ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 42

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

49e jaargang
14 februari 2006


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie

1

 

 

Verordening (EG) nr. 248/2006 van de Commissie van 13 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

20

 

*

Verordening (EG) nr. 249/2006 van de Commissie van 13 februari 2006 tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2430/1999, (EG) nr. 937/2001, (EG) nr. 1852/2003 en (EG) nr. 1463/2004 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van vergunningen voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding, behorende tot de groep Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen ( 1 )

22

 

*

Verordening (EG) nr. 250/2006 van de Commissie van 13 februari 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 560/2005 van de Raad tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust

24

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 6 februari 2006 inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in diervoeders en levensmiddelen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 235)  ( 1 )

26

 

*

Besluit van de Commissie van 10 februari 2006 tot goedkeuring van het werkprogramma voor 2006 voor de uitvoering van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008), met inbegrip van het jaarlijkse werkprogramma voor subsidies ( 1 )

29

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 februari 2006 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Italië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 491)

46

 

*

Beschikking van de Commissie van 13 februari 2006 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Slovenië (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 492)

52

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/1


VERORDENING (EG) Nr. 247/2006 VAN DE RAAD

van 30 januari 2006

houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ultraperifere gebieden hebben ten opzichte van de bronnen voor hun voorziening met producten die van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie, voor verwerking of als productiemiddel in de landbouw, een buitengewone geografische ligging die extra vervoerskosten tot gevolg heeft. Bovendien plaatsen objectieve factoren in verband met het insulaire en ultraperifere karakter van de ultraperifere gebieden de marktdeelnemers en producenten in die gebieden voor extra problemen die hun activiteiten sterk hinderen. In bepaalde gevallen worden de marktdeelnemers en producenten geconfronteerd met een dubbele insulariteit. Die hindernissen kunnen worden verkleind door verlaging van de prijzen van de bedoelde producten van essentieel belang. Het verdient dan ook aanbeveling een specifieke regeling in te stellen om de voorziening van de ultraperifere gebieden te garanderen en de extra kosten te verlichten die het gevolg zijn van het afgelegen, insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.

(2)

Daartoe dient de invoer van bepaalde landbouwproducten uit derde landen in afwijking van artikel 23 van het Verdrag te worden vrijgesteld van de geldende invoerrechten. Producten die het voorwerp zijn geweest van actieve veredeling of opslag in douane-entrepot in het douanegebied van de Gemeenschap, moeten in verband met hun oorsprong en de douanebehandeling waarin de communautaire voorschriften voor dergelijke producten voorzien, ten aanzien van de toekenning van de voordelen van de specifieke voorzieningsregeling worden gelijkgesteld met rechtstreeks ingevoerde producten.

(3)

Om het doel van een prijsverlaging in de ultraperifere gebieden en een verlichting van de extra kosten die door de grote afstand en het insulaire en ultraperifere karakter worden veroorzaakt, doeltreffend te verwezenlijken en tegelijk het concurrentievermogen van de communautaire producten te handhaven, dient steun te worden verleend voor de levering van communautaire producten in de ultraperifere gebieden. Bij de bepaling van die steun moet rekening worden gehouden met de extra kosten van het vervoer naar de ultraperifere gebieden, met de bij uitvoer naar derde landen gehanteerde prijzen en, wanneer het gaat om productiemiddelen voor de landbouw of om producten voor verwerking, met de extra kosten die worden veroorzaakt door het insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.

(4)

Omdat de hoeveelheden waarvoor de specifieke voorzieningsregeling geldt, beperkt blijven tot de voorzieningsbehoeften van de ultraperifere gebieden, is deze regeling niet nadelig voor het goed functioneren van de interne markt. Overigens mogen de economische voordelen van de specifieke voorzieningsregeling geen verlegging van het handelsverkeer van de betrokken producten tot gevolg hebben. Daarom dient verzending of uitvoer van die producten uit de ultraperifere gebieden te worden verboden. Evenwel dient verzending of uitvoer van die producten te worden toegestaan in het geval van terugbetaling van het dankzij de specifieke voorzieningsregeling verkregen voordeel of, wat verwerkte producten betreft, in het geval van regionaal handelsverkeer of handelsverkeer tussen de twee Portugese ultraperifere gebieden. Ook moet voor alle ultraperifere gebieden rekening worden gehouden met hun traditionele handel met derde landen en dus moet de uitvoer van verwerkte producten die overeenkomt met de traditionele uitvoer, voor al die gebieden worden toegestaan. Het genoemde verbod dient evenmin te gelden voor de traditionele verzending van verwerkte producten. Duidelijkheidshalve dient de referentieperiode voor de vaststelling van die traditioneel uitgevoerde of verzonden hoeveelheden te worden gepreciseerd.

(5)

Er moeten evenwel passende maatregelen worden genomen om de noodzakelijke hervorming van de suikerverwerkende sector in de Azoren mogelijk te maken. Daarbij moet worden gezorgd voor een bepaald productie- en verwerkingsniveau teneinde de levensvatbaarheid van de suikersector op de Azoren te garanderen. Voorts zal Portugal uit hoofde van deze verordening over de nodige middelen kunnen beschikken om de plaatselijke productie van suikerbieten te ondersteunen. Tegen deze achtergrond moet worden toegestaan dat de verzendingen van suiker van de Azoren naar de rest van de Gemeenschap bij wijze van uitzondering gedurende een beperkte periode van vier jaar de gebruikelijke volumes overschrijden, mits deze onder jaarlijks verminderende maxima blijven. Aangezien de hoeveelheden die opnieuw kunnen worden verzonden verhoudingsgewijs beperkt zullen worden tot de hoeveelheden die strikt noodzakelijk zijn om de levensvatbaarheid van de plaatselijke suikerproductie en -verwerking te garanderen, zal de tijdelijke verzending van suiker vanuit de Azoren geen nadelige gevolgen hebben voor de interne markt van de Gemeenschap.

(6)

Voor de voorziening van de Azoren en Madeira en van de Canarische Eilanden met C-suiker dient tijdens de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (4) bedoelde periode de regeling van Verordening nr. 2177/1992 van de Commissie van 30 juli 1992 houdende bepalingen ter uitvoering van de specifieke regeling voor de voorziening van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden met suiker (5), verder te worden toegepast.

(7)

Voor de Canarische Eilanden heeft tot dusver de specifieke voorzieningsregeling gegolden met betrekking tot melkbereidingen van de GN-codes 1901 90 99 en 2106 90 92 bestemd voor industriële verwerking. De voorziening met deze producten dient tijdens een overgangsperiode, in afwachting van de herstructurering van de plaatselijke industrie, verder te worden toegestaan.

(8)

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van de specifieke voorzieningsregeling moeten de economische voordelen van die regeling worden doorberekend in de productiekosten en moeten zij de prijzen tot in het stadium van de eindgebruiker doen dalen. Daarom dient de toekenning van die voordelen afhankelijk te worden gesteld van de daadwerkelijke doorberekening ervan en dient voor de nodige controles daarop te worden gezorgd.

(9)

Het beleid van de Gemeenschap ten gunste van de lokale productie in de ultraperifere gebieden heeft tot nu toe betrekking gehad op een veelheid van producten en op allerlei maatregelen om de productie, de afzet of de verwerking van die producten te bevorderen. Deze maatregelen zijn doeltreffend gebleken en hebben ervoor gezorgd dat de betrokken landbouwactiviteiten zijn voortgezet en ontwikkeld. De Gemeenschap moet die productietakken, die een fundamentele rol spelen in het milieu-, maatschappelijk en economisch evenwicht in de ultraperifere gebieden, verder ondersteunen. De ervaring heeft geleerd dat, net zoals bij het beleid inzake plattelandsontwikkeling, een sterker partnerschap met de plaatselijke autoriteiten het mogelijk kan maken een duidelijker beeld te krijgen van de specifieke problemen van de betrokken gebieden. Daarom dient de steun ten gunste van de lokale productie te worden voortgezet via algemene programma’s die worden opgesteld op het meest geschikte geografische niveau en door de lidstaat ter goedkeuring aan de Commissie worden voorgelegd.

(10)

Voor een betere verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van de ontwikkeling van de lokale landbouwproductie en de voorziening met landbouwproducten, is het dienstig het niveau waarop de voorziening wordt geprogrammeerd dichter bij de betrokken gebieden te brengen en systematisch te werken met een aanpak die is gebaseerd op een partnerschap van de Commissie en de lidstaten. Het verdient dan ook aanbeveling dat het voorzieningsprogramma wordt opgesteld door de door de lidstaat aangewezen autoriteiten en door de lidstaat ter goedkeuring aan de Commissie wordt voorgelegd.

(11)

De landbouwers in de ultraperifere gebieden moeten worden gestimuleerd om kwaliteitsproducten te leveren en de afzet van die producten moet worden bevorderd. Daartoe kan het nuttig zijn het door de Gemeenschap ingestelde logo te gebruiken.

(12)

In Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging (6) is bepaald voor welke maatregelen voor plattelandsontwikkeling communautaire steun kan worden verleend en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om die steun te kunnen verkrijgen. De structuur van sommige landbouwbedrijven of verwerkende en handelsondernemingen in de ultraperifere gebieden schiet ernstig tekort en kampt met specifieke problemen. Daarom moet voor bepaalde soorten van investeringen kunnen worden afgeweken van de bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde bepalingen die de verlening van bepaalde vormen van structurele steun beperken.

(13)

Bij artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 is bepaald dat steun voor de bosbouw slechts wordt verleend voor bossen en gronden die eigendom zijn van particuliere personen of verenigingen daarvan, of van gemeenten of verenigingen daarvan. Een deel van de bossen en beboste oppervlakten in de ultraperifere gebieden is het eigendom van andere overheden dan de gemeenten. Daarom dienen de beperkende bepalingen van het genoemde lid voor die gebieden te worden versoepeld.

(14)

Overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn in de bijlage bij die verordening de maximumbedragen per jaar vastgesteld die voor de communautaire agromilieusteun in aanmerking komen. In verband met de specifieke milieusituatie in sommige zeer kwetsbare graslandgebieden op de Azoren en met het oog op instandhouding van het landschap en de traditionele kenmerken van landbouwgronden, in het bijzonder de terrascultuur op Madeira, dient voor bepaalde maatregelen te worden voorzien in de mogelijkheid om die bedragen te verdubbelen.

(15)

Van het vaste beleid van de Commissie geen bedrijfssteun van de staten toe te staan in de sectoren van de productie, de verwerking en de afzet van de in bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten, kan worden afgeweken om de specifieke problemen te verzachten die bij de landbouwproductie in de ultraperifere gebieden worden ondervonden ten gevolge van de grote afstand, het insulaire en ultraperifere karakter, de kleine oppervlakte, het moeilijke reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van een klein aantal producten.

(16)

In de ultraperifere gebieden ondervindt de landbouwproductie specifieke fytosanitaire problemen in verband met het klimaat en met het feit dat de middelen voor bestrijding die er tot nog toe zijn aangewend, ontoereikend zijn. Daarom is het belangrijk dat programma’s voor de bestrijding van schadelijke organismen, ook met behulp van biologische methoden, worden uitgevoerd en dat de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitvoering van die programma’s wordt vastgesteld.

(17)

De wijnbouw is op Madeira en de Canarische Eilanden de meest verbreide teelt en is zeer belangrijk voor de Azoren; om economische en milieuredenen is instandhouding van de wijnbouw in die gebieden een absolute noodzaak. Om de productie te helpen ondersteunen dienen in die gebieden de premies voor definitieve stopzetting en de marktmechanismen niet te worden toegepast behalve, voor de Canarische Eilanden, de crisisdistillatie, die daar moet kunnen worden toegepast bij een uitzonderlijke marktverstoring als gevolg van kwaliteitsproblemen. Ook hebben technische en sociaal-economische problemen de volledige omschakeling binnen de gestelde termijn verhinderd van de wijnbouwarealen op Madeira en de Azoren die beplant zijn met hybride wijnstokrassen die bij de gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt zijn verboden. De door de betrokken wijngaarden geproduceerde wijn is bestemd voor traditionele plaatselijke consumptie. Een extra termijn zal het mogelijk maken die wijngaarden om te schakelen met behoud van het economische draagvlak van die gebieden, dat zeer sterk afhankelijk is van de wijnbouw. Portugal dient de Commissie jaarlijks op de hoogte te stellen van de vorderingen met de omschakeling van de betrokken wijnbouwarealen.

(18)

Op de Azoren is de herstructurering van de melksector nog niet voltooid. Om rekening te houden met de sterke afhankelijkheid van de Azoren van de melkproductie, waarbij nog andere problemen komen die verband houden met hun ultraperifere ligging en het ontbreken van een rendabele vervangende productie, moet de afwijking worden bevestigd van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (7), welke afwijking is ingevoerd bij artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1453/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira (Poseima) (8) en is verlengd bij Verordening (EG) nr. 55/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1453/2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira (Poseima) (9) met betrekking tot de toepassing van de aanvullende heffing in de sector melk en zuivelproducten op de Azoren.

(19)

De steun voor de productie van koemelk op Madeira is niet voldoende geweest om het evenwicht tussen de voorziening uit interne bronnen en die uit externe bronnen te bewaren, met name doordat de betrokken sector met ernstige structurele problemen te kampen heeft en slechts in geringe mate in staat is om positief op een nieuwe economische omgeving te reageren. Bijgevolg moet, met het oog op een grotere dekking van de lokale consumptiebehoeften, de productie van uit melkpoeder van communautaire oorsprong gereconstitueerde UHT-melk verder worden toegestaan.

(20)

De noodzaak om in de Franse overzeese departementen en op Madeira de lokale melkproductie door stimulansen in stand te houden, rechtvaardigt dat Verordening (EG) nr. 1788/2003 daar niet wordt toegepast. Voor Madeira moet deze vrijstelling beperkt blijven tot 4 000 ton, welke hoeveelheid overeenkomt met de 2 000 ton die momenteel wordt geproduceerd, en een vooralsnog op ten hoogste 2 000 ton geschatte mogelijkheid voor een redelijke verhoging van die productie.

(21)

De traditionele veeteeltactiviteiten dienen te worden ondersteund. Opdat in de lokale consumptiebehoeften van de Franse overzeese departementen en Madeira kan worden voorzien, moet worden toegestaan dat onder bepaalde voorwaarden binnen een jaarlijks maximum mannelijke mestrunderen zonder invoerrechten uit derde landen in die gebieden worden ingevoerd. De in het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (10) voor Portugal geopende mogelijkheid om rechten op de zoogkoeienpremie van het vasteland naar de Azoren over te hevelen, dient te worden gehandhaafd en dit instrument moet worden aangepast aan de nieuwe aanpak van de steunverlening aan de ultraperifere gebieden.

(22)

Op de Canarische Eilanden is de tabaksteelt altijd zeer belangrijk geweest. In economisch opzicht is de tabaksindustrie nog steeds een van de grootste industriële bedrijfstakken van het gebied. In sociaal-maatschappelijk opzicht is de tabaksteelt een zeer arbeidsintensieve activiteit die wordt beoefend door kleine landbouwers. Deze teelt is echter niet rendabel genoeg en dreigt te verdwijnen. Op het ogenblik wordt tabak namelijk nog slechts op een kleine oppervlakte op het eiland La Palma geproduceerd voor de ambachtelijke vervaardiging van sigaren. Derhalve moet Spanje worden toegestaan steun ter aanvulling van de communautaire steun te blijven toekennen opdat deze traditionele teelt en de erop gebaseerde ambachtelijke activiteit zich kunnen handhaven. Met het oog op instandhouding van de industriële productie van tabaksfabrikaten dient voorts de invoer in de Canarische Eilanden van ruwe tabak en halffabrikaten van tabak binnen de grenzen te blijven van een jaarlijkse hoeveelheid van 20 000 ton equivalent van gestripte ruwe tabak vrij van douanerechten.

(23)

De toepassing van de onderhavige verordening mag geen afbreuk doen aan het niveau van de specifieke steun die de ultraperifere gebieden tot dusver hebben ontvangen. Daarom moeten de lidstaten voor de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen beschikken over de bedragen die overeenkomen met de steun die de Gemeenschap reeds heeft verleend op grond van Verordening (EG) nr. 1452/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen (Poseidom) (11), Verordening (EG) nr. 1453/2001 en Verordening (EG) nr. 1454/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische Eilanden (Poseican) (12), alsmede over de bedragen die aan de in die gebieden gevestigde veehouders zijn toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (13) en Verordening (EG) nr. 2529/2001 van de Raad van 19 december 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees (14), over de bedragen die in die gebieden zijn toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (15), en over de bedragen die op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (16) zijn toegekend voor de voorziening met rijst van het Franse overzeese departement Réunion. De bij de onderhavige verordening ingestelde nieuwe steunregeling voor agrarische productietakken in de ultraperifere gebieden moet worden gecoördineerd met de steunregelingen die in de rest van de Gemeenschap voor diezelfde productietakken gelden.

(24)

De Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001 moeten worden ingetrokken. Ook zijn, met het oog op coördinatie van de respectieve regelingen, wijzigingen nodig van Verordening (EG) nr. 1782/2003, alsmede van Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(25)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (17).

(26)

De in deze verordening voorziene programma’s dienen te worden toegepast zodra de Commissie kennis heeft gegeven van haar goedkeuring ervan. Opdat de programma’s op dat tijdstip van start kunnen gaan, moeten de lidstaten en de Commissie echter alle voorbereidende maatregelen kunnen treffen in de periode tussen de datum van inwerkingtreding van deze verordening en de datum vanaf welke de programma's worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL 1

ONDERWERP

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden specifieke maatregelen op landbouwgebied vastgesteld die de gevolgen moeten ondervangen van het afgelegen, insulaire en ultraperifere karakter, de kleine oppervlakte, het reliëf en het moeilijke klimaat, en de afhankelijkheid van een klein aantal producten van de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag genoemde gebieden van de Unie, hierna de „ultraperifere gebieden” genoemd.

TITEL II

SPECIFIEKE VOORZIENINGSREGELING

Artikel 2

Geraamde voorzieningsbalans

1.   Voor de in bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten die in de ultraperifere gebieden van essentieel belang zijn voor menselijke consumptie, voor de vervaardiging van andere producten of als productiemiddel in de landbouw, wordt een specifieke voorzieningsregeling ingesteld.

2.   De jaarlijkse behoefte aan de in lid 1 bedoelde producten wordt gekwantificeerd in een geraamde voorzieningsbalans. De behoeften van de ondernemingen waar producten worden verpakt of verwerkt die bestemd zijn voor de plaatselijke markt, die traditioneel worden verzonden naar de rest van de Gemeenschap of die worden uitgevoerd naar derde landen in het kader van regionale of traditionele handel, kunnen worden geraamd in een afzonderlijke voorzieningsbalans.

Artikel 3

Toepassing van de regeling

1.   Bij de invoer in de ultraperifere gebieden van rechtstreeks uit derde landen afkomstige producten die onder de specifieke voorzieningsregeling vallen, wordt binnen de grenzen van de in de geraamde voorzieningsbalans vastgestelde hoeveelheden geen recht toegepast.

Producten die het voorwerp zijn geweest van actieve veredeling of opslag in douane-entrepot in het douanegebied van de Gemeenschap, worden voor de toepassing van deze titel geacht rechtstreeks uit derde landen te zijn ingevoerd.

2.   Om in de overeenkomstig artikel 2, lid 2, vastgestelde behoeften te voorzien met inachtneming van de prijzen en van de kwaliteit en met behoud van het aandeel van de aanvoer uit de Gemeenschap, wordt steun verleend voor de voorziening van de ultraperifere gebieden met producten uit openbare voorraden die zijn ontstaan door de toepassing van communautaire interventiemaatregelen, of met producten die in de Gemeenschap op de markt beschikbaar zijn.

Bij de vaststelling van het steunbedrag voor elk betrokken type product wordt rekening gehouden met de extra kosten van het vervoer naar de ultraperifere gebieden, met de bij uitvoer naar derde landen gehanteerde prijzen en, in het geval van producten voor verwerking of om productiemiddelen voor de landbouw, met de extra kosten die worden veroorzaakt door het insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.

3.   De specifieke voorzieningsregeling wordt op zodanige wijze ten uitvoer gelegd dat met name rekening wordt gehouden met:

a)

de specifieke behoeften van de ultraperifere gebieden en, in het geval van producten voor verwerking of om productiemiddelen voor de landbouw, de gestelde kwaliteitseisen;

b)

de handelsstromen uit en naar de rest van de Gemeenschap;

c)

het economische aspect van de voorgenomen steun.

4.   Voorwaarde voor toepassing van de specifieke voorzieningsregeling is een daadwerkelijke doorberekening tot de eindgebruiker van het economische voordeel dat uit de vrijstelling van het invoerrecht of uit de steun voortvloeit.

Artikel 4

Uitvoer naar derde landen en verzending naar de rest van de Gemeenschap

1.   Producten waarvoor de specifieke voorzieningsregeling wordt toegepast, mogen slechts onder volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde voorwaarden worden uitgevoerd naar derde landen of verzonden naar de rest van de Gemeenschap.

Tot die voorwaarden behoort met name de betaling van de invoerrechten voor de in artikel 3, lid 1, bedoelde producten of de terugbetaling van de op grond van de specifieke voorzieningsregeling ontvangen steun voor de in artikel 3, lid 2, bedoelde producten.

Die voorwaarden gelden niet voor handelsstromen tussen Franse overzeese departementen.

2.   De in lid 1 bedoelde beperking geldt niet voor producten die in de ultraperifere gebieden zijn verwerkt met gebruikmaking van producten waarvoor de specifieke voorzieningsregeling is toegepast, indien die verwerkte producten:

a)

worden uitgevoerd naar derde landen of verzonden naar de rest van de Gemeenschap binnen de grenzen van de traditioneel uitgevoerde of verzonden hoeveelheden. De Commissie stelt die hoeveelheden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vast op basis van het gemiddelde van de in de jaren 1989, 1990 en 1991 uitgevoerde of verzonden hoeveelheden;

b)

in het kader van regionale handel worden uitgevoerd naar derde landen met inachtneming van de volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgestelde bestemmingen en voorwaarden;

c)

worden verzonden van de Azoren naar Madeira of omgekeerd;

d)

worden verzonden van Madeira naar de Canarische Eilanden of omgekeerd.

Bij de uitvoer van die producten wordt geen restitutie toegekend.

3.   In afwijking van lid 2, onder a), mogen de volgende maximumhoeveelheden suiker (GN-code 1701) van de Azoren naar de rest van de Gemeenschap worden verzonden, voor de volgende jaren:

:

in 2006

:

3 000 ton

:

in 2007

:

2 285 ton

:

in 2008

:

1 570 ton

:

in 2009

:

855 ton.

Artikel 5

Suiker

1.   Tijdens de in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 bedoelde periode geldt voor C-suiker in de zin van artikel 13 van die verordening, welke overeenkomstig de bepalingen ter zake van Verordening (EEG) nr. 2670/81 van de Commissie van 14 september 1981 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor de productie buiten de quota in de sector suiker (18) is uitgevoerd en op Madeira of de Canarische Eilanden in de vorm van witte suiker van GN-code 1701 is ingevoerd om er te worden verbruikt en in de vorm van ruwe suiker van GN-code 1701 12 10 op de Azoren is ingevoerd om er te worden geraffineerd en verbruikt, onder de voorwaarden van onderhavige verordening, de regeling inzake vrijstelling van invoerrechten binnen de grenzen van de in artikel 2 van deze verordening bedoelde geraamde voorzieningsbalansen.

2.   Wat de voorziening van de Azoren met ruwe suiker betreft, worden de behoeften geraamd met inachtneming van de ontwikkeling van de lokale productie van suikerbieten. De hoeveelheden waarvoor de voorzieningsregeling geldt, worden op zodanige wijze bepaald dat op de Azoren jaarlijks in totaal niet meer dan 10 000 ton suiker wordt geraffineerd.

Artikel 6

Melkbereidingen

In afwijking van artikel 2 kunnen de Canarische Eilanden in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 melkbereidingen van de GN-codes 1901 90 99 en 2106 90 92 bestemd voor industriële verwerking blijven invoeren, voor maximaal 800 ton per jaar, resp. 45 ton per jaar. De voor de invoer uit de Gemeenschap verleende steun met betrekking tot deze twee producten bedraagt respectievelijk ten hoogste 210 EUR per ton en 59 EUR per ton en blijft binnen de in artikel 23 vastgestelde grens.

Artikel 7

Invoer van rijst in Réunion

Bij invoer in het Franse overzeese departement Réunion van producten van de GN-codes 1006 10, 1006 20 en 1006 40 00 die bestemd zijn om daar te worden verbruikt, wordt geen douanerecht geheven.

Artikel 8

Uitvoeringsbepalingen voor de regeling

De uitvoeringsbepalingen voor deze titel worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. Deze uitvoeringsbepalingen betreffen met name de voorwaarden waaronder de lidstaten een wijziging kunnen aanbrengen in de producthoeveelheden en in de bestemming van de middelen die elk jaar voor de verschillende onder de specifieke voorzieningsregeling vallende producten worden toegewezen, alsmede voorzover nodig de totstandbrenging van een stelsel van invoer- of leveringscertificaten.

TITEL III

MAATREGELEN TEN GUNSTE VAN DE LOKALE LANDBOUWPRODUCTIE

Artikel 9

Steunprogramma’s

1.   Era worden communautaire programma’s voor steun aan de ultraperifere gebieden vastgesteld die specifieke maatregelen bevatten ten gunste van de lokale agrarische productietakken die onder het toepassingsgebied van titel II van het derde deel van het Verdrag vallen.

2.   De communautaire steunprogramma’s worden opgesteld op het geografische niveau dat door de betrokken lidstaat het meest geschikt wordt geacht. Zij worden uitgewerkt door de door deze lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten en worden aan de Commissie voorgelegd nadat de bevoegde autoriteiten en organisaties op het passende geografische niveau zijn geraadpleegd.

3.   Voor elk ultraperifeer gebied kan een enkel communautair steunprogramma worden ingediend.

Artikel 10

Maatregelen

De communautaire steunprogramma’s bevatten de maatregelen die noodzakelijk zijn om de continuïteit en de ontwikkeling van de lokale agrarische productietakken in de ultraperifere gebieden te waarborgen.

Artikel 11

Verenigbaarheid en coherentie

1.   De in het kader van de steunprogramma’s genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en moeten stroken met de andere communautaire beleidstakken en de maatregelen ter uitvoering daarvan.

2.   Er moet met name worden toegezien op de samenhang van de in het kader van de steunprogramma’s genomen maatregelen met de maatregelen ter uitvoering van andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met name de gemeenschappelijke marktordeningen, plattelandsontwikkeling, de kwaliteit van de producten, dierenwelzijn en milieubescherming.

Op grond van deze verordening kan met name geen enkele maatregel worden gefinancierd om steun te verlenen:

a)

ter aanvulling van steun op grond van de in he kader van een gemeenschappelijke marktordening ingestelde premie- of steunregelingen, tenzij aan de hand van objectieve criteria wordt aangetoond dat een uitzondering noodzakelijk is;

b)

voor onderzoeksprojecten, voor maatregelen ter ondersteuning van onderzoeksprojecten of voor maatregelen die voor communautaire financiering in aanmerking komen op grond van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (19);

c)

voor maatregelen die tot het toepassingsgebied behoren van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 (20) inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO).

Artikel 12

Inhoud van de communautaire steunprogramma’s

Elk communautair steunprogramma bevat:

a)

een mee op de beschikbare evaluatieresultaten gebaseerde gekwantificeerde beschrijving van de situatie op het gebied van de betrokken landbouwproductie waarin aandacht wordt besteed aan de verschillen, achterstanden en ontwikkelingsmogelijkheden, en een overzicht van de financiële middelen die zijn aangewend voor en de voornaamste resultaten die zijn behaald met de acties welke zijn ondernomen op grond van de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001;

b)

een beschrijving van de voorgestelde strategie, de gekozen prioriteiten en de gekwantificeerde doelstellingen, alsmede een beoordeling waarin wordt aangegeven welke economische, milieu- en sociaal-maatschappelijke effecten, met inbegrip van de werkgelegenheidseffecten, worden verwacht;

c)

een beschrijving van de overwogen maatregelen, en met name van de steunregelingen om het programma ten uitvoer te leggen, alsmede in voorkomend geval informatie over de behoeften op het gebied van studies, van demonstratieprojecten en van opleiding en technische bijstand met betrekking tot de voorbereiding, toepassing of aanpassing van de betrokken maatregelen;

d)

een tijdschema voor de toepassing van de maatregelen en een indicatieve algemene financiële tabel waarin een samenvattend overzicht wordt gegeven van de uit te trekken middelen;

e)

een toelichting met betrekking tot de verenigbaarheid en de coherentie van de verschillende maatregelen van het programma, alsmede de definitie van de voor het toezicht en de evaluatie te gebruiken criteria en kwantitatieve indicatoren;

f)

de regelingen om voor een doeltreffende en adequate uitvoering van het programma te zorgen, met inbegrip van de regelingen inzake publiciteit, toezicht en evaluatie, alsmede de definitie van de voor de evaluatie te gebruiken gekwantificeerde indicatoren en de bepalingen inzake controle en sancties;

g)

de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en van de voor de uitvoering van het programma verantwoordelijke instanties en de aanwijzing op de geschikte niveaus van de erbij te betrekken autoriteiten of instanties en van de sociaal-economische partners, alsmede de resultaten van het gepleegde overleg.

Artikel 13

Toezicht

De procedures en de fysieke en financiële indicatoren om voor een doeltreffend toezicht op de uitvoering van de communautaire steunprogramma’s te zorgen, worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure.

TITEL IV

BEGELEIDENDE MAATREGELEN

Artikel 14

Logo

1.   Er wordt een logo ingevoerd dat ruimere bekendheid moet geven aan de al dan niet verwerkte kwaliteitsproducten van de landbouw die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden, en dat het verbruik van die producten moet vergroten.

2.   De voorwaarden voor het gebruik van het in lid 1 bedoelde logo worden voorgesteld door de betrokken beroepsorganisaties. De nationale autoriteiten leggen de voorstellen, vergezeld van hun advies, ter goedkeuring aan de Commissie voor.

Het gebruik van het logo wordt gecontroleerd door een overheidsinstantie of door een organisatie die door de bevoegde nationale autoriteiten is erkend.

Artikel 15

Plattelandsontwikkeling

1.   In afwijking van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedraagt voor de ultraperifere gebieden de totale steun voor investeringen die met name tot doel hebben diversificatie, herstructurering of overschakeling op duurzame landbouw te bevorderen op landbouwbedrijven met een beperkte economische omvang die nader moet worden bepaald in de programmacomplementen bedoeld in artikel 18, lid 3, en artikel 19, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (21), ten hoogste 75 % van het subsidiabele investeringsvolume.

2.   In afwijking van artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedraagt voor de ultraperifere gebieden de totale steun voor investeringen in ondernemingen die landbouwproducten verwerken en afzetten welke hoofdzakelijk van lokale productie afkomstig zijn en behoren tot sectoren die nader moeten worden bepaald in de programmacomplementen bedoeld in artikel 18, lid 3, en artikel 19, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/1999, ten hoogste 65 % van het subsidiabele investeringsvolume. Voor kleine en middelgrote ondernemingen bedraagt de betrokken totale steun onder dezelfde voorwaarden ten hoogste 75 % van het subsidiabele investeringsvolume.

3.   De bij artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde beperking geldt niet voor tropische of subtropische bossen en beboste oppervlakten op het grondgebied van de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira.

4.   In afwijking van artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 kunnen de in de bijlage bij die verordening vastgestelde maximumbedragen per jaar die voor communautaire steun in aanmerking komen, worden verdubbeld voor de maatregel ter bescherming van de meren op de Azoren en voor de maatregel tot behoud van het landschap en van de traditionele kenmerken van landbouwgronden, waaronder met name de stenen steunmuren van de terrassen op Madeira.

5.   De op grond van het onderhavige artikel overwogen maatregelen worden in voorkomend geval beschreven in de in de artikelen 18 en 19 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 bedoelde programma's die betrekking hebben op deze gebieden.

Artikel 16

Staatssteun

1.   Met betrekking tot de in bijlage I bij het Verdrag genoemde landbouwproducten waarvoor de artikelen 87, 88 en 89 van het Verdrag van toepassing zijn, kan de Commissie toestaan dat in de sectoren productie, verwerking en afzet van die producten bedrijfssteun wordt verleend ter verlichting van de problemen bij de landbouwproductie die specifiek zijn voor de ultraperifere gebieden en verband houden met het afgelegen, insulaire en ultraperifere karakter van die gebieden.

2.   De lidstaten kunnen een aanvullende financiering toekennen voor de uitvoering van de in titel III van deze verordening bedoelde communautaire steunprogramma’s. In dat geval moet de staatssteun overeenkomstig deze verordening door de lidstaten worden gemeld en door de Commissie worden goedgekeurd als onderdeel van die programma’s. De aldus gemelde steun wordt geacht te zijn gemeld in de zin van artikel 88, lid 3, eerste zin, van het Verdrag.

Artikel 17

Fytosanitaire programma’s

1.   Frankrijk en Portugal dienen bij de Commissie programma’s in om respectievelijk in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en op Madeira voor planten of plantaardige producten schadelijke organismen te bestrijden. In deze programma's worden met name de doelstellingen, de uit te voeren maatregelen, en de duur en de kosten van deze maatregelen vermeld. De op grond van dit artikel ingediende programma's mogen niet gelden voor de bescherming van de bananenteelt.

2.   De Gemeenschap draagt in de financiering van de in lid 1 bedoelde programma’s bij op basis van een technische analyse van de situatie in het betrokken gebied.

3.   Besluiten over de toekenning van de in lid 2 bedoelde financiële bijdrage van de Gemeenschap en over het bedrag daarvan worden genomen volgens de in artikel 26, leden 1 en 3, bedoelde procedure. Volgens dezelfde procedure wordt bepaald welke maatregelen voor communautaire financiering in aanmerking komen.

Die bijdrage kan tot 60 % van de subsidiabele uitgaven in de Franse overzeese departementen, en tot 75 % van de subsidiabele uitgaven op de Azoren en Madeira belopen. Zij wordt betaald op basis van de door Frankrijk en Portugal ingediende documenten. Zo nodig kan de Commissie een onderzoek organiseren en voor haar rekening laten uitvoeren door deskundigen in de zin van artikel 21 van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 (22).

Artikel 18

Wijn

1.   Titel II, hoofdstuk II, en titel III, hoofdstukken I en II, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (23) en hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1227/2000 van de Commissie van 31 mei 2000 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, inzonderheid met betrekking tot het productiepotentieel (24) zijn niet van toepassing op de Azoren en Madeira.

2.   In afwijking van artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt mogen de op de Azoren en Madeira geoogste druiven van de op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt is verboden (Noah, Othello, Isabelle, Jacquez, Clinton en Herbemont), worden gebruikt voor de productie van wijn die alleen binnen die gebieden in het verkeer mag worden gebracht.

In de periode tot en met 31 december 2013 beëindigt Portugal geleidelijk de teelt op de percelen die zijn beplant met op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt is verboden, in voorkomend geval met gebruikmaking van steun in de zin van titel II, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1493/1999.

Elk jaar stelt Portugal de Commissie in kennis van de vorderingen met de omschakeling en herstructurering van de arealen die zijn beplant met op de eigen onderstam groeiende hybride wijnstokrassen waarvan de teelt is verboden.

3.   Titel II, hoofdstuk II, en titel III van Verordening (EG) nr. 1493/1999 en hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1227/2000 zijn niet van toepassing op de Canarische Eilanden, met uitzondering van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde crisisdistillatie in het geval van een uitzonderlijke marktverstoring als gevolg van kwaliteitsproblemen.

Artikel 19

Melk

1.   Met ingang van het melkprijsjaar 1999/2000 worden voor het omslaan van de extra heffing over de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 bedoelde producenten slechts die op de Azoren gevestigde en producerende producenten in de zin van artikel 5, onder c), van die verordening geacht tot de overschrijding te hebben bijgedragen, die grotere hoeveelheden op de markt brengen dan hun referentiehoeveelheid, verhoogd met het in de derde alinea van het onderhavige lid bedoelde percentage.

De extra heffing is verschuldigd voor de hoeveelheden die de aldus met het bovenbedoelde percentage verhoogde referentiehoeveelheid te boven gaan nadat de ongebruikt gebleven hoeveelheden binnen de uit die verhoging resulterende marge over alle op de Azoren gevestigde en producerende producenten in de zin van artikel 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 1788/2003 zijn herverdeeld naar evenredigheid van de referentiehoeveelheid waarover elk van die producenten beschikt.

Het in de eerste alinea bedoelde percentage is gelijk aan de verhouding tussen enerzijds de hoeveelheid van respectievelijk 73 000 ton voor de melkprijsjaren 1999/2000 tot en met 2004/2005 en 23 000 ton vanaf het melkprijsjaar 2005/2006, en anderzijds de som van de op 31 maart 2000 op de onderscheiden bedrijven beschikbare referentiehoeveelheden. Het wordt slechts toegepast op de op 31 maart 2000 op het bedrijf beschikbare referentiehoeveelheden.

2.   De op de markt gebrachte hoeveelheden melk of melkequivalent die de referentiehoeveelheden te boven gaan maar binnen de grenzen van het in lid 1 bedoelde percentage blijven na de in dat lid bedoelde herverdeling, worden niet meegerekend voor de constatering van een eventuele overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 berekende overschrijding door Portugal.

3.   De bij Verordening (EG) nr. 1788/2003 ingestelde regeling inzake een heffing ten laste van de producenten van koemelk geldt niet in de Franse overzeese departementen en geldt, binnen de grenzen van een lokale productie van 4 000 ton melk, niet op Madeira.

4.   In afwijking van de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 2597/97 (25) van de Raad van 18 december 1997 houdende aanvullende voorschriften voor de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten met betrekking tot consumptiemelk, is binnen de grenzen van de behoeften voor lokale consumptie de productie van uit melkpoeder van communautaire oorsprong gereconstitueerde UHT-melk op Madeira toegestaan, voorzover deze maatregel garandeert dat de lokaal geproduceerde melk wordt opgehaald en afgezet. Dit product is uitsluitend bestemd voor plaatselijk verbruik.

De bepalingen ter uitvoering van dit lid worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. In die bepalingen wordt met name voorgeschreven welke hoeveelheid lokaal geproduceerde verse melk moet worden verwerkt in de in de eerste alinea bedoelde gereconstitueerde UHT-melk.

Artikel 20

Veehouderij

1.   Totdat in de Franse overzeese departementen en op Madeira het bestand van lokale jonge mannelijke runderen een niveau bereikt dat voldoende is voor de instandhouding en de ontwikkeling van de lokale vleesproductie, bestaat de mogelijkheid om runderen van oorsprong uit derde landen die bestemd zijn voor verbruik in de Franse overzeese departementen en op Madeira, aldaar voor het mesten ter plaatse in te voeren zonder dat de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 bedoelde douanerechten worden toegepast.

Artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 1, gelden voor de dieren waarvoor de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde vrijstelling wordt toegepast.

2.   De aantallen dieren waarvoor de in lid 1 bedoelde vrijstelling geldt, worden bepaald wanneer in het licht van de ontwikkeling van de lokale productie wordt aangetoond dat invoer noodzakelijk is. Die aantallen en de nadere bepalingen ter uitvoering van dit artikel, die met name de minimumduur van de mestperiode betreffen, worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld. De betrokken dieren zijn bij voorrang bestemd voor de producenten van wie de mestdieren voor ten minste 50 % van lokale oorsprong zijn.

3.   Portugal mag in geval van toepassing van artikel 67 en artikel 68, lid 2, onder a), punt i), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 het nationale maximum voor de rechten op de betalingen voor schapen en geiten en op de zoogkoeienpremie verlagen. In dit geval wordt het betrokken bedrag volgens de in artikel 26, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure overgeheveld van de ter uitvoering van de genoemde bepalingen vastgestelde maxima naar de bij artikel 23, lid 2, tweede streepje, van de onderhavige verordening vastgestelde financiële toewijzing.

Artikel 21

Staatssteun voor de tabaksproductie

Spanje kan op de Canarische Eilanden steun voor de tabaksproductie verlenen ter aanvulling van de bij titel I van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (26) ingestelde premie. De toekenning van deze steun mag niet leiden tot discriminatie tussen telers op de Canarische Eilanden.

Deze steun bedraagt ten hoogste 2 980,62 EUR per ton. De aanvullende steun wordt toegekend voor maximaal 10 ton per jaar.

Artikel 22

Vrijstelling van douanerechten voor tabak

1.   Geen douanerecht wordt toegepast bij rechtstreekse invoer in de Canarische Eilanden van ruwe tabak en halffabrikaten van tabak van respectievelijk:

a)

GN-code 2401,

b)

de volgende posten:

2401 10 ruwe, ongestripte tabak,

2401 20 ruwe, gestripte tabak,

ex 2401 20 dekblad voor sigaren, op drager, opgerold, bestemd voor gebruik in tabaksfabrikaten,

2401 30 afvallen van tabak,

ex 2402 10 onafgewerkte sigaren zonder dekblad,

ex 2403 10 gesneden tabak (definitieve tabaksmengsels voor de vervaardiging van sigaretten, cigarillo’s en sigaren),

ex 2403 91„gehomogeniseerde” of „gereconstitueerde” tabak, ook in de vorm van vellen of repen,

ex 2403 99 geëxpandeerde tabak.

De in de eerste alinea bedoelde vrijstelling geldt voor producten voor de lokale vervaardiging van tabaksfabrikaten binnen de grenzen van een jaarlijkse invoer van 20 000 ton equivalent van gestripte ruwe tabak.

2.   De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

TITEL V

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 23

Financiële middelen

1.   De maatregelen op grond van deze verordening, met uitzondering van de in artikel 15 bedoelde maatregelen, zijn interventies ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (27) voor de periode tot en met 31 december 2006. Met ingang van 1 januari 2007 zijn deze maatregelen interventies ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (28).

2.   De in de titels II en III van de onderhavige verordening bedoelde maatregelen worden door de Gemeenschap gefinancierd ten belope van ten hoogste de volgende jaarbedragen:

:

Voor de Franse overzeese departementen

:

84,7 miljoen EUR,

:

Voor de Azoren en Madeira

:

77,3 miljoen EUR,

:

Voor de Canarische Eilanden

:

127,3 miljoen EUR.

3.   Voor de in titel II bedoelde programma’s kunnen jaarlijks ten hoogste de volgende bedragen worden toegewezen:

:

Voor de Franse overzeese departementen

:

20,7 miljoen EUR,

:

Voor de Azoren en Madeira

:

17,7 miljoen EUR,

:

Voor de Canarische Eilanden

:

72,7 miljoen EUR.

4.   Voor 2006 worden de in de leden 2 en 3 genoemde jaarlijkse bedragen verminderd met de bedragen van de uitgaven uit hoofde van maatregelen die overeenkomstig de in artikel 29 genoemde verordeningen zijn uitgevoerd.

TITEL VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 14 april 2006 bij de Commissie het ontwerp in van een algemeen programma in het kader van de in artikel 23, leden 2 en 3, bepaalde financiële toewijzing.

Het ontwerp van het algemeen programma bevat een ontwerp van geraamde voorzieningsbalans als bedoeld in artikel 2, lid 2, met opgave van de producten, de producthoeveelheden en de steunbedragen voor de voorziening vanuit de Gemeenschap, alsmede een ontwerp-programma inzake steun voor de lokale productie als bedoeld in artikel 9, lid 1.

2.   De Commissie evalueert de voorgestelde algemene programma's en besluit uiterlijk vier maanden na de indiening ervan deze al dan niet goed te keuren volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure.

3.   De algemene programma's zijn vanaf de datum van de door de Commissie aan de betrokken lidstaat gedane kennisgeving van toepassing.

Artikel 25

Uitvoeringsbepalingen

De maatregelen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure. Het betreft met name:

de voorwaarden waaronder de lidstaten de producthoeveelheden en de omvang van de voorzieningssteun, alsmede de steunmaatregelen of de bestemming van de voor steun voor de lokale productie uitgetrokken middelen kunnen wijzigen;

de bepalingen betreffende de minimumeisen voor de controles en de sancties die door de lidstaten moeten worden toegepast.

het bepalen van de maatregelen en de in aanmerking komende bedragen, uit hoofde van artikel 23, lid 1, voor de studies, demonstratieprojecten en opleiding en technische bijstand met betrekking tot de in artikel 12, onder c), bedoelde maatregelen alsmede een maximumpercentage voor de financiering van deze maatregelen, berekend op basis van het totale bedrag van elk programma.

Artikel 26

Beheerscomité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 144 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen, behalve in het geval van artikel 15 van deze verordening, voor de uitvoering waarvan de Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 50 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 ingestelde Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling en in het geval van artikel 17 van deze verordening, voor de uitvoering waarvan de Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 76/894/EEG (29) ingestelde Permanent Plantenziektekundig Comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 27

Nationale maatregelen

De lidstaten stellen de maatregelen vast die nodig zijn om de naleving van deze verordening te waarborgen, waaronder met name de controlemaatregelen en de administratieve sancties, en zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 28

Mededelingen en verslagen

1.   Uiterlijk op 15 februari van elk jaar delen de lidstaten de Commissie mee welke aan hen beschikbaar gestelde kredieten zij voornemens zijn uit te geven voor de uitvoering in het volgende jaar van de programma’s waarin deze verordening voorziet.

2.   Uiterlijk op 31 juli van elk jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de toepassing in het voorafgaande jaar van de maatregelen waarin deze verordening voorziet.

3.   Uiterlijk op 31 december 2009 en vervolgens om de vijf jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een algemeen verslag in waarin het effect van de op grond van deze verordening uitgevoerde acties wordt beschreven en dat indien nodig vergezeld gaat van passende voorstellen.

Artikel 29

Intrekkingen

De Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en moeten worden gelezen volgens de in bijlage I opgenomen concordantietabel.

Artikel 30

Overgangsmaatregelen

De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure de overgangsmaatregelen vaststellen die nodig zijn om een soepele overgang te waarborgen van de tijdens het jaar 2005 geldende regeling naar de regeling die voortvloeit uit de bij deze verordening vastgestelde maatregelen.

Artikel 31

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003

Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt punt b) vervangen door:

„b)

alle andere in bijlage VI vermelde rechtstreekse betalingen die in de referentieperiode zijn verleend aan landbouwers in de Franse overzeese departementen, op de Azoren en Madeira, op de Canarische Eilanden en op de eilanden in de Egeïsche Zee, alsmede de rechtstreekse betalingen die in de referentieperiode zijn verleend krachtens artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93.”

b)

Lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:

„2.   Onverminderd het bepaalde in artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2019/93, verlenen de lidstaten de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde rechtstreekse betalingen binnen de grenzen van de overeenkomstig artikel 64, lid 2, van de onderhavige verordening vastgestelde maxima onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in titel IV, hoofdstukken 3, 6 en 7 tot en met 13, van de onderhavige verordening, respectievelijk in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93.”

2)

in artikel 71, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:

„2.   Onverminderd het bepaalde in artikel 70, lid 2, van de onderhavige verordening, past de betrokken lidstaat gedurende de overgangsperiode de in bijlage VI bij de onderhavige verordening genoemde rechtstreekse betalingen toe onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in titel IV, hoofdstukken 3, 6 en 7 tot en met 13, van de onderhavige verordening, respectievelijk in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2019/93, en binnen de grenzen van het volgens de in artikel 144, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde procedure voor elk van die rechtstreekse betalingen vastgestelde begrotingsmaximum dat overeenkomt met het aandeel van de betrokken rechtstreekse betaling in het in artikel 41 van de onderhavige verordening bedoelde nationale maximum.”

3)

de bijlagen I en VI worden vervangen door de bijlagen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 32

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1785/2003

Verordening (EG) nr. 1785/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1)

artikel 5 wordt geschrapt.

2)

artikel 11, lid 3, wordt geschrapt.

Artikel 33

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is evenwel van toepassing ten aanzien van de betrokken lidstaat vanaf de datum waarop de Commissie kennis geeft van haar goedkeuring van het in artikel 24 bis, lid 1, bedoelde algemene programma, behalve wat betreft de artikelen 24, 25, 26, 27 en 29 bis, die van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding, en artikel 4, lid 3, dat van toepassing is vanaf 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

U. PLASSNIK


(1)  Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB C 231 van 20.9.2005, blz. 75.

(4)  PB L 217 van 31.7.1992, blz. 71. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 21/2002 (PB L 8 van 11.1.2002, blz. 15).

(5)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(6)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. Verordening als laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2223/2004 (PB L 379 van 24.12.2004, blz. 1).

(7)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 123. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2217/2004 (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 1).

(8)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1690/2004 (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 1).

(9)  PB L 8 van 14.1.2004, blz. 1.

(10)  PB L 270 van 21.10.2003. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2183/2005 (PB L 347 van 30.12.2005, blz. 56).

(11)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1690/2004 (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 1).

(12)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1690/2004.

(13)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005 (PB L 307 van 25.11.2005, blz. 2).

(14)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1913/2005.

(15)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(16)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(17)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(18)  PB L 262 van 16.9.1981, blz. 14. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 95/2002 (PB L 17 van 19.1.2002, blz. 37).

(19)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

(20)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

(21)  PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3).

(22)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/77/EG van de Commissie (PB L 296 van 12.11.2005, blz. 17).

(23)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1.Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2165/2005 (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 1).

(24)  PB L 143 van 16.6.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/2005 (PB L 199 van 29.7.2005, blz. 32).

(25)  PB L 351 van 23.12.1997, blz. 13. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1602/1999 (PB L 189 van 22.7.1999, blz. 43).

(26)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1679/2005 (PB L 271 van 15.10.2005, blz. 1).

(27)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103. Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1).

(28)  PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1.

(29)  PB L 340 van 9.12.1976, blz. 25.


BIJLAGE I

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1452/2001

Verordening (EG) nr. 1453/2001

Verordening (EG) nr. 1454/2001

Verordening (EG) nr. 1785/2003

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 1

 

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 2

 

Artikel 2

Artikel 3, leden 1 tot en met 4

Artikel 3, leden 1 tot en met 4

Artikel 3, leden 1 tot en met 4

 

Artikel 3

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, lid 5

 

Artikel 4

 

Artikel 3, lid 6, derde alinea

 

 

Artikel 5

 

 

 

Artikel 11, lid 3

Artikel 7

Artikel 3, lid 6, eerste en tweede alinea

Artikel 3, lid 6, eerste en tweede alinea

Artikel 3, lid 6, eerste en tweede alinea

 

Artikel 8

Artikel 5

 

 

 

Artikel 6

 

 

 

Artikel 8

 

 

 

Artikel 9

 

 

 

Artikel 11

 

 

 

Artikel 12

 

 

 

Artikel 13

 

 

 

Artikel 14

 

 

 

Artikel 15

 

 

 

Artikel 16

 

 

 

Artikel 17

 

 

 

Artikel 18

 

 

 

 

Artikel 5

 

 

 

Artikel 6

 

 

 

Artikel 7

 

 

 

Artikel 9

 

 

Artikel 19

Artikel 11

Artikel 18

 

Artikel 14

 

Artikel 13

 

 

 

Artikel 14

 

 

 

Artikel 15

 

 

 

Artikel 16

 

 

 

Artikel 17

 

 

 

Artikel 18

 

 

 

Artikel 19

 

 

 

Artikel 20

 

 

 

Artikel 22, leden 1 en 2, lid 3, eerste en tweede alinea, en leden 4 en 5

 

 

 

Artikel 24

 

 

 

Artikel 25

 

 

 

Artikel 26

 

 

 

Artikel 27

 

 

 

Artikel 28

 

 

 

Artikel 30

 

 

 

 

Artikel 4

 

 

 

Artikel 5

 

 

 

Artikel 7

 

 

 

Artikel 8

 

 

 

Artikel 9

 

 

 

Artikel 10

 

 

 

Artikel 11

 

 

 

Artikel 13

 

 

 

Artikel 14

 

 

 

Artikel 17

 

 

Artikel 31

 

 

Artikel 21, leden 1 en 2

Artikel 33, leden 1 en 2

Artikel 19, leden 1 en 2

 

Artikel 15, leden 1 en 2

Artikel 21, lid 3

Artikel 33, lid 3

 

 

Artikel 15, lid 3

 

Artikel 33, lid 5

 

 

Artikel 15, lid 4

Artikel 21, lid 5

Artikel 33, lid 6

Artikel 19, lid 4

 

Artikel 15, lid 5

Artikel 24

Artikel 36

Artikel 22

 

Artikel 16, lid 1

 

 

 

 

Artikel 16, lid 2

Artikel 20

Artikel 32

 

 

Artikel 17

 

Artikel 8

 

 

Artikel 18, lid 1

 

Artikel 10

 

 

Artikel 18, lid 2

 

 

Artikel 12

 

Artikel 18, lid 3

 

Artikel 23

 

 

Artikel 19, leden 1 en 2

Artikel 10, lid 2

Artikel 15, lid 3

 

 

Artikel 19, lid 3

 

Artikel 15, lid 4

 

 

Artikel 19, lid 4

Artikel 7

Artikel 12

 

 

Artikel 20, leden 1 en 2

 

Artikel 22, lid 3, derde alinea

 

 

Artikel 20, lid 3

 

 

Artikel 15

 

Artikel 21

 

 

Artikel 16

 

Artikel 22

Artikel 25

Artikel 37

Artikel 23

 

Artikel 23, lid 1

 

 

 

 

Artikel 23, leden 2, 3 en 4

Artikel 22

Artikel 34

Artikel 20

 

Artikel 25

Artikel 23

Artikel 35

Artikel 21

 

Artikel 26

Artikel 26

Artikel 38

Artikel 24

 

Artikel 27

Artikel 27

Artikel 39

Artikel 25

 

Artikel 28

 

 

 

 

Artikel 29

 

 

 

 

Artikel 31

 

 

 

 

Artikel 32

Artikel 29

Artikel 41

Artikel 27

 

Artikel 33


BIJLAGE II

De bijlagen I en VI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden als volgt gewijzigd:

1)

Bijlage I wordt vervangen door:

„BIJLAGE I

Lijst van de steunregelingen die voldoen aan de criteria van artikel 1

Sector

Rechtsgrond

Opmerkingen

Bedrijfstoeslag

Titel III van deze verordening

Ontkoppelde betaling (zie bijlage VI) (1)

Een enkele areaalbetaling

Titel IV bis, artikel 143 ter, van deze verordening

Ontkoppelde betaling ter vervanging van alle in deze bijlage bedoelde rechtstreekse betalingen

Durumtarwe

Titel IV, hoofdstuk 1, van deze verordening

Areaalsteun (kwaliteitspremie)

Eiwithoudende gewassen

Titel IV, hoofdstuk 2, van deze verordening

Areaalsteun

Rijst

Titel IV, hoofdstuk 3, van deze verordening

Areaalsteun

Schaalvruchten

Titel IV, hoofdstuk 4, van deze verordening

Areaalsteun

Energiegewassen

Titel IV, hoofdstuk 5, van deze verordening

Areaalsteun

Zetmeelaardappelen

Titel IV, hoofdstuk 6, van deze verordening

Productiesteun

Melk en zuivelproducten

Titel IV, hoofdstuk 7, van deze verordening

Melkpremie en extra betalingen

Akkerbouwgewassen in Finland en in bepaalde regio’s van Zweden

Titel IV, hoofdstuk 8, van deze verordening (2)  (5)

Specifieke regionale steun voor akkerbouwgewassen

Zaaizaad

Titel IV, hoofdstuk 9, van deze verordening (2)  (5)

Productiesteun

Akkerbouwgewassen

Titel IV, hoofdstuk 10, van deze verordening (3)  (5)

Areaalsteun, met inbegrip van de braakleggingsbetalingen, de kuilgrasbetalingen, de aanvullende bedragen (2) en de toeslag en het specifieke steunbedrag voor durumtarwe

Schapen en geiten

Titel IV, hoofdstuk 11, van deze verordening (3)  (5)

Ooien- en geitenpremie, aanvullende premie en bepaalde extra betalingen

Rundvlees

Titel IV, hoofdstuk 12, van deze verordening (5)

Speciale premie (3), seizoencorrectiepremie, zoogkoeienpremie (ook bij betaling voor vaarzen en inclusief de aanvullende nationale zoogkoeienpremie indien medegefinancierd) (3), slachtpremie (3), extensiveringsbedrag en extra betalingen

Zaaddragende leguminosen

Titel IV, hoofdstuk 13, van deze verordening (5)

Areaalsteun

Specifieke soorten landbouw en kwaliteitsproductie

Artikel 69 van deze verordening (4)

 

Gedroogde voedergewassen

Artikel 71, lid 2, tweede alinea, van deze verordening (5)

 

Regeling voor kleine landbouwers

Artikel 2 bis

van Verordening (EG) nr. 1259/1999

Areaalsteun die als overgangsmaatregel wordt verleend aan landbouwers die minder dan 1 250 EUR ontvangen

Olijfolie

Titel IV, hoofdstuk 10 ter, van deze verordening

Areaalsteun

Zijderupsen

Artikel 1

van Verordening (EEG) nr. 845/72

Steun ter bevordering van de zijderupsenteelt

Bananen

Artikel 12

van Verordening (EEG) nr. 404/93

Productiesteun

Rozijnen en krenten

Artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2201/96

Areaalsteun

Tabak

Titel IV, hoofdstuk 10 quater, van deze verordening

Productiesteun

Hop

Titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van deze verordening (3)  (5)

Areaalsteun

POSEI

Titel III van Verordening (EG) nr. 247/2006 (6)

Rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 2, onder d), die worden uitgekeerd op grond van de in de programma’s vastgestelde maatregelen

Eilanden in de Egeïsche Zee

Artikelen 6 (2)  (5), 8, 11 en 12

van Verordening (EEG) nr. 2019/93

Sectoren: rundvlees; aardappelen; olijven; honing

Katoen

Titel IV, hoofdstuk 10 bis, van deze verordening

Areaalsteun

2)

Bijlage VI wordt vervangen door:

„BIJLAGE VI

Lijst van rechtstreekse betalingen in verband met de bedrijfstoeslag als bedoeld in artikel 33

Sector

Rechtsgrond

Opmerkingen

Akkerbouwgewassen

Artikelen 2, 4 en 5

van Verordening (EG) nr. 1251/1999

Areaalsteun, met inbegrip van de braakleggingsbetalingen, de kuilgrasbetalingen, de aanvullende bedragen (7) en de toeslag en het specifieke steunbedrag voor durumtarwe

Aardappelzetmeel

Artikel 8, lid 2,

van Verordening (EEG) nr. 1766/92

Betaling aan landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren

Zaaddragende leguminosen

Artikel 1

van Verordening (EG) nr. 1577/96

Areaalsteun

Rijst

Artikel 6

van Verordening (EG) nr. 3072/95

Areaalsteun

Zaaizaad (7)

Artikel 3

van Verordening (EEG) nr. 2358/71

Productiesteun

Rundvlees

Artikelen 4, 5, 6, 10, 11, 13 en 14

van Verordening (EG) nr. 1254/1999

Speciale premie, seizoencorrectiepremie, zoogkoeienpremie (ook bij betaling voor vaarzen en inclusief de aanvullende nationale zoogkoeienpremie indien medegefinancierd), slachtpremie, extensiveringsbedrag en extra betalingen

Melk en zuivelproducten

Titel IV, hoofdstuk 7, van deze verordening

Melkpremie en extra betalingen (8)

Schapen en geiten

Artikel 5

van Verordening (EG) nr. 2467/98;

artikel 1

van Verordening (EEG) nr. 1323/90;

de artikelen 4 en 5 en artikel 11, lid 1 en lid 2, eerste, tweede en vierde streepje,

van Verordening (EG) nr. 2529/2001

Ooien- en geitenpremie, aanvullende premie en bepaalde extra betalingen

Eilanden in de Egeïsche Zee (7)

Artikel 6, leden 2 en 3,

van Verordening (EEG) nr. 2019/93

Sector: rundvlees

Gedroogde voedergewassen

Artikel 3

van Verordening (EG) nr. 603/95

Steun voor verwerkte producten (zoals toegepast overeenkomstig bijlage VII, onder D, bij de onderhavige verordening)

Katoen

Punt 3 van Protocol nr. 4 betreffende katoen bij de Akte van toetreding van Griekenland

Steun via de betaling voor niet-geëgreneerde katoen

Olijfolie

Artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG

Productiesteun

Tabak

Artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2075/92/EEG

Productiesteun

Hop

Artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1696/71

Areaalsteun

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1098/98

Steun voor het tijdelijk uit productie nemen van hoppercelen


(1)  Met ingang van 1 januari 2005, of later in geval van toepassing van artikel 71. Voor 2004, of later in geval van toepassing van artikel 71, worden de in bijlage VI genoemde rechtstreekse betalingen, met uitzondering van die voor gedroogde voedergewassen, opgenomen in bijlage I.

(2)  In geval van toepassing van artikel 70.

(3)  In geval van toepassing van artikel 66, 67, 68 of 68 bis.

(4)  In geval van toepassing van artikel 69.

(5)  In geval van toepassing van artikel 71.

(6)  PB L 42 van 14.2.2006, blz. 1.”

(7)  Behalve in geval van toepassing van artikel 70.

(8)  Vanaf 2007 behalve in geval van toepassing van artikel 62.”


14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/20


VERORDENING (EG) Nr. 248/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2006

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 14 februari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2006.

Voor de Commissie

J. L. DEMARTY

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 13 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

81,1

204

42,1

212

94,2

624

106,4

999

81,0

0707 00 05

052

153,9

204

101,2

999

127,6

0709 10 00

220

57,6

624

101,9

999

79,8

0709 90 70

052

123,6

204

76,1

999

99,9

0805 10 20

052

55,1

204

52,4

212

41,4

220

46,7

448

47,7

624

79,5

999

53,8

0805 20 10

204

91,9

999

91,9

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

61,8

204

113,2

464

131,1

624

76,2

999

95,6

0805 50 10

052

43,1

999

43,1

0808 10 80

400

113,6

404

105,2

528

80,3

720

66,0

999

91,3

0808 20 50

388

96,2

400

86,9

512

67,9

528

85,9

720

73,7

999

82,1


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/22


VERORDENING (EG) Nr. 249/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2006

tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2430/1999, (EG) nr. 937/2001, (EG) nr. 1852/2003 en (EG) nr. 1463/2004 wat betreft de voorwaarden voor de verlening van vergunningen voor het gebruik van bepaalde toevoegingsmiddelen in de diervoeding, behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen”

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 voorziet in de mogelijkheid tot wijziging van de voorwaarden van de vergunning voor een toevoegingsmiddel op grond van een verzoek van de vergunninghouder.

(2)

Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel halofuginone-hydrobromide 6 g/kg („Stenorol”), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor legkippen verleend bij Verordening (EG) nr. 2430/1999 van de Commissie (2). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel.

(3)

Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel salinomycine-natrium 120 g/kg („Sacox 120”), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor mestkonijnen verleend bij Verordening (EG) nr. 937/2001 van de Commissie (3). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel.

(4)

Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel salinomycine-natrium 120 g/kg („Sacox 120 microGranulate”), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor opfokleghennen verleend bij Verordening (EG) nr. 1852/2003 van de Commissie (4). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel.

(5)

Voor het gebruik van het toevoegingsmiddel salinomycine-natrium 120 g/kg („Sacox 120 microGranulate”), behorende tot de groep „Coccidiostatica en andere geneeskrachtige stoffen” is een vergunning voor tien jaar voor mestkippen verleend bij Verordening (EG) nr. 1463/2004 van de Commissie (5). De vergunning werd gebonden aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van het toevoegingsmiddel en kwam in de plaats van de vorige vergunning voor dit toevoegingsmiddel, die niet persoonsgebonden was.

(6)

De vergunninghouders, Hoechst Roussel Vet GmbH en Intervet International bv, hebben krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 aanvragen ingediend om de naam van de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van de in de overwegingen 2 tot en met 5 vermelde toevoegingsmiddelen te wijzigen. Tezamen met de aanvraag hebben zij gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de rechten voor het in de handel brengen van die toevoegingsmiddelen met ingang van 1 augustus 2005 zijn overgedragen op Huvepharma nv.

(7)

De toewijzing van een vergunning voor een toevoegingsmiddel die is gebonden aan een persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen daarvan aan een andere persoon is gebaseerd op een louter administratieve procedure en vereiste geen nieuwe beoordeling van de toevoegingsmiddelen. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is in kennis gesteld van de aanvraag.

(8)

Om Huvepharma nv in staat te stellen gebruik te maken van zijn eigendomsrechten is het nodig dat de naam van de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van de toevoegingsmiddelen dienovereenkomstig wordt gewijzigd.

(9)

De Verordeningen (EG) nr. 2430/1999, (EG) nr. 937/2001, (EG) nr. 1852/2003 en (EG) nr. 1463/2004 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode tijdens welke bestaande voorraden kunnen worden opgebruikt.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In kolom 2 van de vermeldingen voor E 764 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2430/1999 worden de woorden „Hoechst Roussel Vet GmbH” vervangen door de woorden „Huvepharma nv”.

Artikel 2

In kolom 2 van de vermeldingen voor E 766 van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 937/2001 worden de woorden „Intervet International bv” vervangen door de woorden „Huvepharma nv”.

Artikel 3

In kolom 2 van de vermeldingen voor E 766 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1852/2003 worden de woorden „Intervet International bv” vervangen door de woorden „Huvepharma nv”.

Artikel 4

In kolom 2 van de vermeldingen voor E 766 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1463/2004 worden de woorden „Intervet International bv” vervangen door de woorden „Huvepharma nv”.

Artikel 5

Bestaande voorraden die voldoen aan de bepalingen die golden vóór de inwerkingtreding van deze verordening mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt tot en met 31 juli 2006.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 378/2005 van de Commissie (PB L 59 van 5.3.2005, blz. 8).

(2)  PB L 296 van 17.11.1999, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1756/2002 van de Raad (PB L 265 van 3.10.2002, blz. 1).

(3)  PB L 130 van 12.5.2001, blz. 25.

(4)  PB L 271 van 22.10.2003, blz. 13.

(5)  PB L 270 van 18.8.2004, blz. 5.


14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/24


VERORDENING (EG) Nr. 250/2006 VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 560/2005 van de Raad tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 560/2005 van de Raad van 12 april 2005 tot instelling van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten in verband met de situatie in Ivoorkust (1), en met name op artikel 11, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 560/2005 worden natuurlijke en rechtspersonen, alsook entiteiten opgesomd wier tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 7 februari 2006 besloten tot opstelling van een eerste lijst van drie natuurlijke personen wier tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage I moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 560/2005 wordt hierbij gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2006.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 95 van 14.4.2005, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 560/2005 wordt als volgt gewijzigd:

De volgende natuurlijke personen worden toegevoegd:

a)

Charles Blé Goudé. Geboortedatum: 1.1.1972. Nationaliteit: Ivoorkust. Paspoortnummer: PD. AE/088 DH 12.

b)

Eugène Ngoran Kouadio Djué. Geboortedatum: 20.12.1969 of 1.1.1966. Nationaliteit: Ivoorkust.

c)

Martin Kouakou Fofie. Geboortedatum: 1.1.1968. Nationaliteit: Ivoorkust.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/26


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 6 februari 2006

inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in diervoeders en levensmiddelen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 235)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/88/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aanbeveling 2002/201/EG van de Commissie van 4 maart 2002 inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in diervoeders en levensmiddelen (1) maakt deel uit van een algehele strategie om de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in het milieu, diervoeders en in levensmiddelen terug te dringen. Zij beoogt actiedrempels en, op termijn, streefwaarden voor diervoeders en levensmiddelen aan te bevelen.

(2)

Hoewel uit toxicologisch oogpunt ieder gehalte voor zowel dioxinen als dioxineachtige PCB's zou moeten gelden, zijn in 2001 bij Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (2) alleen maximumgehalten voor dioxinen en niet voor dioxineachtige PCB's vastgesteld, omdat toentertijd nog zeer weinig bekend was over de prevalentie van dioxineachtige PCB's. Ook bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (3) werden in 2001 alleen maximumgehalten voor dioxinen en niet voor dioxineachtige PCB's in diervoeders vastgesteld.

(3)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 466/2001 dient de Commissie de bepalingen inzake dioxinen in levensmiddelen eind 2004 in het licht van de nieuwe gegevens betreffende de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB's voor het eerst te herzien, met name zodat de vast te stellen gehalten ook voor dioxineachtige PCB's zullen gaan gelden. Richtlijn 2002/32/EG bevat een soortgelijke herzieningsclausule ten aanzien van dioxinen in diervoeders.

(4)

Inmiddels zijn er echter meer gegevens over de aanwezigheid van dioxineachtige PCB's in diervoeders en levensmiddelen beschikbaar. Als gevolg hiervan zijn maximumgehalten vastgesteld voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB's, uitgedrukt in de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vastgestelde toxiciteitsequivalenten, met gebruikmaking van de WHO-TEF's, aangezien dit in toxicologisch opzicht de meest geschikte aanpak is. Met het oog op een soepele overgang dienen de huidige maximumgehalten voor dioxinen gedurende een overgangsperiode te blijven gelden naast de pas vastgestelde gehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB's.

(5)

Bij Aanbeveling 2002/201/EG zijn ter stimulering van een proactieve aanpak ten behoeve van de vermindering van de in levensmiddelen en diervoeders aanwezige dioxinen en dioxineachtige PCB's actiedrempels voor dioxinen vastgesteld. Deze actiedrempels zijn voor de bevoegde autoriteiten en de exploitanten een hulpmiddel om te bepalen in welke gevallen het wenselijk is een bron van contaminatie op te sporen en maatregelen te nemen om deze te reduceren of te elimineren. Aangezien de bronnen van dioxinen en dioxineachtige PCB's verschillend zijn, moeten afzonderlijke actiedrempels worden vastgesteld voor dioxinen enerzijds en dioxineachtige PCB's anderzijds. Daarom moet Aanbeveling 2002/201/EG worden vervangen.

(6)

Voorts dienen de actiedrempels periodiek te worden aangepast met het oog op de dalende trend van de gehalten aan dioxinen en dioxineachtige PCB's en de actieve aanpak die wordt gevolgd om de aanwezigheid ervan in diervoeders en levensmiddelen geleidelijk terug te dringen.

(7)

Richtlijn 2002/32/EG biedt de mogelijkheid om actiedrempels vast te stellen. Derhalve moeten de actiedrempels voor dioxinen en dioxineachtige PCB's in diervoeders in Richtlijn 2002/32/EG worden overgenomen.

(8)

De streefwaarden zijn de contaminatieniveaus van levensmiddelen en diervoeders die moeten worden bereikt om de blootstelling van de meerderheid van de bevolking van de EU uiteindelijk terug te brengen tot de door het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) bepaalde TWI voor dioxinen en dioxineachtige PCB's. Deze moeten worden vastgesteld aan de hand van nauwkeurigere informatie over de effecten die milieumaatregelen en maatregelen aan de bron van levensmiddelen en diervoeders hebben op de vermindering van de gehalten van dioxinen en dioxineachtige PCB's in de diverse voedermiddelen, diervoeders en levensmiddelen. Daar voor de bepaling van deze streefwaarden vele verschillende factoren in overweging moeten worden genomen, dient de vaststelling ervan tot eind 2008 te worden uitgesteld,

BEVEELT AAN:

(1)

Dat de lidstaten, afhankelijk van de productie, het gebruik en de consumptie van voedermiddelen, diervoeders en levensmiddelen op hun grondgebied, een steekproefsgewijze controle op de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB's en, zo mogelijk, van niet-dioxineachtige PCB's in voedermiddelen, diervoeders en levensmiddelen uitvoeren. Deze controle wordt overeenkomstig Aanbeveling 2004/704/EG van de Commissie van 11 oktober 2004 inzake de monitoring van achtergrondconcentraties van dioxinen en dioxineachtige PCB's in diervoeders (4) en overeenkomstig Aanbeveling 2004/705/EG van de Commissie van 11 oktober 2004 inzake de monitoring van achtergrondconcentraties van dioxinen en dioxineachtige PCB's in levensmiddelen (5) uitgevoerd.

(2)

Dat in gevallen waarin de bepalingen van Richtlijn 2002/32/EG en Verordening (EG) nr. 466/2001 niet worden nageleefd, en (behoudens punt 3) in gevallen waarin de gehalten aan dioxinen en dioxineachtige PCB's boven de actiedrempels overeenkomstig bijlage I bij deze aanbeveling ten aanzien van levensmiddelen en overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2002/32/EG ten aanzien van diervoeders worden aangetroffen, de lidstaten, in samenwerking met de betrokken bedrijven,

a)

onderzoeken instellen naar de bron van de contaminatie,

b)

maatregelen nemen om de bron van contaminatie te reduceren of te elimineren,

c)

controles op niet-dioxineachtige PCB's uitvoeren.

(3)

Dat de lidstaten waar zich bijzonder hoge achtergrondniveaus van dioxinen en dioxineachtige PCB's voordoen, zodanige nationale actiedrempels vaststellen voor de binnenlandse productie van voedermiddelen, diervoeders en levensmiddelen, dat bij circa 5 % van de resultaten van de in punt 1 genoemde controles een onderzoek wordt ingesteld naar de bron van de contaminatie.

(4)

Dat de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis stellen van hun bevindingen, de resultaten van hun onderzoek en de genomen maatregelen om de bron van contaminatie te reduceren of te elimineren.

(5)

Dat de lidstaten de in punt 4 genoemde gegevens elk jaar uiterlijk op 31 maart doorgeven (voor levensmiddelen) of deze opnemen in het jaarverslag dat op grond van artikel 22, lid 2, van Richtlijn 95/53/EG van de Raad (6) bij de Commissie moet worden ingediend (voor diervoeders); alleen als de informatie van rechtstreeks belang is voor de andere lidstaten, moet deze onmiddellijk worden doorgegeven. Na de uitvoering van de meerjarige nationale controleplannen overeenkomstig de artikelen 41 en 42 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (7) kan de informatie in het jaarverslag dat op grond van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 882/2004 bij de Commissie moet worden ingediend, worden doorgeven.

Aanbeveling 2002/201/EG van de Commissie wordt ingetrokken met ingang van 14 november 2006.

Gedaan te Brussel, 6 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 67 van 9.3.2002, blz. 69.

(2)  PB L 77 van 16.3.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) 1822/2005 (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 11).

(3)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/87/EG van de Commissie (PB L 318 van 6.12.2005, blz. 19).

(4)  PB L 321 van 22.10.2004, blz. 38.

(5)  PB L 321 van 22.10.2004, blz. 45.

(6)  PB L 265 van 8.11.1995, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 234 van 2.9.2001, blz. 55).

(7)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; gerectificeerd in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Dioxinen (som van polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD’s) en polychloordibenzofuranen (PCDF’s), uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waarbij gebruik wordt gemaakt van de door de WHO vastgestelde TEF's (toxiciteitsequivalentiefactoren van 1997)), en dioxineachtige PCB’s (som van polychloorbifenylen (PCB’s), uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waarbij gebruik wordt gemaakt van de door de WHO vastgestelde TEF's (toxiciteitsequivalentiefactoren van 1997)).

Levensmiddelen

Actiedrempel voor dioxinen + furanen (WHO-TEQ) (1)

Actiedrempel voor dioxineachtige PCB's (WHO-TEQ) (1)

Streefwaarde (som van dioxinen, furanen en dioxineachtige PCB’s (WHO-TEQ)) (1)

Vlees en vleesproducten (2)

van herkauwers (runderen, schapen)

1,5 pg/g vet (3)

1,0 pg/g vet (3)

 (4)

van pluimvee en gekweekt wild

1,5 pg/g vet (3)

1,5 pg/g vet (3)

 (4)

van varkens

0,6 pg/g vet (3)

0,5 pg/g vet (3)

 (4)

Lever en afgeleide producten van landdieren

4,0 pg/g vet (3)

4,0 pg/g vet (3)

 (4)

Vlees van vis en visserijproducten en producten daarvan, met uitzondering van paling (5)  (6)  (7)

3,0 pg/g vers gewicht

3,0 pg/g vers gewicht

 (4)

Vlees van paling (Anguilla anguilla) en producten daarvan (5)  (6)  (7)

3,0 pg/g vers gewicht

6,0 pg/g vers gewicht

 (4)

Melk (8) en melkproducten, met inbegrip van botervet

2,0 pg/g vet (3)

2,0 pg/g vet (3)

 (4)

Kippeneieren en eiproducten (9)

2,0 pg/g vet (3)

2,0 pg/g vet (3)

 (4)

Oliën en vetten

–   

Dierlijk vet

– –

van herkauwers

1,5 pg/g vet

1,0 pg/g vet

 (4)

– –

van gevogelte en gekweekt wild

1,5 pg/g vet

1,5 pg/g vet

 (4)

– –

van varkens

0,6 pg/g vet

0,5 pg/g vet

 (4)

– –

gemengde dierlijke vetten

1,5 pg/g vet

0,75 pg/g vet

 (4)

Plantaardige oliën en vetten

0,5 pg/g vet

0,5 pg/g vet

 (4)

Mariene olie (visolie, visleverolie en oliën van andere mariene organismen bestemd voor menselijke consumptie)

1,5 pg/g vet

6,0 pg/g vet

 (4)

Fruit, groenten en granen

0,4 ng/kg product

0,2 ng/kg product

 (4)


(1)  Bovengrensconcentraties: bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.

(2)  Vlees van runderen, schapen, varkens, pluimvee en gekweekt wild, als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22) maar met inbegrip van eetbaar slachtafval, als omschreven in die bijlage.

(3)  De actiedrempels zijn niet van toepassing op levensmiddelen die minder dan 1 % vet bevatten.

(4)  De streefwaarden worden eind 2008 vastgesteld.

(5)  Vlees van vis en visserijproducten zoals omschreven in de categorieën a, b, c, e en f van de lijst in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003). De actiedrempel geldt voor schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en met uitzondering van vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae) en voor koppotigen zonder ingewanden.

(6)  Indien de vissen bestemd zijn om in hun geheel te worden gegeten, geldt de actiedrempel voor de hele vis.

(7)  Als de actiedrempel wordt overschreden, is het in veel gevallen niet nodig een onderzoek naar de bron van de contaminatie te verrichten, aangezien het achtergrondniveau in sommige gebieden voor enkele vissoorten dicht bij of boven de actiedrempel ligt. Indien de actiedrempel echter wordt overschreden, dienen alle gegevens, zoals bemonsteringsperiode, geografische herkomst, vissoort enz., te worden geregistreerd met het oog op toekomstige maatregelen voor de aanpak van de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige verbindingen in vis en visserijproducten.

(8)  Melk (rauwe melk, melk voor producten op basis van melk en warmtebehandelde melk) als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

(9)  Kippeneieren en eiproducten, als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004.


14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/29


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 10 februari 2006

tot goedkeuring van het werkprogramma voor 2006 voor de uitvoering van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008), met inbegrip van het jaarlijkse werkprogramma voor subsidies

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/89/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (1), en met name op artikel 110,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), met name op artikel 166,

Gelet op Besluit nr. 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (3), en met name op artikel 8, lid 1,

Gelet op Besluit 2004/858/EG van de Commissie van 15 december 2004 tot oprichting van een uitvoerend agentschap, genaamd het „Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma”, voor het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van de volksgezondheid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad (4), en met name op artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 110 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 bepaalt dat jaarlijks een subsidieprogramma wordt vastgesteld dat aan het begin van het begrotingsjaar bekend wordt gemaakt.

(2)

Overeenkomstig artikel 166 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 moet het jaarlijkse werkprogramma voor subsidies het basisbesluit, de doelstellingen, het tijdschema van de oproep tot het indienen van voorstellen, het indicatieve bedrag en de verwachte resultaten vermelden.

(3)

Overeenkomstig artikel 15, lid 2, van het besluit van de Commissie van 15 maart 2005 inzake de interne regels betreffende de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (afdeling Commissie) kan het besluit tot goedkeuring van het jaarlijkse werkprogramma, als bedoeld in artikel 110 van het financieel reglement, als het financieringsbesluit in de zin van artikel 75 van het financieel reglement worden beschouwd, op voorwaarde dat het een voldoende nauwkeurige omschrijving bevat.

(4)

Artikel 8 van Besluit nr. 1786/2002/EG voorziet in de goedkeuring door de Commissie van een jaarplanning van de uitvoering van het programma, met daarin de prioriteiten en de acties, met inbegrip van de toewijzing van middelen.

(5)

Het werkprogramma voor 2006 moet daarom worden goedgekeurd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het door het programmacomité uitgebrachte advies.

(7)

Overeenkomstig artikel 6 van Besluit 2004/858/EG van de Commissie ontvangt het Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma een subsidie die is opgenomen in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

BESLUIT:

Enig artikel

Het werkprogramma 2006 voor de uitvoering van het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008), als vastgesteld in de bijlage, wordt goedgekeurd.

De Directeur-generaal „Gezondheid en consumentenbescherming” zorgt voor de uitvoering van dit programma.

Gedaan te Brussel, 10 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(2)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.

(3)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 1.

(4)  PB L 369 van 16.12.2004, blz. 73.


BIJLAGE

COMMUNAUTAIRE ACTIE OP HET GEBIED VAN DE VOLKSGEZONDHEID

(2003-2008)

WERKPROGRAMMA 2006

1.   ALGEMENE CONTEXT

1.1.   Beleids- en juridische context

Artikel 152, lid 1, van het Verdrag bepaalt dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd.

Op 23 september 2002 hebben het Europees Parlement en de Raad een besluit goedgekeurd tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (1), (hierna het „programmabesluit” genoemd).

Het hoofddoel in de eerste drie jaren van het programma bestond erin de grondslag te leggen voor een omvattende en coherente aanpak door zich te concentreren op drie sleutelprioriteiten: gezondheidsinformatie, gezondheidsbedreigingen en gezondheidsdeterminanten. De activiteiten op deze drie terreinen waren bedoeld om een bijdrage te leveren tot een hoog niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid en welzijn in de EU. De maatregelen in het kader van het programma hadden tot doel zelfstandige mechanismen te scheppen, die de lidstaten in staat zouden stellen hun activiteiten op het gebied van de gezondheid te coördineren.

Als gevolg daarvan zijn reeds meer dan 200 projecten voor financiering geselecteerd (2), wat een solide basis voor verdere acties vormt. De analyse van de uitvoering van de werkprogramma’s 2003 t/m 2005 heeft geleid tot een stroomlijning van de activiteiten in 2006 om ervoor te zorgen dat terreinen worden bestreken die nog niet eerder zijn behandeld. Er zal worden gestreefd naar synergie en complementariteit met de werkzaamheden die worden uitgevoerd door de relevante internationale organisaties die op gezondheidsgebied werkzaam zijn, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Raad van Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De samenwerking met deze organisaties zal in 2006 verder worden versterkt.

1.2.   Nieuwe prioriteiten voor 2006

In het werkprogramma voor 2006 zijn nieuwe prioriteiten vastgesteld op grond van de reeds in de vorige werkprogramma’s vermelde prioriteiten. De prioriteiten voor 2006 zullen opnieuw betrekking hebben op bepaalde sleutelacties met de uitvoering waarvan reeds is begonnen en zullen ook de volgende nieuwe gebieden bestrijken:

1)

Voor gezondheidsinformatie:

Nieuw aandachtsgebied: gezondheidsindicatoren (ECHI) op regionaal niveau, voltooiing van de gegevensbank over letsels, Europees volksgezondheidsportaal;

Nieuwe prioriteiten: genderspecifieke gezondheidsproblemen; patiëntengroepen voor zeldzame ziekten en Europese netwerken van referentiecentra.

2)

Voor gezondheidsbedreigingen:

Nieuwe prioriteit: crisisdraaiboeken voor en reactie op grieppandemie;

Nieuw aandachtsgebied: risicobeheer en communicatie van gezondheidsbedreigingen en ziekenhuisinfecties, nu het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (3) operationeel is geworden en zorgt voor de risicobeoordeling van gezondheidsbedreigingen.

3)

Voor gezondheidsdeterminanten:

Nieuwe aandachtsgebieden: voeding, hiv/aids, denormalisatie van roken, vermindering van door drugsgebruik veroorzaakte schade, vooral bij jongeren;

Nieuwe prioriteiten van de EU-voorzitterschappen: Verenigd Koninkrijk (ongelijkheden), Oostenrijk (diabetes) (4) en Finland (gezondheid in alle beleidsmaatregelen).

1.3.   Samenwerkingsmechanismen met internationale organisaties

Overeenkomstig artikel 11 van het programmabesluit (1) zal de samenwerking met op het gebied van de volksgezondheid bevoegde internationale organisaties tijdens de uitvoering van het programma worden aangemoedigd.

Samenwerking met de WHO

De samenwerking met de WHO zal geschieden overeenkomstig:

de „Overeenkomst tussen de Verenigde Naties en de Europese Gemeenschap inzake de beginselen die van toepassing zijn op de financiering of medefinanciering door de Gemeenschap van door de Verenigde Naties beheerde programma's en projecten”, die op 9 augustus 1999 van kracht is geworden, en de Controleclausule-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties, die op 1 januari 1995 van kracht is geworden, als gewijzigd;

de briefwisseling tussen de Wereldgezondheidsorganisatie en de Europese Commissie over de consolidering en uitbreiding van de samenwerking (met het memorandum over het kader en de regelgeving voor samenwerking tussen de Wereldgezondheidsorganisatie en de Europese Commissie, dat deel uitmaakt van de briefwisseling) (5).

De financiële steun van de Europese Commissie voor door de WHO uitgevoerde activiteiten wordt, tenzij anders in uitzonderlijke omstandigheden overeengekomen, verstrekt overeenkomstig de financiële en administratieve kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties, die op 29 april 2003 van kracht is geworden (en waartoe de WHO op 11 december 2003 is toegetreden).

De samenwerking met de WHO voor 2006 zal voortbouwen op de bestaande initiatieven tussen de twee organisaties en kan worden uitgebreid tot nieuwe in dit werkprogramma opgenomen gebieden, waar via samenwerking met de WHO op de meest adequate wijze vooruitgang kan worden geboekt. De samenwerkingsgebieden worden in een specifiek besluit van de Commissie vastgesteld.

Samenwerking met de OESO

Door de Europese Commissie zullen directe subsidieovereenkomsten met de OESO worden gesloten voor gebieden van het volksgezondheidprogramma die compatibel zijn met het werkprogramma 2005-2006 van de OESO inzake volksgezondheid, met name die welke betrekking hebben op:

verfijning en ondersteuning van de ontwikkeling van het systeem van gezondheidsrekeningen op de gebieden resp. verzameling van gegevens die niet worden bestreken door het communautair statistisch programma (6), met name gezondheidsuitgaven naar ziektecategorieën, geslacht en leeftijd (bij het laatstgenoemde moet rekening worden gehouden met bestaande proefstudies);

kwesties in verband met de mobiliteit van gezondheidswerkers op internationaal niveau, die niet door de bestaande EU-acties worden bestreken.

Samenwerking met het ECDC

In 2006 zal het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding volledig operationeel zijn. De operationele samenwerking zal worden voortgezet en versterkt. Op het gebied van overdraagbare ziekten zal het centrum verantwoordelijk zijn voor risicobeoordeling, wetenschappelijk en technisch advies, bewaking van overdraagbare ziekten, samenwerking van laboratoria en capaciteitsopbouw. Met zijn wetenschappelijke capaciteit zal het ECDC de Commissie en de lidstaten direct ondersteunen. Dit zal de Commissie en de lidstaten in staat stellen zich meer op het risicobeheer te concentreren. De taakgebieden van het ECDC komen ook in dit werkprogramma aan bod. Op het prioritaire gebied „Snelle en gecoördineerde reactie op bedreigingen voor de gezondheid (afdeling 2.2)” zullen projecten worden uitgevoerd in verband met onderwerpen die de activiteiten van het ECDC aanvullen: beheer van specifieke bedreigingen, draaiboeken voor algemene paraatheid, gezondheidsveiligheid en veiligheid van stoffen van menselijke oorsprong.

1.4.   Toekenning van financiële middelen

1.4.1.   Begrotingsgegevens

De acties in het kader van dit programma moeten bijdragen aan een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de volksgezondheid verbeteren. Er kan financiële steun via projectsubsidies worden toegekend. De Commisie kan ook na het houden van aanbestedingen (inschrijvingen) contracten sluiten voor de uitvoering van communauataire acties op de door dit werkprogramma bestreken gebieden. Dit werkprogramma geeft een overzicht van de acties die in 2006 op touw zullen worden gezet.

Het begrotingsonderdeel voor de beleidskredieten is 17 03 01 01 — Volksgezondheid (2003-2008).

Het begrotingsonderdeel voor de administratieve kredieten is 17 01 04 02 — Volksgezondheid (2003-2008) — Uitgaven voor administratief beheer.

Het begrotingsonderdeel voor de administratieve kredieten in verband met het Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma is 17 01 04 30.

Er is voor de periode 2003-2008 353,77 miljoen EUR voor het programma uitgetrokken. De beschikbare begroting voor 2006 (vastleggingen) wordt geraamd op 53 400 000 EUR (7) (daarbij is geen rekening gehouden met de administratieve kredieten voor het Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma). Hierbij komen nog:

de bijdrage van de EER/EVA-landen: geraamd op 1 100 040 EUR (7);

de bijdrage van twee toetredende landen (Bulgarije, Roemenië) en een kandidaat-lidstaat (Turkije): geraamd op 1 317 621 EUR (8);

De totale begroting voor 2006 wordt daarom geraamd op 55 817 661 EUR (7)  (8).

Dit omvat zowel de middelen voor de beleidsbegroting (subsidies en oproepen tot het indienen van inschrijvingen) als de middelen voor technische en administratieve bijstand.

het totaal voor de beleidsbegroting wordt geraamd op 53 863 521 EUR (7)  (8);

het totaal voor de administratieve begroting wordt geraamd op 1 954 140 EUR (7)  (8).

Wat de toewijzing van de middelen betreft, zal worden gezorgd voor een evenwicht tussen de verschillende prioritaire gebieden van het programma, zodat de financiële middelen gelijkmatig zullen worden verdeeld (9), tenzij zich bijzondere noodgevallen op het gebied van de volksgezondheid (bv. grieppandemie) voordoen die een herverdeling van de middelen rechtvaardigen.

1.4.2.   Subsidies

De subsidies moeten worden gefinancierd uit begrotingsonderdeel 17 03 01 01.

Het indicatieve totale bedrag van de subsidies — inclusief directe subsidies voor internationale organisaties — wordt geraamd op 47 798 344 EUR (7)  (8).

Er zal één oproep tot het indienen van voorstellen „Volksgezondheid – 2006” in januari 2006 (indicatieve datum) in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt.

De algemene beginselen en criteria voor het selecteren en financieren van de acties van het programma „Volksgezondheid”, die door de Commissie op 14 januari 2005 zijn goedgekeurd, worden in een afzonderlijk document gepubliceerd (10). De algemene beginselen (als vermeld in punt 1), de uitsluitingscriteria (als vermeld in punt 2), de selectiecriteria (als vermeld in punt 3) en de gunningscriteria (als vermeld in punt 4) zijn van toepassing wat de oproep tot het indienen van voorstellen voor 2006 betreft.

Het indicatieve totale bedrag voor de oproep tot het indienen van voorstellen wordt geraamd op 43 018 510 EUR (7)  (8).

Alle in dit werkprogramma voor 2006 vermelde acties komen voor subsidie in aanmerking.

De aanvragers beschikken voor de indiening van voorstellen over een termijn van drie maanden, gerekend vanaf de datum van publicatie van de oproep tot het indienen van voorstellen in het Publicatieblad van de Europese Unie. Na de indiening van de voorstellen zal naar verwachting nog een termijn van vijf maanden nodig zijn om alle procedures voor het besluit inzake de verlening van financiële steun af te ronden.

Gezien de complementariteit en de motiverende aard van de communautaire subsidies moet ten minste 40 % van de projectkosten uit andere bronnen worden gefinancierd. Het bedrag van de financiële bijdrage kan bijgevolg maximaal 60 % van de subsidiabele kosten voor de in aanmerking genomen projecten per begunstigde (d.w.z. per hoofdbegunstigde en per medebegunstigden) bedragen. De Commissie zal in elk afzonderlijk geval het toe te kennen maximumpercentage vaststellen.

Een maximale medefinanciering van 80 % van de subsidiabele kosten per begunstigde (d.w.z. per hoofdbegunstigde en per medebegunstigden) kan worden overwogen, wanneer een project een significante Europese meerwaarde heeft. Niet meer dan 10 % van de gefinancierde projecten (wat aantal betreft) kan een medefinanciering van meer dan 60 % ontvangen.

De looptijd van de mede te financieren projecten bedraagt normaliter niet meer dan drie jaar.

Bijzonderheden over de subsidiabliteit van de kosten staan vermeld in een bijlage bij dit werkprogramma.

1.4.3.   Subsidies voor internationale organisaties

De subsidies voor internationale organisaties moeten worden gefinancierd uit begrotingsonderdeel 17 03 01 01. Hun taken worden uitgevoerd via direct gecentraliseerd beheer.

Er mag niet meer dan 4 779 834 (7)  (8) worden uitgegeven via directe subsidieovereenkomsten met internationale organisaties (WHO, OESO, enz.). De directe subsidieovereenkomsten zullen de synergieën en de bereidheid tot samenwerking tussen de Europese Commissie en de internationale organisaties bij de uitvoering van gezamenlijke acties verbeteren. Deze organisaties beschikken over bepaalde capaciteiten in verband met hun specifieke opdrachten en verantwoordelijkheden, die hen bijzonder geschikt maken voor de uitvoering van sommige in dit werkprogramma vastgestelde acties, waarvoor directe subsidieovereenkomsten als de meest passende procedure worden beschouwd.

Aanvullende besluiten voor het sluiten van directe subsidieovereenkomsten moeten vóór juni voor de WHO en de OESO worden genomen. Zij moeten deze directe subsidies vóór september ontvangen.

Op deze directe subsidieovereenkomsten zijn de door de Commissie op 14 januari 2005 (10) goedgekeurde algemene beginselen, uitsluitingscriteria, selectiecriteria en gunningscriteria van toepassing.

1.4.4.   Subsidie voor het Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma

De subsidie voor het Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma moet worden gefinancierd uit begrotingsonderdeel 17 01 04 30.

Een totaal bedrag van 5 800 000 EUR moet worden bestemd voor de administratieve kredieten voor het Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma waarvoor het oprichtingsbesluit op 15 december 2004 is goedgekeurd (11).

Een werkprogramma voor het Agentschap moet vóór januari 2006 worden goedgekeurd.

1.4.5.   Oproepen tot het indienen van inschrijvingen

De dienstverleningopdrachten moeten worden gefinancierd uit de begrotingsonderdelen 17 01 04 02 en 17 03 01 01.

Er wordt voorgesteld om minder dan 10 % van de beleidsbegroting te besteden aan oproepen tot het indienen van inschrijvingen. Het indicatieve totale bedrag voor de oproepen tot het indienen van inschrijvingen beloopt 5 310 927 EUR (7)  (8).

Er zullen oproepen tot het indienen van inschrijvingen voor specifieke onderdelen van het werkprogramma worden gepubliceerd.

Een aanvullend financieringsbesluit voor dienstverleningsopdrachten moet vóór februari 2006 worden genomen.

1.4.6.   Wetenschappelijke comités

De voor het volksgezondheidsprogramma relevante wetenschappelijke comités moeten worden gefinancierd uit begrotingsonderdeel 17 03 01 01.

Een totaal bedrag van 254 250 EUR zal worden bestemd voor de betaling van vergoedingen aan de deelnemers van vergaderingen in verband met de werkzaamheden van de wetenschappelijke comités en de rapporteurs voor de opstelling van de adviezen van de wetenschappelijke comités in het kader van de Wetenschappelijke Comités (12). Deze vergoedingen zullen betrekking hebben op alle voor het volksgezondheidsprogramma relevante gebieden, namelijk 100 % van deze kosten voor het WCGM (Wetenschappelijk Comité voor gezondheids- en milieurisico's) en 50 % (indicatief percentage) van deze kosten voor het WCNG (Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's) en voor coördinatie.

1.4.7.   Subdelegatie aan DG Eurostat

De subdelegatie moet geschieden uit begrotingsonderdeel 17 03 01 01.

Een subdelegatie voor een maximumbedrag van 500 000 EUR wordt verstrekt aan directoraat-generaal Eurostat. Dit DG zal via financieringssubsidies de volgende acties uitvoeren:

1)

ondersteuning van de nationale statistische instanties bij de implementatie in 2006-2008 van de modules van het European Core Health Interview Survey (als omschreven in het statistisch programma).

2)

ondersteuning van de nationale statistische instanties bij de implementatie van sommige speciale/aanvullende modules (als omschreven door de stuurgroep SANCO/Eurostat voor het Europees systeem van gezondheidsonderzoeken) voor deze gezondheidsonderzoeken;

3)

ondersteuning van de nationale statistische instanties bij de implementatie en verdere uitbreiding van het systeem van gezondheidszorgrekeningen in de EU (in samenwerking met de OESO en de WHO);

4)

ondersteuning van de ontwikkelingen van het systeem van gezondheidszorgrekeningen op de gebieden die niet door directe overeenkomsten met de OESO worden bestreken.

Op de desbetreffende acties zijn de door de Commissie op 14 januari 2005 (10) goedgekeurde algemene beginselen, uitsluitingscriteria, selectiecriteria en gunningscriteria van toepassing, wat de door directoraat-generaal Eurostat gehouden oproep tot het indienen van voorstellen betreft. Voor de onder 1), 2) en 3) bedoelde acties zullen echter subsidies worden toegekend tot maximaal 80 % van de subsidiabele kosten per begunstigde. De subsidies kunnen slechts betrekking hebben op één in aanmerking komend land.

De resultaten van deze voorgestelde subsidieacties zullen zijn:

vertaling, beproeving en voorbereiding voor de implementatie in nationale onderzoeken, over de periode 2006-2008 afhankelijk van de lidstaten, van de gezondheidsonderzoekmodules die in 2006 zijn goedgekeurd door het Europees Statistisch Systeem (kernmodules voor gezondheidsdeterminanten, module voor het gebruik van gezondheidszorg en achtergrondmodule) en de stuurgroep van het Europees systeem van gezondheidsonderzoeken (speciale modules);

ondersteuning van de implementatie van de gemeenschappelijke gegevensverzameling Eurostat-OESO-WHO in het kader van het systeem van gezondheidszorgrekeningen (SHA), bv. via inventaris van bronnen en berekeningsmethoden onder gebruikmaking van de routekaart, opleiding, ontwikkeling van de gegevensverzameling voor niet door het SHA bestreken sectoren in sommige landen (bijvoorbeeld de particuliere gezondheidssector), ontwikkeling van dragers voor de extractie van gegevens uit verschillende administratieve bronnen, enz.

Van deze acties wordt verwacht dat zij hoogwaardige nationale statistische gegevens opleveren, afkomstig van de modules van het Europees systeem van gezondheidsonderzoeken en het systeem van gezondheidszorgrekeningen. Deze gegevens zullen worden voorgelegd aan en worden verspreid door Eurostat (website, publicaties, berekening van de desbetreffende gezondheidsindicatoren van de Europese Gemeenschap).

2.   PRIORITAIRE GEBIEDEN VOOR 2006

Alle voorstellen moeten zo mogelijk aantonen dat synergieën kunnen worden ontwikkeld met relevante gefinancierde onderzoekactiviteiten, met name op het gebied van de wetenschappelijke ondersteuning van het beleid. Er moet worden gezorgd voor de nodige synergieën met het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek (13) en de activiteiten daarvan (14). De taken die relevant zijn voor de volksgezondheid zijn te vinden in het specifieke programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie „Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte (2002-2006) (15)”, onder „Beleidsgeoriënteerd onderzoek”, deel 1 „Duurzaam beheer van Europa’s natuurlijke rijkdommen” en deel 2 „Zorgen voor de gezondheid, veiligheid en kansen voor de Europese burgers”. Verder kunnen synergieën worden ontwikkeld met bestaande projecten/voorstellen waarover nog wordt onderhandeld voor prioriteit 1 Biowetenschappen, genomica en biotechnologie voor de gezondheid (16), prioriteit 5 Voedselveiligheid en prioriteit 6 Duurzame ontwikkeling, veranderingen in het aardsysteem en ecosystemen.

2.1.   Gezondheidsinformatie

Het volksgezondheidsprogramma heeft tot doel vergelijkbare informatie over gezondheid en gezondheidsgerelateerd gedrag te produceren. De in het kader van dit deel uitgevoerde projecten moeten bijdragen aan de vaststelling van indicatoren, de verzameling, analyse en verspreiding van gegevens en de uitwisseling van beste praktijken (beoordeling van gezondheidseffecten, beoordeling van gezondheidstechnologieën). Voor de opstelling van regelmatige verslagen van algemene of specifieke aard zal gebruik worden gemaakt van de gegenereerde gegevens en informatie en de op grotere schaal verspreide informatie en de links met andere informatiebronnen van het volksgezondheidsportaal.

Het statistische element van de gezondheidsinformatie zal in samenwerking met de lidstaten worden ontwikkeld, zo nodig onder gebruikmaking van het communautair statistisch programma (6).

2.1.1.   Ontwikkeling en coördinatie van het gezondheidsinformatie- en kennissysteem (artikel 3, lid 2, onder d), bijlage — punten 1.1., 1.3.)

In nauwe samenwerking met Eurostat moeten de volgende elementen worden geïmplementeerd:

de technische ontwikkeling van het bestaande presentatie-instrument voor de gezondheidsindicatoren van de Europese Gemeenschap (de „ECHI short list”);

de vaststelling van prioriteiten voor de technische en wetenschappelijke werkzaamheden in verband met de gezondheidsindicatoren van de EU op de nog niet bestreken gebieden;

de toepassing van het ECHI-systeem op subnationaal en regionaal niveau in een openbare gegevensbank onder gebruikmaking van een web-toepassing.

2.1.2.   Beheer van het systeem voor gezondheidsinformatie en -kennis (artikel 3, lid 2, onder d), bijlage — punten 1.1., 1.4.)

Deze actie heeft tot doel steun te verlenen aan de netwerken en werkgroepen die gezondheidsinformatie op specifieke prioritaire gebieden ontwikkelen.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de opstelling van verslagen over:

genderspecifieke gezondheidsproblemen (waaronder onvruchtbaarheid);

andere aandachtsgebieden zoals jongeren, ouderen, migranten, etnische minderheden, specifieke problemen van sociale groepen met lage levensstandaard;

seksuele en reproductieve gezondheid.

2.1.3.   Ontwikkeling van mechanismen om gezondheidsthema's te analyseren en erover te rapporteren en om volksgezondheidsverslagen op te stellen (artikel 3, lid 2, onder d), bijlage — punten 1.3., 1.4.)

Om te zorgen voor de nodige kwaliteit en vergelijkbaarheid van de informatie zal met het oog op de verbetering van de mechanismen voor de gezondheidsrapportage prioriteit worden gegeven aan:

ondersteuning van diepgaande analyses van statistieken over doodsoorzaken om nieuwe inzichten te krijgen in de sterftepatronen en om de veranderingen in de EU te monitoren;

ontwikkeling van het Europees systeem van gezondheidsonderzoeken. Toepassing en ontwikkeling van onderzoekmodules voor de verzameling van de nodige gegevens voor de gezondheidsindicatoren van de Europese Gemeenschap. Er kan een proefonderzoek worden uitgevoerd;

het systeem van inventarissen van bronnen van gezondheidsinformatie moet gehandhaafd, bijgewerkt en uitgebreid worden om het op middellange termijn op routinematige statistische basis te kunnen gebruiken;

ontwikkeling van een omvattend informatiesysteem door het combineren van de letselgegevensbank (IDB) met andere gegevensbronnen over dodelijke ziekten/ongevallen en handicaps, door het uitbreiden van dit systeem tot alle lidstaten, EER-landen en kandidaat-lidstaten, door het stabiliseren van de verzameling van letselgegevens voor de IDB in reeds rapporterende landen en door het bespreken van de noodzaak van een risicobeoordeling in verband met de veiligheid van producten en diensten in de IDB;

verzameling van informatie op het gebied van de gezondheidsdeterminanten, met name gebaseerd op representatieve bevolkingsstudies;

ontwikkeling van instrumenten voor de beoordeling van de fysieke activiteit in verschillende bevolkingsgroepen;

verbetering van de verzameling, analyse, rapportage en verspreiding van milieugezondheidsinformatie, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 (17) en zo mogelijk synergieën worden ontwikkeld met de werkgroep Milieu en gezondheid van het volksgezondheidsprogramma en het Europees Milieuagentschap (18);

ondersteuning van initiatieven voor de uitvoering van de aanbeveling van de Raad ter beperking van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden (0 Hz tot 300 GHz), opstelling van informatieverslagen en herziening.

2.1.4.   Ontwikkeling van strategieën en mechanismen voor preventie, informatie-uitwisseling en reacties op bedreigingen door niet-overdraagbare ziekten, met inbegrip van genderspecifieke gezondheidsbedreigingen en zeldzame ziekten (artikel 3, lid 2, onder d), bijlage — punt 2.3)

Er moeten indicatoren en gegevens over niet-overdraagbare ziekten worden verzameld met het oog op het aanleggen van duurzame verzamelingen op de lange termijn, rekening houdend met de ECHI-strategie en de Eurostat-normen. De voorstellen moeten suggesties en methoden voor het bijhouden van een routineregister of een onderzoekbasis bevatten of zijn gebaseerd op de toekomstige modules van het Europees systeem van gezondheidsonderzoeken of een combinatie van bronnen.

De volgende prioritaire gebieden moeten worden behandeld en/of bijzondere aandacht krijgen: een duurzame routineverzameling van informatie en gegevens moet worden opgezet of verbeterd voor ziekten waarvoor een solide indicatorbasisdefinitie bestaat (19); gebruik van deze informatie voor de beoordeling van de volksgezondheidsprogramma’s;

Nog niet bestreken gebieden van ziekte-informatie (20);

Informatie en definitie van indicatoren over neurodegeneratieve, neuro-ontwikkelings- en niet-psychiatrische hersenziekten in verband met prevalentie, behandelingen, risicofactoren, risicobeperkingsstrategieën, ziektekosten en sociale ondersteuning (21);

Informatie en definitie van indicatoren over de gezondheidseffecten van endocriene verstoring;

Informatie en definitie van indicatoren ter verbetering van de relevante informatie voor de specifieke gynaecologische en menopausale gezondheid van vrouwen (bv. endometriose);

Steun voor verslagen en consensusvorming over de hierboven vermelde punten;

Voorstellen die bijdragen aan de EU-strategie inzake geestelijke gezondheid, zoals ontwikkeld ingevolge het groenboek van de Commissie over geestelijke gezondheid (14)  (22):

a)

meer gegevens over de verschillende determinanten van geestelijke gezondheid in de EU-bevolking en internationale harmonisatie van indicatoren voor geestelijke gezondheid;

b)

meer informatie (gezondheids-/sociale/economische toestand) over kwetsbare groepen die in de EU het risico lopen een geestesziekte te ontwikkelen en/of zelfmoord te plegen (voorbeelden: werklozen, migranten en vluchtelingen, seksuele en andere minderheden). De verstrekte informatie moet de vorm aannemen van gegevensgeneratie.

Voor zeldzame ziekten moet prioriteit worden gegeven aan generalistische netwerken ter verbetering van informatie, monitoring en bewaking. Prioritaire acties hiervoor zijn:

a)

versterking van de uitwisseling van informatie onder gebruikmaking van reeds bestaande Europese informatienetwerken over zeldzame ziekten en bevordering van een betere classificatie en definitie;

b)

ontwikkeling van strategieën en mechanismen voor de uitwisseling van informatie onder mensen met een zeldzame ziekte of daarbij betrokken vrijwilligers en zorgverstrekkers;

c)

definitie van relevante gezondheidsindicatoren en ontwikkeling van vergelijkbare epidemiologische gegevens op EU-niveau;

d)

organisatie van een tweede Europese conferentie over zeldzame ziekten in 2007 of 2008;

e)

ontwikkeling van Europese netwerken van referentiecentra voor zeldzame ziekten;

f)

technische ondersteuning voor de uitwisseling van beste praktijken en ontwikkeling van maatregelen voor patiëntengroepen.

Op het gebied van de mortaliteit: ontwikkeling en analyse van codificeringspraktijken voor doodsoorzaken, wanneer de praktijken op nationaal niveau verschillen of wanneer een adequate aggregatie (bv. sterfte als gevolg van roken) een probleem is.

2.1.5.   e-gezondheid (artikel 3, lid 2, onder d), bijlage — punten 1.7, 1.8.)

Er worden voorstellen aangemoedigd voor conferenties over e-gezondheid die voortbouwen op de conclusies van vorige evenementen, wat zou kunnen leiden tot concrete web-initiatieven of programma’s. Dergelijke voorstellen kunnen voorbereidende werkzaamheden op het niveau van deskundigen omvatten en moeten rekening houden met het politieke belang door het betrekken van alle belanghebbenden bij het proces. Er moet aandacht worden besteed aan vertrouwelijkskwesties bij de uitwisseling van gegevens.

Verbetering van de betrouwbaarheid van de via internetsites aan het publiek verstrekte informatie door het bestuderen van beste praktijken en het voorstellen van gemeenschappelijke oplossingen.

Ondersteuning van de beoordeling, evaluatie en verdere ontwikkeling van projecten in verband met de beste praktijken inzake nationale en grensoverschrijdende elektronische medische dossiers, e-patiëntenverwijzing (23) en e-recepten.

Ondersteuning van activiteiten die zijn gericht op de bevordering van het volksgezondheidsportaal van de EU, waaronder links naar relevante informatiebronnen, om de beschikbaarheid van op feiten gebaseerde gezondheidsinformatie voor zorgverstrekkers en goed geïnformeerde burgers te verbeteren.

Verbetering van de verstrekking van actuele en betrouwbare informatie over doodsoorzaken; activiteiten in verband met de bestudering van de mogelijkheid van de invoering van een elektronische overlijdensakte op EU-niveau.

Ondersteuning van de ontwikkeling van een semantische gezondheidsbevordering en preventieoncologie, bestemd voor gebruik in gezondheidsgerelateerde IT-instrumenten, met name om het verstrekken van „intelligente informatie” voor artsen en burgers mogelijk te maken.

Ondersteuning van reeds bestaande initiatieven in verband met de verdere monitoring en ontwikkeling van de routekaarten voor e-gezondheid van de lidstaten, en verkenning via bv. workshops van de wijze waarop de lidstaten financieringsbronnen kunnen identificeren en hun eigen investering in e-gezondheid kunnen ondersteunen en stimuleren.

2.1.6.   Ondersteuning van de uitwisseling van informatie over en ervaring met goede praktijken (artikel 3; lid 2, onder d), bijlage — punt 1.7)

Er zal prioriteit worden gegeven aan:

ondersteuning van acties op het gebied van de harmonisatie van informatiepraktijken in verband met ziekenhuisactiviteiten, met name om de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van informatie over de codificering van medische procedures te verbeteren en om het gebruik van de passende financiële mechanismen (zoals Diagnosis Related Groups) in de EU te beoordelen en in kaart te brengen;

bestudering van het gebruik van de International Classification of Primary Care in de EU. Ingeval de voorstellen ook betrekking hebben op de gezondheidsuitgaven, moeten links met het systeem van gezondheidsrekeningen worden overwogen;

uitwisseling van beste praktijken, vorming van netwerken van patiënten en zorgverstrekkers en opleiding in verband met de in 2.1.4 vermelde ziekten (bv. multiple sclerose, Parkinson). Er zullen links worden gelegd met de lopende werkzaamheden van het Comité voor sociale bescherming via de open coördinatiemethode voor gezondheidszorg en langdurige zorg wat de vergrijzing betreft.

2.1.7.   Beoordeling van de effecten voor de gezondheid (artikel 3, lid 2, onder c), bijlage — punt 1.5.)

Op grond van de eerder voor de Commissie ontwikkelde methodologie voor de beoordeling van de gezondheidseffecten op communautair niveau zullen de werkzaamheden worden gericht op de ontwikkeling en de toepassing van methodologieën voor bijzondere voorstellen en beleidsterreinen, alsook op de totstandbrenging van een passende ondersteuningsstructuur voor het verstrekken van bewijsmateriaal en gegevens voor de effectbeoordeling.

2.1.8.   Samenwerking tussen de lidstaten (artikel 3, lid 2, onder d), bijlage — punt 1.5.)

In het kader van deze werkzaamheden zal het bezinningsproces op hoog niveau over de patiëntenmobiliteit en de gezondheidszorgontwikkelingen in de Europese Unie worden voortgezet en zal steun worden verleend aan de werkzaamheden van de groep op hoog niveau inzake gezondheidsdiensten en medische zorg. De werkzaamheden zullen met name betrekking hebben op de ontwikkeling van raamwerken voor de grensoverschrijdende aankoop en verstrekking van gezondheidszorg; proefprojecten voor Europese netwerken van referentiecentra; kwesties in verband met de mobiliteit van gezondheidswerkers; ontwikkeling en beproeving van methodologieën voor de effectbeoordeling van gezondheidzorgsystemen; uitwisseling van informatie over beste praktijken en ervaringen in verband met patiëntenveiligheid; en ondersteuning van werkzaamheden met betrekking tot andere kwesties waar Europese samenwerking mogelijk is, zoals palliatieve zorg of behoorlijk gebruik van geneesmiddelen. Er kunnen ook acties worden uitgevoerd met het oog op de verstrekking van ondersteunende gegevens en kennis over de mobiliteit van patiënten en gezondheidswerkers, alsook over gezondheidszorg en langdurige zorgsystemen in het algemeen. De volgende prioriteiten zullen worden behandeld:

versterking van de informatie en kennis over de kwaliteit van de gezondheidssystemen met bijzondere aandacht voor de patiëntenveiligheid, d.w.z. het opzetten van passende mechanismen voor de vergroting van de patiëntenveiligheid in de EU, waaronder de versterking van de netwerken en de uitwisseling van informatie over goede praktijken op dit gebied;

analyse van de financiële gevolgen van de patiëntenmobiliteit voor de landen van herkomst en ontvangst en de gevolgen voor de financiële houdbaarheid van de desbetreffende gezondheidszorgsystemen. Ondersteuning van onderzoeken naar patiëntenmobiliteit, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de redenen waarom patiënten zich in het buitenland laten behandelen en bestudering van de noodzaak van de aankoop door gezondheidsinstellingen van medische zorg in het buitenland voor hun patiënten (24),

verzameling en verstrekking van informatie over grensoverschrijdende zorg, met name wat betreft kwaliteit, veiligheid, gevoeligheid en continuïteit van de zorg, patiëntenrechten, verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid;

in kaart brengen, analyseren en ondersteunen van proefprojecten in verband met referentiecentra, gebaseerd op de richtsnoeren, criteria en te bestrijken gebieden, als vastgesteld door de werkgroep „,,referentiecentra” van de groep op hoog niveau;

ondersteuning van het EU-netwerk voor de beoordeling van gezondheidstechnologieën;

uitwisseling van informatie over de therapeutische meerwaarde van nieuwe geneesmiddelen en ontwikkeling van een model, waaronder een Europese gegevensbank voor een doeltreffende prioritering van geneesmiddelen en medische technologie (25). Vergroting van de informatie over weesgeneesmiddelen (voorschrijving, doeltreffendheid, doelmatigheid en prijs) en het verband met zeldzame ziekten (26).

beoordeling van het verband tussen economie en gezondheid; investering in gezondheid en effect van een betere gezondheid op de economische groei;

verzameling en verstrekking van informatie over eerstelijnszorg en zorgmiddelen om de vergelijkbaarheid van de gegevens te verbeteren en een basis voor routinematige gegevensverzameling te creëren;

verzameling en verstrekking van informatie over thuis- en tehuiszorg en zorgmiddelen om de vergelijkbaarheid van de gegevens te verbeteren en tijdreeksen te ontwikkelen;

verzameling en verstrekking van informatie over beste praktijken in verband met palliatieve zorg.

2.2.   Snelle en gecoördineerde reactie op bedreigingen voor de gezondheid

De activiteiten in het kader van dit punt hebben tot doel bij te dragen aan de capaciteitsopbouw op het gebied van paraatheid en snelle reactie bij bedreigingen en noodsituaties voor de volksgezondheid. De activiteiten zullen de samenwerking in het kader van het communautaire netwerk inzake overdraagbare ziekten (27) en nadere EG-wetgeving op het gebied van de volksgezondheid ondersteunen en kunnen de activiteiten van het Europees kaderprogramma voor onderzoek aanvullen.

Aangezien het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) (3) in 2005 operationeel is geworden, zullen de risicobeoordelingsactiviteiten die vroeger werden gesteund in het kader van het volksgezondheidsprogramma en die nu onder de bevoegdheid van het ECDC vallen (bv. surveillance) niet langer in het kader van deze oproep worden gesteund. Deze oproep, die is opgesteld in overleg met het ECDC, beoogt daarentegen de bevordering van activiteiten ter ondersteuning van het risicobeheer. De Commissie en het ECDC zullen ervoor zorgen dat hun activiteiten elkaar niet overlappen.

Activiteiten gericht tegen de dreiging van aanvallen met biologische agentia zullen worden uitgevoerd in nauwe samenhang met de lopende activiteiten op het gebied van overdraagbare ziekten. Deze activiteiten en de activiteiten in verband met aanvallen met chemische agentia zullen worden ontwikkeld in aansluiting op de conclusies van de ministers van Volksgezondheid van 15 november 2001 en het daaruit voortgekomen „Samenwerkingsprogramma inzake paraatheid voor en reactie op aanvallen met chemische en biologische agentia” (bescherming van de gezondheid) (28).

2.2.1.   Capaciteit om een grieppandemie te bestrijden en op bijzondere gezondheidsbedreigingen te reageren (artikel 3, lid 2, onder a), bijlage — punten 2.1., 2.2., 2.3., 2.4., 2.8.)

Deze actie beoogt de bevordering van de capaciteiten en strategieën om de lidstaten, de kandidaat-lidstaten, de EER/EVA-landen en de Gemeenschap in haar geheel in staat te stellen op bijzondere gezondheidsbedreigingen te reageren. Een bijzondere prioriteit is de dreigende grieppandemie en activiteiten in verband met grieppreventie/beheer, gezamenlijke noodcommunicatiestrategieën en crisisdraaiboeken en de ontwikkeling en verspreiding van hoogwaardige instrumenten en informatie met betrekking tot de gezondheids- en sociaal-economische effecten van een pandemie en de desbetreffende tegenmaatregelen, in coördinatie met de activiteiten van het Europees kaderprogramma voor onderzoek (29). Andere prioriteiten zijn:

bestrijding van dreigende niet-overdraagbare ziekten, zoals ziekten in verband met chemische en milieurisico’s die een snelle reactie vereisen;

verdere ontwikkeling van het vroegtijdige waarschuwingssysteem voor chemische agentia en traceerbaarheidsactiviteiten in verband met het grensoverschrijdend transport van voor de volksgezondheid gevaarlijke stoffen;

bestrijding van overdraagbare ziekten in verband met de gezondheid van migranten en grensoverschrijdende gezondheidskwesties;

risico- en bedreigingsanalyse van opkomende infectieziekten, waaronder zoönotische pathogenen, ter aanvulling van de werkzaamheden van het ECDC.

2.2.2.   Algemene paraatheid en reactie (artikel 3, lid 2, onder a), bijlage — punten 2.1., 2.2., 2.3., 2.4.)

Deze acties beogen de verbetering van de paraatheid van de gezondheidssector in crisissituaties en de bevordering van de intersectorale samenwerking (bv. met de burgerbeschermings-, voedsel- en diergezondheidssector) om op coherente wijze op een crisis te kunnen reageren. De activiteiten moeten bijzondere aandacht besteden aan de ondersteuning van het risico- en crisisbeheer en de risicocommunicatieaspecten. Van bijzonder belang zijn:

activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van algemene crisisdraaiboeken. Hiertoe kunnen behoren: samenwerking tussen ziekenhuizen om voorbereid te zijn op massale gebeurtenissen, opstelling van een beheersplan voor ongevallen met een zeer groot aantal slachtoffers met brandwonden, oprichting van platforms voor opleiding en communicatie en initiatieven in verband met crisisbeheer en verzameling van medische informatie. Verder moeten activiteiten worden uitgevoerd op het gebied van traceerbaarheid, logistiek en distributie, transportkwesties, psychologische gevolgen van crises en toepassing van nieuwe diagnosetechnieken;

activiteiten ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw voor gezamenlijke acties van wetshandhavings- en gezondheidsinstanties;

activiteiten ter ondersteuning van capaciteitsopbouw en implementatie om te voldoen aan de door de Wereldgezondheidsvergadering goedgekeurde Internationale Gezondheidsregeling (30);

het gebruik van innovatieve IT-instrumenten voor de analyse van gezondheidsbedreigingen, zoals geografische informatiesystemen (GIS), ruimte-tijdanalyse, nieuwe vroegtijdige waarschuwings- en voorspellingssystemen, geautomatiseerde analyse en uitwisseling van diagnostiekgegevens.

2.2.3.   Gezondheidsveiligheid en strategieën voor de bestrijding van overdraagbare ziekten (artikel 3, lid 2, onder a), bijlage — punten 2.2, 2.4, 2.5, 2.9)

Er zijn verscheidene projecten geïnitieerd in verband met de opstelling van modellen voor en de bewaking van aanvallen met biologische of chemische agentia. Er bestaat echter nog onvoldoende informatie en kennis over de bestudering, ontwikkeling en evaluatie van beleidsmaatregelen en plannen om te reageren op noodgevallen in verband met de gezondheidsveiligheid, en voorstellen dienaangaande zullen worden gesteund.

Voor de bestrijding van overdraagbare ziekten zijn passende strategieën en structuren nodig. Deze actie beoogt de bevordering van activiteiten voor beleidsimplementatie en strategieën in verband met paraatheid (zoals preventieve inentingen of aanleg van voorraden) en bestrijding/uitroeiing van overdraagbare ziekten. Er zal steun worden verleend aan acties die de communicatie met verschillende extramurale beroepsdisciplines (bv. huisartsen, apothekers, dierenartsen en relevante niet-medische disciplines) ondersteunen en de samenwerking via platforms en netwerken vergemakkelijken. Andere prioriteiten zijn:

activiteiten ter bevordering van de uitwisseling van beste praktijken in verband met vaccinatie- en immunisatiestrategieën;

uitwisseling van beste praktijken in verband met patiëntenveiligheidskwesties, met name het beheer en de bestrijding van zorggerelateerde infecties en antimicrobiële resistentie;

activiteiten in verband met de bestrijding van schadelijke effecten (veroorzaakt door vaccins, chemische stoffen, antivirale middelen, andere geneesmiddelen en medische hulpmiddelen) in samenwerking met EMEA;

analyse van de haalbaarheid van de oprichting van Europese referentielaboratoria op het gebied van de menselijke gezondheid.

2.2.4.   Veiligheid van bloed, weefsels, cellen en organen (artikel 3, lid 2, onder a), bijlage — punten 2.6., 2.7.)

De activiteiten in verband met stoffen van menselijke oorsprong beogen de bevordering van de kwaliteit, de veiligheid en de toereikendheid van deze stoffen, niet alleen om de overdracht van ziekten te voorkomen maar ook om het therapeutisch gebruik daarvan ten behoeve van de patiënten te ondersteunen.

Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt door de inwerkingtreding van de bloedwetgeving (31)  (32). Er moet nu voor worden gezorgd dat de inspecties van de bloedinstellingen in de lidstaten als gelijkwaardig worden erkend door de ontwikkeling en de toepassing van gemeenschappelijk goedgekeurde criteria en normen.

De in het verleden geleverde inspanningen ter ondersteuning van het optimale gebruik van bloed hebben slechts een beperkt succes gehad. Om te zorgen voor een beter therapeutisch gebruik van stoffen van menselijke oorsprong moet steun worden verleend aan de ontwikkeling van instrumenten die op feitelijke gegevens gebaseerde beste praktijken bevorderen.

Ondanks de vaststelling van de richtlijn betreffende weefsels en cellen (33) ontbreken gemeenschappelijke specificaties in verband met de benaming en het therapeutisch gebruik van weefsels en cellen in de EU. Om de uitwisseling van stoffen van menselijke oorsprong te vergemakkelijken en de gezondheid van levende donoren te monitoren moeten acties worden uitgevoerd ter verbetering van de maatregelen en procedures, zoals gemeenschappelijke terminologieën en opstelling van registers  (14).

Het is nodig dat de donatie en het optimale gebruik van bloedproducten worden aangemoedigd. De activiteiten moeten worden gericht op de uitwisseling van beste praktijken en informatie met betrekking tot de werving van donoren en de opleiding voor het gebruik van bloedbestanddelen.

2.3.   Gezondheidsdeterminanten

Het doel van de projecten en acties op dit gebied is de ondersteuning en onderbouwing van de beleidsmaatregelen en activiteiten van de EU in verband met gezondheidsdeterminanten, de ondersteuning van de ontwikkeling van acties voor het verstrekken en uitwisselen van voorbeelden van goede praktijken, de bevordering van de transversale en integratieve aanpak van verscheidene gezondheidsdeterminanten en de bevordering en de stimulering van de inspanningen van de lidstaten.

In 2006 zal prioriteit worden toegekend aan projecten die:

acties aan beleidsprioriteiten koppelen: de projectvoorstellen moeten worden gekoppeld aan en blijk geven van bekendheid met de beleidsmaatregelen en strategieën van de EU op het gebied van de volksgezondheid, met name inzake alcohol, voeding en lichaamsbeweging. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan projecten die betrekking hebben op gezondheidsongelijkheden en ruimere sociaal-economische determinanten;

kinderen en jongeren behandelen als specifieke doelgroep voor volksgezondheidsacties aan de hand van een groot aantal gezondheidsdeterminanten. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de jaren waarin mensen hun eigen levensstijl ontwikkelen, rekening houdend met zowel risicofactoren en -perioden als beschermende factoren die van invloed zijn op levenstijl en gedrag.

De prioriteiten voor 2006 zijn als volgt:

2.3.1.   Ondersteuning van de communautaire sleutelstrategieën inzake verslavende stoffen

1)

Ter ondersteuning van de verdere werkzaamheden inzake tabak moeten de projectvoorstellen betrekking hebben op:

identificatie, beoordeling, evaluatie en verspreiding van recente ontwikkelingen en beste praktijken ter bestrijding van het tabaksgebruik in de lidstaten, speciaal gericht op jongeren en vrouwen, communicatiestrategieën in verband met preventie van en stoppen met roken, met aandacht voor de sociaal-economische aspecten;

ontwikkeling en netwerking van activiteiten in verband met de preventie van en het stoppen met roken, gericht op innovatieve benaderingen om roken niet langer als normaal gedrag te beschouwen en op de vermindering van de blootstelling aan tabaksrook;

andere activiteiten ter uitvoering van de voorschriften die zijn afgeleid van de Kaderovereenkomst voor de bestrijding van tabaksgebruik (34), zoals werkzaamheden in verband met tabaksingrediënten, bewaking of illegale handel in tabaksproducten.

2)

Wat alcohol betreft, zullen de activiteiten worden gekoppeld aan de algemene strategische aanpak ter beperking van aan alcohol gerelateerde schade. Er zal prioriteit worden toegekend aan de ondersteuning van de oprichting van een gecoördineerd en omvattend netwerk van activiteiten op gebieden zoals onderzoek, informatie, consumentenbescherming, transport, commerciële communicaties en andere interne-marktkwesties, en wel op grond van de ervaringen in de verschillende landen. Dit kan onder meer omvatten:

opstelling van een inventaris en monitoring van de ervaringen in de verschillende landen;

beoordeling van de economische en gezondheidseffecten van verschillende beleidsopties;

capaciteitsopbouw voor de doeltreffende uitvoering van programma’s en beleidsmaatregelen;

3)

Inzake drugs zal in lijn met de drugsstrategie (35) en het actieplan (36) van de EU en de aanbeveling van de Raad inzake drugs (37) prioriteit worden gegeven aan voorstellen met betrekking tot:

schadebeperkingsreacties op opkomende trends in verband met psychoactieve stoffen met bijzondere aandacht voor het gebruik van ecstasy, cocaïne/crack en cannabis;

ontwikkeling of verbetering en uitvoering van gezamenlijke preventieprogramma’s in overheidsdiensten, onderwijs en relevante ngo’s, met bijzondere aandacht voor sociaal achtergestelde groepen;

een inventaris van goede praktijken in verband met drugsbehandeling en de effecten daarvan, inclusief reïntegratie, voor de follow-up van de in het actieplan vermelde acties.

2.3.2.   Integratieve aanpak van kwesties in verband met levensstijl en seksuele en reproductieve gezondheid

1)

Wat voeding en lichaamsbeweging betreft, zullen de werkzaamheden worden gericht op de identificatie van goede praktijken en netwerking betreffende (14):

goede praktijken wat schoolmaaltijden en voedingseducatieprogramma’s betreft;

evaluatie van en verlening van steun, in het kader van proefprojecten, aan samenwerkingsinitiatieven in verband met de bevordering van een gezonde levensstijl in gemeenschappen, waarbij verschillende belanghebbende partijen betrokken zijn en die speciaal zijn gericht op specifieke kwetsbare groepen, met name kinderen;

de doeltreffendheid van door de levensmiddelenindustrie, de detailhandel, consumentenorganisaties, enz. opgezette opvoedingsprogramma’s en voorlichtingscampagnes ter bevordering van een gezonde voeding;

onderzoek naar doeltreffende acties die leiden tot wijzigingen van het gedrag van de consumenten ten aanzien van de keuze van levensmiddelen en lichaamsbeweging;

goede praktijken op het gebied van de architectuur en de stadsontwikkeling ter bevordering van lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl.

2)

De werkzaamheden in verband met seksuele en reproductieve gezondheid zullen worden gericht op de ontwikkeling van innovatieve strategieën ter bevordering van veilige seks en om te reageren op de toename van het risicogedrag onder jongeren;

3)

De acties in verband met hiv/aids zullen worden voortgezet in lijn met de algemene strategieën (38)  (39) en zullen worden gericht op volksgezondheidsacties met het oog op de ontwikkeling van strategieën en de identificatie van beste praktijken voor

preventie van hiv/aids bij risicogroepen, met name in gevangenissen;

aanhoudende bewustmaking van lagere-risicogroepen en de algemene bevolking wat de noodzaak van preventie betreft;

ontwikkeling van een omvattend dienstenpakket met normen en een kostenberekeningsmodel.

4)

Wat geestelijke gezondheid betreft, zullen de volgende acties worden gesteund:

opstelling en toepassing van de beste intersectorale praktijken voor de bevordering van de geestelijke gezondheid en de preventie van geestesziekten onder kwetsbare groepen, zoals slachtoffers van natuur- en andere rampen; kinderen en adolescenten, en sociaal gemarginaliseerde personen (14);

identificatie en verspreiding van beste praktijken ter verbetering van de bescherming van de mensenrechten, de waardigheid en de algemene gezondheidstoestand van personen met een geestesziekte, een verstandelijke handicap of een mentale afhankelijkheid die in een gezondheids- of sociale instelling verblijven (14);

oprichting van een communautair expertisenetwerk op het gebied van de behandeling van posttraumatische stress bij slachtoffers van natuur- en andere rampen met het oog op de opbouw van de capaciteit en de organisatie en versterking van de geestelijke-gezondheidsdiensten van provinciale en gemeentelijke gezondheidsinstanties in dergelijke situaties. De verstrekte informatie moet de vorm aannemen van een overzicht van toegepaste praktijken.

2.3.3.   Volksgezondheidsacties in verband met gezondheidsdeterminanten in ruimere zin

1)

De werkzaamheden in verband met sociale gezondheidsdeterminanten zullen worden gericht op de ontwikkeling van acties op het gebied van beleidsontwikkeling, innovatieve benaderingen en evaluatie, zoals hieronder aangegeven:

identificatie en evaluatie van de doeltreffendheid van een omvattende beleidsaanpak van problemen in verband met ongelijkheden op het gebied van de gezondheid — met een sociale en economische dimensie — op nationaal en subnationaal vlak;

identificatie, evaluatie en verspreiding van goede praktijken, met bijzondere aandacht voor sociale determinanten bij strategieën die zijn gericht op determinanten zoals voeding en lichaamsbeweging, tabak, drugs en alcohol, bij huisvesting, stadsontwikkeling en gezondheid, bij het zorgen van toegang tot gezondheids- en sociale voorzieningen en bij de ontwikkeling van een gezonde levensstijl;

goede praktijken voor de verbetering van de toegang tot en de kwaliteit en de geschiktheid van gezondheids- en sociale voorzieningen voor migranten, immigranten en minderheden;

economische analyse voor de kwantificering van de kosten en baten van de aanpak van ongelijkheden op het gebied van de gezondheidszorg.

2)

In lijn met het actieplan voor milieu en gezondheid (40) zullen de werkzaamheden in verband met de milieudeterminanten worden gericht op de ontwikkeling van netwerken en goede praktijken met betrekking tot

volksgezondheidsacties en -activiteiten ter verbetering van de luchtkwaliteit binnenshuis, rekening houdend met de gecombineerde effecten van bouwmaterialen, huishoudchemicaliën, brandstoffen en ETS;

volksgezondheidsacties en -activiteiten ter bestrijding van lawaaioverlast;

mainstreaming van milieu- en gezondheidskwesties in de opleidings- en bijscholingscurricula van gezondheidswerkers;

ontwikkeling en verspreiding van beste praktijken in verband met risicocommunicatie en bewustmaking op het gebied van milieu- en gezondheidskwesties.

2.3.4.   Ziekte- en letselpreventie

1)

Voortbouwend op bestaande werkzaamheden zal steun worden verleend voor de ontwikkeling van richtsnoeren en aanbevelingen voor beste praktijken voor de belangrijkste voor de volksgezondheid relevante ziekten, zoals hart- en vaatziekten, kanker, diabetes en ademhalingsaandoeningen;

2)

Er zal steun worden gegeven aan de uitwisseling van beste praktijken inzake kinderveiligheid in alle lidstaten, EER-landen en kandidaat-lidstaten en aan de bevordering van de kinderveiligheid via een Europese conferentie. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan de aanpak van fysiek geweld en risicocommunicatie via de organisatie van praktische letselpreventieactiviteiten.

2.3.5.   Capaciteitsopbouw

1)

Er zal prioriteit worden gegeven aan de samenwerking tussen onderwijsinstellingen in verband met de ontwikkeling van de inhoud van gemeenschappelijke Europese opleidingscursussen en -modules over sleutelgebieden van de volksgezondheid. Bovendien zal prioriteit worden toegekend aan de ontwikkeling van op speciale behoeften toegesneden opleidingsprogramma’s voor gezondheidszorgpersoneel en andere hulpverleners die betrokken zijn bij diensten die zich bekommeren om hiv/aids-patiënten en voor hiv/aids kwetsbare bevolkingsgroepen (waaronder intraveneuze drugsgebruikers en migranten);

2)

Prioritair is ook de verlening van steun op korte termijn aan de ontwikkeling van de capaciteiten van bepaalde Europese netwerken op het gebied van de volksgezondheid, die van zeer groot belang voor de volksgezondheid zijn en een zeer belangrijke Europese meerwaarde opleveren om specifieke geografische of ontwikkelingszwakheden te overwinnen. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van de capaciteiten van op het gebied van hiv/aids werkzame niet-gouvernementele organisaties om patiënten eroe te bewegen deel te nemen aan een antiretrovirale therapie.


(1)  Besluit 1786/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008) (PB L 271 van 9.10.2002).

(2)  Zie http://europa.eu.int/comm/health/ph_projects/project_en.htm

(3)  Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1).

(4)  http://www.diabeteskonferenz.at/

(5)  http://europa.eu.int/comm/health/ph_international/int_organisations/who_en.htm

(6)  Beschikking 2367/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007 (PB L 358 van 31.12.2002, blz. 1).

(7)  Indicatief bedrag, onder voorbehoud van goedkeuring door de begrotingsautoriteit.

(8)  Indicatief bedrag: dit cijfer is een maximumbedrag en hangt af van het bedrag van de door de kandidaat-lidstaten effectief betaalde bijdrage.

(9)  Elk van deze percentages kan tot 20 % variëren.

(10)  Commission Decision C(2005) 29 of 14 januari 2005 adopting the work plan for 2005 for the implementation of the programme of Community action in the field of public health (2003-2008), including the annual work programme for grants and the general principles and criteria for the selection and funding of actions under the „Public Health” Programme.

(11)  2004/858/EG: Besluit van de Commissie van 15 december 2004 tot oprichting van een uitvoerend agentschap, genaamd het „Agentschap voor het volksgezondheidsprogramma”, voor het beheer van de communautaire maatregelen op het gebied van de volksgezondheid overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad. (PB L 369 van 16.12.2004, blz. 73).

(12)  Besluit 2004/210/EG van de Commissie van 3 maart 2004 tot instelling van wetenschappelijke comités op het gebied van de consumentenveiligheid, de volksgezondheid en het milieu (PB L 66 van 4.3.2004, blz. 45).

(13)  Besluit 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1).

(14)  Zie ook FP6 Wetenschappelijke ondersteuning van het beleid, 5e oproep, SSP-5A Gebieden 2.1 & 2.2.

Zie: http://fp6.cordis.lu/index.cfm?fuseaction=UserSite.FP6ActivityCallsPage&ID_ACTIVITY=500

(15)  Beschikking van de Raad van 30 september 2002 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie: „Integratie en versterking van de Europese onderzoekruimte” (2002-2006) (PB L 294 van 29.10.2002, blz. 1).

(16)  De link van de CORDIS-website met FP6-prioriteit 1 is http://www.cordis.lu/lifescihealth/ssp.htm

(17)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, en het Europees Economisch en Sociaal Comité — „Het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010” (SEC(2004) 729) — COM(2004) 416 Vol. I def.

(18)  Verordening (EEG) nr. 1210/90 van de Raad van 7 mei 1990 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees Milieuobservatie- en informatienetwerk (PB L 120 van 11.5.1990, blz. 1).

(19)  Dit is het geval voor geestesziekten, mondgezondheid, astma en chronische obstructieve ademhalingsziekten, spier- en skeletaandoeningen (met bijzondere aandacht voor osteoporose, artritis en reuma-aandoeningen) en hart- en vaatziekten.

(20)  Dit omvat de opstelling van inventarissen van bronnen en de definitie van indicatoren, overeenkomstig de ECHI-strategie, voor: bloedziekten (waaronder hemofilie), immunologische stoornissen, allergieën, met uitzondering van astma, urogenitale ziekten en nieraandoeningen, maag- en darmziekten, endocriene ziekten, keel-, neus- en oorziekten, oogaandoeningen en huidziekten, alsook ziekten in verband met milieufactoren.

(21)  Dat omvat nog niet door het volksgezondheidsprogramma bestreken ziekten zoals Parkinson, multiple sclerose, epilepsie, amyotrofische laterale sclerose, ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorders), cognitieve vertraging en verstoring van motorische, perceptuele, taal- en sociaal-emotionele functies.. Het omvat ook beroertes, hoofdpijnaandoeningen en chronische pijn (bv. chronisch vermoeidheidssyndroom en fibromialgie).

(22)  COM(2005) 484 van 14 oktober 2005 — Groenboek: De geestelijke gezondheid van de bevolking verbeteren: naar een strategie inzake geestelijke gezondheid voor de Europese Unie Zie: http://europa.eu.int/comm/health/ph_determinants/life_style/mental/green_paper/mental_gp_en.pdf

(23)  Elektronisch systeem voor de verwijzing van patiënten van de ene naar de andere medische specialist, waaronder grensnoverschrijdende verwijzingen ().

(24)  Zie het onderzoek dat thans wordt verricht op het gebied van de patiëntenmobiliteit en de strategieën ter verbetering van de kwaliteit.

Zie: http://www.iese.edu/en/events/Projects/Health/Home/Home.asp http://www.marquis.be/Main/wp1114091605/wp1119867442

Zie ook FP6 Wetenschappelijke ondersteuning van het beleid, 5e oproep, SSP-5A Gebieden 2.1 & 2.2. Zie: http://fp6.cordis.lu/index.cfm?fuseaction=UserSite.FP6ActivityCallsPage&ID_ACTIVITY=500

(25)  Zie Technological Platform on Innovative Medicines. Zie: http://europa.eu.int/comm/research/fp6/index_en.cfm?p=1_innomed

(26)  Rekening houdend met de acties die worden uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen en de activiteiten van het comité inzake weesgeneesmiddelen (COMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau.

(27)  Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap (PB L 268 van 3.10.1998, blz. 1).

2000/57/EG: Beschikking van de Commissie van 22 december 1999 betreffende het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen ter voorkoming en beheersing van overdraagbare ziekten overeenkomstig Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 4016) (PB L 21 van 26.1.2000, blz. 32).

2000/96/EG: Beschikking van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de overdraagbare ziekten die geleidelijk door het communautaire netwerk zullen worden bestreken overeenkomstig Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 4015) (PB L 28 van 3.2.2000, blz. 50).

2002/253/EG: Beschikking van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van gevalsdefinities voor het melden van overdraagbare ziekten aan het communautaire netwerk krachtens Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 1043) (PB L 86 van 3.4.2002, blz. 44).

(28)  Zie http://europa.eu.int/comm/health/ph_threats/Bioterrorisme/bioterrorism01_en.pdf

(29)  Zie ook FP6 Wetenschappelijke ondersteuning van het beleid, 5e oproep, SSP-5B GRIEP

Zie: http://fp6.cordis.lu/index.cfm?fuseaction=UserSite.FP6ActivityCallsPage&ID_ACTIVITY=500

(30)  Zie http://www.who.int/gb/ebwha/pdf_files/WHA58/WHA58_3-en.pdf

(31)  Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het inzamelen, testen, bewerken, opslaan en distribueren van bloed en bloedbestanddelen van menselijke oorsprong en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG van de Raad (PB L 33 van 8.2.2003, blz. 30).

(32)  Richtlijn 2004/33/EG van de Commissie van 22 maart 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2002/98/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot bepaalde technische voorschriften voor bloed en bloedbestanddelen (Voor de EER relevante tekst) (PB L 91 van 30.3.2004, blz. 25).

(33)  Richtlijn 2004/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van kwaliteits- en veiligheidsnormen voor het doneren, verkrijgen, testen, bewerken, bewaren en distribueren van menselijke weefsels en cellen (PB L 102 van 7.4.2004, blz. 48).

(34)  Besluit nr. 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8).

(35)  Drugsstrategie van de EU [2005-2012]. Zie http://europa.eu.int/comm/health/ph_determinants/life_style/keydo_drug_en.htm

(36)  Actieplan van de EU inzake drugs [2005-2008]. Zie http://europa.eu.int/comm/health/ph_determinants/life_style/keydo_drug_en.htm

(37)  Aanbeveling van de Raad van 18 juni 2003 betreffende de preventie en beperking van gezondheidsschade die samenhangt met drugsverslaving (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 31).

(38)  Gecoördineerde aanpak van de bestrijding van aids in de Europese Unie en de buurlanden

http://europa.eu.int/comm/health/ph_threats/com/aids/docs/ev_20040916_rd01_en.pdf

(39)  Mededeling van de Commissie over de bestrijding van hiv/aids in de Europese Unie en de buurlanden (moet nog worden goedgekeurd).

(40)  Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité — „Het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010” COM(2004) 416 def. van 9 juni 2004.

Bijlage bij het werkprogramma 2006

Subsidiabiliteit van reis- en verblijfkosten

Deze richtsnoeren gelden voor de vergoeding van de reis- en verblijfkosten van:

personeel in dienst van de begunstigde (hoofd- en medebegunstigden) van subsidies en deskundigen die door de begunstigde zijn uitgenodigd om deel te nemen aan werkgroepen;

dergelijke kosten, wanneer zij uitdrukkelijk in dienstencontracten zijn vermeld.

(1)   Vaste verblijfsvergoedingen dekken alle verblijfskosten tijdens dienstreizen, waaronder hotels, restaurants en plaatselijk vervoer (taxi’s en/of openbaar vervoer). Zij gelden voor elke dag van een dienstreis met een minimumafstand van 100 km van de normale werkplek. De verblijfsvergoeding hangt af van het land waarin de dienstreis wordt uitgevoerd. De dagvergoedingen bestaan uit de som van de dagelijkse verblijfsvergoedingen en de maximale hotelkosten, als vastgesteld in Besluit C(2004) 1313 (1) van de Commissie, als gewijzigd.

(2)   Voor dienstreizen naar andere landen dan de EU 25, de toetredende en kandidaat-lidstaten en de EVA/EER-landen is de voorafgaande toestemming van de diensten van de Commissie vereist. Deze toestemming wordt verleend, rekening houdend met de doelstellingen, de kosten en de motivering van de dienstreis.

(3)   Reiskosten zijn subsidiabel onder de volgende voorwaarden:

reis via de meest directe en meest economische route;

afstand van minstens 100 km tussen de vergaderplaats en de normale werkplek;

reis per trein: eerste klas;

reis per vliegtuig: economy class, tenzij een goedkoper tarief kan worden gebruikt (bv. Apex); reizen per vliegtuig worden alleen toegestaan voor retourreizen van meer dan 800 km;

reis per auto: vergoeding op grond van een gelijkwaardig eersteklastreinkaartje.


(1)  Besluit C(2004) 1313 van de Commissie van 7 april 2004: General implementing provisions adopting the Guide to missions for officials and other servants of the European Commission.


14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/46


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2006

tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Italië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 491)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(2006/90/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (3), en met name op artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levende vogels of producten daarvan wordt verspreid van wilde vogels naar gedomesticeerde vogels, met name pluimvee, en van de ene lidstaat naar de andere.

(2)

Italië heeft de Commissie meegedeeld dat uit een klinisch geval bij wilde vogels een aviaire-influenzavirus van type H5 geïsoleerd is. In afwachting van de bepaling van het neuraminidasetype (N) en de pathogeniteitsindex wordt op grond van het klinische beeld en de epidemiologische omstandigheden vermoed dat het hier gaat om hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door een influenza A-virus van subtype H5N1.

(3)

Italië heeft zo snel mogelijk bepaalde maatregelen genomen overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (4).

(4)

Gezien het risico van de ziekte moeten tijdelijke beschermende maatregelen worden genomen om de specifieke risico's in verschillende gebieden te bestrijden.

(5)

Met het oog op de consistentie moeten voor de toepassing van deze beschikking bepaalde definities gelden van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (5), Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (6), Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (7) en Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (8).

(6)

Rond de plaats waar de ziekte bij wilde vogels is geconstateerd, moeten beschermings- en toezichtsgebieden worden ingesteld. Die gebieden moeten worden beperkt tot wat nodig is om de insleep van het virus onder commerciële en niet-commerciële pluimveekoppels te voorkomen.

(7)

Verplaatsingen van met name levende vogels en broedeieren moet worden gecontroleerd en beperkt, waarbij gecontroleerde verzending van die vogels en van producten van vogels onder bepaalde voorwaarden moet worden toegestaan.

(8)

In de beschermings- en toezichtsgebieden moeten de maatregelen van Beschikking 2005/734/EG van de Commissie van 19 oktober 2005 tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (9) worden toegepast, ongeacht de risicostatus die is vastgesteld voor het gebied waar hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels vermoed wordt of bevestigd is.

(9)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (10) is het in de handel brengen van een reeks dierlijke bijproducten, onder meer gelatine voor technische toepassingen en stoffen voor farmaceutisch gebruik, van oorsprong uit gebieden van de Gemeenschap waarvoor beperkende veterinairrechtelijke maatregelen gelden, toegestaan, omdat die producten veilig geacht worden vanwege de specifieke omstandigheden bij de productie, de verwerking en het gebruik, waardoor eventuele ziekteverwekkers doeltreffend worden geïnactiveerd of contact met vatbare dieren wordt voorkomen. Daarom moet het vervoer uit de beschermingsgebieden van onverwerkt gebruikt strooisel en onverwerkte mest met het oog op behandeling overeenkomstig die verordening en van dierlijke bijproducten die met die verordening in overeenstemming zijn, worden toegestaan.

(10)

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (11) voorziet in erkende instellingen, officieel erkende instituten en officieel erkende centra, alsmede in een modelcertificaat voor dieren of gameten die tussen dergelijke erkende inrichtingen in verschillende lidstaten worden verhandeld. Voor vogels afkomstig van en bestemd voor overeenkomstig die richtlijn erkende instellingen, instituten en centra moet een afwijking van de vervoersbeperkingen mogelijk zijn.

(11)

Het vervoer van broedeieren uit de beschermingsgebieden moet onder bepaalde voorwaarden toegestaan worden. Het vervoer van broedeieren naar andere landen kan worden toegestaan met inachtneming van met name de voorwaarden van Richtlijn 2005/94/EG. In dat geval moet op de diergezondheidscertificaten overeenkomstig Richtlijn 90/539/EEG naar deze beschikking worden verwezen.

(12)

De verzending uit de beschermingsgebieden van vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten moet onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan, waarbij met name moet worden voldaan aan bepaalde voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (12).

(13)

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (13) bevat een lijst van behandelingen waardoor vlees uit gebieden met beperkende maatregelen veilig wordt, en biedt de mogelijkheid om een bijzonder identificatiemerk te gebruiken voor vlees dat om veterinairrechtelijke redenen niet in de handel mag worden gebracht. De verzending uit de beschermingsgebieden van vlees met het in die richtlijn bedoelde merk en van vleesproducten die de daarin genoemde behandelingen hebben ondergaan, moet worden toegestaan.

(14)

In afwachting van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dient de Commissie in samenwerking met de betrokken lidstaat tijdelijke beschermende maatregelen te treffen in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels.

(15)

De in deze beschikking vervatte maatregelen moeten opnieuw worden bezien op de eerstvolgende vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

1.   Deze beschikking bevat bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in Italië, veroorzaakt door influenza A-virus van subtype H5 waarvan vermoed wordt dat het neuraminidasetype N1 is, om de verspreiding van aviaire influenza van wilde vogels naar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en besmetting van de producten van die dieren te voorkomen.

2.   Tenzij anders bepaald gelden de definities van Richtlijn 2005/94/EG. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„broedeieren”: eieren als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 90/539/EEG;

b)

„vrij vederwild”: wild als bedoeld in punt 1.5, tweede streepje, en punt 1.7 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

c)

„andere in gevangenschap levende vogels”: vogels als omschreven in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 2005/94/EG, waaronder:

i)

gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 998/2003;

ii)

vogels voor dierentuinen, circussen, pretparken en laboratoria.

Artikel 2

Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden

1.   Italië stelt rond het gebied waar de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus van subtype H5, bij wilde vogels bevestigd is, waarbij vermoed wordt of bevestigd is dat het neuraminidasetype N1 is:

a)

een beschermingsgebied in met een straal van minimaal drie kilometer, en

b)

een toezichtsgebied in met een straal van minimaal tien kilometer, dat het beschermingsgebied omvat.

2.   Bij de instelling van de in lid 1 bedoelde beschermings- en toezichtsgebieden wordt rekening gehouden met factoren van geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza, alsmede met de controlestructuren.

3.   Indien de beschermings- of toezichtsgebieden deels op het grondgebied van andere lidstaten liggen, werkt Italië met de autoriteiten van die lidstaten samen bij de instelling van de gebieden.

4.   Italië deelt de Commissie en de andere lidstaten de bijzonderheden van de krachtens dit artikel ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden mee.

Artikel 3

Maatregelen in het beschermingsgebied

1.   Italië zorgt ervoor dat in het beschermingsgebied ten minste de volgende maatregelen worden getroffen:

a)

alle bedrijven in het gebied worden geïdentificeerd;

b)

alle commerciële bedrijven worden op gezette tijden bezocht, waarbij het pluimvee klinisch wordt onderzocht en, voorzover nodig, monsters voor laboratoriumonderzoek worden genomen; deze bezoeken worden gedocumenteerd;

c)

op de bedrijven worden de nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen, waaronder ontsmetting bij de in- en uitgangen van de bedrijven, ophokken van het pluimvee of insluiten van het pluimvee op plaatsen waar direct en indirect contact met ander pluimvee en in gevangenschap levende vogels kan worden voorkomen;

d)

de bioveiligheidsmaatregelen van Beschikking 2005/734/EG worden toegepast;

e)

verplaatsingen van pluimveeproducten overeenkomstig artikel 9 worden gecontroleerd;

f)

er vindt actieve monitoring op de ziekte plaats onder de wilde vogelpopulatie, met name watervogels, zo nodig in samenwerking met jagers en vogelaars die specifieke instructies hebben ontvangen over maatregelen om zich tegen besmetting met het virus te beschermen en om de verspreiding van het virus naar gevoelige vogels te voorkomen;

g)

er worden campagnes gevoerd om eigenaars, jagers en vogelaars alerter op de ziekte te maken.

2.   Italië zorgt ervoor dat in het beschermingsgebied het volgende wordt verboden:

a)

het afvoeren van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels van het bedrijf waar zij worden gehouden;

b)

het verzamelen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere gelegenheden;

c)

het vervoer van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels door het gebied, met uitzondering van doorvoer over grote wegen of spoorwegen en vervoer naar het slachthuis om rechtstreeks te worden geslacht;

d)

de verzending van broedeieren uit het gebied;

e)

de verzending van vers vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en vrij vederwild uit het gebied;

f)

het vervoer en het uitrijden van onverwerkt gebruikt strooisel of onverwerkte mest van in het gebied gelegen bedrijven buiten het gebied, met uitzondering van vervoer met het oog op behandeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002;

g)

de jacht op wilde vogels.

Artikel 4

Maatregelen in het toezichtsgebied

1.   Italië zorgt ervoor dat in het toezichtsgebied ten minste de volgende maatregelen worden getroffen:

a)

alle bedrijven in het gebied worden geïdentificeerd;

b)

op de bedrijven worden de nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen, waaronder adequate ontsmetting bij de in- en uitgangen van de bedrijven;

c)

de bioveiligheidsmaatregelen van Beschikking 2005/734/EG worden toegepast;

d)

verplaatsingen van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en broedeieren binnen het gebied worden gecontroleerd.

2.   Italië zorgt ervoor dat in het toezichtsgebied het volgende wordt verboden:

a)

de verplaatsing van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels uit het gebied, gedurende de eerste 15 dagen na de instelling van het gebied;

b)

het verzamelen van pluimvee en andere vogels op jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere gelegenheden;

c)

de jacht op wilde vogels.

Artikel 5

Duur van de maatregelen

Indien het neuraminidasetype niet N1 blijkt te zijn, worden de maatregelen van de artikelen 3 en 4 ingetrokken.

Indien de aanwezigheid van influenza A-virus subtype H5N1 bij wilde vogels wordt bevestigd, worden de maatregelen van de artikelen 3 en 4 zo lang toegepast als nodig is gezien de factoren van geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza, maar voor het beschermingsgebied minimaal 21 en voor het toezichtsgebied minimaal 30 dagen na de datum waarop een aviaire-influenzavirus van subtype H5 afkomstig van een klinisch geval bij wilde vogels geïsoleerd is.

Artikel 6

Afwijkingen voor levende vogels en eendagskuikens

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder a), mag Italië het vervoer van legrijpe hennen en mestkalkoenen naar bedrijven onder officieel toezicht in het beschermings- of toezichtsgebied toestaan.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder a), of artikel 4, lid 2, onder a), mag Italië het vervoer toestaan van:

a)

pluimvee dat bestemd is om onmiddellijk te worden geslacht, met inbegrip van uitgelegde hennen, naar een slachthuis dat in het beschermings- of het toezichtsgebied gelegen is, of als dat niet mogelijk is, naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis buiten die gebieden;

b)

eendagskuikens van het beschermingsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Italië, waar geen ander pluimvee of in gevangenschap levende vogels worden gehouden, met uitzondering van gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) i), gescheiden van pluimvee;

c)

eendagskuikens van het toezichtsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Italië;

d)

legrijpe hennen en mestkalkoenen van het toezichtsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Italië;

e)

gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) i), naar plaatsen op het grondgebied van Italië waar geen pluimvee wordt gehouden, mits de zending uit niet meer dan vijf gekooide vogels bestaat, ongeacht de in artikel 1, derde alinea, van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde nationale voorschriften;

f)

vogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) ii), afkomstig van en bestemd voor instellingen, instituten en centra die overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 92/65/EEG zijn erkend.

Artikel 7

Afwijkingen voor broedeieren

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder d), mag Italië het volgende toestaan:

a)

het vervoer van broedeieren van het beschermingsgebied naar een aangewezen broederij op het grondgebied van Italië;

b)

de verzending van broedeieren van het beschermingsgebied naar broederijen buiten het grondgebied van Italië, mits:

i)

de broedeieren zijn verzameld bij koppels waarbij:

geen besmetting met aviaire influenza wordt vermoed, en

met negatief resultaat een serologisch onderzoek naar aviaire influenza is uitgevoerd waarmee de ziekte bij een prevalentie van 5 % met een betrouwbaarheid van ten minste 95 % kan worden aangetoond, en

ii)

aan de voorwaarden van artikel 26, lid 1, onder b), c) en d), van Richtlijn 2005/94/EG wordt voldaan.

2.   Op de diergezondheidscertificaten volgens model 1 van bijlage IV bij Richtlijn 90/539/EEG die de in lid 1, onder b), bedoelde zendingen broedeieren naar andere lidstaten vergezellen, wordt het volgende vermeld:

„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2006/90/EG van de Commissie vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften”.

Artikel 8

Afwijkingen voor vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder e), mag Italië het vervoer uit het beschermingsgebied toestaan van:

a)

vers vlees van pluimvee, met inbegrip van vlees van loopvogels, van oorsprong uit dat gebied of van buiten dat gebied, dat is geproduceerd overeenkomstig bijlage II en bijlage III, secties II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, secties I, II en III en sectie IV, hoofdstukken V en VII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004;

b)

gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten met vlees als bedoeld onder a), geproduceerd overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

c)

vers vlees van vrij vederwild van oorsprong uit dat gebied, indien dat vlees is voorzien van het identificatiemerk bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG en bestemd is voor vervoer naar een inrichting waar het een behandeling tegen aviaire influenza zal ondergaan overeenkomstig bijlage III bij die richtlijn;

d)

producten van vlees van vrij vederwild die een behandeling tegen aviaire influenza hebben ondergaan overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2002/99/EG;

e)

vers vlees van vrij vederwild van oorsprong van buiten het beschermingsgebied, dat is geproduceerd in inrichtingen in het beschermingsgebied overeenkomstig bijlage III, sectie IV, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, sectie IV, hoofdstuk VIII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004;

f)

gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten met vlees als bedoeld onder e), geproduceerd in inrichtingen in het beschermingsgebied overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

2.   Italië zorgt ervoor dat de in lid 1, onder e) en f), bedoelde zendingen vergezeld gaan van een handelsdocument met de volgende vermelding:

„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2006/90/EG van de Commissie (deze beschikking) vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften”.

Artikel 9

Voorwaarden voor dierlijke bijproducten

1.   Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder e), mag Italië de verzending toestaan van:

a)

dierlijke bijproducten die voldoen aan de voorwaarden van bijlage VII, hoofdstuk II, onder A, hoofdstuk III, onder B, hoofdstuk IV, onder A, hoofdstuk VI, onder A en B, hoofdstuk VII, onder A, hoofdstuk VIII, onder A, hoofdstuk IX, onder A en hoofdstuk X, onder A, en bijlage VIII, hoofdstuk II, onder B, en hoofdstuk III, punt II, onder A, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002;

b)

onbewerkte veren en delen van veren overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk VIII, onder A, punt 1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, afkomstig van pluimvee van buiten het beschermingsgebied;

c)

bewerkte veren en delen van veren van pluimvee die zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd;

d)

producten van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, waarvoor overeenkomstig de communautaire wetgeving geen veterinairrechtelijke voorschriften gelden of waarvoor geen verboden of beperkingen om redenen van diergezondheid gelden, met inbegrip van de in bijlage VIII, hoofdstuk VII, onder A, punt 1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 bedoelde producten.

2.   Italië zorgt ervoor dat de in lid 1, onder b) en c), bedoelde producten vergezeld gaan van een handelsdocument overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk X, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, waarin in punt 6.1 wordt verklaard dat de producten zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd.

Dat handelsdocument is echter niet verplicht voor bewerkte sierveren, bewerkte veren die door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd of zendingen van bewerkte veren die voor niet-industriële doeleinden aan privé-personen worden gestuurd.

Artikel 10

Voorwaarden voor verplaatsingen

1.   Indien de verplaatsing van onder deze beschikking vallende dieren of producten daarvan krachtens de artikelen 6 tot en met 9 toegestaan is, worden alle nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen om de verspreiding van aviaire influenza te voorkomen.

2.   Indien de verzending, de verplaatsing of het vervoer van de in lid 1 bedoelde producten krachtens de artikelen 7, 8 en 9 toegestaan is, worden zij gescheiden van andere producten die aan alle veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer, het in de handel brengen of de uitvoer naar derde landen voldoen, verkregen, gehanteerd, behandeld, opgeslagen en vervoerd.

Artikel 11

Naleving

Italië neemt onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en maakt die maatregelen bekend. Het stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 12

Adressaat

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(3)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 18/2006 van de Commissie (PB L 4 van 7.1.2006, blz. 3).

(4)  PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(5)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(6)  PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).

(8)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 18/2006 van de Commissie (PB L 4 van 7.1.2006, blz. 3).

(9)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/855/EG (PB L 316 van 2.12.2005, blz. 21).

(10)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10).

(11)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321).

(12)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).

(13)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.


14.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/52


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 februari 2006

tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met vermoede gevallen van hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels in Slovenië

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 492)

(Slechts de tekst in de Sloveense taal is authentiek)

(2006/91/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 9, lid 3,

Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name op artikel 10, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (3), en met name op artikel 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. Het gevaar bestaat dat de ziekteverwekker via de internationale handel in levende vogels of producten daarvan wordt verspreid van wilde vogels naar gedomesticeerde vogels, met name pluimvee, en van de ene lidstaat naar de andere.

(2)

Slovenië heeft de Commissie meegedeeld dat uit een klinisch geval bij wilde vogels een aviaire-influenzavirus van type H5 geïsoleerd is. In afwachting van de bepaling van het neuraminidasetype (N) en de pathogeniteitsindex wordt op grond van het klinische beeld en de epidemiologische omstandigheden vermoed dat het hier gaat om hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door een influenza A-virus van subtype H5N1.

(3)

Slovenië heeft zo snel mogelijk bepaalde maatregelen genomen overeenkomstig Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (4).

(4)

Gezien het risico van de ziekte moeten tijdelijke beschermende maatregelen worden genomen om de specifieke risico's in verschillende gebieden te bestrijden.

(5)

Met het oog op de consistentie moeten voor de toepassing van deze beschikking bepaalde definities gelden van Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (5), Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (6), Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (7) en Verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (8).

(6)

Rond de plaats waar de ziekte bij wilde vogels is geconstateerd, moeten beschermings- en toezichtsgebieden worden ingesteld. Die gebieden moeten worden beperkt tot wat nodig is om de insleep van het virus onder commerciële en niet-commerciële pluimveekoppels te voorkomen.

(7)

Verplaatsingen van met name levende vogels en broedeieren moet worden gecontroleerd en beperkt, waarbij gecontroleerde verzending van die vogels en van producten van vogels onder bepaalde voorwaarden moet worden toegestaan.

(8)

In de beschermings- en toezichtsgebieden moeten de maatregelen van Beschikking 2005/734/EG van de Commissie van 19 oktober 2005 tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (9) worden toegepast, ongeacht de risicostatus die is vastgesteld voor het gebied waar hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels vermoed wordt of bevestigd is.

(9)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (10) is het in de handel brengen van een reeks dierlijke bijproducten, onder meer gelatine voor technische toepassingen en stoffen voor farmaceutisch gebruik, van oorsprong uit gebieden van de Gemeenschap waarvoor beperkende veterinairrechtelijke maatregelen gelden, toegestaan, omdat die producten veilig geacht worden vanwege de specifieke omstandigheden bij de productie, de verwerking en het gebruik, waardoor eventuele ziekteverwekkers doeltreffend worden geïnactiveerd of contact met vatbare dieren wordt voorkomen. Daarom moet het vervoer uit de beschermingsgebieden van onverwerkt gebruikt strooisel en onverwerkte mest met het oog op behandeling overeenkomstig die verordening en van dierlijke bijproducten die met die verordening in overeenstemming zijn, worden toegestaan.

(10)

Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (11) voorziet in erkende instellingen, officieel erkende instituten en officieel erkende centra, alsmede in een modelcertificaat voor dieren of gameten die tussen dergelijke erkende inrichtingen in verschillende lidstaten worden verhandeld. Voor vogels afkomstig van en bestemd voor overeenkomstig die richtlijn erkende instellingen, instituten en centra moet een afwijking van de vervoersbeperkingen mogelijk zijn.

(11)

Het vervoer van broedeieren uit de beschermingsgebieden moet onder bepaalde voorwaarden toegestaan worden. Het vervoer van broedeieren naar andere landen kan worden toegestaan met inachtneming van met name de voorwaarden van Richtlijn 2005/94/EG. In dat geval moet op de diergezondheidscertificaten overeenkomstig Richtlijn 90/539/EEG naar deze beschikking worden verwezen.

(12)

De verzending uit de beschermingsgebieden van vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten moet onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan, waarbij met name moet worden voldaan aan bepaalde voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 en Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (12).

(13)

Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (13) bevat een lijst van behandelingen waardoor vlees uit gebieden met beperkende maatregelen veilig wordt, en biedt de mogelijkheid om een bijzonder identificatiemerk te gebruiken voor vlees dat om veterinairrechtelijke redenen niet in de handel mag worden gebracht. De verzending uit de beschermingsgebieden van vlees met het in die richtlijn bedoelde merk en van vleesproducten die de daarin genoemde behandelingen hebben ondergaan, moet worden toegestaan.

(14)

In afwachting van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dient de Commissie in samenwerking met de betrokken lidstaat tijdelijke beschermende maatregelen te treffen in verband met hoogpathogene aviaire influenza onder wilde vogels.

(15)

De in deze beschikking vervatte maatregelen moeten opnieuw worden bezien op de eerstvolgende vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en definities

1.   Deze beschikking bevat bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza bij wilde vogels in Slovenië, veroorzaakt door influenza A-virus van subtype H5 waarvan vermoed wordt dat het neuraminidasetype N1 is, om de verspreiding van aviaire influenza van wilde vogels naar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels en besmetting van de producten van die dieren te voorkomen.

2.   Tenzij anders bepaald gelden de definities van Richtlijn 2005/94/EG. Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„broedeieren”: eieren als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 90/539/EEG;

b)

„vrij vederwild”: wild als bedoeld in punt 1.5, tweede streepje, en punt 1.7 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

c)

„andere in gevangenschap levende vogels”: vogels als omschreven in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 2005/94/EEG, waaronder:

i)

gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 998/2003;

ii)

vogels voor dierentuinen, circussen, pretparken en laboratoria.

Artikel 2

Instelling van beschermings- en toezichtsgebieden

1.   Slovenië stelt rond het gebied waar de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus van subtype H5, bij wilde vogels bevestigd is, waarbij vermoed wordt of bevestigd is dat het neuraminidasetype N1 is:

a)

een beschermingsgebied in met een straal van minimaal drie kilometer, en

b)

een toezichtsgebied in met een straal van minimaal tien kilometer, dat het beschermingsgebied omvat.

2.   Bij de instelling van de in lid 1 bedoelde beschermings- en toezichtsgebieden wordt rekening gehouden met factoren van geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza, alsmede met de controlestructuren.

3.   Indien de beschermings- of toezichtsgebieden deels op het grondgebied van andere lidstaten liggen, werkt Slovenië met de autoriteiten van die lidstaten samen bij de instelling van de gebieden.

4.   Slovenië deelt de Commissie en de andere lidstaten de bijzonderheden van de krachtens dit artikel ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden mee.

Artikel 3

Maatregelen in het beschermingsgebied

1.   Slovenië zorgt ervoor dat in het beschermingsgebied ten minste de volgende maatregelen worden getroffen:

a)

alle bedrijven in het gebied worden geïdentificeerd;

b)

alle commerciële bedrijven worden op gezette tijden bezocht, waarbij het pluimvee klinisch wordt onderzocht en, voorzover nodig, monsters voor laboratoriumonderzoek worden genomen; deze bezoeken worden gedocumenteerd;

c)

op de bedrijven worden de nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen, waaronder ontsmetting bij de in- en uitgangen van de bedrijven, ophokken van het pluimvee of insluiten van het pluimvee op plaatsen waar direct en indirect contact met ander pluimvee en in gevangenschap levende vogels kan worden voorkomen;

d)

de bioveiligheidsmaatregelen van Beschikking 2005/734/EG worden toegepast;

e)

verplaatsingen van pluimveeproducten overeenkomstig artikel 9 worden gecontroleerd;

f)

er vindt actieve monitoring op de ziekte plaats onder de wilde vogelpopulatie, met name watervogels, zo nodig in samenwerking met jagers en vogelaars die specifieke instructies hebben ontvangen over maatregelen om zich tegen besmetting met het virus te beschermen en om de verspreiding van het virus naar gevoelige vogels te voorkomen;

g)

er worden campagnes gevoerd om eigenaars, jagers en vogelaars alerter op de ziekte te maken.

2.   Slovenië zorgt ervoor dat in het beschermingsgebied het volgende wordt verboden:

a)

het afvoeren van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels van het bedrijf waar zij worden gehouden;

b)

het verzamelen van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels op jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere gelegenheden;

c)

het vervoer van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels door het gebied, met uitzondering van doorvoer over grote wegen of spoorwegen en vervoer naar het slachthuis om rechtstreeks te worden geslacht;

d)

de verzending van broedeieren uit het gebied;

e)

de verzending van vers vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en vrij vederwild uit het gebied;

f)

het vervoer en het uitrijden van onverwerkt gebruikt strooisel of onverwerkte mest van in het gebied gelegen bedrijven buiten het gebied, met uitzondering van vervoer met het oog op behandeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002;

g)

de jacht op wilde vogels.

Artikel 4

Maatregelen in het toezichtsgebied

1.   Slovenië zorgt ervoor dat in het toezichtsgebied ten minste de volgende maatregelen worden getroffen:

a)

alle bedrijven in het gebied worden geïdentificeerd;

b)

op de bedrijven worden de nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen, waaronder adequate ontsmetting bij de in- en uitgangen van de bedrijven;

c)

de bioveiligheidsmaatregelen van Beschikking 2005/734/EG worden toegepast;

d)

verplaatsingen van pluimvee, andere in gevangenschap levende vogels en broedeieren binnen het gebied worden gecontroleerd.

2.   Slovenië zorgt ervoor dat in het toezichtsgebied het volgende wordt verboden:

a)

de verplaatsing van pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels uit het gebied, gedurende de eerste 15 dagen na de instelling van het gebied;

b)

het verzamelen van pluimvee en andere vogels op jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere gelegenheden;

c)

de jacht op wilde vogels.

Artikel 5

Duur van de maatregelen

Indien het neuraminidasetype niet N1 blijkt te zijn, worden de maatregelen van de artikelen 3 en 4 ingetrokken.

Indien de aanwezigheid van influenza A-virus subtype H5N1 bij wilde vogels wordt bevestigd, worden de maatregelen van de artikelen 3 en 4 zo lang toegepast als nodig is gezien de factoren van geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza, maar voor het beschermingsgebied minimaal 21 en voor het toezichtsgebied minimaal 30 dagen na de datum waarop een aviaire-influenzavirus van subtype H5 afkomstig van een klinisch geval bij wilde vogels geïsoleerd is.

Artikel 6

Afwijkingen voor levende vogels en eendagskuikens

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder a), mag Slovenië het vervoer van legrijpe hennen en mestkalkoenen naar bedrijven onder officieel toezicht in het beschermings- of toezichtsgebied toestaan.

2.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder a), of artikel 4, lid 2, onder a), mag Slovenië het vervoer toestaan van:

a)

pluimvee dat bestemd is om onmiddellijk te worden geslacht, met inbegrip van uitgelegde hennen, naar een slachthuis dat in het beschermings- of het toezichtsgebied gelegen is, of als dat niet mogelijk is, naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis buiten die gebieden;

b)

eendagskuikens van het beschermingsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Slovenië, waar geen ander pluimvee of in gevangenschap levende vogels worden gehouden, met uitzondering van gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) i), gescheiden van pluimvee;

c)

eendagskuikens van het toezichtsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Slovenië;

d)

legrijpe hennen en mestkalkoenen van het toezichtsgebied naar bedrijven onder officieel toezicht op het grondgebied van Slovenië;

e)

gezelschapsvogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) i), naar plaatsen op het grondgebied van Slovenië waar geen pluimvee wordt gehouden, mits de zending uit niet meer dan vijf gekooide vogels bestaat, ongeacht de in artikel 1, derde alinea, van Richtlijn 92/65/EEG bedoelde nationale voorschriften;

f)

vogels als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder c) ii), afkomstig van en bestemd voor instellingen, instituten en centra die overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 92/65/EEG zijn erkend.

Artikel 7

Afwijkingen voor broedeieren

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder d), mag Slovenië het volgende toestaan:

a)

het vervoer van broedeieren van het beschermingsgebied naar een aangewezen broederij op het grondgebied van Slovenië;

b)

de verzending van broedeieren van het beschermingsgebied naar broederijen buiten het grondgebied van Slovenië, mits:

i)

de broedeieren zijn verzameld bij koppels waarbij:

geen besmetting met aviaire influenza wordt vermoed, en

met negatief resultaat een serologisch onderzoek naar aviaire influenza is uitgevoerd waarmee de ziekte bij een prevalentie van 5 % met een betrouwbaarheid van ten minste 95 % kan worden aangetoond, en

ii)

aan de voorwaarden van artikel 26, lid 1, onder b), c) en d), van Richtlijn 2005/94/EG wordt voldaan.

2.   Op de diergezondheidscertificaten volgens model 1 van bijlage IV bij Richtlijn 90/539/EEG die de in lid 1, onder b), bedoelde zendingen broedeieren naar andere lidstaten vergezellen, wordt het volgende vermeld:

„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2006/91/EG van de Commissie vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften”.

Artikel 8

Afwijkingen voor vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten

1.   In afwijking van artikel 3, lid 2, onder e), mag Slovenië het vervoer uit het beschermingsgebied toestaan van:

a)

vers vlees van pluimvee, met inbegrip van vlees van loopvogels, van oorsprong uit dat gebied of van buiten dat gebied, dat is geproduceerd overeenkomstig bijlage II en bijlage III, secties II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, secties I, II en III en sectie IV, hoofdstukken V en VII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004;

b)

gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten met vlees als bedoeld onder a), geproduceerd overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;

c)

vers vlees van vrij vederwild van oorsprong uit dat gebied, indien dat vlees is voorzien van het identificatiemerk bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG en bestemd is voor vervoer naar een inrichting waar het een behandeling tegen aviaire influenza zal ondergaan overeenkomstig bijlage III bij die richtlijn;

d)

producten van vlees van vrij vederwild die een behandeling tegen aviaire influenza hebben ondergaan overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2002/99/EG;

e)

vers vlees van vrij vederwild van oorsprong van buiten het beschermingsgebied, dat is geproduceerd in inrichtingen in het beschermingsgebied overeenkomstig bijlage III, sectie IV, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en is gecontroleerd overeenkomstig bijlage I, sectie IV, hoofdstuk VIII, bij Verordening (EG) nr. 854/2004;

f)

gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten met vlees als bedoeld onder e), geproduceerd in inrichtingen in het beschermingsgebied overeenkomstig bijlage III, secties V en VI, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.

2.   Slovenië zorgt ervoor dat de in lid 1, onder e) en f), bedoelde zendingen vergezeld gaan van een handelsdocument met de volgende vermelding:

„Deze zending voldoet aan de bij Beschikking 2006/91/EG van de Commissie vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften”.

Artikel 9

Voorwaarden voor dierlijke bijproducten

1.   Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder e), mag Slovenië de verzending toestaan van:

a)

dierlijke bijproducten die voldoen aan de voorwaarden van bijlage VII, hoofdstuk II, onder A, hoofdstuk III, onder B, hoofdstuk IV, onder A, hoofdstuk VI, onder A en B, hoofdstuk VII, onder A, hoofdstuk VIII, onder A, hoofdstuk IX, onder A en hoofdstuk X, onder A, en bijlage VIII, hoofdstuk II, onder B, en hoofdstuk III, punt II, onder A, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002;

b)

onbewerkte veren en delen van veren overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk VIII, onder A, punt 1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, afkomstig van pluimvee van buiten het beschermingsgebied;

c)

bewerkte veren en delen van veren van pluimvee die zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd;

d)

producten van pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels, waarvoor overeenkomstig de communautaire wetgeving geen veterinairrechtelijke voorschriften gelden of waarvoor geen verboden of beperkingen om redenen van diergezondheid gelden, met inbegrip van de in bijlage VIII, hoofdstuk VII, onder A, punt 1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 bedoelde producten.

2.   Slovenië zorgt ervoor dat de in lid 1, onder b) en c), bedoelde producten vergezeld gaan van een handelsdocument overeenkomstig bijlage II, hoofdstuk X, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002, waarin in punt 6.1 wordt verklaard dat de producten zijn behandeld met stoom of op een andere wijze zodat alle ziekteverwekkers worden geëlimineerd.

Dat handelsdocument is echter niet verplicht voor bewerkte sierveren, bewerkte veren die door reizigers voor eigen gebruik worden vervoerd of zendingen van bewerkte veren die voor niet-industriële doeleinden aan privé-personen worden gestuurd.

Artikel 10

Voorwaarden voor verplaatsingen

1.   Indien de verplaatsing van onder deze beschikking vallende dieren of producten daarvan krachtens de artikelen 6 tot en met 9 toegestaan is, worden alle nodige bioveiligheidsmaatregelen genomen om de verspreiding van aviaire influenza te voorkomen.

2.   Indien de verzending, de verplaatsing of het vervoer van de in lid 1 bedoelde producten krachtens de artikelen 7, 8 en 9 toegestaan is, worden zij gescheiden van andere producten die aan alle veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer, het in de handel brengen of de uitvoer naar derde landen voldoen, verkregen, gehanteerd, behandeld, opgeslagen en vervoerd.

Artikel 11

Naleving

Slovenië neemt onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen en maakt die maatregelen bekend. Het stelt de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 12

Adressaat

Deze beschikking is gericht tot de Sloveense Republiek.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/41/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 33).

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(3)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 18/2006 van de Commissie (PB L 4 van 7.1.2006, blz. 3).

(4)  PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003.

(5)  PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16.

(6)  PB L 303 van 31.10.1990, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).

(8)  PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 18/2006 van de Commissie (PB L 4 van 7.1.2006, blz. 3).

(9)  PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2005/855/EG (PB L 316 van 2.12.2005, blz. 21).

(10)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10).

(11)  PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 321).

(12)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55; rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).

(13)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.