ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
49e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 194/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 februari 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
J. L. DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 3 februari 2006 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
052 |
89,0 |
204 |
50,3 |
|
212 |
103,5 |
|
624 |
111,0 |
|
999 |
88,5 |
|
0707 00 05 |
052 |
105,4 |
204 |
102,1 |
|
628 |
167,7 |
|
999 |
125,1 |
|
0709 10 00 |
220 |
66,1 |
999 |
66,1 |
|
0709 90 70 |
052 |
161,6 |
204 |
115,9 |
|
999 |
138,8 |
|
0805 10 20 |
052 |
45,4 |
204 |
48,8 |
|
212 |
45,0 |
|
220 |
49,4 |
|
448 |
47,8 |
|
624 |
81,8 |
|
999 |
53,0 |
|
0805 20 10 |
204 |
87,4 |
999 |
87,4 |
|
0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90 |
052 |
57,2 |
204 |
112,0 |
|
400 |
87,6 |
|
464 |
135,7 |
|
624 |
71,7 |
|
662 |
36,9 |
|
999 |
83,5 |
|
0805 50 10 |
052 |
61,9 |
999 |
61,9 |
|
0808 10 80 |
400 |
125,0 |
404 |
104,7 |
|
720 |
82,0 |
|
999 |
103,9 |
|
0808 20 50 |
388 |
92,4 |
400 |
90,3 |
|
720 |
57,9 |
|
999 |
80,2 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 195/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1377/2005 ten aanzien van de hoeveelheid waarop de permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van gerst die in het bezit is van het Finse interventiebureau betrekking heeft
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EEG) nr. 2131/93 van de Commissie (2) zijn de procedures en de voorwaarden voor de verkoop van graan door de interventiebureaus vastgesteld. |
(2) |
Bij Verordening (EG) nr. 1377/2005 van de Commissie (3) is een permanente inschrijving geopend voor de uitvoer van 27 780 ton gerst die in het bezit is van het Finse interventiebureau. |
(3) |
Finland heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat zijn interventiebureau voornemens is de hoeveelheid waarvoor de inschrijving voor uitvoer wordt gehouden, met 35 000 ton te verhogen. Rekening houdend met dit verzoek, met de beschikbare hoeveelheden en met de marktsituatie is het dienstig op dit verzoek van Finland in te gaan. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 1377/2005 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(5) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1377/2005 wordt vervangen door:
„Artikel 2
De inschrijving heeft betrekking op een hoeveelheid van ten hoogste 62 780 ton gerst voor uitvoer naar derde landen, met uitzondering van Albanië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Canada, Kroatië, de Verenigde Staten van Amerika, Liechtenstein, Mexico, Roemenië, Servië en Montenegro (4) en Zwitserland.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).
(2) PB L 191 van 31.7.1993, blz. 76. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 749/2005 (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 10).
(3) PB L 219 van 24.8.2005, blz. 21.
(4) Met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999.”
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/4 |
VERORDENING (EG) Nr. 196/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot wijziging van bijlage I van Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad teneinde rekening te houden met de Europese norm EN ISO 14001:2004, en tot intrekking van Beschikking 97/265/EG
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (1), en met name op artikel 9, lid 1, onder a), en artikel 15, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De in afdeling 4 van de Europese norm EN ISO 14001:1996 omschreven eisen vormen de milieuzorgsysteemeisen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 761/2001 en omschreven in deel A van bijlage I van die verordening. |
(2) |
De internationale norm ISO 14001:1996 is ten gevolge van de werkzaamheden van het comité „TC207/SC1 Environment Management System” van de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) in 2004 gewijzigd teneinde ISO 14001 beter af te stemmen op ISO 9001 en de bestaande tekst van ISO 14001 te verduidelijken, evenwel zonder dat nieuwe eisen zijn toegevoegd. |
(3) |
De ISO heeft vervolgens een nieuwe, herziene versie bekendgemaakt van de internationale norm ISO 14001:2004 en van de Europese norm EN ISO 14001:2004. |
(4) |
Deel A van bijlage I van Verordening (EG) nr. 761/2001 moet worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de Europese norm EN ISO 14001:2004. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 761/2001 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(6) |
Er is een overgangsregeling nodig voor organisaties die reeds in EMAS-verband zijn geregistreerd. |
(7) |
Beschikking 97/265/EG van de Commissie (2) betreffende de erkenning van de internationale norm ISO 14001:1996 en de Europese norm EN ISO 14001:1996 moet worden ingetrokken. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 14 van Verordening (EG) nr. 761/2001 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Deel A van bijlage I van Verordening (EG) nr. 761/2001 wordt vervangen door de tekst van de bijlage van deze verordening.
Artikel 2
1. Organisaties die op het tijdstip waarop deze verordening in werking treedt in het EMAS-register zijn ingeschreven, blijven opgenomen in het EMAS-register onder voorbehoud van de in lid 2 bedoelde verificatie.
2. Ter gelegenheid van de volgende verificatie van de organisatie wordt gecontroleerd of zij aan alle eisen van Verordening (EG) nr. 761/2001, als gewijzigd bij deze verordening, voldoet.
Indien de volgende verificatie plaats moet vinden binnen een termijn van 6 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, mag de volgende verificatie in overleg met de milieuverificateur en de bevoegde instantie met 6 maanden worden uitgesteld.
Artikel 3
Beschikking 97/265/EG wordt ingetrokken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(2) PB L 104 van 22.4.1997, blz. 37.
BIJLAGE
„BIJLAGE I
A. MILIEUZORGSYSTEEMEISEN
Organisaties die deelnemen aan het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) leven de eisen na van EN ISO 14001:2004, die zijn beschreven in afdeling 4 van de Europese norm (1) en hieronder onverkort worden weergegeven:
I-A. Milieuzorgsysteemeisen
I-A.1. Algemene eisen
De organisatie moet een milieuzorgsysteem vaststellen, schriftelijk vastleggen, toepassen en handhaven en dit continu verbeteren overeenkomstig de eisen van deze internationale norm, en bepalen hoe zij aan deze eisen zal voldoen.
De organisatie moet het toepassingsgebied van haar milieuzorgsysteem omschrijven en schriftelijk vastleggen.
I-A.2. Milieubeleid
Het hoogste leidinggevende niveau bepaalt het milieubeleid van de organisatie en ziet erop toe dat dit, binnen het vastgestelde toepassingsgebied van het milieuzorgsysteem van de organisatie,
a) |
geschikt is voor de aard, omvang en milieueffecten van haar activiteiten, producten en diensten; |
b) |
een verbintenis bevat tot continue verbetering en preventie van verontreiniging; |
c) |
een verbintenis bevat tot naleving van de toepasselijke wettelijke eisen en de andere door de organisatie onderschreven eisen in samenhang met de voor haar relevante milieuaspecten; |
d) |
een kader biedt voor het vaststellen en beoordelen van milieudoelstellingen en -taakstellingen; |
e) |
schriftelijk wordt vastgelegd en wordt toegepast en gehandhaafd; |
f) |
ter kennis wordt gebracht van alle personen die werken voor of namens de organisatie; en |
g) |
beschikbaar is voor het publiek. |
I-A.3. Planning
I-A.3.1. Milieuaspecten
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven om
a) |
binnen het vastgestelde toepassingsgebied van het milieuzorgsysteem de milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten die zij kan beheersen en deze waarop zij invloed kan uitoefenen, te identificeren, rekening houdend met geplande of nieuwe ontwikkelingen en nieuwe of gewijzigde activiteiten, producten en diensten; en |
b) |
de aspecten te bepalen die belangrijke effecten hebben of kunnen hebben op het milieu („belangrijke milieuaspecten”). |
De organisatie legt deze informatie schriftelijk vast en zorgt ervoor dat zij bijgewerkt blijft.
De organisatie zorgt ervoor dat met de belangrijke milieuaspecten rekening wordt gehouden bij de vaststelling, toepassing en handhaving van haar milieuzorgsysteem.
I-A.3.2. Wettelijke en andere eisen
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven om
a) |
de toepasselijke wettelijke eisen en de andere door haar onderschreven eisen in samenhang met de voor haar relevante milieuaspecten te identificeren en daar toegang toe te hebben, en |
b) |
te bepalen hoe deze eisen ten aanzien van de voor haar relevante milieuaspecten dienen te worden toegepast. |
De organisatie zorgt ervoor dat met de toepasselijke wettelijke eisen en de andere door haar onderschreven eisen rekening wordt gehouden bij de vaststelling, toepassing en handhaving van haar milieuzorgsysteem.
I-A.3.3. Doelstellingen, taakstellingen en programma’s
De organisatie moet voor de relevante functies en op de relevante niveaus binnen de organisatie schriftelijk vastgelegde milieudoelstellingen en -taakstellingen vaststellen, toepassen en handhaven.
Deze doelstellingen en taakstellingen dienen voorzover mogelijk meetbaar te zijn en in overeenstemming te zijn met het milieubeleid, met inbegrip van de verbintenissen om verontreiniging te voorkomen, de toepasselijke wettelijke eisen en andere door de organisatie onderschreven eisen na te leven en werk te maken van continue verbetering.
De organisatie houdt bij het vaststellen en beoordelen van haar doelstellingen en taakstellingen rekening met de toepasselijke wettelijke eisen en de andere door de organisatie onderschreven eisen, alsmede met de voor haar belangrijke milieuaspecten. Zij houdt ook rekening met haar technologische opties, haar financiële, operationele en zakelijke behoeften en met de visies van belanghebbende partijen.
De organisatie moet een of meer programma’s vaststellen, toepassen en handhaven om haar doelstellingen en taakstellingen te realiseren. Deze programma’s omvatten:
a) |
de toewijzing van de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de doelstellingen en taakstellingen op de relevante niveaus en voor de relevante functies binnen de organisatie, en |
b) |
de middelen en het tijdschema voor het bereiken van deze doelstellingen. |
I-A.4. Implementatie en uitvoering
I-A.4.1. Middelen, taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
De directie ziet erop toe dat de benodigde middelen voor de vaststelling, toepassing, handhaving en verbetering van het milieuzorgsysteem beschikbaar zijn. Die middelen omvatten personele middelen en specialistische vaardigheden, organisatorische infrastructuur, technologie en financiële middelen.
De taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden omschreven, schriftelijk vastgelegd en bekendgemaakt om een doeltreffende milieuzorg te bevorderen.
Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie benoemt een of meer specifieke directievertegenwoordigers die, ongeacht hun andere verantwoordelijkheden, welomschreven taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben om:
a) |
ervoor te zorgen dat een milieuzorgsysteem wordt vastgesteld, toegepast en gehandhaafd in overeenstemming met de eisen van deze internationale norm; |
b) |
aan het hoogste leidinggevende niveau verslag uit te brengen over het functioneren van het milieuzorgsysteem met het oog op de beoordeling daarvan, met inbegrip van aanbevelingen voor verbetering. |
I-A.4.2. Vakbekwaamheid, opleiding en bewustmaking
De organisatie ziet erop toe dat alle personen die voor of namens haar taken uitvoeren die door de organisatie geïdentificeerde belangrijke milieueffecten kunnen hebben, vakbekwaam zijn uit hoofde van passende scholing, opleiding of ervaring, en houdt terzake een register bij.
De organisatie inventariseert de opleidingsbehoeften in samenhang met de voor haar relevante milieuaspecten en haar milieuzorgsysteem. Zij verstrekt de nodige opleiding of onderneemt actie om in deze behoeften te voorzien, en houdt terzake een register bij.
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven om de personen die voor of namens haar werken, bewust te maken van:
a) |
het belang van naleving van het milieubeleid en de milieuprocedures en van de eisen van het milieuzorgsysteem; |
b) |
de belangrijke milieuaspecten en de daarmee samenhangende feitelijke of potentiële milieueffecten van hun werk en de voordelen van betere persoonlijke prestaties voor het milieu; |
c) |
hun eigen taken en verantwoordelijkheden inzake de naleving van de eisen van het milieuzorgsysteem; en |
d) |
de potentiële consequenties als van de gespecificeerde procedures wordt afgeweken. |
I-A.4.3. Communicatie
Met betrekking tot de voor haar relevante milieuaspecten en haar milieuzorgsysteem moet de organisatie een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven voor:
a) |
de interne communicatie tussen de verschillende niveaus en functies van de organisatie, |
b) |
het ontvangen van, schriftelijk vastleggen van en reageren op relevante mededelingen van externe belanghebbende partijen. |
De organisatie beraadt zich over de vraag of zij al dan niet naar buiten toe zal communiceren over de voor haar belangrijke milieuaspecten, en legt haar beslissing ter zake schriftelijk vast. Indien zij ertoe besluit hierover te communiceren, moet de organisatie een methodiek voor deze externe communicatie vaststellen en toepassen.
I-A.4.4. Documentatie
De documentatie met betrekking tot het milieuzorgsysteem omvat:
a) |
het milieubeleid, de milieudoelstellingen en de milieutaakstellingen, |
b) |
een omschrijving van het toepassingsgebied van het milieuzorgsysteem, |
c) |
een beschrijving van de belangrijkste elementen van het milieuzorgsysteem en de interacties daartussen, alsook een verwijzing naar de desbetreffende documenten, |
d) |
de krachtens deze internationale norm vereiste documenten, met inbegrip van registers, en |
e) |
de documenten, met inbegrip van registers, welke de organisatie noodzakelijk acht voor een doeltreffende planning, uitvoering en beheersing van de processen die samenhangen met de voor haar belangrijke milieuaspecten. |
I-A.4.5. Documentenbeheer
De krachtens het milieuzorgsysteem en deze internationale norm vereiste documenten worden op passende wijze beheerd. Registers vormen een specifieke categorie documenten en dienen te worden beheerd overeenkomstig de in punt I-A.5.4. omschreven eisen.
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven om:
a) |
geschikt bevonden documenten goed te keuren, voorafgaand aan de uitgifte daarvan; |
b) |
documenten te herbezien, voorzover nodig te actualiseren en opnieuw goed te keuren; |
c) |
ervoor te zorgen dat wijzigingen en de actuele revisiestatus van documenten worden aangegeven; |
d) |
ervoor te zorgen dat de relevante versies van toepasselijke documenten beschikbaar zijn op de plaatsen waar zij worden gebruikt; |
e) |
ervoor te zorgen dat de documenten leesbaar en gemakkelijk herkenbaar blijven; |
f) |
ervoor te zorgen dat documenten van externe oorsprong welke de organisatie voor de planning en het functioneren van het milieuzorgsysteem noodzakelijk acht, worden geïnventariseerd en dat op de verspreiding ervan wordt toegezien; en |
g) |
het onbedoelde gebruik van verouderde documenten te voorkomen en dergelijke documenten op een passende wijze te identificeren indien zij voor enig doel worden bewaard. |
I-A.4.6. Logistiek beheer
Overeenkomstig haar milieubeleid, milieudoelstellingen en milieutaakstellingen inventariseert en plant de organisatie de werkzaamheden die samenhangen met de geïdentificeerde belangrijke milieuaspecten om te bewerkstelligen dat deze onder gespecificeerde voorwaarden worden uitgevoerd. Zij doet dit door:
a) |
een of meer procedures vast te stellen en schriftelijk vast te leggen, toe te passen en te handhaven voor de beheersing van situaties waarin het ontbreken van dergelijke procedures tot afwijkingen van het milieubeleid en de milieudoelstellingen en -taakstellingen zou kunnen leiden; |
b) |
in de procedure(s) criteria voor de uitvoering van de werkzaamheden te specificeren; en |
c) |
procedures vast te stellen, toe te passen en te handhaven in samenhang met de geïdentificeerde belangrijke milieuaspecten van door de organisatie gebruikte goederen en diensten, en de toepasselijke procedures en eisen bekend te maken aan haar leveranciers, met inbegrip van aannemers van werk. |
I-A.4.7. Paraatheid en reactie op noodsituaties
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven voor het identificeren van mogelijke noodsituaties en mogelijke ongevallen die gevolgen kunnen hebben voor het milieu en ter bepaling van de manier waarop zij daarop zal reageren.
De organisatie reageert op reële noodsituaties en ongevallen en voorkomt of vermindert de daarmee samenhangende schadelijke milieueffecten.
De organisatie beoordeelt periodiek de procedures inzake voorbereiding en reactie op noodsituaties en herziet deze waar nodig, met name nadat zich ongevallen of noodsituaties hebben voorgedaan.
Zo mogelijk beproeft de organisatie deze procedures op periodieke basis.
I-A.5. Controle
I-A.5.1. Monitoring en metingen
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven voor de geregelde monitoring en meting van de belangrijkste kenmerken van haar werkzaamheden die een belangrijk effect op het milieu kunnen hebben. Deze procedure(s) omvat(ten) het schriftelijk vastleggen van informatie ter bewaking van de prestaties, de toepasselijke logistieke controles en de naleving van de milieudoelstellingen en -taakstellingen van de organisatie.
De organisatie ziet erop toe dat gekalibreerde of geverifieerde monitoring- en meetapparatuur wordt gebruikt en onderhouden en houdt ter zake een register bij.
I-A.5.2. Beoordeling van de naleving
I-A.5.2.1. Overeenkomstig de aangegane nalevingsverbintenis moet de organisatie een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven voor de periodieke beoordeling van de naleving van de toepasselijke wettelijke eisen.
De organisatie houdt een register bij van de resultaten van deze periodieke beoordeling.
I-A.5.2.2. De organisatie beoordeelt de naleving van de andere eisen welke zij onderschrijft. De organisatie kan deze beoordeling desgewenst combineren met de in punt A.5.2.1 bedoelde beoordeling van de naleving van de wettelijke eisen, of in een of meer afzonderlijke procedures voorzien.
De organisatie houdt een register bij van de resultaten van deze periodieke beoordeling.
I-A.5.3. Afwijkingen en corrigerende en preventieve maatregelen
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven om feitelijke en mogelijke afwijkingen aan te pakken en corrigerende en preventieve maatregelen te nemen. In deze procedure(s) worden de eisen omschreven voor:
a) |
het vaststellen en verhelpen van afwijkingen en het nemen van maatregelen om de milieueffecten daarvan te verminderen; |
b) |
het onderzoeken van afwijkingen, het vaststellen van de oorzaken daarvan en het treffen van maatregelen om een herhaling daarvan te vermijden; |
c) |
het beoordelen van de noodzaak van maatregelen om afwijkingen te voorkomen en het nemen van passende maatregelen om het optreden daarvan te vermijden; |
d) |
het registreren van de resultaten van corrigerende en preventieve maatregelen; en |
e) |
het beoordelen van de doeltreffendheid van de genomen corrigerende en preventieve maatregelen. Deze maatregelen moeten op de omvang van het probleem en de vastgestelde milieueffecten worden afgestemd. |
De organisatie zorgt ervoor dat alle nodige wijzigingen in de documentatie met betrekking tot het milieuzorgsysteem worden aangebracht.
I-A.5.4. Beheer van registers
De organisatie moet de registers opzetten en bijhouden die nodig zijn om aan te tonen dat zij de eisen van haar milieuzorgsysteem en van deze internationale norm naleeft, alsook om de bereikte resultaten te documenteren.
De organisatie moet een of meer procedures vaststellen, toepassen en handhaven voor het identificeren, opslaan, beveiligen, raadplegen, bewaren en verwijderen van de gegevens in deze registers.
De gegevens in de registers dienen leesbaar, identificeerbaar en traceerbaar te zijn en te blijven.
I-A.5.5. Interne audit
De organisatie zorgt ervoor dat op geregelde tijdstippen een interne audit van het milieuzorgsysteem plaatsvindt om:
a) |
vast te stellen of het milieuzorgsysteem:
|
b) |
informatie over de resultaten van de audits te verschaffen aan de directie. Door de organisatie worden een of meer auditprogramma’s gepland, vastgesteld, uitgevoerd en gehandhaafd, rekening houdend met het milieubelang van de betrokken activiteiten en de resultaten van eerdere audits. |
Er worden auditprocedures vastgesteld, toegepast en gehandhaafd met betrekking tot:
— |
de verantwoordelijkheden en eisen inzake de planning en uitvoering van audits, de rapportage van de resultaten en het bewaren van de gegevens ter zake; |
— |
de vaststelling van de criteria, reikwijdte, frequentie en methoden van de audits. |
Bij de selectie van de auditeurs en de uitvoering van de audits wordt zodanig te werk gegaan dat de objectiviteit en de onpartijdigheid van het auditproces gegarandeerd zijn.
I-A.6. Beoordeling door de directie
Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie beoordeelt op geregelde tijdstippen het milieuzorgsysteem van de organisatie teneinde de continue geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid daarvan te garanderen. De beoordeling omvat ook een evaluatie van de mogelijkheden tot verbetering en de noodzaak van wijzigingen in het milieuzorgsysteem, met inbegrip van het milieubeleid en de milieudoelstellingen en -taakstellingen.
Van de beoordelingen door de directie wordt een verslag opgesteld en bewaard.
Voor de beoordelingen door de directie wordt gebruik gemaakt van:
a) |
de resultaten van de interne audits en de beoordelingen van de naleving van de wettelijke eisen en de andere eisen die door de organisatie worden onderschreven; |
b) |
mededelingen van belanghebbende derden, met inbegrip van klachten; |
c) |
de milieuprestaties van de organisatie; |
d) |
de mate waarin de doelstellingen en taakstellingen zijn gerealiseerd; |
e) |
de situatie met betrekking tot corrigerende en preventieve maatregelen; |
f) |
followupmaatregelen resulterend uit eerdere beoordelingen door de directie; |
g) |
gewijzigde omstandigheden, met inbegrip van ontwikkelingen inzake de wettelijke en andere eisen ten aanzien van de voor de organisatie relevante milieuaspecten; en |
h) |
aanbevelingen voor verbeteringen. |
De resultaten van de beoordelingen door de directie omvatten met name alle besluiten en maatregelen met betrekking tot eventuele wijzigingen in het milieubeleid, de milieudoelstellingen en -taakstellingen en andere elementen van het milieuzorgsysteem in overeenstemming met de verbintenis tot continue verbetering.
LIJST VAN NATIONALE NORMALISATIE-INSTANTIES
BE |
: |
BIN/IBN (Belgisch Instituut voor Normalisatie/Institut belge de normalisation) |
CZ |
: |
ČNI (Ceský normalizacní institut) |
DK |
: |
DS (Dansk Standard) |
DE |
: |
DIN (Deutsches Institut für Normung e.V.) |
EE |
: |
EVS (Eesti Standardikeskus) |
EL |
: |
ELOT (Ελληνικός Οργανισμός Τυποποίησης) |
ES |
: |
AENOR (Asociación Española de Normalización y Certificación) |
FR |
: |
AFNOR (Association française de normalisation) |
IRL |
: |
NSAI (National Standards Authority of Ireland) |
IT |
: |
UNI (Ente Nazionale Italiano di Unificazione) |
CY |
: |
Κυπριακός Οργανισμός Προώθησης Ποιότητας |
LV |
: |
LVS (Latvijas Standarts) |
LT |
: |
LST (Lietuvos standartizacijos departamentas) |
LU |
: |
SEE (Service de l’Energie de l’Etat) (Luxembourg) |
HU |
: |
MSZT (Magyar Szabványügyi Testület) |
MT |
: |
MSA (Awtorità Maltija dwar l-Istandards/Malta Standards Authority) |
NL |
: |
NEN (Nederlands Normalisatie-Instituut) |
AT |
: |
ON (Österreichisches Normungsinstitut) |
PL |
: |
PKN (Polski Komitet Normalizacyjny) |
PT |
: |
IPQ (Instituto Português da Qualidade) |
SI |
: |
SIST (Slovenski inštitut za standardizacijo) |
SK |
: |
SÚTN (Slovenský ústav technickej normalizácie) |
FI |
: |
SFS (Suomen Standardisoimisliitto ry.) |
SE |
: |
SIS (Swedish Standards Institute) |
UK |
: |
BSI (British Standards Institution).” |
(1) De tekst in deze bijlage wordt gebruikt met toestemming van CEN. De volledige versie is bij de nationale normaliseringsinstantie verkrijgbaar; een lijst van deze instanties is in deze bijlage te vinden. Reproductie van deze bijlage voor commerciële doeleinden is niet toegestaan.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/13 |
VERORDENING (EG) Nr. 197/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 wat betreft het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1), en met name op artikel 32, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 1774/2002 voorziet in een volledige herziening van de communautaire voorschriften betreffende niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, waarbij onder meer een aantal strikte eisen is ingevoerd. Voorts bepaalt die verordening dat er passende overgangsmaatregelen kunnen worden vastgesteld. |
(2) |
Vanwege het strikte karakter van die eisen is bij Verordening (EG) nr. 813/2003 van de Commissie van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verzamelen, het vervoer en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen (2) aan de lidstaten een afwijking toegestaan zodat zij exploitanten kunnen toestaan om de nationale voorschriften voor het verzamelen, het vervoer en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong te blijven toepassen tot en met 31 december 2005. De lidstaten hebben verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van deze afwijking teneinde een verstoring van de handel te voorkomen. Het is derhalve noodzakelijk deze geldigheidsduur te verlengen. |
(3) |
Bij Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (3) worden voorwaarden vastgesteld voor het verlenen van stortplaatsvergunningen en voor de afvalstoffen die op de verschillende stortplaatsen worden aanvaard. Bijgevolg is het wenselijk de in die richtlijn vastgestelde maatregelen toe te passen, als de bevoegde autoriteit oordeelt dat de voormalige voedingsmiddelen geen gevaar voor de volksgezondheid of de diergezondheid vormen wanneer zij op een stortplaats worden gestort. |
(4) |
Sommige voormalige voedingsmiddelen zoals brood, deegwaren, gebak en soortgelijke producten leveren weinig gevaar op voor de volksgezondheid of de diergezondheid, op voorwaarde dat zij niet in contact zijn geweest met grondstoffen van dierlijke oorsprong zoals rauw vlees, rauwe visserijproducten, rauwe eieren en rauwe melk. In dergelijke gevallen moet de bevoegde autoriteit kunnen toestaan dat de voormalige voedingsmiddelen als voedermiddelen worden gebruikt indien zij de zekerheid heeft dat dit geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid of de diergezondheid. De bevoegde autoriteit moet ook kunnen toestaan dat de voedingsmiddelen voor andere doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld als meststof, of dat zij op een andere wijze worden behandeld of verwijderd, bijvoorbeeld in een biogas of composteerinstallatie die niet overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 is erkend. |
(5) |
De Commissie dient het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid in te winnen over de mogelijke gevaren van het omzetten van de bestaande afwijking, na verlenging van de geldigheidsduur ervan, in uitvoeringsmaatregelen krachtens artikel 6, lid 2, onder i), van Verordening (EG) nr. 1774/2002. |
(6) |
Om risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid te voorkomen, moeten in de lidstaten voor de duur van de overgangsmaatregelen passende controlesystemen gehandhaafd blijven. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Afwijking met betrekking tot het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen
1. In afwijking van artikel 6, lid 2, artikel 7, en de hoofdstukken I tot en met III en V tot en met VIII van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1774/2002 mogen de lidstaten het verzamelen, het vervoer, de behandeling, het gebruik en de verwijdering van voormalige voedingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder f), van die verordening (voormalige voedingsmiddelen) overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van deze verordening toestaan, op voorwaarde dat:
a) |
zij niet in contact zijn geweest met dierlijke bijproducten zoals bedoeld in de artikelen 4 en 5 en artikel 6, lid 1, punten a) tot en met e) en g) tot en met k), van Verordening (EG) nr. 1774/2002 of met andere grondstoffen van dierlijke oorsprong; |
b) |
dit geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid of de diergezondheid. |
2. De in het eerste lid bedoelde afwijking geldt niet voor grondstoffen van dierlijke oorsprong.
Artikel 2
Verzamelen en vervoer
De lidstaten mogen het verzamelen en het vervoer van voormalige voedingsmiddelen toestaan op voorwaarde dat de persoon die de voormalige voedingsmiddelen verzendt of vervoert:
a) |
ervoor zorgt dat de voormalige voedingsmiddelen worden verzonden en vervoerd naar een bedrijf/installatie of een andere afvoerbestemming die krachtens artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1774/2002 zijn toegestaan, of naar een bedrijf/installatie of een andere afvoerbestemming of stortplaats krachtens artikel 3 van deze verordening, en |
b) |
gedurende ten minste twee jaar vanaf de datum van verzending of vervoer een administratie van de zendingen bijhoudt waarin dat wordt aangetoond, en hij die administratie op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit stelt. |
Artikel 3
Behandeling, gebruik en verwijdering
De lidstaten mogen toestaan dat voormalige voedingsmiddelen:
a) |
als afvalstoffen worden verwijderd door begraving op een krachtens Richtlijn 1999/31/EG erkende stortplaats; |
b) |
in erkende alternatieve systemen worden behandeld onder voorwaarden die het gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid tot een minimum beperken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
of |
c) |
zonder verdere behandeling in voedermiddelen worden gebruikt of zonder verdere behandeling voor andere doeleinden worden gebruikt indien de voormalige voedingsmiddelen niet in contact zijn geweest met grondstoffen van dierlijke oorsprong en de bevoegde autoriteit de zekerheid heeft dat dit gebruik geen gevaar voor de volksgezondheid of de diergezondheid oplevert. |
Artikel 4
Controlemaatregelen
De bevoegde autoriteit neemt de nodige maatregelen om te controleren of deze verordening door de exploitanten wordt nageleefd.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 416/2005 van de Commissie (PB L 66 van 12.3.2005, blz. 10).
(2) PB L 117 van 13.5.2003, blz. 22.
(3) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(4) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/15 |
VERORDENING (EG) Nr. 198/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1552/2005 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1552/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen (1), en met name op artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 2, artikel 9, lid 4, artikel 10, lid 2 en artikel 11, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1552/2005 is een gemeenschappelijk kader voor de opstelling van communautaire statistieken over de bij- en nascholing in ondernemingen vastgesteld. |
(2) |
Met het oog op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1552/2005 moeten maatregelen worden vastgesteld betreffende de eisen in verband met de steekproeftrekking en de nauwkeurigheid, de omvang van de steekproef die nodig is om aan deze eisen te beantwoorden, en de NACE-categorieën en grootteklassen waarin de resultaten kunnen worden ingedeeld. |
(3) |
De Commissie moet vaststellen welke specifieke gegevens moeten worden verzameld voor ondernemingen die scholing geven en ondernemingen die dit niet doen en voor de verschillende vormen van bij- en nascholing. |
(4) |
Er moeten uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld betreffende de kwaliteitsvereisten voor de gegevens over scholing in ondernemingen die ten behoeve van de communautaire statistiek moeten worden verzameld en ingediend, de structuur van de kwaliteitsverslagen en de maatregelen die nodig zijn om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen of te verbeteren. |
(5) |
Er moet worden vastgesteld welk jaar het eerste referentiejaar is waarvoor gegevens moeten worden verzameld. |
(6) |
Voorts moeten het passende technische formaat en de uitwisselingsnorm voor de in elektronische vorm ingediende gegevens worden vastgesteld. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité statistisch programma, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In deze verordening worden maatregelen tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1552/2005 betreffende de statistiek van bij- en nascholing in ondernemingen vastgesteld.
Artikel 2
Het eerste referentiejaar waarvoor de gegevens moeten worden verzameld, is het kalenderjaar 2005.
Artikel 3
De specifieke variabelen waarvoor gegevens bij de Commissie (Eurostat) moeten worden ingediend, zijn opgenomen in bijlage I.
Artikel 4
De eisen in verband met de steekproeftrekking en de nauwkeurigheid, de omvang van de steekproef die nodig is om aan deze eisen te beantwoorden, en de specificaties van de op grond van de NACE en van de ondernemingsomvang vastgestelde categorieën waarin de gegevens kunnen worden ingedeeld, zijn opgenomen in bijlage II.
Artikel 5
De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controle van de gegevens, de correctie van fouten, de toerekening en de weging.
De toerekening en de weging geschieden volgens de beginselen van bijlage III. Afwijkingen van deze beginselen moeten naar behoren gemotiveerd zijn en in het kwaliteitsverslag worden toegelicht.
Artikel 6
De wijze waarop en het formaat waarin de gegevens bij de Commissie (Eurostat) moeten worden ingediend, zijn gespecificeerd in bijlage IV.
Artikel 7
Elke lidstaat controleert de kwaliteit van zijn gegevens en legt daarover een kwaliteitsverslag voor. Dit wordt opgesteld en bij de Commissie (Eurostat) ingediend in het in bijlage V gespecificeerde formaat.
Artikel 8
Met het oog op een vergaande harmonisatie van de enquêteresultaten tussen de landen stelt de Commissie (Eurostat) in nauwe samenwerking met de lidstaten een handleiding voor de Europese Unie voor waarin methodologische en praktische aanbevelingen en richtsnoeren voor de uitvoering van de enquête zijn opgenomen.
Artikel 9
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Joaquín ALMUNIA
Lid van de Commissie
(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 1.
BIJLAGE I
VARIABELEN
Opmerkingen over de tabel:
De aanduidingen „kern” en „sleutel” in de kolom „groep” worden in bijlage III toegelicht.
De aanduiding „ID” betekent dat de variabele een identificatievariabele is.
In de kolom „type” duidt „QL” op een kwalitatieve variabele en „QT” op een kwantitatieve variabele.
Naam van de variabele |
Groep |
Type |
Lengte |
Formaat |
Beschrijving |
Opmerking |
COUNTRY |
ID |
|
2 |
Letters |
Landencode |
Ontbrekende waarde niet toegestaan — elk land heeft eigen code |
ENTERPR |
ID |
|
6 |
Cijfers |
Identificatiecode van de onderneming |
Ontbrekende waarde niet toegestaan — elke onderneming heeft eigen code |
WEIGHT |
ID |
|
10 |
Cijfers |
Twee decimalen; gebruik „.” als decimaalteken |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
NACE_SP |
ID |
|
4 |
Cijfers |
Steekproefplan: NACE-categorie van economische activiteit |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
SIZE_SP |
ID |
|
1 |
Cijfer |
Steekproefplan: grootteklasse |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
NSTRA_SP |
ID |
|
5 |
Cijfers |
Steekproefplan: aantal ondernemingen in het door NACE_SP en SIZE_SP gedefinieerde stratum, d.w.z. de populatie |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
N_SP |
ID |
|
5 |
Cijfers |
Steekproefplan: aantal ondernemingen in de steekproef uit het door NACE_SP en SIZE_SP gedefinieerde stratum |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
SUB_SP |
ID |
|
1 |
Cijfer |
Indicator die aangeeft of de onderneming tot een deelsteekproef behoort |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
N_RESPST |
ID |
|
5 |
Cijfers |
Aantal responderende ondernemingen in het door NACE_SP en SIZE_SP gedefinieerde stratum, d.w.z. de populatie |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
N_EMPREG |
ID |
|
6 |
Cijfers |
Aantal werknemers volgens het register |
|
RESPONSE |
ID |
|
1 |
Cijfer |
Responsindicator |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
PROC |
ID |
|
2 |
Cijfers |
Methode voor de verzameling van gegevens in records |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
IDLANGUA |
ID |
|
2 |
Letters |
Identificatiecode van de taal |
|
IDREGION |
ID |
|
3 |
Letters |
Identificatiecode van de regio op NUTS 1-niveau |
Ontbrekende waarde niet toegestaan |
EXTRA1 |
ID |
|
10 |
Cijfers |
Extra variabele 1 |
|
EXTRA2 |
ID |
|
10 |
Cijfers |
Extra variabele 2 |
|
EXTRA3 |
ID |
|
10 |
Cijfers |
Extra variabele 3 |
|
A1 |
Kern |
QL |
4 |
Cijfers |
NACE-code |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
A2tot04 |
Sleutel |
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal werknemers op 31.12.2004 |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan |
A2tot05 |
Kern |
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal werknemers op 31.12.2005 |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
A2m05 |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal mannelijke werknemers op 31.12.2005 |
|
A2f05 |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal vrouwelijke werknemers op 31.12.2005 |
|
A3a |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Aantal werknemers, tot 25 jaar |
|
A3b |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Aantal werknemers, 25-54 jaar |
|
A3c |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Aantal werknemers, 55 jaar en ouder |
|
A4 |
Sleutel |
QT |
12 |
Cijfers |
Totaal aantal door werknemers gewerkte uren in het referentiejaar (2005) |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in uren |
A4m |
|
QT |
12 |
Cijfers |
Totaal aantal door mannelijke werknemers gewerkte uren in het referentiejaar (2005) |
In uren |
A4f |
|
QT |
12 |
Cijfers |
Totaal aantal door vrouwelijke werknemers gewerkte uren in het referentiejaar (2005) |
In uren |
A5 |
Sleutel |
QT |
12 |
Cijfers |
Totale (directe + indirecte) loonkosten voor alle werknemers in het referentiejaar (2005) |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in euro |
A6 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
SIGNIFICANTE technologische innovaties en verbeteringen bij goederen of diensten of bij de wijze van productie of levering van goederen of diensten in het referentiejaar |
|
B1a |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Interne bij- en nascholingscursussen |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B1b |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Externe bij- en nascholingscursussen |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B2aflag |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: on-the-job-training |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B2a |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan andere vormen van bij- en nascholing: on-the-job-training |
|
B2bflag |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: jobrotation |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B2b |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan andere vormen van bij- en nascholing: jobrotation, uitwisseling, detachering of studiebezoeken |
|
B2cflag |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: leer- en kwaliteitskringen |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B2c |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan andere vormen van bij- en nascholing: leer- en kwaliteitskringen |
|
B2dflag |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: zelfstudie |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B2d |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan andere vormen van bij- en nascholing: zelfstudie |
|
B2eflag |
Kern |
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: bijwonen van conferenties enz. |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
B2e |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan andere vormen van bij- en nascholing: bijwonen van conferenties enz. |
|
B3a |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Bij- en nascholingscursussen voor werknemers in het voorgaande jaar (2004) |
|
B3b |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Plannen voor bij- en nascholingscursussen voor werknemers in het komende jaar (2006) |
|
B4a |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Andere vormen van bij- en nascholing voor werknemers in het voorgaande jaar (2004) |
|
B4b |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Plannen voor andere vormen van bij- en nascholing voor werknemers in het komende jaar (2006) |
|
C1tot |
Sleutel |
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal deelnemers aan bij- en nascholingscursussen |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan |
C1m |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan bij- en nascholingscursussen: mannen |
|
C1f |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan bij- en nascholingscursussen: vrouwen |
|
C2a |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan bij- en nascholing, tot 25 jaar |
|
C2b |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan bij- en nascholing, 25-54 jaar |
|
C2c |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Deelnemers aan bij- en nascholing, 55 jaar en ouder |
|
C3tot |
Sleutel |
QT |
10 |
Cijfers |
Totale betaalde werktijd (in uren) besteed aan bij- en nascholingscursussen |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in uren |
C3i |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd (in uren) besteed aan interne bij- en nascholingscursussen |
In uren |
C3e |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd (in uren) besteed aan externe bij- en nascholingscursussen |
In uren |
C4tot |
Sleutel |
QT |
10 |
Cijfers |
Totale betaalde werktijd (in uren) besteed aan bij- en nascholingscursussen |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in uren |
C4m |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd (in uren) besteed aan bij- en nascholingscursussen: mannen |
In uren |
C4f |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd (in uren) besteed aan bij- en nascholingscursussen: vrouwen |
In uren |
C5a |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: vreemde talen (222) en moedertaal (223) |
In uren |
C5b |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: verkoop (341) en marketing (342) |
In uren |
C5c |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: boekhouding (344), financieel beheer (343), management en administratie (345) en kantoorwerkzaamheden (346) |
In uren |
C5d |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: persoonlijke vaardigheden/ontwikkeling (090), beroepsleven (347) |
In uren |
C5e |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: informatica (481) en gebruik van computer (482) |
In uren |
C5f |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: techniek, fabricage en bouw (5) |
In uren |
C5g |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: milieubescherming (850) en gezondheid en veiligheid op het werk (862) |
In uren |
C5h |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: persoonlijke diensten (81), vervoer (84), bescherming van eigendom en personen (861) en militaire dienst (863) |
In uren |
C5i |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: andere scholing |
In uren |
C6a |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: scholen, universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs |
In uren |
C6b |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: openbare opleidingsinstituten (door de overheid gefinancierd of geleid, bv. centra voor volwasseneneducatie) |
In uren |
C6c |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: particuliere opleidingsbedrijven |
In uren |
C6d |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: particuliere ondernemingen waarvan opleiding niet de hoofdactiviteit is (leveranciers van apparatuur, moederondernemingen, gelieerde ondernemingen) |
In uren |
C6e |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: werkgeversverenigingen, kamers van koophandel, bedrijfstakspecifieke organisaties |
In uren |
C6f |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: vakbonden |
In uren |
C6g |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Betaalde werktijd in uren: andere opleidingverstrekkers |
In uren |
C7aflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: cursusgeld |
|
C7a |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van bij- en nascholingscursussen: cursusgeld en andere betalingen voor cursussen van werknemers |
In euro |
C7bflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: reiskosten |
|
C7b |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van bij- en nascholingscursussen: reis- en verblijfkosten |
In euro |
C7cflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: loonkosten voor opleiders |
|
C7c |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van bij- en nascholingscursussen: loonkosten voor interne opleiders |
In euro |
C7dflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: opleidingscentrum, onderwijsmateriaal enz. |
|
C7d |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van bij- en nascholingscursussen: opleidingscentrum of -ruimten, cursusmateriaal |
In euro |
C7sflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: „alleen subtotaal” |
|
C7sub |
Sleutel |
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van bij- en nascholing, subtotaal |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in euro |
PAC |
Sleutel |
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van verzuim: berekenen (PAC=C3tot*A5/A4) |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in euro |
C8aflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: bijdragen bij- en nascholing |
|
C8a |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Bijdragen bij- en nascholing |
In euro |
C8bflag |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Vlag: ontvangsten bij- en nascholing |
|
C8b |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Ontvangsten bij- en nascholing |
In euro |
C7tot |
Sleutel |
QT |
10 |
Cijfers |
Totale kosten bij- en nascholing: berekenen (C7sub + C8a — C8b) |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in euro |
C9a1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Werknemers behorend tot migranten en etnische minderheden |
|
C9a2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Specifieke cursussen voor werknemers behorend tot migranten en etnische minderheden |
|
C9b1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Werknemers met een functiebeperking |
|
C9b2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Specifieke cursussen voor werknemers met een functiebeperking |
|
C9c1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Werknemers zonder diploma's |
|
C9c2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Specifieke cursussen voor werknemers zonder diploma's |
|
C9d1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Met verlies van werk/gedwongen ontslag bedreigde werknemers |
|
C9d2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Specifieke cursussen voor met verlies van werk/gedwongen ontslag bedreigde werknemers |
|
C10a1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Werknemers met een deeltijdcontract |
|
C10a2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Bij- en nascholingscursussen bedoeld voor werknemers met een deeltijdcontract |
|
C10b1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd |
|
C10b2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Bij- en nascholingscursussen bedoeld voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd |
|
D1 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Eigen of met anderen gedeeld opleidingscentrum |
|
D2 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Persoon of eenheid in uw onderneming belast met de organisatie van bij- en nascholing |
|
D3 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
De onderneming maakt gebruik van een extern adviesbureau |
|
D4 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Regelmatige evaluatie via formele procedures welke vaardigheden in de toekomst in de onderneming benodigd zijn |
|
D5 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Gestructureerd gesprek met elke werknemer om zijn/haar specifieke opleidingsbehoeften vast te stellen |
|
D6 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Opstelling van een schriftelijk opleidingsplan of -programma bij de planning van bij- en nascholing |
|
D7 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Jaarlijks budget voor opleiding, waaronder bij- en nascholing |
|
D8 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Meting van de tevredenheid van de deelnemers na de scholing |
|
D9 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Beoordeling van de deelnemers na de scholing om na te gaan of zij de beoogde vaardigheden verworven hebben |
|
D10 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Beoordeling van het gedrag van de deelnemers op het werk en van veranderingen in hun prestaties na de scholing |
|
D11 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Meting van het effect van scholing op de prestaties van de onderneming door middel van indicatoren |
|
D12 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Nationale, bedrijfstakspecifieke of andere overeenkomsten tussen de sociale partners die de plannen, het beleid en de praktijken voor bij- en nascholing hebben beïnvloed |
|
D13 |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Bestaan van een formele structuur |
|
D13a |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Rol van de formele structuur: doel en prioriteitstelling voor bij- en nascholing |
|
D13b |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Rol van de formele structuur: vaststelling van de criteria voor de selectie van de doelpopulatie voor bij- en nascholing |
|
D13c |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Rol van de formele structuur: onderwerp van de bij- en nascholing |
|
D13d |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Rol van de formele structuur: begrotingsprocedure voor bij- en nascholing |
|
D13e |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Rol van de formele structuur: selectieprocedure voor externe verstrekkers van bij- en nascholing |
|
D13f |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Rol van de formele structuur: evaluatie van de resultaten van scholingsactiviteiten |
|
D14a |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Van overheidswege gefinancierde adviezen ter vaststelling van bij- en nascholingsbehoeften en/of ter ontwikkeling van scholingsplannen |
|
D14b |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Financiële subsidies voor de kosten van de bij- en nascholing van werknemers |
|
D14c |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Belastingaftrek voor uitgaven voor de bij- en nascholing van werknemers |
|
D14d |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Procedures ter waarborging van de kwaliteit van opleiders (bv. door nationale registers, evaluatie enz.) |
|
D14e |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Terbeschikkingstelling van erkende normen en structuren voor kwalificaties en certificering |
|
D15a |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Hoge kosten van bij- en nascholingscursussen |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15b |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Gebrek aan geschikte bij- en nascholingscursussen op de markt |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15c |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Moeilijkheden om de bij- en nascholingsbehoeften in de onderneming te beoordelen |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15d |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Er is al in een eerder jaar veel aan bij- en nascholing gedaan |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15e |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Hoge werkbelasting en tijdgebrek van de werknemers |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15f |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Huidig scholingsniveau sluit goed aan bij de behoeften van de onderneming |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15g |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Meer nadruk op initieel beroepsonderwijs dan op bij- en nascholing |
Max. 3 — niet in rangorde |
D15h |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Andere redenen |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1a |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Beschikbare vaardigheden en competenties komen overeen met de huidige behoeften van de onderneming |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1b |
|
QL |
1 |
Cijfer |
De onderneming gaf er de voorkeur aan personeel aan te werven dat al over de vereiste vaardigheden en competenties beschikt |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1c |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Onderneming vond het moeilijk haar bij- en nascholingsbehoeften te beoordelen |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1d |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Gebrek aan geschikte bij- en nascholingscursussen op de markt |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1e |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Kosten van bij- en nascholingscursussen waren te hoog voor de onderneming |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1f |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Onderneming gaf de voorkeur aan initieel beroepsonderwijs boven bij- en nascholing |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1g |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Er is al in een eerder jaar in bij- en nascholing geïnvesteerd en in 2005 was het niet nodig dat nog eens te doen |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1h |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Werknemers hadden geen tijd voor bij- en nascholing |
Max. 3 — niet in rangorde |
E1i |
|
QL |
1 |
Cijfer |
Andere redenen |
Max. 3 — niet in rangorde |
F1tot05 |
Kern |
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal deelnemers aan initieel beroepsonderwijs in de onderneming in 2005 |
Kernvariabele — ontbrekende waarde en toerekening niet toegestaan |
F1m05 |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal mannelijke deelnemers aan initieel beroepsonderwijs in de onderneming in 2005 |
|
F1f05 |
|
QT |
6 |
Cijfers |
Totaal aantal vrouwelijke deelnemers aan initieel beroepsonderwijs in de onderneming in 2005 |
|
F2aflag |
|
QL |
1 |
Cijfers |
Vlag: individuele loonkosten initieel beroepsonderwijs |
|
F2a |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van initieel beroepsonderwijs: loonkosten voor deelnemers aan initieel beroepsonderwijs |
In euro |
F2bflag |
|
QL |
1 |
Cijfers |
Vlag: andere kosten van initieel beroepsonderwijs |
|
F2b |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van initieel beroepsonderwijs — andere kosten: opleidingsgeld, reiskosten, onderwijsmateriaal, kosten van opleidingscentra enz. |
In euro |
F2cflag |
|
QL |
1 |
Cijfers |
Vlag: loonkosten opleider of mentor initieel beroepsonderwijs |
Facultatieve variabele |
F2c |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Kosten van initieel beroepsonderwijs: loonkosten opleiders of mentors initieel beroepsonderwijs |
Facultatieve variabele — in euro |
F3aflag |
|
QL |
1 |
Cijfers |
Vlag: bijdragen initieel beroepsonderwijs |
|
F3a |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Bijdragen initieel beroepsonderwijs |
In euro |
F3bflag |
|
QL |
1 |
Cijfers |
Vlag: ontvangsten initieel beroepsonderwijs |
|
F3b |
|
QT |
10 |
Cijfers |
Ontvangsten initieel beroepsonderwijs |
In euro |
F2tot |
Sleutel |
QT |
10 |
Cijfers |
Totale kosten initieel beroepsonderwijs (F2b + F3a — F3b) |
Sleutelvariabele — ontbrekende waarde niet toegestaan — in euro |
BIJLAGE II
STEEKPROEF
1. |
Voornaamste bron voor het steekproefkader is normaliter het ondernemingsregister voor statistische doeleinden als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2186/93 van de Raad (1). Uit dit kader wordt een voor het land representatieve gestratificeerde aselecte steekproef van ondernemingen getrokken. |
2. |
De steekproef wordt gestratificeerd naar NACE-categorie en grootteklasse waarbij ten minste aan de volgende specificatie wordt voldaan:
|
3. |
Bij de berekening van de steekproefomvang wordt ervoor gezorgd dat de halve lengte van het 95 %-betrouwbaarheidsinterval niet meer dan 0,2 is voor de geschatte parameters, dat wil zeggen voor het aandeel „ondernemingen die scholing geven” (rekening houdend met het non-responspercentage in de steekproef) voor elk van de 60 bovenbedoelde strata. |
4. |
Voor de berekening van de steekproefomvang kan de volgende formule worden gebruikt: nh = 1/[c2 . teh + 1/Nh] / rh waarbij:
|
(1) PB L 196 van 5.8.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
BIJLAGE III
Beginselen voor de toerekening en weging van de records
De landen treffen alle passende maatregelen om de item- en unit-non-respons te beperken. Zij doen alle redelijke inspanningen om andere gegevensbronnen te gebruiken voordat zij tot toerekening overgaan.
De volgende variabelen zijn kernvariabelen waarvoor geen ontbrekende waarden of toerekening zijn toegestaan:
— |
A1, A2tot05, B1a, B1b, B2aflag, B2bflag, B2cflag, B2dflag, B2eflag, F1tot05. |
De volgende variabelen zijn sleutelvariabelen waarvoor ontbrekende waarden zo veel mogelijk moeten worden vermeden en toerekening wordt aanbevolen:
— |
A2tot04, A4, A5, C1tot, C3tot, C4tot, C7sub, C7tot, PAC, F2tot. |
Toerekening voor item-non-respons wordt aanbevolen onder toepassing van onderstaande algemene regels (waarbij de deskundigen uit de lidstaten zich steeds door hun vakkundig inzicht moeten laten leiden).
1. |
Wanneer een record minder dan 50 % van de vermelde variabelen bevat, wordt dit gewoonlijk als unit-non-respons aangemerkt. |
2. |
Voor een enkele NACE/groottecel is geen toerekening toegestaan indien bij meer dan 50 % van de responderende ondernemingen voor meer dan 25 % van de kwantitatieve variabelen waarden ontbreken. |
3. |
Voor een enkele NACE/groottecel vindt voor een kwantitatieve variabele geen toerekening plaats indien die variabele door minder dan 50 % van de ondernemingen wordt geleverd. |
4. |
Voor een enkele NACE/groottecel vindt voor een kwalitatieve variabele geen toerekening plaats indien die variabele door minder dan 80 % van de ondernemingen wordt geleverd. |
In bijlage I is aangegeven welke variabelen kwantitatief en welke kwalitatief zijn.
Afwijkingen van deze beginselen worden in het nationale kwaliteitsverslag uitvoerig gedocumenteerd en gemotiveerd.
De lidstaten berekenen en verstrekken voor elk van de gegevensrecords een gewicht, samen met eventuele hulpvariabelen die voor de berekening van dit gewicht zijn gebruikt. Deze hulpvariabelen moeten zo nodig als EXTRA1, EXTRA2, EXTRA3 worden geregistreerd. In het kwaliteitsverslag wordt toegelicht welke methoden voor de vaststelling van de gewichten zijn gebruikt.
BIJLAGE IV
Bestandsformaat en regels voor de indiening
De gegevens worden in elektronische vorm bij de Commissie (Eurostat) ingediend met behulp van softwaretoepassingen voor beveiligde gegevensoverdracht (STADIUM/EDAMIS) die door de Commissie (Eurostat) ter beschikking worden gesteld.
De landen dienen twee gecontroleerde gegevensverzamelingen bij ESTAT in:
a) |
de gegevensverzameling vóór toerekening en na eerste controles; |
b) |
de volledig gecontroleerde gegevensverzameling na toerekening. |
Beide gegevensverzamelingen bevatten de in bijlage I opgenomen variabelen.
Beide bestanden worden ingediend in .csv-formaat (csv = comma separated variable). De eerste record van elk bestand is een koprecord met de naam van de variabelen overeenkomstig bijlage I. De daaropvolgende records bevatten de waarden van deze variabelen voor elke responderende onderneming.
BIJLAGE V
FORMAAT VAN HET KWALITEITSVERSLAG
1. RELEVANTIE
Uitvoering van de enquête en mate waarin de statistieken in de huidige en potentiële gebruikersbehoeften voorzien:
— |
beschrijving en classificatie van gebruikers; |
— |
individuele behoeften van de afzonderlijke gebruikersgroepen; |
— |
beoordeling of en in hoeverre in deze behoeften is voorzien. |
2. NAUWKEURIGHEID
2.1. Steekproeffouten
— |
Beschrijving van de steekproefopzet en de verkregen steekproef; |
— |
beschrijving van de berekening van de uiteindelijke gewichten, inclusief het non-responsmodel en de gebruikte hulpvariabelen; |
— |
gebruikte schatter, bv. de Horvitz-Thompson-schatter; |
— |
variantie van de schattingen naar steekproefstratum; |
— |
software voor het schatten van de variantie; |
— |
in het bijzonder, een beschrijving van de gebruikte hulpvariabelen of informatie om Eurostat in staat te stellen de uiteindelijke gewichten opnieuw te berekenen, daar deze gegevens benodigd worden voor het schatten van de variantie; |
— |
wanneer een non-responsanalyse wordt gemaakt, een beschrijving van de systematische fouten in de steekproef en de resultaten. |
Te verstrekken tabellen (met uitsplitsing naar NACE-categorie en grootteklasse volgens het nationale steekproefplan):
— |
aantal ondernemingen in het steekproefkader; |
— |
aantal ondernemingen in de steekproef. |
Te verstrekken tabellen (met uitsplitsing naar NACE-categorie en grootteklasse volgens het nationale steekproefplan, met allocatie volgens de waargenomen kenmerken van de onderneming):
— |
Variatiecoëfficiënten (1) voor de volgende sleutelstatistieken:
|
2.2. Niet-steekproeffouten
2.2.1. Fouten bij de dekking
— |
Beschrijving van het voor de steekproeftrekking gebruikte register en van de algemene kwaliteit ervan; |
— |
informatie in het register en de actualiseringsfrequentie; |
— |
fouten door discrepanties tussen het steekproefkader en de doelpopulatie en subpopulaties (te ruime dekking, te geringe dekking, misclassificatie); |
— |
methoden die zijn gebruikt om deze informatie te verkrijgen; |
— |
aantekeningen over de verwerking van misclassificaties. |
Te verstrekken tabellen (met uitsplitsing naar NACE-categorie en grootteklasse volgens het nationale steekproefplan, met allocatie volgens de waargenomen kenmerken van de onderneming):
— |
aantal ondernemingen; |
— |
verhouding tussen het aantal ondernemingen waarvoor de waargenomen strata overeenkomen met de steekproefstrata en het aantal ondernemingen in de steekproefstrata. Vermelding of rekening is gehouden met veranderingen van de activiteit. |
2.2.2. Meetfouten
In voorkomend geval een beoordeling van fouten die zich bij de verzameling van de gegevens hebben voorgedaan door bijvoorbeeld:
— |
het ontwerp van de vragenlijst (resultaten van voorafgaande testen of laboratoriummethoden; vraagstrategieën); de vragenlijst moet als bijlage worden meegestuurd; |
— |
de meldende eenheid/respondent (reacties van respondenten):
|
— |
het informatiesysteem van de respondent en het gebruik van administratieve bestanden (overeenstemming tussen het administratief en enquêteconcept, bv. referentieperiode, beschikbaarheid van individuele gegevens); |
— |
de wijze waarop de gegevens worden verzameld (vergelijking van verschillende verzamelmethoden); |
— |
de kenmerken en het gedrag van de enquêteur:
|
— |
methoden die zijn toegepast om dergelijke fouten te beperken; |
— |
uitvoerige informatie over problemen in verband met de vragenlijst of met afzonderlijke vragen (informatie over alle variabelen); |
— |
beschrijving en beoordeling van maatregelen om te garanderen dat de informatie over „deelnemers” van hoge kwaliteit is en dat niet het aantal deelnamen aan scholingsacties wordt verzameld. |
2.2.3. Verwerkingsfouten
Beschrijving van de verwerking van de gegevens:
— |
verwerkingssysteem en gebruikte hulpmiddelen; |
— |
fouten door codering, bewerking, weging, tabellering enz.; |
— |
kwaliteitscontroles op macro-/microniveau; |
— |
uitsplitsing van correcties en mislukte bewerkingen in ontbrekende waarden, fouten en tegenstrijdigheden. |
2.2.4. Fouten door non-respons
— |
Een beschrijving van de maatregelen in verband met herbenaderingen; |
— |
unit- en item-responspercentages; |
— |
evaluatie van de unit-non-respons; |
— |
evaluatie van de item-non-respons; |
— |
volledig verslag over de toerekeningsprocedures, inclusief de methoden die voor de toerekening en/of herweging zijn toegepast; |
— |
methodologische aantekeningen over en resultaten van de non-responsanalyse of andere methoden om het effect van de non-respons te evalueren. |
Te verstrekken tabellen (met uitsplitsing naar NACE-categorie en grootteklasse volgens het nationale steekproefplan, met allocatie volgens de waargenomen kenmerken van de onderneming):
— |
unit-responspercentages (2); |
— |
item-responspercentages (3) voor de volgende gegevens voor alle respondenten:
|
— |
de item-responspercentages voor de volgende gegevens voor ondernemingen die bij- en nascholingscursussen aanbieden:
|
— |
de item-responspercentages voor de volgende gegevens voor ondernemingen die initieel beroepsonderwijs aanbieden:
|
3. TIJDIGHEID EN PUNCTUALITEIT
— |
Tabel met de begin- en einddata voor elk van de volgende fasen van het project:
|
4. TOEGANKELIJKHEID EN DUIDELIJKHEID
— |
De resultaten die naar de ondernemingen zijn of worden gezonden; |
— |
schema voor de verspreiding van de resultaten; |
— |
kopie van documenten over de voor de ingediende statistieken gebruikte methoden. |
5. VERGELIJKBAARHEID
— |
Waar dat relevant is, moeten de landen nadere toelichting verstrekken over:
|
6. SAMENHANG
— |
Vergelijking van statistieken over hetzelfde verschijnsel of aspect uit andere enquêtes of bronnen; |
— |
beoordeling van de samenhang met gegevens over het aantal werknemers in de structurele bedrijfsstatistieken, uitgesplitst naar NACE-categorie en grootteklasse; |
— |
beoordeling van de samenhang met gegevens over de verdeling van werknemers over de verschillende leeftijdsgroepen (A3a, A3b, A3c) in andere nationale gegevensbronnen, uitgesplitst naar NACE-categorie en grootteklasse (indien beschikbaar); |
— |
beoordeling van de samenhang met gegevens over de verdeling van deelnemers aan bij- en nascholing over de verschillende leeftijdsgroepen (C2a, C2b, C2c) in andere nationale gegevensbronnen, uitgesplitst naar NACE-categorie en grootteklasse (indien beschikbaar). |
Te verstrekken tabellen (met uitsplitsing naar NACE-categorie en grootteklasse volgens het nationale steekproefplan, met allocatie volgens de waargenomen kenmerken van de onderneming):
— |
aantal werknemers volgens de structurele bedrijfsstatistieken (SBS) (Verordening (EG) nr. 2700/98 (4) — code 16 11 0); |
— |
aantal werknemers volgens de derde bij- en nascholingsenquête (CVTS3); |
— |
procentueel verschil (SBS — CVTS3)/SBS; |
— |
aantal werknemers in elk van de leeftijdsgroepen A3a, A3b, A3c; |
— |
aantal werknemers in elke leeftijdsgroep volgens andere bron; |
— |
procentueel verschil (A3x — A3x volgens andere nationale bron)/A3x (waarbij x = a, b, c); |
— |
aantal deelnemers aan bij- en nascholing in elk van de leeftijdsgroepen C2a, C2b, C2c; |
— |
aantal deelnemers aan bij- en nascholing in elke leeftijdsgroep volgens andere bron; |
— |
percentage deelnemers aan bij- en nascholing (C2x — C2x volgens andere nationale bron)/C2x (waarbij x = a, b, c). |
7. BELASTING EN NUT
— |
Een analyse van de belasting en het nut op nationaal niveau, waarbij bijvoorbeeld onderstaande aspecten in aanmerking worden genomen:
|
(1) De variatiecoëfficiënt is de verhouding tussen de vierkantswortel van de variantie van de schatter en de verwachte waarde. Hij wordt geschat door de verhouding tussen de vierkantswortel van de schatting van de steekproefvariantie en de geschatte waarde te berekenen. Bij de schatting van de steekproefvariantie moet rekening worden gehouden met de steekproefopzet en veranderingen in de strata.
(2) Het unit-responspercentage is de verhouding tussen het aantal respondenten in het waarnemingsgebied en het aantal aan de geselecteerde populatie toegezonden vragenlijsten.
(3) Het item-responspercentage voor een variabele is de verhouding tussen het aantal beschikbare gegevens en het aantal beschikbare en ontbrekende gegevens (dat gelijk is aan het aantal respondenten in het waarnemingsgebied).
(4) PB L 344 van 18.12.1998, blz. 49. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1670/2003 (PB L 244 van 29.9.2003, blz. 74).
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/34 |
VERORDENING (EG) Nr. 199/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 466/2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen, wat betreft dioxinen en dioxineachtige PCB's
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name op artikel 2, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie (2) stelt maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen vast. |
(2) |
„Dioxinen”, als bedoeld in deze verordening, omvatten een groep van 75 polychloordibenzo-p-dioxinecongeneren („PCDD's”) en 135 polychloordibenzofuraancongeneren („PCDF's”), waarvan er 17 uit toxicologisch oogpunt van belang zijn. Polychloorbifenylen („PCB's”) zijn een groep van 209 verschillende congeneren die volgens hun toxicologische eigenschappen in twee groepen kunnen worden verdeeld: een klein aantal vertoont soortgelijke toxicologische eigenschappen als dioxinen en wordt daarom vaak omschreven als „dioxineachtige PCB's”. De meerderheid vertoont geen dioxineachtige toxiciteit maar heeft een ander toxicologisch profiel. |
(3) |
Elke congeneer van dioxinen of dioxineachtige PCB's vertoont een verschillende toxiciteit. Voor de vaststelling van de toxiciteit van deze verschillende congeneren is het begrip toxische-equivalentiefactoren („TEF's”) geïntroduceerd om de risicobeoordeling en de wettelijke controle te vergemakkelijken. Dat betekent dat de analyseresultaten voor alle dioxinecongeneren en dioxineachtige PCB-congeneren die uit toxicologisch oogpunt van belang zijn in één kwantificeerbare eenheid worden uitgedrukt, namelijk het „TCDD toxische equivalent” (TEQ). |
(4) |
Op 30 mei 2001 heeft het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding („SCF”) een advies over de risicobeoordeling van dioxinen en dioxineachtige PCB's in voedsel goedgekeurd op grond van nieuwe wetenschappelijke informatie die sinds de goedkeuring van het advies van 22 november 2000 hierover bekend is geworden (3). Het SCF heeft voor dioxinen en dioxineachtige PCB's een toelaatbare wekelijkse inname (tolerable weekly intake — „TWI”) vastgesteld van 14 pg WHO-TEQ/kg lichaamsgewicht. Uit blootstellingsschattingen blijkt dat een aanzienlijk deel van de bevolking van de Gemeenschap een dioxine-inname heeft die boven de toelaatbare grens („TWI”) ligt. In sommige landen kunnen bepaalde bevolkingsgroepen een groter risico lopen vanwege hun specifieke voedingsgewoonten. |
(5) |
Uit toxicologisch oogpunt moeten alle vastgestelde maximumgehalten van toepassing zijn op zowel dioxinen als dioxineachtige PCB’s, maar in 2001 zijn alleen maximumgehalten vastgesteld voor dioxinen en niet voor dioxineachtige PCB’s, gezien de zeer beperkte gegevens die toen beschikbaar waren over de prevalentie van dioxineachtige PCB’s. Intussen zijn echter meer gegevens over de aanwezigheid van dioxineachtige PCB’s beschikbaar. |
(6) |
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 466/2001 moest de Commissie de bepalingen over dioxinen opnieuw bekijken in het licht van de nieuwe gegevens over de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB’s, met name om de vast te stellen gehalten ook voor dioxineachtige PCB's te doen gelden. |
(7) |
Alle bedrijven die betrokken zijn bij het productieproces van diervoeder en levensmiddelen moeten alles in het werk stellen om de in diervoeder en levensmiddelen aanwezige dioxinen en dioxineachtige PCB’s te beperken. Verordening (EG) nr. 466/2001 bepaalt dienovereenkomstig dat de van toepassing zijnde maximumgehalten uiterlijk op 31 december 2006 opnieuw moeten worden bekeken om de maximumgehalten aanzienlijk te verlagen en zo mogelijk maximumgehalten voor andere levensmiddelen vast te stellen. Gezien de tijd die nodig is voor het verkrijgen van voldoende controlegegevens voor de vaststelling van dergelijke aanzienlijk lagere gehalten, moet die termijn worden verlengd. |
(8) |
Er wordt voorgesteld om maximumgehalten vast te stellen voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s, uitgedrukt in door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vastgestelde toxiciteitsequivalenten, onder gebruikmaking van de WHO-TEF’s, aangezien dit uit toxicologisch oogpunt de meest geschikte aanpak is. Om voor een vlotte overgang te zorgen moeten gedurende een overgangsperiode de bestaande gehalten voor dioxinen blijven gelden naast de nieuw vastgestelde gehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s. De in deel 5 van bijlage I vermelde levensmiddelen moeten tijdens die periode voldoen aan de maximumgehalten voor dioxinen en de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s. Vóór 31 december 2008 zal de afschaffing van het afzonderlijke maximumgehalte voor dioxinen worden overwogen. |
(9) |
Het is met het oog op een geharmoniseerde handhaving in de hele Europese Unie van groot belang dat de analyseresultaten op uniforme wijze gerapporteerd en geïnterpreteerd worden. Richtlijn 2002/69/EG van de Commissie van 26 juli 2002 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op dioxinen en de gehaltebepaling van dioxineachtige PCB's in levensmiddelen (4) bepaalt dat een partij als niet in overeenstemming met het vastgestelde maximumgehalte wordt beschouwd, als het door een duplobepaling bevestigde en als gemiddelde van minstens twee afzonderlijke bepalingen berekende analyseresultaat het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, rekening houdend met de meetonzekerheid. Er zijn verschillende mogelijkheden om de uitgebreide onzekerheid te schatten (5). |
(10) |
Om een proactieve aanpak van de vermindering van de in levensmiddelen en diervoeder aanwezige dioxinen en dioxineachtige PCB’s aan te moedigen zijn actiedrempels vastgesteld in Aanbeveling 2002/201/EG van de Commissie van 4 maart 2002 inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in diervoeder en levensmiddelen (6). Deze actiedrempels zijn voor de bevoegde autoriteiten en de betrokken bedrijven een middel om te bepalen in welke gevallen het wenselijk is een verontreinigingsbron op te sporen en maatregelen te nemen om deze te reduceren of te elimineren. Aangezien de bronnen van dioxinen en dioxineachtige PCB’s verschillend zijn, moeten afzonderlijke actiedrempels worden vastgesteld voor dioxinen enerzijds en dioxineachtige PCB’s anderzijds. Aanbeveling 2002/201/EG zal daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
Er zijn afwijkingen toegestaan aan Finland en Zweden om uit het Oostzeegebied afkomstige en voor consumptie op hun grondgebied bestemde vis in de handel te brengen met hogere dioxinegehalten dan zijn vastgesteld in punt 5.2 van deel 5 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 466/2001. Deze lidstaten hebben voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot de verstrekking van informatie aan de consumenten over voedingsaanbevelingen. Elk jaar hebben zij de resultaten van hun controles op de dioxinegehalten in vis uit het Oostzeegebied aan de Commissie meegedeeld en hebben zij verslag uitgebracht over de maatregelen om de menselijke blootstelling aan dioxinen uit het Oostzeegebied te verminderen. |
(12) |
Op grond van de resultaten van de door Finland en Zweden uitgevoerde controles op de gehalten aan dioxinen en dioxineachtige PCB’s moet de overgangsperiode worden verlengd tijdens welke de aan die lidstaten toegestane afwijkingen van toepassing zijn. Die afwijkingen moeten echter tot bepaalde vissoorten worden beperkt. Die afwijkingen zijn van toepassing op de maximumgehalten voor dioxinen en de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s, als vastgesteld in punt 5.2 van deel 5 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 466/2001. |
(13) |
De vermindering van de menselijke blootstelling aan dioxinen en dioxineachtige PCB’s via de voeding is belangrijk en noodzakelijk voor de bescherming van de consumenten. Aangezien de verontreiniging van levensmiddelen rechtstreeks samenhangt met de verontreiniging van diervoeder, is een geïntegreerde aanpak nodig om de incidentie van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in de hele voedselketen te verkleinen, dat wil zeggen van voedermiddelen via voedselproducerende dieren tot mensen. Er wordt een proactieve aanpak gevolgd om de dioxinen en dioxineachtige PCB’s in diervoeder en levensmiddelen actief te verminderen en bijgevolg moeten de van toepassing zijnde maximumgehalten binnen een bepaalde termijn opnieuw worden bekeken om lagere gehalten vast te stellen. Daarom zal uiterlijk op 31 december 2008 worden overwogen om de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s aanzienlijk te verminderen. |
(14) |
De bedrijven moeten inspanningen leveren om dioxinen, furanen en dioxineachtige PCB’s beter uit mariene olie te verwijderen. Het aanzienlijk lagere gehalte, waarvan de vaststelling uiterlijk op 31 december 2008 moet worden overwogen, moet zijn gebaseerd op de technische mogelijkheden van de meest doeltreffende decontaminatiemethode. |
(15) |
Wat de vaststelling van maximumgehalten voor andere levensmiddelen uiterlijk op 31 december 2008 betreft, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de noodzaak om specifieke lagere gehalten vast te stellen voor dioxinen en dioxineachtige PCB’s in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters in het licht van de controlegegevens die worden verkregen in het kader van de in 2005, 2006 en 2007 uitgevoerde programma’s voor de controle op dioxinen en dioxineachtige PCB’s in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters. |
(16) |
Verordening (EG) nr. 466/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(17) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 466/2001 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 4 bis komt als volgt te luiden: „Artikel 4 bis Met betrekking tot dioxinen en de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in de in deel 5 van bijlage I genoemde producten is het verboden:
|
3) |
Artikel 5, lid 3, wordt geschrapt. |
4) |
Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 4 november 2006.
Wat de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s betreft, is deze verordening niet van toepassing op producten die vóór 4 november 2006 overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen in de handel zijn gebracht. De bewijslast betreffende het tijdstip waarop de producten in de handel zijn gebracht, ligt bij de exploitant van het desbetreffende levensmiddelenbedrijf.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(2) PB L 77 van 16.3.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1822/2005 (PB L 293 van 9.11.2005, blz. 11).
(3) Opinion of the Scientific Committee on Food on the Risk Assessment of Dioxins and Dioxin-like PCBs in Food adopted on 30 mei 2001 — Update based on new scientific information available since the adoption of the SCF opinion of 22 november 2000 (http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scf/out90_en.pdf).
(4) PB L 209 van 6.8.2002, blz. 5. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/44/EG van de Commissie (PB L 113 van 20.4.2004, blz. 17).
(5) Informatie over verschillende methoden voor de schatting van de uitgebreide onzekerheid en over de waarde van de meetonzekerheid zijn te vinden in het verslag „Report on the relationship between analytical results, measurement uncertainty, recovery factors and the provisions of EU food and feed legislation” — http://europa.eu.int/comm/food/food/chemicalsafety/contaminants/report-sampling_analysis_2004_en.pdf
(6) PB L 67 van 9.3.2002, blz. 69.
BIJLAGE
Deel 5 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 466/2001 komt as volgt te luiden:
„Deel 5. Dioxinen (som van polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD’s) en polychloordibenzofuranen (PCDF’s), uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waarbij gebruik wordt gemaakt van de door de WHO vastgestelde TEF's (toxiciteitsequivalentiefactoren van 1997), en som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s (som van polychloordibenzo-para-dioxinen (PCDD’s)), polychloordibenzofuranen (PCDF’s) en polychloorbifenylen (PCB’s), uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waarbij gebruik wordt gemaakt van de door de WHO vastgestelde TEF's (toxiciteitsequivalentiefactoren van 1997) (1))
Levensmiddelen |
Maximumgehalten Som van dioxinen en furanen (WHO-PCDD/F-TEQ) (2) |
Maximumgehalten Som van dioxinen, furanen en dioxineachtige PCB’s (WHO-PCDD/F-PCB-TEQ) (2) |
Bemonsteringsmethoden en prestatiecriteria voor analysemethoden |
||
|
|
|
Richtlijn 2002/69/EG (5) |
||
|
3,0 pg/g vet (4) |
4,5 pg /g vet (4) |
|||
|
2,0 pg/g vet (4) |
4,0 pg/g vet (4) |
|||
|
1,0 pg/g vet (4) |
1,5 pg/g vet (4) |
|||
|
6,0 pg/g vet (4) |
12,0 pg/g vet (4) |
|||
|
4,0 pg/g vers gewicht |
8,0 pg/g vers gewicht |
Richtlijn 2002/69/EG (5) |
||
|
4,0 pg/g vers gewicht |
12,0 pg/g vers gewicht |
|||
|
3,0 pg/g vet (4) |
6,0 pg/g vet (4) |
Richtlijn 2002/69/EG (5) |
||
|
3,0 pg/g vet (4) |
6,0 pg/g vet (4) |
Richtlijn 2002/69/EG (5) |
||
|
|
|
Richtlijn 2002/69/EG (5) |
||
|
|
|
|||
|
3,0 pg/g vet |
4,5 pg/g vet |
|||
|
2,0 pg/g vet |
4,0 pg/g vet |
|||
|
1,0 pg/g vet |
1,5 pg/g vet |
|||
|
2,0 pg/g vet |
3,0 pg/g vet |
|||
|
0,75 pg/g vet |
1,5 pg/g vet |
|||
|
2,0 pg/g vet |
10,0 pg/g vet |
(1) TEF's van de WHO voor de beoordeling van de risico's voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 (Van den Berg et al., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife. Environmental Health Perspectives, 106(12), 775).
(2) Bovengrensconcentraties: de bovengrensconcentraties worden berekend in de veronderstelling dat alle onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.
(3) Vlees van runderen, schapen, varkens, pluimvee en gekweekt wild, als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 139 van 30.4.2004; gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22) maar exclusief eetbaar slachtafval, als omschreven in die bijlage.
(4) De maximumgehalten zijn niet van toepassing op voedingsmiddelen die < 1 % vet bevatten.
(5) PB L 209 van 6.8.2002, blz. 5. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/44/EG (PB L 113 van 20.4.2004, blz. 17).
(6) Vlees van vis en visserijproducten, als omschreven in de categorieën a, b), c), e) en f) van de lijst in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003). Het maximumgehalte geldt voor schaaldieren, met uitzondering van bruin vlees van krab en met uitzondering van vlees van de kop en borst van kreeft en soortgelijke grote schaaldieren (Nephropidae en Palinuridae) en voor koppotigen zonder ingewanden.
(7) Indien de vissen bestemd zijn om in hun geheel te worden gegeten, geldt het maximumgehalte voor de hele vis.
(8) Melk (rauwe melk, melk voor producten op basis van melk en warmtebehandelde melk, als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004.
(9) Kippeneieren en eiproducten, als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004.”
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/39 |
VERORDENING (EG) Nr. 200/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1423/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten uit de sector suiker, andere dan melasse (2), en met name op artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede zin, en artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 van de Commissie (3). Deze prijzen en invoerrechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 159/2006 van de Commissie (4). |
(2) |
De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1423/95 worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1423/95 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 februari 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
J. L. DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).
(2) PB L 141 van 24.6.1995, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 624/98 (PB L 85 van 20.3.1998, blz. 5).
(3) PB L 170 van 1.7.2005, blz. 35.
(4) PB L 25 van 28.1.2006, blz. 19.
BIJLAGE
Met ingang van 4 februari 2006 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99
(EUR) |
||
GN-code |
Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product |
Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product |
1701 11 10 (1) |
38,81 |
0,00 |
1701 11 90 (1) |
38,81 |
3,26 |
1701 12 10 (1) |
38,81 |
0,00 |
1701 12 90 (1) |
38,81 |
2,96 |
1701 91 00 (2) |
37,27 |
6,60 |
1701 99 10 (2) |
37,27 |
3,16 |
1701 99 90 (2) |
37,27 |
3,16 |
1702 90 99 (3) |
0,37 |
0,30 |
(1) Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad (PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1).
(2) Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt I, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001.
(3) Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/41 |
VERORDENING (EG) Nr. 201/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 186/2006 vastgestelde restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm toe te passen restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 186/2006 van de Commissie (2) |
(2) |
De gegevens waarover de Commissie nu beschikt, verschillen van die bij de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 186/2006, zodat de restitutiebedragen moeten worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde restituties bij uitvoer, in onveranderde vorm, van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 186/2006 bedoelde, niet-gedenatureerde producten worden overeenkomstig de bijlage gewijzigd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 februari 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Mariann FISCHER BOEL
Lid van de Commissie
(1) PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).
(2) PB L 31 van 3.2.2006, blz. 7.
BIJLAGE
GEWIJZIGDE BEDRAGEN VAN DE RESTITUTIES BIJ UITVOER VAN WITTE SUIKER EN RUWE SUIKER IN ONVERANDERDE VORM VAN TOEPASSING VANAF 4 FEBRUARI 2006 (1)
Productcode |
Bestemming |
Meeteenheid |
Restitutiebedrag |
|||
1701 11 90 9100 |
S00 |
EUR/100 kg |
26,02 (2) |
|||
1701 11 90 9910 |
S00 |
EUR/100 kg |
24,27 (2) |
|||
1701 12 90 9100 |
S00 |
EUR/100 kg |
26,02 (2) |
|||
1701 12 90 9910 |
S00 |
EUR/100 kg |
24,27 (2) |
|||
1701 91 00 9000 |
S00 |
EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product |
0,2829 |
|||
1701 99 10 9100 |
S00 |
EUR/100 kg |
28,29 |
|||
1701 99 10 9910 |
S00 |
EUR/100 kg |
26,39 |
|||
1701 99 10 9950 |
S00 |
EUR/100 kg |
26,39 |
|||
1701 99 90 9100 |
S00 |
EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product |
0,2829 |
|||
NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd. De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11). De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:
|
(1) De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).
(2) Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/43 |
VERORDENING (EG) Nr. 202/2006 VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs. |
(2) |
Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden. |
(3) |
Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 24,357 EUR/100 kg.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 4 februari 2006.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
J. L. DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.
(2) PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.
(3) PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/44 |
RICHTLIJN 2006/13/EG VAN DE COMMISSIE
van 3 februari 2006
tot wijziging van de bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake ongewenste stoffen in diervoeding wat dioxinen en dioxineachtige PCB’s betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (1), en met name op artikel 8, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Richtlijn 2002/32/EG is het verboden voor het voederen van dieren bedoelde producten waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I van die richtlijn vermelde maximumgehalten overschrijdt, in het verkeer te brengen of te gebruiken. |
(2) |
„Dioxinen” in de zin van deze richtlijn omvatten een groep van 75 polychloordibenzo-p-dioxinecongeneren (PCDD’s) en 135 polychloordibenzofuraancongeneren (PCDF’s), waarvan er 17 in toxicologisch opzicht van belang zijn. Polychloorbifenylen (PCB’s) zijn een groep van 209 verschillende congeneren die op grond van de toxicologische eigenschappen ervan in twee groepen kunnen worden verdeeld: twaalf congeneren bezitten soortgelijke toxicologische eigenschappen als dioxinen en worden daarom dikwijls „dioxineachtige PCB’s” genoemd. De andere PCB’s vertonen geen dioxineachtige toxiciteit, maar hebben een ander toxicologisch profiel. |
(3) |
Congeneren van dioxinen of dioxineachtige PCB’s vertonen een verschillende toxiciteit. Voor de vaststelling van de toxiciteit van deze verschillende congeneren is het begrip toxische-equivalentiefactor (TEF’s) geïntroduceerd om de risicobeoordeling en wettelijke controle te vergemakkelijken. Dit betekent dat de analyseresultaten voor elk van de 17 dioxinecongeneren en de 12 dioxineachtige PCB-congeneren in een kwantificeerbare eenheid worden uitgedrukt: namelijk de „TCDD toxische-equivalentconcentratie” (TEQ). |
(4) |
Op 30 mei 2001 heeft het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF) een advies over de risicobeoordeling van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in voedsel goedgekeurd op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie die sinds de goedkeuring van zijn advies van 22 november 2000 bekend is geworden (2). Het SCF heeft voor dioxinen en dioxineachtige PCB’s een toelaatbare wekelijkse inname (tolerable weekly intake — TWI) vastgesteld van 14 pg WHO-TEQ/kg lichaamsgewicht. Uit blootstellingsschattingen blijkt dat de dioxine-inname van een aanzienlijk deel van de bevolking van de Gemeenschap boven de toelaatbare grens (TWI) ligt. In sommige landen kunnen bepaalde bevolkingsgroepen een groter risico lopen als gevolg van hun specifieke voedingsgewoonten. |
(5) |
Ruim 90 % van de blootstelling van de mens aan dioxinen en dioxineachtige PCB’s is afkomstig van levensmiddelen. Levensmiddelen van dierlijke oorsprong veroorzaken circa 80 % van alle blootstelling. De dioxinen en dioxineachtige PCB’s in dieren zijn voornamelijk afkomstig uit diervoeder. Daarom is diervoeder, en in sommige gevallen grond, als potentiële bron van dioxinen en dioxineachtige PCB’s een punt van zorg. |
(6) |
Het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding (SCAN) is verzocht advies uit te brengen over de bronnen van de contaminatie van voedingsmiddelen met dioxinen, inclusief dioxineachtige PCB’s, de blootstelling van voedselproducerende dieren aan dioxinen en PCB’s, de mate waarin deze verbindingen in levensmiddelen van dierlijke herkomst terechtkomen en de eventuele gevolgen van dioxinen en PCB’s in diervoeder voor de diergezondheid. Het SCAN heeft op 6 november 2000 een advies goedgekeurd. Hierin werden vismeel en visolie als de sterkst verontreinigde voedingsmiddelen genoemd. Dierlijke vetten kwamen op de tweede plaats. Alle andere voedermiddelen van dierlijke of plantaardige herkomst bevatten relatief weinig dioxinen. De dioxineverontreiniging van ruwvoer liep sterk uiteen, afhankelijk van de locatie, de mate van verontreiniging met grond en de blootstelling aan luchtverontreiniging. Het SCAN adviseerde onder meer om vooral maatregelen te nemen om de gevolgen van de meest verontreinigde voedermiddelen voor de dagelijkse voeding te verminderen. |
(7) |
Hoewel uit toxicologisch oogpunt voor zowel dioxinen als dioxineachtige PCB’s maximumgehalten zouden moeten gelden, zijn alleen maximumgehalten vastgesteld voor dioxinen en niet voor dioxineachtige PCB’s, omdat toentertijd nog zeer weinig bekend was over de prevalentie van dioxineachtige PCB’s. Inmiddels zijn er echter meer gegevens over de aanwezigheid van dioxineachtige PCB’s beschikbaar. |
(8) |
Overeenkomstig Richtlijn 2002/32/EG dient de Commissie de bepalingen inzake dioxinen eind 2004 in het licht van de nieuwe gegevens betreffende de aanwezigheid van dioxinen en dioxineachtige PCB’s voor het eerst te herzien, met name zodat de vast te stellen gehalten ook voor dioxineachtige PCB’s zullen gaan gelden. |
(9) |
Alle marktdeelnemers die betrokken zijn bij het productieproces van diervoeder en levensmiddelen moeten alles in het werk blijven stellen om de dioxinen en PCB’s in diervoeders te beperken. Richtlijn 2002/32/EG bepaalt dienovereenkomstig dat de geldende maximumgehalten uiterlijk 31 december opnieuw moeten worden herzien om deze fors te verlagen. Gezien de tijd die nodig is om voldoende controlegegevens voor de vaststelling van dergelijke aanzienlijk lagere gehalten te verkrijgen, moet die termijn worden verlengd. |
(10) |
Voorgesteld wordt om maximumgehalten vast te stellen voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s, uitgedrukt in de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) vastgestelde toxiciteitsequivalenten, met gebruikmaking van de WHO-TEF’s, aangezien dit in toxicologisch opzicht de meest geschikte aanpak is. Met het oog op een soepele overgang dienen de huidige gehalten voor dioxinen gedurende een overgangsperiode te blijven gelden naast de nieuw vastgestelde gehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s. Het afzonderlijke maximumgehalte voor dioxinen (PCDD/F) blijft tijdelijk van toepassing. De in punt 27 a genoemde voor het voederen van dieren bestemde producten moeten tijdens die periode met de maximumgehalten voor dioxinen en met de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in overeenstemming zijn. Vóór 31 december 2008 zal worden overwogen het afzonderlijke maximumgehalte voor dioxinen af te schaffen. |
(11) |
Met het oog op een geharmoniseerde handhaving in de gehele Europese Unie is het van groot belang dat de analyseresultaten op uniforme wijze worden gerapporteerd en geïnterpreteerd. Richtlijn 2002/70/EG van de Commissie van 26 juli 2002 tot vaststelling van voorschriften voor de gehaltebepaling van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in diervoeders (3) bepaalt dat een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren als niet in overeenstemming met het vastgestelde maximumgehalte wordt beschouwd indien het door een duplobepaling bevestigde en als gemiddelde van minstens twee afzonderlijke bepalingen berekende analyseresultaat het maximumgehalte buiten redelijke twijfel overschrijdt, rekening houdend met de meetonzekerheid. De uitgebreide onzekerheid kan op verschillende manieren worden berekend (4). |
(12) |
Richtlijn 2002/32/EG biedt de mogelijkheid om maximumgehalten aan ongewenste stoffen in toevoegingsmiddelen vast te stellen. Daar er hoge gehalten aan dioxine in sporenelementen zijn aangetroffen, dient een maximumgehalte voor dioxinen en voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s voor alle tot de functionele groep „Verbindingen van sporenelementen” behorende toevoegingsmiddelen te worden bepaald. De maximumgehalten moeten voortaan ook gaan gelden voor alle toevoegingsmiddelen van de functionele groep „Bindmiddelen en verdunningsmiddelen” en voor voormengsels. |
(13) |
Ter stimulering van een proactieve aanpak ten behoeve van de vermindering van de in levensmiddelen en diervoeder aanwezige dioxinen en dioxineachtige PCB’s zijn actiedrempels vastgesteld in Aanbeveling 2002/201/EG van de Commissie van 4 maart 2002 inzake de reductie van de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB’s in diervoeder en levensmiddelen (5). Deze actiedrempels zijn voor de bevoegde autoriteiten en de exploitanten een hulpmiddel om te bepalen in welke gevallen het wenselijk is een bron van contaminatie op te sporen en maatregelen te nemen om deze te reduceren of te elimineren. Aangezien de bronnen van dioxinen en dioxineachtige PCB’s verschillend zijn, moeten afzonderlijke actiedrempels worden vastgesteld voor dioxinen enerzijds en dioxineachtige PCB’s anderzijds. |
(14) |
Richtlijn 2002/32/EG biedt de mogelijkheid om actiedrempels vast te stellen. De actiedrempels van Aanbeveling 2002/201/EG moeten derhalve in bijlage II bij Richtlijn 2002/32/EG worden overgenomen. |
(15) |
In het belang van de consumentenbescherming is het belangrijk dat de menselijke blootstelling aan dioxinen en dioxineachtige PCB’s via de voeding wordt verminderd. Aangezien de contaminatie van levensmiddelen rechtstreeks samenhangt met de contaminatie van diervoeder, is een geïntegreerde aanpak nodig om de incidentie van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in de hele voedselketen te verkleinen, d.w.z. van diervoeder via voedselproducerende dieren tot mensen. Er wordt een proactieve aanpak gehanteerd om dioxinen en dioxineachtige PCB’s in diervoeder en levensmiddelen metterdaad terug te dringen; derhalve moeten de geldende maximumgehalten binnen een bepaalde termijn opnieuw worden bekeken met de bedoeling lagere gehalten vast te stellen. Daarom zal uiterlijk 31 december 2008 worden overwogen de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s aanzienlijk te verminderen. |
(16) |
De marktdeelnemers moeten maatregelen nemen om hun decontaminatiecapaciteit voor een doeltreffende verwijdering van dioxinen en dioxineachtige PCB’s uit visolie te vergroten. De marktdeelnemers moeten nog meer stappen nemen om de diverse mogelijkheden tot verwijdering van dioxinen en dioxineachtige PCB’s uit vismeel en viseiwithydrolysaten te onderzoeken. Zodra ook decontaminatietechnologie voor vismeel en viseiwithydrolysaten beschikbaar is, zullen de marktdeelnemers zich voor een adequate decontaminatiecapaciteit moeten inzetten. Het aanzienlijk lagere maximumgehalte voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s, dat uiterlijk 31 december 2008 dient te worden overwogen, moet voor visolie, vismeel en viseiwithydrolysaten gelden en zijn gebaseerd op de technische mogelijkheden van de meest effectieve, rendabele decontaminatieprocedure. Voor visvoeder zal dit aanzienlijk lagere gehalte worden bepaald op basis van de technische mogelijkheden van de meest effectieve, rendabele decontaminatieprocedure voor visolie en vismeel. |
(17) |
De voor de analyse van dioxinen en dioxineachtige PCB’s gebruikte extractiemethode is van grote invloed op het analyseresultaat, vooral wanneer het gaat om voor diervoeder bestemde producten van minerale oorsprong, en daarom moet vóór de datum van toepassing worden vastgesteld welke extractiemethode voor de analyse van dioxinen en dioxineachtige PCB’s zal worden gebruikt. |
(18) |
Richtlijn 2002/32/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(19) |
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlagen I en II bij Richtlijn 2002/32/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 4 november 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 3 februari 2006.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/87/EG (PB L 318 van 6.12.2005, blz. 19).
(2) Opinion of the Scientific Committee on Food on the Risk Assessment of Dioxins and Dioxin-like PCBs in Food adopted on 30 May 2001 — Update based on new scientific information available since the adoption of the SCF opinion of 22nd November 2000 (http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/scf/out90_en.pdf) (Nog niet vertaald in het Nederlands).
(3) PB L 209 van 6.8.2002, blz. 15. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/7/EG (PB L 27 van 29.1.2005, blz. 41).
(4) Informatie over de verschillende manieren om de uitgebreide onzekerheid te berekenen en betreffende de waarde van de meetonzekerheid zijn opgenomen in het verslag „Report on the relationship between analytical results, measurement uncertainty, recovery factors and the provisions of EU food and feed legislation” — http://europa.eu.int/comm/food/food/chemicalsafety/contaminants/report-sampling_analysis_2004_en.pdf
(5) PB L 67 van 9.3.2002, blz. 69.
BIJLAGE
a) |
Punt 27 in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG komt als volgt te luiden:
|
b) |
Bijlage II bij Richtlijn 2002/32/EG komt als volgt te luiden:
|
(1) TEF’s van de WHO voor de beoordeling van de risico’s voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 (Van den Berg et al., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife. Environmental Health Perspectives, 106(12), 775).
(2) Bovengrensconcentraties; bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.
(3) Het afzonderlijke maximumgehalte voor dioxinen (PCDD/F’s) blijft tijdelijk van toepassing. De in punt 27 a genoemde voor het voederen van dieren bestemde producten moeten tijdens die periode met de maximumgehalten voor dioxinen en met de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in overeenstemming zijn.
(4) Voor verse vis die direct wordt geleverd en zonder verdere verwerking voor de productie van voeders voor pelsdieren wordt gebruikt, geldt het maximumgehalte niet, en voor verse vis die voor rechtstreekse voeding van gezelschapsdieren, dierentuindieren en circusdieren wordt gebruikt, geldt een maximumgehalte van 4,0 ng WHO-PCDD/F-TEQ/kg product en 8,0 ng WHO-PCDD/F-PCB-TEQ/kg product. De producten, verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van deze dieren (pelsdieren, gezelschapsdieren, dierentuindieren en circusdieren), mogen niet in de voedselketen komen en het vervoederen ervan aan landbouwhuisdieren die voor de productie van voedingsmiddelen gehouden, vetgemest of gefokt worden, is verboden.”
(5) TEF’s van de WHO voor de beoordeling van de risico’s voor de mens, gebaseerd op de conclusies van de bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie in Stockholm, Zweden, 15-18 juni 1997 ((Van den Berg et al., (1998) Toxic Equivalency Factors (TEFs) for PCBs, PCDDs, PCDFs for Humans and for Wildlife. Environmental Health Perspectives, 106(12), 775)
(6) Bovengrensconcentraties; bij de berekening van bovengrensconcentraties moet worden aangenomen dat de onder de bepaalbaarheidsgrens liggende waarden van de verschillende congeneren gelijk zijn aan de bepaalbaarheidsgrens.
(7) De Commissie zal deze actiedrempels tegelijkertijd met de maximumgehalten voor de som van dioxinen en dioxineachtige PCB’s vóór 31 december 2008 evalueren.”
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Raad
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/54 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 2 december 2005
inzake de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen
(2006/61/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, artikel 300, lid 3, eerste alinea, en artikel 300, lid 4,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (hierna „het protocol” te noemen) heeft ten doel de toegang van het publiek tot informatie te verbeteren in overeenstemming met het VN-ECE-Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus). |
(2) |
De Gemeenschap heeft het Verdrag van Aarhus op 25 juni 1998 ondertekend en heeft het op 17 februari 2005 bij Besluit 2005/370/EG (2) van de Raad goedgekeurd. |
(3) |
De Gemeenschap heeft het protocol op 21 mei 2003 ondertekend. |
(4) |
Het protocol staat open voor bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de ondertekenende staten en regionale organisaties voor economische integratie. |
(5) |
Krachtens de bepalingen van het protocol dient een regionale organisatie voor economische integratie in haar instrument van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de draagwijdte aan te geven van haar bevoegdheid ten aanzien van de onder het protocol vallende aangelegenheden. |
(6) |
Bij Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (3) zijn de bepalingen van het protocol in Gemeenschapsrecht omgezet. |
(7) |
Het protocol voorziet in artikel 20 in een eenvoudige en snelle procedure voor de wijziging van de bijlagen ervan. |
(8) |
Bijgevolg is het passend dat het protocol namens de Gemeenschap wordt goedgekeurd, |
BESLUIT:
Artikel 1
Het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen wordt namens de Gemeenschap goedgekeurd.
De tekst van het protocol is opgenomen in bijlage A bij dit besluit.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om overeenkomstig artikel 25 van het protocol het goedkeuringsinstrument bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties neder te leggen.
Artikel 3
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon of personen aan te wijzen die bevoegd is of zijn om overeenkomstig artikel 26, lid 4, van het protocol namens de Gemeenschap de in bijlage B van dit besluit opgenomen bevoegdheidsverklaring neder te leggen.
Artikel 4
1. Voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren, wordt de Commissie gemachtigd om namens de Gemeenschap wijzigingen op de bijlagen bij het protocol overeenkomstig artikel 20 van dat protocol goed te keuren.
2. De Commissie wordt bij het uitvoeren van deze taak bijgestaan door een speciaal comité dat door de Raad wordt aangewezen.
3. De in lid 1 bedoelde machtiging is beperkt tot wijzigingen die geen wijziging in de communautaire wetgeving met zich meebrengen en die verenigbaar zijn met ter zake doende communautaire wetgeving over de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
4. Wanneer een wijziging van de bijlagen van het protocol niet binnen twaalf maanden na de datum van de mededeling door de depositaris in de desbetreffende Gemeenschapswetgeving is verwerkt, doet de Commissie voor het verstrijken van die termijn van twaalf maanden de depositaris een schriftelijke verklaring van bezwaar toekomen, in overeenstemming met artikel 20, lid 8, van het protocol. Indien de wijziging na die termijn wordt verwerkt, herroept de Commissie de verklaring onverwijld.
Artikel 5
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 2 december 2005.
Voor de Raad
De voorzitster
M. BECKETT
(1) Advies uitgebracht op 30 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1.
(3) PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.
BIJLAGE A
VERTALING
PROTOCOL BETREFFENDE REGISTERS INZAKE DE UITSTOOT EN OVERBRENGING VAN VERONTREINIGENDE STOFFEN
De partijen bij dit protocol,
Indachtig artikel 5, lid 9, en artikel 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 1998 (het Verdrag van Aarhus),
Erkennend dat registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen een belangrijk mechanisme verschaffen om de aansprakelijkheid van bedrijven te vergroten, de verontreiniging te verminderen en duurzame ontwikkeling te bevorderen, zoals aangegeven in de Verklaring van Lucca die de partijen bij het Verdrag van Aarhus tijdens de eerste vergadering hebben goedgekeurd,
Gelet op beginsel 10 van de Verklaring van Rio inzake milieu en ontwikkeling van 1992,
Tevens gelet op de beginselen en verplichtingen met betrekking waartoe overeenstemming is bereikt tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties van 1992 over milieu en ontwikkeling, inzonderheid de bepalingen van hoofdstuk 19 van Agenda 21,
Nota nemend van het programma voor de verdere uitvoering van Agenda 21, dat de algemene vergadering van de Verenigde Naties tijdens haar negentiende bijzondere zitting in 1997 heeft goedgekeurd, en waarin zij onder meer opriep tot het creëren van verbeterde nationale capaciteiten en mogelijkheden voor verzameling, verwerking en verspreiding van gegevens, teneinde de toegang van het publiek tot informatie over wereldomspannende milieuaangelegenheden via passende middelen te verbeteren,
Gelet op het plan van uitvoering van de in 2002 gehouden wereldtopconferentie inzake duurzame ontwikkeling, waarmee de ontwikkeling wordt aangemoedigd van coherente, geïntegreerde informatie over chemische stoffen, zoals door middel van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen,
Rekening houdend met de werkzaamheden van het Intergouvernementeel Forum inzake chemische veiligheid, in het bijzonder de van 2000 daterende Verklaring van Bahia betreffende chemische veiligheid, de prioriteiten van de na 2000 te nemen maatregelen en het actieplan „Registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen/emissie-inventaris” (PIOPPO),
Tevens rekening houdend met de activiteiten die worden ontplooid in het kader van het Inter-Organization Programme for the Sound Management of Chemicals,
Voorts rekening houdend met de werkzaamheden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, inzonderheid de aanbeveling van haar Raad betreffende de implementatie van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, waarbij deze van de lidlanden vraagt dat zij nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen instellen en publiekelijk toegankelijk maken,
In de wens een mechanisme te verschaffen waardoor alle mensen, zowel de huidige als de komende generaties, beter in staat zullen zijn in een voor hun gezondheid en welzijn geschikt milieu te leven, door zorg te dragen voor de ontwikkeling van voor iedereen toegankelijke milieu-informatiesystemen,
Tevens in de wens erop toe te zien dat er bij de ontwikkeling van dergelijke systemen rekening wordt gehouden met beginselen die bijdragen tot duurzame ontwikkeling, zoals het voorzorgsbeginsel (beginsel 15 van de Verklaring van Rio van 1992 inzake milieu en ontwikkeling),
Erkennend de relatie die er is tussen passende milieu-informatiesystemen en de uitoefening van de in het Verdrag van Aarhus neergelegde rechten,
Opmerkend dat er behoefte bestaat aan samenwerking met andere internationale initiatieven met betrekking tot verontreinigende stoffen en afval, met inbegrip van het Verdrag van Stockholm van 2001 inzake persistente organische verontreinigende stoffen en het Verdrag van Basel van 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan,
Erkennend dat er met een geïntegreerde opzet van maatregelen ter vermindering van de verontreiniging en de hoeveelheden afval van industriële installaties en andere bronnen een hoge mate van bescherming van het milieu als geheel wordt beoogd, en gestreefd wordt naar duurzame en ecologisch verantwoorde ontwikkeling, alsmede naar bescherming van de gezondheid van de huidige en komende generaties,
Overtuigd van de waarde van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen als kosteneffectief instrument voor het bevorderen van verbeteringen in het milieuprestatievermogen, voor het verschaffen van vrije toegang tot informatie over introducties van verontreinigende stoffen in, en overbrengingen van verontreinigende stoffen naar of tussen gemeenschappen, en — ten behoeve van regeringen — voor het opsporen van trends, het aantonen van de bij het anti-vervuilingsbeleid gemaakte vooruitgang, het toezien op de conformiteit met bepaalde internationale overeenkomsten, het vaststellen van prioriteiten en het evalueren van de met milieubeleidsmaatregelen en -programma’s gemaakte vooruitgang,
Gelovend dat registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen het bedrijfsleven concrete voordelen kunnen brengen, doordat verontreinigende stoffen aldus beter worden beheerd,
Opmerkend welke gelegenheden er zijn voor het gebruik van gegevens van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, in combinatie met gezondheids-, milieu-, demografische, economische of andere typen ter zake dienende informatie, met het oogmerk een beter inzicht in potentiële problemen te verkrijgen, de „hot spots” te kunnen opsporen, preventieve en mitigerende maatregelen te kunnen nemen, en prioriteiten voor het milieubeheer te kunnen vaststellen,
Erkennend hoe belangrijk het is de privacy te beschermen van geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen bij de verwerking van informatie die wordt opgetekend in registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, zulks in overeenstemming met toepasselijke internationale normen inzake de beschereming van gegevens,
Tevens erkennend hoe belangrijk het is internationaal compatibele systemen van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen te ontwikkelen teneinde de onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens te vergroten,
Opmerkend dat vele lidstaten van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, de Europese Gemeenschap en de partijen bij de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst het nodige doen om gegevens te verzamelen over uitstoot en overbrengingen van verontreinigende stoffen vanuit verscheidene bronnen en om deze gegevens publiekelijk toegankelijk te maken, en met name erkennend de waardevolle ervaring die in bepaalde landen reeds lange tijd op dit gebied is opgedaan,
Rekening houdend met de verschillende benaderingen waarvan bij bestaande emissieregisters wordt uitgegaan en met de noodzaak duplicatie te vermijden, en derhalve erkennend dat een zekere mate van flexibiliteit vereist is,
Aandringend op de geleidelijke ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen,
Tevens aandringend op het totstandbrengen van koppelingen tussen nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en informatiesystemen betreffende andere vanuit het oogpunt van het openbaar welzijn zorgwekkende emissies,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Doelstelling
Dit protocol heeft tot doel de toegang van het publiek tot informatie te verbeteren door middel van de totstandbrenging van coherente, geïntegreerde, het gehele land bestrijkende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, in overeenstemming met de bepalingen van dit protocol, waardoor het publiek gemakkelijker bij de besluitvorming op milieugebied kan worden betrokken en kan worden bijgedragen aan de preventie en vermindering van milieuverontreiniging.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:
1) |
„partij”: tenzij anderszins aangegeven, een staat of een organisatie voor regionale economische integratie, als bedoeld in artikel 24, die heeft aanvaard gebonden te zijn door dit protocol en waarvoor dit protocol van kracht is; |
2) |
„verdrag”: het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, gesloten te Aarhus, Denemarken, op 25 juni 1998; |
3) |
„het publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken, hun verenigingen, organisaties of groeperingen; |
4) |
„installatie”: een of meer inrichtingen op hetzelfde terrein, of op aangrenzende terreinen, die bij een en dezelfde natuurlijke of rechtspersoon in eigendom of in beheer zijn; |
5) |
„bevoegde instantie”: de nationale autoriteit of autoriteiten, of enigerlei andere bevoegde instantie of instanties, die door een partij is (zijn) aangewezen om een nationaal registratiesysteem inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen te beheren; |
6) |
„verontreinigende stof”: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid; |
7) |
„introductie”: ieder incident waarbij verontreinigende stoffen als gevolg van enigerlei menselijke activiteit in het milieu worden gebracht, ongeacht de vraag of dit opzettelijk of accidenteel, routinematig of anderszins gebeurt, met inbegrip van morsen, emissies, lozingen, injecteren, verwijderen of dumpen, dan wel via rioleringen zonder voorziening voor de eindbehandeling van afvalwater; |
8) |
„overbrenging van het bedrijfsterrein naar elders”: de overbrenging, naar een plaats buiten de grenzen van het bedrijfsterrein, hetzij van verontreinigende stoffen of afval voor verwijderings- of terugwinningsdoeleinden, hetzij van verontreinigende stoffen in te behandelen afvalwater; |
9) |
„diffuse bronnen”: de talrijke kleinere of verspreide bronnen waaruit verontreinigende stoffen op het land, in de lucht of in het water terecht kunnen komen, wier gecombineerd effect op die milieumedia significant kan zijn en waarvoor het niet praktisch zou zijn van alle inviduele bronnen verslagen te verzamelen; |
10) |
de term „nationaal” of „nationale”: met betrekking tot de uit het protocol voortvloeiende verplichtingen voor partijen die regionale organisaties voor economische integratie zijn, op te vatten als van toepassing zijnd op de regio in kwestie, tenzij anders aangegeven; |
11) |
„afvalstoffen”: stoffen of voorwerpen die:
|
12) |
„gevaarlijk afval”: afval dat bij de bepalingen van het nationaal recht als gevaarlijk wordt omschreven; |
13) |
„ander afval”: afval dat geen gevaarlijk afval is; |
14) |
„afvalwater”: gebruikt water dat stoffen of voorwerpen bevat die aan bepalingen van het nationaal recht onderworpen zijn. |
Artikel 3
Algemene bepalingen
1. De partijen nemen de nodige wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen, en passende handhavingsmaatregelen om de bepalingen van dit protocol uit te voeren.
2. De bepalingen van dit protocol gelden onverminderd het recht van een partij om een uitgebreider of voor het publiek nog gemakkelijker toegankelijk register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen bij te houden of in te voeren dan op grond van dit protocol vereist is.
3. Elke partij neemt de nodige maatregelen om te verzekeren dat werknemers van een installatie en andere mensen die bij een overheidsinstantie aangifte doen van een overtreding door een installatie van nationale wetten ter uitvoering van dit protocol, niet door deze installatie of overheidsinstanties worden bestraft, vervolgd of anderszins lastiggevallen wegens de door hen gedane aangifte.
4. Bij de tenuitvoerlegging van dit protocol, laat elke partij zich leiden door het voorzorgsbeginsel (beginsel 15 van de Verklaring van Rio van 1992 inzake milieu en ontwikkeling).
5. Om dubbel werk bij de rapportage te beperken, kunnen systemen voor registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, voozover praktisch uitvoerbaar, worden geïntegreerd met bestaande informatiebronnen, zoals rapportagemechanismen in het kader van licenties of bedrijfsvergunningen.
6. De partijen streven naar convergentie van hun nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
Artikel 4
Kernelementen van een systeem van registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen
In overeenstemming met dit protocol, zorgt elke partij voor het instellen en bijhouden van een voor het publiek toegankelijk nationaal register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen dat:
a) |
met betrekking tot de rapportage over puntbronnen installatiespecifiek is; |
b) |
tevens in de mogelijkheid van rapportage over diffuse bronnen voorziet; |
c) |
naar gelang van het geval bedoeld is voor specifieke verontreinigende stoffen of afvalstoffen; |
d) |
meerdere milieumedia bestrijkt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen introducties in de lucht, op het land en in het water; |
e) |
informatie over overbrengingen omvat; |
f) |
gebaseerd is op verplichte rapportage op gezette tijden; |
g) |
genormaliseerde en tijdige gegevens, een beperkt aantal gestandaardiseerde rapportagedrempels en eventueel beperkte bepalingen ter bescherming van de vertrouwelijkheid omvat; |
h) |
coherent is en ontworpen is om het publiek een gebruiksvriendelijke toegang te bieden, ook in elektronische vorm; |
i) |
ruimte laat voor inspraak van het publiek bij ontwikkeling en wijziging van het systeem; |
j) |
uit een gestructureerde en gecomputeriseerde database of verscheidene onderling gekoppelde databases bestaat, welke door de bevoegde instanties wordt (worden) bijgehouden. |
Artikel 5
Ontwerp en structuur
1. Elke partij ziet erop toe dat de in artikel 4 bedoelde in het register opgeslagen gegevens worden aangeboden in zowel geaggregeerd als niet-geaggregeerd formaat, zodat introducties en overbrengingen kunnen worden opgespoord en geïdentificeerd op basis van:
a) |
de installatie en haar geografische locatie; |
b) |
de activiteit in kwestie; |
c) |
de eigenaar of beheerder, en, naar gelang van het geval, het bedrijf; |
d) |
de verontreinigende stof of het afval, naar gelang van het geval; |
e) |
elk van de milieumedia waarin de verontreinigende stof wordt geïntroduceerd; |
f) |
als aangegeven in artikel 7, lid 5, de bestemming van de overbrenging en, in voorkomend geval, het gevolgde procédé voor de verwijdering of terugwinning van afval. |
2. Elke partij ziet er tevens op toe dat gegevens kunnen worden opgezocht en geïdentificeerd met betrekking tot die diffuse bronnen welke in het register zijn opgetekend.
3. Elke partij ontwerpt haar register op dusdanige wijze dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een toekomstige uitbreiding en verzekerd wordt dat de rapportagegevens over ten minste de afgelopen tien rapportagejaren voor het publiek toegankelijk zijn.
4. Het register wordt op dusdanige wijze ontworpen dat het publiek er, langs elektronische weg, zoals via het internet, zo gemakkelijk mogelijk toegang toe krijgt. Het ontwerp moet van dien aard zijn dat, in normale bedrijfsomstandigheden, de informatie in het register voortdurend en onmiddellijk langs elektronische weg opvraagbaar is.
5. Elke partij zou in haar register links moeten verschaffen met haar bestaande relevante, voor het publiek toegankelijke databases betreffende met milieubescherming verband houdende onderwerpen.
6. Elke partij verschaft in haar register links met de registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen van andere partijen bij het protocol en, waar mogelijk, met die van andere landen.
Artikel 6
In het register op te nemen informatie
1. Elke partij ziet erop toe dat haar register informatie bevat over:
a) |
introducties van verontreinigende stoffen die krachtens artikel 7, lid 2, moeten worden gerapporteerd; |
b) |
overbrengingen van het bedrijfsterrein naar elders die krachtens artikel 7, lid 2, moeten worden gerapporteerd; |
c) |
introducties van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen, als vereist bij artikel 7, lid 4. |
2. Na beoordeling van de ervaring die is opgedaan met de ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en de tenuitvoerlegging van dit protocol, en de desbetreffende internationale processen in aanmerking nemend, beziet de vergadering van de partijen de krachtens dit protocol geldende rapportagevereisten en neemt zij de volgende bij de verdere ontwikkeling ervan rijzende kwesties in beschouwing:
a) |
herziening van de in bijlage I genoemde activiteiten; |
b) |
herziening van de in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen; |
c) |
herziening van de in de bijlagen I en II bedoelde drempels; |
d) |
opneming van andere relevante aspecten, zoals informatie over overbrengingen binnen de grenzen van het bedrijfsterrein, opslag, de specificatie van rapportagevereisten voor diffuse bronnen of de uitwerking van criteria om verontreinigende stoffen binnen de werkingssfeer van dit protocol te brengen. |
Artikel 7
Rapportagevereisten
1. Elke partij:
a) |
verlangt van de eigenaar of exploitant van elke onder haar jurisdictie vallende afzonderlijke installatie welke een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten ontplooit en daarbij de van toepassing zijnde, in bijlage I, kolom 1, gespecificeerde capaciteitsdrempel overschrijdt, en:
dat deze de krachtens lid 2 op hem/haar rustende verplichting nakomt; of |
b) |
verlangt van de eigenaar of exploitant van elke onder haar jurisdictie vallende afzonderlijke installatie welke een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten ontplooit bij of boven de in bijlage I, kolom 2, aangegeven drempelwaarde voor het aantal werknemers, en enigerlei in bijlage II genoemde verontreinigende stof fabriceert, verwerkt of gebruikt in hoeveelheden die de in bijlage II, kolom 3, aangegeven toepasbare drempel te boven gaan, dat deze de krachtens lid 2 op hem/haar rustende verplichting nakomt. |
2. Elke partij verlangt van de eigenaar of exploitant van een in lid 1 bedoelde installatie dat hij/zij de in de leden 5 en 6 gespecificeerde informatie verstrekt, alsmede, in overeenstemming met de aldaar neergelegde voorschriften, met betrekking tot die verontreinigende stoffen en afvalstoffen informatie verstrekt waarvoor drempelwaarden zijn overschreden.
3. Teneinde de met dit protocol nagestreefde doelstelling te verwezenlijken, kan een partij met betrekking tot een bepaalde verontreinigende stof besluiten een drempelwaarde te hanteren voor de introductie ervan, dan wel voor fabricage, bewerking of gebruik van deze stof, vooropgesteld dat de in haar register beschikbare relevante informatie over introducties en overbrengingen hierdoor wordt vergroot.
4. Elke partij ziet erop toe dat haar bevoegde instantie de in de leden 7 en 8 gespecificeerde informatie over introducties van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen verzamelt, of wijst een of meer overheidsinstanties of bevoegde lichamen aan om deze informatie te verzamelen, om deze in haar register op te nemen.
5. Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de op grond van lid 2 rapportageplichtige installaties dat zij haar bevoegde instantie, de volgende installatiespecifieke informatie verschaffen:
a) |
de naam, het adres, de geografische lokatie en de activiteit of activiteiten van de rapporterende installatie, alsook de naam van de eigenaar of exploitant, en, naar gelang van het geval, het bedrijf; |
b) |
de naam en cijfercode van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof; |
c) |
de hoeveelheid van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof die tijdens het rapportagejaar vanuit de installatie in het milieu is geïntroduceerd, zowel in geaggregeerd formaat als uitgesplitst naar hoeveelheden die in de lucht, in het water of op het land, met inbegrip van injectie in de bodem, zijn geïntroduceerd; |
d) |
hetzij:
|
e) |
de hoeveelheid van elke op grond van lid 2 onder de rapportageplicht vallende verontreinigende stof in afvalwater die tijdens het rapportagejaar van het bedrijfsterrein naar elders is overgebracht; en |
f) |
het type methodologie dat wordt gebruikt om de informatie af te leiden als bedoeld onder c) tot en met e), waarbij, ingevolge artikel 9, lid 2, wordt aangegeven of de informatie verkregen is door middel van meting of berekening dan wel het resultaat is van een schatting. |
6. De in lid 5, onder c) tot en met e), bedoelde informatie omvat informatie inzake introducties en overbrengingen die het gevolg zijn van routinematige activiteiten en buitengewone gebeurtenissen.
7. Elke partij neemt in haar register, naar behoren ruimtelijk gedisaggregeerd, die informatie op over introducties van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen, wanneer die partij vaststelt dat de overheidsinstanties in kwestie desbetreffend gegevens verzamelen die zeer wel in het register kunnen worden ondergebracht. Wanneer de partij vaststelt dat dergelijke gegevens niet bestaan, neemt zij de nodige maatregelen om te bereiken dat er een begin wordt gemaakt met de rapportage inzake introducties van relevante verontreinigende stoffen vanuit een of meerdere diffuse bronnen, zulks in overeenstemming met haar nationale prioriteiten.
8. De in lid 7 bedoelde informatie omvat informatie over het type methodologie dat wordt gebruikt om de informatie te verkrijgen.
Artikel 8
Reportagecyclus
1. Elke partij ziet erop toe dat de verplicht in haar register op te nemen informatie per kalenderjaar wordt gecompileerd en gepresenteerd, en als zodanig voor het publiek opvraagbaar is. Het rapportagejaar is het kalenderjaar waarop de informatie in kwestie betrekking heeft. Voor elke partij is het eerste rapportagejaar het kalenderjaar nadat het protocol voor die partij in werking treedt. De krachtens artikel 7 vereiste rapportage geschiedt jaarlijks. Het tweede rapportagejaar kan evenwel het tweede kalenderjaar na het eerste rapportagejaar zijn.
2. Elke partij die geen regionale organisatie voor economische integratie is, ziet erop toe dat de informatie binnen vijftien maanden na het eind van ieder rapportagejaar in haar register wordt opgenomen. De informatie voor het eerste rapportagejaar wordt evenwel binnen twee jaar na het eind van dat rapportagejaar in haar register opgenomen.
3. Elke partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, ziet erop toe dat de informatie voor een bepaald rapportagejaar in haar register wordt opgenomen zes maanden nadat de partijen die geen regionale organisaties voor economische integratie zijn, zulks moeten doen.
Artikel 9
Verzamelen en bewaren van gegevens
1. Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de op grond van lid 7 rapportageplichtige installaties dat zij de benodigde gegevens verzamelen om, in overeenstemming met lid 2 hieronder en met een passende frequentie, vast te stellen welke onder de rapportagevereisten van artikel 7 vallende introducties vanaf de installatie en overbrengingen van het bedrijfsterrein naar elders hebben plaatsgevonden, en dat zij, gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf het begin van het rapportagejaar in kwestie, de opgetekende gegevens waarvan de gerapporteerde informatie is afgeleid, ter beschikking van de bevoegde instanties houden. In deze records moet ook een beschrijving van de voor de gegevensverzameling gebruikte methodologie worden opgenomen.
2. Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de op grond van lid 7 rapportageplichtige installaties dat zij gebruikmaken van de best beschikbare informatie, waaronder monitoringgegevens, emissiefactoren, massabalansvergelijkingen, indirecte monitoring of andere berekeningen, technische beoordelingen en andere methoden. Waar aangewezen zou dit in overeenstemming met internationaal erkende methodologieën moeten gebeuren.
Artikel 10
Kwaliteitscontrole
1. Elke partij verlangt van de eigenaars of exploitanten van de onder de rapportagevereisten van artikel 7, lid 1, vallende installaties dat zij zorg dragen voor een goede kwaliteit van de door hen gerapporteerde informatie.
2. Elke partij ziet erop toe dat de in haar register opgenomen gegevens door de bevoegde instantie op hun kwaliteit worden gecontroleerd, met name wat de volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid ervan betreft, hierbij rekening houdend met eventueel door de vergadering van de partijen ontwikkelde richtsnoeren.
Artikel 11
Toegang van het publiek tot informatie
1. Elke partij ziet erop toe dat het publiek toegang heeft tot de informatie in haar register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, zonder dat er een belang hoeft te worden vermeld, en zulks overeenkomstig de bepalingen van dit protocol, door er in de eerste plaats voor te zorgen dat haar register, via de openbare telecommunicatienetwerken, rechtstreeks langs elektronische weg kan worden ingezien.
2. Waar de in haar register opgenomen informatie voor het publiek niet gemakkelijk rechtstreeks langs elektronische weg toegankelijk is, ziet elke partij erop toe dat haar bevoegde instantie die informatie op aanvraag langs iedere andere doeltreffende weg ter beschikking stelt, en wel zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen één maand nadat het desbetreffende verzoek is ingediend.
3. Behoudens het bepaalde in lid 4, ziet elke partij erop toe dat de in haar register opgenomen informatie gratis kan worden ingezien.
4. Elke partij mag haar bevoegde instantie toestaan een bedrag aan te rekenen voor reproductie en verzending van de in lid 2 bedoelde specifieke informatie per post, maar dit bedrag moet wel binnen redelijke grenzen blijven.
5. Waar de in haar register opgenomen informatie voor het publiek niet gemakkelijk rechtstreeks langs elektronische weg toegankelijk is, doet elke partij het nodige om elektronische inzage van haar register op voor het publiek toegankelijke lokaties, zoals openbare bibliotheken, kantoren van plaatselijke overheden of andere hiertoe geschikte plaatsen, te vergemakkelijken.
Artikel 12
Vertrouwelijkheid
1. Elke partij mag de bevoegde instantie toestemming geven om in het register opgenomen informatie vertrouwelijk te houden, indien openbaarmaking van die informatie nadelig zou kunnen zijn voor:
a) |
de internationale betrekkingen, de nationale defensie of de openbare veiligheid; |
b) |
de rechtsgang, de mogelijkheid voor een persoon om een eerlijk proces te krijgen of de mogelijkheid voor een overheid om een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard in te stellen; |
c) |
de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, indien wettelijke bescherming van die vertrouwelijkheid dient ter bescherming van een legitiem economisch belang; |
d) |
de intellectuele eigendomsrechten; of |
e) |
de vertrouwelijkheid van persoonlijke gegevens en/of dossiers met betrekking tot een natuurlijke persoon, indien die persoon niet heeft ingestemd met de onthulling van de informatie aan het publiek, indien het nationaal recht in deze vertrouwelijkheid voorziet. |
Bovengenoemde gronden voor vertrouwelijkheid dienen restrictief te worden geïnterpreteerd, waarbij de vraag gesteld dient te worden of het algemeen belang gediend is met openbaarmaking en of de gevraagde informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.
2. Binnen het bestek van lid 1, onder c), wordt in het geval van voor de bescherming van het milieu relevante informatie inzake introducties, aan de hand van de bepalingen van nationaal recht, overwogen of openbaarmaking aangewezen is.
3. Wanneer informatie, overeenkomstig lid 1, vertrouwelijk wordt gehouden, wordt in het register aangeduid van welke aard de niet onthulde informatie is, door, bijvoorbeeld, vermelding van generieke chemische informatie indien mogelijk, en van de reden waarom deze informatie niet openbaar is gemaakt.
Artikel 13
Inspraak van het publiek bij de ontwikkeling van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen
1. Elke partij ziet erop toe dat er, binnen het kader van haar nationale wetgeving, passende mogelijkheden worden geschapen voor inspraak van het publiek bij de ontwikkeling van haar nationale register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
2. Voor de toepassing van lid 1 voorziet elke partij in de mogelijkheid van een vrije toegang van het publiek tot informatie over de voorgestelde maatregelen betreffende de ontwikkeling van haar nationale register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en in de mogelijkheid om opmerkingen, informatie, analyses of zienswijzen kenbaar te maken die voor het besluitvormingsproces ter zake dienend zijn, waarmee de overheidsinstantie in kwestie dan naar behoren rekening houdt.
3. Elke partij ziet erop toe dat, wanneer het besluit is genomen een register in te stellen of in beduidende mate te wijzigen, informatie over het besluit en de hieraan ten grondslag liggende overwegingen tijdig openbaar worden gemaakt.
Artikel 14
Toegang tot de rechter
1. Elke partij zorgt er binnen het kader van haar nationale wetgeving voor dat iedereen die van mening is dat zijn of haar verzoek om informatie krachtens artikel 11, lid 2, genegeerd is, ten onrechte geweigerd, voor een deel of volledig onvoldoende beantwoord is, dan wel anderszins niet overeenkomstig de bepalingen van dat lid is behandeld, toegang heeft tot een onderzoekprocedure voor een rechtbank of een ander bij de wet opgericht onafhankelijk en onpartijdig lichaam.
2. Het bepaalde in lid 1 geldt onverminderd de respectieve rechten en verplichtingen van de partijen zoals deze voortvloeien uit bestaande, tussen de partijen van toepassing zijnde en het voorwerp van dit artikel betreffende verdragen.
Artikel 15
Capaciteitsvorming
1. Elke partij doet het nodige om haar register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen grotere bekendheid onder het publiek te geven, en draagt zorg voor de nodige hulp en begeleiding bij de toegang tot haar register en met het oog op het begrip en het gebruik van de hierin opgenomen informatie.
2. Elke partij voorziet in passende capaciteitsvorming voor en begeleiding van de verantwoordelijke overheidsinstanties en -lichamen om deze te helpen hun uit dit protocol voortvloeiende taken te verrichten.
Artikel 16
Internationale samenwerking
1. Naar gelang van het geval werken de partijen samen en geven zij elkaar onderling passende steun:
a) |
bij internationale acties ter ondersteuning van de doelstellingen van dit protocol; |
b) |
met wederzijdse instemming van de betrokken partijen, bij de tenuitvoerlegging van aan dit protocol beantwoordende nationale systemen; |
c) |
bij het delen van onder dit protocol vallende informatie over introducties en overbrengingen binnen grensgebieden; en |
d) |
bij het delen van onder dit protocol vallende informatie over overbrengingen tussen partijen. |
2. De partijen moedigen, naar gelang van het geval, onderlinge samenwerking en samenwerking met relevante internationale organisaties aan:
a) |
om het publiek meer bewust te maken van wat er op internationaal niveau gebeurt; |
b) |
ter bevordering van de overdracht van technologie; en |
c) |
ter bevordering van de technische hulpverlening ten behoeve van partijen die ontwikkelingslanden zijn en partijen met overgangseconomieën, in met dit protocol verband houdende aangelegenheden. |
Artikel 17
Vergadering van partijen
1. Hierbij wordt een vergadering van partijen ingesteld. De eerste vergadering wordt niet later bijeengeroepen dan twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit protocol. Daarna worden door de partijen, volgend op of tegelijk met de gewone vergaderingen van de partijen bij het verdrag, gewone vergaderingen gehouden, tenzij anders besloten door de partijen bij dit protocol. De partijen houden een buitengewone vergadering wanneer zij daartoe besluiten op een gewone vergadering of op schriftelijk verzoek van een partij, mits, binnen zes maanden na het mededelen van het verzoek aan alle partijen door de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, het genoemde verzoek gesteund wordt door ten minste een derde van de partijen.
2. Op hun vergaderingen toetsen de partijen de uitvoering en verdere ontwikkeling van dit protocol voortdurend aan de hand van regelmatige rapportage door de partijen, en met dit doel voor ogen:
a) |
toetsen zij de ontwikkeling van hun registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen, en bevorderen zij de geleidelijke verbetering en convergentie ervan; |
b) |
stellen zij richtsnoeren vast ter vergemakkelijking van de rapportage door de partijen, met de noodzaak voor ogen dubbel werk in dit opzicht te vermijden; |
c) |
stellen zij een werkprogramma vast; |
d) |
overwegen zij maatregelen en keuren zij deze in voorkomend geval goed om de internationale samenwerking te versterken, zulks in overeenstemming met artikel 16; |
e) |
richten zij ondersteunende organen op, wanneer zij dit nodig achten; |
f) |
overwegen zij en nemen zij voorstellen aan voor die wijzigingen van dit protocol en diens bijlagen welke voor de doeleinden van dit protocol noodzakelijk worden geacht, zulks in overeenstemming met het bepaalde in artikel 20; |
g) |
overwegen zij en nemen zij bij hun eerste vergadering bij consensus een reglement van orde aan voor hun vergaderingen en de vergaderingen van de subsidiaire organen, hierbij rekening houdend met enig door de vergadering van partijen bij het verdrag goedgekeurd reglement van orde; |
h) |
overwegen zij bij consensus financiële regelingen en technische bijstandmechanismen vast te stellen om de uitvoering van dit protocol te vergemakkelijken; |
i) |
verzoeken zij, indien van toepassing, om de diensten van andere relevante internationale organen, bij de verwezenlijking van de doelstellingen van dit protocol; en |
j) |
overwegen zij en ondernemen zij elke aanvullende actie die vereist kan zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit protocol, zoals de goedkeuring van richtsnoeren en aanbevelingen die voor de uitvoering ervan bevorderlijk zijn. |
3. De vergadering van partijen doet het nodige om de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken over de ervaring die is opgedaan bij de rapportage van overbrengingen op basis van specifieke verontreinigende stoffen en afvalstoffen, en evalueert die ervaring ten einde de mogelijkheid te onderzoeken van een convergentie tussen deze beide benaderingen, hierbij rekening houdend met het belang van het publiek bij informatie in overeenstemming met artikel 1 en de algehele doeltreffendheid van nationale registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen.
4. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde bureaus en het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, alsmede alle staten of organisaties voor regionale economische integratie die krachtens artikel 24 het recht hebben dit protocol te ondertekenen, maar geen partij zijn bij dit protocol, en alle intergouvernementele organisaties die op gebieden waarop dit protocol betrekking heeft, bevoegd zijn, hebben het recht om als waarnemers aan de vergaderingen van de partijen deel te nemen. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het door de vergadering van partijen goedgekeurde reglement van orde
5. Alle non-gouvernementele organisaties die bevoegd zijn op de gebieden waarop het protocol betrekking heeft en die aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa de wens te kennen gegeven hebben om op een vergadering van de partijen vertegenwoordigd te zijn, hebben het recht als waarnemer aanwezig te zijn, tenzij ten minste een derde van de op de vergadering aanwezige partijen daartegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het door de vergadering van partijen goedgekeurde reglement van orde
Artikel 18
Stemrecht
1. Behalve in het in onderstaand lid 2 voorziene geval heeft elke partij bij dit protocol een stem.
2. Regionale organisaties voor economische integratie oefenen ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten dat partij is. Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit, indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd
Artikel 19
Bijlagen
De bijlagen bij dit protocol maken een integrerend deel uit van het protocol en een verwijzing naar het protocol vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 20
Wijzigingen
1. Iedere partij kan voorstellen doen tot wijziging van dit protocol.
2. Voorstellen voor wijziging van dit protocol worden besproken op de vergadering van de partijen.
3. Voorstellen tot wijziging van dit protocol worden schriftelijk ingediend bij het secretariaat, die deze ten minste zes maanden vóór de vergadering waarop het voorstel moet worden goedgekeurd, doet toekomen aan alle partijen, aan de andere staten en regionale organisaties voor economische integratie die hebben aanvaard gebonden te zijn door dit protocol en waarvoor het nog niet in werking is getreden, alsmede aan de ondertekenaars.
4. De partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit protocol overeenstemming te bereiken bij consensus. Indien alles in het werk is gesteld om tot consensus te komen en geen overeenstemming is bereikt, wordt het voorstel in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de stemmen van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen op de vergadering.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen” verstaan de partijen die aanwezig zijn en een stem vóór of tegen een voorstel uitbrengen.
6. Een in overeenstemming met lid 4 aangenomen wijziging op dit protocol wordt door het secretariaat medegedeeld aan de depositaris, die het doet toekomen aan alle partijen, aan de andere staten en regionale organisaties voor economische integratie die hebben aanvaard gebonden te zijn door dit protocol en en waarvoor het nog niet in werking is getreden, alsmede aan de ondertekenaars.
7. Een wijziging, voorzover het geen wijziging van een bijlage betreft, treedt in werking voor die partijen welke deze hebben geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd, op de negentigste dag na de datum van ontvangst door de depositaris van de akten van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring door ten minste drie vierde van diegenen die ten tijde van de goedkeuring partij waren. Daarna treden zij voor iedere andere partij in werking op de negentigste dag nadat die partij haar akte van bekrachtiging, goedkeuring of aanvaarding van de wijzigingen heeft nedergelegd.
8. In geval van een wijziging van een bijlage stelt een partij die deze wijziging niet aanvaardt de depositaris hiervan, binnen twaalf maanden na de datum van de mededeling ervan door de depositaris, schriftelijk in kennis. De depositaris stelt alle partijen onverwijld in kennis van elke ontvangen kennisgeving. Een partij kan te allen tijde een eerdere verklaring van bezwaar herroepen, waarna de wijziging van een bijlage voor die partij van kracht wordt.
9. Na verloop van twaalf maanden vanaf de datum van de mededeling door de depositaris als bedoeld in bovenstaand lid 6, wordt een wijziging van een bijlage van kracht voor die partijen die geen kennisgeving bij de depositaris hebben ingediend overeenkomstig lid 8, mits niet meer dan een derde van diegenen die ten tijde van de goedkeuring van de wijziging partijen waren, een dergelijke kennisgeving heeft ingediend.
10. Indien een wijziging van een bijlage rechtstreeks samenhangt met een wijziging van dit protocol, wordt deze pas van kracht wanneer de wijziging van dit protocol van kracht wordt.
Artikel 21
Secretariaat
Het uitvoerend secretariaat van de Economische Commissie voor Europa verricht voor dit protocol de volgende secretariaatstaken:
a) |
het voorbereiden en verzorgen van de vergaderingen van de partijen; |
b) |
het toezenden aan de partijen van verslagen en andere informatie die overeenkomstig de bepalingen van dit protocol worden ontvangen; |
c) |
de rapportage aan de vergadering van de partijen over de activiteiten van het secretariaat; en |
d) |
het verrichten van de overige taken die op de vergadering van de partijen kunnen worden vastgesteld op basis van de beschikbare middelen. |
Artikel 22
Toetsing van de naleving
Tijdens hun eerste vergadering stellen de partijen bij consensus samenwerkingsprocedures en institutionele regelingen van niet-juridische, niet-conflictueuze en raadgevende aard vast om na te gaan of, en te bevorderen dat er in overeenstemming met het bepaalde in dit protocol wordt gehandeld, en om in gevallen van niet-naleving op te kunnen treden. Bij de vaststelling van deze procedures en regelingen neemt de vergadering van partijen, onder meer, de vraag in overweging of er informatie moet worden ingewacht van het publiek aangaande met dit protocol verband houdende aangelegenheden.
Artikel 23
Geschillenregeling
1. Indien tussen twee of meer partijen een geschil ontstaat over de interpretatie of de toepassing van dit protocol, trachten zij dit op te lossen via onderhandelingen of volgens een andere voor de partijen bij het geschil aanvaardbare vreedzame methode voor de regeling van geschillen.
2. Een staat kan bij zijn ondertekening, ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit protocol, of te allen tijde daarna, schriftelijk aan de depositaris mededelen dat hij, in geval van een geschil dat niet wordt opgelost in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel, de toepassing van de volgende twee methoden voor het regelen van geschillen, dan wel een van beide, als verplicht aanvaardt ten aanzien van iedere partij die dezelfde verplichting aanvaardt:
a) |
voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof; |
b) |
arbitrage volgens de in bijlage IV beschreven procedure. |
Een partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring van gelijke strekking afleggen met betrekking tot arbitrage overeenkomstig de onder b) bedoelde procedure.
3. Indien de partijen bij het geschil beide in het tweede lid genoemde methoden voor de regeling van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen.
Artikel 24
Ondertekening
Dit protocol zal openstaan voor ondertekening te Kiev (Oekraïne) van 21 tot en met 23 mei 2003 ter gelegenheid van de vijfde ministeriële conferentie „Milieu voor Europa”, en daarna op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties te New York tot en met 31 december 2003, door alle staten die lid van de Verenigde Naties zijn en door regionale organisaties voor economische integratie bestaande uit soevereine lidstaten van de Verenigde Naties, aan welke organisaties de aangesloten staten de bevoegdheid hebben overgedragen inzake onder dit protocol vallende aangelegenheden, met inbegrip van de bevoegdheid ter zake van deze aangelegenheden, verdragen te sluiten.
Artikel 25
Depositaris
De secretaris-generaal van de Verenigde Naties treedt op als depositaris van dit protocol.
Artikel 26
Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring en toetreding
1. Dit protocol dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende staten en regionale organisaties voor economische integratie als bedoeld in artikel 24.
2. Dit protocol staat vanaf 1 januari 2004 open voor toetreding door de in artikel 24 bedoelde staten en regionale organisaties voor economische integratie.
3. Iedere regionale organisatie voor economische integratie als bedoeld in artikel 24 die partij wordt zonder dat een van het lidstaten partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit protocol. Wanneer één of meer lidstaten van een dergelijke organisatie partij is/zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens dit protocol. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit protocol uitoefenen.
4. In hun akten van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de in artikel 24 bedoelde regionale organisaties voor economische integratie de draagwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit protocol vallen. Deze organisaties doen de depositaris tevens mededeling van iedere relevante verandering in de draagwijdte van hun bevoegdheid.
Artikel 27
Inwerkingtreding
1. Dit protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
2. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt de door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door lidstaten van die organisatie.
3. Ten aanzien van elke staat of organisatie voor regionale economische integratie die dit protocol bekrachtigt, aanvaardt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het protocol in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
Artikel 28
Voorbehouden
Ten aanzien van dit protocol kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.
Artikel 29
Opzegging
Elke partij kan te allen tijde na drie jaar vanaf de datum waarop dit protocol ten aanzien van die partij in werking is getreden het protocol opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris.
Artikel 30
Authentieke teksten
Het originele exemplaar van dit protocol, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Kiev, de eenentwintigste mei tweeduizend drie.
BIJLAGE I
ACTIVITEITEN
Nr. |
Activiteit |
Drempelwaarde capaciteit (kolom 1) |
Drempelwaarde werknemers (kolom 2) |
||||||||||||||||||||||
1. |
Energiesector |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Raffinaderijen aardolie en gas |
* |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor vergassing en vloeibaar maken van steenkool |
* |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Thermische krachtcentrales en andere verbrandingsinstallaties |
met een warmte-input van 50 megawatt (MW) |
|||||||||||||||||||||||
d) |
Cokesovens |
* |
|||||||||||||||||||||||
e) |
Coal rolling mills |
met een capaciteit van 1 ton per uur |
|||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor de fabricage van steenkoolproducten en vaste rookvrije brandstof |
* |
|||||||||||||||||||||||
2. |
Productie en verwerking van metalen |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor het roosteren of sinteren van ertsen (inclusief sulfide-erts) |
* |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting) met inbegrip van uitrusting voor continugieten |
met een capaciteit van 2,5 ton per uur |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de verwerking van ferrometalen door: |
|
|||||||||||||||||||||||
|
met een capaciteit van 20 ton ruwstaal per uur |
||||||||||||||||||||||||
|
met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, bij een thermisch vermogen van meer dan 20 MW |
||||||||||||||||||||||||
|
met een verwerkingscapaciteit van 2 ton ruwstaal per uur |
||||||||||||||||||||||||
d) |
Ferrometaalgieterijen |
met een productiecapaciteit van 20 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties: |
|
|||||||||||||||||||||||
|
* |
||||||||||||||||||||||||
|
met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen |
10 werknemers |
|||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een electrolytisch of chemisch procédé |
wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt |
|||||||||||||||||||||||
3. |
Minerale industrie |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Ondergrondse mijnbouw en aanverwante activiteiten |
* |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Dagbouw |
bij een productieareaal van 25 hectare |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de productie van: |
|
|||||||||||||||||||||||
|
met een productiecapaciteit van 500 ton per dag |
||||||||||||||||||||||||
|
met een productiecapaciteit van 50 ton per dag |
||||||||||||||||||||||||
|
met een productiecapaciteit van 50 ton per dag |
||||||||||||||||||||||||
d) |
Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten |
* |
|||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels |
met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels |
met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
g) |
Fabricage van keramische producten door middel van bakken, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein. |
met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag en of een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3 |
|||||||||||||||||||||||
4. |
Chemische industrie |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van organisch-chemische basisproducten, zoals:
|
* |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van anorganische chemische basisproducten, zoals:
|
* |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen) |
* |
|||||||||||||||||||||||
d) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden |
* |
|||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor de fabricage op industriële schaal van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken |
* |
|||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor de fabricage op industriële schaal van explosieven en pyrotechnische producten |
* |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
5. |
Afval- en afvalwaterbeheer |
||||||||||||||||||||||||
a) |
De installaties voor verbranding, pyrolyse, terugwinning, chemische behandeling of storting van gevaarlijke afvalstoffen |
die 10 ton per dag ontvangen |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor de verbranding van stedelijk afval |
met een capaciteit van 3 ton per uur |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen |
Met een capaciteit van 50 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
d) |
Stortplaatsen (met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen) |
die 10 ton per dag ontvangen of met een totale capaciteit van 25 000 ton |
|||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor de destructie of recyclage van kadavers en dierlijk afval |
met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
f) |
Installaties voor de behandeling van het stedelijk afvalwater |
met een capaciteit van 100 000 bevolkingsequivalenten |
|||||||||||||||||||||||
g) |
Onafhankelijk geëxploiteerde installaties voor de behandeling van industrieel afvalwater, ten dienste van een of meer activiteiten in deze bijlage |
met een capaciteit van 10 000 m3 per dag |
|||||||||||||||||||||||
6. |
Papier en houtproducten |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Industriële installaties voor de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen |
* |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton en andere primaire houtproducten (zoals spaanplaat, vezelplaat en multiplex) |
met een productiecapaciteit van 20 ton per dag |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Industriële installaties voor de conservering van hout en houtproducten met chemicaliën |
met een productiecapaciteit van 50 m3 per dag |
|||||||||||||||||||||||
7. |
Intensieve veeteelt en aquacultuur |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan |
|
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Intensieve aquacultuur |
1 000 ton vis en schelpdieren per jaar |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
8. |
Dierlijke en plantaardige producten van de levensmiddelen- en drankensector |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Abattoirs |
met een slachtcapaciteit van 50 ton per dag |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen en dranken op basis van: |
|
|||||||||||||||||||||||
|
met een productiecapaciteit van 75 ton aan eindproducten per dag |
||||||||||||||||||||||||
|
met een productiecapaciteit van 300 ton eindproducten per dag (gemiddelde waarde op kwartaalbasis) |
||||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de bewerking en verwerking van melk |
met een ontvangstcapaciteit van 200 ton melk per dag (gemiddelde op jaarbasis) |
|||||||||||||||||||||||
9. |
Overige activiteiten |
||||||||||||||||||||||||
a) |
Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel |
met een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag |
10 werknemers |
||||||||||||||||||||||
b) |
Installaties voor het looien van huiden |
met een verwerkingscapaciteit van 12 ton eindproducten per dag |
|||||||||||||||||||||||
c) |
Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten, waarin organische oplossingsmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het coaten, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren |
met een verbruikscapaciteit van 150 kg per uur of 200 ton per jaar |
|||||||||||||||||||||||
d) |
Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering |
* |
|||||||||||||||||||||||
e) |
Installaties voor het bouwen van, en het verven of de verwijdering van verf van schepen |
met een capaciteit voor schepen van 100 m lang |
Toelichting:
Kolom 1 bevat de in artikel 7, lid 1, onder a), bedoelde drempelwaarden voor de capaciteit.
Een asterisk (*) betekent dat er geen capaciteitsdrempel van toepassing is (alle installaties vallen onder de rapportageplicht).
Kolom 2 bevat de in artikel 7, lid 1, onder b), bedoelde drempelwaarden voor het aantal werknemers.
„10 werknemers” houdt in 10 voltijdse werknemers.
BIJLAGE II
VERONTREINIGENDE STOFFEN
Nr. |
CAS-nummer |
Verontreinigende stof (VS) |
Drempelwaarde voor introducties (kolom 1) |
Drempelwaarde voor overbrengingen van VS van het bedrijfsterrein naar elders (kolom 2) |
Drempelwaarde voor productie, verwerking of gebruik (kolom 3) |
||
in de lucht (kolom 1a) |
in het water (kolom 1b) |
op het land (kolom 1c) |
|||||
kg/jaar |
kg/jaar |
kg/jaar |
kg/jaar |
kg/jaar |
|||
1 |
74-82-8 |
Methaan (CH4) |
100 000 |
- |
- |
- |
* |
2 |
630-08-0 |
Koolmonoxide (CO) |
500 000 |
- |
- |
- |
* |
3 |
124-38-9 |
Kooldioxide (CO2) |
100 miljoen |
- |
- |
- |
* |
4 |
|
Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) |
100 |
- |
- |
- |
* |
5 |
10024-97-2 |
Distikstofoxide (N2O) |
10 000 |
- |
- |
- |
* |
6 |
7664-41-7 |
Ammonia (NH3) |
10 000 |
- |
- |
- |
10 000 |
7 |
|
Niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOC) |
100 000 |
- |
- |
- |
* |
8 |
|
Stikstofoxiden (NOx/NO2) |
100 000 |
- |
- |
- |
* |
9 |
|
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s) |
100 |
- |
- |
- |
* |
10 |
2551-62-4 |
Zwavelhexafluoride (SF6) |
50 |
- |
- |
- |
* |
11 |
|
Zwaveloxiden (SOx/SO2) |
150 000 |
- |
- |
- |
* |
12 |
|
Totaal stikstof |
- |
50 000 |
50 000 |
10 000 |
10 000 |
13 |
|
Totaal fosfor |
- |
5 000 |
5 000 |
10 000 |
10 000 |
14 |
|
Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s) |
1 |
- |
- |
100 |
10 000 |
15 |
|
Chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) |
1 |
- |
- |
100 |
10 000 |
16 |
|
Halonen |
1 |
- |
- |
100 |
10 000 |
17 |
7440-38-2 |
Arsenicum en -verbindingen (als As) |
20 |
5 |
5 |
50 |
50 |
18 |
7440-43-9 |
Cadmium en -verbindingen (als Cd) |
10 |
5 |
5 |
5 |
5 |
19 |
7440-47-3 |
Chroom en -verbindingen (als Cr) |
100 |
50 |
50 |
200 |
10 000 |
20 |
7440-50-8 |
Koper en -verbindingen (als Cu) |
100 |
50 |
50 |
500 |
10 000 |
21 |
7439-97-6 |
Kwik en -verbindingen (als Hg) |
10 |
1 |
1 |
5 |
5 |
22 |
7440-02-0 |
Nikkel en -verbindingen (als Ni) |
50 |
20 |
20 |
500 |
10 000 |
23 |
7439-92-1 |
Lood en -verbindingen (als Pb) |
200 |
20 |
20 |
50 |
50 |
24 |
7440-66-6 |
Zink en -verbindingen (als Zn) |
200 |
100 |
100 |
1 000 |
10 000 |
25 |
15972-60-8 |
Alachloor |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
26 |
309-00-2 |
Aldrin |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
27 |
1912-24-9 |
Atrazine |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
28 |
57-74-9 |
Chlordaan |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
29 |
143-50-0 |
Chloordecone |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
30 |
470-90-6 |
Chloorfenvinfos |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
31 |
85535-84-8 |
Chlooralkanen, C10-C13 |
- |
1 |
1 |
10 |
10 000 |
32 |
2921-88-2 |
Chloorpyrifos |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
33 |
50-29-3 |
DDT |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
34 |
107-06-2 |
1,2-dichloorethaan (EDC) |
1 000 |
10 |
10 |
100 |
10 000 |
35 |
75-09-2 |
Dichloormethaan (DCM) |
1 000 |
10 |
10 |
100 |
10 000 |
36 |
60-57-1 |
Dieldrin |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
37 |
330-54-1 |
Diuron |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
38 |
115-29-7 |
Endosulfaan |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
39 |
72-20-8 |
Endrin |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
40 |
|
Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX) |
- |
1 000 |
1 000 |
1 000 |
10 000 |
41 |
76-44-8 |
Heptachloor |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
42 |
118-74-1 |
Hexachloorbenzeen (HCB) |
10 |
1 |
1 |
1 |
5 |
43 |
87-68-3 |
Hexachloorbutadieen (HCBD) |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
44 |
608-73-1 |
1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan (HCH) |
10 |
1 |
1 |
1 |
10 |
45 |
58-89-9 |
Lindaan |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
46 |
2385-85-5 |
Mirex |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
47 |
|
PCDD + PCDF (dioxinen + furanen) (als Teq) |
0,001 |
0,001 |
0,001 |
0,001 |
0,001 |
48 |
608-93-5 |
Pentachloorbenzeen |
1 |
1 |
1 |
5 |
50 |
49 |
87-86-5 |
Pentachloorfenol (PCF) |
10 |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
50 |
1336-36-3 |
Gepolychloreerde bifenylen (PCB’s) |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
1 |
50 |
51 |
122-34-9 |
Simazine |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
52 |
127-18-4 |
Tetrachloorethyleen (PER) |
2 000 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
53 |
56-23-5 |
Tetrachloormethaan (TCM) |
100 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
54 |
12002-48-1 |
Trichloorbenzenen (TCB’s) |
10 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
55 |
71-55-6 |
1,1,1-trichloorethaan |
100 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
56 |
79-34-5 |
1,1,2,2-tetrachloorethaan |
50 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
57 |
79-01-6 |
Trichloorethyleen |
2 000 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
58 |
67-66-3 |
Trichloormethaan |
500 |
- |
- |
1 000 |
10 000 |
59 |
8001-35-2 |
Toxafeen |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
60 |
75-01-4 |
Vinylchloride |
1 000 |
10 |
10 |
100 |
10 000 |
61 |
120-12-7 |
Anthraceen |
50 |
1 |
1 |
50 |
50 |
62 |
71-43-2 |
Benzeen |
1 000 |
200 (als BTEX) (1) |
200 (als BTEX) (1) |
2 000 (als BTEX) (1) |
10 000 |
63 |
|
Gebromeerde difenylethers (PBDE) |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
64 |
|
Nonylfenolethoxylaten (NP/NPE’s) en verwante stoffen |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
65 |
100-41-4 |
Ethylbenzeen |
- |
200 (als BTEX) (1) |
200 (als BTEX) (1) |
2 000 (als BTEX) (1) |
10 000 |
66 |
75-21-8 |
Ethyleenoxide |
1 000 |
10 |
10 |
100 |
10 000 |
67 |
34123-59-6 |
Isoproturon |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
68 |
91-20-3 |
Nafthaleen |
100 |
10 |
10 |
100 |
10 000 |
69 |
|
Organotinverbindingen (als totaal Sn) |
- |
50 |
50 |
50 |
10 000 |
70 |
117-81-7 |
Di-(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP) |
10 |
1 |
1 |
100 |
10 000 |
71 |
108-95-2 |
Fenolen (als totaal C) |
- |
20 |
20 |
200 |
10 000 |
72 |
|
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) (2) |
50 |
5 |
5 |
50 |
50 |
73 |
108-88-3 |
Tolueen |
- |
200 (als BTEX) (1) |
200 (als BTEX) (1) |
2 000 (als BTEX) (1) |
10 000 |
74 |
|
Tributyltin en -verbindingen |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
75 |
|
Trifenyltin en -verbindingen |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
76 |
|
Totaal organisch koolstof (TOK) (als totaal C of COD/3) |
- |
50 000 |
- |
- |
** |
77 |
1582-09-8 |
Trifluralin |
- |
1 |
1 |
5 |
10 000 |
78 |
1330-20-7 |
Xylenen |
- |
200 (als BTEX) (1) |
200 (als BTEX) (1) |
2 000 (als BTEX) (1) |
10 000 |
79 |
|
Chloriden (als totaal Cl) |
- |
2 miljoen |
2 miljoen |
2 miljoen |
10 000 (3) |
80 |
|
Chloor en anorganische verbindingen (als HCl) |
10 000 |
- |
- |
- |
10 000 |
81 |
1332-21-4 |
Asbest |
1 |
1 |
1 |
10 |
10 000 |
82 |
|
Cyaniden (als totaal CN) |
- |
50 |
50 |
500 |
10 000 |
83 |
|
Fluoriden (als totaal F) |
- |
2 000 |
2 000 |
10 000 |
10 000 (3) |
84 |
|
Fluor en anorganische verbindingen (als HF) |
5 000 |
- |
- |
- |
10 000 |
85 |
74-90-8 |
Waterstofcyanide (HCN) |
200 |
- |
- |
- |
10 000 |
86 |
|
Zwevende deeltjes (PM10) |
50 000 |
- |
- |
- |
* |
Met het CAS-nummer van de verontreinigende stof wordt het identificatienummer in de Chemical Abstracts Service bedoeld. Kolom 1 geeft de drempelwaarden waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 1, onder a), i) en iv). Indien de drempelwaarde in een gegeven subkolom (lucht, water of land) wordt overschreden, is rapportage van introducties, of in het geval van verontreinigende stoffen in te behandelen afvalwater, van overbrengingen naar het in die subkolom genoemde milieucompartiment, voor de installatie in kwestie vereist, en wel voor die partijen welke gekozen hebben voor een rapportagesysteem in overeenstemming met artikel 7, lid 1, onder a). Kolom 2 geeft de drempelwaarden waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 1, onder a), ii). Indien de drempelwaarde in deze kolom wordt overschreden voor een bepaalde verontreinigende stof, is rapportage van de overbrenging van die verontreinigende stof van het bedrijfsterrein naar elders voor de installatie in kwestie vereist, en wel voor die partijen welke gekozen hebben voor een rapportagesysteem in overeenstemming met artikel 7, lid 1, onder a), ii). Kolom 3 geeft de drempelwaarden waarnaar wordt verwezen in artikel 7, lid 1, onder b). Indien de drempelwaarde in deze kolom wordt overschreden voor een bepaalde verontreinigende stof, is rapportage van introducties en overbrengingen van die verontreinigende stof van het bedrijfsterrein naar elders voor de installatie in kwestie vereist, en wel voor die partijen welke gekozen hebben voor een rapportagesysteem in overeenstemming met artikel 7, lid 1, onder b). Een streepje (-) geeft aan dat aan de parameter in kwestie geen rapportagevereiste verbonden is. Een sterretje (*) geeft aan dat voor deze verontreinigende stof de introductiedrempel in kolom 1a moet worden gehanteerd en niet de drempelwaarden voor productie, bewerking of gebruik. Een dubbel sterretje (**) geeft aan dat voor deze verontreinigende stof de introductiedrempel in kolom 1b moet worden gehanteerd en niet de drempelwaarden voor productie, bewerking of gebruik. |
BIJLAGE III
DEEL A
VERWIJDERINGSHANDELINGEN („D”)
— |
Storten in de bodem of op het land (bv. vuilnisstortplaatsen) |
— |
Uitrijden (bv. biodegradatie van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.) |
— |
Injectie in de diepe ondergrond (bv. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of natuurlijke gevormde holten, enz.) |
— |
Opslag in waterbekkens (bv. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.) |
— |
Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (bv. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.) |
— |
Lozen in wateren, behalve zeeën en oceanen |
— |
Verwijderen in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de bodem |
— |
Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd met een of meer van de alhier vermelde methoden |
— |
Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in dit artikel aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd met een of meer van de alhier vermelde methoden (bv. verdampen, drogen, calcineren, neutraliseren, precipiteren) |
— |
Verbranding op het land |
— |
Verbranding op zee |
— |
Permanente opslag (bv. plaatsing van houders in een mijn) |
— |
Vermengen vóór een of meer van de alhier vermelde handelingen |
— |
Herverpakken vóór een of meer van de alhier vermelde handelingen |
— |
Opslaan in afwachting van een of meer van de alhier vermelde handelingen |
DEEL B
TERUGWINNING („R”)
— |
Gebruik als brandstof (maar niet voor rechtstreekse verbranding) of andere middelen om energie op te wekken |
— |
Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen |
— |
Recyclage/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddelen worden gebruikt |
— |
Recyclage/terugwinning van metalen en metaalverbindingen |
— |
Recyclage/terugwinning van andere anorganische materialen |
— |
Regeneratie van zuren of basen |
— |
Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan |
— |
Terugwinning van componenten van katalysatoren |
— |
Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie |
— |
Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering |
— |
Gebruik van afvalstoffen die bij een of meer van de hierboven genoemde terugwinningshandelingen vrijkomen |
— |
Uitwisseling van afvalstoffen voor een of meer van de hierboven genoemde terugwinningshandelingen |
— |
Opslag van materiaal bestemd voor een of meer van de alhier genoemde terugwinningshandelingen. |
BIJLAGE IV
ARBITRAGE
1. |
Wanneer een geschil overeenkomstig artikel 23, lid 2, van dit protocol aan arbitrage wordt onderworpen, stelt (stellen) een partij (partijen) de andere partij(en) langs diplomatieke weg, alsmede het secretariaat in kennis van het onderwerp van arbitrage, en met name van de artikelen van dit protocol over de uitlegging of toepassing waarvan het geschil is ontstaan. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit protocol. |
2. |
Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden. De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen een arbiter, en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van één van die partijen hebben, of in dienst zijn bij één van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest. |
3. |
Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een termijn van twee maanden de voorzitter aan. |
4. |
Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen twee maanden na ontvangst van de in paragraaf 1 bedoelde kennisgeving, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst. Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien die partij dit na het verstrijken van dat tijdvak niet heeft gedaan, deelt de voorzitter dit mede aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen twee maanden de benoeming verricht. |
5. |
Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationaal recht en met de bepalingen van dit protocol. |
6. |
Ieder krachtens de bepalingen van deze bijlage ingesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast. |
7. |
De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hen voorgelegde aangelegenheden, worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden. |
8. |
Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten. |
9. |
De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door:
|
10. |
De partijen en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen verkrijgen. |
11. |
Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen, tussentijdse maatregelen ter bescherming aanbevelen. |
12. |
Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen. Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure. Alvorens zich definitief uit te spreken, dient het scheidsgerecht zich ervan te overtuigen dat de eis in feite en in rechte gegrond is. |
13. |
Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, horen en erover beslissen |
14. |
Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave. |
15. |
Iedere partij bij dit protocol die een belang van juridische aard heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht in de procedure voegen. |
16. |
Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het gerecht ingesteld is, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een tijdvak van ten hoogste vijf maanden. |
17. |
De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden. De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle partijen bij dit protocol. |
18. |
Ieder geschil dat tussen partijen ontstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoerlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat uitspraak heeft gedaan of indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als het eerstbedoelde scheidsgerecht. |
(1) Rapportage voor afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor BTEX (de sommatieparameter voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) wordt overschreden.
(2) Polycyclische aromatische koomwaterstoffen (PAK’s) moeten worden gemeten als benzo(a)pyreen (50-32-8), benzo(b)fluorantheen (205-99-2), benzo(k)fluorantheen (207-08-9), indeno(1,2,3-cd)pyreen (193-39-5) (gebaseerd op het protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand).
(3) Als anorganische verbindingen.
BIJLAGE B
Verklaring van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 26, lid 4, van het VN-ECE-protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen
De Europese Gemeenschap verklaart dat zij overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 175, lid 1, bevoegd is om internationale verdragen te sluiten en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen die bijdragen tot het nastreven van de volgende doelstellingen:
— |
behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; |
— |
bescherming van de gezondheid van de mens; |
— |
behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; |
— |
bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen. |
Registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen zijn een geschikt instrument om verbeteringen van milieuprestaties te bevorderen en het publiek toegang te geven tot informatie met betrekking tot de uitgestoten verontreinigende stoffen, en kunnen door de bevoegde autoriteiten worden gebruikt bij de bewaking van trends, het aantonen van vooruitgang bij de vermindering van verontreiniging, de ondersteuning van toezicht op de naleving en de beoordeling van de vooruitgang, waardoor een bijdrage wordt geleverd tot het bereiken van bovengenoemde doelstellingen.
Voorts verklaart de Europese Gemeenschap dat zij reeds voor haar lidstaten verbindende wetgeving heeft aangenomen inzake gebieden die binnen de werkingssfeer van dit protocol vallen en dat zij overeenkomstig artikel 26, lid 4, van het protocol een lijst van die wetgeving zal overleggen en, waar passend, zal bijwerken.
De Europese Gemeenschap is verantwoordelijk voor de naleving van de uit het protocol voortvloeiende verplichtingen waarop het vigerende Gemeenschapsrecht van toepassing is.
De uitoefening van communautaire bevoegdheden is uiteraard voortdurend in ontwikkeling.
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/80 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 23 januari 2006
waarbij de landen die vallen onder het Europese nabuurschapsbeleid, evenals Rusland, toegang krijgen tot het programma voor technische bijstand en informatie-uitwisseling (TAIEX)
(2006/62/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 181 a, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op het gebied van de pretoetredingssteun is de indirecte gecentraliseerde uitvoering van de begroting in het verleden een nuttig instrument gebleken, met name voor de activiteiten van het Bureau voor technische bijstand en informatie-uitwisseling (TAIEX). |
(2) |
Het Europese nabuurschapsbeleid (ENB) strekt ertoe, overeenkomstig het in mei 2004 goedgekeurde strategiedocument van de Commissie, de voordelen van de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 met de buurlanden te delen en enkele instrumenten alsook de bij het uitbreidingsproces opgedane ervaringen te benutten om de partnerlanden nader tot de Europese Unie te brengen, met het oog op een geleidelijke economische integratie en een diepere politieke integratie De landen van het Europese nabuurschapsbeleid moeten daarom een beroep kunnen doen op TAIEX. |
(3) |
Op de vijftiende topontmoeting tussen de Europese Unie en Rusland op 10 mei 2005 hebben de Europese Unie en Rusland draaiboeken goedgekeurd voor de totstandbrenging van vier gemeenschappelijke ruimten, waarin soortgelijke doelstellingen zijn vastgesteld als in het ENB, namelijk het intensiveren van de bilaterale samenwerking en het streven naar convergentie van de regelgeving en onderlinge aanpassing van de wetgeving. |
(4) |
Rusland zal in aanmerking komen voor financiering uit hoofde van het Europese nabuurschapsinstrument (ENPI). |
(5) |
Artikel 54, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2) (Financieel Reglement) voorziet in de mogelijkheid van een indirecte gecentraliseerde uitvoering van de Gemeenschapsbegroting alsook in de specifieke eisen voor een dergelijke uitvoering, indien deze door het basisbesluit van het programma is toegestaan. |
(6) |
De via TAIEX verleende steun dient op geharmoniseerde wijze ten uitvoer te worden gelegd. In dit besluit moet daarom dezelfde aanpak worden gevolgd als in Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad van 18 december 1989 betreffende economische hulp aan bepaalde landen van Midden- en Oost-Europa (Phare) (3), Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 betreffende de steun aan Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (Cards) (4), en Verordening (EG) nr. 2500/2001 van de Raad van 17 december 2001 betreffende financiële pretoetredingssteun voor Turkije (5). |
(7) |
Een deel van de activiteiten in het kader van Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 van de Raad van 29 december 1999 betreffende bijstand aan de partnerstaten in Oost-Europa en Centraal-Azië (6) valt onder het toepassingsgebied van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („Euratom-Verdrag”). Dit deel van de activiteiten valt buiten het bestek van dit besluit, |
BESLUIT:
Artikel 1
Dit besluit strekt ertoe de landen die vallen onder het Europese nabuurschapsbeleid en Rusland, met name de landen met actieplannen of draaiboeken in uitvoering, de mogelijkheid te bieden een beroep te doen op steun via het Bureau voor technische bijstand en informatie-uitwisseling (TAIEX), dat hen gerichte technische bijstand zal verlenen ten behoeve van het begrijpen en opstellen van wetgeving in het kader van de actieplannen, alsook de uitvoering en de handhaving daarvan.
Artikel 2
Met het oog op de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1488/96 van de Raad van 23 juli 1996 inzake financiële en technische maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en maatschappelijke structuren in het kader van het Europees-mediterrane partnerschap (MEDA) (7) en Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 kan de Commissie overeenkomstig artikel 54, lid 2, van het Financieel Reglement besluiten overheidstaken en met name taken tot uitvoering van de begroting die uit onderhavig besluit voortvloeien, toe te vertrouwen aan het uitvoeringsorgaan van het TAIEX-programma, dat ten uitvoer wordt gelegd in het kader van Verordening (EEG) nr. 3906/89, Verordening (EG) nr. 2666/2000, en Verordening (EG) nr. 2500/2001.
Artikel 3
Dit besluit heeft geen betrekking op delen van activiteiten die in het kader van Verordening (EG, Euratom) nr. 99/2000 van de Raad worden uitgevoerd en onder het toepassingsgebied van het Euratom-Verdrag vallen.
Artikel 4
De acties die op grond van dit besluit kunnen worden ondernomen, worden gefinancierd uit de begrotingslijn voor bijstand aan de partnerlanden van Oost-Europa en Centraal-Azië 19 06 01 en de bijbehorende begrotingslijn voor uitgaven voor administratief beheer 19 01 04 07 alsook de MEDA-begrotingslijn 19 08 02 01 (maatregelen ter ondersteuning van de hervorming van de economische en sociale structuren in de derde landen van het Middellandse-Zeegebied) en de bijbehorende begrotingslijn voor administratieve uitgaven 19 01 04 06.
Gedaan te Brussel, 23 januari 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
J. PRÖLL
(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.
(2) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(3) PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2257/2004 (PB L 389 van 30.12.2004, blz. 1).
(4) PB L 306 van 7.12.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005 (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23).
(5) PB L 342 van 27.12.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.
(6) PB L 12 van 18.1.2000, blz. 1.
(7) PB L 189 van 30.7.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2112/2005.
Commissie
4.2.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 32/82 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 november 2003
betreffende de steunregeling die Italië, regio Piemonte, zinnens is toe te passen met het oog op de verlaging van de luchtverontreiniging in de regio
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 3520)
(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
(2006/63/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 88, lid 2, eerste alinea,
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, onder a),
Gelet op Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (1),
Nadat zij de belanghebbenden heeft verzocht hun opmerkingen overeenkomstig bovengenoemd artikel in te dienen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
(1) |
Bij brief van 16 december 2002, door de Commissie geregistreerd op 18 december 2002 (A/39321) en bij brief van 20 december 2002, geregistreerd op 31 december 2002 (A/39483) hebben de Italiaanse autoriteiten in de zin van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag kennis gegeven van een steunregeling van de regio Piemonte in verband met de uitbreiding van het distributienet voor de verkoop van aardgas voor de aandrijving van motorvoertuigen. |
(2) |
Bij brief met kenmerk D/50722 van 3 februari 2003 heeft de Commissie om bijkomende inlichtingen over de ter kennis gebrachte steunregeling verzocht. |
(3) |
Op 25 maart 2003 hebben de Italiaanse autoriteiten aanvullende inlichtingen ter kennis gebracht bij brief A/32278, die op 28 maart 2003 is geregistreerd. |
(4) |
Bij brief SG(2003) D/229965 van 28 mei 2003 heeft de Commissie Italië ervan op de hoogte gebracht dat zij had besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden met betrekking tot de voorgestelde maatregel. |
(5) |
Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). De Commissie heeft de belanghebbende partijen verzocht hun opmerkingen op grond van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 in te dienen binnen de voorgeschreven termijn (een maand). |
(6) |
De Commissie heeft opmerkingen van derden ontvangen op 29 augustus 2003 (Bundesverband der deutschen Gas- und Wasserwirtschaft e. V. BGW, Duitsland — Federale Vereniging van de Duitse gas- en watersector), op 1 september 2003 (Bundesministerium der Finanzen, Duitsland — federaal ministerie van Financiën) en op 2 september 2003 (OMV Erdgas, Oostenrijk). |
(7) |
Het officiële antwoord van Italië — nadat de Italiaanse autoriteiten op 10 juli 2003 en 5 augustus 2003 tweemaal om verlenging van de antwoordtermijn hadden verzocht, waarmee de Commissie op 7 augustus 2003 heeft ingestemd — is bij brief van 10 oktober 2003 (A/37006) ter kennis gebracht. |
2. UITVOERIGE BESCHRIJVING VAN DE REGELING
2.1. Rechtsgrondslag en doel van de regeling
(8) |
De ter kennis gebrachte steunregeling is gebaseerd op de bepalingen van onderstaande wetgeving:
|