onregelmatige verschijning van het Publicatieblad van de Europese Unie tot gevolg hebben, waardoor de bovenbedoelde termijn van vijf werkdagen te kort zal zijn om een deugdelijk marktbeheer te kunnen garanderen, en daarom moet voor die gevallen de wachttijd worden verlengd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor rundvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1445/95 worden in 2006 de certificaten waarvoor de aanvragen zijn ingediend in de perioden zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening, afgegeven op de overeenkomstige data zoals in die bijlage vermeld.

Deze afwijking is van toepassing tenzij vóór die data van afgifte bijzondere maatregelen zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1445/95 zijn genomen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 143 van 27.6.1995, blz. 35. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).


BIJLAGE

Periode waarin certificaataanvragen worden ingediend

Datum van afgifte

van 10 en 13 april 2006

21 april 2006

van 22 en 24 mei 2006

1 juni 2006

van 17 en 18 juli 2006

26 juli 2006

van 30 en 31 oktober 2006

8 november 2006

21 december 2006

29 december 2006

van 28 en 29 december 2006

8 januari 2007


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/6


VERORDENING (EG) Nr. 472/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

houdende afwijking, voor 2006, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 met betrekking tot de data voor de afgifte van de uitvoercertificaten in de sector varkensvlees

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector varkensvlees (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 van de Commissie van 28 augustus 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake de regeling van uitvoercertificaten in de sector varkensvlees (2), worden de uitvoercertificaten afgegeven op de eerste woensdag na de week waarin de certificaataanvragen zijn ingediend, voorzover intussen door de Commissie geen bijzondere maatregel is getroffen.

(2)

Gezien de feestdagen in 2006 en de onregelmatige publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie in die perioden, is de tijd tussen de dag waarop de aanvragen worden ingediend en die waarop de certificaten worden afgegeven, te krap om de markt goed te kunnen beheren. Die tijdspanne moet derhalve worden verlengd.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor varkensvlees,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 worden, met betrekking tot het jaar 2006, de certificaten afgegeven op de in de bijlage van de onderhavige verordening vastgestelde data.

Deze afwijking geldt voorzover vóór die afgiftedata geen bijzondere maatregel in de zin van artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1518/2003 is getroffen.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 217 van 29.8.2003, blz. 35. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1361/2004 (PB L 253 van 29.7.2004, blz. 9).


BIJLAGE

Perioden voor de indiening van certificaataanvragen

Data voor afgifte

van 10 tot en met 14 april 2006

20 april 2006

van 24 tot en met 28 april 2006

4 mei 2006

van 1 tot en met 5 mei 2006

11 mei 2006

van 29 mei tot en met 2 juni 2006

8 juni 2006

van 7 tot en met 11 augustus 2006

17 augustus 2006

van 23 tot en met 27 oktober 2006

3 november 2006

van 18 tot en met 22 december 2006

28 december 2006

van 25 tot en met 29 december 2006

5 januari 2007


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/8


VERORDENING (EG) Nr. 473/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In hoofdstuk II van de basisverordening zijn procedures vastgesteld voor de bijwerking van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, alsook procedures die de lidstaten in bepaalde gevallen de mogelijkheid bieden uitzonderingsmaatregelen te nemen waarbij op hun grondgebied een exploitatieverbod wordt opgelegd.

(2)

Er is behoefte aan uitvoeringsmaatregelen om gedetailleerde regels op te stellen met betrekking tot deze procedures.

(3)

In die uitvoeringsmaatregelen moet met name worden gespecificeerd welke informatie de lidstaten moeten verstrekken wanneer zij de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisverordening verzoeken de communautaire lijst aan te passen door een nieuw exploitatieverbod op te leggen, een bestaand verbod op te heffen of de bijbehorende voorwaarden te wijzigen.

(4)

Het is eveneens noodzakelijk vast te stellen over welke rechten de luchtvaartmaatschappijen waarop de beslissingen van de Commissie tot aanpassing van de communautaire lijst van toepassing zijn, beschikken om zich tegen die beslissingen te verweren.

(5)

In de basisverordening is bepaald dat de Commissie bij het bijwerken van de communautaire lijst rekening moet houden met de behoefte aan een vlotte besluitvorming en, waar nodig, moet voorzien in een procedure voor dringende gevallen.

(6)

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de in artikel 6, leden 1 en 2, van de basisverordening vastgestelde uitzonderingsmaatregelen exploitatieverboden opleggen, moet de Commissie daarvan in kennis worden gesteld.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart (2),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening zijn gedetailleerde regels vastgesteld met betrekking tot de in hoofdstuk II van de basisverordening bedoelde procedures.

Artikel 2

Verzoeken van lidstaten tot aanpassing van de communautaire lijst

1.   Een lidstaat die de Commissie verzoekt de communautaire lijst aan te passen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisverordening, verstrekt de Commissie de in bijlage A bij de onderhavige verordening vermelde informatie.

2.   De in lid 1 vermelde verzoeken worden schriftelijk gericht tot het secretariaat-generaal van de Commissie. Bovendien wordt de in bijlage A vermelde informatie tegelijk elektronisch meegedeeld aan de bevoegde diensten van het directoraat-generaal Energie en vervoer van de Commissie. Wanneer geen geschikte elektronische procedure voorhanden is, wordt de informatie verstrekt op de wijze die in de praktijk het snelst is.

3.   De Commissie brengt de andere lidstaten op de hoogte via hun vertegenwoordigers in het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart, overeenkomstig de procedures die in de interne regels van dit comité zijn vastgelegd. De Commissie brengt eveneens het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart op de hoogte.

Artikel 3

Overleg met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij

1.   Wanneer een lidstaat overweegt overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisverordening een verzoek in te dienen bij de Commissie, nodigt hij de Commissie en de andere lidstaten uit om deel te nemen aan het overleg met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij.

2.   Voorzover dit passend en praktisch haalbaar is, wordt overleg gepleegd met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij alvorens de in artikel 4, lid 2, en artikel 5 van de basisverordening bedoelde beslissingen te nemen. Voorzover mogelijk wordt het overleg door de Commissie en de lidstaten gezamenlijk gepleegd.

3.   In dringende gevallen mag alleen na goedkeuring van de in lid 2 bedoelde beslissingen gezamenlijk overleg worden gepleegd. In dat geval wordt de betrokken autoriteit ervan in kennis gesteld dat weldra een beslissing uit hoofde van artikel 4, lid 2, of artikel 5, lid 1, zal worden genomen.

4.   Het gezamenlijke overleg kan plaatsvinden via correspondentie en, voorzover nodig, tijdens bezoeken ter plaatse, teneinde bewijsmateriaal te kunnen verzamelen.

Artikel 4

Uitoefening van het recht op verweer van de luchtvaartmaatschappijen

1.   Als de Commissie voornemens is een beslissing overeenkomstig artikel 4, lid 2, of artikel 5 van de basisverordening te nemen, stelt zij de betrokken luchtvaartmaatschappij in kennis van de essentiële feiten en overwegingen op basis waarvan zij de beslissing zal nemen. De betrokken luchtvaartmaatschappij krijgt de gelegenheid om, binnen tien werkdagen nadat zij in kennis werd gesteld van de feiten en overwegingen, schriftelijk haar standpunt uiteen te zetten bij de Commissie.

2.   De Commissie brengt de andere lidstaten op de hoogte via hun vertegenwoordigers in het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart, overeenkomstig de procedures die in de interne regels van dit comité zijn vastgelegd. Als de luchtvaartmaatschappij daarom vraagt, mag zij haar standpunt mondeling toelichten alvorens een beslissing wordt genomen. Voorzover nodig moet de mondelinge toelichting ten overstaan van het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart worden gegeven. Als de luchtvaartmaatschappij daarom verzoekt, mag zij tijdens de toelichting worden bijgestaan door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op die maatschappij.

3.   In dringende gevallen is de Commissie niet verplicht lid 1 in acht te nemen alvorens een tijdelijke maatregel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de basisverordening te nemen.

4.   Als de Commissie een beslissing overeenkomstig artikel 4, lid 2, of artikel 5 van de basisverordening neemt, stelt zij de betrokken luchtvaartmaatschappij en de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op die luchtvaartmaatschappij, daar onmiddellijk van in kennis.

Artikel 5

Handhaving

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle maatregelen die zij hebben genomen om de door de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, of artikel 5 van de basisverordening genomen beslissingen uit te voeren.

Artikel 6

Door een lidstaat genomen uitzonderingsmaatregelen

1.   Als een lidstaat op zijn grondgebied een onmiddellijk exploitatieverbod heeft opgelegd aan een luchtvaartmaatschappij, zoals toegestaan bij artikel 6, lid 1, van de basisverordening, stelt hij de Commissie daar onmiddellijk van in kennis en verstrekt hij de in bijlage B vermelde informatie.

2.   Als een lidstaat op zijn grondgebied een exploitatieverbod heeft opgelegd aan een luchtvaartmaatschappij of een dergelijk verbod handhaaft, zoals toegestaan bij artikel 6, lid 2, van de basisverordening, stelt hij de Commissie daar onmiddellijk van in kennis en verstrekt hij de in bijlage C vermelde informatie.

3.   De in de leden 1 en 2 vermelde informatie wordt schriftelijk meegedeeld aan het secretariaat-generaal van de Commissie. Bovendien wordt de in bijlage B of C vermelde informatie tegelijk elektronisch meegedeeld aan de bevoegde diensten van het directoraat-generaal Energie en vervoer van de Commissie. Wanneer geen geschikte elektronische procedure voorhanden is, wordt de informatie verstrekt op de wijze die in de praktijk het snelst is.

4.   De Commissie brengt de andere lidstaten op de hoogte via hun vertegenwoordigers in het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart, overeenkomstig de procedures die in de interne regels van dit comité zijn vastgelegd.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vice-voorzitter


(1)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15.

(2)  Opgericht bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4).


BIJLAGE A

Informatie die moet worden verstrekt door een lidstaat die een verzoek overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisverordening indient

Een lidstaat die om een aanpassing van de communautaire lijst verzoekt, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisverordening, verstrekt de volgende informatie aan de Commissie:

 

Lidstaat die het verzoek indient

Naam en functie van de officiële contactpersoon.

E-mail of telefoon van de officiële contactpersoon.

 

Luchtvaartmaatschappij(en) en luchtvaartuigen

Betrokken luchtvaartmaatschappij(en), met inbegrip van de naam van de juridische entiteit (vermeld op het AOC of gelijkwaardig formulier), handelsnaam (indien verschillend), AOC-nummer (indien beschikbaar), ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij (indien bekend) en volledige contactgegevens.

Naam (namen) en volledige contactgegevens van de autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor het regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij(en).

Bijzonderheden over het (de) type(s) luchtvaartuig(en), het (de) land(en) van registratie, het (de) registratienummer(s) en, voorzover beschikbaar, de constructieserienummers van het betrokken luchtvaartuig.

 

Vereiste beslissing

Type van de vereiste beslissing: het opleggen van een exploitatieverbod, het stopzetten van een exploitatieverbod of wijziging van de voorwaarden verbonden aan een exploitatieverbod

Reikwijdte van de vereiste beslissing: (bepaalde vervoerder(s) of alle vervoerders die aan een bepaalde regelgevende autoriteit onderworpen zijn, specifieke vliegtuigen of type(s) van vliegtuigen).

 

Verzoek tot opleggen van een exploitatieverbod

Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsproblemen (bv. inspectieresultaten) die geleid hebben tot het verzoek om een volledig of gedeeltelijk exploitatieverbod (in dezelfde volgorde als de relevante gemeenschappelijke criteria in de bijlage bij de basisverordening).

Uitgebreide beschrijving van de aanbevolen voorwaarde(n) waaronder het voorgenomen verbod kan worden geannuleerd of uitgesteld. Deze voorwaarden dienen te worden gebruikt als uitgangspunt voor het opstellen van een actieplan met corrigerende maatregelen, in overleg met de autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij(en).

 

Verzoek tot opheffen van een exploitatieverbod of tot wijzigen van de voorwaarden van een exploitatieverbod

Datum en bijzonderheden van het overeengekomen actieplan met corrigerende maatregelen, voorzover van toepassing.

Bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het overeengekomen actieplan met corrigerende maatregelen is nageleefd, voorzover van toepassing.

Uitdrukkelijke schriftelijke bevestiging van de autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij(en) dat het actieplan met corrigerende maatregelen is toegepast.

 

Bekendmaking

Informatie over de bekendmaking van het verzoek door de lidstaat.


BIJLAGE B

Mededeling van uitzonderingsmaatregelen die door een lidstaat overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening zijn genomen om een exploitatieverbod op te leggen op zijn grondgebied

Een lidstaat die meedeelt dat op zijn grondgebied een exploitatieverbod is opgelegd aan een luchtvaartmaatschappij overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening, verstrekt de volgende informatie aan de Commissie:

 

Meedelende lidstaat

Naam en functie van de officiële contactpersoon.

E-mail of telefoon van de officiële contactpersoon.

 

Luchtvaartmaatschappij(en) en luchtvaartuigen

Betrokken luchtvaartmaatschappij(en), met inbegrip van de naam van de juridische entiteit (vermeld op het AOC of gelijkwaardig formulier), handelsnaam (indien verschillend), AOC-nummer (indien beschikbaar), ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij (indien bekend) en volledige contactgegevens.

Naam (namen) en volledige contactgegevens van de autoriteit(en) die verantwoordelijk is (zijn) voor het regelgevend toezicht op de betrokken luchtvaartmaatschappij(en).

Bijzonderheden over het (de) type(s) luchtvaartuig(en), het (de) land(en) van registratie, het (de) registratienummer(s) en, voorzover beschikbaar, de constructieserienummers van het betrokken luchtvaartuig.

 

Mededeling

Datum, tijdstip en duur van de beslissing.

Beschrijving van de beslissing om een exploitatievergunning of een technische licentie te weigeren, op te schorten, in te trekken of om beperkingen op te leggen met betrekking tot die vergunning of licentie.

Werkingssfeer van de beslissing (specifieke luchtvaartmaatschappij(en) of alle maatschappijen die onder het toezicht van een bepaalde toezichthoudende autoriteit vallen, specifiek luchtvaartuig of type(s) luchtvaartuigen).

Beschrijving van de voorwaarden waaronder de weigering, opschorting of intrekking van een exploitatievergunning of technische licentie of het opleggen van beperkingen met betrekking tot die vergunning of licentie kan worden geannuleerd/uitgesteld.

 

Veiligheidsprobleem

Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsproblemen (bv. inspectieresultaten) die geleid hebben tot de beslissing om een volledig of gedeeltelijk exploitatieverbod op te leggen (in dezelfde volgorde als de relevante gemeenschappelijke criteria in de bijlage bij de basisverordening).

 

Bekendmaking

Informatie over de bekendmaking van het verbod door de lidstaat.


BIJLAGE C

Mededeling door een lidstaat van uitzonderingsmaatregelen op de basisverordening, zoals toegestaan bij artikel 6, lid 2, van de basisverordening, die tot doel hebben op zijn grondgebied een exploitatieverbod op te leggen of het verbod te handhaven wanneer de Commissie besloten heeft geen soortgelijke maatregelen op te nemen in de communautaire lijst

Een lidstaat die meedeelt dat op zijn grondgebied een exploitatieverbod is opgelegd aan een luchtvaartmaatschappij of dat het verbod wordt gehandhaafd, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de basisverordening, verstrekt de volgende informatie aan de Commissie:

 

Mededelende lidstaat

Naam en functie van de officiële contactpersoon.

E-mail of telefoon van de officiële contactpersoon.

 

Luchtvaartmaatschappij(en) en luchtvaartuigen

Betrokken luchtvaartmaatschappij(en), met inbegrip van de naam van de juridische entiteit (vermeld op het AOC of gelijkwaardig formulier), handelsnaam (indien verschillend), AOC-nummer (indien beschikbaar), ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij (indien bekend).

 

Verwijzing naar het besluit van de Commissie

Verwijzing naar relevante documenten van de Commissie en datum van die documenten.

Datum van het besluit van de Commissie/het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart.

 

Veiligheidsprobleem dat specifiek een lidstaat betreft


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/14


VERORDENING (EG) Nr. 474/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

tot opstelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name op artikel 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 (hierna „de basisverordening” genoemd) zijn procedures vastgesteld voor het opstellen van de communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, alsook procedures die de lidstaten in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid bieden uitzonderingsmaatregelen te nemen waarbij op hun grondgebied een exploitatieverbod wordt opgelegd.

(2)

Overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de basisverordening heeft elke lidstaat de Commissie meegedeeld aan welke luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod op zijn nationaal grondgebied is opgelegd, samen met de redenen waarom het verbod is opgelegd en andere relevante informatie.

(3)

De Commissie heeft alle betrokken luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks of, wanneer dit praktisch niet mogelijk was, via de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht, in kennis gesteld van de essentiële feiten en overwegingen die aan de basis liggen van haar beslissing om aan deze luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod op te leggen in de Gemeenschap.

(4)

Overeenkomstig artikel 7 van de basisverordening heeft de Commissie de betrokken luchtvaartmaatschappijen de gelegenheid geboden de door de lidstaten verstrekte documenten in te zien, schriftelijke opmerkingen te maken en (binnen 10 werkdagen) een mondelinge toelichting te geven aan de Commissie en het Comité inzake veiligheid van de luchtvaart (2).

(5)

De gemeenschappelijke criteria voor het om veiligheidsredenen opleggen van een exploitatieverbod op communautair niveau zijn uiteengezet in de bijlage bij de basisverordening.

(6)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij bepaalde luchtvaartuigen van de vloot van Air Bangladesh. Deze tekortkomingen zijn vastgesteld tijdens platforminspecties die door Duitsland zijn uitgevoerd in het kader van het SAFA-programma (3).

(7)

Air Bangladesh heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de Duitse burgerluchtvaartautoriteiten in verband met de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat de luchtvaartmaatschappij geen antwoord heeft gegeven op de correspondentie van Duitsland wijst op een gebrek aan transparantie en communicatie. Duitsland heeft tot op heden nog niet de gelegenheid gehad na te gaan of de veiligheidstekortkomingen zijn verholpen.

(8)

De autoriteiten van Bangladesh die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op Air Bangladesh hebben nagelaten om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, adequaat toezicht te houden op een specifiek luchtvaartuig dat door deze luchtvaartmaatschappij wordt gebruikt.

(9)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat een strikte exploitatiebeperking moet worden opgelegd aan Air Bangladesh en dat deze luchtvaartmaatschappij moet worden opgenomen in bijlage B.

(10)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Air Koryo. Deze tekortkomingen zijn door Frankrijk en Duitsland vastgesteld tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (4).

(11)

Tijdens andere in het kader van het SAFA-programma (5) uitgevoerde platforminspecties is aan het licht gekomen dat Air Koryo aanhoudend verzuimt om tekortkomingen te verhelpen die eerder door Frankrijk zijn vastgesteld.

(12)

Door Frankrijk meegedeelde gegronde en bevestigde aanwijzingen in verband met ernstige voorvallen wijzen op latente systematische veiligheidstekortkomingen bij Air Koryo.

(13)

Air Koryo heeft blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om deze veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(14)

Air Koryo heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de burgerluchtvaartautoriteiten van Frankrijk in verband met de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat de luchtvaartmaatschappij geen antwoord heeft gegeven op een vraag van Frankrijk wijst op een gebrek aan transparantie en communicatie.

(15)

Het actieplan met corrigerende maatregelen dat Air Koryo heeft opgesteld naar aanleiding van de vraag van Frankrijk, is ongeschikt en ontoereikend om de geconstateerde ernstige veiligheidstekortkomingen te corrigeren.

(16)

De autoriteiten van de Democratische Volksrepubliek Korea die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op Air Koryo, hebben nagelaten om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, adequaat toezicht te houden op deze luchtvaartmaatschappij.

(17)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Air Koryo niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(18)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij bepaalde luchtvaartuigen die door Ariana Afghan Airlines worden geëxploiteerd. Deze tekortkomingen zijn door Duitsland vastgesteld tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (6).

(19)

Ariana Afghan Airlines heeft blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om deze veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(20)

Ariana Afghan Airlines heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de Duitse burgerluchtvaartautoriteiten in verband met de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat de maatschappij geen adequaat antwoord heeft gegeven op de correspondentie van Duitsland wijst op een gebrek aan communicatie.

(21)

De bevoegde autoriteiten van Afghanistan, waar de door Ariana Afghan Airlines gebruikte luchtvaartuigen zijn geregistreerd, hebben nagelaten om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, volledig toezicht te houden op de door deze luchtvaartmaatschappij gebruikte luchtvaartuigen.

(22)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat geen enkel door Ariana Afghan Airlines geëxploiteerd luchtvaartuig voldoet aan de geldende veiligheidsnormen, met uitzondering van de A310 met registratienummer F-GYYY, die in Frankrijk is geregistreerd en onder toezicht van de Franse autoriteiten staat.

(23)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij BGB Air. Deze tekortkomingen zijn door Italië vastgesteld tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (7).

(24)

BGB Air heeft blijk gegeven van een gebrek aan vermogen of bereidheid om de veiligheidstekortkomingen te verhelpen. Dit blijkt uit het feit dat de maatschappij, op basis van de door Italië ter beschikking gestelde Foreign Operator Check List, een zelfbeoordeling volgens de ICAO-normen heeft ingediend die niet bleek te beantwoorden aan de bevindingen van de latere SAFA-inspecties.

(25)

BGB Air heeft niet adequaat gereageerd op een vraag van de Italiaanse burgerluchtvaartautoriteiten in verband met de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat de maatschappij geen antwoord heeft gegeven op bepaalde correspondentie van Italië wijst op een gebrek aan transparantie en communicatie.

(26)

Niets wijst er op dat BGB Air, als reactie op de vraag van Italië, een adequaat actieplan met corrigerende maatregelen voor het verhelpen van de ernstige veiligheidstekortkomingen heeft uitgevoerd.

(27)

De autoriteiten van Kazachstan die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op BGB Air hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van Italië toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van de activiteiten van het in Kazachstan geregistreerde BGB Air, hetgeen blijkt uit het feit dat ze geen antwoord hebben gegeven op de correspondentie van Italië.

(28)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat BGB Air niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(29)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij de vrachtactiviteiten van Buraq Air. Deze tekortkomingen zijn door Zweden en Nederland vastgesteld tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (8).

(30)

Buraq Air heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de Duitse burgerluchtvaartautoriteiten in verband met de veiligheid van de door die maatschappij uitgevoerde vrachtactiviteiten. Het feit dat de maatschappij geen antwoord heeft gegeven op de correspondentie van Duitsland wijst op een gebrek aan transparantie en communicatie.

(31)

De Libische autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op Buraq Air hebben nagelaten om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, adequaat toezicht te houden op de vrachtactiviteiten van deze luchtvaartmaatschappij.

(32)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat strikte exploitatiebeperkingen moeten worden opgelegd aan Buraq Air en dat deze luchtvaartmaatschappij moet worden opgenomen in bijlage B.

(33)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Air Service Comores. Deze tekortkomingen zijn door een lidstaat, Frankrijk, vastgesteld tijdens een in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspectie (9).

(34)

Niets wijst er op dat Air Service Comores, als reactie op de vraag van Frankrijk, een adequaat actieplan met corrigerende maatregelen voor het verhelpen van de vastgestelde ernstige veiligheidstekortkomingen heeft uitgevoerd.

(35)

De autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het regelgevend toezicht op Air Service Comores hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(36)

De autoriteiten van de Comoren die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben niet tijdig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van Frankrijk toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van de activiteiten van een in de Comoren geregistreerde luchtvaartmaatschappij.

(37)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Air Service Comores niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(38)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij GST Aero Air Company. Deze tekortkomingen zijn door Italië vastgesteld tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (10).

(39)

GST Aero Air Company heeft blijk gegeven van een gebrek aan vermogen of bereidheid om veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(40)

GST Aero Air Company heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de Italiaanse burgerluchtvaartautoriteiten in verband met de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat de maatschappij geen antwoord heeft gegeven op de correspondentie van Italië wijst op een gebrek aan transparantie en communicatie.

(41)

Niets wijst er op dat GST Aero Air Company, als reactie op de vraag van Italië, een adequaat actieplan met corrigerende maatregelen voor het verhelpen van de vastgestelde ernstige veiligheidstekortkomingen heeft uitgevoerd.

(42)

De Kazachse autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op GST Aero Air Company hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van Italië toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van de activiteiten van een in Kazachstan geregistreerde luchtvaartmaatschappij, hetgeen blijkt uit het feit dat ze geen volledig antwoord hebben gegeven op de correspondentie van Italië.

(43)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat GST Aero Air Company niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(44)

De autoriteiten van Kirgizië die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van onvoldoende vermogen om de geldende veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven met betrekking tot Phoenix Aviation. Hoewel het Air Operator's Certificate van Phoenix Aviation is afgegeven door Kirgizië, zijn er aanwijzingen dat het hoofdkantoor van deze luchtvaartmaatschappij in de Verenigde Arabische Emiraten is gevestigd, wat in strijd is met bijlage 6 van het Verdrag van Chicago. In het feitenverslag van het onderzoek van de National Transportation Safety Board van de VS (11) naar een ongeval met Kam Air vlucht 904, die werd geëxploiteerd door Phoenix Aviation, wordt gesteld dat het hoofdkantoor van Phoenix Aviation in de Verenigde Arabische Emiraten is gevestigd.

(45)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Phoenix Aviation niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(46)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Phuket Airlines. Deze tekortkomingen zijn door lidstaten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, vastgesteld tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (12).

(47)

Phuket Airlines heeft blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om deze veiligheidstekortkomingen tijdig en adequaat te verhelpen.

(48)

De Thaise autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van Nederland toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van het in Thailand geregistreerde Phuket Airlines, hetgeen blijkt uit het feit dat ze geen relevant antwoord hebben gegeven op de correspondentie van Nederland.

(49)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Phuket Airlines niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(50)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Reem Air. Deze tekortkomingen zijn voor het eerst vastgesteld door Nederland tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (13).

(51)

Nederland heeft bevestigd dat uit latere in het kader van het SAFA-programma (14) uitgevoerde platforminspecties van een specifiek luchtvaartuig is gebleken dat Reem Air aanhoudend verzuimt aan de tekortkomingen te verhelpen.

(52)

Reem Air heeft blijk gegeven van een gebrek aan vermogen of bereidheid om veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(53)

Reem Air heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de Nederlandse burgerluchtvaartautoriteiten naar de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat geen antwoord werd gegeven op de correspondentie van Nederland, wijst op een gebrek aan transparantie of communicatie.

(54)

Niets wijst er op dat Reem Air, als reactie op de vraag van Nederland, een adequaat actieplan met corrigerende maatregelen voor het verhelpen van de vastgestelde ernstige veiligheidstekortkomingen heeft uitgevoerd.

(55)

De autoriteiten van Kirgizië die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op Reem Air hebben nagelaten om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, adequaat toezicht te houden op deze luchtvaartmaatschappij, hetgeen blijkt uit de aanhoudende veiligheidstekortkomingen. Uit informatie die Reem Air tijdens de toegestane hoorzitting aan de Commissie heeft meegedeeld blijkt bovendien dat het hoofdkantoor van Reem Air in de Verenigde Arabische Emiraten is gevestigd, terwijl het Air Operator's Certificate van deze luchtvaartmaatschappij is afgegeven door Kirgizië. Dit is in strijd met de voorschriften van bijlage 6 van het Verdrag van Chicago.

(56)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Reem Air niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(57)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Silverback Cargo Freighters. Deze tekortkomingen zijn vastgesteld door België tijdens een in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspectie (15).

(58)

Silverback Cargo Freighters, dat ook instaat voor het onderhoud (A&B-controles) van zijn eigen luchtvaartuigen, heeft niet adequaat geantwoord op een vraag van de Belgische burgerluchtvaartautoriteiten naar de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat geen relevant antwoord werd gegeven op de vragen van België wijst op een gebrek aan transparantie of communicatie.

(59)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Silverback Cargo Freighters niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(60)

Ondanks de geleverde inspanningen hebben de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht te kampen met aanhoudende problemen om de geldende veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven, zoals blijkt uit het door ICAO-USOAP opgestelde auditverslag van het directoraat voor burgerluchtvaart van de Democratische Republiek Congo (Kinshasa, 11-18 juni 2001). Er bestaat met name geen systeem voor de certificering van luchtvaartexploitanten.

(61)

De autoriteiten van de Democratische Republiek Congo die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben vervolgens ook blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om adequaat toezicht te houden op de veiligheid.

(62)

Aan Central Air Express is een exploitatieverbod opgelegd wegens aangetoonde tekortkomingen op het vlak van de internationale veiligheidsnormen en wegens niet-samenwerking met een lidstaat.

(63)

België (16) en Hewa Bora Airways (HBA) hebben informatie verstrekt waaruit blijkt dat, in het geval van HBA, de in het verleden door de Belgische autoriteiten vastgestelde tekortkomingen in aanzienlijke mate zijn verholpen met betrekking tot bepaalde luchtvaartuigen. België heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat ze voornemens is systematisch platforminspecties van HBA uit te voeren. Hieruit wordt besloten dat deze luchtvaartmaatschappij de toelating moet krijgen haar huidige activiteiten voort te zetten.

(64)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat alle in de Democratische Republiek Congo geregistreerde luchtvaartmaatschappijen in bijlage A moeten worden opgenomen, met uitzondering van Hewa Bora Airways (HBA), dat in bijlage B moet worden opgenomen.

(65)

De autoriteiten van Equatoriaal-Guinea die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk (VK) toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van de activiteiten van in dat land geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. Op 27 maart 2002 heeft het VK schriftelijk contact opgenomen met de voor burgerluchtvaart bevoegde directeur-generaal van Equatoriaal-Guinea (17) en om verduidelijking gevraagd met betrekking tot de volgende punten:

een sterke stijging van het aantal in Equatoriaal-Guinea geregistreerde luchtvaartuigen en vermoedens dat het Aircraft Registration Bureau (ARB) of een soortgelijke organisatie het register beheert;

het feit dat de hoofdvestiging van een aantal exploitanten met een door Equatoriaal-Guinea afgegeven Air Operator Certificate (AOC) zich niet in Equatoriaal-Guinea bevindt.

In die brief stelde het VK de voor burgerluchtvaart bevoegde directeur-generaal er ook van in kennis dat het VK op zijn grondgebied geen toestemming meer kon geven voor commerciële activiteiten van luchtvaartmaatschappijen uit Equatoriaal-Guinea zolang niet tot tevredenheid van de autoriteiten van het VK werd aangetoond dat afdoende regelgevend toezicht op die luchtvaartmaatschappijen wordt uitgeoefend. Equatoriaal-Guinea heeft geen antwoord gegeven op deze brief.

(66)

De autoriteiten van Equatoriaal-Guinea die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om de relevante veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven, zoals blijkt uit de in het kader van ICAO's Universal Safety Oversight Audit Programme (USOAP) uitgevoerde audits en daarmee gepaard gaande actieplannen met corrigerende maatregelen. Uit het verslag van de USOAP-audit (18) van Equatoriaal-Guinea die in mei 2001 plaatshad, blijkt dat de burgerluchtvaartautoriteit op het ogenblik van de audit niet in staat was adequaat toezicht te houden op zijn luchtvaartmaatschappijen en te garanderen dat ze de ICAO-normen naleven. Tijdens de audit werd onder meer het volgende vastgesteld:

in Equatoriaal-Guinea is er geen organisatie die in staat is om toezicht te houden op de veiligheid; het ontbeert het land met name aan personeel dat gespecialiseerd is in vergunningen, luchtvaartactiviteiten of luchtwaardigheid;

Equatoriaal-Guinea is niet in staat te bepalen hoeveel vliegtuigen in het land zijn geregistreerd of hoeveel geldige luchtwaardigheidscertificaten het land heeft afgegeven;

Equatoriaal-Guinea is er niet in geslaagd een gestructureerd systeem op te zetten voor de certificering van en het toezicht op luchtvaartexploitanten;

Equatoriaal-Guinea heeft geen regelgeving inzake luchtvaartactiviteiten aangenomen;

Equatoriaal-Guinea voert geen controles uit van exploitanten die een vergunning hebben gekregen;

Equatoriaal-Guinea heeft geen systeem opgezet voor het uitvoeren van de basistaken van een agentschap voor luchtwaardigheidsinspectie.

Bovendien heeft het directoraat-generaal voor burgerluchtvaart van Equatoriaal-Guinea tot op heden bij ICAO nog geen actieplan ingediend om de tijdens de audit vastgestelde tekortkomingen te verhelpen (19). Daarom heeft nog geen follow-up van de audit plaatsgevonden.

(67)

De autoriteiten van Equatoriaal-Guinea die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, de relevante veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven. Het hoofdkantoor van sommige houders van een door Equatoriaal-Guinea afgegeven Air Operator Certificate (AOC) is bovendien niet in Equatoriaal-Guinea gevestigd, hoewel dit vereist is overeenkomstig bijlage 6 bij het Verdrag van Chicago (20).

(68)

De autoriteiten van Equatoriaal-Guinea die bevoegd zijn voor regelgevend toezicht op de volgende luchtvaartmaatschappijen hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om adequaat veiligheidstoezicht te houden op deze maatschappijen: Air Consul SA, Avirex Guinée Equatoriale, COAGE — Compagnie Aeree de Guinée Equatorial, Ecuato Guineana de Aviación, Ecuatorial Cargo, GEASA — Guinea Ecuatorial Airlines SA, GETRA — Guinea Ecuatorial de Transportes Aéreos, Jetline Inc., King Transavia Cargo, Prompt Air GE SA, UTAGE — Unión de Transporte Aéreo de Guinea Ecuatorial.

(69)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat aan alle in Equatoriaal-Guinea geregistreerde luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod moet worden opgelegd en dat deze luchtvaartmaatschappijen in bijlage A moeten worden opgenomen.

(70)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij het in Liberia geregistreerde International Air Services. Deze tekortkomingen zijn vastgesteld door Frankrijk tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (21).

(71)

De autoriteiten van Liberia die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk (VK) toen deze hun in kennis stelden van ernstige veiligheidstekortkomingen die zijn vastgesteld tijdens een op 5 maart 1996 door de burgerluchtvaartautoriteiten van het VK uitgevoerde platforminspectie (22) van een in Liberia geregistreerd luchtvaartuig. Op 12 maart 1996 stelde de burgerluchtvaartautoriteiten van het VK de Liberiaanse DCA ervan in kennis dat alle aanvragen van in Liberia geregistreerde luchtvaartuigen om commerciële diensten naar het VK te exploiteren zouden worden geweigerd tot de Liberiaanse autoriteiten aantoonden over een doeltreffend regelgevend systeem te beschikken om de luchtwaardigheid van in Liberia geregistreerde luchtvaartuigen te garanderen. De Liberiaanse autoriteiten hebben nooit geantwoord. Zij hebben ook niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteit van Frankrijk. Zij hebben immers geweigerd antwoord te geven toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van de activiteiten van een in Liberia geregistreerde luchtvaartmaatschappij.

(72)

De autoriteiten van Liberia die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om de relevante veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven. De regering van Liberia heeft in 1996 (23) zelf toegegeven dat ze wegens de burgeroorlog niet in staat was regelgevend toezicht uit te oefenen op in Liberia geregistreerde luchtvaartuigen. Hoewel in 2003 een uitgebreide vredesovereenkomst is ondertekend en de VN en de nationale overgangsregering van Liberia stilaan maatregelen nemen om de veiligheid te verbeteren, is het weinig waarschijnlijk dat het vermogen van de regering om haar register in orde te brengen sinds 1996 is verbeterd. Wegens de veiligheidssituatie heeft ICAO nog geen USOAP-audit van Liberia uitgevoerd.

(73)

De autoriteiten van Liberia die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op de volgende luchtvaartmaatschappijen hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om adequaat veiligheidstoezicht te houden op deze luchtvaartmaatschappijen: International Air Services Inc., Satgur Air Transport Corp., Weasua Air Transport Co. Ltd.

(74)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat aan alle in Liberia geregistreerde luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod moet worden opgelegd en dat deze luchtvaartmaatschappijen in bijlage A moeten worden opgenomen.

(75)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Air Universal Ltd. Deze tekortkomingen zijn vastgesteld door Zweden tijdens een in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspectie (24).

(76)

De autoriteiten van Sierra Leone die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van Zweden toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van het in Sierra Leone geregistreerde Air Universal Ltd, hetgeen blijkt uit het feit dat ze geen antwoord hebben gegeven op de correspondentie van Zweden.

(77)

De exploitatievergunning of technische vergunning van alle luchtvaartmaatschappijen onder toezicht van Sierra Leone zijn in het verleden geweigerd of ingetrokken door het Verenigd Koninkrijk.

(78)

Hoewel het Air Operator's Certificate van Air Universal Ltd is afgegeven door Sierra Leone, zijn er aanwijzingen dat het hoofdkantoor van de luchtvaartmaatschappij tegenwoordig in Jordanië is gevestigd, wat in strijd is met de voorschriften van bijlage 6 van het Verdrag van Chicago.

(79)

De autoriteiten van Sierra Leone die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op Air Universal Ltd hebben nagelaten om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, adequaat toezicht uit te oefenen op deze luchtvaartmaatschappij.

(80)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat Air Universal Ltd niet voldoet aan de geldende veiligheidsnormen.

(81)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij luchtvaartmaatschappijen die in Sierra Leone zijn geregistreerd. Deze tekortkomingen zijn vastgesteld door drie lidstaten, het VK, Malta en Zweden tijdens in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspecties (25).

(82)

De autoriteiten van Sierra Leone die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben niet volledig meegewerkt met de burgerluchtvaartautoriteiten van Zweden en Malta toen deze hun bezorgdheid uitten over de veiligheid van de activiteiten van het in Sierra Leone geregistreerde Air Universal Ltd, hetgeen blijkt uit het feit dat ze geen antwoord hebben gegeven op de correspondentie van deze lidstaten.

(83)

De autoriteiten van Sierra Leone die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, de geldende veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven. Sierra Leone heeft geen passend systeem om toezicht te houden op zijn exploitanten en luchtvaartuigen en beschikt niet over de technische capaciteiten en middelen om deze taak te vervullen. Het hoofdkantoor van sommige houders van een door Sierra Leone afgegeven Air Operator Certificate is niet in Sierra Leone gevestigd, wat in strijd is met de voorschriften van bijlage 6 van het Verdrag van Chicago.

(84)

Het door Sierra Leone opgestelde actieplan met corrigerende maatregelen wordt ongeschikt (of onvoldoende) geacht om de vastgestelde ernstige veiligheidstekortkomingen te verhelpen. De burgerluchtvaartautoriteiten van Sierra Leone hebben een overeenkomst gesloten met een privé-onderneming, International Aviation Surveyors (IAS), om bepaalde toezichtactiviteiten in hun naam uit te voeren. De overeenkomst tussen beide partijen, die is vastgelegd in een intentieverklaring (26), voorziet echter niet in een adequaat systeem voor toezicht op de in Sierra Leone geregistreerde luchtvaartuigen omdat:

de luchtvaartuigen/luchtvaartmaatschappijen waarop de intentieverklaring betrekking heeft, niet in Sierra Leone waren gevestigd en het IAS-personeel noch in Sierra Leone was gevestigd, noch in het land waarin de luchtvaartmaatschappijen gevestigd waren;

IAS geen handhavingsbevoegdheden leek te hebben;

IAS verantwoordelijk was voor routine-inspecties van de luchtvaartmaatschappijen, maar het niveau van de inspectieactiviteiten niet was gespecificeerd;

de intentieverklaring voorzag in een contractuele relatie tussen IAS en de betrokken luchtvaartmaatschappijen;

de intentieverklaring niet voorzag in adequaat toezicht op de vluchtactiviteiten.

(85)

De autoriteiten van Sierra Leone die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om adequaat toezicht te houden op de veiligheid van op de volgende luchtvaartmaatschappijen: Aerolift Co. Ltd, Afrik Air Links, Air Leone Ltd, Air Rum Ltd, Air Salone Ltd, Air Universal Ltd, Destiny Air Services Ltd, First Line Air (SL) Ltd, Heavylift Cargo, Paramount Airlines Ltd, Star Air Ltd, Teebah Airways, West Coast Airways Ltd.

(86)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat aan alle in Sierra Leone geregistreerde luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod moet worden opgelegd en dat deze luchtvaartmaatschappijen moeten worden opgenomen in bijlage A.

(87)

Er zijn geverifieerde aanwijzingen voor ernstige veiligheidstekortkomingen bij Jet Africa, een in Swaziland geregistreerde luchtvaartmaatschappij. Deze tekortkomingen zijn vastgesteld door Nederland tijdens een in het kader van het SAFA-programma uitgevoerde platforminspectie (27).

(88)

Jet Africa heeft niet tijdig en adequaat gereageerd op een vraag van de Nederlandse burgerluchtvaartautoriteiten in verband met de veiligheid van zijn activiteiten. Het feit dat geen antwoord werd gegeven op de correspondentie van Nederland wijst op een gebrek aan transparantie of communicatie.

(89)

Niets wijst er op dat Jet Africa, als reactie op de vraag van Nederland, een actieplan met corrigerende maatregelen heeft opgesteld om de ernstige veiligheidstekortkomingen te verhelpen.

(90)

De autoriteiten van Swaziland die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om de relevante veiligheidsnormen toe te passen en te handhaven, zoals met name blijkt uit een USOAP-audit van maart 1999. Het auditverslag (28) komt tot de conclusie dat Swaziland ten tijde van de audit niet in staat was om de taken met betrekking tot het veiligheidstoezicht op zijn luchtvaartmaatschappijen en register van luchtvoertuigen tot een goed einde te brengen. Het auditverslag vermeldt ook dat het niet mogelijk was het aantal luchtvaartuigen in het register te bepalen omdat het register niet goed was bijgehouden. Het auditteam kon evenmin vaststellen hoeveel door de DCA afgegeven personeelsvergunningen nog steeds geldig waren aangezien de archieven niet waren bijgewerkt. Aangezien Swaziland ICAO geen informatie heeft verstrekt over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het actieplan met corrigerende maatregelen om de tijdens de audit vastgestelde tekortkomingen te verhelpen, heeft geen follow-up van de USOAP-audit plaatsgevonden.

(91)

De autoriteiten van Swaziland die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht hebben blijk gegeven van een gebrek aan vermogen om adequaat toezicht te houden op de volgende luchtvaartmaatschappijen: Aero Africa (Pty) Ltd, African International Airways (Pty) Ltd, Airlink Swaziland Ltd, Northeast Airlines (Pty) Ltd, Scan Air Charter Ltd, Swazi Express Airways, Jet Africa.

(92)

Op basis van de gemeenschappelijke criteria wordt hieruit geconcludeerd dat aan alle in Swaziland geregistreerde luchtvaartmaatschappijen een exploitatieverbod moet worden opgelegd en dat deze luchtvaartmaatschappijen in bijlage A moeten worden opgenomen.

(93)

Aangezien dit de veiligheid niet in het gedrang brengt, mogen alle hierboven vermelde luchtvaartmaatschappijen vliegtuigen met bemanning huren („wet lease”) of gebruik maken van een luchtvaartmaatschappij waaraan geen exploitatieverbod is opgelegd om hun verkeersrechten uit te oefenen, voorzover de geldende veiligheidsnormen worden nageleefd.

(94)

Telkens dit vereist is moet de communautaire lijst op basis van aanvullend bewijsmateriaal of uitgevoerde corrigerende maatregelen zo snel mogelijk worden bijgewerkt teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de veiligheidssituatie van de betrokken luchtvaartmaatschappijen.

(95)

Uit de informatie die verstrekt is door Tuninter en de Tunesische autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht en die bevestigd is door Italië wordt geconcludeerd dat is aangetoond dat Tuninter de veiligheidstekortkomingen die tijdens twee inspecties ter plaatse door de Italiaanse autoriteiten waren vastgesteld, heeft verholpen.

(96)

Uit de door Duitsland verstrekte informatie wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen meer zijn van een gebrek aan vermogen of bereidheid vanwege de autoriteiten van Tadzjikistan die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op luchtvaartuigen die in dat land zijn geregistreerd.

(97)

Uit de aan België verstrekte informatie, waaruit blijkt dat de tekortkomingen die geleid hebben tot een nationaal verbod voor I.C.T.T.P.W. en South Airlines volledig zijn verholpen, wordt geconcludeerd dat er geen bevestigde aanwijzingen meer zijn dat deze luchtvaartmaatschappijen te kampen hebben met aanhoudende ernstige veiligheidstekortkomingen.

(98)

Uit de door Duitsland verstrekte informatie, waaruit blijkt dat het luchtvaartuig dat aanleiding gaf tot het opleggen van een exploitatieverbod aan Atlant Soyuz geen deel meer uitmaakt van de vloot van die luchtvaartmaatschappij, wordt geconcludeerd dat er geen bevestigde aanwijzingen meer zijn dat deze luchtvaartmaatschappij te kampen heeft met aanhoudende ernstige veiligheidstekortkomingen.

(99)

Uit de op dit ogenblik beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat er geen bevestigde aanwijzingen meer zijn van niet-gecorrigeerde ernstige veiligheidstekortkomingen bij Air Mauritanie. Desondanks moet het vermogen van de autoriteiten van Mauritanië die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op deze luchtvaartmaatschappij verder worden beoordeeld. Daarom zal de Commissie, bijgestaan door de autoriteiten van belanghebbende lidstaten, binnen 2 maanden een beoordeling opstellen van de autoriteiten van Mauritanië die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht op deze luchtvaartmaatschappij en op de ondernemingen die onder deze luchtvaartmaatschappij vallen.

(100)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité inzake veiligheid van de luchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

In deze verordening wordt de in hoofdstuk II van de basisverordening vermelde communautaire lijst vastgesteld van luchtvaartmaatschappijen waaraan in de Gemeenschap een exploitatieverbod is opgelegd.

Artikel 2

Exploitatieverboden

1.   Aan de in bijlage A vermelde luchtvaartmaatschappijen wordt een volledig exploitatieverbod opgelegd in de Gemeenschap.

2.   Aan de in bijlage B vermelde luchtvaartmaatschappijen worden exploitatiebeperkingen opgelegd in de Gemeenschap. Deze beperkingen houden in dat het verboden is de in bijlage B vermelde specifieke luchtvaartuigen of de specifieke types luchtvaartuigen te gebruiken.

Artikel 3

Handhaving

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle maatregelen die zij uit hoofde van artikel 3, lid 1, van de basisverordening hebben genomen om de exploitatieverboden die op hun grondgebied aan de luchtvaartmaatschappijen op de communautaire lijst zijn opgelegd, te doen naleven.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vice-voorzitter


(1)  PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15.

(2)  Vastgesteld bij artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4).

(3)  LBA-D-2005-0003

LBA-D-2005-0004

LBA-D-2005-0004

(4)  DGAC/F 2000-210

Geen ref. voor een andere door Duitsland uitgevoerde SAFA-inspectie.

(5)  DGAC/F-2000-895

(6)  LBA-D-2004-269

LBA-D-2004-341

LBA-D-2004-374

LBA-D-2004-597

(7)  ENAC-IT-2005-237

(8)  LFV-S-2004-2004-52

CAA-NL-2005-47

(9)  DGAC/F-2005-1222

(10)  ENAC-IT-2005-170

ENAC-IT-2005-370

(11)  Feitenverslag, USA-National Transportation Safety Board, 2 maart 2005, (NTSB ID: DCA05RA033).

(12)  CAA-UK-2005-40

CAA-UK-2005-41

CAA-UK-2005-42

CAA-UK-2005-46

CAA-UK-2005-47

CAA-UK-2005-48

CAA-NL-2005-49

CAA-NL-2005-51

CAA-NL-2005-54

CAA-NL-2005-55

CAA-NL-2005-56

(13)  CAA-NL-2005-119

CAA-NL-2005-122

CAA-NL-2005-128

CAA-NL-2005-171

CAA-NL-2005-176

CAA-NL-2005-177

CAA-NL-2005-191

CAA-NL-2005-195

CAA-NL-2005-196

(14)  CAA-NL-2005-230

CAA-NL-2005-234

CAA-NL-2005-235

(15)  BCAA-2005-36

(16)  Door de Belgische autoriteiten op 11 maart 2006 in Brussel uitgevoerde SAFA-platforminspectie.

(17)  Correspondentie tussen het departement vervoer van het VK en de voor burgerluchtvaart bevoegde directeur-generaal van Equatoriaal-Guinea over het register van luchtvaartuigen van Equatoriaal-Guinea (27 maart 2002).

(18)  Samenvattend verslag ICAO-USOAP — Audit van het directoraat burgerluchtvaart van de Republiek Equatoriaal-Guinea (Malabo, 14-18 mei 2001).

(19)  Werkdocument C-WP/12471 van de ICAO-raad.

(20)  Correspondentie tussen het Britse departement vervoer en ECAC over het probleem van de documenten van luchtvaartuigen van niet-goedgekeurde maatschappijen (6 augustus 2003).

(21)  DGAC/F-2004 nrs. 315, 316.

(22)  UK-CAA regelgevende groep — Verslag over het toezicht op luchtvaartuigen, 5 maart 1996 (Office code: 223).

(23)  Correspondentie tussen het Liberiaanse ministerie van Vervoer en het Britse DGCA over het feit dat het wegens de bugeroorlog in Liberia onmogelijk is regelgevend toezicht uit te oefenen op de in Liberia geregistreerde luchtvaartuigen, 28 augustus 1996.

(24)  LFV-S-2004-37

(25)  CAA-UK-2003-103

CAA-UK-2003-111

CAA-UK-2003-136

CAA-UK-2003-198

CAA-MA-2003-4

LFV-S-2004-37

(26)  Intentieverklaring tussen de burgerluchtvaartautoriteiten van Sierra Leone en FAST International Aviation Surveyors inzake inspectie; toezicht en het verlenen van regelgevende diensten aan extraregionale luchtvaartexploitanten (IAS/SL DCA MOA 201101).

(27)  CAA/NL-2004-98

(28)  Samenvattend verslag van ICAO-USOAP — Audit van het directoraat voor burgerluchtvaart van Swaziland (Mbabane, 9-12 maart 1999).


BIJLAGE A

LIJST VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN WAARAAN EEN VOLLEDIG EXPLOITATIEVERBOD IS OPGELEGD IN DE GEMEENSCHAP (1)

Naam van de juridische entiteit van de luchtvaartmaatschappij, zoals vermeld op het Air Operator Certificate (AOC) (en handelsnaam, indien verschillend)

Nummer van het Air Operator Certificate (AOC) of van de exploitatievergunning

ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij

Land van de exploitant

Air Koryo

Onbekend

KOR

Democratische Volksrepubliek Korea

Air Service Comores

Onbekend

Onbekend

Comoren

Ariana Afghan Airlines (2)

009

AFG

Afghanistan

BGB Air

AK-0194-04

Onbekend

Kazachstan

GST Aero Air Company

AK 0203-04

BMK

Kazachstan

Phoenix Aviation

02

PHG

Kirgizië

Phuket Airlines

07/2544

VAP

Thailand

Reem Air

07

REK

Kirgizië

Silverback Cargo Freighters

Onbekend

VRB

Rwanda

Alle luchtvaartmaatschappijen die geregistreerd zijn door de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht, waaronder

Onbekend

Onbekend

Democratische Republiek Congo

Africa One

409/CAB/MIN/TC/017/2005

CFR

Democratische Republiek Congo

AFRICAN COMPANY AIRLINES

409/CAB/MIN/TC/017/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

AIGLE AVIATION

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

AIR BOYOMA

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

AIR KASAI

409/CAB/MIN/TC/010/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

AIR NAVETTE

409/CAB/MIN/TC/015/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

AIR TROPIQUES s.p.r.l.

409/CAB/MIN/TC/007/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

ATO — Air Transport Office

Onbekend

Onbekend

Democratische Republiek Congo

BLUE AIRLINES

409/CAB/MIN/TC/038/2005

BUL

Democratische Republiek Congo

BUSINESS AVIATION s.p.r.l.

409/CAB/MIN/TC/012/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

BUTEMBO AIRLINES

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

CAA — Compagnie Africaine d’Aviation

409/CAB/MIN/TC/016/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

CARGO BULL AVIATION

409/CAB/MIN/TC/032/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

CENTRAL AIR EXPRESS

409/CAB/MIN/TC/011/2005

CAX

Democratische Republiek Congo

CETRACA AVIATION SERVICE

409/CAB/MIN/TC/037/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

CHC STELAVIA

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

COMAIR

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

COMPAGNIE AFRICAINE D’AVIATION

409/CAB/MIN/TC/016/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

C0-ZA AIRWAYS

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

DAS AIRLINES

Onbekend

RKC

Democratische Republiek Congo

DOREN AIRCARGO

409/CAB/MIN/TC/0168/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

ENTERPRISE WORLD AIRWAYS

409/CAB/MIN/TC/031/2005

EWS

Democratische Republiek Congo

FILAIR

409/CAB/MIN/TC/014/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

FREE AIRLINES

409/CAB/MIN/TC/MNL/CM/014/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

GALAXY CORPORATION

409/CAB/MIN/TC/0002/MNL/CM/014/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

GR AVIATION

409/CAB/MIN/TC/0403/TW/TK/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

GLOBAL AIRWAYS

409/CAB/MIN/TC/029/2005

BSP

Democratische Republiek Congo

GOMA EXPRESS

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

GREAT LAKE BUSINESS COMPANY

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

I.T.A.B. — International Trans Air Business

409/CAB/MIN/TC/0022/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

JETAIR — Jet Aero Services, s.p.r.l.

Onbekend

Onbekend

Democratische Republiek Congo

KINSHASA AIRWAYS, s.p.r.l

Onbekend

KNS

Democratische Republiek Congo

KIVU AIR

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

LAC — Lignes Aériennes Congolaises

Onbekend

LCG

Democratische Republiek Congo

MALU AVIATION

409/CAB/MIN/TC/013/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

Malila Airlift

409/CAB/MIN/TC/008/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

MANGO MAT

Ministeriële handtekening

Onbekend

Democratische Republiek Congo

RWABIKA „BUSHI EXPRESS”

Onbekend

Onbekend

Democratische Republiek Congo

SAFARI LOGISTICS

409/CAB/MIN/TC/0760/V/KK//2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

SERVICES AIR

409/CAB/MIN/TC/034/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

TEMBO AIR SERVICES

409/CAB/VC-MIN/TC/0405/2006

Onbekend

Democratische Republiek Congo

THOM’S AIRWAYS

409/CAB/MIN/TC/0033/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

TMK AIR COMMUTER

409/CAB/MIN/TC/020/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

TRACEP

Onbekend

Onbekend

Democratische Republiek Congo

TRANS AIR CARGO SERVICES

409/CAB/MIN/TC/035/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

TRANSPORTS AERIENNES CONGOLAIS (TRACO)

409/CAB/MIN/TC/034/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

UHURU AIRLINES

409/CAB/MIN/TC/039/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

VIRUNGA AIR CHARTER

409/CAB/MIN/TC/018/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

WALTAIR AVIATION

409/CAB/MIN/TC/036/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

WIMBI DIRI AIRWAYS

409/CAB/MIN/TC/005/2005

Onbekend

Democratische Republiek Congo

Alle luchtvaartmaatschappijen die geregistreerd zijn door de autoriteiten van Equatoriaal-Guinea die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht, waaronder

Onbekend

Onbekend

Equatoriaal-Guinea

Air Consul SA

Onbekend

RCS

Equatoriaal-Guinea

Avirex Guinee Equatoriale

Onbekend

AXG

Equatoriaal-Guinea

COAGE — Compagnie Aeree de Guinee Equatorial

Onbekend

COG

Equatoriaal-Guinea

Ecuato Guineana de Aviacion

Onbekend

ECV

Equatoriaal-Guinea

Ecuatorial Cargo

Onbekend

EQC

Equatoriaal-Guinea

GEASA — Guinea Ecuatorial Airlines SA

Onbekend

GEA

Equatoriaal-Guinea

GETRA — Guinea Ecuatorial de Transportes Aereos

Onbekend

GET

Equatoriaal-Guinea

Jetline Inc.

Onbekend

JLE

Equatoriaal-Guinea

KNG Transavia Cargo

Onbekend

VCG

Equatoriaal-Guinea

Prompt Air GE SA

Onbekend

POM

Equatoriaal-Guinea

UTAGE — Union de Transport Aereo de Guinea Ecuatorial

Onbekend

UTG

Equatoriaal-Guinea

Alle luchtvaartmaatschappijen die geregistreerd zijn door de autoriteiten van Liberia die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht, waaronder

Onbekend

Onbekend

Liberia

International Air Services

Onbekend

IAX

Liberia

SATGUR AIR TRANSPORT, Corp.

Onbekend

TGR

Liberia

WEASUA AIR TRANSPORT, Co. Ltd

Onbekend

WTC

Liberia

Alle luchtvaartmaatschappijen die geregistreerd zijn door de autoriteiten van Sierra Leone die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht, waaronder

Onbekend

Onbekend

Sierra Leone

AEROLIFT, Co. Ltd

Onbekend

LFT

Sierra Leone

AFRIK AIR LINKS

Onbekend

AFK

Sierra Leone

AIR LEONE, Ltd

Onbekend

RLL

Sierra Leone

AIR RUM, Ltd

Onbekend

RUM

Sierra Leone

AIR SALONE, Ltd

Onbekend

RNE

Sierra Leone

AIR UNIVERSAL, Ltd

00007

UVS

Sierra Leone

DESTINY AIR SERVICES, Ltd

Onbekend

DTY

Sierra Leone

FIRST LINE AIR (SL), Ltd

Onbekend

FIR

Sierra Leone

HEAVYLIFT CARGO

Onbekend

Onbekend

Sierra Leone

PARAMOUNT AIRLINES, Ltd

Onbekend

PRR

Sierra Leone

STAR AIR, Ltd

Onbekend

SIM

Sierra Leone

TEEBAH AIRWAYS

Onbekend

Onbekend

Sierra Leone

WEST COAST AIRWAYS Ltd

Onbekend

WCA

Sierra Leone

Alle luchtvaartmaatschappijen die geregistreerd zijn door de autoriteiten van Swaziland die verantwoordelijk zijn voor regelgevend toezicht, waaronder

Onbekend

Onbekend

Swaziland

AFRICAN INTERNATIONAL AIRWAYS, (Pty) Ltd

Onbekend

AIA

Swaziland

AIRLINK SWAZILAND, Ltd

Onbekend

SZL

Swaziland

Jet Africa

Onbekend

OSW

Swaziland

NORTHEAST AIRLINES, (Pty) Ltd

Onbekend

NEY

Swaziland

SCAN AIR CHARTER, Ltd

Onbekend

Onbekend

Swaziland

SWAZI EXPRESS AIRWAYS

Onbekend

SWX

Swaziland


(1)  De in bijlage A vermelde luchtvaartmaatschappijen kunnen toestemming krijgen om verkeersrechten uit te oefenen door luchtvaartuigen met bemanning te huren („wet lease”) van luchtvaartmaatschappijen waaraan geen exploitatieverbod is opgelegd, voorzover de geldende veiligheidsvoorschriften worden nageleefd.

(2)  Het exploitatieverbod voor Ariana Afghan Airlines geldt voor alle luchtvaartuigen die door deze luchtvaartmaatschappij worden geëxploiteerd, met uitzondering van de A310 met registratienummer F-GYYY.


BIJLAGE B

LIJST VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN WAARAAN EXPLOITATIEBEPERKINGEN ZIJN OPGELEGD IN DE GEMEENSCHAP (1)

Naam van de juridische entiteit van de luchtvaartmaatschappij, zoals vermeld op het Air Operator Certificate (AOC) (en handelsnaam, indien verschillend)

Nummer van het Air Operator Certificate (AOC)

ICAO-identificatienummer van de luchtvaartmaatschappij

Land van de exploitant

Type luchtvaartuig

Registratienummer(s) en, voorzover beschikbaar, constructieserienummer(s)

Land van registratie

Air Bangladesh

17

BGD

Bangladesh

B747-269B

S2-ADT

Bangladesh

Buraq Air

002/01

BRQ

Libië

IL-76

UN-76007 (constructienr. 0003426765)

5a-DNA (constructienr. 0023439140

5A-DMQ (constructienr. 73479392)

UN-76008 (constructienr. 0033448404)

Libië

Buraq Air

002/01

BRQ

Libië

Let L-410

5A-DMT (constructienr. 871928)

Libië

HBA (2)

416/dac/tc/sec/087/2005

ALX

Democratische Volksrepubliek Congo

De volledige vloot, met uitzondering van: L-101

De volledige vloot, met uitzondering van: 9Q-CHC (constructienr. 193H-1206)

Democratische Volksrepubliek Congo


(1)  De in bijlage B vermelde luchtvaartmaatschappijen kunnen toestemming krijgen om verkeersrechten uit te oefenen door luchtvaartuigen met bemanning te huren („wet lease”) van luchtvaartmaatschappijen waaraan geen exploitatieverbod is opgelegd, voorzover de geldende veiligheidsvoorschriften worden nageleefd.

(2)  Hewa Bora Airways mag voor zijn huidige activiteiten in de Europese Unie alleen gebruik maken van het vermelde specifieke luchtvaartuig.


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/29


VERORDENING (EG) Nr. 475/2006 VAN DE COMMISSIE

van 22 maart 2006

betreffende de afgifte van invoercertificaten voor rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1095/96 van de Raad van 18 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van de concessies in de lijst CXL die is opgesteld naar aanleiding van de voltooiing van de onderhandelingen in het kader van artikel XXIV, lid 6, van de GATT (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1159/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van rietsuiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1464/95 en (EG) nr. 779/96 (3), en met name op artikel 5, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de leveringsverplichtingen tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(2)

Bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de bepaling van de tariefcontingenten tegen nulrecht van de producten van GN-code 1701 11 10, uitgedrukt in wittesuikerequivalent, voor invoer van oorsprong uit de landen die het ACS-protocol en de overeenkomst met India hebben ondertekend.

(3)

Bij artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn tariefcontingenten tegen een recht van 98 EUR per ton geopend voor de invoer van producten van GN-code 1701 11 10 uit Brazilië, Cuba en andere derde landen.

(4)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 zijn in de week van 13 tot en met 17 maart 2006 bij de bevoegde instanties aanvragen ingediend voor de afgifte van invoercertificaten voor een totale hoeveelheid die groter is dan de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1159/2003 per land vastgestelde verplicht te leveren hoeveelheid voor preferentiële suiker ACS-India.

(5)

De Commissie moet derhalve een verlagingscoëfficiënt vaststellen voor de afgifte van certificaten naar rato van de beschikbare hoeveelheid en melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de van 13 tot en met 17 maart 2006 op grond van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1159/2003 ingediende aanvragen voor invoercertificaten worden de certificaten afgegeven voor maximaal de in de bijlage bij deze verordening aangegeven hoeveelheden.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 23 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 maart 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 987/2005 van de Commissie (PB L 167 van 29.6.2005, blz. 12).

(2)  PB L 146 van 20.6.1996, blz. 1.

(3)  PB L 162 van 1.7.2003, blz. 25. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 568/2005 (PB L 97 van 15.4.2005, blz. 9).


BIJLAGE

Preferentiële suiker ACS–INDIA

Titel II van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 13.3.2006-17.3.2006

Maximumhoeveelheid

Barbados

100

 

Belize

100

 

Congo

100

 

Fiji

100

 

Guyana

100

 

India

100

 

Ivoorkust

100

 

Jamaica

100

 

Kenia

100

 

Madagaskar

100

 

Malawi

59,6537

Bereikt

Mauritius

100

 

Mozambique

100

 

Saint Kitts en Nevis

100

 

Swaziland

0

Bereikt

Tanzania

100

 

Trinidad en Tobago

100

 

Zambia

100

 

Zimbabwe

100

 


Bijzondere preferentiële suiker

Titel III van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 13.3.2006-17.3.2006

Maximumhoeveelheid

India

0

Bereikt

ACS

100

 


Suiker CXL-concessies

Titel IV van Verordening (EG) nr. 1159/2003

Verkoopseizoen 2005/2006

Betrokken land

Percentage van de aangevraagde hoeveelheden waarvoor certificaten worden afgegeven in de week van 13.3.2006-17.3.2006

Maximumhoeveelheid

Brazilië

0

Bereikt

Cuba

100

 

Andere derde landen

0

Bereikt


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/31


VERORDENING (EG) Nr. 476/2006 VAN DE COMMISSIE

van 21 maart 2006

houdende vaststelling van eenheidswaarden voor de bepaling van de douanewaarde van bepaalde aan bederf onderhevige goederen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1),

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (2) houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92, inzonderheid op artikel 173, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de artikelen 173 tot en met 177 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 is bepaald dat de Commissie periodieke eenheidswaarden vaststelt voor de producten die zijn omschreven in de in bijlage 26 van genoemde verordening opgenomen klasse-indeling.

(2)

De toepassing van de regels en maatstaven bepaald in voornoemde artikelen op de gegevens die overeenkomstig het bepaalde in artikel 173, lid 2, van voornoemde verordening aan de Commissie zijn medegedeeld, leidt ertoe voor de betrokken producten de eenheidswaarden vast te stellen die zijn vermeld in de bijlage bij de onderhavige verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De eenheidswaarden bedoeld in artikel 173, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 worden vastgesteld zoals in de in de bijlage opgenomen lijst vermeld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 24 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 maart 2006.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vice-voorzitter


(1)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).

(2)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).


BIJLAGE

Rubriek

Omschrijving

Bedrag van de eenheidswaarden/100 kg netto

Soort, variëteit, GN-code

EUR

LTL

SEK

CYP

LVL

GBP

CZK

MTL

DKK

PLN

EEK

SIT

HUF

SKK

1.10

Nieuwe aardappelen (primeurs)

0701 90 50

40,08

23,06

1 144,09

299,08

627,17

10 387,56

138,40

27,90

17,21

153,79

9 601,13

1 496,31

374,36

27,84

 

 

 

 

1.30

Uien (andere dan plantuitjes)

0703 10 19

45,11

25,95

1 287,57

336,59

705,82

11 690,26

155,76

31,40

19,37

173,07

10 805,20

1 683,96

421,31

31,33

 

 

 

 

1.40

Knoflook

0703 20 00

176,06

101,29

5 025,18

1 313,66

2 754,69

45 625,04

607,89

122,55

75,58

675,48

42 170,81

6 572,19

1 644,30

122,27

 

 

 

 

1.50

Prei

ex 0703 90 00

75,26

43,30

2 148,16

561,56

1 177,57

19 503,76

259,86

52,39

32,31

288,75

18 027,15

2 809,47

702,90

52,27

 

 

 

 

1.60

Bloemkool

0704 10 00

1.80

Wittekool en rodekool

0704 90 10

46,72

26,88

1 333,53

348,61

731,01

12 107,49

161,31

32,52

20,06

179,25

11 190,84

1 744,06

436,35

32,45

 

 

 

 

1.90

Broccoli (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef var. italica Plenck)

ex 0704 90 90

 

 

 

 

1.100

Chinese kool

ex 0704 90 90

97,14

55,88

2 772,67

724,82

1 519,91

25 173,83

335,40

67,62

41,70

372,70

23 267,94

3 626,24

907,25

67,46

 

 

 

 

1.110

Kropsla

0705 11 00

1.130

Wortelen

ex 0706 10 00

40,79

23,47

1 164,27

304,36

638,22

10 570,73

140,84

28,39

17,51

156,50

9 770,43

1 522,69

380,96

28,33

 

 

 

 

1.140

Radijs

ex 0706 90 90

75,69

43,54

2 160,42

564,77

1 184,29

19 615,06

261,34

52,69

32,49

290,40

18 130,03

2 825,51

706,91

52,57

 

 

 

 

1.160

Erwten (Pisum sativum), peultjes daaronder begrepen

0708 10 00

335,80

193,19

9 584,86

2 505,64

5 254,20

87 023,68

1 159,47

233,75

144,16

1 288,38

80 435,20

12 535,57

3 136,28

233,22

 

 

 

 

1.170

Bonen:

 

 

 

 

 

 

1.170.1

Bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.)

ex 0708 20 00

183,01

105,29

5 223,79

1 365,58

2 863,56

47 428,31

631,91

127,40

78,57

702,17

43 837,56

6 831,95

1 709,29

127,10

 

 

 

 

1.170.2

Bonen (Phaseolus spp., vulgaris var. compressus Savi)

ex 0708 20 00

202,00

116,21

5 765,69

1 507,24

3 160,61

52 348,30

697,47

140,61

86,72

775,01

48 385,06

7 540,66

1 886,60

140,29

 

 

 

 

1.180

Tuinbonen

ex 0708 90 00

1.190

Artisjokken

0709 10 00

1.200

Asperges:

 

 

 

 

 

 

1.200.1

Groene

ex 0709 20 00

283,28

162,97

8 085,57

2 113,70

4 432,32

73 411,18

978,10

197,19

121,61

1 086,85

67 853,29

10 574,72

2 645,69

196,74

 

 

 

 

1.200.2

Andere

ex 0709 20 00

498,42

286,74

14 226,44

3 719,02

7 798,60

129 165,88

1 720,95

346,95

213,97

1 912,29

119 386,85

18 606,07

4 655,06

346,15

 

 

 

 

1.210

Aubergines

0709 30 00

149,51

86,01

4 267,38

1 115,56

2 339,28

38 744,79

516,22

104,07

64,18

573,61

35 811,46

5 581,10

1 396,34

103,83

 

 

 

 

1.220

Bleekselderij (Apium graveolens L., var. dulce (Mill.) Pers.)

ex 0709 40 00

64,31

37,00

1 835,59

479,85

1 006,23

16 665,83

222,05

44,77

27,61

246,74

15 404,08

2 400,68

600,63

44,66

 

 

 

 

1.230

Cantharellen

0709 59 10

334,34

192,35

9 543,07

2 494,71

5 231,28

86 644,21

1 154,41

232,73

143,53

1 282,76

80 084,46

12 480,91

3 122,60

232,20

 

 

 

 

1.240

Niet-scherpsmakende pepers

0709 60 10

177,10

101,88

5 054,87

1 321,43

2 770,96

45 894,64

611,48

123,28

76,03

679,47

42 420,00

6 611,02

1 654,01

122,99

 

 

 

 

1.250

Venkel

0709 90 50

1.270

Bataten (zoete aardappelen), geheel, vers (bestemd voor menselijke consumptie)

0714 20 10

117,16

67,40

3 344,09

874,20

1 833,15

30 361,91

404,53

81,55

50,30

449,51

28 063,24

4 373,57

1 094,22

81,37

 

 

 

 

2.10

Kastanjes (Castanea spp.), vers

ex 0802 40 00

2.30

Ananassen, vers

ex 0804 30 00

61,76

35,53

1 762,93

460,86

966,40

16 006,11

213,26

42,99

26,52

236,97

14 794,31

2 305,65

576,85

42,90

 

 

 

 

2.40

Advocaten, vers

ex 0804 40 00

165,20

95,04

4 715,40

1 232,68

2 584,87

42 812,49

570,41

115,00

70,92

633,84

39 571,19

6 167,05

1 542,93

114,73

 

 

 

 

2.50

Guaves en manga's, vers

ex 0804 50

2.60

Sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers:

 

 

 

 

 

 

2.60.1

Bloedsinaasappelen en halfbloedsinaasappelen

ex 0805 10 20

 

 

 

 

2.60.2

Navels, navelines, navelates, salustiana's, verna's, valencia lates, maltaises, shamoutis, ovalis, trovita, hamlins

ex 0805 10 20

 

 

 

 

2.60.3

Andere

ex 0805 10 20

 

 

 

 

2.70

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen), vers; clementines, wilkings en dergelijke kruisingen van citrusvruchten, vers:

 

 

 

 

 

 

2.70.1

Clementines

ex 0805 20 10

141,64

81,49

4 042,87

1 056,87

2 216,21

36 706,39

489,06

98,60

60,81

543,44

33 927,39

5 287,48

1 322,87

98,37

 

 

 

 

2.70.2

Montreales en satsuma's

ex 0805 20 30

130,26

74,94

3 718,01

971,95

2 038,13

33 756,88

449,76

90,67

55,92

499,77

31 201,18

4 862,61

1 216,58

90,47

 

 

 

 

2.70.3

Mandarijnen en wilkings

ex 0805 20 50

75,41

43,38

2 152,34

562,66

1 179,86

19 541,67

260,36

52,49

32,37

289,31

18 062,19

2 814,94

704,27

52,37

 

 

 

 

2.70.4

Tangerines en andere

ex 0805 20 70

ex 0805 20 90

54,22

31,19

1 547,46

404,53

848,28

14 049,87

187,19

37,74

23,27

208,01

12 986,17

2 023,85

506,35

37,65

 

 

 

 

2.85

Lemmetjes (Citrus aurantifolia, Citrus latifolia), vers

0805 50 90

79,86

45,95

2 279,56

595,91

1 249,60

20 696,78

275,75

55,59

34,29

306,41

19 129,85

2 981,33

745,90

55,47

 

 

 

 

2.90

Pompelmoezen en pomelo's of grapefruit, vers:

 

 

 

 

 

 

2.90.1

Witte

ex 0805 40 00

78,85

45,36

2 250,65

588,36

1 233,75

20 434,26

272,26

54,89

33,85

302,53

18 887,20

2 943,51

736,44

54,76

 

 

 

 

2.90.2

Roze

ex 0805 40 00

80,62

46,38

2 301,26

601,59

1 261,49

20 893,76

278,38

56,12

34,61

309,33

19 311,91

3 009,70

753,00

55,99

 

 

 

 

2.100

Druiven voor tafelgebruik

0806 10 10

154,83

89,07

4 419,35

1 155,29

2 422,58

40 124,56

534,60

107,78

66,47

594,04

37 086,77

5 779,86

1 446,06

107,53

 

 

 

 

2.110

Watermeloenen

0807 11 00

51,85

29,83

1 479,95

386,88

811,28

13 436,93

179,03

36,09

22,26

198,93

12 419,63

1 935,56

484,26

36,01

 

 

 

 

2.120

Andere meloenen:

 

 

 

 

 

 

2.120.1

Amarillo, Cuper, Honey Dew (daaronder begrepen Cantalene), Onteniente, Piel de Sapo (daaronder begrepen Verde Liso), Rochet, Tendral, Futuro

ex 0807 19 00

59,86

34,44

1 708,72

446,69

936,68

15 513,91

206,70

41,67

25,70

229,68

14 339,37

2 234,75

559,11

41,58

 

 

 

 

2.120.2

Andere

ex 0807 19 00

60,83

35,00

1 736,32

453,90

951,81

15 764,51

210,04

42,34

26,12

233,39

14 570,99

2 270,84

568,14

42,25

 

 

 

 

2.140

Peren:

 

 

 

 

 

 

2.140.1

Peren — Nashi (Pyrus pyrifolia),

Peren — Ya (Pyrus bretscheideri)

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.140.2

Andere

ex 0808 20 50

 

 

 

 

2.150

Abrikozen

0809 10 00

149,08

85,77

4 255,19

1 112,38

2 332,60

38 634,08

514,74

103,77

64,00

571,98

35 709,13

5 565,16

1 392,35

103,54

 

 

 

 

2.160

Kersen

0809 20 05

0809 20 95

137,39

79,04

3 921,52

1 025,15

2 149,69

35 604,62

474,38

95,64

58,98

527,12

32 909,03

5 128,77

1 283,17

95,42

 

 

 

 

2.170

Perziken

0809 30 90

128,47

73,91

3 666,92

958,59

2 010,12

33 293,00

443,58

89,43

55,15

492,90

30 772,42

4 795,79

1 199,86

89,22

 

 

 

 

2.180

Nectarines

ex 0809 30 10

153,26

88,17

4 374,41

1 143,54

2 397,95

39 716,47

529,16

106,68

65,79

588,00

36 709,58

5 721,07

1 431,36

106,44

 

 

 

 

2.190

Pruimen

0809 40 05

223,25

128,43

6 372,08

1 665,76

3 493,03

57 853,94

770,82

155,40

95,84

856,52

53 473,87

8 333,74

2 085,02

155,04

 

 

 

 

2.200

Aardbeien

0810 10 00

179,40

103,21

5 120,51

1 338,58

2 806,94

46 490,53

619,42

124,88

77,01

688,29

42 970,77

6 696,86

1 675,49

124,59

 

 

 

 

2.205

Frambozen

0810 20 10

828,71

476,76

23 653,91

6 183,51

12 966,51

214 760,53

2 861,37

576,87

355,77

3 179,52

198 501,22

30 935,79

7 739,83

575,54

 

 

 

 

2.210

Blauwe bosbessen (vruchten van de Vaccinium myrtillus)

0810 40 30

1 053,49

606,07

30 069,64

7 860,69

16 483,47

273 010,82

3 637,48

733,33

452,26

4 041,91

252 341,43

39 326,62

9 839,14

731,65

 

 

 

 

2.220

Kiwi's (Actinidia chinensis Planch.)

0810 50 00

178,63

102,77

5 098,64

1 332,87

2 794,95

46 291,96

616,77

124,34

76,69

685,35

42 787,24

6 668,26

1 668,33

124,06

 

 

 

 

2.230

Granaatappels

ex 0810 90 95

384,47

221,19

10 973,93

2 868,76

6 015,65

99 635,40

1 327,50

267,63

165,05

1 475,10

92 092,10

14 352,27

3 590,80

267,01

 

 

 

 

2.240

Kakiappels (daaronder begrepen sharonvrucht)

ex 0810 90 95

181,58

104,46

5 182,86

1 354,88

2 841,12

47 056,69

626,96

126,40

77,95

696,67

43 494,07

6 778,41

1 695,89

126,11

 

 

 

 

2.250

Lychees

ex 0810 90


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/37


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 22 juni 2005

betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregelen ten gunste van AVR ten behoeve van de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 1789)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/237/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 7 januari 2003 (op 10 januari 2003 geregistreerd onder nummer A/30189) heeft Nederland exploitatiesteun ten gunste van AVR Nutsbedrijf Gevaarlijk Afval BV (hierna „AVR Nuts” genoemd) ten behoeve van de verwerking in Nederland van voor verwijdering bestemd gevaarlijk afval aangemeld. Het grootste deel van de steun betrof de verbranding van dit soort afval in twee draaitrommelovens (hierna „DTO's” genoemd). Nederland heeft de toepassing van artikel 86, lid 2, van het Verdrag ingeroepen en heeft de Commissie verzocht te besluiten dat de maatregel geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag vormt, omdat het om een passende compensatie gaat voor de verplichting een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 86, lid 2, van het Verdrag te verlenen. De zaak werd als Steunmaatregel nr. N 43/2003 geregistreerd.

(2)

Bij brieven van 7 februari (met referentie D/50847) en 22 april 2003 (met referentie D/52566) heeft de Commissie om aanvullende inlichtingen verzocht. Nederland heeft aanvullende informatie verstrekt bij brieven van 24 maart 2003 (op 28 maart 2003 geregistreerd onder nummer A/32279) en 19 juni 2003 (op 25 juni geregistreerd onder nummer A/34394). Vertegenwoordigers van Nederland en de diensten van de Commissie hadden op 21 mei 2003 een bijeenkomst. Twee concurrenten hebben bij brief van 2 mei 2003 (op 5 mei 2003 geregistreerd onder nummer A/33155) een gezamenlijke klacht tegen de steun ingediend. Bij brief van 20 mei 2003 (diezelfde dag nog geregistreerd onder nummer A/33548) hebben zij de Commissie meegedeeld dat een dochteronderneming van een van hen zich bij deze klacht aansloot.

(3)

Bij besluit C(2003) 1763 van 24 juni 2003 heeft de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag ten aanzien van de aangemelde steunmaatregel ingeleid. De zaak werd als Steunmaatregel nr. C 43/2003 geregistreerd. Het besluit is Nederland bij brief van 26 juni 2003 (met referentie D/230250) meegedeeld. Dit besluit werd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 20 augustus 2003 bekendgemaakt (2). De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van vier belanghebbenden (geregistreerd onder nummers A/36309, A/36463, A/36645, A/36679, A/36870, A/37077, A/37480 en A/37569), onder wie ook een van de beide concurrenten die voordien in mei een klacht hadden ingediend; deze klacht was ook ingediend namens nog een andere onderneming die deel uitmaakt van het concern waartoe een van de beide oorspronkelijke klagende concurrenten behoort (hierna worden deze vier entiteiten samen „de twee gezamenlijk agerende concurrenten” genoemd). De Commissie heeft deze opmerkingen aan Nederland doorgezonden bij brieven van 1 oktober (met referentie D/56129), 29 oktober (met referentie D/56898), 7 november (met referentie D/57120) en 12 november 2003 (met referentie D/57185). Deze brieven bevatten ook een aantal verdere vragen van de Commissie.

(4)

Bij brief van 13 augustus 2003 (op 14 augustus 2003 geregistreerd onder nummer A/35706) hebben de twee gezamenlijk agerende concurrenten de Commissie meegedeeld dat een deel van de steun aan AVR Nuts was uitgekeerd en hebben zij de Commissie verzocht beschikkingen te geven op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3) om Nederland te gelasten verdere betalingen op te schorten en de uitgekeerde steun voorlopig terug te vorderen. Op verzoek van de Commissie van 20 augustus 2003 (brief met referentie D/55321) heeft Nederland bij brief van 25 september 2003 (op 30 september 2003 geregistreerd onder nummer A/36690) bevestigd dat de aangemelde steun voor wat betreft het jaar 2002 en het eerste kwartaal van 2003 aan AVR Nuts was uitbetaald. Bij brief van 20 oktober 2003 (met referentie D/56735) heeft de Commissie de twee gezamenlijk agerende concurrenten meegedeeld dat zij niet voornemens was de gevraagde beschikkingen te geven. De twee gezamenlijk agerende concurrenten herhaalden hun verzoek met aandrang bij brief van 14 november 2003 (op 17 november 2003 geregistreerd onder nummer A/37909) en bij brief van 1 december 2003 (op 2 december 2003 geregistreerd onder nummer A/38325). Deze laatste brief kruiste in feite het antwoord van de Commissie van 24 november 2003 (met referentie D/57541), waarin deze haar standpunt bevestigde.

(5)

Na een verzoek om uitstel (bij brief van 14 juli 2003, op 18 juli 2003 onder nummer A/35109 geregistreerd, en bij brief van 29 oktober 2003, op 5 november 2003 geregistreerd onder nummer A/37568), dat bij brief van 23 juli 2003 (met referentie D/54737) werd ingewilligd, heeft Nederland bij brief van 18 december 2003 (op 8 januari 2004 geregistreerd onder nummer A/30088) opmerkingen ten aanzien van het besluit van de Commissie gemaakt. Nederland heeft opmerkingen ten aanzien van de van belanghebbenden ontvangen opmerkingen gemaakt bij brief van 23 december 2003 (op 8 januari 2004 geregistreerd onder nummer A/30090), van 23 januari 2004 (op 29 januari 2004 geregistreerd onder nummer A/30621), van 25 februari 2004 (op 27 februari 2004 geregistreerd onder nummer A/31451) en van 23 april 2004 (op 30 april 2004 geregistreerd onder nummer A/33118). Met deze beide laatste brieven heeft Nederland de Commissie ook over de lopende ontwikkelingen bij AVR Nuts geïnformeerd. Omdat de toenemende tekorten steeds hogere steunbedragen zouden vergen, werd besloten één van de beide DTO's per 1 juli 2004 te sluiten. Een eventuele sluiting van de tweede DTO was nog in overweging. Het bleek dat de oorspronkelijke steunovereenkomst bepalingen bevatte op grond waarvan Nederland een zekere vergoeding voor de sluitingskosten zou toekennen.

(6)

Gelet op de nieuwe informatie heeft de Commissie besluit C(2004) 2640 definitief van 17 juli 2004 genomen om de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag uit te breiden tot de vergoeding voor de kosten van de (eventuele) sluiting van de DTO's. Dit besluit werd op 16 juli 2004 aan Nederland gezonden, dat verzocht om een verlenging van de termijn om ten aanzien van dit besluit opmerkingen te maken, alsmede om een bijeenkomst om de lopende ontwikkelingen te bespreken (bij brief van 30 juli 2003, op 4 augustus 2004 geregistreerd onder nummer A/35996). Op 23 augustus 2004 vond een bijeenkomst tussen vertegenwoordigers van Nederland en van de Commissie plaats. Op 26 augustus 2004 vond een verdere bijeenkomst tussen de diensten van de Commissie en de twee gezamenlijk agerende concurrenten plaats. Overigens vertegenwoordigde het advocatenkantoor nog een andere concurrent. Nederland heeft ten aanzien van het besluit van de Commissie opmerkingen gemaakt bij brief van 10 september 2004 (op 17 september 2004 geregistreerd onder nummer A/36999). De Commissie verzocht om verdere informatie bij brief van 30 september 2004 (met referentie D/56902), die Nederland heeft verschaft bij brief van 22 oktober 2004 (op 27 oktober 2004 geregistreerd onder nummer A/38271). In deze brief heeft Nederland bevestigd dat verdere steun voor de rest van 2003, de drie eerste kwartalen van 2004 en de sluiting van een van de installaties aan de begunstigde was uitbetaald.

(7)

Het besluit tot uitbreiding van de procedure werd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 9 oktober 2004 bekendgemaakt (4). De Commissie ontving opmerkingen van de twee gezamenlijk agerende concurrenten (brieven van 16 en 19 november 2004, geregistreerd onder nummer A/38860 en A/38978). De Commissie heeft deze opmerkingen aan Nederland gezonden bij brief van 22 november 2004 (met referentie D/58307). Nederland heeft opmerkingen gemaakt bij deze opmerkingen en heeft de vragen van de Commissie beantwoord bij brieven van 22 december 2004 (op 5 januari 2005 geregistreerd onder nummer A/30171) en 12 januari 2005 (op 17 januari 2005 geregistreerd onder nummer A/30525). In deze brieven heeft Nederland de Commissie niet alleen van het besluit de resterende DTO te sluiten, maar ook van de overeenkomstige vergoeding voor de sluitingskosten in kennis gesteld.

(8)

Ten slotte hebbende de twee gezamenlijk agerende concurrenten hun verzet tegen de steun bevestigd bij brieven van 25 april 2005 (diezelfde dag nog geregistreerd onder nummer A/33476) en 2 mei 2005 (op 12 mei 2005 geregistreerd onder nummer A/33884). Na deze brieven vond op 26 mei 2005 nog een bijeenkomst tussen de diensten van de Commissie en de twee gezamenlijk agerende concurrenten plaats. Andermaal vertegenwoordigde het advocatenkantoor ook dezelfde derde concurrent (hierna worden deze concurrent en de twee overige concurrenten tezamen „de drie gezamenlijk agerende concurrenten” genoemd). Op deze bijeenkomst werd een document overgelegd dat suggereerde dat verdere steun voor 2004 aan AVR Nuts was betaald.

2   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE BETROKKEN STEUNMAATREGEL

2.1   Achtergrond en doelstelling

(9)

In artikel 5, lid 1, van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (5) is bepaald dat „de lidstaten, wanneer dat noodzakelijk of dienstig blijkt te zijn in samenwerking met andere lidstaten, de nodige maatregelen [nemen] om een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties op te zetten, waarbij rekening wordt gehouden met de beste beschikbare technologieën die geen overmatig hoge kosten veroorzaken. Met dit net moet de Gemeenschap als geheel zelfverzorgend op het gebied van afvalverwijdering kunnen worden en moeten de lidstaten afzonderlijk naar dit doel kunnen streven, waarbij rekening wordt gehouden met geografische omstandigheden of met de behoefte aan speciale installaties voor bepaalde soorten afval”. In artikel 5, lid 2, van diezelfde richtlijn is bepaald dat „met dit net het bovendien mogelijk [moet] zijn afvalstoffen te verwijderen in een van de meest nabije, daartoe geschikte installaties met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen”.

(10)

Begin jaren 1990 werden, met het oog op deze doelstellingen, in Nederland een speciale deponie (hierna „de C2-deponie” genoemd) en DTO's in bedrijf genomen. De C2-deponie wordt gebruikt voor de geschikte verwijdering van gevaarlijk afval dat niet kan worden verbrand (hierna „C2-afval” genoemd). De DTO's worden gebruikt voor de geschikte verwijdering van gevaarlijk afval dat, ondanks zijn lage calorische waarde, toch nog via verbranding kan worden verwerkt (6) (hierna „DTO-afval” genoemd). Voor deze verbranding is bijstoken nodig en in de praktijk is de meest kostenefficiënte brandstof gevaarlijk afval met een hoogcalorische waarde.

(11)

Lidstaten kunnen, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 75/442/EG en artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (7), de uitvoer van „voor verwijdering bestemde afvalstoffen” verbieden. Enkel na uitvoering van diverse controles mag dergelijk afval worden verhandeld. Lidstaten mogen evenwel niet algemeen de uitvoer van „voor nuttige toepassing bestemd afval” naar andere lidstaten verbieden. (8) De begrippen „voor verwijdering bestemd afval” en „voor nuttige toepassing bestemd afval” zijn in diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verduidelijkt. (9) Als gevolg daarvan moet, in vergelijking met de interpretatie die tot dusver door Nederland werd gehanteerd, een geringer volume gevaarlijk afval als „voor verwijdering bestemd afval” worden beschouwd en meer afval als „voor nuttige toepassing bestemd afval”. Dit onderscheid is niet afhankelijk van de stookwaarde van het afval, doch eerder van de primaire doelstelling van de installatie waarin het afval wordt verwerkt, en van de aard van het afval.

(12)

C2- en DTO-afval wordt door ondernemingen uit alle economische sectoren aangeleverd. Belangrijke sectoren zijn onder meer de metaalsector, zakelijke en overheidsdiensten, (petro-)chemische sector, transport en delfstofwinning. Het meeste afval wordt opgehaald door gespecialiseerde tussenpersonen van wie de dienstverlening doorgaans de diverse soorten afval van een onderneming betreft: C2- en DTO-afval, ander gevaarlijk afval, en niet-gevaarlijk afval. Deze diensten zijn natuurlijk grotendeels gebonden aan de plaats waar het afval wordt geproduceerd, maar de meer specifieke soorten afval worden over langere afstanden getransporteerd. Diverse grote industriële afvalondernemingen zijn internationaal actief, met vestigingen in meerdere landen.

(13)

De afgelopen jaren zijn de mogelijkheden voor nuttige toepassing van gevaarlijk afval verder ontwikkeld. Steeds grotere volumes worden gebruikt in de cementindustrie (met name in België) of om gesloten mijnen op te vullen (met name in Duitsland). De strikte uitlegging door het Hof van het begrip „voor verwijdering bestemd afval” heeft deze ontwikkeling bevorderd. Terzelfder tijd hebben producenten de productie van afval verder beperkt. Binnen wettelijke grenzen kunnen zij, althans in zekere mate, een deel ervan mengen met minder gevaarlijk afval, hetgeen een goedkopere verwijdering of nuttige toepassing mogelijk maakt. Daardoor daalde het aanbod DTO-afval van zo'n 80 000/100 000 ton in 1995 tot zo'n 34 000 ton in 2002. In 2002 werd nog verwacht dat zo'n 38 500 ton per jaar zou worden geproduceerd. Midden 2004 raamde AVR Nuts dat zij slechts 16 000 ton DTO-afval per jaar aangeboden zou krijgen (10). Het aanbod C2-afval daalde van zo'n 6 000 ton in 2000 tot zo'n 4 000 ton in 2002. De uitvoer van in Nederland geproduceerd gevaarlijk afval is gestegen tot zo'n 36 000 ton, waarvan zo'n 4 000 ton DTO-afval, hetgeen in de verwijderingsinstallaties overcapaciteit deed ontstaan. Dit fenomeen doet zich op ruimere schaal voor, en treft bijvoorbeeld ook het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en België.

2.2   Begunstigde

(14)

De C2-deponie en de diverse DTO's waren aanvankelijk opgezet door AVR Chemie CV (hierna „AVR Chemie” genoemd), waarin de Staat een belang van 30 % en Holding AVR Bedrijven NV (hierna „AVR Holding” of kortweg „AVR” genoemd) een belang van 70 % heeft. AVR is een belangrijke speler op de Nederlandse afvalmarkt. Momenteel is de Gemeente Rotterdam voor 100 % aandeelhouder van AVR, maar de gemeente heeft onlangs haar voornemen aangekondigd haar aandelen in AVR te verkopen. Vanaf het midden van de jaren 1990 maakte AVR Chemie verliezen (10,9 miljoen EUR in 2000 en 7,2 miljoen EUR in 2001). Daarom wilde AVR de drie DTO's die zij op dat tijdstip in bedrijf had, sluiten. Nederland heeft echter een overeenkomst over een herstructurering bereikt. Daarbij werd AVR Chemie opgesplitst. AVR Nuts werd opgericht om na sluiting van één van de drie DTO's de verwerking van C2- en DTO-afval voort te zetten. AVR-Industrial Waste Services Rotterdam BV (hierna „AVR IW” genoemd) werd opgericht voor de resterende activiteiten op de markten voor (gevaarlijk) afval waarop AVR om haar eigen, commerciële redenen actief wilde blijven. Beide zijn volledig in handen van AVR. De enige resterende activiteit van AVR Chemie is de verhuring van faciliteiten aan AVR Nuts. AVR Nuts en AVR IW werken nauw samen. Een dienstenovereenkomst bepaalt dat het grootste deel van de directie- en de commerciële taken van AVR Nuts door AVR IW worden uitgevoerd.

(15)

De capaciteit van de beide DTO's waarvoor AVR een vergunning heeft, bedraagt 100 000 ton gevaarlijk afval per jaar. De theoretisch beschikbare capaciteit is 80-85 % van de toegestane capaciteit. AVR verwerkte 84 880 ton gevaarlijk afval (DTO-afval en ander) in 2001, 81 274 ton in 2002 en 78 297 ton in 2003. Voor de verbranding van DTO-afval is min of meer dezelfde hoeveelheid ander gevaarlijk afval als brandstof nodig. Het volume DTO-afval dat daadwerkelijk in de DTO's wordt verwerkt, bedraagt naar raming 19 000 ton in 2002 en 23 000 ton in 2003. Bepaalde soorten DTO-afval kunnen overigens ook in verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval die op een lagere stooktemperatuur functioneren, worden verwerkt.

(16)

AVR Nuts is verplicht een gescheiden boekhouding te voeren in overeenstemming met Richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven (11).

2.3   De steun

2.3.1   De exploitatietekorten

(17)

De steun en de activiteiten waarvoor deze wordt toegekend, zijn omschreven in een concessiebesluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 juli 2002 en in een concessieovereenkomst tussen Nederland, AVR Holding, AVR Nuts, AVR IW en enkele andere dochterondernemingen die op 10 juli 2002 werd ondertekend. Met het concessiebesluit verleent de Staat „aan AVR Nuts het exclusieve recht om voor een periode van vijf jaar de deponie van C2-afval en de verwerking van gevaarlijk afval in draaitrommelovens te exploiteren onder de verplichting de deponie van C2-afval en de verwerking van gevaarlijk afval in draaitrommelovens als diensten van algemeen economisch belang aan het publiek aan te bieden tegen redelijke, transparante en non-discriminatoire voorwaarden en maatschappelijk aanvaardbare tarieven, zulks met inachtneming van de voorwaarden en bepalingen zoals nader worden vastgelegd in de concessieovereenkomst”. De overeenkomst legt in detail de voorwaarden voor de bedrijfsvoering van AVR Nuts vast. De overeenkomst zou van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 lopen.

(18)

De steun bedraagt 100 % van het vooraf bepaalde exploitatietekort, dat op basis van een door een onafhankelijke accountant vastgestelde methodiek wordt berekend. In het geval van een vooraf vastgesteld exploitatieoverschot zal 70 % daarvan worden gebruikt om de steun die in voorgaande jaren is toegekend, terug te betalen. Het vooraf bepaalde exploitatietekort bedraagt 1,5 miljoen EUR in 2002 en 2,8 miljoen EUR in 2003. In bijlage I bij deze beschikking wordt een samenvatting van deze methodiek en de toepassing ervan voor 2002, 2003 en 2004 gegeven. De meeste steun betreft de DTO's. Voor de C2-deponie bedroeg bijvoorbeeld in 2003 het vooraf berekende tekort 370 000 EUR.

(19)

Volgens de dienstenovereenkomst voert AVR IW het grootste deel van de administratieve en operationele taken van AVR Nuts uit. Daarvoor ontvangt zij een vergoeding die in het vooraf bepaalde tekort is verrekend. Verrekening vindt op basis van kostprijs („activity based costing”) plaats. In de praktijk betekende dit dat voor de periode 2002-2004 gemiddeld 30 % van de overheadkosten van AVR aan AVR Nuts werd toegerekend.

(20)

Eén additionele kostenpost die in het vooraf bepaalde budget is opgenomen en waarvoor AVR Nuts steun ontvangt die zij aan AVR IW doorgeeft, betreft acquisitie van afval. Gezien het grote aandeel van de vaste kosten werd actieve acquisitie van afval noodzakelijk geacht om de capaciteit maximaal te benutten en de exploitatiekosten aldus zo laag mogelijk te houden. De vooraf bepaalde en de daadwerkelijke kosten worden in tabel 1 gepresenteerd.

Tabel 1:

Vooraf bepaalde en daadwerkelijke acquisitiekosten

 

2002

2003

2004

Vooraf bepaalde additionele kosten

514 000

532 000

550 000

Vooraf bepaalde aanloopkosten internationale acquisitie

400 000

400 000

Totaal vooraf bepaalde kosten

914 000

932 000

550 000

Daadwerkelijke gemaakte kosten

875 000

900 000

930 000

(21)

Aanvankelijk zou het tekort naar verwachting stijgen tot 3,8 miljoen EUR in 2006, maar de markt- en exploitatievoorwaarden bleken veel moeilijker te zijn dan verwacht, met geringe hoop op verbetering. Over de periode 2002-2003 leed AVR Nuts, naast het vooraf bepaalde tekort, 12 miljoen EUR verlies. Verwacht werd dat het vooraf bepaalde tekort voor 2004 en de jaren nadien veel hoger dan voorzien zou uitvallen; zo bedroeg voor 2004 het vooraf bepaalde tekort 8,898 miljoen EUR (12). Bij deze berekening werd met het besluit de DTO's te sluiten rekening gehouden.

2.3.2   De vergoeding voor sluitingskosten

(22)

Gezien de toenemende exploitatietekorten heeft Nederland, zoals reeds in overwegingen 5 en 7 werd aangegeven, zijn beleid herzien. Eind 2003 werd besloten één van de beide DTO's per 1 juli 2004 te sluiten. In de zomer 2004 werd besloten de tweede DTO per 1 januari 2005 te sluiten. Voor de resterende jaren zijn de vooraf bepaalde verliezen voor het ophalen van C2-afval naar verwachting gering.

(23)

Volgens de concessieovereenkomst zou de Staat AVR financieel vergoeden voor de resterende boekwaarde van de nog niet afgeschreven investeringen die gedurende de looptijd van de overeenkomst met goedkeuring van de Staat ten behoeve van AVR Nuts zijn uitgevoerd. Door te anticiperen op de toepassing van deze clausule, zijn de Nederlandse autoriteiten bij hun berekeningen uitgekomen op een vergoeding van 8 670 108 EUR voor de sluitingskosten van de eerste DTO. Dit bedrag betreft verschillende investeringen die met 50 % werden afgeboekt in het geval zij beide DTO’s betroffen en met 100 % in het geval zij specifiek voor de DTO die gesloten werd, waren gedaan. De belangrijkste bestanddelen van dit bedrag zijn 1,9 miljoen EUR voor investeringen in brandbeveiliging, 3,3 miljoen EUR voor een homogenisatie-installatie, 1,5 miljoen EUR voor de vervanging van cokes-trechters en 0,5 miljoen EUR voor een trommeleind en Steffersonring. Voor de sluiting van de tweede DTO omvat de calculatie 11 151 000 EUR voor de resterende boekwaarde van de installaties en van de materiële vaste activa. Dit bedrag bevat de andere 50 % van de resterende boekwaarde van de bovengenoemde investeringen die met instemming van de Staat zijn gedaan en 100 % van de resterende boekwaarde van de investeringen die met instemming van de Staat zijn gedaan die alleen de tweede DTO betreffen. Dit laatste onderdeel bevat in het bijzonder de investering in de algehele revisie van de resterende DTO, die gedurende 2004 werd doorgevoerd. Met deze revisie waren 3 273 000 EUR aan kosten gemoeid, hetgeen hoger was dan voorzien. Achteraf gezien bleek dit een ongelukkige investering.

(24)

Aangezien Nederland bovendien in beginsel door de concessieovereenkomst verplicht was de budgettekorten tot en met 2006 te compenseren, moest de Staat met AVR onderhandelen over een vergoeding voor de additionele kosten van de sluiting van de tweede DTO per 1 januari 2004 - in plaats van op het oorspronkelijke tijdstip waarop de overeenkomst zou aflopen. Zodoende omvat de compensatie de volgende bijkomende bedragen:

1,75 miljoen EUR om al in 2004 de negatieve impact te compenseren van het feit dat klanten al (geleidelijk) hun afvalstromen naar andere installaties zullen moeten verschuiven;

5,843 miljoen EUR voor doorlopende vaste kosten 2005-2006. Dit betreft kosten in verband met bijvoorbeeld ICT-infrastructuur, huur van kantoorruimte, beveiligingscontracten, kosten van gemeenschappelijke faciliteiten zoals kantine enz. AVR had hiervoor een hoger totaalbedrag berekend, namelijk 8,208 miljoen EUR;

7,868 miljoen EUR voor de additionele afvloeiingskosten als gevolg van de voortijdige sluiting van de resterende DTO. Dit bedrag wordt berekend als het saldo van de geraamde afvloeiingskosten bij onmiddellijke sluiting en de geraamde afvloeiingskosten aan het eind van de steunovereenkomst, twee jaar later. Het geaccepteerde bedrag is op een gedetailleerde raming gebaseerd die zo'n 244 medewerkers betreft en die ermee rekening houdt dat de meesten van hen intern kunnen worden herplaatst;

andere kosten, zoals de resterende boekwaarde van bepaalde activa van andere AVR-ondernemingen die zijn verworven om de diensten in overeenstemming met de dienstenovereenkomst te leveren, de kosten van het beheer van de locatie en de kosten doordat AVR IW niet de dekkingsbijdrage ontvangt die zij had ontvangen indien de verbranding in de DTO’s in 2005 en 2006 was voortgezet, de niet-gebudgetteerde sluitingskosten en kosten voor het afkopen van meerjarencontracten. AVR had deze kosten op een totaalbedrag van 29,567 miljoen EUR geraamd, hetgeen bijvoorbeeld ook een bedrag van 11,716 miljoen EUR omvat voor de additionele verliezen die AVR Nuts in 2002 en 2003 heeft geleden. Tijdens de onderhandelingen zijn de Staat en AVR het over een bedrag van slechts 1,238 miljoen EUR eens geworden.

(25)

Bij deze onderhandelingen werd Nederland bijgestaan door een onafhankelijke accountant, wiens verslag de Commissie beschikbaar is gesteld. In totaal bedroeg de overeengekomen vergoeding voor sluiting van de tweede DTO 27,85 miljoen EUR. Dit bedrag ligt ver onder het bedrag van AVR's eigen ramingen, dat uitkwam op 58,544 miljoen EUR (of 46,828 miljoen EUR wanneer de additionele verliezen van AVR Nuts over 2002 en 2003 niet worden meegenomen). Nederland legde uit dat, ingeval de overblijvende DTO tot eind 2006 in bedrijf was gebleven, de som van de geraamde exploitatietekorten voor 2005 en 2006 en de vergoeding voor de kosten van de sluiting eind 2006 op 31 miljoen EUR uitkwamen. De overeenkomst over de vervroegde sluiting leidde dus tot een verlaging van de kosten voor de Staat.

(26)

Door deze vergoeding voor sluiting komt de totale steun voor de periode 2002-2004 uit op 49 718 108 EUR, zoals uit het overzicht in tabel 2 blijkt.

Tabel 2:

Overzicht van de vergoeding voor AVR

Vooraf bepaald budgettekort 2002

1 500 000

Vooraf bepaald budgettekort 2003

2 800 000

Vooraf bepaald budgettekort 2004

8 898 000

Vergoeding resterende boekwaarde eerste DTO

8 670 108

Vergoeding resterende boekwaarde tweede DTO

11 151 000

Vergoeding additionele sluitingskosten

additionele exploitatiekosten 2004

1 750 000

doorlopende vaste kosten 2005-2006

5 843 000

additionele afvloeiingskosten

7 868 000

overige kosten

1 238 000

 

16 699 000

Totale steun

49 718 108

(27)

Nederland erkende dat aan AVR voor 19 543 608 EUR steun is betaald. De aan de sluiting van de tweede DTO verbonden vergoeding is op een geblokkeerde rekening gestort.

2.3.3   De garantie voor amoverings- en nazorgkosten

(28)

De concessieovereenkomst bevat ook de garantie dat, indien AVR Chemie wordt geliquideerd, de Staat maximaal 30 % van de amoverings- en nazorgkosten die zullen moeten worden gemaakt ter zake van de verwijdering en schoonmaak van de installaties, zal betalen. Dit percentage komt overeen met het belang van de Staat in AVR Chemie.

2.4   Operationele aspecten

(29)

Voordat de concessieovereenkomst werd gesloten, had AVR Chemie haar acceptatietarieven al verhoogd tot 700 NLG/ton (317,6 EUR/ton). Nog hogere tarieven zouden, volgens Nederland, tot ontwijkgedrag leiden zoals „wegmengen” in andere afvalstromen en illegale dumping, en zouden dus niet doeltreffend zijn voor het verminderen van het exploitatietekort. De acceptatietarieven zijn hoog in vergelijking met die in buurlanden, hetgeen mogelijk wordt gemaakt door het Nederlandse beleid om de uitvoer van voor verwijdering bestemd afval te verbieden. Doel van de steunmaatregelen was de tarieven op het bestaande niveau te handhaven - niet deze te verlagen. Daartoe bevat de concessieovereenkomst een bijlage „Kaders Tariefstructuur, tariefdrager en berekening gebruikerstarieven”. De Nederlandse autoriteiten hebben controle over de hoogte van de tarieven aangezien zij vooraf moeten instemmen met het vooraf bepaalde budgettekort, en de tarieven natuurlijk een cruciaal element bij de calculatie daarvan zijn.

(30)

Acceptatietarieven voor hoogcalorisch gevaarlijk afval dat als brandstof wordt gebruikt, liggen veel lager dan die voor DTO-afval. AVR Nuts betrekt de eerste categorie afval tegen marktconforme tarieven, namelijk tegen tarieven die bij verwerking in bijvoorbeeld DTO's in het buitenland of in de cementindustrie zouden worden berekend.

(31)

Aangezien de vaste kosten in vergelijking met de variabele kosten erg hoog liggen, probeert AVR Nuts, om haar verliezen zo gering mogelijk te houden, haar capaciteit maximaal te benutten. Daarom worden de acceptatietarieven die aanbieders van gevaarlijk afval in rekening worden gebracht, verlaagd wanneer het jaarlijks aangeboden volume groter is. Deze „staffelkortingen” worden vooraf vastgesteld en gelden wanneer, samen met het DTO-afval, minstens 75 % van hetzelfde volume hoogcalorisch afval wordt aangeboden.

(32)

Alle tarieven zijn voor de hele concessieperiode vooraf vastgesteld (13) en zij gelden zowel voor AVR's concurrenten als voor AVR IW. Vanaf de aanvang van de concessieovereenkomst waren de tarieven voor C2- en DTO-afval openbaar en beschikbaar voor iedere aanbieder. Vanaf begin 2004 was dit ook het geval voor hoogcalorisch gevaarlijk afval.

(33)

Om haar capaciteitsbenutting te kunnen plannen, vraagt AVR IW haar aanbieders jaarlijks op te geven hoeveel afval zij denken te gaan aanbieden en in de loop van het jaar worden acceptatietarieven berekend op basis van de overeenkomstige staffelkorting. Ingeval het daadwerkelijk geleverde volume aan het einde van het jaar hoger of lager ligt dan opgegeven, volgt terugbetaling of wordt een aanvullende heffing berekend, om op basis van het daadwerkelijk geleverde volume de correcte staffelkorting in rekening te brengen. De overeenkomsten bevatten doorgaans geen verplichting om de overeengekomen hoeveelheid te leveren.

3   REDENEN OM DE PROCEDURE VAN ARTIKEL 88, LID 2, IN TE LEIDEN

(34)

In haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag heeft de Commissie ten aanzien van de volgende punten twijfel geuit.

(35)

Allereerst betwijfelde de Commissie of de activiteiten van AVR Nuts wel degelijk als een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 86, lid 2, van het Verdrag konden worden aangemerkt, omdat bijvoorbeeld niet duidelijk was of AVR de enige onderneming zou zijn die in staat was dit soort diensten tegen dezelfde of vergelijkbare voorwaarden aan te bieden. Voorts betwijfelde de Commissie of Nederland de juiste procedure had gevolgd om AVR Nuts te selecteren. Daarnaast betwijfelde de Commissie of onder alle omstandigheden inbreuk op het beginsel „de vervuiler betaalt” werd vermeden, omdat producenten van de betrokken afvalstoffen acceptatietarieven moeten betalen die als normale kosten kunnen worden beschouwd.

(36)

Ten tweede had de Commissie twijfel ten aanzien van de eventuele „overcompensatie” met het risico op spill-over naar andere segmenten van de afvalmarkt. De Commissie vreesde namelijk dat overcompensatie ook kon resulteren uit het feit dat de steun op een vooraf gemaakte berekening was gebaseerd, waarbij AVR Nuts een deel van het eventuele positieve saldo tussen daadwerkelijke en vooraf bepaalde overschotten of tekorten mocht behouden.

(37)

Ten derde betwijfelde de Commissie of, indien de maatregel aan artikel 87 zou worden getoetst, de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (14) (hierna „het milieusteunkader” genoemd) een grond kon bieden om de steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te verklaren.

(38)

In haar besluit om de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag uit te breiden, zette de Commissie uiteen dat zij vergelijkbare twijfel had ten aanzien van het aanzienlijk hogere steunbedrag voor 2004 en de vergoeding voor de versnelde sluiting van de DTO's.

4   OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

(39)

Vier belanghebbenden hebben hun opmerkingen toegezonden na het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag in te leiden.

(40)

De eerste belanghebbende betoogde dat de maatregel de concurrentie op de Ierse markt zou verstoren, omdat AVR - via haar 50 %-belang in een gemeenschappelijke onderneming met de Ierse onderneming Safeway Warehousing / South Coast Transport - tarieven onder de kostprijs en fors onder de normale marktprijzen op de Ierse markt zou kunnen berekenen.

(41)

Ook de tweede belanghebbende wijst op het oneerlijke concurrentievoordeel voor de gemeenschappelijke onderneming van AVR en Safeway. Grote hoeveelheden gevaarlijk afval worden uit Ierland ingevoerd. Deze belanghebbende betoogde ook dat de maatregel de concurrentie op de internationale markt voor „turnkey schoonmaakprojecten” van pcb's, pesticiden en ander gevaarlijk organisch afval verstoorde.

(42)

De derde belanghebbende, Edelchemie, wees op de binnenlandse markt. Deze onderneming heeft haar eigen technologie ontwikkeld voor de behandeling van afvalstoffen van galvanische bedrijven en fotografische processen („eco-optie”) en voor het terugwinnen van waardevolle materialen uit deze afvalstoffen (o.a. edele metalen en obsidiaan). De maatregelen ten gunste van AVR zouden de onderneming niet alleen zakelijk schaden, maar zouden ook de technologische ontwikkeling afremmen. De opmerkingen van Edelchemie betreffen AVR Nuts, AVR Chemie en haar voorgangers tot in 1963; daarbij worden details over het Nederlandse gevaarlijkeafvalstoffenbeleid gedurende al die jaren verstrekt.

(43)

Ten slotte hebben de drie gezamenlijk agerende concurrenten gewezen op de binnenlandse markt voor DTO-afval. Zowel in Nederland als in andere lidstaten zou capaciteit bestaan die aan de DTO's van AVR gelijkwaardig is. De uitbreiding van AVR's activiteiten zou overcapaciteit op de Nederlandse markt voor DTO-afval hebben veroorzaakt en de gegevens over DTO-afval zouden geen volledig en juist beeld geven. In het midden van de jaren 1990 heeft AVR een van haar DTO's gesloten en toen al kon worden verwacht dat het aanbod gevaarlijk afval verder zou dalen. Gezien deze verwachtingen was het passend geweest om één van de beide overblijvende DTO's te sluiten. Tijdens de bijeenkomst van 26 mei 2005 verklaarde een vertegenwoordiger letterlijk dat „de juiste beslissing [in 2002] was geweest één DTO te sluiten”. Bovendien zou AVR haar machtspositie misbruiken door hoge tarieven te berekenen, door te eisen dat de DTO's tegelijk ook hoogcalorisch afval geleverd krijgen en door de tariefstructuur die niet transparant en openbaar zou zijn. Daardoor zou AVR IW ook voor bepaalde soorten DTO-afval tarieven kunnen berekenen en dit afval vervolgens op de roosterovens van de verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval kunnen verwerken, hetgeen lagere exploitatiekosten zou opleveren, aangezien deze ovens op een lagere temperatuur mogen functioneren.

(44)

De maatregel zou onverenigbare exploitatiesteun vormen. De dienst zou geen dienst van algemeen economisch belang vormen en de vier criteria van het Altmark-arrest om te bepalen of een compensatie al dan niet staatssteun is (15), zouden niet zijn vervuld. Mocht de Commissie (een deel van) de steun goedkeuren, dan zou dat onder diverse voorwaarden moeten gebeuren om kruissubsidiëring, verplicht gekoppelde afname van afval (tying) en prijsdiscriminatie te voorkomen. Voorts zou Nederland de maatregel niet met nog eens tien jaar mogen verlengen.

(45)

De twee gezamenlijk agerende concurrenten hebben ook opmerkingen ingezonden nadat de Commissie had besloten de procedure uit te breiden. Zij handhaafden alle punten uit hun eerste verklaring en verschaften aanvullende documenten die moeten aantonen dat er van kruissubsidiëring sprake is. Daarnaast werden ook de volgende punten naar voren gebracht.

(46)

Ten eerste wekt het verbazing het dat, ondanks de sluiting van een van de DTO's, het vooraf bepaalde exploitatietekort zo veel hoger ligt dan aanvankelijk was voorzien. Indien het vierde criterium van het Altmark-arrest (efficiëntie) was nageleefd, had het exploitatietekort moeten dalen.

(47)

Ten tweede maken zij bezwaar tegen de steun ter vergoeding van de sluiting van de DTO's. Daaraan is voor AVR geen tegenprestatie gekoppeld. Deze vergoeding zou geen schadevergoeding mogen worden genoemd en is niet gerechtvaardigd, onder meer omdat de investeringen werden uitgevoerd om tien jaar in bedrijf te zijn, terwijl zij minder dan drie jaar zijn gebruikt. Zij hebben ook vragen bij de details van deze berekeningen, met name het af te schrijven bedrag, de afvloeiingskosten en de doorlopende vaste kosten. Het totaalbedrag is erg hoog en ligt ook veel hoger dan de 2 miljoen EUR waarvan in artikel 21.2 van de concessieovereenkomst sprake is. Voorts werd in een kamerstuk aangegeven dat „bij het vaststellen van de aan Afvalverwerking Rijnmond toegekende schadevergoeding t.b.v. het sluiten van de draaitrommelovens, ook een akkoord [is] bereikt over een nog openstaande vordering van VROM op AVR i.v.m. vervuiling van de Lickebaertpolder met dioxine”. Als gevolg daarvan heeft het Ministerie een niet voor 2004 geraamd bedrag van 2,5 miljoen EUR ontvangen. De drie gezamenlijk agerende concurrenten vrezen dat de afwikkeling van dit geschil, de berekening van de compensatie mogelijk heeft „vervuild”. Dit geeft hun het gevoel dat „dingen worden toegedekt”.

(48)

Ten derde maken zij bezwaren tegen verdere voordelen voor AVR op grond van artikel 21.5 van de concessieovereenkomst, met name het feit dat, indien AVR Chemie wordt geliquideerd, de Staat 30 % van de amoverings- en kosten van de verwijdering van de verontreiniging van de installaties betaalt. In het licht van de staatssteunregels had de Staat nooit dergelijke verplichtingen mogen aangaan.

(49)

Ten vierde zou er geen sprake zijn van een dienst van algemeen economisch belang, met name omdat een dergelijke dienst niet noodzakelijk is in het licht van diverse alternatieven die bestaan, zoals pyrolyse, verwerking in de cementindustrie, het storten in zoutmijnen of de verwijdering in energie-installaties en buitenlandse DTO's. De desbetreffende activiteiten werden alleen als dienst van algemeen economisch belang aangemerkt omdat zij verliesgevend werden. De concessieovereenkomst was gesloten uitsluitend met het doel de investeringen te financieren in de DTO's waarvoor AVR Nuts een uitsluitend recht had verkregen. Voorts betwijfelen de twee gezamenlijk agerende concurrenten of de steun betaalbare prijzen voor deze diensten garandeert, aangezien de acceptatietarieven van AVR hoger liggen dan die in de buurlanden. De hoge tarieven zouden zijn te verklaren door AVR's praktijken van tying en kruissubsidiëring ten aanzien van hoogcalorisch afval dat als brandstof wordt gebruikt. De tarieven zouden niet transparant en niet openbaar zijn. De winsten zouden bij AVR IW worden geboekt en de verliezen bij AVR Nuts. Daardoor zou AVR IW voor DTO-afval hogere acceptatietarieven kunnen berekenen. Voorts zou AVR weigeren DTO-afval te accepteren indien geen hoogcalorisch afval wordt meegeleverd, en zodoende inbreuk maken op haar verplichtingen uit hoofde van de concessieovereenkomst door de diensten niet aan alle klanten aan te bieden. Ten slotte wordt, in tegenstelling tot andere alternatieven, de kwaliteit van de dienstverlening niet behouden of verbeterd.

(50)

Ten vijfde zou de steun niet aan de Altmark-criteria voldoen. Er heeft geen openbare aanbestedingsprocedure plaatsgevonden voor het toewijzen van de concessie en de steun is niet bepaald op basis van de kosten van een gemiddelde, goed beheerde onderneming. De steun werd niet op basis van vooraf op objectieve en doorzichtige wijze vastgestelde criteria bepaald; hij zou hoger liggen dan noodzakelijk is en er zou spill-over naar andere markten zijn. DTO's in het buitenland zouden - zonder staatssteun - lagere tarieven kunnen berekenen. Evenmin werd met goedkopere verwijderingsmethoden rekening gehouden. Voorts mag AVR een deel van de winst behouden indien zij beter dan verwacht functioneert.

(51)

Ten slotte merken de twee gezamenlijk agerende concurrenten op dat Nederland voornemens is de inbreuk op de staatssteunregels voort te zetten, aangezien de Nederlandse autoriteiten, in het geval van een ongunstige beschikking van de Commissie, deze met AVR zullen bespreken en naar een oplossing zullen zoeken voor de financiële problemen die AVR van een en ander kan ondervinden.

5   OPMERKINGEN VAN NEDERLAND

5.1   De toepasselijke wetgeving

(52)

Aangezien het de lidstaten door communautaire wetgeving is toegestaan de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen te verbieden, zou de steun de mededinging tussen lidstaten niet verstoren.

5.2   Dienst van algemeen economisch belang

(53)

Nederland betoogde dat de steun uitsluitend wordt toegekend voor een dienst van algemeen economisch belang die door AVR Nuts wordt verricht. Een openbare aanbesteding werd niet passend geacht, aangezien AVR Nuts de enige onderneming in Nederland was die in staat en bereid zou zijn om alle betrokken C2- en DTO-afval te verwerken. De concessie werd evenwel in de Staatscourant bekendgemaakt, waarna eventuele belanghebbenden de mogelijkheid hadden beroep in te stellen. Dit is niet gebeurd. Voorts hadden de Nederlandse autoriteiten, vóór hun besluit de DTO's te sluiten, reeds de nodige schikkingen getroffen om voor een verlenging eventueel een openbare aanbesteding te kunnen organiseren.

(54)

De maatregel zou aan de Altmark-criteria voldoen en dient derhalve niet als staatssteun te worden aangemerkt. Zo werd bijvoorbeeld de Staat, bij het vooraf bepalen van de tekorten, bijgestaan door een onafhankelijk accountantskantoor. De maatregel zou geen inbreuk maken op het beginsel „de vervuiler betaalt”, aangezien de tarieven hoger liggen dan in de buurlanden.

(55)

Het zou absoluut onjuist zijn dat AVR Nuts alleen DTO-afval wilde accepteren indien dat samen met hoogcalorisch afval werd aangeboden. Ook is uitdrukkelijk bepaald dat de tarieven die andere AVR-ondernemingen voor de behandeling van ander afval in rekening werden gebracht, dezelfde moesten zijn als die voor derden (16). Nederland heeft een accountantskantoor om advies gevraagd over de mogelijkheden om de transparantie in verband met de overeenkomsten tussen AVR Nuts en AVR IW te vergroten. De voorgestelde aanbevelingen werden geaccepteerd en zijn ten uitvoer gelegd.

(56)

Wat de resultaten van AVR Nuts betreft, merkte Nederland op dat bij de berekening van het exploitatietekort met geen enkele winstmarge rekening werd gehouden. In het niet te verwachten geval van een vooraf bepaald exploitatieoverschot, zou de winst beperkt blijven tot slechts 30 % van het overschot, totdat alle steun uit het verleden is terugbetaald.

5.3   Opmerkingen ten aanzien van de opmerkingen van belanghebbenden

(57)

Nederland merkte op dat in de opmerkingen niet wordt onderbouwd hoe steun een effect op de kostprijs van de gemeenschappelijke onderneming van AVR en Safeways kan hebben. Deze onderneming zou voor de verwerking in Rotterdam dezelfde tarieven moeten betalen als die welke voor de binnenlandse aanbieders van afval gelden. Bovendien zou slechts één derde van het door de gemeenschappelijke onderneming opgehaalde afval in Rotterdam worden verwerkt en zou van dat afval slechts een klein gedeelte C2- en DTO-afval in de zin van de concessieovereenkomst zijn. Concurrerende prijzen kunnen door diverse andere factoren worden verklaard: 1) Safeway is de enige onderneming in Ierland die over een overslagstation beschikt waar afval doeltreffend wordt gesorteerd en gescheiden vooraleer het naar de meest geschikte verwerkingsfaciliteit wordt verzonden; 2) er is een directe band met de vervoeronderneming Southcoast, hetgeen logistieke voordelen en kostenbesparingen oplevert, en 3) in Ierland was het tariefniveau in het verleden betrekkelijk hoog door het ontbreken van concurrentie.

(58)

Voor de verwerking van afval afkomstig van turnkey schoonmaakprojecten zou AVR tarieven berekenen die hoger liggen dan die voor binnenlandse leveranciers. Het gemiddelde tarief voor alle afvalstromen uit andere landen zou iets hoger liggen dan het gemiddelde tarief dat binnenlands wordt berekend. Voorts zouden lagere tarieven niet in meer steun resulteren, aangezien de steun van het vooraf bepaalde exploitatietekort afhankelijk is.

(59)

Op het tijdstip dat de concessieovereenkomst werd ondertekend, werkten beide DTO's op hun volle capaciteit. Gezien de ruime voorraden werd volledige capaciteitsbenutting verwacht. Het huidige capaciteitsoverschot werd waarschijnlijk niet veroorzaakt door een toegenomen marktaandeel van concurrenten, maar eerder door een toegenomen hergebruik van afval, bijvoorbeeld na de wettelijk toegestane verdunning met andere soorten afval.

(60)

Wat pyrolyse betreft, merkte Nederland op dat de tarieven van AVR hoger liggen dan die welke worden berekend door de enige onderneming in Nederland die over pyrolyse-installaties beschikt.

(61)

Nederland verklaarde dat een deel van de steun werd uitgekeerd wegens de financiële problemen van AVR Nuts, in het licht van het Altmark-arrest en de tijd die nodig was om de formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag af te ronden.

(62)

Nederland merkte op dat Edelchemie in hoofdzaak actief was op het gebied van gevaarlijke afvalstoffen van fotografische processen, die om efficiencyredenen niet door AVR kunnen worden verwerkt. De onderneming heeft diverse faciliteiten, waarvan de pyrolyseoven voor deze zaak het meest van belang is. In tegenstelling tot de installaties van AVR zou deze technologie echter niet voor alle soorten DTO-afval geschikt zijn. Volgens de milieuvergunning mag in deze oven slechts tot 10 000 ton worden verwerkt, hetgeen volkomen ontoereikend is voor de stromen gevaarlijk afval in Nederland. Nederland ziet niet in hoe de steun de belangen van Edelchemie kan schaden, aangezien AVR geen afval van fotografische processen verwerkt en marktconforme tarieven berekent. De technologische ontwikkeling wordt aangemoedigd door bijvoorbeeld specifieke stimuleringsprogramma's en door bij de toekenning van milieuvergunningen het gebruik van de best beschikbare technologie op te leggen. De looptijd van deze vergunningen is beperkt tot vijf jaar. Eventuele steun uit het verleden valt buiten de tienjaarstermijn van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999, en aangezien de installaties op tien jaar zijn afgeschreven, zouden er in ieder geval geen gevolgen zijn voor de berekening van de verwachte exploitatietekorten van AVR.

(63)

Nederland betoogde dat er geen overcompensatie heeft plaatsgevonden, ten gunste van AVR Nuts noch ten gunste van AVR IW. AVR IW fungeerde als tussenpersoon, maar had niet de mogelijkheid deze positie te gebruiken om overcompensatie te verkrijgen, en heeft dat ook niet gedaan. Zo werd bijvoorbeeld het afval dat door concurrenten bij AVR Nuts werd aangeleverd, zelfs wanneer het op papier door AVR IW namens AVR Nuts werd ontvangen, niet in aanmerking genomen bij het berekenen van de staffelkortingen op de tarieven van het door AVR IW zelf verworven afval. Dit afval werd rechtstreeks bij de DTO's geleverd - niet op de locatie van AVR IW - aangezien dit niet de additionele logistieke kosten waard zou zijn.

(64)

De steun om de kosten voor de acquisitie van afval te vergoeden, is terecht. Actieve acquisitie van DTO-afval zou nodig zijn omdat de mogelijkheid om dit soort afval te verdunnen of de verpakking ervan aan te passen - waarna dit soort afval niet langer als DTO-afval geldt - in toenemende mate zijn gebruikt. Zonder dergelijke acquisitie had AVR Nuts haar marktaandeel zien krimpen en had zij marktaandeel aan alternatieve verwerkingsopties, met name in het buitenland, verloren. Daardoor zou de capaciteitsbenutting zijn gedaald en zouden de verliezen zijn gestegen. De vergoeding aan AVR IW voor acquisitiekosten van hoogcalorisch gevaarlijk afval werd verklaard door de noodzaak om over voldoende hoeveelheden van dat soort afval als brandstof te kunnen beschikken. De uitsplitsing van de acquisitiekosten tussen AVR Nuts en AVR IW is hierop gebaseerd. Door de sluiting van de DTO's zullen de zeven banen die met de berekende kosten overeenstemmen, verloren gaan. Dit zou bewijzen dat deze zeven banen de additionele acquisitiekosten vormen die uitsluitend in het belang van AVR Nuts worden gemaakt.

(65)

De Nederlandse autoriteiten hebben een studie verstrekt over de toekomstige ontwikkelingen van alternatieven voor verwijdering en nuttige toepassing van de desbetreffende afvalstoffen in Nederland en in de buurlanden; naar deze studie wordt in overweging 13 verwezen. Uit deze studie blijkt dat voor de toekomst voldoende alternatieven zijn gepland om een veilige en passende verwijdering en nuttige toepassing van dit soort afval te waarborgen.

(66)

Nederland heeft ook een economische analyse overgelegd die een consultant, op verzoek van AVR, van de concessieovereenkomst en de potentiële overcompensatie had gemaakt. In de studie wordt onder meer opgemerkt dat, in de eerste plaats, de belangrijke concurrenten van AVR allen de mogelijkheid hadden hogere staffelkortingen te genieten, maar dat zij kennelijk de voorkeur eraan gaven een deel van het opgehaalde afval aan buitenlandse alternatieven voor verwijdering of nuttige toepassing te leveren. Ten tweede ligt de vergoeding die Nederland voor de sluiting van de DTO's daadwerkelijk zal toekennen, aanzienlijk lager dan de door AVR zelf berekende kosten van 45 miljoen EUR en dan de kosten zoals die door een onafhankelijke accountant op bijna 40 miljoen EUR waren berekend. Het belangrijkste verschil resulteert uit de verschillende kostencalculaties voor personeelsafvloeiingen.

(67)

Nederland heeft de gedetailleerde berekening van het budgettekort over 2004 verstrekt. Het ligt, ondanks de sluiting van één DTO, hoger dan in voorgaande jaren, omdat de situatie op de markt is verslechterd, met name doordat de tarieven voor het hoogcalorische gevaarlijk afval zijn gedaald.

(68)

Over de betaling voor de ontmanteling en follow-up bij een liquidatie van AVR Chemie moeten besprekingen plaatsvinden tussen de Staat en AVR, aangezien de Staat een 30 %-belang in AVR Chemie heeft. Over een eventuele ongunstige beschikking van de Commissie ten aanzien van de aangemelde steun zullen natuurlijk ook besprekingen plaatsvinden, en er zal naar oplossingen worden gezocht, doch niet zonder rekening te houden met het oordeel van de Commissie.

6   BEOORDELING

6.1   De vraag of de maatregelen staatssteun vormen

(69)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het Verdrag zijn „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(70)

De exploitatiesteun en de vergoeding voor de kosten verbonden met de sluiting van de DTO’s ten gunste van AVR Nuts zoals die in de overwegingen 17 tot en met 27 zijn beschreven, worden door de Staat toegekend en worden rechtstreeks uit staatsmiddelen gefinancierd. Deze maatregelen zijn selectief, omdat zij in de eerste plaats AVR, AVR Nuts en AVR IW beïnvloeden. Deze ondernemingen bieden hun diensten op de markt van voor verwijdering bestemd afval en die van voor nuttige toepassing bestemd afval aan. Hetzelfde geldt voor betalingen door de Staat van de amoverings- en nazorgkosten waarvoor de Staat een garantie tot 30 % heeft gegeven.

(71)

De maatregelen moeten worden geacht het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig te beïnvloeden. De markten van voor verwijdering bestemd afval en die van voor nuttige toepassing bestemd afval zijn onderling onlosmakelijk verbonden en, ondanks het regelgevingskader en strenge controles op voor verwerking bestemd afval, is handel tussen lidstaten een courante praktijk op deze beide markten. Bij wijze van voorbeeld: na de aankondiging van de sluiting van de DTO's is het aantal aanvragen voor vergunningen om afval naar andere lidstaten te exporteren sterk gestegen. Hieruit leidt de Commissie af dat steun om de DTO's verder in bedrijf te houden, een beperkend effect op het handelsverkeer tussen lidstaten heeft gehad.

(72)

De maatregelen zijn geen begunstiging van de aanbieders van gevaarlijk afval. De acceptatietarieven voor hoogcalorisch afval dat als brandstof werd gebruikt, zijn, in vergelijking met de in Nederland en buurlanden berekende tarieven, op marktniveau vastgesteld. De acceptatietarieven voor C2- en DTO-afval zijn, uit beleidsoverwegingen, op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau vastgesteld, maar lagen hoger dan die in de buurlanden. Dit was mogelijk door de uitvoerbeperkingen op voor verwijdering bestemd afval. Hogere tarieven zouden onder normale marktomstandigheden geen haalbare en realistische optie zijn, aangezien meer afval zou worden uitgevoerd, in andere afvalstromen zou worden weggemengd, of legaal dan wel illegaal zou worden gedumpt, hetgeen dus de inkomsten van AVR Nuts niet zou doen stijgen. Door de sluiting van de DTO's werd het voor aanbieders namelijk eenvoudiger om de lagere acceptatietarieven in België en Duitsland te genieten. Zonder de steun zouden de DTO's eerder zijn gesloten en waren er ook sneller ruimere mogelijkheden gekomen om voor verwijdering bestemd afval, in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 259/93, uit te voeren. Dit wordt door de prijs- en volumeontwikkelingen na de sluiting van de tweede DTO bevestigd. Om die redenen is de Commissie van oordeel dat de maatregel de aanbieders van gevaarlijk afval niet heeft bevrijd van de kosten die normaalgesproken op hun budget hadden gedrukt.

(73)

Onverminderd de toetsing van de maatregel aan artikel 86, lid 2, van het Verdrag, is de Commissie van mening dat niet aan het vierde criterium van het Altmark-arrest is voldaan. Ten eerste is AVR Nuts niet geselecteerd na een openbare aanbestedingsprocedure en kan de bekendmaking van het concessiebesluit in de Staatscourant - waarna belanghebbenden gedurende een periode van zes weken bezwaar konden maken - geen open en transparante aanbestedingsprocedure vervangen. Ten tweede is de compensatie niet vastgesteld op basis van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die naar behoren met afvalverwerkingscapaciteit is uitgerust, had gemaakt. Gezien de unieke positie van de C2-deponie en DTO's in het land, lijkt een dergelijke gemiddelde onderneming in Nederland namelijk niet te bestaan. Het vooraf bepaalde budgettekort is veeleer de weerspiegeling van de bijzondere voorwaarden waaronder AVR Nuts deze installaties exploiteert en de kosten van vergelijkbare installaties in het buitenland zijn niet in aanmerking genomen. Het is duidelijk dat AVR niet behoorlijk met verwerkingscapaciteit was uitgerust: overcapaciteit resulteerde in onderbenutting van de DTO's en uiteindelijk in sluiting. Een en ander vond zijn weerslag in de steunmaatregelen, met name het tekort over 2004 en de sluitingsvergoedingen. Onder die omstandigheden moeten de maatregelen worden geacht een selectief voordeel aan AVR Nuts op te leveren, en niet louter een compensatie te zijn die andere ondernemingen in een gelijksoortige situatie op vergelijkbare voorwaarden hadden ontvangen, mochten zij met de uitvoering van deze dienstverplichting zijn belast.

(74)

Een selectief voordeel vloeit niet alleen voort uit de exploitatietekorten en de vergoeding voor de sluitingskosten, maar ook uit de staatsgarantie voor 30 % van de amoverings- en nazorgkosten voor de installaties. Het feit dat deze kosten met het belang van de Staat in AVR Chemie overeenstemmen, doet niets af aan de vaststelling dat het om staatssteun gaat, aangezien de Staat, als stille vennoot in AVR Chemie, slechts aansprakelijk zou zijn ten belope van zijn aandeel - en niet voor verdere claims die dit aandeel overschrijden. De garantie lijkt veeleer voort te vloeien uit een beleidsdoelstelling van de Staat om een situatie te voorkomen waarin - na liquidatie van AVR Nuts en AVR Chemie - geen andere onderneming aansprakelijk kan worden gesteld om voor de geschikte amovering en nazorg te zorgen. De garantie heeft mogelijk voor de hele looptijd van de concessieovereenkomst tot voordelen geleid, aangezien een onderneming - zonder de garantie - de nodige reserves zou (moeten) opbouwen tijdens de operationele levensduur van de installaties, om zo - zonder steun - de amoverings- en nazorgkosten te kunnen bestrijden.

(75)

Bijgevolg vormen de aangemelde maatregelen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

(76)

De Commissie betreurt het dat Nederland een aanzienlijk deel van de betrokken steunmaatregel in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag ten uitvoer heeft gelegd.

6.2   Toetsing aan artikel 86, lid 2, van het Verdrag

(77)

Lidstaten hebben de vrijheid om te definiëren wat zij beschouwen als diensten van algemeen economisch belang, en wel op basis van de specifieke kenmerken van de activiteiten, waarbij deze definitie uitsluitend op duidelijke fouten kan worden gecontroleerd (17). In het groenboek (2003) en het witboek (2004) over diensten van algemeen belang (18) heeft de Commissie de basisbeginselen van haar aanpak uiteengezet. Volgens punt 3.4 van het witboek moet „in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling ook rekening worden gehouden met de rol die diensten van algemeen belang kunnen spelen bij de bescherming van het milieu, en met de specifieke kenmerken van diensten van algemeen belang die rechtstreeks met milieu verband houden, zoals de sectoren water en afval”. Dit ligt in de lijn van de rechtspraak van het Hof, dat heeft verklaard dat „het beheer van bepaalde afvalstoffen een dienst van algemeen economisch belang kan vormen, in het bijzonder wanneer die dienst bedoeld is om een milieuprobleem op te lossen”. (19)

(78)

Om de volgende redenen is de Commissie het eens met Nederland dat de dienst zoals die in het concessiebesluit en in de concessieovereenkomst werd omschreven, een dienst van algemeen economisch belang vormt.

(79)

Ten eerste is het duidelijk dat er een publiek belang speelt bij de passende behandeling van voor verwijdering bestemd gevaarlijk afval. Er speelt eveneens een publiek en communautair belang bij het garanderen dat toereikende nationale capaciteit voor dergelijke verwijdering beschikbaar is. Wat verwijdering van afval betreft dienen lidstaten immers, in overeenstemming met de in artikel 5, lid 1, van Richtlijn 75/442/EG geformuleerde doelstelling, naar zelfverzorging te streven.

(80)

Ten tweede waren overheidsmaatregelen noodzakelijk om dit publieke belang te verzekeren. Aangezien de exploitatie van de DTO's verliesgevend was, had AVR - zonder de steun - de DTO's en C2-deponie al eind 2001 gesloten.

(81)

Ten derde was dit publieke belang reëel. In de periode 2002-2004 zijn aanzienlijke hoeveelheden C2- en DTO-afval die in Nederland werden geproduceerd, verwijderd, ook al lagen deze hoeveelheden sterk beneden de verwachtingen, onder meer door de gevolgen van het arrest van het Hof waarin de begrippen „voor verwijdering bestemd afval” en „voor nuttige toepassing bestemd afval” werden verduidelijkt. Nederland heeft op de marktontwikkelingen gereageerd door de capaciteit aan te passen aan de nieuwe analyses van de verwachte behoeften en door uiteindelijk zijn beleid op te geven en de enige overblijvende DTO te sluiten. Dit is echter niet onverenigbaar met het publieke belang wat betreft de daadwerkelijk verwijderde hoeveelheden C2- en DTO-afval. De hoeveelheden voor verwijdering bestemd afval waren mogelijk kleiner geweest, indien Nederland van meet af aan de juiste definities had toegepast, maar het is weinig waarschijnlijk dat alle C2- en DTO-afval voor nuttige toepassing zou zijn gebruikt. Een en ander wordt bevestigd door de hoeveelheden C2- en DTO-afval die in 2004 bij AVR Nuts werden aangeboden en door de hoeveelheden DTO-afval die met het oog op verwijdering in DTO's in het buitenland werden uitgevoerd. De belanghebbenden hebben misschien gelijk wanneer zij aanvoeren dat ook zonder de DTO's van AVR alle in Nederland geproduceerde gevaarlijk afval in die periode in binnen- of buitenland had kunnen worden verwijderd of nuttige toepassing had kunnen vinden. Zij hebben echter niet aangetoond dat zonder de DTO's van AVR helemaal geen voor verwijdering bestemd afval naar het buitenland had moeten worden uitgevoerd door een gebrek aan toereikende capaciteit. Het is precies op dit punt dat Nederland terecht zijn beleid kan baseren op de wens om het publieke belang, in de lijn van de doelstelling van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 75/442/EG, te verdedigen.

(82)

Ten vierde wordt met de maatregelen geen inbreuk op het beginsel „de vervuiler betaalt” gemaakt. Zoals in overweging 72 werd geconcludeerd, worden de aanbieders van afval niet bevrijd van kosten die normaalgesproken op hun budget hadden gedrukt.

(83)

Ten vijfde worden met de kwalificatie als dienst van algemeen economisch belang de regels die normaalgesproken gelden, niet omzeild. Met de maatregel wordt de bescherming van het milieu beoogd, aangezien daarmee wordt gegarandeerd dat gevaarlijk afval op passende wijze op een locatie in de nabijheid van de bron ervan wordt behandeld. Het milieusteunkader bevat regels inzake exploitatiesteun ten behoeve van afvalbeheer (punt E.3.1). Deze regels werden in de eerste plaats echter opgesteld voor exploitatiesteun die wordt toegekend aan ondernemingen welke zelf de betrokken afvalstoffen produceren.

(84)

Ten zesde wordt het merendeel van het C2- en DTO-afval, naar zijn aard, geleverd door ondernemingen, maar er bestaan ook systemen om gevaarlijke afvalstoffen op te halen bij huishoudens, zodat veilig en eenvoudig alle eventuele gevaarlijke afvalstoffen kunnen worden verwijderd. Een deel van het aldus verzamelde gevaarlijk afval kan vervolgens worden verwijderd in de DTO's. De dienst waarvoor de steun werd verleend, had dus een algemeen karakter en de steun vormde geen begunstiging van een beperkte groep gebruikers van die diensten.

(85)

De twee gezamenlijk agerende concurrenten betogen dat er geen marktfalen is dat de dienst van algemeen economisch belang kan rechtvaardigen. Bovendien zouden er in sommige lidstaten helemaal geen DTO's bestaan. De doelstellingen van Richtlijn 75/442/EEG - zelfverzorging inzake verwijdering van afval en verwijdering van afval dichtbij de bron waar het afval ontstond (nabijheidsbeginsel) - mogen dan misschien niet met een marktuitkomst overeenstemmen, toch zijn zij om die reden niet minder legitiem.

(86)

De openbare opdracht moet helder zijn omschreven en uitdrukkelijk bij overheidsbesluit zijn opgelegd. Uit het concessiebesluit en de concessieovereenkomst blijkt dat de onderneming op een juiste wijze met de dienst van algemeen economisch belang is belast. De definitie van de openbare opdracht is in deze documenten voldoende precies. Zij is strikt gekoppeld aan het afval voor de C2-deponie en het in de DTO's te verbranden laagcalorische afval. Ook de steunmaatregelen om de kosten van de dienst van algemeen economisch belang te compenseren, zijn in voldoende detail beschreven. Hierbij dient echter het volgende te worden aangetekend.

(87)

Ten eerste zijn er tekortkomingen geweest wat transparantie betreft. Het is voor concurrenten misschien niet steeds duidelijk geweest of AVR IW in eigen naam handelde of namens AVR Nuts. Ook het tarieven- en kortingsysteem, met name wat betreft hoogcalorisch afval dat als brandstof voor de DTO's moest dienen, was aanvankelijk onvoldoende duidelijk. Voor AVR en de Staat, en voor onafhankelijke controleurs, waren deze kwesties echter voldoende helder op basis van de concessieovereenkomst, hetgeen passende controle mogelijk maakte.

(88)

De Commissie is van mening dat de methodiek zoals die in bijlage I wordt beschreven, voor controledoelstellingen voldoende transparant is en acht de aanvullende maatregelen om de transparantie te verhogen bij het beheer van de dienst van algemeen economisch belang, zoals die na de ontvangst van de opmerkingen werden ten uitvoer gelegd, toereikend.

(89)

Ten tweede is het begrip „maatschappelijk aanvaardbare tarieven” voor de verwijdering van DTO-afval op het eerste gezicht vrij vaag. In de praktijk heeft dit echter geen problemen opgeleverd. De tarieven bleven op het niveau waarnaar zij in de voorgaande jaren waren verhoogd. In overeenstemming met het beginsel „de vervuiler betaalt” waren de tarieven hoger dan die voor verwijdering in het buitenland. Terzelfder tijd hebben belanghebbenden noch Nederland betoogd dat lagere tarieven noodzakelijk waren om illegale praktijken te vermijden die voor het milieu schadelijk konden zijn. Kennelijk vond Nederland de tarieven niet te hoog, aangezien het instemde met de vooraf bepaalde budgettekorten die op preciezere aannames wat betreft de te berekenen tarieven waren gebaseerd.

(90)

Overcompensatie moet voor alle steunelementen in het systeem worden vermeden. In dit verband voert de Commissie voor elk van de volgende punten een afzonderlijke beoordeling uit: 1) de vergoeding voor budgettekorten in 2002 en 2003; 2) de vergoeding voor budgettekorten in 2004, 2005 en 2006; 3) de vergoeding voor de sluitingskosten die bestaan in a) vergoeding voor sluitingskosten in verband met de overeengekomen investeringen voorzover deze nog niet zijn afgeschreven en b) sluitingskosten ingevolge vervroegde sluiting van de DTO’s, en 4) de in de garantie vervatte steun.

(91)

Wat de budgettekorten voor 2002 en 2003 betreft, acht de Commissie de methodiek voor het berekenen van de verwachte tekorten, die als steun worden toegekend, passend en voldoende restrictief. Alle elementen, behalve de vergoeding voor acquisitiekosten (zie de overwegingen 108 tot en met 113), houden rechtstreeks met het vervullen van de openbaredienstverplichting verband. Er is geen reden om aan te nemen dat kostenposten kunstmatig zijn opgeblazen, en dankzij het inroepen van een onafhankelijke consultant heeft Nederland de steun restrictief kunnen berekenen. De methodiek bevat een nadere analyse van de openingsbalans van AVR Nuts, die voor de ramingen van de kosten en inkomsten van AVR Nuts in de nieuwe situatie een goed uitgangspunt biedt. Variabele kosten, directe vaste kosten en door andere AVR-ondernemingen berekende kosten zijn vastgesteld aan de hand van gedetailleerde uitsplitsingen. Met investeringen en afschrijvingen wordt terdege rekening gehouden in de vorm van een gedetailleerd investeringsplan voor 2002-2016 en door nieuwe investeringen over 7,24 jaar af te schrijven. Een en ander zorgde ervoor dat kosten niet kunstmatig door afzonderlijke investeringen of onevenredige afschrijving werden opgeblazen. In de opmerkingen van belanghebbenden zijn diverse kwesties aan de orde gesteld, maar er werd geen bewijs van overcompensatie geleverd. Bovendien deden voor 2002 en 2003 ongevallen en technische problemen de verliezen voor in totaal 12 miljoen EUR boven de vooraf bepaalde verliezen uitkomen. Daarmee is alle overcompensatie ten gunste van AVR Nuts in deze periode uitgesloten.

(92)

Voor de periode 2004-2006 is de steun op dezelfde methodiek gebaseerd. Daarom verwacht de Commissie a priori niet dat overcompensatie plaatsvindt. Het vooraf bepaalde budgettekort in 2004 is volledig op dezelfde methodiek gebaseerd en de toename van het vooraf bepaalde tekort, ondanks de sluiting van één van de DTO's, wordt volledig door de diverse kostenposten binnen deze methodiek (zie de cijfergegevens in bijlage I) verklaard. Gezien de hoge verliezen bovenop de vooraf bepaalde tekorten voor 2002 en 2003 hoeft het niet te verbazen dat het vooraf bepaalde tekort voor 2004 hoger uitviel. Voorts mag de sluiting van de eerste DTO dan wel de variabele kosten hebben verminderd, toch is de impact ervan op de vaste kosten, die een belangrijk deel van de totale kosten vertegenwoordigen, beperkt gebleven. Niettemin moet, conform het algemene beleid van de Commissie, overcompensatie voor de kosten van een dienst van algemeen economisch belang niet enkel vooraf, maar ook achteraf worden uitgesloten. Daarom eist de Commissie dat Nederland de daadwerkelijke kosten controleert en het steunpeil zonodig aanpast, om te vermijden dat de compensatie AVR Nuts in staat stelt over haar activiteiten een winstmarge te behalen die hoger ligt dan voor dit soort activiteit in deze sector gebruikelijk is.

(93)

De Commissie accepteert dat steun kan worden toegekend als vergoeding voor de sluitingskosten in verband met de overeengekomen investeringen voorzover deze nog niet zijn afgeschreven. Zonder afdoende garanties mag niet worden verwacht dat een exploitant een vijfjaarsdienstenovereenkomst sluit die aanzienlijke investeringen vergt. Afschrijving van de investeringen over de periode die met de looptijd van de overeenkomst overeenstemt (vijf jaar) was evenzeer onredelijk geweest. Daardoor zouden de vooraf bepaalde verliezen voor die periode - en dus ook de steun - aanzienlijk hoger zijn geweest. Op dit punt vormen de voorwaarden van de concessieovereenkomst een noodzakelijk en efficiënt voortvloeisel uit het vergoedingssysteem. Het feit dat deze bepalingen zijn toegepast vóór de voorziene einddatum van de concessieovereenkomst, doet aan deze beoordeling geen afbreuk. Op basis van de door Nederland verstrekte informatie verwacht de Commissie dat er voor dit onderdeel geen overcompensatie plaatsvindt. Een beperkt aantal punten is evenwel onvoldoende helder, met name of inkomsten uit de verkoop van activa of baten uit het voortgezet gebruik voor andere doelstellingen wel naar behoren in aanmerking zullen worden genomen. Bijgevolg eist de Commissie dat Nederland ook voor dit onderdeel de daadwerkelijke kosten controleert en het bedrag van de steun zonodig aanpast.

(94)

Ook kan de Commissie ermee instemmen dat een vergoeding wordt toegekend voor additionele kosten als gevolg van het feit dat de DTO’s eerder dan voorzien werden gesloten. Een lidstaat kan niet worden verplicht een dergelijke overeenkomst voort te zetten, in het bijzonder wanneer de lidstaat zodoende minder betaalt dan wat hij waarschijnlijk had moeten betalen ingeval de activiteiten waren voortgezet. De gegevens die Nederland over deze additionele kosten heeft verstrekt, zijn tamelijk gedetailleerd. Diverse elementen zijn evenwel gebaseerd op ramingen die een vrij ruime onzekerheidsmarge lijken te hebben. Bovendien kunnen alleen de noodzakelijkerwijs met de dienst van algemeen economisch belang en de versnelde sluiting verband houdende kosten worden opgenomen, en uit de beschikbare informatie is niet voldoende duidelijk of dit wel het geval is. Bijgevolg eist de Commissie dat Nederland ook voor dit onderdeel de daadwerkelijke kosten controleert en het bedrag van de steun zonodig aanpast.

(95)

Ten slotte kan de Commissie ermee instemmen dat steun wordt verleend via de toepassing van de garantie dat 30 % van de amoverings- en reinigingskosten zullen worden gedragen. Was er geen garantie geweest, dan waren de exploitatietekorten en de exploitatiesteun waarschijnlijk hoger geweest omdat het overeenkomstige bedrag als voorzieningen zou moeten worden achtergehouden. De kosten als dusdanig houden rechtstreeks verband met de oorspronkelijke beleidsdoelstelling om de bewuste dienst van algemeen economisch belang in Nederland aan te bieden. De daadwerkelijke kosten zijn evenwel nog niet bekend, zodat de Commissie een passende controle achteraf eist.

(96)

Samengevat, komt de Commissie tot de bevinding dat er voor de exploitatietekorten over 2002 en 2003 geen overcompensatie plaatsvindt, maar dat zij de resterende steunelementen alleen kan toestaan mits Nederland garandeert dat er, over de hele periode gerekend, geen overcompensatie achteraf plaatsvindt, waarbij hoger uitvallende tekorten en overschotten over alle jaren van de looptijd van de concessie mede in aanmerking worden genomen. De steun mag het mogelijk maken dat AVR Nuts voor de betrokken activiteiten een redelijke winstmarge behaalt. In het kader van de overeenkomst was het risico voor AVR beperkt doordat de vooraf bepaalde verliezen volledig door de steun zouden worden gedekt. Het operationele risico bleef daarentegen grotendeels ten laste van AVR (20). Zo waren de activiteiten dus niet vrij van risico, zoals in de praktijk ook is gebleken. Gezien de marktomstandigheden en het risicoprofiel van AVR Nuts, kan de Commissie zeker instemmen met een winstniveau ten belope van maximaal het rendement voor Nederlandse overheidsobligaties, verhoogd met 2 procentpunt. Mocht in de praktijk de winst dit plafond blijken te overschrijden, dan moet Nederland het steunpeil met terugwerkende kracht aanpassen en overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag alle steun aanmelden waarmee AVR Nuts in staat wordt gesteld dit winstpercentage te overschrijden. Bij de controle achteraf moet naar behoren worden nagegaan dat geen overcompensatie heeft plaatsgevonden. Met het oog daarop verlangt de Commissie gedetailleerde monitoringverslagen en in deze verslagen moeten ten minste de in bijlage II bij deze beschikking vermelde punten worden behandeld.

(97)

De Commissie ziet toe op de evenredigheid van de maatregel, zodat de middelen die voor de vervulling van de taak van algemeen belang worden gebruikt, niet tot onnodige verstoringen van het handelsverkeer leiden. Meer bepaald dient er op te worden toegezien dat beperkingen van de regels van het EG-Verdrag, en met name beperkingen van de mededinging en beperkingen van de vrijheden van de interne markt, niet verder gaan dan wat voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de opdracht noodzakelijk is.

(98)

De Commissie is van oordeel dat de door Nederland genomen maatregelen grotendeels aan het evenredigheidvereiste voldoen. Het is moeilijk te bedenken met welke andere middelen Nederland had kunnen garanderen dat toereikende nationale capaciteit voor verwijdering van gevaarlijk afval beschikbaar zou zijn. Geen van de belanghebbenden heeft betoogd dat er voor het behalen van deze doelstelling minder verstorende alternatieven waren. Ook de volgende onderdelen van de maatregel worden evenredig geacht.

(99)

Op staffelkortingen gebaseerd acceptatietariefsysteem: Aangezien dit systeem ten doel heeft voldoende capaciteit te behouden om DTO-afval naar behoren te verwijderen, is het vanzelfsprekende gevolg ervan, op maximale capaciteitsbenutting in te zetten om de kosten zo beperkt mogelijk te houden. Zoals Nederland heeft aangetoond, konden alle aanbieders op deze kortingen aanspraak maken, hetzij rechtstreeks hetzij bij levering via tussenpersonen. Daarom is het op staffelkortingen gebaseerde acceptatietariefsysteem gerechtvaardigd. Door het systeem van niet-discriminatoire tarieven en staffelkortingen voor alle aanbieders - dus ook voor AVR IW - wordt de door de maatregelen veroorzaakte verstoring van de mededinging beperkt. Mag er in de praktijk verwarring zijn geweest, toch had het niet-discriminatoire karakter van het systeem voor alle belanghebbenden duidelijk kunnen zijn. Nederland heeft toereikende aanvullende maatregelen genomen om de transparantie te vergroten toen er verwarring bleek te bestaan. Door het tarief voor hoogcalorisch afval op het niveau van concurrerende verwijderingsalternatieven vast te stellen, bleef de verstoring van de mededinging op de markt voor dit soort afval beperkt. Aangetekend zij hier dat geen enkele onderneming in Nederland verplicht was om DTO-afval of hoogcalorisch gevaarlijk afval aan AVR Nuts of AVR IW te leveren. Daarentegen is AVR Nuts op grond van de concessieovereenkomst verplicht alle bij haar aangeboden C2- en DTO-afval te accepteren, ongeacht of er hoogcalorisch gevaarlijk afval wordt meegeleverd. Op dit punt heeft de Commissie onvoldoende bewijzen gevonden dat er, op het eerste gezicht, sprake zou zijn van misbruik van machtspositie door AVR en de concessieovereenkomst vormt zeker geen grond voor dergelijk misbruik.

(100)

Sluitingsvergoeding: De bepalingen in de concessieovereenkomst in verband met de vergoeding - bij niet verlenging van de overeenkomst - voor de resterende boekwaarde van de nog niet afgeschreven investeringen die gedurende de looptijd van de overeenkomst met goedkeuring van de Staat door AVR zijn uitgevoerd, moeten eveneens als evenredig worden beschouwd. Zonder een dergelijke garantie viel AVR's instemming redelijkerwijs niet te verwachten. Hetzelfde geldt voor de garantie van de Staat om maximaal 30 % van de amoverings- en reinigingskosten te dragen bij liquidatie van de installaties. Een behoorlijke amovering en reiniging zijn vanzelfsprekend in het publieke belang. Gezien het 30 %-belang in AVR Chemie, is het acceptabel dat de Staat verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel, terwijl de resterende verantwoordelijkheid bij de andere aandeelhouder, AVR Holding, blijft.

(101)

Behoud van aanvankelijk twee DTO's: de Commissie heeft onderzocht of Nederland steun had moeten verlenen om slechts één DTO te behouden. De vraag is of de bijdrage tot het verwezenlijken van de door Nederland nagestreefde doelstellingen met het behoud van de tweede DTO opweegt tegen de steun die zulks vergt, en de daaruit voortvloeiende ongunstige gevolgen voor de mededinging.

(102)

Op dit punt erkent de Commissie dat het voor Nederland een rechtmatige doelstelling kan zijn over toereikende nationale capaciteit voor de verwerking van DTO-afval te beschikken om een capaciteitstekort te voorkomen waardoor de Staat verplicht zou worden de uitvoer van dergelijk afval naar het buitenland toe te staan. Enige soepelheid bij de beoordeling daarvan is niet te vermijden, gelet op het feit dat de stromen C2- en DTO-afval die zouden worden geproduceerd, niet met zekerheid te voorzien waren en gelet op de risico's inzake beschikbaarheid van de installaties. Dergelijke risico's hebben zich ook daadwerkelijk voorgedaan, toen één van de DTO's ten gevolge van ongevallen in 2002 voor een bepaalde tijd gesloten was. De beschikbare capaciteit bedroeg in 2002 slechts 73 % en in 2003 slechts 75 % van de toegestane capaciteit van 100 000 ton. Daarom moesten de Nederlandse autoriteiten, in strijd met hun beleidsdoelstelling, de uitvoer van DTO-afval toestaan.

(103)

Bij een vergelijking van de verwachte volumes DTO-afval en de capaciteit van de beide DTO's dient het volgende te worden aangetekend. Toen de concessieovereenkomst eind 2001/midden 2002 werd uitgewerkt, werd het te verwachten aanbod DTO-afval op zo'n 38 500 ton per jaar geraamd. Deze raming was gebaseerd op ervaring uit het verleden. Voor behandeling is minstens hetzelfde volume hoogcalorisch afval vereist. Eén DTO zou duidelijk onvoldoende zijn geweest om deze hoeveelheid afval naar behoren te verwerken. Bij dit cijfer moeten echter drie kritische kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste was een deel van de verwachte aanvoer van DTO-afval bij AVR Nuts misschien het gevolg van de restrictieve toepassing door Nederland van de definitie van „voor verwijdering bestemd afval” tot begin 2003. Ten tweede hebben belanghebbenden op alternatieve nationale capaciteit voor de verwerking van DTO-afval gewezen. Ten derde zou bij de raming geen rekening zijn gehouden met de mogelijkheid voor AVR een deel van het afval op haar roosterovens voor huishoudelijk afval te verwerken (21). Hier staat tegenover dat in de raming uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met de toentertijd lopende ontwikkelingen. Voorts varieert het aanbod DTO-afval voor uitvoer jaarlijks en is het afhankelijk van de toestand op de internationale markt; ook verschilt de toestand naar gelang de verschillende categorieën afval. Bovendien was er begin 2002 nog een aanzienlijke voorraad DTO-afval, zodat het aanbod bij de aanvang van de periode afdoende was gegarandeerd. De raming van de stroom DTO-afval was misschien wel lager uitgekomen indien de Nederlandse autoriteiten in 2002 deze raming op de aanname van een correcte toepassing van de definitie van voor nuttige toepassing bestemd afval hadden gebaseerd, maar het lijkt weinig waarschijnlijk dat, op basis van de toentertijd beschikbare gegevens, een dergelijke raming zo laag was geweest dat de Nederlandse autoriteiten met vertrouwen hadden kunnen besluiten dat slechts één DTO voldoende was geweest. Een en ander wordt bevestigd door het feit dat in 2003, toen het Hof van Justitie al de precieze definitie van „voor verwijdering bestemd afval” had verhelderd, Nederland door de capaciteitsproblemen bij AVR nog steeds genoodzaakt was daadwerkelijk uitvoer van DTO-afval toe te staan. Dat de stroom DTO-afval naar AVR daadwerkelijk is afgenomen, valt in belangrijke mate door andere factoren dan de stijging van de uitvoer te verklaren. Wat de overige capaciteit in Nederland betreft, tekent de Commissie aan dat een aanzienlijk deel van deze capaciteit pas eind 2003 beschikbaar kwam, nadat de vereiste vergunningen aan de belangrijkste concurrerende pyrolyse-installatie waren afgegeven. De belanghebbenden hebben niet kunnen aantonen dat de Nederlandse autoriteiten al in 2002 rekening hadden moeten houden met toereikende alternatieve nationale verwerkingscapaciteit voor alle soorten DTO-afval dat in Nederland wordt geproduceerd en voor verwijdering wordt aangeboden.

(104)

Het besluit om twee DTO's in bedrijf te houden - in plaats van één - deed het steunvolume toenemen, met name wegens de investeringen die noodzakelijk bleken en die nadien als gevolg van de sluiting moesten worden vergoed. Een deel van deze investeringen was echter niet voorzien op het tijdstip dat de concessieovereenkomst werd ondertekend. De gevolgen voor de vooraf bepaalde exploitatietekorten waren betrekkelijk beperkt, aangezien de vaste kosten hier betrekkelijk zwaar doorwogen. De Commissie verwacht dat ook voor concurrenten de gevolgen betrekkelijk beperkt zijn gebleven: er zijn geen aanwijzingen dat het in bedrijf houden van twee DTO's ertoe heeft geleid dat grotere volumes DTO- en ander gevaarlijk afval zijn verbrand. Het gebruik van DTO-capaciteit voor andere soorten afval - waarvoor geen bewijzen zijn geleverd - is betrekkelijk ondoelmatig en kan niet worden geacht een sterk negatief effect op concurrenten te hebben gehad.

(105)

In het licht van het voorgaande komt het de Commissie voor dat het aanvankelijke besluit om twee DTO's in bedrijf te houden, als evenredig kan worden aangemerkt en dat de besluiten om de DTO's te sluiten niet onredelijk laat zijn genomen.

(106)

De rol van AVR IW: AVR IW heeft een groot deel van de administratie van AVR Nuts verzorgd en was tegelijkertijd de concurrent van andere aanbieders van gevaarlijk afval. Zodoende verkreeg AVR IW informatie over de geplande en daadwerkelijke aangeleverde volumes afval. Aangezien geen enkele aanbieder verplicht was de aanvankelijk opgegeven hoeveelheden bij AVR Nuts aan te leveren, en aangezien de daadwerkelijke tarieven en kortingen uiteindelijk uitsluitend op de daadwerkelijk aangeleverde afvalvolumes waren gebaseerd, valt moeilijk in te zien hoe AVR IW een financieel of strategisch voordeel uit haar centrale positie had kunnen halen. Nederland heeft verklaard dat AVR IW niet in staat was deze positie te misbruiken en de Commissie kan, op basis van onder meer de opmerkingen van belanghebbenden, evenmin tot deze bevinding komen. Mogelijk heeft AVR IW in eigen naam aangeboden om afval te verwerken tegen tarieven die onder die van AVR Nuts lagen, maar dit kan niet aan de steunmaatregelen worden toegeschreven en zou binnen de grenzen van concurrerend handelen kunnen vallen; het stond eventuele concurrenten vrij om op vergelijkbare wijze te handelen. Ook wanneer AVR IW een deel van het DTO-afval naar haar verbrandingsinstallaties voor huishoudelijk afval zou omleiden (hetgeen niet werd bewezen), lijkt dit niet in een onevenredige verstoring te resulteren, aangezien iedere aanbieder met kennis van het afval vergelijkbare marges had kunnen behalen door eenvoudigweg dat afval rechtstreeks bij andere verbrandingsinstallaties van huishoudelijk afval - van AVR of van andere ondernemingen - aan te bieden. Aangezien voorts de steun op basis van een vooraf bepaald budget werd vastgesteld, verwacht de Commissie dat AVR efficiënte oplossingen heeft gekozen, en afval niet heeft omgeleid wanneer dat door onderbenutting van de installaties tot een hoger daadwerkelijk verlies had geleid. Wellicht moet een dergelijke omleiding van afval eerder worden beschouwd als doelmatig afvalbeheer conform de communautaire beginselen.

(107)

Technologische ontwikkeling: De Commissie verwacht niet dat de maatregelen een sterk negatief effect zullen hebben op de ontwikkeling van alternatieve technologieën inzake verwijdering en nuttige toepassing. Zoals Nederland heeft uiteengezet, bestaan er andere instrumenten om dit soort ontwikkelingen aan te moedigen. Zo werd bijvoorbeeld in 2003 een vergunning voor een innoverende pyrolyse-installatie afgegeven. De door AVR berekende tarieven lagen aanzienlijk hoger dan de tarieven die de exploitant van deze installatie berekende, en daarom moet het verstorende effect van de steun, wat dit punt betreft, als beperkt worden gezien.

(108)

Steun voor de acquisitie van afval: In tegenstelling tot de voorgaande elementen, kunnen de maatregelen niet als evenredig worden aangemerkt waar het de acquisitie van afval betreft zoals die door AVR IW plaatsvond en waarvoor AVR Nuts een vergoeding betaalt uit de steun die zij van de Staat ontvangt. De Commissie begrijpt dat om de kosten van het systeem te beperken het te behandelen volume afval, en met name het volume DTO-afval waarvoor de acceptatietarieven het hoogst liggen, zo groot mogelijk moet zijn. Zoals in overweging 99 werd aangegeven, kan om deze reden het systeem van niet-discriminatoire staffelkortingen worden geaccepteerd. Daarentegen is de vergoeding aan AVR voor de acquisitie van afval een onevenredige verstoring van de mededinging, aangezien AVR IW de enige begunstigde is. Haar concurrenten ontvangen geen vergelijkbare vergoeding voor acquisitiekosten die zij moeten maken. Wat hoogcalorisch gevaarlijk afval betreft, had, bij aanhoudende tekorten, de oplossing erin kunnen bestaan dat de acceptatietarieven op niet-discriminatoire wijze werden verlaagd. Ook voor DTO-afval dient de vergoeding voor acquisitiekosten als onevenredig te worden beschouwd. Deze vergoeding levert AVR IW een discriminerend voordeel op ten behoeve van een specifieke activiteit die rechtstreeks met andere afvalbeheerondernemingen concurreert. Dergelijke acquisitie is niet rechtstreeks in het publieke belang dat de steun rechtvaardigt, zeker wanneer het gaat om DTO-afval dat wordt geacquireerd in het buitenland. Maar ook voor uit Nederlandse bronnen afkomstig DTO-afval kan de acquisitie de verwijdering in Nederland stimuleren ten koste van nuttige toepassing in Nederland of elders. Onder specifieke omstandigheden kan zulks ook in strijd zijn met het beginsel dat het afval nabij zijn bron wordt verwerkt. Het voor acquisitie bestemde bedrag van 2,4 miljoen EUR dat in de op het vooraf bepaalde budget gebaseerde steun voor AVR Nuts was vervat en aan AVR IW is overgedragen, kan bijgevolg niet op grond van artikel 86, lid 2, van het Verdrag worden gerechtvaardigd. Dit onderdeel van de maatregel wordt in punt 6.3 op zijn verenigbaarheid met artikel 87, leden 2 en 3, van het Verdrag getoetst.

6.3   De vergoeding voor acquisitie aan artikel 87 van het Verdrag getoetst

(109)

De Commissie heeft onderzocht of de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het Verdrag op de vergoeding aan AVR IW ten behoeve van acquisitiekosten van toepassing zijn. De afwijkingen van artikel 87, lid 2, van het Verdrag zouden als grondslag kunnen dienen om de steun als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt aan te merken. Het is echter zo dat de steun: a) niet van sociale aard is en niet aan individuele verbruikers wordt verleend; b) niet tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen dient, en c) niet noodzakelijk is om de door de deling van Duitsland berokkende economische nadelen te compenseren.

(110)

Evenmin zijn de afwijkingen van artikel 87, lid 3, onder a), b) en d), van het Verdrag van toepassing; deze hebben betrekking op de bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, op steun om projecten van gemeenschappelijk Europees belang te verwezenlijken of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen, en op steun om de cultuur en de instandhouding van het erfgoed te bevorderen. Nederland heeft niet getracht de steun op een van deze gronden te rechtvaardigen.

(111)

Wat betreft het eerste deel van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, met name steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, merkt de Commissie op dat de steun niet op onderzoek en ontwikkeling, investeringen door het midden- en kleinbedrijf, of de redding of herstructurering van AVR IW is gericht. Evenmin dient de steun voor regionale ontwikkeling, noch is AVR IW in een regio gevestigd waar initiële investeringen voor regionale steun in aanmerking komen. Derhalve kan de steun niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard op grond van het feit dat hij de ontwikkeling van bepaalde regio's zou vergemakkelijken.

(112)

De Commissie heeft onderzocht of de steunmaatregel op enige andere grond in aanmerking komt voor een afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, en met name of het milieusteunkader in deze zaak van toepassing is. Aangezien de steun exploitatiesteun vormt, heeft de Commissie de steun aan punt E.3.1 van het milieusteunkader getoetst. De steun blijkt echter niet noodzakelijk te zijn, noch is hij beperkt tot een strikte compensatie voor de meerkosten van de productie ten opzichte van de marktprijs van de betrokken producten of diensten.

(113)

Aangezien geen van al deze afwijkingen van toepassing is, komt de Commissie tot de conclusie dat deze steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is en van de begunstigde, AVR IW, moet worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999, volgens het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (22).

7   CONCLUSIE

(114)

De Commissie komt tot de conclusie dat de volgende maatregelen staatssteun ten gunste van AVR Nuts vormen: 1) de vergoeding voor budgettekorten in 2002 en 2003; 2) de vergoeding voor budgettekorten in 2004 en voor de resterende periode 2005-2006; 3) de vergoeding voor de sluitingskosten die bestaan in a) vergoeding voor sluitingskosten in verband met de overeengekomen investeringen voorzover deze nog niet zijn afgeschreven en b) sluitingskosten ingevolge voortijdige beëindiging van de verwerking van afval in de DTO’s, en 4) de in de garantie vervatte steun. De steun kan, behalve voor het gedeelte ter vergoeding van de kosten voor de acquisitie van afval, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, aangezien hij een vergoeding vormt voor de kosten van een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 86, lid 2, van het Verdrag, mits de steun het bedrag van de in die periode daadwerkelijk gemaakte verliezen niet overschrijdt, en slechts voor een redelijke winstmarge ruimte wordt gelaten. Daarom eist de Commissie dat Nederland jaarlijks verslagen indient over het daadwerkelijke gebruik van de steun en over de winstgevendheid van de activiteiten in het desbetreffende jaar. Nederland dient ook de vergoeding van de sluitingskosten te controleren en bij deze controle de in bijlage II genoemde punten te behandelen. Een tussentijds verslag over deze controle moet uiterlijk in het voorjaar van 2006 bij de Commissie worden ingediend en het eindverslag uiterlijk in het voorjaar van 2007. Nederland dient voorts alle steun voor AVR Nuts aan te melden waarmee de onderneming een winstmarge kan behalen die hoger ligt dan het rendement op Nederlandse overheidsobligaties, verhoogd met 2 procentpunt. Deze steun mag niet worden uitgekeerd vooraleer hij door de Commissie overeenkomstig artikel 4 of 7 van Verordening (EG) nr. 659/1999 is goedgekeurd.

(115)

Daarentegen kan de vergoeding van 2,396 miljoen EUR die aan AVR IW is overgedragen ten behoeve van kosten voor de acquisitie van afval, niet verenigbaar worden verklaard, aangezien deze niet als een evenredige vergoeding voor de dienst van algemeen economisch belang kan worden aangemerkt. Het gaat eerder om een vergoeding aan AVR IW voor kosten die normaliter in het budget van een afvalbeheeronderneming moeten worden opgenomen. Geen van de uitzonderingen op het verbod op staatssteun van artikel 87, lid 1, van het Verdrag is van toepassing. Bijgevolg moet dit gedeelte van de steun rechtstreeks van AVR IW worden teruggevorderd. Daarom draagt de Commissie Nederland op AVR IW te gelasten om de steun met rente terug te betalen volgens de bij deze beschikking bepaalde voorwaarden.

(116)

De Commissie verzoekt Nederland de verlangde gegevens te verstrekken aan de hand van de als bijlage III aan deze beschikking gehechte vragenlijst, waarbij duidelijk wordt aangegeven welke maatregelen zijn gepland en al zijn genomen om de steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. De Commissie verzoekt Nederland binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking alle bescheiden te verstrekken waarmee wordt gestaafd dat tegen AVR IW een terugvorderingsprocedure is ingeleid (zoals terugvorderingsbevelen enz.),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De vergoeding voor exploitatietekorten, de vergoeding voor de sluitingskosten van de draaitrommelovens en de garantie van de Staat om 30 % van de amoverings- en reinigingskosten te dragen, zoals die voortvloeien uit de concessieovereenkomst tussen Nederland en AVR Nuts en die gedeeltelijk door Nederland ten uitvoer zijn gelegd, vormen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag.

Artikel 2

Op de in artikel 3 gestelde voorwaarden is de in artikel 1 bedoelde staatssteun, met uitzondering van de in artikel 4 bedoelde steun die aan AVR IW wordt doorgegeven, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, aangezien hij de begunstigde compenseert voor de kosten van een dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 86, lid 2, van het Verdrag.

Artikel 3

1.   De steun ten gunste van AVR Nuts ligt niet hoger dan het totaal van de vooraf bepaalde tekorten, de daadwerkelijke bijkomende verliezen die AVR Nuts heeft geleden, en een redelijke winstmarge voor de looptijd van de concessieovereenkomst. Mocht in de praktijk de winstmarge in de periode dat steun wordt toegekend, hoger blijken uit te vallen dan het rendement op Nederlandse overheidsobligaties verhoogd met twee procentpunt, dan past Nederland het bedrag van de steun met terugwerkende kracht aan.

2.   Nederland dient een verslag in over de tenuitvoerlegging van de maatregelen in 2004, alsmede jaarlijkse verslagen over de tenuitvoerlegging van de garantie voor de amoverings- en reinigingskosten en over de tenuitvoerlegging van de maatregelen voor de C2-deponie voor de resterende looptijd ervan. Uiterlijk in het voorjaar van 2006 dient Nederland een tussentijds verslag in over de controle op de vergoeding voor sluitingskosten en uiterlijk in het voorjaar van 2007 een eindverslag. In deze verslagen wordt de vergoeding gerechtvaardigd, waarbij naar behoren met de in Bijlage II vermelde punten rekening wordt gehouden.

Artikel 4

De steun ten gunste van AVR IW, bestaande in de vergoeding voor acquisitiekosten ten belope van 2,396 miljoen EUR, is met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar.

Artikel 5

1.   Nederland neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 4 bedoelde steun van AVR IW terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures, voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

3.   De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

4.   De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004.

Artikel 6

1.   Nederland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het reeds heeft genomen en voornemens is te nemen om de in artikel 4 bedoelde steun terug te vorderen. Deze gegevens worden verstrekt aan de hand van de als bijlage III aan deze beschikking gehechte vragenlijst.

2.   Nederland verstrekt binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking alle bescheiden waarmee wordt gestaafd dat tegen AVR IW een terugvorderingsprocedure is ingeleid.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 22 juni 2005.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 196 van 20.8.2003, blz. 5 en PB C 250 van 9.10.2004, blz. 6.

(2)  Zie noot 1.

(3)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(4)  Zie noot 1.

(5)  PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(6)  De concessieovereenkomst omschrijft DTO-afval als het „deel van de afvalstromen waarvan het verbranden als verwijderen is aangemerkt, te weten gevaarlijk afval met een stookwaarde minder dan 11,5 MJ/kg (=1 % chloor) of 15MJ/kg (>1 % chloor), verpakt gevaarlijk afval, specifiek ziekenhuisafval en PCB-houdend afval”.

(7)  PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2557/2001 van de Commissie (PB L 349 van 31.12.2001, blz. 1).

(8)  Zie met name het arrest van 25 juni 1998, zaak C-203/96, Chemische Afvalstoffen Dusseldorp BV e.a. / Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Jurispr. 1998, blz. I-4075.

(9)  Zie met name het arrest van 13 februari 2003, zaak C-288/00, Commissie/Duitsland, Jurispr. 2003, blz. I-1439.

(10)  Bron: Toekomst verbranden specifiek gevaarlijk afval, AOO-2004-12, opgesteld door het Afval Overleg Orgaan, juli 2004, www.aoo.nl.

(11)  PB L 195 van 29.7.1980, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/52/EG (PB L 193 van 29.7.2000, blz. 75).

(12)  De steun wordt echter met 75 000 EUR verminderd voor elke maand dat de Provincie Zuid-Holland piekcompensaties van CO-emissies (‘peakshaving’) toestaat. Toen het exploitatietekort werd vastgesteld, was dit nog niet bekend. Het bedrag vertegenwoordigt de verwachte maandelijkse kostenbesparing ingeval deze piekcompensaties worden toegestaan.

(13)  Voor hoogcalorisch gevaarlijk afval waren er aanvankelijk enkele uitzonderingen als gevolg van lopende overeenkomsten.

(14)  PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.

(15)  Arrest van 24 juli 2003, zaak C-280/00, Altmark Trans GmbH, Regierungspräsidium Magdeburg / Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, Jurispr. 2003, blz. I-7747.

(16)  Artikel 5.3 van de concessieovereenkomst en artikel 5.2 van de dienstenovereenkomst AVR-bedrijven (bijlage 7.2.A bij de concessieovereenkomst).

(17)  Mededeling van de Commissie „Diensten van algemeen belang in Europa”, PB C 17 van 19.1.2001, blz. 4, punt 22.

(18)  Groenboek over diensten van algemeen belang, COM(2003) 270 definitief van 21.5.2003, en Witboek over diensten van algemeen belang, COM(2004) 374 definitief van 12.5.2004.

(19)  Arrest van 23 mei 2000, zaak C 209/98, Entreprenørforeningens Affalds/Miljøsektion (FFAD) / Københavns Kommune, Jurispr. 2000, blz. I-3743, punt 75. Een voorbeeld van een zaak waarin de Commissie van oordeel was dat het beheer van bepaalde afvalstoffen een dienst van algemeen economisch belang was, is te vinden in Steunmaatregel nr. N 638/2002 - Nederland - Tijdelijke inzamelingsregeling CFK en halonen, PB C 82 van 5.4.2003, blz. 18. Zie in dit verband ook het arrest van 7 februari 1985, zaak 240/83, Procureur de la République / Association de défense des bruleurs d'huiles usagées (ADBHU), Jurispr. 1985, blz. 531.

(20)  Daarnaast bevat de concessieovereenkomst een bepaling voor een tussentijdse opwaartse bijstelling in het geval van gewijzigde beleidsmaatregelen van de overheid of bij calamiteiten waarop AVR geen vat had. Een vergelijkbare bepaling maakt een neerwaartse bijstelling van de steun mogelijk ingeval het verlies aanzienlijk lager uitkomt dan vooraf was bepaald.

(21)  De drie gezamenlijk agerende concurrenten hebben er met name op gewezen dat figuur 3.2 over de theoretische en daadwerkelijke beschikbaarheid en de aanvoer van gevaarlijk afval in de studie „Toekomst verbranden specifiek gevaarlijk afval” (gehecht aan zowel hun opmerkingen als de brief van Nederland) een veel te hoge raming voor het aanbod DTO-afval suggereert, omdat bij die raming geen rekening zou zijn gehouden met de mogelijkheid voor AVR om een deel van het afval op haar roosterovens voor huishoudelijk afval te verwerken. De AVR-praktijk wordt evenwel uitdrukkelijk in punt 3.1.2 van die studie beschreven.

(22)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

METHODIEK OM DE EXPLOITATIEBUDGETTEKORTEN TE BEPALEN

De methodiek om de vooraf bepaalde budgettekorten te bepalen, werd, op verzoek van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, door een onafhankelijke consultant ontwikkeld. Deze methode is op 16 april 2002 gedateerd.

De methodiek is gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de budgets voor 2002 en maakt vervolgens extrapolaties voor 2003, rekening houdend met alle bekende factoren waarvan kan worden verwacht dat zij op het daadwerkelijke resultaat voor 2003 een impact hebben. Voor de jaren nadien zou hetzelfde gebeuren, telkens voor een periode van twee jaar. Nadien zijn AVR en de Nederlandse autoriteiten, als gevolg van de onverwachte ontwikkelingen en de mogelijke sluiting van de tweede DTO, overeengekomen om voor 2004 een budget voor slechts een jaar op te stellen.

Het budget 2002 is gebaseerd op inkomstenramingen, historische ratio's voor variabele kosten en ramingen voor andere kosten. Ook wordt het investeringsbudget 2002-2016 in aanmerking genomen, alsmede de specifieke investeringen die voor 2002 gepland staan.

Op basis van dit budget werd een voorspellingsmodel gebouwd, dat ook resultatenrekeningen, balansen en kasstroomoverzichten omvat. De belangrijkste aannames die aan dit voorspellingsmodel ten grondslag liggen, zijn als volgt:

in het gekozen scenario is de aanname dat zo'n 85 000 ton per jaar kan worden verwerkt (waarbij rekening wordt gehouden met enige stillegging als gevolg van zich herhaaldelijk voordoende uitzonderlijke gebeurtenissen), hetgeen inkomsten van naar raming 30,5 miljoen EUR oplevert;

uitzonderlijke gebeurtenissen worden in dit model niet apart verwerkt, omdat de aanname is dat zij deel uitmaken van de aangenomen zich herhaaldelijk voordoende uitzonderlijke gebeurtenissen;

voor afschrijvingen en kostenallocatie verschillen de ramingen voor 2003 van die voor 2002. Met ingang van 2003 zullen inkomsten en kosten met 3,5% stijgen. Ook wordt met een efficiëntietoename rekening gehouden;

de oude materiële vaste activa worden op nihil gewaardeerd, aangezien zij zonder de steun niet economisch levensvatbaar zijn. Zij worden dan ook opgenomen in de huurvergoeding die AVR Chemie aan AVR Nuts berekent; deze huurvergoeding zal alle overige kosten van AVR Chemie omvatten, met uitsluiting van toevoegingen aan de C2-voorziening (aangezien dit met het verleden verband houdt), doch met inbegrip van een 5%-verhoging voor fiscale doeleinden;

AVR Holding zal AVR Chemie en AVR Nuts in belangrijke mate financieren, waarvoor een rente van 4,891% (in 2002 en 2003) zal worden berekend;

kostenallocaties van AVR Holding zijn mee verrekend; voor 2002 belopen zij 4,3 miljoen EUR. Voor 2002 en 2003 omvatten deze allocaties ook een bedrag van 400 000 EUR voor commerciële kosten, die zich na 2003 niet meer zullen voordoen;

in een dienstenovereenkomst zijn de voorwaarden vastgelegd voor de levering van diensten tussen de verschillende AVR-dochterondernemingen. Verrekenprijzen zijn meestal berekend op basis van volgens de activity based costing-methode vastgestelde kostprijzen, en voorts op marktconforme prijzen;

er worden geen voorzieningen aangelegd voor sloopkosten, aangezien de betaling van deze uitgaven door AVR (70%) en de Staat (30%) wordt gegarandeerd;

er worden geen voorzieningen aangelegd voor personeelsafvloeiingen, aangezien de bedrijfsactiviteiten blijven voortbestaan en de financiële risico's voor eventuele toekomstige afvloeiingen bij de onderneming blijven. De Staat kan nooit aansprakelijk worden gesteld voor toekomstige kosten in verband met personeelsafvloeiingen ingeval de activiteiten van AVR Nuts worden stopgezet. De Staat kan nooit aansprakelijk worden gesteld voor ontslagvergoedingen die eventueel moeten worden betaald bij toekomstige afvloeiingen als gevolg van de stopzetting van de activiteiten en/of beëindiging van de overeenkomst met AVR;

AVR Holding is aansprakelijk voor negatieve resultaten en de gevolgen van het niet voldoen aan bepaalde kwaliteits-, veiligheids- en milieu-eisen, waarmee rekening wordt gehouden met veranderende milieu-eisen (één welomschreven uitzondering werd gemaakt en daarover kan met de Staat worden gediscussieerd);

er waren bijzondere bepalingen voor een mogelijke opwaartse bijstelling van de steun voor drie specifieke omstandigheden in verband met: 1) de toegestane temperatuur in de nabrandkamer; 2) mogelijke besparingen door de inzet van secundaire brandstoffen waarvoor een experiment moest worden uitgevoerd, en 3) de juridische vraag of over oliehoudende afvalstoffen accijns moet worden betaald.

Resultaten

2002 vooraf bepaald

2003 vooraf bepaald

2003 reëel

2004 vooraf bepaald

Inkomsten uit DTO-afval

29,3

30,4

22,8

15,9

Inkomsten uit C2-afval

0,5

0,5

1,2

1,2

Inkomsten uit stoom

0,6

0,7

0,7

0,4

Totale inkomsten

30,5

31,6

24,7

17,5

Grond-, hulpstoffen en energie

3,8

3,9

3,0

2,4

Storten reststoffen

2,0

2,1

1,2

1,0

Verwerking/opslag

2,0

2,1

1,8

0,5

Transportkosten

0,2

0,2

0,3

0,2

Totaal variabele kosten

8,0

8,2

6,4

4,1

Personeelskosten

3,8

4,0

4,2

3,6

Personeel derden

0,3

0,3

0,7

0,4

Onderhoud

7,8

8,1

7,0

6,0

Voorziening afvloeiingen

0,7

0,2

Operationele voorzieningen

Algemene kosten

0,6

0,6

2,4

0,8

Totaal directe vaste kosten

12,5

12,9

15,0

11,0

Kosten berekend door AVR Holding

4,3

4,0

2,8

3,6

Indirecte kosten overig

5,4

5,6

3,9

3,8

Totaal indirecte vaste kosten

9,8

9,6

6,7

7,4

Door AVR Chemie berekende huur

2,0

3,5

3,7

3,1

Afschrijving

0,1

0,2

0,2

0,5

Rentekosten

0,2

0,0

0,6

0,3

Exploitatietekort

1,6

2,9

7,8

8,9

Kosten van AVR Holding die ten dele in het budget zijn verrekend, zijn onder meer kosten voor beveiliging, kantine, administratie, gemeenschappelijke faciliteiten, management en ICT. De door AVR Holding berekende kosten zijn op gedetailleerde ramingen gebaseerd.


BIJLAGE II

PUNTEN DIE BIJ DE CONTROLE ACHTERAF OP HET ONTBREKEN VAN OVERCOMPENSATIE MOETEN WORDEN BETROKKEN

Exploitatiebudget 2004, 2005 en 2006

Reële inkomsten en reële kosten

Vergoeding voor overeengekomen investeringen voorzover deze nog niet zijn afgeschreven

Controle van elk van de investeringen op hun directe band met de dienst van algemeen economisch belang

Inkomsten uit de verkoop van de betrokken activa en baten uit voortgezet gebruik voor andere doelstellingen.

Sluitingsvergoeding als gevolg van versnelde sluiting

Daadwerkelijke kosten van vervroegde ontslagen: vermelding of de betrokken werknemer voltijds of deeltijds in verband met de dienst van algemeen economisch belang werkzaam is, daadwerkelijke betalingen voor de betrokken werknemers, daadwerkelijke duur van de betalingen in verband met herplaatsing binnen of buiten AVR.

Doorlopende vaste kosten: algemene kosten DTO's: controle of gemiste dekkingen passend zijn en niet anderszins zijn gedekt; controle op daadwerkelijke boekhoudkundige, juridische en bancaire kosten; controleren van daadwerkelijke kosten voor andere elementen

Doorlopende vaste kosten: beveiliging, kantine, inkoop, administratieve faciliteit Professor Gerbrandyweg: daadwerkelijke kosten stroomtransport op basis van de reële datum voor het stopzetten of afkopen van de faciliteit met Eneco; gederfde kosten voor huur kantoren enz., rekening houdend met inkomsten van daadwerkelijk hergebruik; controle of gemiste dekkingen voor inkoopfunctie restaurant, opslagruimte en beveiliging passend zijn en niet anderszins zijn gedekt.

Doorlopende vaste kosten: ICT-infrastructuur: controle of gemiste dekkingen voor ICT-infrastructuur niet anderszins worden gedekt.

Doorlopende vaste kosten: personeelskosten: daadwerkelijke kosten telefooncentralefunctie en huurlijnen.

Doorlopende vaste kosten: huur/leasing uitrusting: daadwerkelijk gemiste dekkingen van gespecialiseerde vrachtwagens en vorkheftrucks en daadwerkelijk inkomsten uit verkoop of alternatief gebruik binnen AVR.

Doorlopende vaste kosten: overige algemene kosten: daadwerkelijke kosten en daadwerkelijk kostenverlaging in verband met onderhoud- en schoonmaakcontracten.

Doorlopende vaste kosten:

Garantie

Controle op daadwerkelijke amoverings- en nazorgkosten voor de amovering en reiniging van de rechtstreeks voor de dienst van algemeen economisch belang gebruikte installaties.

De controle omvat een berekening waaruit blijkt dat de steun niet resulteert in een rendement dat hoger uitkomt dan het rendement van Nederlandse overheidsobligaties, verhoogd met twee procentpunt.


BIJLAGE III

Informatie betreffende de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie in zaak C 43/2003 - Nederland, exploitatiesteun ten gunste van AVR ten behoeve van de verwerking van gevaarlijk afval

1   Berekening van het terug te vorderen bedrag

1.1

Geef de volgende details over het bedrag onrechtmatige staatssteun dat de begunstigde ter beschikking is gesteld:

Datum (data) betaling (1)

Steunbedrag (2)

Valuta

Identiteit van de begunstigde

 

 

 

AVR IW

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerkingen:

1.2

Zet s.v.p. nader uiteen hoe de rente over het terug te vorderen steunbedrag zal worden berekend.

2   Voorgenomen en reeds genomen maatregelen voor het terugvorderen van de steun

2.1

Beschrijf nader welke maatregelen al zijn genomen en welke maatregelen zijn gepland om de steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Zet ook uiteen welke alternatieve maatregelen er in het nationale recht voorhanden zijn, om tot terugvordering over te gaan. Vermeld, voorzover van toepassing, ook de rechtsgrondslag voor de genomen/voorgenomen maatregelen.

2.2

Wanneer zal de terugvordering van de steun uiterlijk zijn afgerond?

3   Reeds doorgevoerde terugvordering

3.1

Geef s.v.p. de volgende details over de steunbedragen die van de begunstigde zijn teruggevorderd

Datum (data) waarop de steun is terugbetaald

Terugbetaald steunbedrag

Valuta

Identiteit van de begunstigde

 

 

 

AVR IW

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2

Sluit s.v.p. informatie in waarmee de terugbetaling van de in de tabel in punt 3.1 vermelde steunbedragen wordt gestaafd.


(1)  

(°)

Datum (data) waarop (individuele tranches van) de steun ter beschikking is (zijn) gesteld van de begunstigde. (Gebruik s.v.p. afzonderlijke lijnen wanneer een maatregel uit meerdere tranches en terugbetalingen bestaat.)

(2)  Steunbedrag dat de begunstigde ter beschikking is gesteld (in bruto-subsidie-equivalent)


Rectificaties

23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/60


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2032/2003 van de Commissie van 4 november 2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1896/2000

( Publicatieblad van de Europese Unie L 307 van 24 november 2003 )

In bijlage I wordt in de rij voor „5-chloor-2-(4-chloorfenoxy)fenol” het EC-nummer vervangen door „429-290-0”.


23.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 84/61


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1048/2005 van de Commissie van 13 juni 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2032/2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden bedoelde tienjarige werkprogramma

( Publicatieblad van de Europese Unie L 178 van 9 juli 2005 )

1)

In bijlage II:

i)

wordt in de rij voor „5-chloor-2-(4-chloorfenoxy)fenol” het EC-nummer vervangen door „429-290-0”;

ii)

wordt de rij voor „cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout” vervangen door:

Naam (EINECS en/of andere)

EC-nummer

CAS-nummer

PS01

PS02

PS03

PS04

PS05

PS06

PS07

PS08

PS09

PS10

PS11

PS12

PS13

PS14

PS15

PS16

PS17

PS18

PS19

PS20

PS21

PS22

PS23

„Cyclohexylhydroxydiazen-1-oxide, kaliumzout

 

66603-10-9

 

 

 

 

 

6

7

8

9

10

11

12

13”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2)

In bijlage IV:

wordt in alle rijen voor „5-chloor-2-(4-chloorfenoxy)fenol” het EC-nummer vervangen door „429-290-0”.