ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 55

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
25 februari 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 337/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 338/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 betreffende de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

3

 

*

Verordening (EG) nr. 339/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 tot wijziging van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor de invoer van levende runderen en producten van runderen, schapen en geiten ( 1 )

5

 

*

Verordening (EG) nr. 340/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 houdende vaststelling van het in Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad bedoelde steunbedrag voor particuliere opslag van boter en room en houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2771/1999

7

 

*

Verordening (EG) nr. 341/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad, van de kenmerken van de speciale module 2007 over arbeidsongevallen en werkgerelateerde gezondheidsproblemen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 384/2005 ( 1 )

9

 

*

Verordening (EG) nr. 342/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 tot inleiding van een procedure ten behoeve van een nieuwe exporteur voor de eventuele herziening van Verordening (EG) nr. 428/2005 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op stapelvezels van polyesters uit onder meer de Volksrepubliek China, tot intrekking van het recht ten aanzien van een Chinese exporteur en tot registratie van de invoer

14

 

 

Verordening (EG) nr. 343/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 tot opening van de boteraankopen in sommige lidstaten voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2006

17

 

 

Verordening (EG) nr. 344/2006 van de Commissie van 24 februari 2006 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

18

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

20

 

*

Besluit van de Raad van 20 februari 2006 betreffende de principes, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Kroatië en houdende intrekking van Besluit 2004/648/EG

30

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 21 februari 2006 betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van bepaalde vliegende honden, honden en katten uit Maleisië (schiereiland) en Australië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 417)  ( 1 )

44

 

*

Beschikking van de Commissie van 24 februari 2006 betreffende preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 in Nederland en aanverwante bepalingen betreffende verplaatsingen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 630)

47

 

*

Beschikking van de Commissie van 24 februari 2006 betreffende preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 in Frankrijk en aanverwante bepalingen betreffende verplaatsingen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 632)

51

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/1


VERORDENING (EG) Nr. 337/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 24 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

77,8

204

41,4

212

112,1

999

77,1

0707 00 05

052

114,8

204

90,1

628

131,0

999

112,0

0709 10 00

220

60,4

999

60,4

0709 90 70

052

131,0

204

50,0

999

90,5

0805 10 20

052

47,8

204

50,6

212

46,1

220

50,6

624

61,5

999

51,3

0805 20 10

204

99,4

999

99,4

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

56,0

204

128,5

220

48,0

464

141,8

624

80,1

662

54,4

999

84,8

0805 50 10

052

76,5

220

39,9

999

58,2

0808 10 80

388

95,3

400

133,2

404

100,9

528

87,4

720

78,6

999

99,1

0808 20 50

052

105,2

220

60,6

388

92,8

400

94,8

512

68,8

528

71,9

720

45,7

999

77,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/3


VERORDENING (EG) Nr. 338/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

betreffende de indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 is gevoegd, dienen bepalingen te worden vastgesteld voor de indeling van het in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen goed.

(2)

Bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 zijn de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur vastgesteld. Deze regels zijn ook van toepassing op iedere andere nomenclatuur die, geheel of gedeeltelijk of met toevoeging van onderverdelingen, de gecombineerde nomenclatuur overneemt en die bij specifieke communautaire voorschriften is vastgesteld voor de toepassing van tarief- of andere maatregelen in het kader van het goederenverkeer.

(3)

Met toepassing van genoemde algemene regels, dient het in kolom 1 van de tabel omschreven goed dat is opgenomen in de bijlage bij deze verordening te worden ingedeeld onder de daarmee corresponderende GN-code die is vermeld in kolom 2, op grond van de motiveringen die zijn opgenomen in kolom 3.

(4)

Het is wenselijk dat, onder voorbehoud van de in de Gemeenschap van kracht zijnde maatregelen inzake dubbele controle en communautair toezicht, vooraf en achteraf, op de invoer van textielproducten in de Gemeenschap, door de rechthebbende op een door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, een beroep kan worden gedaan, gedurende 60 dagen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (2).

(5)

Het Comité douanewetboek heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het goed omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel wordt in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de corresponderende GN-code vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.

Artikel 2

Onder voorbehoud van de in de Gemeenschap van kracht zijnde maatregelen inzake dubbele controle en communautair toezicht, vooraf en achteraf, op de invoer van textielproducten in de Gemeenschap, kan op de door de douaneautoriteiten van de lidstaten verstrekte bindende tariefinlichting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van onderhavige verordening, gedurende 60 dagen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2913/92, een beroep worden gedaan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2175/2005 (PB L 347 van 30.12.2005, blz. 9).

(2)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).


BIJLAGE

Omschrijving

GN-code

Motivering

(1)

(2)

(3)

Geconfectioneerd artikel van een weefsel van textiel (100 % katoen), ongebleekt, rechthoekig, ongeveer 180 bij 90 cm, met gezoomde boorden in de breedte en met zelfkanten aan de lengtezijden.

(beddenlinnen)

(Zie foto nr. 638) (1)

6302 31 00

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, op basis van aantekening 7, onder c), op afdeling XI, aantekening 1 op hoofdstuk 63 en op basis van de tekst van de GN-codes 6302 en 6302 31 00.

Het artikel is „geconfectioneerd” zoals bedoeld in aantekening 7, onder c), op afdeling XI, omdat twee van de boorden zijn gezoomd.

Vanwege de eigenschappen van het artikel, zijn wasbaarheid, zijn afmetingen en de stof waaruit het is vervaardigd beschikt het over de kenmerken van beddenlinnen omdat het de matras beschermt tegen de gebruikelijke slijtage wanneer het dwars over de hele breedte van de matras is bevestigd. Het artikel wordt daarom aangemerkt als beddenlinnen zoals bedoeld in GN-code 6302 31 00.

Zie ook de GS-toelichting op post 6302, eerste alinea en punt 1.

Image


(1)  De foto dient slechts ter informatie.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/5


VERORDENING (EG) Nr. 339/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

tot wijziging van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor de invoer van levende runderen en producten van runderen, schapen en geiten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zijn adviezen van 2001 over het geografische risico van boviene spongiforme encefalopathie (BSE) in Brazilië, Chili, El Salvador, Nicaragua, Botswana, Namibië en Swaziland heeft de Wetenschappelijke Stuurgroep (WS) geconcludeerd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat BSE in die landen onder inheemse runderen voorkomt. Daarom werden deze landen opgenomen in de lijst van landen die zijn vrijgesteld van bepaalde handelsvoorwaarden voor levende runderen en producten van runderen, schapen en geiten in verband met TSE's.

(2)

In zijn bijgewerkte adviezen van februari 2005 en augustus 2005 over het geografische BSE-risico in bepaalde derde landen heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid geconcludeerd dat het niet zeer onwaarschijnlijk is dat BSE in Brazilië, Chili, El Salvador, Nicaragua, Botswana, Namibië en Swaziland onder inheemse runderen voorkomt. Daarom mogen die landen niet langer worden vrijgesteld van de handelsvoorwaarden voor levende runderen en producten van runderen, schapen en geiten in verband met TSE's.

(3)

Verordening (EG) nr. 999/2001 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1974/2005 van de Commissie (PB L 317 van 3.12.2005, blz. 4).


BIJLAGE

Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001wordt als volgt gewijzigd:

a)

In deel A, punt 15, onder b), tweede alinea, wordt de lijst van landen vervangen door:

„—

Argentinië

Australië

IJsland

Nieuw-Caledonië

Nieuw-Zeeland

Panama

Paraguay

Singapore

Uruguay

Vanuatu.”.

b)

Deel D, punt 3, wordt vervangen door:

„3.

Punt 2 is niet van toepassing op de invoer van runderen die geboren en ononderbroken gehouden zijn in de onderstaande landen:

Argentinië

Australië

IJsland

Nieuw-Caledonië

Nieuw-Zeeland

Panama

Paraguay

Singapore

Uruguay

Vanuatu.”.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/7


VERORDENING (EG) Nr. 340/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

houdende vaststelling van het in Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad bedoelde steunbedrag voor particuliere opslag van boter en room en houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2771/1999

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1), en met name op artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2) is bepaald dat het in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde steunbedrag voor particuliere opslag elk jaar wordt vastgesteld.

(2)

Op grond van artikel 6, lid 3, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 moet bij de vaststelling van dit steunbedrag rekening worden gehouden met de opslagkosten en met de verwachte ontwikkeling van de prijs voor verse boter en koelhuisboter.

(3)

Wat de opslagkosten betreft, moet met name rekening worden gehouden met de inslag- en uitslagkosten voor de betrokken producten, de dagelijkse kosten van koelopslag en de financiële kosten.

(4)

Wat de verwachte prijsontwikkeling betreft, moet rekening worden gehouden met de bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 vastgestelde verlagingen van de interventieprijs voor boter en de dalingen van de marktprijzen voor verse boter en koelhuisboter die naar verwachting daaruit zullen voortvloeien, en moet daarom een hoger steunbedrag worden toegekend wanneer het gaat om aanvragen tot sluiting van een contract die vóór 1 juli 2006 zijn ontvangen.

(5)

Om te voorkomen dat de steun in het kader van de vóór die datum ontvangen aanvragen inzake particuliere opslag een al te grote hoeveelheid betreft, moet voor de periode tot 1 juli 2006 een indicatieve hoeveelheid worden vastgesteld en moet een mededelingssysteem worden ingevoerd opdat de Commissie kan nagaan of deze hoeveelheid is bereikt. Bij de vaststelling van deze indicatieve hoeveelheid moet rekening worden gehouden met de hoeveelheden waarvoor in de afgelopen jaren opslagcontracten zijn gesloten.

(6)

Op grond van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2771/1999 moet de inslag plaatsvinden tussen 15 maart en 15 augustus. In 2006 moet wegens de situatie op de botermarkt reeds op 1 maart met de inslag van boter en room kunnen worden begonnen. Derhalve moet van het genoemde artikel worden afgeweken.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor melk en zuivelproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de in 2006 gesloten contracten wordt het in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 bedoelde steunbedrag per ton boter of boterequivalent berekend aan de hand van de volgende elementen:

a)

voor alle contracten:

17,64 EUR voor de vaste opslagkosten,

0,31 EUR per dag van de contractuele opslag voor de kosten van opslag in een koelhuis,

per dag van de contractuele opslag, een bedrag dat wordt berekend op basis van 90 % van de op de eerste dag van de contractuele opslag geldende interventieprijs voor boter en 2,50 % rente per jaar;

en

b)

103,20 EUR voor de contracten die zijn gesloten op basis van de aanvragen die het interventiebureau vóór 1 juli 2006 heeft ontvangen.

2.   Het interventiebureau registreert de datum waarop het de in artikel 30, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2771/1999 bedoelde aanvragen tot sluiting van een contract ontvangt, en tevens de desbetreffende hoeveelheden en productiedata en de plaats waar de boter is opgeslagen.

3.   De lidstaten delen de Commissie elke dinsdag uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) mee voor welke hoeveelheden in de voorgaande week dergelijke aanvragen zijn ingediend.

4.   Zodra de Commissie de lidstaten ervan in kennis stelt dat de hoeveelheid waarop de aanvragen betrekking hebben, 80 000 t heeft bereikt, delen de lidstaten de Commissie dagelijks vóór 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) mee voor welke hoeveelheden op de voorgaande dag aanvragen zijn ingediend.

5.   De Commissie schorst de toepassing van lid 1, onder b), en lid 4, zodra zij heeft geconstateerd dat de hoeveelheid waarop de in lid 1, onder b), bedoelde aanvragen betrekking hebben, 110 000 ton heeft bereikt.

Artikel 2

In afwijking van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2771/1999 mag de inslag in 2006 vanaf 1 maart plaatsvinden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/9


VERORDENING (EG) Nr. 341/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

tot vaststelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad, van de kenmerken van de speciale module 2007 over arbeidsongevallen en werkgerelateerde gezondheidsproblemen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 384/2005

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 384/2005 van de Commissie van 7 maart 2005 tot vaststelling van het programma van speciale modules voor de jaren 2007-2009 bij de steekproefenquête naar de arbeidskrachten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (2) omvat een speciale module over arbeidsongevallen en werkgerelateerde gezondheidsproblemen.

(2)

In Resolutie 2002/C 161/01 van de Raad van 3 juni 2002 over een nieuwe communautaire strategie inzake de gezondheid en de veiligheid op het werk 2002-2006 (3) wordt de Commissie en de lidstaten verzocht om de thans lopende besprekingen over de harmonisatie van de arbeidsongevallen- en beroepsziektestatistieken te intensiveren teneinde te beschikken over vergelijkbare gegevens waarmee een objectieve evaluatie kan worden gemaakt van de invloed en van de doeltreffendheid van de maatregelen die in het kader van de nieuwe communautaire strategie worden genomen.

(3)

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (4) bepaalt dat de werkgever een lijst moet bijhouden van arbeidsongevallen welke voor de werknemer hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan drie werkdagen, en overeenkomstig de nationale wetten en praktijken ten behoeve van de bevoegde autoriteiten rapporten moet opstellen over de arbeidsongevallen die zijn werknemers zijn overkomen. In haar Aanbeveling 2003/670/EG van 19 september 2003 betreffende de Europese lijst van beroepsziekten (5) beval de Commissie de lidstaten aan de aangifte van alle gevallen van beroepsziekten te waarborgen en hun statistieken van beroepsziekten geleidelijk met de Europese lijst verenigbaar te maken en in overeenstemming te brengen met het geharmoniseerde systeem van de Europese statistiek van beroepsziekten. In de Mededeling van de Commissie van 11 maart 2002 over een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002-2006 (6) wordt benadrukt dat de statistieken niet alleen de arbeidsongevallen en erkende beroepsziekten, alsook de oorzaken en gevolgen ervan moeten meten, maar ook kwantitatieve gegevens moeten verschaffen over de met de werkomgeving verband houdende factoren die die kunnen veroorzaken. Ook moeten nieuwe verschijnselen in kaart worden gebracht, zoals stressgerelateerde stoornissen en aandoeningen van het bewegingsapparaat.

(4)

Ook moet de specificatie van de in punt 1 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 384/2005 beschreven steekproef worden geactualiseerd teneinde ervoor te zorgen dat de in de speciale module voor analyse beschikbare steekproef zo goed mogelijke resultaten oplevert.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De gedetailleerde lijst van informatie die in 2007 in het kader van de in punt 1 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 384/2005 verlangde speciale module over arbeidsongevallen en werkgerelateerde gezondheidsproblemen moet worden verzameld, is in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen.

Artikel 2

In punt 1 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 384/2005 wordt het punt „Steekproef” vervangen door:

„Steekproef: De leeftijdsdoelgroep voor de steekproef voor deze module bestaat uit personen van 15 jaar en ouder.”.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 77 van 14.3.1998, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 336 van 23.12.2003, blz. 6).

(2)  PB L 61 van 8.3.2005, blz. 23.

(3)  PB C 161 van 5.7.2002, blz. 1.

(4)  PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 238 van 25.9.2003, blz. 28.

(6)  COM(2002) 118 def. van 11.3.2002.


BIJLAGE

ARBEIDSKRACHTENENQUÊTE

Kenmerken van de speciale module 2007 over arbeidsongevallen en werkgerelateerde gezondheidsproblemen

1.

Betrokken lidstaten en regio’s: alle

2.

De variabelen worden als volgt gecodeerd:

De nummering van de variabelen van de arbeidskrachtenenquête in de kolom „Betreft/opmerkingen” verwijst naar Verordening (EG) nr. 430/2005 van de Commissie (1).

Kolom

Code

Omschrijving

Betreft/opmerkingen

ARBEIDSONGEVALLEN WAARVAN PERSONEN HET SLACHTOFFER ZIJN GEWORDEN DIE DE LAATSTE TWAALF MAANDEN HEBBEN GEWERKT

209

 

Letsel(s) door ongeval, behalve ziekte, opgelopen tijdens de laatste twaalf maanden, op het werk of tijdens het werk

(Kol. 24 = 1, 2) of (kol. 64 = 1 en kol. 85/88 en kol. 89/90 is niet meer dan één jaar vóór de datum van het interview)

0

Geen

1

Een

2

Twee of meer

9

Niet van toepassing (kol. 24 = 3-9 en (kol. 84 ≠ 1 of (kol. 85/88 en kol. 89/90 zijn meer dan één jaar vóór de datum van het interview, of is blanco))

blanco

Geen antwoord

210

 

Soort letsel veroorzaakt door het recentste ongeval op of tijdens het werk

Kol. 209 = 1-2

1

Verkeersongeval

2

Ander ongeval dan verkeersongeval

9

Niet van toepassing (kol. 209 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

211/212

 

Datum waarop de betrokkene het werk kon hervatten na het recentste letsel door ongeval

Kol. 209 = 1-2

00

Nog niet hersteld van het ongeval, maar denkt het werk later te kunnen hervatten

01

Denkt nooit meer te kunnen werken als gevolg van het ongeval

02

Geen verzuim of de dag van het ongeval

03

De dag na het ongeval

04

Vanaf de tweede tot de vierde dag na het ongeval

05

Vanaf de vijfde dag tot de veertiende dag na het ongeval

06

Tussen twee weken en één maand na het ongeval

07

Tussen één en drie maanden na het ongeval

08

Tussen drie en zes maanden na het ongeval

09

Tussen zes en negen maanden na het ongeval

10

Negen maanden of meer na het ongeval

99

Niet van toepassing (kol. 209 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

213

 

Baan op het moment dat het recentste letsel door ongeval is opgelopen (codeer het eerste toepasselijke geval)

Kol. 209 = 1-2

1

Voornaamste (eerste) huidige baan

2

Tweede huidige baan

3

Laatste baan (voor niet-werkende)

4

Baan één jaar geleden

5

Andere baan

9

Niet van toepassing (kol. 209 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

WERKGERELATEERDE GEZONDHEIDSPROBLEMEN TIJDENS DE LAATSTE TWAALF MAANDEN

(behalve letsels door ongeval)

214

 

Ziekte(n), stoornis(sen) of andere fysieke of psychische gezondheidsproblemen, behalve letsel(s) door ongeval, van de betrokkene tijdens de laatste twaalf maanden (vanaf de datum van het interview), die door het werk werd(en) veroorzaakt of verergerde(n)

(Kol. 24 = 1, 2 of kol. 84 = 1)

0

Geen

1

Eén

2

Twee of meer

9

Niet van toepassing (kol. 24 = 3-9 en kol. 84 ≠ 1)

blanco

Geen antwoord

215/216

 

Aard van de ernstigste klacht die door het werk werd veroorzaakt of verergerde

Kol. 214 = 1-2

00

Bot-, gewrichts- of spierklachten, overwegend in nek, schouders, armen of handen

01

Bot-, gewrichts- of spierklachten, overwegend in heupen, benen of voeten

02

Bot-, gewrichts- of spierklachten, overwegend in de rug

03

Ademhalings- of longklachten

04

Huidproblemen

05

Hoorproblemen

06

Stress, depressie of angstgevoelens

07

Hoofdpijn en/of vermoeide ogen

08

Hartziekte of hartaanval of andere bloedsomloopproblemen

09

Infectieziekte (virale, bacteriële of andere infectie)

10

Overige klachten

99

Niet van toepassing (kol. 214 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

217

 

Wordt betrokkene door de ernstigste klacht die door het werk werd veroorzaakt of verergerde, beperkt in zijn vermogen om op het werk of daarbuiten de normale dagelijkse bezigheden te verrichten?

Kol. 214 = 1-2

0

Neen

1

Ja, enigszins

2

Ja, in aanzienlijke mate

9

Niet van toepassing (kol. 214 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

218/219

 

Aantal dagen arbeidsverzuim tijdens de laatste twaalf maanden als gevolg van de ernstigste klacht die door het werk werd veroorzaakt of verergerde

Kol. 214 = 1-2

00

De betrokkene heeft in de laatste twaalf maanden niet gewerkt, maar om redenen die geen verband houden met de klacht die door het werk werd veroorzaakt of verergerde (bv. normale pensionering)

01

Verwacht als gevolg van deze ziekte nooit meer werk te verrichten

02

Minder dan één dag of geen verzuim

03

Ten minste één dag maar minder dan vier dagen

04

Ten minste vier dagen maar minder dan twee weken

05

Ten minste twee weken maar minder dan één maand

06

Ten minste één maand maar minder dan drie maanden

07

Ten minste drie maanden maar minder dan zes maanden

08

Ten minste zes maanden maar minder dan negen maanden

09

Ten minste negen maanden

99

Niet van toepassing (kol. 214 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

220

 

Baan die de ernstigste klacht veroorzaakte of verergerde (codeer het eerste toepasselijke geval)

Kol. 214 = 1-2 en (kol. 85/88 is niet meer dan acht jaar voor het jaar van het interview)

1

Voornaamste (eerste) huidige baan

2

Tweede huidige baan

3

Laatste baan (voor niet-werkende)

4

Baan één jaar geleden

5

Andere baan

9

Niet van toepassing (kol. 214 = 0, 9, blanco)

blanco

Geen antwoord

FACTOREN OP HET WERK DIE HET GEESTELIJK WELZIJN OF DE LICHAMELIJKE GEZONDHEID NADELIG KUNNEN BEÏNVLOEDEN

221

 

Is betrokkene op het werk meer dan normaal blootgesteld aan geselecteerde factoren die zijn/haar geestelijk welzijn nadelig kunnen beïnvloeden

Kol. 24 = 1, 2

0

Neen

1

Ja, voornamelijk aan intimidatie of mobbing

2

Ja, voornamelijk aan geweld of dreiging met geweld

3

Ja, voornamelijk aan tijdsdruk of overbelasting

9

Niet van toepassing (Kol. 24 = 3-9)

blanco

Geen antwoord

222

 

Is betrokkene op het werk meer dan normaal blootgesteld aan geselecteerde factoren die zijn/haar lichamelijke gezondheid nadelig kunnen beïnvloeden

Kol. 24 = 1, 2

0

Neen

1

Ja, voornamelijk aan chemicaliën, stof, dampen, rook of gassen

2

Ja, voornamelijk aan lawaai of trillingen

3

Ja, voornamelijk aan ongemakkelijke werkhoudingen, werkbewegingen of het hanteren van zware lasten

4

Ja, voornamelijk aan ongevallenrisico’s

9

Niet van toepassing (Kol. 24 = 3-9)

blanco

Geen antwoord


(1)  PB L 71 van 17.3.2005, blz. 36.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/14


VERORDENING (EG) Nr. 342/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

tot inleiding van een procedure ten behoeve van een nieuwe exporteur voor de eventuele herziening van Verordening (EG) nr. 428/2005 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op stapelvezels van polyesters uit onder meer de Volksrepubliek China, tot intrekking van het recht ten aanzien van een Chinese exporteur en tot registratie van de invoer

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 4,

Na overleg in het raadgevend comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VERZOEK OM HERZIENING

(1)

Op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening is bij de Commissie een verzoek ingediend om de inleiding van een herzieningsprocedure ten behoeve van een nieuwe exporteur. De indiener van het verzoek is Huvis Sichuan, een producent/exporteur in de Volksrepubliek China.

B.   PRODUCT

(2)

Het verzoek heeft betrekking op stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch anderszins bewerkt met het oog op het spinnen, ingedeeld onder de GN-code 5503 20 00 (hierna „het betrokken product” genoemd), uit de Volksrepubliek China. De GN-code wordt slechts ter informatie vermeld.

C.   THANS GELDENDE MAATREGELEN

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 428/2005 van de Raad (2) werd een definitief antidumpingrecht van 49,7 % ingesteld op het betrokken product uit de Volksrepubliek China dat ook van toepassing is op de indiener van het verzoek. Voor enkele in die verordening met name genoemde producenten gelden andere antidumpingrechten.

D.   MOTIVERING VAN HET VERZOEK

(4)

De indiener van het verzoek beweert dat hij op marktvoorwaarden werkt in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening en dus als een marktgericht bedrijf wenst te worden beschouwd of dat hij anders in aanmerking wenst te komen voor een individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, dat hij het betrokken product niet naar de Europese Unie heeft uitgevoerd in het onderzoektijdvak waarop de thans geldende antidumpingmaatregelen zijn gebaseerd, dat wil zeggen de periode van 1 januari tot en met 31 december 2003 (hierna „het oorspronkelijke onderzoektijdvak” genoemd) en dat hij geen banden heeft met producenten/exporteurs van het betrokken product die aan bovengenoemde antidumpingmaatregelen zijn onderworpen.

(5)

De indiener van het verzoek beweert voorts dat hij eerst na het oorspronkelijke onderzoektijdvak begonnen is met de uitvoer van het betrokken product naar de Europese Unie.

E.   PROCEDURE

(6)

De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende EU-producenten van het bovenstaande verzoek in kennis gesteld, die daarover opmerkingen hebben kunnen maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(7)

Na onderzoek van het bewijsmateriaal is de Commissie tot de conclusie gekomen dat dit toereikend is om een onderzoek te openen ten behoeve van een nieuwe exporteur overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening. Hierbij zal worden vastgesteld of de indiener van het verzoek op marktvoorwaarden werkt in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening of dat hij, indien dit niet het geval is, aan de voorwaarden voor een individuele behandeling voldoet overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, in welk geval voor hem een individuele dumpingmarge zal worden vastgesteld. Indien blijkt dat het door hem vervaardigde product met dumping in de Europese Unie wordt ingevoerd, zal voor hem een antidumpingrecht worden vastgesteld.

(8)

Indien blijkt dat de indiener van het verzoek aan de voorwaarden voor de vaststelling van een individueel recht voldoet, kan het noodzakelijk zijn het recht te wijzigen dat momenteel van toepassing is op het betrokken product afkomstig van ondernemingen die niet zijn vermeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 428/2005.

a)

Vragenlijsten

Om de inlichtingen te verkrijgen die zij voor het onderzoek nodig heeft, zal de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toezenden.

b)

Het schriftelijk en mondeling inwinnen van informatie

Belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en bewijsmateriaal toe te zenden.

Voorts kan de Commissie de belanghebbenden horen die dit schriftelijk aanvragen en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

Er wordt op gewezen dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurerechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de bij onderhavige verordening vastgestelde termijn aanmeldt.

c)

Selectie van een land met markteconomie

Indien de indiener van het verzoek niet als een marktgericht bedrijf kan worden beschouwd, maar wel voor een individuele behandeling in aanmerking komt overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening, zal, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, een vergelijkbaar derde land met markteconomie worden gekozen om de normale waarde voor de Volksrepubliek China vast te stellen. De Commissie is voornemens hiervoor de Verenigde Staten van Amerika (hierna „Verenigde Staten” genoemd) te gebruiken, zoals bij het oorspronkelijke onderzoek. Eventuele op- of aanmerkingen over de keuze van dit land moeten binnen de in artikel 4, lid 2, van deze verordening vermelde termijn kenbaar worden gemaakt.

Indien de indiener van het verzoek beschouwd wordt als een marktgericht bedrijf, kan de Commissie de bevindingen over de normale waarde in het vergelijkbare derde land zo nodig voor hem gebruiken, bijvoorbeeld indien in de Volksrepubliek China geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over kosten of prijzen. De Commissie is voornemens in dit geval ook de Verenigde Staten te gebruiken.

d)

Status van marktgericht bedrijf

De normale waarde wordt overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening vastgesteld indien de indiener van het verzoek kan aantonen dat hij op marktvoorwaarden werkt, dat wil zeggen indien hij voldoet aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. In verband hiermee moet hij een met bewijsmateriaal ondersteunde aanvraag indienen binnen de in artikel 4, lid 3, van deze verordening vermelde termijn. De Commissie zal een aanvraagformulier toezenden aan de indiener van het verzoek en aan de autoriteiten van de Volksrepubliek China.

F.   INTREKKING VAN HET RECHT EN REGISTRATIE VAN DE INVOER

(9)

Op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening dient het antidumpingrecht te worden ingetrokken ten aanzien van het betrokken product dat door de indiener van het verzoek wordt vervaardigd en naar de Europese Unie uitgevoerd. Tevens moet de invoer van dit product, overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening worden geregistreerd om eventueel, indien bij het onderzoek wordt vastgesteld dat het product van de indiener van het verzoek met dumping in de Europese Unie wordt ingevoerd, met terugwerkende kracht antidumpingrechten te kunnen heffen vanaf de datum van inleiding van deze procedure. Op dit moment kan geen raming worden gemaakt van het bedrag dat de indiener van het verzoek in de toekomst eventueel verschuldigd zal zijn.

G.   TERMIJNEN

(10)

In het belang van een behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen:

belanghebbenden zich bij de Commissie kunnen aanmelden, hun standpunt schriftelijk kunnen uiteenzetten en hun antwoorden op de in artikel 4, lid 1, van deze verordening genoemde vragenlijst en alle andere gegevens die zij voor het onderzoek nuttig achten, kunnen inzenden;

belanghebbenden schriftelijk kunnen verzoeken door de Commissie te worden gehoord;

belanghebbenden op- of aanmerkingen kunnen maken over de keuze van de Verenigde Staten als vergelijkbaar derde land met markteconomie voor de vaststelling van de normale waarde van het betrokken product in de Volksrepubliek China, indien de indiener van het verzoek niet als een marktgericht bedrijf kan worden beschouwd;

de indiener van het verzoek de aanvraag, vergezeld van bewijsmateriaal, moet indienen om als marktgericht bedrijf te worden beschouwd.

H.   MEDEWERKING

(11)

Indien een belanghebbende binnen de gestelde termijnen geen toegang geeft tot de nodige informatie, deze anderszins niet verstrekt of het onderzoek ernstig belemmert, kunnen, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, op grond van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.

(12)

Indien blijkt dat onjuiste of misleidende informatie is verstrekt, kan de Commissie deze buiten beschouwing laten en overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruikmaken van de beschikbare gegevens. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op grond van de beschikbare gegevens worden vastgesteld, kan het resultaat voor hem ongunstiger zijn dan indien hij wel medewerking had verleend,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 11, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt een onderzoek van Verordening (EG) nr. 428/2005 geopend om vast te stellen of en in welke mate stapelvezels van polyesters, niet gekaard, niet gekamd, noch anderszins bewerkt met het oog op het spinnen, ingedeeld onder GN-code 5503 20 20, uit de Volksrepubliek China, vervaardigd en naar de Europese Unie uitgevoerd door Huvis Sichuan (aanvullende Taric-code A736), moeten worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 428/2005 is ingesteld.

Artikel 2

Het bij Verordening (EG) nr. 428/2005 ingestelde antidumpingrecht wordt ingetrokken ten aanzien van het in artikel 1 omschreven product.

Artikel 3

Op grond van artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96 wordt aan de douane van de lidstaten de opdracht gegeven passende maatregelen te nemen om de invoer van het in artikel 1 van deze verordening omschreven product te registreren. Deze registratie zal negen maanden duren vanaf de datum van inwerkingtreding van onderhavige verordening.

Artikel 4

1.   Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten binnen 40 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, tenzij anders vermeld, contact met de Commissie opnemen, hun standpunt uiteenzetten en de antwoorden op de in overweging 8, onder a), bedoelde vragenlijst en eventuele andere gegevens doen toekomen.

Verzoeken om te worden gehoord dienen schriftelijk binnen dezelfde termijn van 40 dagen te worden ingediend.

2.   Opmerkingen over de keuze van de Verenigde Staten van Amerika als derde land met markteconomie voor het vaststellen van de normale waarde voor de Volksrepubliek China, dienen binnen tien dagen na publicatie van deze verordening te worden toegezonden.

3.   Aanvragen om als marktgericht bedrijf te worden beschouwd moeten, vergezeld van bewijsmateriaal, binnen 21 dagen na inwerkingtreding van deze verordening door de Commissie zijn ontvangen.

4.   Alle opmerkingen en verzoeken moeten schriftelijk worden toegezonden (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) onder opgave van naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer van de betrokkene. Alle schriftelijke opmerkingen, waaronder de bij deze verordening gevraagde gegevens, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited” (3) zijn voorzien en, overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96, vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie waarop is vermeld „For inspection by interested parties”.

Alle informatie over deze kwestie en verzoeken om een mondeling onderhoud moeten aan het volgende adres worden gericht:

Commissie van de Europese Gemeenschappen

Directoraat-generaal Handel

Directoraat B

Kantooradres: J-79 5/16

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 295 65 05

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 71 van 17.3.2005, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1333/2005 (PB L 211 van 13.8.2005, blz. 1).

(3)  Dit betekent dat de documenten slechts voor intern gebruik bestemd zijn en beschermd zijn in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Deze documenten zijn vertrouwelijk op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 384/96 en artikel 6 van de WTO-overeenkomst inzake de tenuitvoerlegging van artikel VI van de GATT 1994 (Antidumpingovereenkomst).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/17


VERORDENING (EG) Nr. 343/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

tot opening van de boteraankopen in sommige lidstaten voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 2006

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2771/1999 van de Commissie van 16 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de interventiemaatregelen op de markt voor boter en room (2), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 is bepaald dat, als de prijzen op de botermarkt in een of meer lidstaten gedurende een representatieve periode beneden 92 % van de interventieprijs komen te liggen, de interventiebureaus boter moeten aankopen.

(2)

Op basis van de door de lidstaten meegedeelde marktprijzen heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2771/1999, geconstateerd dat de prijzen in Duitsland, Estland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Nederland, Polen, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk gedurende twee opeenvolgende weken beneden 92 % van de interventieprijs zijn gebleven. Derhalve moet in de betrokken lidstaten boter worden aangekocht door de interventiebureaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aankoop van boter op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 wordt geopend voor de onderstaande lidstaten:

Duitsland

Estland

Spanje

Frankrijk

Ierland

Nederland

Polen

Portugal

Zweden

het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 48. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(2)  PB L 333 van 24.12.1999, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2107/2005 (PB L 337 van 22.12.2005, blz. 20).


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/18


VERORDENING (EG) Nr. 344/2006 VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1423/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten uit de sector suiker, andere dan melasse (2), en met name op artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede zin, en artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 van de Commissie (3). Deze prijzen en invoerrechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 281/2006 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1423/95 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1423/95 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 25 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 141 van 24.6.1995, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 624/98 (PB L 85 van 20.3.1998, blz. 5).

(3)  PB L 170 van 1.7.2005, blz. 35.

(4)  PB L 47 van 17.2.2006, blz. 38.


BIJLAGE

Met ingang van 25 februari 2006 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

36,58

0,31

1701 11 90 (1)

36,58

3,93

1701 12 10 (1)

36,58

0,18

1701 12 90 (1)

36,58

3,63

1701 91 00 (2)

37,34

6,56

1701 99 10 (2)

37,34

3,14

1701 99 90 (2)

37,34

3,14

1702 90 99 (3)

0,37

0,30


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad (PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt I, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/20


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)

(2006/144/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1698/2005 van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (1), en met name op artikel 9, lid 2, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 moeten met het oog op het vaststellen van de prioriteiten voor plattelandsontwikkeling strategische richtsnoeren voor dit beleidsgebied worden vastgesteld voor de programmeringsperiode die op 1 januari 2007 begint en op 31 december 2013 eindigt.

(2)

Deze strategische richtsnoeren moeten een spiegel zijn van de multifunctionele rol van de landbouw zoals die tot uiting komt in de rijkdom en diversiteit van landschappen, levensmiddelen en cultureel en natuurlijk erfgoed in de gehele Gemeenschap.

(3)

In deze strategische richtsnoeren moeten de terreinen worden afgebakend die belangrijk zijn voor de verwezenlijking van de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de door de Europese Raad van Göteborg (15 en 16 juni 2001) en Thessaloniki (20 en 21 juni 2003) vastgestelde duurzaamheidsdoelstellingen en de bijgewerkte strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid.

(4)

Elke lidstaat moet op basis van deze strategische richtsnoeren zijn nationaal strategisch plan opstellen dat het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Enig artikel

De in de bijlage opgenomen communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode 2007-2013 worden hierbij vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(2)  Nog niet verschenen in het Publicatieblad.


BIJLAGE

Communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling voor de programmeringsperiode 2007-2013

1.   INLEIDING

In Verordening (EG) nr. 1698/2005 wordt een definitie gegeven van het doel en het toepassingsgebied van de steun die uit het fonds voor plattelandsontwikkeling wordt verleend. Met de communautaire strategische richtsnoeren wordt beoogd om, binnen de grenzen van dat kader, de terreinen af te bakenen die belangrijk zijn voor de verwezenlijking van de communautaire prioriteiten, met name in het licht van de in Göteborg vastgestelde duurzaamheidsdoelstellingen en de bijgewerkte strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid.

Aan de hand van de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling zal het gemakkelijker worden om:

in onderlinge overeenstemming vast te stellen op welke terreinen de communautaire steun voor plattelandsontwikkeling de grootste meerwaarde kan scheppen op EU-niveau;

de brug te slaan naar de voornaamste prioriteiten van de EU (Lissabon, Göteborg) en deze te vertalen naar het plattelandsontwikkelingsbeleid;

de samenhang met andere beleidssectoren van de EU, met name cohesie en milieu, te garanderen;

de tenuitvoerlegging van het nieuwe marktgerichte gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de daarmee gepaard gaande herstructureringen in de oude en de nieuwe lidstaten te begeleiden.

2.   PLATTELANDSONTWIKKELING EN DE OVERKOEPELENDE DOELSTELLINGEN VAN DE GEMEENSCHAP

2.1.   Het GLB en plattelandsontwikkeling

Nog steeds wordt het grootste deel van de landbouwgrond voor landbouwdoeleinden gebruikt en is deze sector doorslaggevend voor de kwaliteit van het platteland en het milieu. Met de recente uitbreiding van de Europese Unie zijn het belang en de relevantie van het GLB en de plattelandsontwikkeling nog verder toegenomen.

Zonder de twee pijlers van het GLB (marktbeleid en plattelandsontwikkeling) zou een groot aantal plattelandsgebieden in Europa met toenemende economische, maatschappelijke en milieuproblemen kampen. Het Europese landbouwmodel is een spiegel van de multifunctionele rol van de landbouw zoals die tot uiting komt in de rijkdom en diversiteit van landschappen, levensmiddelen en cultureel en natuurlijk erfgoed (1).

De leidraad voor het GLB, het marktbeleid en het plattelandsontwikkelingsbeleid is vastgesteld door de Europese Raad van Göteborg (15 en 16 juni 2001) waar het in de conclusies heet: „Goede economische prestaties moeten samengaan met een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en beheersbare hoeveelheden afval, zodat de biodiversiteit behouden blijft, de ecosystemen worden beschermd en woestijnvorming wordt bestreden. Om die uitdagingen het hoofd te bieden, komt de Europese Raad overeen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid in zijn huidige en zijn toekomstige vorm onder andere tot doel moet hebben bij te dragen tot het bereiken van duurzame ontwikkeling door meer nadruk te leggen op de bevordering van gezonde producten van hoge kwaliteit, ecologisch duurzame productiemethodes waaronder biologische productie, hernieuwbare grondstoffen en de bescherming van de biodiversiteit.”

Die leidraad werd bekrachtigd in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki (20 en 21 juni 2003). Het hervormde GLB en het plattelandsontwikkelingsbeleid kunnen de komende jaren een wezenlijke bijdrage leveren tot de concurrentiekracht en de duurzame ontwikkeling.

2.2.   De bijdrage van de GLB-hervormingen van 2003 en 2004 tot de duurzaamheid van de landbouw

Deze hervormingen zijn uitermate bevorderlijk voor de concurrentiekracht en de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU, en vormen het kader voor toekomstige hervormingen. Door de gegarandeerde prijsondersteuning geleidelijk te verminderen en structurele aanpassingen aan te moedigen, heeft de EU in de opeenvolgende GLB-hervormingen bijgedragen tot het concurrentievermogen van de Europese landbouw. De invoering van de ontkoppelde rechtstreekse betalingen moedigt de boer aan zich te laten leiden door vraaggestuurde marktsignalen, veeleer dan door kwantiteitsgerelateerde beleidsstimulansen. Bovendien gaat zowel het consumentenvertrouwen als de milieuduurzaamheid van de landbouw erop vooruit, nu factoren als milieu, voedselveiligheid en de gezondheid en het welzijn van de dieren zijn opgenomen in de randvoorwaarden.

2.3.   Plattelandsontwikkeling 2007-2013

Het plattelandsontwikkelingsbeleid zal zich in de toekomst met name richten op de agrovoedingssector, het milieu en de plattelandseconomie en -bevolking in ruimere zin. De nieuwe generatie strategieën en programma's voor plattelandsontwikkeling zal worden geconcipieerd rond vier zwaartepunten: zwaartepunt 1 betreffende de verbetering van de concurrentiekracht van de landbouw-, voedings- en bosbouwsector, landbeheer; zwaartepunt 2 betreffende de verbetering van het milieu en de levenskwaliteit; zwaartepunt 3 betreffende de kwaliteit van het leven op het platteland en de diversificatie in de plattelandsgebieden; en zwaartepunt 4 betreffende Leader.

Onder zwaartepunt 1 ressorteren het menselijke en fysieke kapitaal in de landbouw-, voedings- en bosbouwsector (bevordering van kennisoverdracht en innovatie) en de kwaliteitsproductie. De bescherming en verbetering van de natuurlijke hulpbronnen, de instandhouding van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde en het behoud van het cultuurlandschap van de Europese plattelandsgebieden zijn de doelstellingen die in het kader van zwaartepunt 2 worden nagestreefd. Met zwaartepunt 3 wil men de plaatselijke infrastructuur en het menselijke kapitaal in de plattelandsgebieden helpen ontwikkelen om zo de voorwaarden voor groei en werkgelegenheid te verbeteren en de economische bedrijvigheid te diversifiëren. Zwaartepunt 4 — dat voortbouwt op de ervaringen met Leader — heeft tot doel het bestuur te innoveren via een van onderuit gestuurde lokale aanpak van de plattelandsontwikkeling.

2.4.   De problemen aanpakken

De omstandigheden op het platteland verschillen enorm: zo zijn afgelegen gebieden met ontvolkingsproblemen en een ontwikkelingsachterstand nauwelijks te vergelijken met peri-urbane gebieden die onder toenemende druk van de stedelijke centra staan.

Volgens de op bevolkingsdichtheid gebaseerde OESO-definitie bestrijkt het platteland (2) 92 % van het grondgebied van de EU-25. 19 % van de bevolking woont in overwegend rurale gebieden en 37 % in gebieden met een sterk ruraal karakter. Deze gebieden zorgen enerzijds voor 45 % van de in de EU-25 gegenereerde bruto toegevoegde waarde en voor 53 % van de werkgelegenheid, maar moeten anderzijds vaak terrein prijsgeven aan de niet-plattelandsgebieden wanneer ze aan een aantal sociaaleconomische indicatoren — waaronder structurele indicatoren — worden getoetst. In vergelijking met elders ligt het inkomen per inwoner op het platteland ongeveer een derde lager (3), zijn er minder vrouwen actief op de arbeidsmarkt, is de dienstensector minder ontwikkeld, hebben over het algemeen minder mensen een hogere opleiding en heeft een lager percentage gezinnen toegang tot breedbandinternet. Een aantal plattelandsgebieden heeft danig te lijden onder problemen die zijn terug te voeren op een afgelegen en perifere ligging. De hiermee verbonden nadelen komen over het algemeen nog scherper tot uiting in gebieden met een overwegend ruraal karakter — hoewel het algemene beeld op EU-niveau per lidstaat aanzienlijk kan verschillen. Vooral vrouwen en jongeren in afgelegen plattelandsgebieden hebben te kampen met een gebrek aan kansen, contacten en opleidingsinfrastructuur.

Door de uitbreiding is de kaart van de landbouw hertekend. Opgesplitst naar „oude” en „nieuwe” lidstaten levert de landbouw respectievelijk 2 en 3 % van het BBP; in Roemenië en Bulgarije is dat meer dan 10 %. In de nieuwe lidstaten is het aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid drie keer groter dan in de oude lidstaten (respectievelijk 12 en 4 %); in Roemenië en Bulgarije werken aanzienlijk meer mensen in de landbouw.

De agrovoedingssector is een belangrijke speler in het economische leven in de EU-25 en neemt 15 miljoen banen (8,3 % van de totale werkgelegenheid) en 4,4 % van het BBP voor zijn rekening. De waarde van de communautaire voedings- en drankenproductie bedraagt 675 miljard EUR, wat de EU op deze terreinen tot de grootste producent ter wereld maakt. De hoge mate van polarisatie en fragmentatie levert de op deze markt actieve bedrijven zowel kansen als gevaren op. Bosbouw- en aanverwante bedrijven bieden werk aan circa 3,4 miljoen mensen en maken een omzet van 350 miljard EUR, waarbij moet worden aangetekend dat maar 60 % van de jaarlijkse aangroei in de bossen momenteel wordt geëxploiteerd.

De land- en bosbouwsector heeft 77 % van de grond in de EU-25 in gebruik. Op het gebied van instandhouding en verbetering van de natuurlijke hulpbronnen heeft de landbouw de afgelopen jaren vanuit milieuoogpunt wisselend gepresteerd. Zo is het — voor de waterkwaliteit belangrijke — stikstofoverschot in de meeste oude lidstaten sinds de jaren '90 in lichte mate afgenomen, ofschoon een aantal landen en gebieden nog steeds kampt met ernstige uitloging van nutriënten. Een groot aantal gebieden heeft nog steeds af te rekenen met ammoniakuitstoot, eutrofiëring, bodemdegradatie en een afname van de biodiversiteit. Anderzijds blijkt dat inmiddels een groter aandeel van het landbouwareaal wordt ingeruimd voor de biologische productie (5,4 miljoen ha voor de EU) en hernieuwbare hulpbronnen (in 2004 werd naar schatting 1,4 miljoen ha gebruikt voor de productie van bio-energie, waarvan 0,3 miljoen ha in het kader van de premie voor energiegewassen en 0,6 miljoen ha voor braaklegging). De langetermijneffecten van de klimaatverandering zullen steeds meer hun stempel drukken op de patronen in land- en bosbouw. De tenuitvoerlegging van het Natura 2000-netwerk van aangewezen beschermde gebieden (waaronder 12 à 13 % land- en bosbouwgebied) is alvast bevorderlijk voor de bescherming van de biodiversiteit. Landbouwsystemen met een hoge natuurwaarde leveren een belangrijke bijdrage tot de instandhouding van de biodiversiteit en van habitats, de bescherming van het landschap en de kwaliteit van de bodem. In de meeste lidstaten wordt 10 tot 30 % van het landbouwareaal met dergelijke systemen geëxploiteerd. De stopzetting van de landbouwactiviteiten kan in sommige gebieden ernstige milieurisico's veroorzaken.

Uit een en ander moge blijken dat plattelandsgebieden de komende jaren specifieke problemen op het gebied van groei, werkgelegenheid en duurzaamheid te wachten staan. Anderzijds leveren zij qua groeipotentieel in een aantal nieuwe sectoren reële kansen op; men denke in dit verband aan de inrichting van rurale aantrekkingspunten en toeristische voorzieningen, de aantrekkelijkheid van deze gebieden als woon- en werkomgeving en het belang ervan als reservoir van natuurlijke hulpbronnen en waardevolle landschappen.

De agrovoedingssector moet de kansen die nieuwe benaderingen, technologieën en ontwikkelingen met zich brengen, aangrijpen om zowel op de Europese als op de wereldmarkt in te spelen op de steeds wijzigende vraag. Vooral investeringen in het zo belangrijke menselijke kapitaal moeten ervoor zorgen dat de plattelandsgebieden en de agrovoedingssector de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien.

Toen de strategie van Lissabon een nieuwe stimulans werd gegeven, onderstreepte de Europese Raad dat deze strategie past in de ruimere context van de duurzame ontwikkeling en dat de behoeften van nu dus moeten worden vervuld zonder het de komende generaties moeilijker te maken hun eigen behoeften te vervullen (4). De nieuwe programmeringsperiode is de gelegenheid bij uitstek om erop toe te zien dat met name maatregelen ter bevordering van groei, werkgelegenheid en duurzaamheid kunnen profiteren van de steun uit het nieuwe fonds voor plattelandsontwikkeling. Dit sluit overigens volledig aan op de verklaring inzake de richtlijnen voor duurzame ontwikkeling (5) en het actieprogramma van de bijgewerkte strategie van Lissabon, dat tot doel heeft met name geld vrij te maken voor maatregelen om Europa aantrekkelijker te maken om te investeren en te werken, groeigerichte kennis en innovatie te bevorderen en meer en betere banen te scheppen.

Het plattelandsontwikkelingsbeleid moet de rurale gebieden helpen om deze doelstellingen in de periode 2007-2013 te halen. De vereisten hiervoor zijn een meer strategische benadering van concurrentiekracht, het scheppen van werkgelegenheid en innovatie en een beter bestuur bij de tenuitvoerlegging van de programma's. Er moet meer aandacht uitgaan naar toekomstgerichte investeringen in mensen, deskundigheid en kapitaal in de land- en bosbouwsector, naar nieuwe manieren om milieudiensten met een op alle vlakken gunstige impact te leveren en naar maatregelen om via diversificatie meer en betere banen te scheppen, met name voor vrouwen en jongeren. Het plattelandsontwikkelingsbeleid kan een specifieke rol spelen in de duurzame ontwikkeling van het Europese grondgebied door bij te dragen tot de verwezenlijking van het potentieel dat reeds in de plattelandsgebieden in de EU aanwezig is en dat van deze gebieden een aantrekkelijke investerings-, woon- en werklocatie kan maken.

3.   VASTSTELLING VAN DE COMMUNAUTAIRE PRIORITEITEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING VOOR DE PERIODE 2007-2013

Met de vaststelling van onderstaande strategische richtsnoeren wordt beoogd om, in het kader van de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005, prioriteiten voor de Gemeenschap te bepalen overeenkomstig artikel 9 van die verordening. Deze richtsnoeren geven samenhang aan de door de Europese Raad van Lissabon en Göteborg geformuleerde overkoepelende beleidsprioriteiten. Bij elk stel prioriteiten hoort een aantal illustratieve kernacties. Elke lidstaat moet op basis van deze strategische richtsnoeren een nationale strategie voor plattelandsontwikkeling uitwerken die het referentiekader vormt voor de opstelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling.

De specifieke kenmerken, alsmede de sterke en zwakke punten en de mogelijkheden van elk programmaterrein zullen bepalend zijn voor de middelen die voor de communautaire prioriteiten inzake plattelandsontwikkeling zullen worden vastgesteld (met inachtneming van de verplichte minimumfinanciering voor elk zwaartepunt). Elke communautaire prioriteit — en de bijdrage die deze levert tot de doelstelling van Lissabon en Göteborg — zullen naar de context van de lidstaten moeten worden vertaald in de vorm van nationale strategische plannen en programma's voor plattelandsontwikkeling. Vaak zullen er, afhankelijk van de specifieke problemen van de agrovoedingsketen of de milieutechnische, klimatologische en geografische omstandigheden van de land- en bosbouwsector, nationale of regionale prioriteiten worden gesteld. Andere problemen waarmee plattelandsgebieden vaak te kampen hebben, zijn terug te voeren op de druk van de stad op het omringende gebied, werkloosheid, de afgelegen ligging en de lage bevolkingsdichtheid.

3.1.   Verbetering van de concurrentiekracht van de land- en de bosbouwsector

Communautair strategisch richtsnoer

De landbouw-, bosbouw- en voedselverwerkingssector in Europa beschikt over een groot potentieel om nog meer kwaliteitsproducten en producten met een meerwaarde te produceren die tegemoet komen aan de gediversifieerde en toenemende vraag op de Europese en de wereldmarkt.

De middelen voor zwaartepunt 1 zijn bestemd voor de bevordering van een sterke en dynamische Europese agrovoedingssector en zullen daarom met name gaan naar prioriteiten als kennisoverdracht, modernisering, innovatie en kwaliteit in de voedselketen en prioritaire sectoren voor investeringen in fysiek en menselijk kapitaal.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

herstructurering en modernisering van de landbouwsector. Deze blijven een grote rol spelen in de ontwikkeling van veel plattelandsgebieden, met name in de nieuwe lidstaten. Een geslaagde aanpassing van de landbouw kan de sleutel zijn tot meer concurrentiekracht en milieuduurzaamheid in de landbouwsector en tot een spectaculaire stijging van de werkgelegenheid en de groei in aanverwante sectoren. Hiertoe behoren ook het aansporen tot anticiperen op de veranderingen die de landbouwsector in het kader van de herstructurering doormaakt, en het moderniseren en ontwikkelen van een aanpak die op de gevolgen ervan vooruitloopt door boeren opleiding of omscholing aan te bieden, met name op het gebied van overdraagbare vaardigheden;

ii)

verbetering van de integratie door de hele agrovoedingssector heen. De voedingssector in Europa kan zich op het gebied van concurrentiekracht en innovatie meten met de beste ter wereld, maar krijgt mondiaal met steeds meer concurrentie te maken. De plattelandseconomie beschikt echter over meer dan voldoende capaciteit om nieuwe producten te ontwikkelen en op de markt te brengen, meer waarde in de plattelandsgebieden vast te houden door gebruik te maken van kwaliteitsregelingen, en het profiel van de Europese producten overzee te verbeteren. Het integratieproces zal baat hebben bij het gebruik van adviseringsdiensten en ondersteuning om bedrijven te helpen aan de communautaire normen te voldoen. Een op een marktgerichte leest geschoeide landbouwsector zal de positie van de Europese agrovoedingssector als belangrijke werkgever en bron van economische groei verder consolideren;

iii)

bevordering van innovatie en toegang tot O&O. Innovatie wordt steeds belangrijker voor de Europese landbouw-, agrovoedings- en bosbouwsector. Grote Europese agrovoedingsbedrijven volgen nieuwe ontwikkelingen vaak op de voet; kleinere verwerkende bedrijven en landbouwbedrijven zouden hun prestaties aanzienlijk kunnen verbeteren door de invoering van nieuwe producten en processen. Zo kunnen nieuwe vormen van samenwerking de toegang tot O&O, innovatie en acties op grond van het zevende kaderprogramma (6) vergemakkelijken;

iv)

bevordering van het gebruik en de verspreiding van ICT. Wat het ICT-gebruik betreft, is de hele agrovoedingssector aan een inhaalbeweging toe. Dit gaat met name op voor kleine bedrijven. E-businesstoepassingen zijn, behalve in de grote multinationals en hun belangrijkste leveranciers, nog niet wijdverbreid. De middelen voor plattelandsontwikkeling moeten worden ingezet ter aanvulling van toekomstige initiatieven van de Commissie, zoals i2010 op het gebied van elektronisch zakendoen (e-business, met name voor KMO's), elektronische vaardigheden (e-skills) en elektronisch leren (e-learning);

v)

bevordering van dynamisch ondernemerschap. De recente hervormingen hebben de voorwaarden gecreëerd voor een marktgerichte Europese landbouw, met nieuwe kansen voor landbouwbedrijven. Dit economische potentieel kan echter pas renderen, indien de nodige strategische en organisatorische vaardigheden worden ontwikkeld. Jonge landbouwers aanmoedigen om dit beroep te gaan uitoefenen kan in dit verband een belangrijke rol spelen;

vi)

ontwikkeling van nieuwe afzetmogelijkheden voor land- en bosbouwproducten. Nieuwe afzetmogelijkheden kunnen een hogere meerwaarde bieden, in het bijzonder voor kwaliteitsproducten. Plattelandsontwikkelingssteun voor investeringen en opleiding op het gebied van de niet voor voeding of vervoedering bestemde productie kan een aanvulling vormen op maatregelen in het kader van de eerste pijler, via de ontwikkeling van innovatieve nieuwe afzetmogelijkheden voor de productie of via de ondersteuning van de ontwikkeling van het voor de productie van hernieuwbare energie te gebruiken materiaal, de biobrandstoffen zelf en de verwerkingscapaciteit;

vii)

verbetering van de milieuprestatie van de land- en bosbouw. Er is pas duurzaamheid op de lange termijn, wanneer de producten door de consument worden gekocht én aan strenge milieunormen voldoen. Bovendien kunnen investeringen in een verbetering van de milieuprestatie uitmonden in een efficiëntere productie, waardoor het voordeel tweeërlei is.

Om de overname van landbouwbedrijven door de jongere generatie te stimuleren, kan worden nagedacht over op jonge boeren toegesneden combinaties van maatregelen in het kader van zwaartepunt 1.

3.2.   Milieu- en natuurverbetering

Communautair strategisch richtsnoer

Met het oog op de bescherming en verbetering van de natuurlijke hulpbronnen en het rurale landschap in de EU moeten de voor zwaartepunt 2 uitgetrokken middelen worden ingezet voor drie communautaire prioriteiten: biodiversiteit en de instandhouding en ontwikkeling van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde en van traditionele agrarische landschappen, water en klimaatverandering.

De maatregelen in het kader van zwaartepunt 2 moeten tot doel hebben deze milieudoelstellingen op elkaar af te stemmen, en moeten een bijdrage vormen tot de tenuitvoerlegging van het Natura 2000-netwerk in de daarin aangewezen landbouw- en bosbouwgebieden, tot de in Göteborg aangegane verbintenis om de achteruitgang van de biodiversiteit tegen 2010 een halt toe te roepen, tot de doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (7) en tot de doelstellingen van het protocol van Kyoto inzake het afremmen van de klimaatverandering.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

stimulering van milieudiensten en diervriendelijke landbouwpraktijken. De Europese burger verwacht van de boer dat hij de bij wet opgelegde normen in acht neemt. Er bestaat echter ook brede overeenstemming over het principe dat een boer die zich ertoe verbindt verder te gaan dan die normen en diensten verstrekt die de markt alleen niet op zich wil nemen, daarvoor moet worden beloond, met name wanneer het specifieke hulpbronnen betreft als water en grond die van specifiek belang zijn voor land- en bosbouw;

ii)

instandhouding van het agrarische landschap en bossen. Een groot deel van de waardevolle Europese plattelandsomgeving is het product van de landbouw. Praktijken voor duurzaam landbeheer kunnen bijdragen tot het verminderen van de risico's die voortvloeien uit stopzetting, woestijnvorming en bosbranden, vooral in minder begunstigde gebieden. Adequate landbouwsystemen helpen bij de instandhouding van het landschap en de uiteenlopende habitats, gaande van wetlands tot droge weidegronden en bergweiden. In een groot aantal gebieden vormt het landschap een belangrijk onderdeel van het culturele en natuurlijke erfgoed en is het mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek;

iii)

bestrijding van de klimaatverandering. Land- en bosbouw zijn speerpuntsectoren in de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en andere hernieuwbare hulpbronnen voor bio-energie-installaties. Goede land- en bosbouwpraktijken kunnen bijdragen tot de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en het behoud van het koolstofopslageffect en organisch materiaal in de bodemsamenstelling en kunnen ook helpen bij het aanpassen aan de effecten van de klimaatverandering;

iv)

consolidering van de bijdrage van de biologische landbouw. De biologische productiemethode gaat uit van een holistische benadering van de duurzame landbouw. Vanuit dit oogpunt verdient het aanbeveling de bijdrage van dit productiesysteem tot de doelstellingen op het gebied van milieu en dierenwelzijn verder te versterken;

v)

bevordering van initiatieven die zowel het milieu als de economie ten goede komen. De levering van milieugoederen, met name aan de hand van agromilieumaatregelen, kan de identiteit van plattelandsgebieden en de daar geproduceerde levensmiddelen versterken. Zij kunnen een basis vormen voor groei en werkgelegenheid via toerisme en de inrichting van rurale aantrekkingspunten, in het bijzonder in combinatie met diversificatie in toerisme, ambachten, opleiding of de non-foodsector;

vi)

bevordering van een territoriaal evenwicht. Programma's voor plattelandsontwikkeling kunnen een uitermate belangrijke bijdrage leveren tot de aantrekkelijkheid van rurale gebieden. Ze kunnen er bovendien voor zorgen dat in een op concurrentie gerichte kenniseconomie het juiste evenwicht tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden bewaard blijft. In combinatie met andere zwaartepunten kunnen de maatregelen in het kader van het landbeheer een positieve impact hebben op de ruimtelijke verdeling van de economische bedrijvigheid en op de territoriale cohesie.

3.3.   Verbetering van de kwaliteit van het bestaan op het platteland en bevordering van diversificatie

Communautair strategisch richtsnoer

De middelen voor zwaartepunt 3 moeten ten dienste worden gesteld van de overkoepelende prioriteit werkgelegenheid en groeivoorwaarden te scheppen. De maatregelen in het kader van zwaartepunt 3 moeten vooral tot doel hebben de capaciteitsopbouw, het verwerven van vakkundigheid en de organisatie van de ontwikkeling van lokale strategieën te bevorderen, en moeten ervoor helpen zorgen dat het platteland voor de volgende generaties aantrekkelijk blijft. Wanneer initiatieven ter bevordering van opleiding, voorlichting en ondernemerschap worden genomen, moet aandacht worden besteed aan de specifieke behoeften van vrouwen, jongeren en oudere werknemers.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

bevordering van de economische bedrijvigheid en werkgelegenheid in de plattelandseconomie in ruimere zin. Diversificatie is niet alleen noodzakelijk voor de groei, de werkgelegenheid en de duurzame ontwikkeling in de plattelandsgebieden, maar draagt ook bij tot een beter territoriaal evenwicht, zowel vanuit economisch als vanuit maatschappelijk oogpunt. Toerisme, ambachten en de inrichting van rurale aantrekkingspunten zijn in tal van regio's groeisectoren die kansen bieden voor niet-agrarische diversificatie op het landbouwbedrijf en voor de ontwikkeling van microbedrijven in de ruimere rurale economie;

ii)

bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen. In veel plattelandsgebieden werpt inadequate kinderopvang specifieke hindernissen op. Lokale initiatieven voor de ontwikkeling van het kinderopvangaanbod kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijken. Men denke in dit verband bijvoorbeeld aan de bouw van opvanginfrastructuur, eventueel gecombineerd met initiatieven ter bevordering van de oprichting van kleine bedrijven die werkzaamheden in verband met het platteland en plaatselijke diensten verrichten;

iii)

de dorpen weer tot leven brengen. Geïntegreerde initiatieven die diversificatie, het oprichten van bedrijven, het investeren in cultureel erfgoed, infrastructuur voor plaatselijke diensten en renovatie in zich verenigen, kunnen bijdragen tot het verbeteren van zowel de economische vooruitzichten als de kwaliteit van het leven;

iv)

bij de ontwikkeling van microbedrijven en ambachtelijke bedrijvigheid kan worden voortgebouwd op traditionele vaardigheden of kan een beroep worden gedaan op nieuwe kennis, met name bij de aankoop van apparatuur, opleiding en begeleiding, de bevordering van het ondernemerschap en de ontwikkeling van het economische weefsel;

v)

met de opleiding van jongeren in traditionele vaardigheden die nodig zijn voor het diversifiëren van de plaatselijke economie kan worden ingehaakt op de vraag naar toerisme, recreatie, milieudiensten, traditionele rurale vaardigheden en kwaliteitsproducten;

vi)

bevordering van het gebruik en de verspreiding van ICT. Het gebruik en de verspreiding van ICT in plattelandsgebieden is niet alleen essentieel voor de diversificatie, maar ook voor de lokale ontwikkeling, de verlening van plaatselijke diensten en de bevordering van e-insluiting (e-inclusion). Schaalvoordelen kunnen worden verwezenlijkt in het kader van dorpsinitiatieven op het gebied van ICT, waarbij via de gemeenschapsstructuren een pakket bestaande uit IT-apparatuur, netwerken en opleiding in elektronische vaardigheden wordt aangeboden. Dergelijke initiatieven kunnen zeer bevorderlijk zijn, zowel voor het gebruik van IT door de plaatselijke landbouwbedrijven en plattelandsondernemingen, als voor de invoering van het elektronisch zakendoen en de elektronische handel (e-commerce). Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het internet en breedbandcommunicatie teneinde de nadelen van een geïsoleerde ligging weg te werken, bijvoorbeeld met steun in het kader van regionale, uit de structuurfondsen gefinancierde programma's;

vii)

de ontwikkeling van het aanbod en het innovatieve gebruik van hernieuwbare energiebronnen kan bijdragen tot het ontstaan van nieuwe afzetmarkten voor land- en bosbouwproducten, tot de verlening van lokale diensten en tot de diversificatie van de plattelandeconomie;

viii)

bevordering van de ontwikkeling van de toeristische sector. In een groot aantal plattelandsgebieden is toerisme een belangrijke groeisector die verder kan groeien wanneer gebruik wordt gemaakt van cultureel en natuurlijk erfgoed. Een toename van het ICT-gebruik in de toerismesector voor reserveringen, reclame, marketing, het ontwerpen van diensten en recreatiemogelijkheden kan het aantal bezoekers en de duur van hun bezoek doen stijgen, vooral wanneer verdere informatie over kleinschalige voorzieningen wordt aangeboden en het agrotoerisme wordt aangemoedigd;

ix)

verbetering van de lokale infrastructuur, met name in de nieuwe lidstaten. Grootschalige werkzaamheden aan de telecommunicatie-, vervoers-, energie- en waterinfrastructuur zullen de komende jaren aanzienlijke investeringen vergen. In het kader van de structuurfondsen zullen significante steunbedragen ter beschikking worden gesteld voor de meest diverse projecten, gaande van trans-Europese netwerken tot de ontwikkeling van verbindingen met bedrijven- en wetenschapsparken. Met het oog op een optimale vertaling van al deze inspanningen in banen en groei, dient in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma's steun voor de oprichting van kleinschalige plaatselijke infrastructuur ter beschikking te worden gesteld, aangezien een dergelijke infrastructuur een brug kan slaan tussen deze aanzienlijke investeringen en de lokale strategieën voor de diversificatie en de ontwikkeling van het potentieel van de agrovoedingssector.

3.4.   Ontwikkeling van de plaatselijke capaciteit voor werkgelegenheid en diversificatie

Communautair strategisch richtsnoer

De middelen voor zwaartepunt 4 (Leader) staan ten dienste van de prioriteiten van de zwaartepunten 1, 2 en voor 3, maar zijn tevens, in horizontaal opzicht, van groot belang voor de verbetering van het bestuur en de mobilisatie van het reeds in de plattelandsgebieden aanwezige ontwikkelingspotentieel.

Het zwaartepunt Leader biedt de mogelijkheid om in het kader van een door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkelingsstrategie die voortbouwt op lokale behoeften en troeven, steun te verlenen voor de drie doelstellingen samen (concurrentiekracht, milieu en kwaliteit van het bestaan/diversificatie). In het kader van een geïntegreerde aanpak waarbij actoren uit land- en bosbouw en andere plaatselijke sectoren worden betrokken, kan het lokale natuurlijke en culturele erfgoed worden beschermd en verbeterd, het milieubewustzijn worden bevorderd en kunnen financiële middelen en promotieactiviteiten worden gewijd aan lokale specialiteiten, toerisme, hernieuwbare hulpbronnen en hernieuwbare energie.

Met het oog op deze prioriteiten worden de lidstaten aangespoord om vooral steun te verlenen voor kernacties. Dergelijke kernacties omvatten bijvoorbeeld:

i)

opbouw van de lokale partnerschapscapaciteit, dynamisering en bevordering van het aanleren van vaardigheden kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van het lokale potentieel;

ii)

bevordering van publiek-private partnerschappen. Leader zal met name een belangrijke rol blijven spelen in het kader van inspanningen om een innovatieve aanpak van plattelandsontwikkeling te bevorderen en de particuliere en openbare sector samen te brengen;

iii)

bevordering van samenwerking en innovatie. Lokale initiatieven als Leader en steun voor diversificatie kunnen van essentieel belang zijn om nieuwe ideeën en benaderingen ingang te doen vinden, en innovatie, ondernemerschap, integratie en de verlening van lokale diensten te stimuleren. Het creëren van onlinegemeenschappen kan bijdragen tot de verspreiding van kennis, de uitwisseling van goede praktijken en de innovatie van rurale producten en diensten;

iv)

verbetering van het lokale bestuur. Leader kan helpen bij inspanningen om landbouw, bosbouw en de lokale economie op een innovatieve manier op elkaar te laten aansluiten en zo de economische basis te diversifiëren en het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden te verstevigen.

3.5.   Zorgen voor samenhang in de programmering

Communautair strategisch richtsnoer

De lidstaten moeten erop toezien dat in hun nationale strategieën de synergieën tussen en binnen de zwaartepunten worden geoptimaliseerd en contradicties worden voorkomen. Zij kunnen eventueel geïntegreerde benaderingen uitwerken. Voorts moeten ze nadenken over hoe rekening kan worden gehouden met andere communautaire strategieën zoals het Actieplan voor biologische landbouw (8), het streven naar intensiever gebruik van hernieuwbare energiebronnen (9), de noodzaak om een EU-strategie op middellange en lange termijn ter bestrijding van klimaatverandering uit te stippelen en de noodzaak om op de vermoedelijke gevolgen voor land- en bosbouw te anticiperen, de bosbouwstrategie en het actieplan voor de Europese Unie (die een bijdrage kunnen leveren aan het verwezenlijken van de doelstellingen van groei en werkgelegenheid en duurzaamheid), en de prioriteiten van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap van Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 (10), in het bijzonder de prioriteiten die thematische milieustrategieën vereisen (bodembescherming, bescherming en behoud van het mariene milieu, duurzaam gebruik van pesticiden, luchtverontreiniging, stedelijk milieu, duurzaam gebruik van hulpbronnen en afvalrecycling).

De EU en de lidstaten beschikken over meerdere instrumenten om het bestuur te verbeteren en de doeltreffendheid van het beleid te verhogen. Zo kan gebruik worden gemaakt van technische bijstand om Europese en nationale netwerken voor plattelandsontwikkeling op te zetten die als platform kunnen fungeren voor de uitwisseling van beste praktijken en expertise over alle aspecten van het ontwerpen, beheren en ten uitvoer leggen van het beleid door de betrokken actoren. Om de verschillende actoren in een vroege fase bij het proces te betrekken, moeten de lidstaten bij de voorbereiding van hun nationale strategieën de nodige aandacht besteden aan voorlichting en publiciteit, en deze aspecten nader uitwerken met het oog op de latere tenuitvoerleggingsfasen.

3.6.   Complementariteit van de communautaire instrumenten

Communautair strategisch richtsnoer

Er dient te worden gestreefd naar synergie tussen het structuur-, werkgelegenheids- en plattelandsontwikkelingsbeleid. De lidstaten moeten in dat verband waken over de complementariteit en de samenhang van de acties die op een bepaald geografisch gebied en binnen een bepaalde activiteit worden gefinancierd uit het EFRO, het cohesiefonds, het ESF, het EVF en het ELFPO. De belangrijkste richtsnoeren voor het scheiden en coördineren van de uit de verschillende fondsen gefinancierde acties, moeten in het nationale strategische referentiekader/nationale strategieplan worden verankerd.

Voor investeringen in infrastructuur kan de omvang van de werkzaamheden als criterium worden gehanteerd. Bij investeringen in vervoers- of andere infrastructuur op nationaal, regionaal of subregionaal niveau, kan gebruik worden gemaakt van de instrumenten in het kader van het cohesiebeleid, terwijl op zeer lokaal niveau een beroep kan worden gedaan op de onder zwaartepunt 3 ressorterende maatregel inzake basisvoorzieningen: op die manier is de samenhang tussen lokaal en regionaal niveau verzekerd.

Met het oog op de ontwikkeling van menselijk kapitaal zal de plattelandsontwikkelingssteun vooral gericht worden op landbouwers en marktdeelnemers die betrokken zijn bij de diversificatie van de plattelandseconomie. Inwoners van plattelandsgebieden kunnen in het kader van een geïntegreerde, van onderuit gestuurde aanpak steun ontvangen. De tenuitvoerlegging van maatregelen in dit verband dient volledig in overeenstemming te zijn met de in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid opgenomen doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie, en moet bovendien sporen met de in het kader van het proces van Lissabon vastgestelde nationale hervormingsprogramma's. Met het oog op de onderwijs- en opleidingsdoelstellingen van Lissabon is het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” geconcipieerd rond het motto „levenslang leren”, dat ongeacht het niveau of het type onderwijs of opleiding, in alle sectoren (de landbouw-, bosbouw- en voedingssector incluis) zijn beslag moet krijgen.

4.   HET VERSLAGLEGGINGSSYSTEEM

Verordening (EG) nr. 1968/2005 voorziet in strategisch toezicht op de communautaire en nationale strategieën. Dergelijke verslagen over de uitvoering moeten worden opgesteld op basis van een gemeenschappelijk toezicht- en evaluatiekader dat in samenwerking met de lidstaten wordt vastgesteld.

Het kader bevat een beperkt aantal gemeenschappelijke indicatoren en een gemeenschappelijke methode, en zal worden aangevuld met op het specifieke programma en programmaterrein toegesneden indicatoren.

Dankzij een gemeenschappelijk stel indicatoren kunnen de uitkomsten, resultaten en effecten op EU-niveau worden geaggregeerd en kan de verwezenlijking van de communautaire prioriteiten gemakkelijker worden getoetst. Aan het begin van de programmeringsperiode worden indicatoren betreffende de uitgangssituatie vastgesteld die als basis voor de ontwikkeling van de programmastrategie worden gebruikt.

Evaluaties zullen voortdurend plaatsvinden, zowel op programmaniveau (in de vorm van evaluaties vooraf, halverwege de looptijd en achteraf), als op andere niveaus waar dat nuttig wordt geacht voor de verbetering van het beheer en de impact van het programma. Daarbij komen nog de op Gemeenschapsniveau te verrichten thematische studies en synthese-evaluaties, en de werkzaamheden van het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling, dat als platform voor uitwisseling en capaciteitsopbouw inzake evaluatie in de lidstaten zal fungeren. Het uitwisselen van goede praktijken en het delen van evaluatieresultaten kunnen aanzienlijk bijdragen tot de effectiviteit van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Het Europese netwerk heeft als forum voor contacten hierin een centrale rol te vervullen.


(1)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden van Luxemburg (12 en 13 december 1997), Berlijn (24 en 25 maart 1999) en Brussel (24 en 25 oktober 2002).

(2)  De OESO-definitie is gebaseerd op het bevolkingsaandeel dat in een bepaald NUTS III-gebied in rurale gemeenschappen woont (d.w.z. met minder dan 150 inwoners/km2). Zie de uitgebreide effectbeoordeling SEC(2004) 931. Dit is de enige internationaal erkende definitie van plattelandsgebieden. Vermeld moet worden dat de bevolking in dichterbevolkte plattelandsgebieden (met name peri-urbane gebieden) niet altijd ten volle in aanmerking wordt genomen in de definitie. In de context van deze richtsnoeren wordt de definitie alleen gebruikt voor statistieken en beschrijvingen.

(3)  BBP uitgedrukt in koopkrachtpariteit.

(4)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (22 en 23 maart 2005).

(5)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (16 en 17 juni 2005).

(6)  In dit kader moet tevens rekening worden gehouden met het werk van het Permanent Comité voor onderzoek in de landbouw.

(7)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(8)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (25 en 26 maart 2004).

(9)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel (22 en 23 maart 2005).

(10)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/30


BESLUIT VAN DE RAAD

van 20 februari 2006

betreffende de principes, prioriteiten en voorwaarden die worden opgenomen in het toetredingspartnerschap met Kroatië en houdende intrekking van Besluit 2004/648/EG

(2006/145/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 533/2004 van de Raad van 22 maart 2004 inzake het opzetten van partnerschappen in het kader van het stabilisatie- en associatieproces (1), en met name artikel 1 bis en artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 te Thessaloniki heeft zijn goedkeuring gehecht aan het opzetten van de partnerschappen als middel om concreet vorm te geven aan het Europees perspectief van de landen van de westelijke Balkan in het kader van het stabilisatie- en associatieproces.

(2)

Verordening (EG) nr. 533/2004 bepaalt dat de Raad een besluit neemt over de in de partnerschappen op te nemen principes, prioriteiten en voorwaarden en eventuele latere aanpassingen.

(3)

De Raad heeft op 13 september 2004 een Europees partnerschap met Kroatië goedgekeurd (2).

(4)

Op 3 oktober 2005 hebben de lidstaten onderhandelingen met Kroatië over de toetreding tot de Europese Unie aangeknoopt. De voortgang van de onderhandelingen zal afhangen van de vorderingen van Kroatië bij zijn voorbereiding op de toetreding, die onder meer zullen worden gemeten aan de hand van de vorderingen die zullen worden geboekt met de implementatie van het regelmatig aan te passen partnerschap.

(5)

Het is daarom passend een toetredingspartnerschap goed te keuren waarin het huidige partnerschap wordt bijgewerkt om de prioriteiten voor de verdere werkzaamheden te herzien op basis van de vaststellingen van het voortgangsrapport 2005 over de voorbereiding van Kroatië op verdere integratie in de Europese Unie.

(6)

Verordening (EG) nr. 533/2004 bepaalt dat de follow-up van de toetredingspartnerschappen plaatsvindt in het kader van de mechanismen van het stabilisatie- en associatieproces.

(7)

Teneinde zich op verdere integratie in de Europese Unie voor te bereiden, dient Kroatië een plan met een tijdschema en specifieke maatregelen op te stellen om de prioriteiten van dit toetredingspartnerschap aan te pakken.

(8)

Besluit 2004/648/EG moet derhalve worden ingetrokken,

BESLUIT:

Artikel 1

De principes, prioriteiten en voorwaarden in het kader van het toetredingspartnerschap met Kroatië, overeenkomstig artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 533/2004 van de Raad, zijn vervat in de bijlage bij dit besluit, die daarvan een integrerend onderdeel vormt.

Artikel 2

De uitvoering van het toetredingspartnerschap wordt geëvalueerd door middel van de mechanismen die zijn vastgesteld in het kader van het stabilisatie- en associatieproces, met name de door de Commissie voorgelegde jaarlijkse voortgangsverslagen.

Artikel 3

Besluit 2004/648/EG wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit wordt van kracht op de derde dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PRÖLL


(1)  PB L 86 van 24.3.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 269/2006 (PB L 47 van 17.2.2006, blz. 7).

(2)  Besluit 2004/648/EG van de Raad van 13 september 2004 inzake de principes, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europees partnerschap met Kroatië (PB L 297 van 22.9.2004, blz. 19).


BIJLAGE

KROATIË: TOETREDINGSPARTNERSCHAP 2005

1.   INLEIDING

De Europese Raad van Thessaloniki heeft zijn goedkeuring gehecht aan het opzetten van partnerschappen als middel om concreet vorm te geven aan het Europees perspectief van de westelijke Balkan in het kader van het stabilisatie- en associatieproces.

De Raad heeft op 13 september 2004 een Europees partnerschap met Kroatië goedgekeurd. Op 3 oktober 2005 hebben de lidstaten onderhandelingen met Kroatië over de toetreding tot de Europese Unie aangeknoopt. Het is wenselijk een toetredingspartnerschap goed te keuren waarin het vroegere Europese partnerschap op basis van de vaststellingen in het voortgangsrapport 2005 van de Commissie over Kroatië wordt geactualiseerd. In dit nieuwe toetredingspartnerschap worden nieuwe prioriteiten vastgesteld, die zijn aangepast aan de specifieke behoeften van het land en zijn vorderingen, en waar nodig zullen worden bijgewerkt. Het toetredingspartnerschap omvat ook richtsnoeren voor financiële bijstand aan het land.

Kroatië moet een plan met een tijdschema en specifieke maatregelen uitwerken om de prioriteiten van het toetredingspartnerschap ten uitvoer te leggen.

2.   PRINCIPES

Het stabilisatie- en associatieproces blijft het kader voor de Europese integratie van de landen van de westelijke Balkan, tot hun uiteindelijke toetreding.

De belangrijkste prioriteiten voor Kroatië houden verband met het vermogen van het land om vorderingen te maken bij de voorbereiding op de toetreding en met name om te voldoen aan de criteria die de Europese Raad van Kopenhagen van 1993 heeft vastgesteld en aan de voorwaarden voor het stabilisatie- en associatieproces. Dit betreft met name de voorwaarden die de Raad heeft vastgesteld in zijn conclusies van 29 april 1997 en 21 en 22 juni 1999, de slotverklaring van de Top van Zagreb van 24 november 2000, de Agenda van Thessaloniki en de voorwaarden voor het onderhandelingskader die de Raad op 3 oktober 2005 heeft goedgekeurd.

3.   PRIORITEITEN

Bij de keuze van de prioriteiten in dit toetredingspartnerschap is ervan uitgegaan dat het realistisch is te verwachten dat Kroatië de doelstellingen in de komende jaren volledig of toch voor een groot deel kan bereiken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen kortetermijnprioriteiten, die binnen een à twee jaar bereikt moeten zijn en middellangetermijnprioriteiten, die binnen drie à vier jaar gehaald moeten worden. De prioriteiten hebben betrekking op wetgeving en tenuitvoerlegging. Gelet op de hoge kosten van implementatie en handhaving van het acquis en op de complexiteit van de EU-voorschriften op bepaalde terreinen omvat het partnerschap in deze fase nog niet alle belangrijke taken. De toekomstige partnerschappen zullen verdere prioriteiten omvatten afhankelijk van de vorderingen van het land.

Binnen de kortetermijnprioriteiten zijn nog kernprioriteiten aangemerkt, die aan het begin van punt 3.1 worden beschreven. De volgorde van deze kernprioriteiten impliceert geen rangorde van belangrijkheid.

3.1.   KORTETERMIJNPRIORITEITEN

Kernprioriteiten

Tenuitvoerlegging van de strategie en het actieplan voor de hervorming van justitie in overleg met de betrokken instanties, met inbegrip van de goedkeuring van de nodige nieuwe wetgeving.

Vaststelling en eerste fase van tenuitvoerlegging van een nationale strategie voor de preventie en bestrijding van corruptie en coördinatie tussen de overheidsdiensten en -instanties die bij de tenuitvoerlegging betrokken zijn, met inbegrip van de nodige maatregelen om het bureau voor de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad volledig operationeel te maken.

Versnelde tenuitvoerlegging van de constitutionele wet inzake nationale minderheden. Meer in het bijzonder uitvoering van dringende maatregelen voor een evenredige vertegenwoordiging van de minderheden in het plaatselijk en regionaal bestuur, de instellingen van de nationale overheid en justitie, en de overheidsdiensten.

Voltooiing van het proces van de terugkeer van vluchtelingen, met inbegrip van alle gevallen van teruggave van eigendom, wederopbouw en huisvestingszorg voor de houders van vroegere bewonings- en huurrechten en verdere versterking van de regionale samenwerking om het proces van de terugkeer van vluchtelingen en plaatselijke integratie te versnellen, met name door bij te dragen tot de uitvoering van de verklaring van Sarajevo.

Voortzetting van de inspanningen met het oog op verzoening tussen de burgers in de regio.

Voortzetting van de volledige samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal.

Streven naar definitieve oplossingen voor hangende bilaterale vraagstukken, in het bijzonder betreffende de grens met Slovenië, Servië en Montenegro en Bosnië en Herzegovina.

Correcte tenuitvoerlegging van alle verbintenissen in de stabilisatie- en associatieovereenkomst op terreinen zoals mededingingsbeleid, in het bijzonder de noodzaak om een herstructureringsplan voor de ijzer- en staalsector goed te keuren en uit te voeren, en de aankoop van vastgoed. Afronding van lopende en toekomstige onderhandelingen over handelsaangelegenheden in verband met de stabilisatie- en associatieovereenkomst (onder meer betreffende een protocol houdende opneming van een tariefcontingent voor suiker, het uitbreidingsprotocol en verdere handelsconcessies voor landbouw- en visserijproducten) en zorgen voor correcte uitvoering van de resultaten daarvan.

Politieke criteria

Democratie en rechtsstaat

Maatregelen om een consistente en blijvende kieswetgeving aan te nemen, waarin aangelegenheden zoals kieslijsten, stemmen in het buitenland en de financiering van campagnes op transparante wijze zijn geregeld.

Openbaar bestuur

Volledige tenuitvoerlegging van de maatregelen voor aanstelling, promotie en opleiding in overheidsinstellingen en verbetering van het beheer van de menselijke hulpbronnen in alle overheidsinstellingen, met het oog op de totstandbrenging van verantwoordingsplicht, efficiency, openheid, transparantie, depolitisering en een hoog niveau van professionalisme in de openbare diensten.

Daadwerkelijke follow-up van aangetoonde tekortkomingen bij de civiele controle van alle veiligheidsdiensten.

Justitie

Wegwerken van de achterstand bij de behandeling van rechtszaken.

Vorderingen bij de rationalisatie van de werking van rechtbanken, met inbegrip van moderne informatietechnologie.

Vaststelling van een open, rechtvaardig en transparant systeem voor aanstelling, evaluatie en bevordering, en verbetering van het professionalisme in de sector justitie door adequate overheidsfinanciering voor de opleiding op hoog niveau van rechters, officieren van justitie en administratief personeel.

Maatregelen voor een correcte en volledige tenuitvoerlegging van vonnissen.

Toegang verzekeren tot justitie en juridische bijstand alsmede beschikbaarstelling van de nodige begrotingsmiddelen; verbetering van de opleiding in EU-wetgeving.

Corruptiebestrijding

Verdere ontwikkeling van gedrags- en deontologische codes voor ambtenaren en verkozenen alsmede actieplannen voor de preventie van corruptie in handhavingsinstanties (grenspolitie, algemene politie, douane, justitie).

Maatregelen voor de aanpassing en de uniforme toepassing en handhaving van het wettelijk kader voor corruptiebestrijding en opvoering van de inspanningen om corruptie, met name op hoog niveau, actief te voorkomen, op te sporen en daadwerkelijk te vervolgen.

Concrete maatregelen om het publiek ervan bewust te maken dat corruptie een ernstig misdrijf is.

Mensenrechten en bescherming van minderheden

Bevordering van het respect voor en de bescherming van minderheden overeenkomstig het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de beginselen van het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden en conform de beste praktijken in de lidstaten van de Europese Unie.

Maatregelen om ervoor te zorgen dat alle misdrijven op etnische gronden naar behoren worden onderzocht en vervolgd.

Verdere tenuitvoerlegging van de strategie en het actieplan voor de bescherming en integratie van de Roma en beschikbaarstelling van de nodige middelen.

Uitstippeling en eerste fase van de tenuitvoerlegging van een alomvattende strategie voor discriminatiebestrijding.

Herziening van de wetgeving betreffende audiovisuele media overeenkomstig de aanbevelingen die in februari 2004 zijn uitgebracht door de gezamenlijke deskundigenmissie van de Raad van Europa, de Commissie en de OVSE. Meer in het bijzonder, herziening van de wet elektronische media teneinde een transparante, voorspelbare en doeltreffende regelgeving vast te stellen en te zorgen voor de politieke onafhankelijkheid van de raad voor elektronische media. Maatregelen voor het onafhankelijk functioneren en de stabiliteit van de Kroatische radio en televisie en zijn programmaraad tijdens de herziening van de wet betreffende de Kroatische radio en televisie. Verdere stappen om laster daadwerkelijk uit het strafrecht te halen.

Regionale vraagstukken en internationale verplichtingen

Aanzienlijke verbetering van de vervolging van oorlogsmisdaden, in het bijzonder door een eind te maken aan de etnische vooroordelen tegen Serviërs en de toepassing van een uniforme norm inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid ongeacht de nationale afkomst.

Op het gebied van de terugkeer van vluchtelingen, onverwijlde voltooiing van de verwerking van eerder ingediende verzoeken voor de wederopbouw van huizen; wederopbouw van alle huizen waarvoor tegen eind 2005 een positief besluit is genomen en wederopbouw tegen eind 2006 van alle andere huizen waarvoor binnenkort een positief besluit zal worden genomen. Onverwijlde voltooiing van de teruggave van huizen.

Dringende tenuitvoerlegging en voltooiing van het programma huisvestingszorg voor vluchtelingen die hun huurders-/bewonersrechten buiten de gebieden van bijzonder staatsbelang hebben verloren en versnelde uitvoering van het programma huisvestingszorg voor vluchtelingen die naar de gebieden van bijzonder staatsbelang terugkeren. Opzetten van een adequate publiciteits-/voorlichtingscampagne.

Coördinatie en samenwerking tussen alle betrokken instanties op centraal en plaatselijk niveau inzake de terugkeer van vluchtelingen.

Creëren van sociaaleconomische voorwaarden voor de verbetering van het klimaat voor de reïntegratie van terugkeerders en de acceptatie van terugkeerders door de betrokken gemeenschappen, onder meer door regionale ontwikkelingsprogramma’s in de getroffen gebieden. Heropening van de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor de erkenning van de rechten van terugkeerders en herziening van alle aanvragen die sinds het verstrijken van de eerdere termijn zijn ingediend.

Volledige tenuitvoerlegging van de overeenkomsten met de buurlanden, met name inzake handel, bestrijding van de georganiseerde misdaad, grensbeheer en terugkeer, grensoverschrijdende samenwerking en samenwerking bij justitie en politie, ook op het gebied van oorlogsmisdaden; sluiten van de resterende overeenkomsten.

Economische criteria

Tenuitvoerlegging van een behoedzaam en op stabiliteit gericht macro-economisch beleid, met inbegrip van de ontwikkeling van marktgerichte monetaire instrumenten om de doeltreffendheid van het monetair beleid te versterken.

Versterking van de begrotingsconsolidatie aan de hand van permanente structurele maatregelen, in het bijzonder op het gebied van subsidies en sociale uitgaven, en regeling van de terugbetaling van zogenoemde „oude pensioenschulden” zonder dat de begrotingsconsolidatie hierdoor in het gedrang komt. Verdere stappen voor een alomvattende hervorming van de gezondheidssector teneinde de financiële situatie te verbeteren.

Voortzetting van de structurele hervormingen van de overheidsfinanciën, met name op het gebied van uitgavenbeheer. Oprichting van een transparante en efficiënte dienst voor schuldenbeheer.

Versnelde privatisering van de bedrijven die deel uitmaken van het privatiseringsfonds. Versnelde herstructurering en privatisering of liquidatie van grote staatsbedrijven, in het bijzonder in de sectoren landbouw, ijzer en staal en scheepsbouw. Verdere stappen voor de herstructurering en/of privatisering van nutsbedrijven (telecommunicatie, energie, olie enz.). Verbetering van de transparantie van het privatiseringsproces.

Verdere verbetering van het bedrijfsklimaat door de regels voor het betreden en verlaten van de markt te vereenvoudigen. Met name snellere registratieprocedures en verbetering van de toepassing van faillissementsvoorschriften en van de voorwaarden voor het ontwikkelen van het bedrijfsleven en directe buitenlandse investeringen, onder meer door middel van verbetering van de administratieve efficiency.

Versnelling van de landhervorming, met name van de registratie en privatisering van landbouwgrond, door de oprichting van een modern en efficiënt kadaster en grondregisters teneinde de huidige hinderpalen voor de ontwikkeling van de grond- en huizenmarkt weg te nemen.

Ontwikkeling van macro-economische statistieken.

Vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen

Vrij verkeer van goederen

Voltooiing van de herstructurering van het huidige wetgevende en institutionele kader teneinde te komen tot een scheiding tussen de taken inzake regelgeving, accreditering, standaardisering en productcertificering, en markttoezichtstructuren op te zetten die in overeenstemming met het acquis zijn. Versnelde toepassing van Europese normen. Voortzetting van de werkzaamheden betreffende de omzetting van de richtlijnen oude en nieuwe aanpak.

Aanvang van de doorlichting van de nationale wetgeving om onverenigbaarheden met de artikelen 28, 29 en 30 van het EG-Verdrag aan het licht te brengen, planning van de opheffing daarvan en voorkoming van de invoering van nieuwe belemmeringen.

Recht van vestiging en vrije dienstverrichting

Aanvang maken met de aanpassing aan het acquis inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, met inbegrip van het creëren van de noodzakelijke administratieve capaciteit.

Aanvang van de doorlichting van de nationale wetgeving naar beperkingen op het vestigingsrecht en de vrijheid van dienstverrichting, planning van de opheffing daarvan en voorkoming van de invoering van nieuwe belemmeringen.

Versterking van de capaciteit van de nationale regelgevende instantie voor postdiensten en garanderen van haar onafhankelijkheid.

Vrij verkeer van kapitaal

Verbetering van de wetgeving inzake het witwassen van geld en aanzet tot een doeltreffende uitvoering. Versterking van de bestuurlijke capaciteit van de fiscale recherche en verbetering van de samenwerking met andere instellingen voor de bestrijding van witwaspraktijken.

Vereenvoudiging van de procedures voor de aankoop van vastgoed door EU-onderdanen op basis van non-discriminatie en terugschroeven van de aanzienlijke achterstand bij de verwerking van de aanvragen.

Aanbestedingen

Voltooiing van de aanpassing van de Kroatische wetgeving en uitvoeringsvoorschriften op het gebied van aanbestedingen, met inbegrip van overheidsopdrachten, concessies en beroepsprocedures.

Versterking van de bestuurlijke capaciteit van het aanbestedingsbureau voor de uitvoering van de taken waarmee het in de aanbestedingswet wordt belast.

Wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten

Verbeterde handhaving van de intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten, met name door versterking van de bestuurlijke capaciteit, onder meer van handhavingsinstanties en justitie.

Mededinging

Verdere aanpassing van de primaire en afgeleide wetgeving teneinde een doeltreffende controle van kartelvorming en staatssteun mogelijk te maken, met bindende besluiten die gelden voor alle economische sectoren en, voorzover het staatssteun betreft, voor algemene steunregelingen en individuele steunmaatregelen.

Versterking van de bestuurlijke capaciteit en de onafhankelijkheid van het mededingingsbureau op het gebied van staatssteun en kartelwetgeving. Opbouw en opleiding van het justitieel apparaat inzake mededinging.

Versterking van de handhaving op het gebied van de kartelwetgeving, in het bijzonder door een sterkere nadruk op de preventie van ernstige concurrentievervalsing en invoering van afschrikkende geldboetes. Versterking van de handhaving op het gebied van staatssteun, in het bijzonder door te zorgen voor de naleving van de aanmeldingsplicht en een proactieve beoordeling van alle steunmaatregelen.

Aanpassing van bestaande steunregelingen en de fiscale wetgeving aan het acquis inzake staatssteun.

Vaststelling en eerste fase van de uitvoering van haalbare herstructureringsprogramma’s in de sectoren ijzer en staal en scheepsbouw, in overeenstemming met de EU-voorschriften, om er, onder meer, voor te zorgen dat alle steun in overeenstemming is met het acquis.

Totstandbrenging van transparantie bij de staatssteun door middel van een alomvattende inventarisatie en rapportering van alle bestaande steunmaatregelen op alle bestuursniveaus, en voorlichting over de beginselen van de mededinging.

Financiële diensten

Versterking van het regelgevend en bestuurlijk kader voor toezicht op de financiële diensten en in het bijzonder voorbereiding van de overschakeling op de geplande geïntegreerde toezichtinstantie voor niet-bancaire financiële diensten.

Voorbereiding van de invoering van de nieuwe kapitaalvoorschriften voor kredietinstellingen en investeringsbedrijven.

Informatiemaatschappij en media

Verdere versterking van de capaciteit van de nationale regelgevende autoriteit op het gebied van telecommunicatie en waarborgen van haar onafhankelijkheid.

Landbouw en plattelandsontwikkeling

Volledig operationeel maken van het Sapard/Ipard-bureau.

Versneld opzetten van een adequaat kadaster en grondregister en een identificatie- en registratiesysteem voor de veehouderij.

Verbetering van de wijze van verzameling en verwerking van landbouwstatistieken volgens EU-normen en -methodes.

Ontwikkeling van een strategie voor plattelandsontwikkeling en beleidsinstrumenten voor het ontwerp, de tenuitvoerlegging, het beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie van programma’s voor plattelandsontwikkeling.

Voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid

Verdere aanpassingen in de veterinaire en fytosanitaire sector, verbetering van de inspectieregeling, modernisering van de voedingsmiddelenindustrie om deze in overeenstemming te brengen met de hygiënische vereisten van de Europese Unie.

Ontwikkeling van een alomvattende beleidsstrategie voor de voedselveiligheid en veterinaire en fytosanitaire aangelegenheden. Versterking van de benodigde administratieve structuren en verbetering van hun onderlinge coördinatie om te komen tot een alomvattende aanpak van de verbetering van de voedselveiligheid in de hele voedselketen.

Visserij

Versterking van de administratieve en, met name, de inspectiestructuren voor het visserijbeleid.

Een aanvang maken met een geautomatiseerd register van visserijschepen.

Met betrekking tot de beschermde ecologische en visserijzone, door Kroatië eenzijdig aangewezen: voortzetting van de tenuitvoerlegging van de in juni 2004 gesloten trilaterale overeenkomst.

Vervoer

Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de EU-normen op het gebied van sociale en technische wetgeving met betrekking tot het wegvervoer en van veiligheidsnormen met betrekking tot het maritiem vervoer.

Versterking van de administratieve samenwerking in de spoorwegsector.

Oprichting van een onafhankelijk orgaan voor het onderzoeken van ongevallen en versterking van de nationale regelgevende autoriteiten in de luchtvaartsector.

Sluiting van een overeenkomst betreffende een Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (ECAA) met een protocol voor overgangsmaatregelen om de EU-wetgeving op het gebied van de luchtvaart ten uitvoer te leggen.

Energie

Verdere tenuitvoerlegging van het acquis van de Europese Unie op het gebied van aardgas en elektriciteit.

Verzekeren van de operationele capaciteit en de onafhankelijke werking van de nationale regelgevende autoriteit.

Starten van de tenuitvoerlegging van de verbintenissen die werden aangegaan in het kader van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap.

Versterking van de administratieve capaciteit en verbetering van de aanpassing aan het acquis betreffende energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en op nucleair gebied, en zorgen voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming.

Belastingen

Versnelde aanpassing van de belastingwetgeving aan het acquis en verzekeren van de handhaving ervan, in het bijzonder met betrekking tot de opneming van vrije zones in de territoriale toepassing van het btw-stelsel en de afschaffing van de bestaande btw-nultarieven.

Beginnen met de aanpassing aan het acquis op het gebied van directe belastingen, met inbegrip van bepalingen inzake de uitwisseling van informatie met lidstaten om de handhaving van maatregelen ter bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking te vergemakkelijken.

Naleving van de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen en verzekeren dat nieuwe belastingmaatregelen in overeenstemming zijn met deze beginselen.

Aanzienlijke versterking van de capaciteit van de belasting- en douanediensten, met name inzake inning en controle. Verdere inrichting van een goed functionerende en adequaat bemande dienst voor de heffing van accijnzen. Vereenvoudiging van de procedures voor het effectief vervolgen van belastingfraude.

Verdere ontwikkeling van de IT-systemen die nodig zijn voor het uitwisselen van elektronische gegevens met de Europese Unie en haar lidstaten.

Statistiek

Versterking van de administratieve capaciteit van het Kroatische bureau voor de statistiek, hervorming van de regionale kantoren en verbetering van de coördinatie met andere leveranciers van officiële statistieken.

Ontwikkeling van bedrijfs- en sociale statistieken.

Sociaal beleid en werkgelegenheid

Verdere aanpassing aan het acquis op het gebied van het arbeidsrecht, volksgezondheid en veiligheid, gelijke kansen en bestrijding van discriminatie.

Versterking van de betreffende administratieve diensten en diensten belast met het toezicht op de naleving en interministeriële coördinatie.

Industrieel en ondernemingsbeleid

Verdere vereenvoudiging en versnelling van procedures voor het registreren van ondernemingen. Invoering van onlinetoegang tot bepaalde overheidsvoorzieningen voor het MKB. Verdere ontwikkeling van de effectbeoordeling van de regelgeving.

Verdere tenuitvoerlegging van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen.

Regionaal beleid en coördinatie van structurele instrumenten

Ontwikkeling van een alomvattende en samenhangende strategie op het gebied van regionale ontwikkeling.

Selectie en opbouw van de capaciteit van beheersdiensten en -organen die een sleutelrol spelen bij de tenuitvoerlegging van structurele instrumenten.

Recht, vrijheid en veiligheid

Versterking van het beheer van de grenzen, in het bijzonder door versterking van het toezicht op de zeegrenzen. Tenuitvoerlegging van de geïntegreerde strategie voor het beheer van de grenzen (onder meer op het gebied van overname); vergroting van de investeringen in technische apparatuur en infrastructuur; aanwerving van extra personeel en voorzien in een adequate opleidinginfrastructuur.

Verbetering van de apparatuur om nagemaakte en vervalste documenten op te sporen en opleiding van de medewerkers van diplomatieke missies en consulaire vestigingen.

Verdere aanpassing van de asielwetgeving aan het acquis. Opzetten van een permanent nationaal opvangcentrum voor asielzoekers.

Verbetering van de coördinatie tussen wetshandhavingsinstanties en justitie, in het bijzonder in verband met economische delicten, georganiseerde misdaad, fraude, witwassen van geld en corruptie; intensivering van de strijd tegen drugssmokkel en van de drugspreventie en terugdringing van de vraag naar drugs; zorgen voor doeltreffende maatregelen ter bestrijding van mensenhandel en transnationale mensensmokkel, in het bijzonder met de nodige aandacht voor preventie, bescherming en sociale reïntegratie van slachtoffers. Voorzien in de benodigde gespecialiseerde opleiding voor wetshandhavingsinstanties.

Uitbreiding van de internationale samenwerking op het gebied van terrorisme en volledige tenuitvoerlegging van de betreffende internationale verdragen; verbetering van de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de politie en de inlichtingendiensten binnen de staat en met andere staten; intensivering van de preventie van de financiering en voorbereiding van terroristische daden.

Milieu

Verdere ontwikkeling van horizontale wetgeving, met inbegrip van regels inzake milieu-effectbeoordelingen en inspraak.

Duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden en versterking van de administratieve en operationele capaciteit op nationaal en regionaal niveau om een goede planning te verzekeren, met inbegrip van de voorbereiding van financiële strategieën.

Verdere versterking van de capaciteit van nationale en regionale inspectiediensten en deze diensten in staat stellen de milieuwetgeving daadwerkelijk te handhaven.

Onverwijlde goedkeuring en aanzet tot tenuitvoerlegging van een nationaal afvalbeheersplan.

Douane-unie

Verdere versterking van de administratieve en operationele capaciteit van douanediensten, met name voor de controle van de preferentiële oorsprongsregels, en versnelde aanpassing aan het acquis van de Europese Unie. Het opleidingscentrum voor douane moet volledig operationeel worden gemaakt.

Verdere ontwikkeling van de IT-systemen die nodig zijn voor de uitwisseling van elektronische gegevens met de Europese Unie en haar lidstaten.

Goedkeuring en tenuitvoerlegging van een gedragscode voor douanediensten.

Buitenlandse betrekkingen

Voortzetting van het beleid van handelsliberalisering door tenuitvoerlegging van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, WTO-afspraken en bilaterale vrijhandelsakkoorden. Streven naar een toekomstige regionale vrijhandelsovereenkomst in Zuidoost-Europa.

Verzekeren dat handelsbeschermende maatregelen in overeenstemming zijn met de verplichtingen in het kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

Afronding van de onderhandelingen en volledige uitvoering van het protocol waarbij een tariefcontingent voor suiker wordt opgenomen in de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO), teneinde de Kroatische suikersector voor te bereiden op de aanpassingen die nodig zijn om in een realistische en economisch duurzame omgeving te functioneren. De resultaten van de onderhandelingen inzake het protocol laten het resultaat van de toetredingsonderhandelingen onverlet.

Financiële controle

Goedkeuring van een samenhangend regelgevingskader voor de interne financiële controle bij overheidsdiensten op basis van het strategiedocument.

Verdere invoering en versterking van de interne financiële controlefuncties bij overheidsdiensten door te zorgen voor bekwame medewerkers, opleiding en uitrusting.

Invoering van doelmatige procedures voor het opsporen, behandelen, opvolgen en melden bij de Commissie van onregelmatigheden en gevallen van vermoede fraude waarbij de financiële belangen van de Gemeenschappen in het geding zijn; de administratieve structuren in het leven roepen die noodzakelijk zijn voor de doelmatige en gelijkwaardige bescherming van deze belangen en voor de samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding.

3.2.   MIDDELLANGETERMIJNPRIORITEITEN

Politieke criteria

Democratie en rechtssstaat

Openbaar bestuur

Voortzetting van het proces van institutionele opbouw in rechtstreekse samenhang met het acquis en doorvoering van hervormingen om de doelmatigheid van het openbaar bestuur in het algemeen te verbeteren.

Justitie

Verdere tenuitvoerlegging van de hervorming van de gerechtelijke diensten, met inbegrip van opleiding, en maatregelen om de achterstand in lopende zaken bij alle rechtbanken verder te verminderen.

Verdere rationalisering van de organisatie van de rechtbanken met inbegrip van de ontwikkeling van moderne IT-systemen.

Verzekering van een regelmatige en daadwerkelijke handhaving van rechterlijke uitspraken.

Corruptiebestrijding

Bevordering van verdere vooruitgang bij de bestrijding van corruptie en tenuitvoerlegging van de daarmee samenhangende wetgeving. Met name moeten binnen de betreffende diensten gespecialiseerde eenheden voor corruptiebestrijding worden opgezet en moet worden voorzien in voldoende opleiding en hulpmiddelen.

Voldoen aan de normen die genoemd worden in de internationale instrumenten door middel van adequate wetgevende en administratieve maatregelen.

Mensenrechten en de bescherming van minderheden

Volledige tenuitvoerlegging van de constitutionele wet inzake de rechten van nationale minderheden, met name wat de proportionele vertegenwoordiging van minderheden betreft.

Verdere tenuitvoerlegging van een alomvattende antidiscriminatiestrategie.

Verdere verbetering van de situatie van de Roma door de uitvoering van de daartoe geformuleerde strategie te versterken; dit omvat mede het verstrekken van de benodigde financiële ondersteuning op nationaal en lokaal niveau, antidiscriminatiemaatregelen gericht op het bevorderen van werkgelegenheidskansen, verbetering van de toegang tot onderwijs en van de huisvesting.

Verdere ontwikkeling van de sociale en economische omstandigheden ter verbetering van het klimaat voor de reïntegratie van terugkeerders en voor hun aanvaarding door de bevolking.

Regionale aspecten en internationale verplichtingen

Zorgen voor een soepele tenuitvoerlegging van de definitieve overeenkomsten betreffende lopende bilaterale aangelegenheden, in het bijzonder met betrekking tot de grenzen.

Voortzetting van de tenuitvoerlegging van bestaande bilaterale overeenkomsten.

Economische criteria

Tenuitvoerlegging van een duurzaam begrotingskader voor de middellange termijn door een voortdurende vermindering van de totale overheidsuitgaven, de begrotingstekorten van de totale overheid en de overheidsschuld als aandeel van het BBP. Vaststelling van prioriteiten om middelen vrij te maken voor uitgaven in verband met het acquis. Doorvoering van een alomvattende hervorming van de gezondheidszorg- en pensioenstelsels. Verdere vermindering van subsidies aan grote verliesgevende ondernemingen.

Voltooiing van de verkoop van minderheids- en meerderheidsbelangen van de staat in ondernemingen in het kader van het privatiseringsfonds.

Verdere verbetering van het klimaat voor de oprichting en ontwikkeling van particuliere ondernemingen en rechtstreekse buitenlandse investeringen.

Aanzienlijke vooruitgang bij de aanscherping van de financiële discipline bij grote ondernemingen, met name in de sectoren ijzer en staal, scheepsbouw en spoorwegen.

Voltooiing van de landhervorming met bijzondere aandacht voor de registratie en privatisering van landbouwgrond.

Voortgaan met de hervorming van de arbeidsmarkt en het onderwijs met het oog op het vergroten van de arbeidsdeelname en de werkgelegenheidsgraad.

Vermogen om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen

Vrij verkeer van goederen

Aanzienlijke vooruitgang bij de omzetting van oudeaanpakrichtlijnen (zoals op het gebied van farmaceutische producten en chemische stoffen) en nieuweaanpakrichtlijnen, en met het vervullen van de verplichtingen voor lidmaatschap van de Europese normalisatie-instanties CEN, Cenelec en ETSI.

Vrij verkeer van werknemers

Afschaffing van alle discriminerende maatregelen jegens migrerende werknemers uit de Europese Unie en EU-onderdanen.

Versterking van de administratieve structuren voor de coördinatie van het socialezekerheidsstelsel.

Recht van vestiging en vrij verrichten van diensten

Afschaffing van de resterende belemmeringen voor de vestiging en verstrekking van grensoverschrijdende diensten voor natuurlijke of rechtspersonen uit de Europese Unie.

Aanzienlijke vooruitgang met de aanpassing aan het acquis van de Europese Unie inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, met inbegrip van bepalingen inzake opleiding, alsmede verdere ontwikkeling van de vereiste administratieve structuren.

Vrij verkeer van kapitaal

Aanzienlijke vooruitgang bij het opheffen van de resterende beperkingen op het kapitaalverkeer, met name wat betreft de aankoop van vastgoed, overeenkomstig de verplichtingen in het kader van de SAO.

Voltooiing van de invoering van een effectieve regeling tegen het witwassen van geld, met name door de bureaus volledig operationeel te maken en te voorzien van adequate middelen en een goede coördinatie met de binnenlandse en internationale tegenhangers te verzekeren.

Openbare aanbestedingen

Tenuitvoerlegging van een aanbestedingsregeling waarbij alle bevoegde administratieve structuren en operationele instrumenten betrokken zijn, alsmede aanzienlijke vooruitgang met het bewerkstelligen van volledige aanpassing aan het acquis van de Europese Unie; dit betekent dat ervoor moet worden gezorgd dat de regels inzake openbare aanbestedingen daadwerkelijk worden uitgevoerd door alle aanbestedende diensten en entiteiten op alle niveaus. Bevordering van het gebruik van elektronische hulpmiddelen bij aanbestedingsprocedures.

Intellectuele-eigendomsrechten

Voltooiing van de aanpassing op het gebied van intellectuele en industriële eigendomsrechten en intensivering van de strijd tegen piraterij en namaak.

Verdere versterking van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en terugdringen van de omvang van piraterij en namaak.

Mededinging

Verdere versterking van het anti-kartel- en staatssteunbureau en geloofwaardige rechtshandhaving. Aanzienlijke vorderingen bij het vergroten van de transparantie op het gebied van staatssteun.

Ontwikkeling van opleiding op het gebied van mededingingsrecht en -beleid op alle niveaus binnen de gerechtelijke en overheidsdiensten.

Financiële diensten

Voltooiing van de aanpassing aan de prudentiële vereisten van de Europese Unie en verdere aanscherping van het toezicht.

Voltooiing van de tenuitvoerlegging van het nieuwe kader voor kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en beleggingsfirma’s.

Informatiemaatschappij en media

Goedkeuring van de benodigde primaire en afgeleide wetgeving ter voltooiing van het regelgevingskader en invoering van mededinging op alle terreinen.

Landbouw en plattelandsontwikkeling

Versterking van de administratieve structuren en capaciteit benodigd voor de tenuitvoerlegging van het beleid inzake marktwerking en plattelandsontwikkeling.

Opstelling van een wijnbouwkadaster overeenkomstig EU-normen.

Voortzetting van de voorbereidingen voor het opzetten van effectieve en financieel gezonde betalingsinstanties voor het beheer van en het toezicht op landbouwfondsen, in overeenstemming met EU-vereisten en internationale boekhoudkundige normen.

Voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid

Aanzienlijke vooruitgang bij de aanpassing van de wetgeving inzake voedingsmiddelen en de versterking van de benodigde uitvoerende instanties.

Aanzienlijke vooruitgang bij de aanpassingen in de veterinaire en fytosanitaire sectoren, waaronder een systeem voor de identificatie van dieren, de behandeling van dierlijk afval, de modernisering van de voedingsmiddelenindustrie, programma’s voor de bestrijding van dierziekten, bescherming van gewassen en de kwaliteit van zaden en plantenvermeerderingsmateriaal en aanzienlijke verbetering van de inspectiestructuren.

Visserij

Aanzienlijke verbetering van de administratieve structuren en apparatuur om een effectieve uitvoering van het visserijbeleid mogelijk te maken, waaronder het beheer van de visbestanden, de inspectie en de controle van visserijactiviteiten, marktbeleid, structurele programma’s en een beheersprogramma voor de vlootcapaciteit in overeenstemming met de visstand.

Voltooiing van de invoering van een geautomatiseerd register van visserijschepen en een satellietvolgsysteem voor visserijschepen.

Vervoerbeleid

Voortzetting van de werkzaamheden om tot volledige aanpassing aan het acquis van de Europese Unie te komen in de sector wegvervoer.

Goedkeuring van uitvoeringsbepalingen voor het spoorwegvervoer, met name inzake interoperabiliteit en onafhankelijke capaciteitstoewijzing.

Aanpassing aan het acquis van de Europese Unie op het gebied van de binnenvaart, met name inzake veilige navigatie en riviereninformatiediensten.

Verdere aanpassing op het gebied van het maritiem vervoer en waarborgen van adequate vlaggenstaatcontrole.

Volledige aanpassing aan het acquis van de Europese Unie op het gebied van het luchtvervoer.

Verdere tenuitvoerlegging van de intentieverklaring inzake de ontwikkeling van het kernnetwerk voor regionaal vervoer in Zuidoost-Europa.

Energie

Verdere versterking van de administratieve capaciteit en aanpassing aan het acquis van de Europese Unie op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen, de interne energiemarkt (elektriciteit en aardgas) en kernenergie.

Opbouwen van olievoorraden om de energievoorziening veilig te stellen.

Naar behoren aanpakken van het vraagstuk inzake het beheer van radioactief afval.

Belastingen

Aanzienlijke vorderingen met de aanpassingen aan het acquis op het gebied van belastingen wat betreft btw, accijns en directe belastingen, evenals de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen.

Verdere versterking van de belastingdienst — met inbegrip van de IT-sector — en zorgen voor de goede werking daarvan om te voldoen aan EU-normen en interconnectiviteit van IT-systemen. Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een gedragscode.

Economisch en monetair beleid

Verbetering van het monetair beleid om het nut en de doeltreffendheid van marktgerichte monetaire instrumenten te vergroten.

Statistiek

Verdere ontwikkeling van de macro-economische statistieken, de statistieken met betrekking tot het bedrijfsleven en die met betrekking tot maatschappelijke ontwikkelingen.

Sociaal beleid en werkgelegenheid

Verdere aanpassing aan het acquis en versterking van de ermee samenhangende administratieve en handhavingsstructuren, waaronder de arbeidsinspectie.

Ondersteuning van de inspanningen van de sociale partners voor capaciteitsopbouw, met name door middel van een autonome bipartiete sociale dialoog.

Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een alomvattende werkgelegenheidsstrategie waarbij alle belanghebbenden betrokken worden, met als doel deelname aan de Europese werkgelegenheidsstrategie. Zorgen voor voldoende capaciteit voor analyse, tenuitvoerlegging en evaluatie.

Ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een nationale strategie voor sociale integratie, met inbegrip van de verzameling van gegevens zoals gebruikelijk in de Europese Unie, met het oog op toekomstige deelname aan de Europese strategie inzake sociale integratie.

Inventarisatie van de behoeften op het gebied van de ontwikkeling van personele hulpbronnen ter voorbereiding op het Europees Sociaal Fonds.

Industrieel en ondernemingsbeleid

Bijwerken en beter omschrijven van de beleidsaanpak van financiële instrumenten voor het MKB om de regering in staat te stellen van rechtstreekse kredietverstrekking over te stappen op programma’s met zachte leningen.

Regionaal beleid en coördinatie van structurele instrumenten

Zorgen voor een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en versterking van de coördinatie, zowel op interministerieel niveau als tussen nationale en regionale autoriteiten.

Verdere opbouw van de capaciteit bij de diensten, ook de lokale diensten, die belast zijn met het beheer en de uitkering van middelen.

Verbetering van het ontwerp en de tenuitvoerlegging van regionale ontwikkelingsplannen.

Opzetten van adequate systemen voor toezicht en evaluatie en verbetering van de procedures voor financieel beheer en financiële controle.

Invoering van adequate regionale statistieken.

Justitie, vrijheid en veiligheid

De nationale wetgeving in overeenstemming brengen met EU-voorschriften en beste praktijken en verdere versterking van grenscontroles; ontwikkeling van nationale databanken en registers en verzekeren van de coördinatie tussen de relevante diensten.

Ontwikkeling van een nationale databank voor de controle van persoonsgegevens van asielzoekers, met inbegrip van vingerafdrukken, met het oog op de voorbereiding van de deelname aan Eurodac.

Intensivering van de inspanningen om vluchtelingen te laten integreren.

Verdere verbetering van de apparatuur en de infrastructuur van de politie, inclusief de instelling van een geautomatiseerd opsporingssysteem; versterking van de samenwerking tussen de politie en andere wetshandhavingsinstanties; versterking van de strijd tegen drugssmokkel, georganiseerde misdaad, economische misdaad (waaronder witwassen van geld en valsemunterij), fraude en corruptie; verbetering van de aanpassing van de betreffende nationale wetgeving aan het acquis in deze sectoren.

Voorbereiding op de toepassing van verschillende wettelijke instrumenten op het gebied van gerechtelijke samenwerking in civiele en strafzaken door te zorgen voor adequate opleiding over de samenwerking tussen rechtbanken en andere relevante aangelegenheden.

Wetenschap en onderzoek

Een begin maken met het ontwerpen en toepassen van een geïntegreerd onderzoeksbeleid.

Onderwijs en cultuur

Intensivering van de inspanningen om te komen tot een modern systeem van onderwijs en beroepsopleiding en toepassing van de criteria van Bologna in het hoger onderwijs.

Milieu

Opneming van milieubeschermingsvereisten in de omschrijving en tenuitvoerlegging van beleid in andere sectoren. Ontwikkeling van een milieu-investeringsstrategie op basis van ramingen van de kosten van de aanpassing. Verdere uitvoering van horizontale wetgeving.

Verdere omzetting van het acquis van de Europese Unie, met bijzondere nadruk op afvalbeheer, waterkwaliteit, luchtkwaliteit, natuurbescherming en geïntegreerde vervuilingspreventie en -controle. Verhoging van de investeringen in milieu-infrastructuur, met bijzondere nadruk op afvalwaterverzameling en -behandeling, drinkwatervoorziening en afvalbeheer.

Ratificatie van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

Bescherming van de consument en de volksgezondheid

Voltooiing van de aanpassingen aan het acquis van de Europese Unie op het gebied van aan veiligheid gerelateerde maatregelen en versterking van de administratieve capaciteit benodigd voor doelmatig markttoezicht.

Verdere aanpassing aan het acquis van de Europese Unie op het gebied van niet met veiligheid samenhangende maatregelen.

Douane-unie

Versterking en consolidatie van de administratieve en operationele capaciteit van de douanediensten. Uitbreiding van de opleiding van alle medewerkers en van het gebruik van EU-compatibele informatietechnologieën alsmede verdere voorbereidingen om de interconnectiviteit met EU-systemen te verzekeren. Versterking van audits en van het gebruik van risicobeoordeling en selectiviteit.

Aanzienlijke vorderingen bij de aanpassingen aan het acquis, in het bijzonder op het gebied van vrije zones, doorvoer, vergoedingen, tariefcontingenten en het toezicht op de import en export van goederen.

Financiële controle

Ontwikkeling van de capaciteit en aanpassing van het intern controlesysteem voor openbare financiën, waaronder gedecentraliseerde verantwoordingsplicht voor beheersfuncties en functioneel onafhankelijke interne audits, evenals centrale coördinatie en harmonisatie.

Hervorming en versterking van de externe auditfunctie in overeenstemming met de beste praktijken in internationaal en EU-verband.

4.   PLANNING

De bijstand van de Gemeenschap in het kader van het stabilisatie- en associatieproces aan de landen van de westelijke Balkan zal worden verstrekt uit hoofde van de bestaande financiële instrumenten, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (1) (de CARDS-Verordening) en de pretoetredingsinstrumenten Phare (2), Sapard (3) en Ispa (4). Derhalve heeft dit besluit geen financiële implicaties. Kroatië komt in aanmerking voor financiering uit meerlandenprogramma’s en horizontale programma’s.

5.   CONDITIONALITEIT

De communautaire bijstand in het kader van het stabilisatie- en associatieproces voor de landen van de westelijke Balkan wordt verleend op voorwaarde dat verdere vooruitgang wordt geboekt bij het voldoen aan de criteria van Kopenhagen en de specifieke prioriteiten van dit toetredingspartnerschap. Bij niet-naleving van deze algemene voorwaarden kan de Raad op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2666/2000 passende maatregelen nemen. Voor de communautaire bijstand gelden tevens de voorwaarden die door de Raad zijn vastgesteld in zijn conclusies van 29 april 1997 en 21 en 22 juni 1999, met name de verbintenis van het begunstigde land om democratische, economische en institutionele hervormingen door te voeren.

De bijstand van de Gemeenschap voor de financiering van projecten via de drie pretoetredingsinstrumenten Phare, Ispa en Sapard wordt verstrekt op voorwaarde dat Kroatië zijn verplichtingen krachtens de stabilisatie- en associatieovereenkomst nakomt en verdere stappen zet om te voldoen aan de criteria van Kopenhagen, en vooral dat het vorderingen maakt bij het verwezenlijken van de specifieke prioriteiten van dit toetredingspartnerschap.

Bij niet-naleving van deze algemene voorwaarden kan de Raad op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering van partnerschappen voor de toetreding (5) besluiten de financiële bijstand te schorsen.

6.   TOEZICHT

Op de tenuitvoerlegging van het toetredingspartnerschap wordt toezicht gehouden via de mechanismen die zijn ingesteld in het kader van het stabilisatie- en associatieproces, in het bijzonder de jaarlijkse verslagen van de Commissie.


(1)  PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).

(2)  Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad (PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2004 (PB L 389, 30.12.2004, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.

(4)  Verordening (EG) nr. 1267/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.

(5)  PB L 85 van 20.3.1998, blz. 1.


Commissie

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/44


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 21 februari 2006

betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van bepaalde vliegende honden, honden en katten uit Maleisië (schiereiland) en Australië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 417)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/146/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 1999/507/EG van de Commissie van 26 juli 1999 betreffende beschermende maatregelen ten aanzien van bepaalde vliegende honden, honden en katten uit Maleisië (schiereiland) en Australië (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze beschikking te worden overgegaan.

(2)

In Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (4), zijn de voornaamste voorwaarden opgenomen waaraan de lidstaten moeten voldoen wanneer zij honden, katten, en andere voor rabiës vatbare dieren invoeren. De veterinaire certificering is echter nog niet geharmoniseerd.

(3)

In Australië, respectievelijk Maleisië zijn gevallen met dodelijke afloop van Hendra-, respectievelijk Nipahbesmetting bij de mens gemeld.

(4)

Vliegende honden van het geslacht Pteropus moeten worden beschouwd als de natuurlijke gastheer van het Hendravirus, en het vermoeden bestaat dat zij het virusreservoir van Nipah zijn. Deze zoogdieren vertonen echter geen klinische ziekteverschijnselen, en zij kunnen drager van het virus zijn en tegelijkertijd over neutraliserende antilichamen beschikken.

(5)

Incidenteel worden vliegende honden ingevoerd uit derde landen. Het lijkt, in afwachting van communautaire veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van vliegende honden, nodig bepaalde beschermde maatregelen te nemen ten aanzien van Hendra en Nipah.

(6)

Hendra kan door katten worden overgebracht, en zowel honden als katten kunnen Nipah krijgen. Blootstelling aan deze virussen bij zieke en herstellende dieren brengt seroconversie teweeg, die aan de hand van een laboratoriumtest kan worden vastgesteld.

(7)

De aanwezigheid van deze zoönose in bovengenoemde landen zou een gevaar voor de mens en voor voor deze ziektes vatbare dieren in de Gemeenschap kunnen vormen.

(8)

Het is nodig op communautair niveau beschermende maatregelen te nemen ten aanzien van de invoer van vliegende honden, honden en katten uit Maleisië (schiereiland) en Australië.

(9)

Sinds 1999 zijn in Australië echter geen gevallen meer gemeld van de Hendra-ziekte, een ziekte waarvoor in dat land meldingsplicht geldt. Bijgevolg dienen geen bijzondere laboratoriumtests te zijn vereist voor uit Australië ingevoerde katten.

(10)

Duidelijkheidshalve moeten regelingen worden getroffen om de doorvoer van honden en katten via internationale luchthavens in Maleisië mogelijk te maken.

(11)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstermming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   Invoer van vliegende honden van het geslacht Pteropus uit Maleisië (schiereiland) en Australië is verboden.

2.   In afwijking van lid 1 en onverminderd het bepaalde in Richtlijn 92/65/EEG mogen vliegende honden van het geslacht Pteropus worden ingevoerd wanneer zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de dieren komen uit in gevangenschap levende kolonies,

b)

de dieren zijn ten minste 60 dagen in een quarantainestation geïsoleerd gehouden, en

c)

de dieren zijn met negatief resultaat onderworpen aan een serumneutralisatietest of een goedgekeurde Elisatest op antilichamen tegen Hendra- en Nipahvirussen in een door de bevoegde autoriteiten voor deze tests erkend laboratorium waarbij twee bloedmonsters zijn getest die met een tussentijd van 21 tot 30 dagen zijn afgenomen en waarbij de tweede test in de laatste tien dagen vóór de uitvoer is uitgevoerd.

Artikel 2

1.   Invoer van honden en katten uit Maleisië (schiereiland) is verboden.

2.   In afwijking van lid 1 mogen honden en katten worden ingevoerd wanneer zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de dieren zijn in de laatste 60 dagen vóór de uitvoer niet in contact geweest met varkens,

b)

de dieren hebben niet verbleven op een bedrijf waar de laatste 60 dagen gevallen van Nipahbesmetting zijn bevestigd, en

c)

de dieren zijn met negatief resultaat onderworpen aan een indirecte sandwich-Elisa IgG test in een door de bevoegde veterinaire autoriteiten voor het testen op Nipahvirusantilichamen erkend laboratorium, waarbij een bloedmonster is getest dat in de laatste tien dagen vóór de uitvoer is genomen.

3.   Het in lid 1 vermelde verbod is niet van toepassing op doorvoer van honden en katten, op voorwaarde dat deze dieren op het terrein van een internationale luchthaven blijven.

Artikel 3

1.   Invoer van katten uit Australië is verboden.

2.   In afwijking van lid 1 mogen katten worden ingevoerd, mits de dieren niet hebben verbleven op een bedrijf waar in de laatste 60 dagen vóór de uitvoer gevallen van Hendrabesmetting zijn bevestigd.

3.   Het in lid 1 vermelde verbod is niet van toepassing op doorvoer van katten, op voorwaarde dat deze dieren binnen het terrein van een internationale luchthaven blijven.

Artikel 4

Beschikking 1999/507/EG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 21 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 194 van 27.7.1999, blz. 66. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2000/708/EG (PB L 289 van 16.11.2000, blz. 41).

(3)  Zie bijlage I.

(4)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 320; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128).


BIJLAGE I

Ingetrokken beschikking met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

Beschikking 1999/507/EG van de Commissie

(PB L 194 van 27.7.1999, blz. 66)

Beschikking 1999/643/EG van de Commissie

(PB L 255 van 30.9.1999, blz. 38)

Beschikking 2000/6/EG van de Commissie

(PB L 3 van 6.1.2000, blz. 29)

Beschikking 2000/708/EG van de Commissie

(PB L 289 van 16.11.2000, blz. 41)


BIJLAGE II

Concordantietabel

Beschikking 1999/507/EG

De onderhavige beschikking

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, aanhef

Artikel 1, lid 2, eerste streepje

Artikel 1, lid 2, onder a)

Artikel 1, lid 2, tweede streepje

Artikel 1, lid 2, onder b)

Artikel 1, lid 2, derde streepje

Artikel 1, lid 2, onder c)

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 2, lid 2, aanhef

Artikel 2, lid 2, eerste streepje

Artikel 2, lid 2, onder a)

Artikel 2, lid 2, tweede streepje

Artikel 2, lid 2, onder b)

Artikel 2, lid 2, derde streepje

Artikel 2, lid 2, onder c)

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 3

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Bijlage I

Bijlage II


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/47


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

betreffende preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 in Nederland en aanverwante bepalingen betreffende verplaatsingen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 630)

(Alleen de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(2006/147/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (1), en met name op artikel 57, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en andere vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de diergezondheid en, in bepaalde omstandigheden, voor de gezondheid van de mens. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker wordt verspreid naar andere bedrijven — met ernstige gevolgen voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij —, naar wilde vogels en, via de internationale handel in levende vogels of producten daarvan, van de ene lidstaat naar de andere en naar derde landen.

(2)

Het hoogpathogene aviaire-influenza A-virus van het subtype H5N1 is in sommige delen van de Gemeenschap en in derde landen die aan de Gemeenschap grenzen of 's winters door trekvogels worden bevolkt, bij wilde vogels geïsoleerd. De waarschijnlijkheid van een insleep van het virus via wilde vogels neemt met het komende trekseizoen toe.

(3)

Op het hele Nederlandse grondgebied zijn er systemen voor vroege opsporing en bioveiligheidsmaatregelen om het risico van overdracht van aviaire influenza op pluimveekoppels te beperken.

(4)

In zijn advies over „Diergezondheids- en dierenwelzijnsaspecten van aviaire influenza” van 20 september 2005 beveelt het Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) aan dat preventieve vaccinatie kan worden overwogen indien een groot risico van insleep van het virus in dichtbevolkte gebieden wordt vastgesteld. Tijdens een aviaire-influenza-epidemie is er altijd een aanzienlijk risico dat hobby- en gezelschapsvogels worden verstopt en een infectierisico blijven inhouden. Rekening houdend met dit risico is in plaats van massale ruiming van deze vogels een beleid van verscherpte bewaking en bioveiligheid aan te bevelen. Daarnaast kunnen quarantaine en vaccinatie als een optie voor deze categorieën dieren worden beschouwd. Deze praktijk mag echter geen afbreuk doen aan de strikte bioveiligheids- en andere maatregelen die in deze gebieden van kracht moeten zijn om een eventuele insleep van het virus te elimineren. Met name mogen koppels worden gevaccineerd indien het houderijsysteem het onmogelijk maakt om de dieren permanent op te hokken of afdoende tegen contact met wilde vogels te beschermen.

(5)

Gezien het bijzondere risico van insleep van aviaire influenza op zijn grondgebied heeft Nederland op 21 februari 2006 een preventieve-vaccinatieplan ter goedkeuring ingediend bij de Commissie. De Commissie heeft dit plan onmiddellijk in samenwerking met Nederland onderzocht en is van oordeel dat het, na enkele aanpassingen, in overeenstemming is met de desbetreffende communautaire bepalingen. Daarom moet dit plan worden goedgekeurd.

(6)

Er mogen alleen vaccins worden gebruikt die voldoen aan Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2) of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (3).

(7)

Waar in Nederland preventief wordt gevaccineerd, moeten gevaccineerde en niet-gevaccineerde pluimveekoppels worden gemonitord en moeten verplaatsingen van gevaccineerde vogels worden beperkt.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

1.   Deze beschikking stelt bepaalde maatregelen vast die in Nederland moeten worden genomen indien preventief wordt gevaccineerd op bepaalde pluimveebedrijven waar een bijzonder risico van insleep van de infectie bestaat, waaronder verplaatsingsbeperkingen voor gevaccineerd pluimvee en bepaalde producten daarvan.

2.   Voor de toepassing van deze beschikking gelden, naast de definities van Richtlijn 2005/94/EG, de volgende definities:

a)

„hobbypluimvee”: kippen, eenden, kalkoenen en ganzen die door hun eigenaar worden gehouden:

i)

voor eigen consumptie of gebruik; of

ii)

als gezelschapsdieren.

b)

„biologische legkippen” en „legkippen met vrije uitloop”: legkippen zoals gedefinieerd in Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen en Richtlijn 2002/4/EG van de Commissie van 30 januari 2002 met betrekking tot de registratie van onder Richtlijn 1999/74/EG van de Raad vallende inrichtingen waar legkippen worden gehouden (4) die toegang hebben tot ruimten buiten.

Artikel 2

Goedkeuring van het vaccinatieprogramma

1.   Het plan voor preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 dat Nederland op 21 februari 2006 bij de Commissie heeft ingediend (hierna „het preventieve-vaccinatieplan” genoemd), wordt goedgekeurd.

Overeenkomstig het preventieve-vaccinatieplan wordt de preventieve vaccinatie tegen aviaire influenza van het subtype H5N1 verricht bij hobbypluimvee, biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop op het hele Nederlandse grondgebied, met een geïnactiveerd heteroloog vaccin van aviaire influenza van het subtype H5 of, in uitzonderlijke omstandigheden en alleen bij biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop, met een door Nederland goedgekeurd bivalent vaccin dat zowel subtype H5 als H7 van aviaire influenza bevat.

2.   Bij hobbypluimvee en koppels biologische legkippen of legkippen met vrije uitloop die preventief zijn gevaccineerd, vinden overeenkomstig het preventieve-vaccinatieplan intensieve monitoring en bewaking plaats.

3.   Het preventieve-vaccinatieplan wordt efficiënt uitgevoerd.

4.   De Commissie publiceert het preventieve-vaccinatieplan.

Artikel 3

Bepalingen betreffende verplaatsingen van levend pluimvee, tafeleieren, vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten

De bepalingen betreffende verplaatsingen van levend pluimvee van herkomst en/of van oorsprong uit bedrijven waar preventief wordt gevaccineerd en betreffende verplaatsingen van tafeleieren, vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten van pluimvee dat overeenkomstig het preventieve-vaccinatieplan is gevaccineerd, zijn van toepassing overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 11 van deze beschikking.

Artikel 4

Bepalingen betreffende verplaatsingen en verzendingen van levend hobbypluimvee en eendagskuikens en broedeieren van dergelijk pluimvee

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat:

1)

gevaccineerd hobbypluimvee individueel wordt geïdentificeerd en alleen overeenkomstig het preventieve-vaccinatieplan naar andere gevaccineerde hobbypluimveehouderijen worden verplaatst, wat inhoudt dat deze verplaatsingen moeten worden geregistreerd;

2)

gevaccineerd hobbypluimvee en eendagskuikens en broedeieren van dergelijk pluimvee niet naar commerciële pluimveehouderijen in Nederland worden verplaatst of naar een andere lidstaat worden verzonden.

Artikel 5

Bepalingen betreffende verplaatsingen en verzendingen van levende biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat gevaccineerde levende biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop alleen worden verplaatst naar bedrijven in Nederland waar wordt gevaccineerd of naar een slachthuis in Nederland om daar onmiddellijk te worden geslacht, en niet uit Nederland worden verzonden.

Artikel 6

Gezondheidscertificaten voor het intracommunautaire handelsverkeer in levend pluimvee, broedeieren en eendagskuikens

Op de gezondheidscertificaten voor het intracommunautaire handelsverkeer in levend pluimvee, broedeieren en eendagskuikens uit Nederland wordt het volgende vermeld:

„De zending bestaat uit levend pluimvee/broedeieren/eendagskuikens afkomstig van bedrijven waar niet tegen aviaire influenza is gevaccineerd.”.

Artikel 7

Bepalingen betreffende de verzending van tafeleieren

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat tafeleieren van herkomst en/of van oorsprong van houderijen van biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop waar preventief wordt gevaccineerd, alleen uit Nederland worden verzonden indien de eieren:

a)

afkomstig zijn van pluimvee afkomstig uit koppels die regelmatig zijn geïnspecteerd en met negatieve resultaten zijn getest op hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan verklikkerdieren; en

b)

rechtstreeks worden vervoerd:

i)

naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen verpakkingscentrum, mits zij in wegwerpverpakkingen worden verpakt en alle door de bevoegde autoriteit verlangde bioveiligheidsmaatregelen worden toegepast; of

ii)

naar een inrichting voor de vervaardiging van eiproducten zoals vastgesteld in bijlage III, sectie X, hoofdstuk II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 (5) om te worden verwerkt en behandeld overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk XI, bij Verordening (EG) nr. 852/2004 (6).

Artikel 8

Bepalingen betreffende de verzending van vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat vers vlees afkomstig van gevaccineerde koppels biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop alleen uit Nederland wordt verzonden indien:

a)

deze koppels regelmatig zijn geïnspecteerd en met negatieve resultaten zijn getest op hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan verklikkerdieren;

b)

deze koppels in de laatste 48 uur vóór het laden klinisch zijn geïnspecteerd door een officiële dierenarts, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan verklikkerdieren;

c)

deze koppels gescheiden worden gehouden van andere koppels, die niet aan dit artikel voldoen; en

d)

het vlees is geproduceerd overeenkomstig bijlage II en bijlage III, secties II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, secties I, II en III en sectie IV, hoofdstukken V en VII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 (7).

2.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten die vlees van gevaccineerde koppels biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop bevatten, alleen uit Nederland worden verzonden indien het vlees voldoet aan lid 1 en wordt geproduceerd overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 9

Handelsdocumenten voor vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten

Nederland ziet erop toe dat vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten die aan de voorschriften van artikel 8 voldoen, vergezeld gaan van een handelsdocument waarop het volgende wordt vermeld:

„Deze zending voldoet aan de veterinairrechtelijke voorschriften van Beschikking 2006/147/EG van de Commissie.”.

Artikel 10

Kennisgeving aan de lidstaten

Nederland stelt de centrale veterinaire autoriteit van de lidstaat van bestemming vooraf in kennis van verplaatsingen of verzendingen als bedoeld in artikel 9.

Artikel 11

Reinigen en ontsmetten van verpakkingsmateriaal en transportmiddelen

Nederland ziet erop toe dat op bedrijven waar preventief wordt gevaccineerd, alle voor het vervoer van levend pluimvee, vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees, vleesproducten en pluimveevoeder gebruikte transportmiddelen onmiddellijk vóór en na elk transport worden gereinigd en ontsmet met ontsmettingsmiddelen en overeenkomstig de gebruiksvoorschriften die door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd.

Artikel 12

Sancties

Nederland stelt de sancties vast die bij overtreding van deze beschikking worden opgelegd en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Nederland stelt de Commissie uiterlijk op 7 maart 2006 van deze bepalingen in kennis en deelt haar alle latere wijzigingen erop zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 13

Verslagen

Nederland brengt binnen een maand na de datum van toepassing van deze beschikking verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van het preventieve-vaccinatieplan en brengt vanaf 7 maart 2006 maandelijks verslag uit aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

Artikel 14

Evaluatie van de maatregelen

De maatregelen zullen opnieuw worden bezien in het licht van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie en nieuwe informatie die beschikbaar komt.

Artikel 15

Adressaat

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(2)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1; richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).

(3)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 30 van 31.1.2002, blz. 44.

(5)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.

(6)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3.

(7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83.


25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/51


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 februari 2006

betreffende preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza H5N1 in Frankrijk en aanverwante bepalingen betreffende verplaatsingen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 632)

(Alleen de tekst in de Franse taal is authentiek)

(2006/148/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (1), en met name op artikel 57, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en andere vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de diergezondheid en, in bepaalde omstandigheden, voor de gezondheid van de mens. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker wordt verspreid naar andere bedrijven — met ernstige gevolgen voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij —, naar wilde vogels en, via de internationale handel in levende vogels of producten daarvan, van de ene lidstaat naar de andere en naar derde landen.

(2)

Het hoogpathogene aviaire-influenza A-virus van het subtype H5N1 is in sommige delen van de Gemeenschap en in derde landen die aan de Gemeenschap grenzen of 's winters door trekvogels worden bevolkt, bij wilde vogels geïsoleerd. De waarschijnlijkheid van een insleep van het virus via wilde vogels neemt met het komende trekseizoen toe.

(3)

In Frankrijk zijn er systemen voor vroege opsporing en bioveiligheidsmaatregelen om het risico van overdracht van aviaire influenza op pluimveekoppels te beperken.

(4)

In zijn advies over „Diergezondheids- en dierenwelzijnsaspecten van aviaire influenza” van 20 september 2005 beveelt het Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) aan dat preventieve vaccinatie kan worden overwogen indien een groot risico van insleep van het virus in dichtbevolkte gebieden wordt vastgesteld. Deze preventieve vaccinatie mag echter geen afbreuk doen aan de strikte bioveiligheids- en andere maatregelen die in deze gebieden van kracht moeten zijn om een eventuele insleep van het virus te elimineren.

(5)

Gezien het bijzondere risico van insleep van aviaire influenza in bepaalde delen van zijn grondgebied heeft Frankrijk op 21 februari 2006 een preventieve-vaccinatieplan ter goedkeuring ingediend bij de Commissie. De Commissie heeft dit plan onmiddellijk in samenwerking met Frankrijk onderzocht en is van oordeel dat het, na enkele aanpassingen, in overeenstemming is met de desbetreffende communautaire bepalingen. Daarom moet dit plan worden goedgekeurd.

(6)

Volgens dit plan zal Frankrijk eenden en ganzen tegen hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 vaccineren. Aangezien er weinig ervaring met preventieve vaccinatie bij deze soorten is, moet dit als een proefproject worden beschouwd.

(7)

Er mogen alleen vaccins worden gebruikt die voldoen aan Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2) of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (3).

(8)

Waar in Frankrijk preventief wordt gevaccineerd, moeten gevaccineerde en niet-gevaccineerde pluimveekoppels worden gemonitord en moeten verplaatsingen van gevaccineerde vogels worden beperkt.

(9)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

1.   Deze beschikking stelt bepaalde maatregelen vast die in Frankrijk moeten worden genomen indien preventief wordt gevaccineerd op bepaalde pluimveebedrijven in bepaalde gebieden waar een bijzonder risico van insleep van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 bestaat, waaronder bepalingen betreffende verplaatsingen van gevaccineerd pluimvee en bepaalde producten daarvan.

2.   Voor de toepassing van deze beschikking gelden de definities van artikel 2 van Richtlijn 2005/94/EG.

Artikel 2

Goedkeuring van het vaccinatieprogramma

1.   Het plan voor preventieve vaccinatie tegen hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1 dat Frankrijk op 21 februari 2006 bij de Commissie heeft ingediend (hierna „het preventieve-vaccinatieplan” genoemd), wordt goedgekeurd.

De preventieve vaccinatie wordt verricht bij eenden en ganzen in de in de bijlage vermelde gebieden (hierna „de preventieve-vaccinatiegebieden” genoemd) met een door Frankrijk goedgekeurd geïnactiveerd heteroloog vaccin van aviaire influenza van het subtype H5.

2.   In de preventieve-vaccinatiegebieden vinden overeenkomstig het preventieve-vaccinatieplan intensieve monitoring en bewaking plaats.

3.   Het preventieve-vaccinatieplan wordt efficiënt uitgevoerd.

4.   De Commissie publiceert het preventieve-vaccinatieplan.

Artikel 3

Bepalingen betreffende verplaatsingen van levend pluimvee, broedeieren, eendagskuikens, vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten

De bepalingen betreffende verplaatsingen van levend pluimvee en broedeieren van herkomst en/of van oorsprong uit bedrijven waar preventief wordt gevaccineerd en betreffende verplaatsingen van eendagskuikens, vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten van pluimvee dat overeenkomstig het preventieve-vaccinatieplan is gevaccineerd, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 4 tot en met 9 van deze beschikking.

Artikel 4

Bepalingen betreffende verplaatsingen en verzendingen van levend pluimvee, broedeieren en eendagskuikens

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat gevaccineerd pluimvee alleen wordt verplaatst van het bedrijf naar:

a)

andere bedrijven waar wordt gevaccineerd; of

b)

andere bedrijven waar uitsluitend gevaccineerd pluimvee wordt gehouden; of

c)

andere bedrijven waar gevaccineerd en niet-gevaccineerd pluimvee volledig gescheiden kunnen worden gehouden; of

d)

een slachthuis om daar onmiddellijk te worden geslacht;

binnen Frankrijk.

2.   Gevaccineerd levend pluimvee, alsook broedeieren en eendagskuikens van gevaccineerd pluimvee mogen niet uit Frankrijk worden verzonden.

3.   Levend pluimvee, broedeieren en eendagskuikens afkomstig van bedrijven waar is gevaccineerd of bedrijven zoals bedoeld in lid 1, onder a), b) of c), mogen niet uit Frankrijk worden verzonden.

Artikel 5

Gezondheidscertificaten voor het intracommunautaire handelsverkeer voor zendingen levend pluimvee, broedeieren en eendagskuikens

Op de gezondheidscertificaten voor het intracommunautaire handelsverkeer in levend pluimvee, broedeieren en eendagskuikens uit Frankrijk wordt het volgende vermeld:

„De zending bestaat uit levend pluimvee/broedeieren/eendagskuikens afkomstig van bedrijven waar niet tegen aviaire influenza is gevaccineerd.”.

Artikel 6

Bepalingen betreffende de verzending van vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten

1.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat vers vlees van gevaccineerd pluimvee in Frankrijk alleen in de handel wordt gebracht indien:

a)

dit pluimvee afkomstig is van bedrijven die regelmatig zijn geïnspecteerd en met negatieve resultaten zijn getest op hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N1, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan verklikkerdieren;

b)

dit pluimvee afkomstig is van koppels die in de laatste 48 uur vóór het laden klinisch zijn geïnspecteerd door een officiële dierenarts, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan verklikkerdieren;

c)

dit pluimvee gescheiden is gehouden van andere koppels, die niet aan artikel 4 en dit artikel voldoen; en

d)

het vlees is geproduceerd overeenkomstig bijlage II en bijlage III, secties II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 (4) en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, secties I, II en III en sectie IV, hoofdstukken V en VII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004 (5).

2.   De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten die vlees van gevaccineerde eenden en ganzen bevatten, alleen uit Frankrijk worden verzonden indien het vlees voldoet aan lid 1 en wordt geproduceerd overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 7

Handelsdocumenten voor vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten

Frankrijk ziet erop toe dat vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vleesproducten die aan de voorschriften van artikel 6 voldoen, vergezeld gaan van handelsdocumenten waarop het volgende wordt vermeld:

„Deze zending voldoet aan de veterinairrechtelijke voorschriften van Beschikking 2006/148/EG van de Commissie.”.

Artikel 8

Kennisgeving aan de lidstaten

Frankrijk stelt de centrale veterinaire autoriteit van de lidstaat van bestemming vooraf in kennis van verplaatsingen of verzendingen als bedoeld in artikel 7.

Artikel 9

Reinigen en ontsmetten van verpakkingsmateriaal en transportmiddelen

Frankrijk ziet erop toe dat op bedrijven in de in de bijlage vermelde gebieden waar preventief wordt gevaccineerd, de volgende maatregelen worden genomen:

a)

bij het verzamelen, opslaan en vervoeren van broedeieren en eendagskuikens wordt alleen gebruik gemaakt van wegwerpverpakkingsmateriaal of van verpakkingsmateriaal dat goed kan worden gereinigd en ontsmet;

b)

alle voor het vervoer van levend pluimvee, broedeieren, eendagskuikens, vers vlees van pluimvee, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees, vleesproducten en pluimveevoeder gebruikte transportmiddelen onmiddellijk vóór en na elk transport worden gereinigd en ontsmet met ontsmettingsmiddelen en overeenkomstig de gebruiksvoorschriften die door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd.

Artikel 10

Sancties

Frankrijk stelt de sancties vast die bij overtreding van deze beschikking worden opgelegd en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Frankrijk stelt de Commissie uiterlijk op 7 maart 2006 van deze bepalingen in kennis en deelt haar alle latere wijzigingen erop zo spoedig mogelijk mee.

Artikel 11

Verslagen

Frankrijk brengt binnen een maand na de datum van toepassing van deze beschikking verslag uit aan de Commissie over de doeltreffendheid van het preventieve-vaccinatieplan en brengt vanaf 7 maart 2006 maandelijks verslag uit aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

Artikel 12

Evaluatie van de maatregelen

De maatregelen zullen opnieuw worden bezien in het licht van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie en nieuwe informatie die beschikbaar komt.

Artikel 13

Adressaat

Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 24 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(2)  PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1; richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/28/EG (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 58).

(3)  PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).

(5)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).


BIJLAGE

GEBIEDEN WAAR OP BEPAALDE EENDEN- EN GANZENBEDRIJVEN PREVENTIEF WORDT GEVACCINEERD TEGEN AVIAIRE INFLUENZA

Lijst van gemeenten

DÉPARTEMENT DES LANDES

 

AIRE-SUR-L'ADOUR

 

ANGRESSE

 

ARBOUCAVE

 

ARTASSENX

 

ARTHEZ-D'ARMAGNAC

 

AUBAGNAN

 

AUDIGNON

 

BAHUS-SOUBIRAN

 

BASCONS

 

BAS-MAUCO

 

BATS

 

BÉNESSE-MAREMNE

 

BENQUET

 

BETBEZER-D'ARMAGNAC

 

BIARROTTE

 

BIAUDOS

 

BISCARROSSE

 

BORDÈRES-ET-LAMENSANS

 

BOSTENS

 

BOUGUE

 

BOURDALAT

 

BRETAGNE-DE-MARSAN

 

BUANES

 

CAPBRETON

 

CASTANDET

 

CASTELNAU-TURSAN

 

CAZÈRES-SUR-L'ADOUR

 

CLASSUN

 

CLÈDES

 

COUDURES

 

CRÉON-D'ARMAGNAC

 

DUHORT-BACHEN

 

DUMES

 

ESCALANS

 

ESTIGARDE

 

EUGÉNIE-LES-BAINS

 

EYRES-MONCUBE

 

FARGUES

 

FRÈCHE (LE)

 

GABARRET

 

GAILLÈRES

 

GEAUNE

 

GRENADE-SUR-L'ADOUR

 

HAGETMAU

 

HAUT-MAUCO

 

HERRÉ

 

HONTANX

 

HORSARRIEU

 

LABASTIDE-CHALOSSE

 

LABASTIDE-D'ARMAGNAC

 

LABENNE

 

LACAJUNTE

 

LACQUY

 

LACRABE

 

LAGLORIEUSE

 

LAGRANGE

 

LARRIVIÈRE

 

LATRILLE

 

LAURET

 

LOSSE

 

LUSSAGNET

 

MANT

 

MAURIES

 

MAURRIN

 

MAUVEZIN-D'ARMAGNAC

 

MAZEROLLES

 

MIRAMONT-SENSACQ

 

MOMUY

 

MONGET

 

MONSÉGUR

 

MONT-DE-MARSAN

 

MONTÉGUT

 

MONTGAILLARD

 

MONTSOUÉ

 

MORGANX

 

ONDRES

 

ORX

 

PARLEBOSCQ

 

PAYROS-CAZAUTETS

 

PÉCORADE

 

PERQUIE

 

PEYRE

 

PHILONDENX

 

PIMBO

 

PORT-DE-LANNE

 

POUDENX

 

POUYDESSEAUX

 

PUJO-LE-PLAN

 

PUYOL-CAZALET

 

RENUNG

 

RIMBEZ-ET-BAUDIETS

 

SAINT-AGNET

 

SAINT-ANDRÉ-DE-SEIGNANX

 

SAINT-BARTHÉLEMY

 

SAINTE-COLOMBE

 

SAINT-CRICQ-VILLENEUVE

 

SAINT-ÉTIENNE-D'ORTHE

 

SAINTE-FOY

 

SAINT-GEIN

 

SAINT-JEAN-DE-MARSACQ

 

SAINT-JULIEN-D'ARMAGNAC

 

SAINT-JUSTIN

 

SAINT-LAURENT-DE-GOSSE

 

SAINT-LOUBOUER

 

SAINTE-MARIE-DE-GOSSE

 

SAINT-MARTIN-DE-HINX

 

SAINT-MARTIN-DE-SEIGNANX

 

SAINT-MAURICE-SUR-L'ADOUR

 

SAINT-PIERRE-DU-MONT

 

SAINT-SEVER

 

SAINT-VINCENT-DE-TYROSSE

 

SAMADET

 

SANGUINET

 

SARRAZIET

 

SARRON

 

SAUBION

 

SAUBRIGUES

 

SERRES-GASTON

 

SOORTS-HOSSEGOR

 

SORBETS

 

TARNOS

 

URGONS

 

VIELLE-TURSAN

 

VIGNAU (LE)

 

VILLENEUVE-DE-MARSAN

DÉPARTEMENT DE LA LOIRE-ATLANTIQUE

 

ARTHON-EN-RETZ

 

ASSÉRAC

 

AVESSAC

 

BASSE-GOULAINE

 

BAULE-ESCOUBLAC (LA)

 

BATZ-SUR-MER

 

BERNERIE-EN-RETZ (LA)

 

BESNÉ

 

BIGNON (LE)

 

BLAIN

 

BOUAYE

 

BOUÉE

 

BOUGUENAIS

 

BOURGNEUF-EN-RETZ

 

BOUVRON

 

BRAINS

 

CAMPBON

 

CARQUEFOU

 

CHAPELLE-DES-MARAIS (LA)

 

CHAPELLE-GLAIN (LA)

 

CHAPELLE-LAUNAY (LA)

 

CHAPELLE-SUR-ERDRE (LA)

 

CHAUVÉ

 

CHEIX-EN-RETZ

 

CHÉMÉRÉ

 

CHEVROLIÈRE (LA)

 

CONQUÉREUIL

 

CORDEMAIS

 

CORSEPT

 

COUËRON

 

CROISIC (LE)

 

CROSSAC

 

DONGES

 

DREFFÉAC

 

FAY-DE-BRETAGNE

 

FÉGRÉAC

 

FRESNAY-EN-RETZ

 

FROSSAY

 

GÂVRE (LE)

 

GENESTON

 

GRIGONNAIS (LA)

 

GUÉMÉNÉ-PENFAO

 

GUENROUET

 

GUÉRANDE

 

HERBIGNAC

 

INDRE

 

JUIGNÉ-DES-MOUTIERS

 

LIMOUZINIÈRE (LA)

 

LAVAU-SUR-LOIRE

 

MACHECOUL

 

MALVILLE

 

MARNE (LA)

 

MARSAC-SUR-DON

 

MASSÉRAC

 

MESQUER

 

MISSILLAC

 

MONTAGNE (LA)

 

MONTOIR-DE-BRETAGNE

 

MOUTIERS-EN-RETZ (LES)

 

NANTES

 

NOTRE-DAME-DES-LANDES

 

ORVAULT

 

PAIMBOEUF

 

PELLERIN (LE)

 

PIERRIC

 

PIRIAC-SUR-MER

 

PLAINE-SUR-MER (LA)

 

PLESSÉ

 

PONT-CHÂTEAU

 

PONT-SAINT-MARTIN

 

PORNIC

 

PORNICHET

 

PORT-SAINT-PÈRE

 

POULIGUEN (LE)

 

PRÉFAILLES

 

PRINQUIAU

 

QUILLY

 

REZÉ

 

ROUANS

 

SAINT-AIGNAN-GRANDLIEU

 

SAINT-ANDRÉ-DES-EAUX

 

SAINTE-ANNE-SUR-BRIVET

 

SAINT-BRÉVIN-LES-PINS

 

SAINT-COLOMBAN

 

SAINT-ÉTIENNE-DE-MONTLUC

 

SAINT-GILDAS-DES-BOIS

 

SAINT-HERBLAIN

 

SAINT-HILAIRE-DE-CHALÉONS

 

SAINT-JEAN-DE-BOISEAU

 

SAINT-JOACHIM

 

SAINT-JULIEN-DE-VOUVANTES

 

SAINT-LÉGER-LES-VIGNES

 

SAINTE-LUCE-SUR-LOIRE

 

SAINT-LUMINE-DE-COUTAIS

 

SAINT-LYPHARD

 

SAINT-MALO-DE-GUERSAC

 

SAINT-MARS-DE-COUTAIS

 

SAINT-MÊME-LE-TENU

 

SAINT-MICHEL-CHEF-CHEF

 

SAINT-MOLF

 

SAINT-NAZAIRE

 

SAINT-NICOLAS-DE-REDON

 

SAINTE-PAZANNE

 

SAINT-PÈRE-EN-RETZ

 

SAINT-PHILBERT-DE-GRAND-LIEU

 

SAINTE-REINE-DE-BRETAGNE

 

SAINT-SÉBASTIEN-SUR-LOIRE

 

SAINT-VIAUD

 

SAUTRON

 

SAVENAY

 

SÉVERAC

 

SORINIÈRES (LES)

 

TEMPLE-DE-BRETAGNE (LE)

 

TREILLIÈRES

 

TRIGNAC

 

TURBALLE (LA)

 

VAY

 

VERTOU

 

VIGNEUX-DE-BRETAGNE

 

VUE

DÉPARTEMENT DE LA VENDÉE

 

AIGUILLON-SUR-MER (L')

 

AIGUILLON-SUR-VIE (L')

 

ANGLES

 

AUZAY

 

AVRILLÉ

 

BARBÂTRE

 

BARRE-DE-MONTS (LA)

 

BEAUVOIR-SUR-MER

 

BENET

 

BERNARD (LE)

 

BESSAY

 

BOIS-DE-CÉNÉ

 

BOISSIÈRE-DES-LANDES (LA)

 

BOUILLÉ-COURDAULT

 

BOUIN

 

BREM-SUR-MER

 

BRÉTIGNOLLES-SUR-MER

 

BRETONNIÈRE (LA)

 

CHAILLÉ-LES-MARAIS

 

CHAILLÉ-SOUS-LES-ORMEAUX

 

CHAIX

 

CHAIZE-GIRAUD (LA)

 

CHAPELLE-ACHARD (LA)

 

CHAMPAGNÉ-LES-MARAIS

 

CHAMP-SAINT-PÈRE (LE)

 

CHASNAIS

 

CHÂTEAU-D'OLONNE

 

CHÂTEAU-GUIBERT

 

CHÂTEAUNEUF

 

CLAYE (LA)

 

CORPE

 

COUTURE (LA)

 

CURZON

 

DAMVIX

 

DOIX

 

ÉPINE (L')

 

FAUTE-SUR-MER (LA)

 

FENOUILLER (LE)

 

FONTAINES

 

FONTENAY-LE-COMTE

 

GIROUARD (LE)

 

GIVRAND

 

GIVRE (LE)

 

GROSBREUIL

 

GRUES

 

GUÉ-DE-VELLUIRE (LE)

 

GUÉRINIÈRE (LA)

 

ÎLE-D'ELLE (L')

 

ÎLE-D'OLONNE (L')

 

JARD-SUR-MER

 

JONCHÈRE (LA)

 

LAIROUX

 

LANDEVIEILLE

 

LANGON (LE)

 

LIEZ

 

LONGÈVES

 

LONGEVILLE-SUR-MER

 

LUÇON

 

MAGNILS-REIGNIERS (LES)

 

MAILLÉ

 

MAILLEZAIS

 

MAREUIL-SUR-LAY-DISSAIS

 

MAZEAU (LE)

 

MONTREUIL

 

MOREILLES

 

MOTHE-ACHARD (LA)

 

MOUTIERS-LES-MAUXFAITS

 

MOUTIERS-SUR-LE-LAY

 

MOUZEUIL-SAINT-MARTIN

 

NALLIERS

 

NIEUL-LE-DOLENT

 

NIEUL-SUR-L'AUTISE

 

NOIRMOUTIER-EN-L'ÎLE

 

NOTRE-DAME-DE-MONTS

 

OLONNE-SUR-MER

 

ORBRIE (L')

 

OULMES

 

PÉAULT

 

PERRIER (LE)

 

PETOSSE

 

PISSOTTE

 

POIRÉ-SUR-VELLUIRE (LE)

 

POIROUX

 

POUILLÉ

 

PUYRAVAULT

 

ROSNAY

 

SABLES-D'OLONNE (LES)

 

SAINT-AUBIN-LA-PLAINE

 

SAINT-AVAUGOURD-DES-LANDES

 

SAINT-BENOIST-SUR-MER

 

SAINT-CYR-EN-TALMONDAIS

 

SAINT-DENIS-DU-PAYRÉ

 

SAINT-ÉTIENNE-DE-BRILLOUET

 

SAINTE-FOY

 

SAINTE-GEMME-LA-PLAINE

 

SAINT-GERVAIS

 

SAINT-GILLES-CROIX-DE-VIE

 

SAINTE-HERMINE

 

SAINT-HILAIRE-DE-RIEZ

 

SAINT-HILAIRE-DES-LOGES

 

SAINT-HILAIRE-LA-FORÊT

 

SAINT-JEAN-DE-BEUGNÉ

 

SAINT-JEAN-DE-MONTS

 

SAINT-JULIEN-DES-LANDES

 

SAINT-MARTIN-DE-FRAIGNEAU

 

SAINT-MATHURIN

 

SAINT-MICHEL-EN-L'HERM

 

SAINT-MICHEL-LE-CLOUCQ

 

SAINTE-PEXINE

 

SAINT-PIERRE-LE-VIEUX

 

SAINTE-RADEGONDE-DES-NOYERS

 

SAINT-RÉVÉREND

 

SAINT-SIGISMOND

 

SAINT-URBAIN

 

SAINT-VINCENT-SUR-GRAON

 

SAINT-VINCENT-SUR-JARD

 

SALLERTAINE

 

SÉRIGNÉ

 

TABLIER (LE)

 

TAILLÉE (LA)

 

TALMONT-SAINT-HILAIRE

 

TRANCHE-SUR-MER (LA)

 

TRIAIZE

 

VAIRÉ

 

VELLUIRE

 

VIX

 

VOUILLÉ-LES-MARAIS

 

XANTON-CHASSENON