ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 335

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
21 december 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 2092/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 2093/2005 van de Commissie van 20 december 2005 betreffende de opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Spanje

3

 

*

Verordening (EG) nr. 2094/2005 van de Commissie van 20 december 2005 betreffende de opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van sorgho, van herkomst uit derde landen, in Spanje

4

 

*

Verordening (EG) nr. 2095/2005 van de Commissie van 20 december 2005 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad met betrekking tot de mededeling van gegevens over tabak

6

 

*

Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten ( 1 )

13

 

*

Verordening (EG) nr. 2097/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot opheffing van het verbod op de visserij op Noordse garnaal in NAFO-sector 3L door vaartuigen die de vlag van Litouwen voeren

31

 

*

Verordening (EG) nr. 2098/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot opheffing van het verbod op de visserij op sprot in ICES-sector III a door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren

32

 

*

Verordening (EG) nr. 2099/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot opheffing van het verbod op de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

33

 

*

Verordening (EG) nr. 2100/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot 60e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad

34

 

 

Verordening (EG) nr. 2101/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

36

 

 

Verordening (EG) nr. 2102/2005 van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

38

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 14 december 2004 Directe fiscale stimuleringsmaatregelen ten behoeve van ondernemingen die aan handelsbeurzen in het buitenland deelnemen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4746)  ( 1 )

39

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 juli 2005 betreffende een steunmaatregel van de Bondsrepubliek Duitsland ten gunste van het vleesverwerkingsbedrijf Greußener Salamifabrik GmbH (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 2725)

48

 

 

Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

 

*

Besluit EUPOL-Kinshasa/2/2005 van het Politiek en Veiligheidscomité van 22 november 2005 tot verlenging van het mandaat van het missiehoofd van de EU-politiemissie in Kinshasa (DRC), EUPOL Kinshasa

57

 

*

Besluit EUPM/1/2005 van het Politiek en Veiligheidscomité van 25 november 2005 betreffende de benoeming van het hoofd van de missie/directeur van politie van de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (BiH) (EUPM)

58

 

 

Rectificaties

 

 

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2084/2005 van de Commissie van 19 december 2005 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië (PB L 333 van 20.12.2005)

59

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/1


VERORDENING (EG) Nr. 2092/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 december 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 december 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

74,1

204

51,6

212

87,2

999

71,0

0707 00 05

052

155,7

204

82,1

220

196,3

628

155,5

999

147,4

0709 90 70

052

149,3

204

110,0

999

129,7

0805 10 20

052

59,0

204

62,2

220

66,6

388

33,2

624

59,8

999

56,2

0805 20 10

052

59,8

204

59,3

999

59,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

77,0

220

36,8

400

81,3

464

143,2

624

79,1

999

83,5

0805 50 10

052

55,8

999

55,8

0808 10 80

096

18,3

400

86,7

404

95,4

720

69,0

999

67,4

0808 20 50

052

138,4

400

99,6

720

42,4

999

93,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/3


VERORDENING (EG) Nr. 2093/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

betreffende de opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van maïs, van herkomst uit derde landen, in Spanje

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Naar aanleiding van de door de Gemeenschap in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde aangegane internationale verplichtingen (2) heeft de Gemeenschap er zich toe verbonden om een bepaalde hoeveelheid maïs in Spanje in te voeren.

(2)

Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie van 26 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3) heeft de voor de uitvoering van de openbare inschrijving vereiste aanvullende bepalingen vastgesteld.

(3)

Gezien de huidige behoeften van de Spaanse markt, moet een inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het bij invoer van maïs geldende recht worden geopend.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de verlaging van het recht bij invoer, zoals bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003, van maïs in Spanje wordt een openbare inschrijving gehouden.

2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1839/95 zijn van toepassing.

Artikel 2

De inschrijving blijft geopend tot en met 29 juni 2006. Tijdens de geldigheidsduur ervan wordt wekelijks een deelinschrijving gehouden waarvoor de hoeveelheden en de uiterste data voor de indiening van de offertes met bericht van inschrijving worden vastgesteld.

Artikel 3

De in het kader van de onderhavige openbare inschrijving afgegeven invoercertificaten zijn 50 dagen geldig vanaf de datum van afgifte, in de zin van artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1839/95.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1558/2005 (PB L 249 van 24.9.2005, blz. 6).


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/4


VERORDENING (EG) Nr. 2094/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

betreffende de opening van een openbare inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het recht bij invoer van sorgho, van herkomst uit derde landen, in Spanje

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 12, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap heeft zich er ingevolge de in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde gesloten landbouwovereenkomst (2) toe verbonden een bepaalde hoeveelheid sorgho in Spanje in te voeren.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1839/95 van de Commissie van 26 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de tariefcontingenten voor de invoer van maïs en sorgho in Spanje enerzijds en maïs in Portugal anderzijds (3) zijn de voor de uitvoering van de openbare inschrijving vereiste bijzondere bepalingen vastgesteld.

(3)

Gezien de huidige behoeften van de Spaanse markt, moet een inschrijving voor de vaststelling van de verlaging van het bij invoer van sorgho geldende recht worden geopend.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten), en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (4) is met name voorzien in een verlaging met 60 % van het invoerrecht voor sorgho binnen een contingent van 100 000 t per kalenderjaar en met 50 % boven dat contingent. Cumulatie van deze vermindering met de korting op de heffing in het kader van de onderhavige verordening kan resulteren in een verstoring van de Spaanse graanmarkt. Het is derhalve dienstig een dergelijke cumulatie uit te sluiten.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een openbare inschrijving gehouden voor de vaststelling van de verlaging van het in artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde recht bij invoer van sorgho in Spanje.

2.   De bepalingen van Verordening (EG) nr. 1839/95 zijn van toepassing, tenzij in deze verordening anders bepaald.

3.   De in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2286/2002 vastgestelde verlaging van het recht bij invoer van sorgho is niet van toepassing in het kader van deze inschrijving.

Artikel 2

De inschrijving blijft geopend tot en met 29 juni 2006. Tijdens de geldigheidsduur ervan worden wekelijks deelinschrijvingen gehouden, waarvoor de hoeveelheden en de uiterste data voor de indiening van de offertes in het bericht van inschrijving worden vastgesteld.

Artikel 3

De in het kader van de openbare inschrijving afgegeven invoercertificaten zijn 50 dagen geldig vanaf de datum van afgifte in de zin van artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1839/95.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

(3)  PB L 177 van 28.7.1995, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1558/2005 (PB L 249 van 24.9.2005, blz. 6).

(4)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/6


VERORDENING (EG) Nr. 2095/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad met betrekking tot de mededeling van gegevens over tabak

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (1), en met name op artikel 21,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de Commissie in staat te stellen de marktontwikkelingen te volgen in de sector ruwe tabak, die onder de bij Verordening (EEG) nr. 2075/92 ingestelde gemeenschappelijke marktordening valt, dienen de lidstaten haar de nodige gegevens te verstrekken.

(2)

Daartoe is Verordening (EG) nr. 604/2004 van de Commissie van 29 maart 2004 betreffende de mededeling van gegevens in de tabakssector met ingang van de oogst 2000 (2) vastgesteld.

(3)

De te verstrekken gegevens dienen een algemeen overzicht te geven van de gehele tabaksmarkt van de Gemeenschap, waarbij met name ook rekening moet worden gehouden met Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (3) en met de uitvoeringsbepalingen daarvan.

(4)

Met het oog op een doelmatig administratief beheer dienen de te verstrekken gegevens te worden samengesteld per groep van tabakssoorten en dienen uiterste data voor de indiening ervan te worden vastgesteld.

(5)

Daarom verdient het aanbeveling de bepalingen betreffende de te verstrekken gegevens dienovereenkomstig aan te passen.

(6)

Duidelijkheidshalve en uit rationaliteitsoverwegingen dient Verordening (EG) nr. 604/2004 te worden ingetrokken en door een nieuwe verordening te worden vervangen.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor tabak,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor elke oogst verstrekken de lidstaten de Commissie langs elektronische weg de in de bijlagen IA, IB, II en III gevraagde gegevens uiterlijk op de aldaar aangegeven uiterste datum.

Artikel 2

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat de betrokken marktdeelnemers hun tijdig de nodige gegevens verstrekken.

Artikel 3

1.   Verordening (EG) nr. 604/2004 wordt ingetrokken.

Zij blijft evenwel van toepassing voor de mededelingen voor de oogst 2005.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 70. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1679/2005 (PB L 271 van 15.10.2005, blz. 1).

(2)  PB L 97 van 1.4.2004, blz. 34.

(3)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 118/2005 van de Commissie (PB L 24 van 27.1.2005, blz. 15).


BIJLAGE IA

Uiterlijk op 31 juli van het betrokken oogstjaar aan de Commissie mee te delen gegevens

 

Oogst: …

 

Meedelende lidstaat: …

 

Totaal aantal landbouwers die tabak produceren: …

 

Totaal aantal bedrijven voor eerste bewerking: …


BIJLAGE IB

Uiterlijk op 31 juli van het betrokken oogstjaar aan de Commissie mee te delen gegevens

 

Oogst: …

 

Meedelende lidstaat: …

 

Soortengroep: …


 

Lidstaat van productie

(meedelende lidstaat)

Lidstaat van productie

Naam:

Lidstaat van productie

Naam:

Lidstaat van productie

Naam:

1.

TEELTCONTRACTEN

 

 

 

 

1.1.

Aantal geregistreerde teeltcontracten

 

 

 

 

1.2.

Onder de contracten vallende hoeveelheid tabak (in tonnen) met het in bijlage XXVIII bij Verordening (EG) nr. 1973/2004 bepaalde vochtgehalte

 

 

 

 

1.3.

Totale onder de contracten vallende oppervlakte (in hectaren)

 

 

 

 

2.

LANDBOUWERS DIE TABAK PRODUCEREN

 

 

 

 

2.1.

Totaal aantal landbouwers die tabak produceren

 

 

 

 

2.2.

Aantal bij een producentenvereniging aangesloten landbouwers

 

 

 

 

3.

BEDRIJVEN VOOR EERSTE BEWERKING

 

 

 

 

3.1.

Aantal bedrijven voor eerste bewerking die teeltcontracten hebben gesloten

 

 

 

 

4.

PRIJZEN (1)

 

 

 

 

4.1.

In de teeltcontracten overeengekomen maximumprijs (EUR per kg), exclusief belastingen en andere heffingen. De referentiekwaliteit vermelden

 

 

 

 

4.2.

In de teeltcontracten overeengekomen minimumprijs (EUR per kg), exclusief belastingen en andere heffingen. De referentiekwaliteit vermelden

 

 

 

 


(1)  De lidstaten die hun nationale valuta gebruiken, passen de op 1 januari van het oogstjaar geldende omrekeningskoers toe.


BIJLAGE II

Uiterlijk op 30 juni van het jaar na het betrokken oogstjaar aan de Commissie mee te delen samenvattende gegevens

Gecumuleerde cijfers voor de betrokken oogst

 

Oogst: …

 

Meedelende lidstaat: …

 

Soortengroep: …


 

Lidstaat van productie

(meedelende lidstaat)

Lidstaat van productie

Naam:

Lidstaat van productie

Naam:

Lidstaat van productie

Naam:

1.

Geleverde hoeveelheid (in tonnen)

 

 

 

 

1.1.

Totale hoeveelheid ruwe tabak van de minimumkwaliteit en met het in bijlage XXVIII bij Verordening (EG) nr. 1973/2004 bepaalde vochtgehalte

 

 

 

 

1.2.

Via producentenverenigingen geleverde hoeveelheid ruwe tabak van de minimumkwaliteit en met het in bijlage XXVIII bij Verordening (EG) nr. 1973/2004 bepaalde vochtgehalte

 

 

 

 

2.

Werkelijk geleverde hoeveelheid ruwe tabak (in tonnen) van de minimumkwaliteit vóór aanpassing van het gewicht aan de hand van het vochtgehalte

 

 

 

 

3.

Gemiddelde door de bedrijven voor eerste bewerking betaalde prijs (EUR per kg), exclusief belastingen en andere heffingen (1)

 

 

 

 


(1)  De lidstaten die hun nationale valuta gebruiken, passen de op 1 januari van het kalenderjaar na de oogst geldende omrekeningskoers toe.


BIJLAGE III

Uiterlijk op 31 juli van het jaar na het betrokken oogstjaar aan de Commissie mee te delen gegevens

Ontwikkeling van de voorraden (in tonnen) bij de bedrijven voor eerste bewerking

 

Meedelende lidstaat: …

 

Datum van de mededeling: …


Soortengroep

Betrokken oogst

In het voorgaande verkoopseizoen (1) voor afzet op de markt van de Gemeenschap uitgeslagen hoeveelheden

In het voorgaande verkoopseizoen (1) voor afzet op markten van derde landen uitgeslagen hoeveelheden

Stand van de voorraden op de laatste dag van het voorgaande verkoopseizoen (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Het verkoopseizoen loopt van 1 juli van het oogstjaar tot en met 30 juni van het jaar na het oogstjaar.


BIJLAGE IV

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 604/2004

De onderhavige verordening

Artikelen 1 en 2

Artikelen 1 en 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

Artikel 4

Bijlagen I, II en III

Bijlagen IB, II en III

Bijlage IA

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage IV


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/13


VERORDENING (EG) Nr. 2096/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”) (1), en met name op de artikelen 4 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Verordening (EG) nr. 550/2004 is de Commissie gehouden gemeenschappelijke eisen vast te stellen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in de gehele Gemeenschap. Een verordening met rechtstreekse werking is daartoe het meest geschikte instrument.

(2)

De verlening van luchtvaartnavigatiediensten in de Gemeenschap moet door de lidstaten worden gecertificeerd. De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die aan de gemeenschappelijke eisen voldoen, moeten een certificaat ontvangen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 550/2004. De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die zonder certificaat werkzaam zijn, moeten trachten zoveel mogelijk aan de gemeenschappelijke eisen te voldoen, voor zover hun rechtsstatus dit toelaat.

(3)

De toepassing van de krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 550/2004 vast te stellen gemeenschappelijke eisen dient geen afbreuk te doen aan de soevereiniteit van de lidstaten over hun luchtruim of aan de behoeften van de lidstaten inzake de openbare orde, de openbare veiligheid en defensieaangelegenheden, zoals bepaald in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (2). De gemeenschappelijke eisen hebben geen betrekking op militaire operaties en trainingen in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004.

(4)

Bij de vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten moet rekening worden gehouden met de rechtsstatus van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten in de lidstaten. Voorts dienen, wanneer een organisatie andere activiteiten dan het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten verricht, de krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 550/2004 vast te stellen gemeenschappelijke eisen niet van toepassing te zijn op die andere activiteiten of op de middelen die voor andere activiteiten dan de verlening van luchtvaartnavigatiediensten zijn vrijgemaakt, tenzij anders bepaald.

(5)

De toepassing van de gemeenschappelijke eisen op de verleners van luchtvaartnavigatiediensten moet evenredig zijn met de risico's die aan de bijzonderheden van elke dienst verbonden zijn, zoals het aantal en/of de aard en de kenmerken van de verrichte bewegingen. Indien bepaalde verleners van luchtvaartnavigatiediensten van de mogelijkheid afzien, grensoverschrijdende diensten te verlenen en daardoor geen gebruikmaken van het recht op wederzijdse erkenning binnen het gemeenschappelijke Europese luchtruim, moet een nationale toezichthoudende instantie hun kunnen toestaan op passende wijze aan bepaalde algemene eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en bepaalde specifieke eisen voor de verlening van luchtverkeersdiensten te voldoen. Bijgevolg moeten de aan het certificaat verbonden voorwaarden met de aard en de omvang van de afwijking overeenstemmen.

(6)

Ter verzekering van een behoorlijke werking van de certificeringsregeling, dienen de lidstaten de Commissie in hun jaarverslagen alle relevante gegevens te verschaffen over de door hun nationale toezichthoudende instantie toegekende afwijkingen.

(7)

De verschillende soorten luchtvaartnavigatiediensten zijn niet noodzakelijkerwijze aan dezelfde eisen onderworpen. Daarom moeten de gemeenschappelijke eisen aan de bijzonderheden van elk soort dienst worden aangepast.

(8)

De bewijslast dat zij aan de eisen voldoen, dient voor de geldigheidsduur van het certificaat en voor alle verrichte diensten bij de verleners van de luchtvaartnavigatiediensten te liggen.

(9)

Ter verzekering van de daadwerkelijke toepassing van de gemeenschappelijke eisen, moet een toezicht- en inspectiesysteem voor het voldoen aan deze gemeenschappelijke eisen en aan de in het certificaat gestelde voorwaarden worden ingevoerd. De nationale toezichthoudende instantie moet de geschiktheid van een dienstverlener onderzoeken, alvorens een certificaat af te geven, en moet jaarlijks beoordelen, of de door haar gecertificeerde verleners van luchtvaartnavigatiediensten aan de eisen blijven voldoen. Zij moet bijgevolg een indicatief inspectieprogramma vaststellen en jaarlijks bijwerken, dat alle door haar gecertificeerde dienstverleners bestrijkt en dat is gebaseerd op een beoordeling van de risico's. Het programma moet, binnen een redelijke termijn, de inspectie van alle relevante onderdelen van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten mogelijk maken. Bij de beoordeling, of de aangewezen verleners van meteorologische en luchtverkeersdiensten aan de eisen voldoen, moet de nationale toezichthoudende instantie bevoegd zijn, de relevante eisen te controleren die op grond van internationale verplichtingen op de betrokken lidstaat rusten.

(10)

Collegiale beoordelingen van de nationale toezichthoudende instanties moeten een gemeenschappelijke aanpak van het toezicht op verleners van luchtvaartnavigatiediensten in de gehele Gemeenschap bevorderen. De Commissie moet deze collegiale beoordelingen in samenwerking met de lidstaten organiseren en deze moeten worden gecoördineerd met de activiteiten in het kader van het ESIMS-programma (programma tot tenuitvoerlegging, controle en ondersteuning van ESARR) van Eurocontrol en het USOAP-programma (universeel programma voor controle op het veiligheidstoezicht) van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). Hierdoor wordt dubbel werk voorkomen. Om een uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tijdens een collegiale beoordeling mogelijk te maken, moeten de nationale deskundigen bij voorkeur van een nationale toezichthoudende instantie of een erkende organisatie afkomstig zijn.

(11)

Eurocontrol heeft „ESARR’s” (Eurocontrol Safety Regulatory Requirements) ontwikkeld, die van het grootste belang zijn voor het veilig verlenen van luchtverkeersdiensten. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 550/2004 moet de Commissie de relevante bepalingen vaststellen en goedkeuren van ESARR 3 betreffende het gebruik van veiligheidsbeheerssystemen door verleners van luchtverkeersbeveiligingsdiensten, van ESARR 4 betreffende de risicobeoordeling en de risicobeperking bij luchtverkeersbeveiliging en van ESARR 5 betreffende het personeel van luchtverkeersbeveiligingsdiensten en de eisen voor technisch en ontwikkelingspersoneel dat operationele aan de veiligheid gerelateerde taken verricht. Overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 550/2004 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders (3) ingediend, waarin de bepalingen van ESARR 5 betreffende luchtverkeersleiders zijn opgenomen. Die bepalingen behoeven daarom in deze verordening niet te worden herhaald. Bepaald moet echter worden dat een nationale toezichthoudende instantie controleert, of het personeel van een verlener van luchtverkeersdiensten, en met name luchtverkeersleiders, de eventueel vereiste vergunning heeft.

(12)

Ook behoeven de bepalingen van ESARR 2 niet te worden herhaald betreffende de melding en beoordeling van veiligheidsvoorvallen bij de luchtverkeersbeveiliging, die vallen onder Richtlijn 94/56/EG van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart (4) en Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (5). Er moeten echter nieuwe bepalingen betreffende veiligheidsvoorvallen worden vastgelegd volgens welke een nationale toezichthoudende instantie erop moet toezien dat verleners van luchtverkeersdiensten en verleners van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten de vereiste maatregelen hebben getroffen om veiligheidsvoorvallen te kunnen melden en beoordelen. De relevante bepalingen van ESARR 1 betreffende veiligheidstoezicht bij de luchtverkeersbeveiliging en van ESARR 6 betreffende software in luchtverkeersbeveiligssystemen moeten in afzonderlijke Gemeenschapsbesluiten worden vastgesteld en goedgekeurd.

(13)

Vooral moet worden onderkend, ten eerste, dat veiligheidsbeheer het onderdeel van luchtverkeersdiensten is, dat ervoor zorgt dat alle veiligheidsrisico’s zijn geïdentificeerd, beoordeeld en afdoende beperkt, en ten tweede, dat een formele en systematische aanpak van het veiligheidsbeheer de veiligheid op een zichtbare en controleerbare wijze optimaliseert. Onverminderd de toekomstige taak die aan het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart op dit gebied wordt toegekend, moet de Commissie de op luchtverkeersdiensten van toepassing zijnde veiligheidseisen bijwerken en nader bepalen om het hoogst mogelijke veiligheidsniveau te garanderen.

(14)

De verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten handelen overeenkomstig de toepasselijke ICAO-normen. Om de grensoverschrijdende dienstverlening te vergemakkelijken, moeten de lidstaten en de Commissie in nauwe samenwerking met Eurocontrol streven naar de terugdringing van de door de lidstaten gemelde verschillen in de toepassing van de ICAO-normen voor luchtvaartnavigatiediensten, teneinde een voor de lidstaten gemeenschappelijk stelsel van normen binnen het gemeenschappelijke Europese luchtruim te bereiken, vooral met het oog op de ontwikkeling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels.

(15)

Uiteenlopende nationale regelingen inzake aansprakelijkheid mogen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten niet ervan weerhouden overeenkomsten inzake grensoverschrijdende dienstverrichting te sluiten, mits zij regelingen hebben getroffen om de verliezen te dekken wegens schade als gevolg van de aansprakelijkheid krachtens het toepasselijke recht. De toegepaste methode moet aan de nationale wettelijke eisen voldoen. De lidstaten die de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het onder hun verantwoordelijkheid vallende luchtruim of in een deel daarvan toestaan zonder certificering overeenkomstig Verordening (EG) nr. 550/2004, moeten de aansprakelijkheid van deze dienstverleners dekken.

(16)

Terwijl ESARR 4 een maximaal aanvaardbare waarschijnlijkheid vaststelt voor luchtverkeersbeveiliging die bijdraagt tot ongevallen in het gebied van de ECAC (European Civil Aviation Conference), is de maximaal aanvaardbare waarschijnlijkheid nog niet voor alle ernstcategorieën vastgesteld. De lidstaten en de Commissie moeten in samenwerking met Eurocontrol deze waarschijnlijkheidsberekening aanvullen en bijwerken en mechanismen ontwikkelen om deze in verschillende technische omstandigheden toe te passen.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en werkingssfeer

Deze verordening stelt de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten vast. Deze gemeenschappelijke eisen zijn echter, tenzij in de bijlagen I en II anders bepaald, niet van toepassing op:

a)

het verrichten van andere activiteiten dan de verlening van luchtvaartnavigatiediensten door een dienstverlener;

b)

middelen die voor andere activiteiten dan de verlening van luchtvaartnavigatiediensten zijn vrijgemaakt.

In deze verordening worden de bindende bepalingen van de volgende Eurocontrol Safety Regulatory Requirements (ESARR's) vastgesteld en goedgekeurd, die relevant zijn voor de certificering van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten:

a)

ESARR 3 betreffende het gebruik van veiligheidsbeheerssystemen door verleners van luchtverkeersbeveiligingsdiensten, vastgesteld op 17 juli 2000;

b)

ESARR 4 betreffende de risicobeoordeling en de risicobeperking bij luchtverkeersbeveiligingsdiensten, vastgesteld op 5 april 2001;

c)

ESARR 5 betreffende het personeel van luchtverkeersbeveiligingsdiensten en de eisen voor technisch en ontwikkelingspersoneel dat operationele aan de veiligheid gerelateerde taken verricht, vastgesteld op 11 april 2002.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van Verordening (EG) nr. 549/2004.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde definities zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„luchtvaartactiviteiten”: vliegtuigverrichtingen waarbij een vliegtuig wordt gebruikt voor specifieke diensten, zoals landbouw, bouw, fotografie, landmeetkunde, observatie en patrouilles, opsporing en redding of luchtreclame;

b)

„commercieel luchtvervoer”: vliegtuigverrichtingen waarbij tegen vergoeding of de betaling van huur passagiers, vracht of post worden vervoerd;

c)

„functioneel systeem”: een combinatie van systemen, procedures en personeel, georganiseerd om een taak op het gebied van luchtverkeersbeveiliging te verrichten;

d)

„algemene luchtvaart”: alle andere burgerluchtvaartverrichtingen dan commercieel luchtvervoer en luchtvaartactiviteiten;

e)

„nationale toezichthoudende instantie”: de door een lidstaat krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 549/2004 aangewezen of ingestelde nationale instantie of instanties;

f)

„gevaar”: elke voorwaarde, gebeurtenis of omstandigheid die een ongeval kan veroorzaken;

g)

„uitvoerende organisatie”: een organisatie die technische en ontwikkelingsdiensten ter ondersteuning van luchtverkeers-, communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten verricht;

h)

„risico”: de combinatie van de totale waarschijnlijkheid of frequentie waarmee een schadelijk gevolg van een gevaar zich zal voordoen, en de ernst van dat gevolg;

i)

„veiligheidsverzekering”: alle geplande en systematische handelingen die nodig zijn om adequaat vertrouwen te verschaffen dat een product, een dienst, een organisatie of een functioneel systeem een aanvaardbaar of toelaatbaar veiligheidsniveau bereikt;

j)

„veiligheidsdoelstelling”: een kwalitatieve of kwantitatieve vaststelling van de maximale frequentie of waarschijnlijkheid waarmee een gevaar zich naar verwachting voordoet;

k)

„veiligheidseis”: een middel tot risicobeperking, vastgesteld op basis van de risicobeperkingsstrategie waarmee een specifieke veiligheidsdoelstelling wordt bereikt, met inbegrip van organisatorische, operationele, procedurele, functionele, prestatie- en interoperabiliteitseisen en omgevingskenmerken;

l)

„diensten”: een luchtvaartnavigatiedienst of een pakket van luchtvaartnavigatiediensten.

3.   Onder „verleners van luchtvaartnavigatiediensten” worden geacht organisaties te vallen die een certificaat voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten hebben aangevraagd.

Artikel 3

Toekenning van certificaten

1.   Om het noodzakelijke certificaat voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten te verkrijgen, moeten verleners van luchtvaartnavigatiediensten, onverminderd artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 550/2004, voldoen aan de algemene gemeenschappelijke eisen van bijlage I, alsmede aan de specifieke aanvullende eisen van de bijlagen II tot en met V bij deze verordening naar gelang van de aard van de door hen verleende dienst, behoudens de in artikel 4 genoemde afwijkingen.

2.   De nationale toezichthoudende instanties gaan na of een verlener van luchtvaartnavigatiediensten aan de gemeenschappelijke eisen voldoet, alvorens hem een certificaat af te geven.

3.   Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten voldoet uiterlijk op het tijdstip waarop hem overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 550/2004 een certificaat wordt afgegeven, aan de gemeenschappelijke eisen.

Artikel 4

Afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 3, lid 1, mogen bepaalde verleners van luchtvaartnavigatiediensten afzien van de mogelijkheid om grensoverschrijdende diensten te verlenen en van het recht op wederzijdse erkenning binnen het gemeenschappelijke Europese luchtruim.

Zij mogen in dat geval een certificaat aanvragen dat zich beperkt tot het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 bedoelde lidstaat valt.

Een verlener van luchtverkeersdiensten kan een dergelijke aanvraag slechts doen, indien de diensten die hij verricht of voornemens is te verrichten, slechts op één of meer van de volgende categorieën betrekking hebben:

a)

algemene luchtvaart;

b)

luchtvaartactiviteiten;

c)

commercieel luchtvervoer beperkt tot vliegtuigen met een maximale startmassa van minder dan 10 t of met minder dan 20 passagierszitplaatsen;

d)

commercieel luchtvervoer met minder dan 10 000 bewegingen per jaar, ongeacht de maximale startmassa en het aantal passagierszitplaatsen, waarbij de bewegingen worden geteld als de som van de starts en de landingen en worden berekend als een gemiddelde van de voorafgaande drie jaar.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten die geen verlener van luchtverkeersdiensten is, kan een dergelijke aanvraag slechts doen indien hij met de diensten die hij verleent of voornemens is te verlenen, een brutojaaromzet van niet meer dan 1 miljoen EUR behaalt.

Wanneer een verlener van luchtvaartnavigatiediensten om objectieve praktische redenen geen bewijsmateriaal kan verstrekken waaruit blijkt dat hij aan die criteria voldoet, mag de nationale toezichthoudende instantie vergelijkbare cijfers of ramingen met betrekking tot de in de derde en de vierde alinea vastgestelde maxima aanvaarden.

Bij het doen van een dergelijke aanvraag verstrekt de verlener van luchtvaartnavigatiediensten de nationale toezichthoudende instantie gelijktijdig het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot de toelatingscriteria.

2.   Een nationale toezichthoudende instantie mag specifieke afwijkingen toestaan aan aanvragers die aan de criteria van lid 1 voldoen, in evenredigheid met hun bijdrage tot de luchtverkeersbeveiliging in het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat valt.

Deze afwijkingen mogen alleen de eisen van bijlage I betreffen, met de volgende uitzonderingen:

a)

deel 1: technische en operationele bekwaamheid en geschiktheid;

b)

deel 3.1: veiligheidsbeheer;

c)

deel 5: personeel;

d)

deel 8.1: open en doorzichtige dienstverlening.

3.   Naast de in lid 2 genoemde afwijkingen mag een nationale toezichthoudende instantie afwijkingen toestaan aan aanvragers die, met regelmatige gebruikmaking van niet meer dan één werkpositie op elk vliegveld, vluchtinformatie voor luchtvaartterreinverkeer verstrekken. Zij doet dit in evenredigheid tot de bijdrage van de aanvragers tot de luchtverkeersbeveiliging in het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat valt.

Deze afwijkingen mogen alleen de volgende eisen van bijlage II, deel 3, betreffen:

a)

de verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeheer, alsmede de externe diensten en goederen (deel 3.1.2);

b)

de veiligheidsonderzoeken (deel 3.1.3);

c)

de veiligheidseisen voor risicobeoordeling en risicobeperking bij wijzigingen (deel 3.2).

4.   Afwijkingen van de in de bijlagen III, IV en V vervatte eisen worden niet verleend.

5.   Overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 550/2004 moet een toezichthoudende instantie:

a)

de aard en de omvang van de afwijking in de aan het certificaat verbonden voorwaarden aangeven, onder vermelding van de rechtsgrond ervan,

b)

de geldigheidsduur van het certificaat beperken, en

c)

erop toezien, dat de verlener van de luchtvaartnavigatiediensten aan de voorwaarden voor de afwijking blijft voldoen.

Artikel 5

Bewijs van naleving

1.   De verlener verstrekt op verzoek van de nationale toezichthoudende instantie al het relevante bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hij aan de toepasselijke gemeenschappelijke eisen voldoet. De dienstverlener van luchtvaartnavigatiediensten mag volledig gebruikmaken van bestaande gegevens.

2.   Een gecertificeerde verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de nationale toezichthoudende instantie in kennis van de voorgenomen wijzigingen in zijn dienstverlening die op zijn naleving van de toepasselijke gemeenschappelijke eisen of van de aan het certificaat verbonden voorwaarden van invloed kunnen zijn.

3.   Een gecertificeerde verlener van luchtverkeersdiensten stelt de nationale toezichthoudende instantie in kennis van de voorgenomen aan de veiligheid gerelateerde wijzigingen in de verlening van luchtverkeersdiensten.

4.   Wanneer een gecertificeerde verlener van luchtvaartnavigatiediensten niet meer aan de toepasselijke gemeenschappelijke eisen of aan de aan het certificaat verbonden voorwaarden voldoet, neemt de bevoegde nationale toezichthoudende instantie binnen een termijn van een maand een beslissing. Bij deze beslissing draagt de nationale toezichthoudende instantie de verlener van de luchtvaartnavigatiedienst op, corrigerende maatregelen te treffen.

De beslissing wordt de betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten onmiddellijk ter kennis gebracht.

De nationale toezichthoudende instantie controleert, of de corrigerende maatregelen zijn uitgevoerd, voordat zij de betrokken dienstverlener van haar instemming in kennis stelt. Ingeval de nationale toezichthoudende instantie van oordeel is, dat de corrigerende maatregel niet binnen de overeengekomen termijn naar behoren is uitgevoerd, treft zij passende dwangmaatregelen overeenkomstig artikel 7, lid 7, van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 9 van Verordening (EG) nr. 549/2004, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak ervoor te zorgen dat de dienstverlening wordt voortgezet.

Artikel 6

Medewerking aan toezicht op de naleving

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 verlenen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten hun medewerking aan inspecties en onderzoeken door de nationale toezichthoudende instantie of een erkende organisatie die namens deze instantie optreedt, met inbegrip van bezoeken ter plaatse en onaangekondigde bezoeken.

De gemachtigde personen krijgen de bevoegdheid om de volgende handelingen te verrichten:

a)

de relevante bescheiden, gegevens, procedures en ander voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten relevant materiaal te onderzoeken;

b)

afschriften of uittreksels te maken van deze bescheiden, gegevens, procedures en ander materiaal;

c)

ter plaatse mondelinge toelichting te vragen;

d)

panden, terreinen en vervoermiddelen te betreden.

Deze inspecties en onderzoeken worden uitgevoerd volgens de wettelijke voorschriften van de lidstaat waarin zij worden verricht.

Artikel 7

Blijvende voldoening aan de eisen

De nationale toezichthoudende instantie controleert jaarlijks op basis van het te harer beschikking staande bewijsmateriaal, of de door haar gecertificeerde verleners van luchtvaartnavigatiediensten aan de eisen blijven voldoen.

De nationale toezichthoudende instantie stelt hiertoe een indicatief inspectieprogramma vast en werkt dit jaarlijks bij, dat alle door haar gecertificeerde dienstverleners betreft en dat op een beoordeling is gebaseerd van de risico's van de verschillende verrichtingen waaruit de verleende diensten bestaan. Zij raadpleegt zo nodig de betrokken verleners van luchtvaartnavigatiediensten en andere betrokken nationale toezichthoudende instanties alvorens dit programma vast te stellen.

Het programma vermeldt de beoogde frequentie van de inspecties van de verschillende locaties.

Artikel 8

Veiligheidsvoorschriften voor technisch en ontwikkelingspersoneel

Ten aanzien van de luchtverkeers-, communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten doet de nationale toezichthoudende instantie of een andere voor deze taak door een lidstaat aangewezen instantie het volgende:

a)

zij stelt passende veiligheidsvoorschriften vast voor technisch en ontwikkelingspersoneel dat operationele aan de veiligheid gerelateerde taken verricht;

b)

zij zorgt voor passend en geschikt veiligheidstoezicht op het technische en ontwikkelingspersoneel dat door een uitvoerende organisatie met operationele aan de veiligheid gerelateerde taken is belast;

c)

zij treft op redelijke gronden en na voldoende onderzoek passende maatregelen tegen de uitvoerende organisatie die en/of haar technisch en ontwikkelingspersoneel dat niet aan de eisen van bijlage II, deel 3.3, voldoet;

d)

zij verifiëert of er, wat de veiligheid betreft, passende methoden voorhanden zijn ter verzekering dat derden die met operationele aan de veiligheid gerelateerde taken zijn belast, aan de eisen van bijlage II, deel 3.3, voldoen.

Artikel 9

Collegiale beoordelingsprocedure

1.   De Commissie organiseert, in samenwerking met de lidstaten, collegiale beoordelingen van nationale toezichthoudende instanties overeenkomstig de leden 2 tot en met 6.

2.   Een collegiale beoordeling wordt uitgevoerd door een groep van nationale deskundigen. Een groep bestaat uit deskundigen uit ten minste drie verschillende lidstaten. Deskundigen nemen niet deel aan collegiale beoordelingen in de lidstaat waarin zij werkzaam zijn. De Commissie vormt en onderhoudt een bestand van door de lidstaten aangewezen nationale deskundigen, dat alle aspecten bestrijkt van de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 550/2004 genoemde gemeenschappelijke eisen.

3.   Ten minste drie maanden voor een collegiale beoordeling stelt de Commissie de lidstaat en de betrokken nationale toezichthoudende instantie van de collegiale beoordeling in kennis, alsmede van de voorgenomen datum waarop deze zal geschieden en de identiteit van de deelnemende deskundigen.

De lidstaat welks nationale toezichthoudende instantie wordt beoordeeld, keurt de groep van deskundigen goed, voordat deze de beoordeling uitvoert.

4.   Binnen drie maanden na de beoordeling stelt de groep bij eenstemmigheid een verslag op, dat aanbevelingen kan bevatten. De Commissie belegt een vergadering met de deskundigen en de nationale toezichthoudende instantie om het verslag te bespreken.

5.   De Commissie zendt dit verslag toe aan de betrokken lidstaat. Deze lidstaat kan binnen drie maanden na de ontvangst zijn opmerkingen maken; deze opmerkingen omvatten, voorzover noodzakelijk, de door hem genomen of te nemen maatregelen om binnen een bepaald tijdschema aan de beoordeling gevolg te geven.

Tenzij anders met de betrokken lidstaat overeengekomen, worden het verslag en de daaropvolgende maatregelen niet gepubliceerd.

6.   De Commissie deelt de lidstaten jaarlijks over het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim de belangrijkste conclusies van deze beoordelingen mee.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Jacques BARROT

Vicevoorzitter


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10.

(2)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.

(3)  COM(2004) 473 (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 319 van 12.12.1994, blz. 14.

(5)  PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23.


BIJLAGE I

ALGEMENE EISEN VOOR DE VERLENING VAN LUCHTVAARTNAVIGATIEDIENSTEN

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet de diensten kunnen verlenen op een veilige, efficiënte, constante en duurzame wijze, in overeenstemming met een algemene behoefte van een redelijk niveau in een bepaald luchtruim. Hiertoe moet hij over passende technische en operationele capaciteit en deskundigheid beschikken.

2.   ORGANISATIESTRUCTUUR EN -BEHEER

2.1.   Organisatiestructuur

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten organiseert en leidt zijn organisatie op basis van een structuur die een veilige, efficiënte en constante dienstverlening mogelijk maakt.

In de organisatiestructuur wordt het volgende vastgelegd:

a)

de bevoegdheden, plichten en verantwoordelijkheden van de aangewezen functionarissen, met name van het leidinggevende personeel met functies op het gebied van veiligheid, kwaliteit, beveiliging, financiën en personeel;

b)

de relatie en rapportagelijnen tussen de verschillende delen en processen van de organisatie.

2.2.   Organisatiebeheer

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt een bedrijfsplan op, dat zich over minimaal vijf jaar uitstrekt. Het bedrijfsplan:

a)

beschrijft de algemene doelstellingen van de dienstverlener en zijn strategie om deze te bereiken in overeenstemming met de algemene plannen op lange termijn van de dienstverlener en met de relevante Gemeenschapseisen die voor de ontwikkeling van infrastructuur of andere technologie van belang zijn;

b)

omvat passende prestatiedoelstellingen voor de kwaliteit en het niveau van de dienstverlening, de veiligheid en de kosteneffectiviteit.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt een jaarplan voor het komende jaar op, waarin de onderdelen van het bedrijfsplan nader worden uitgewerkt en wijzigingen worden aangegeven.

Het jaarplan omvat de volgende bepalingen over het niveau en de kwaliteit van de diensten, zoals het verwachte niveau van de capaciteit, de veiligheid en de vertragingen van vluchten, alsmede over financiële maatregelen:

a)

inlichtingen over de invoering van nieuwe infrastructuur of andere ontwikkelingen en een verklaring over de wijze waarop zij tot de verbetering van het niveau en de kwaliteit van de diensten zullen bijdragen;

b)

prestatie-indicatoren aan de hand waarvan het niveau en de kwaliteit van de diensten redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld;

c)

de verwachte financiële situatie op korte termijn van de dienstverlener, alsmede eventuele wijzigingen van of gevolgen voor het bedrijfsplan.

3.   VEILIGHEIDS- EN KWALITEITSBEHEER

3.1.   Veiligheidsbeheer

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten beheert de veiligheid van al zijn diensten. Daarbij stelt hij formele interfaces in met alle betrokkenen die de veiligheid van zijn diensten rechtstreeks kunnen beïnvloeden.

3.2.   Kwaliteitszorgsysteem

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten heeft uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening een kwaliteitszorgsysteem ingevoerd dat alle door hem verleende luchtvaartnavigatiediensten bestrijkt volgens de onderstaande beginselen. Hij:

a)

stelt het kwaliteitsbeleid zo vast, dat dit zo nauw mogelijk aansluit bij de behoeften van de verschillende gebruikers;

b)

voert een kwaliteitsverzekeringsprogramma in, dat procedures omvat om te verifiëren of alle handelingen overeenkomstig de toepasselijke eisen, normen en procedures worden verricht;

c)

bewijst door middel van handboeken en controledocumenten dat het kwaliteitssysteem functioneert;

d)

benoemt vertegenwoordigers van de bedrijfsleiding om erop toe te zien dat procedures ter verzekering van veilige en efficiënte operationele praktijken worden gevolgd en dat deze toereikend zijn;

e)

beoordeelt het gebruikte kwaliteitssysteem en neemt zo nodig corrigerende maatregelen.

Een door een naar behoren erkende organisatie afgegeven EN ISO 9001-certificaat voor de luchtvaartnavigatiediensten van de verlener wordt beschouwd als een afdoend middel om aan de eisen te voldoen. Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten stemt in met de bekendmaking van de certificeringsdocumentatie aan de nationale toezichthoudende instantie op verzoek van deze laatste.

3.3.   Operationele handboeken

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten verschaft het uitvoerende personeel operationele handboeken over de diensten die het verleent en werkt deze bij. Hij ziet erop toe dat:

a)

de operationele handboeken de instructies en inlichtingen bevatten die het uitvoerende personeel voor zijn werkzaamheden nodig heeft;

b)

de relevante delen van de operationele handboeken voor het betrokken personeel toegankelijk zijn;

c)

het uitvoerende personeel onmiddellijk in kennis wordt gesteld van wijzigingen in het operationele handboek die hun werkzaamheden betreffen en over de inwerkingtreding ervan.

4.   BEVEILIGING

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten voert een beveiligingsbeheerssysteem in om:

a)

de veiligheid van zijn faciliteiten en personeel te verzekeren door onwettige inmenging in de dienstverlening te voorkomen;

b)

de veiligheid van de door hem ontvangen, verschafte of op andere wijze gebruikte operationele gegevens te verzekeren, zodat deze alleen voor bevoegden toegankelijk zijn.

In dit beveiligingsbeheerssysteem moet het volgende worden vastgesteld:

a)

de procedures voor de beoordeling en beperking van veiligheidsrisico’s, het toezicht op en de verbetering van de veiligheid, de beoordeling van de veiligheid en de verspreiding van opgedane ervaring;

b)

de methoden die zijn ontworpen om lacunes in de beveiliging op te sporen en het personeel adequaat te waarschuwen;

c)

de methoden om de gevolgen van lacunes in de beveiliging te beperken en om herstel- en schadebeperkingprocedures vast te stellen teneinde herhaling te voorkomen.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten zorgt ervoor, dat zijn personeel zo nodig aan een veiligheidsonderzoek wordt onderworpen en werkt ter verzekering van de veiligheid van zijn faciliteiten, personeel en gegevens met de bevoegde burgerlijke en militaire instanties samen.

5.   PERSONEEL

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten heeft adequaat opgeleid personeel in dienst om een veilige, efficiënte, constante en duurzame verlening van zijn diensten te garanderen. Hij stelt hiertoe een aanwervings- en opleidingsbeleid voor zijn personeel vast.

6.   FINANCIËLE DRAAGKRACHT

6.1.   Economische en financiële capaciteit

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen, zoals vaste en variabele exploitatiekosten en kapitaalinvesteringskosten. Hij hanteert een adequaat kostprijsberekeningssysteem. Hij toont zijn draagkracht aan in het in deel 2.2 genoemde jaarplan en door middel van balansen en rekeningen die hij op grond van zijn rechtsstatus moet opmaken.

6.2.   Financiële controle

Overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 toont een verlener van luchtvaartnavigatiediensten aan, dat hij regelmatig aan een onafhankelijke accountantscontrole wordt onderworpen.

7.   AANSPRAKELIJKHEID EN VERZEKERING

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten neemt maatregelen om zijn aansprakelijkheid uit hoofde van het geldende recht te dekken.

De toegepaste dekkingsmethode moet passend zijn voor de mogelijke verliezen en schade, waarbij rekening wordt gehouden met de rechtsstatus van de dienstverlener en de mate waarin dekking door commerciële verzekeringen mogelijk is.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten die gebruikmaakt van de diensten van andere verleners van luchtvaartnavigatiediensten, zorgt ervoor, dat de verdeling van de aansprakelijkheid tussen hen in de overeenkomsten is geregeld.

8.   KWALITEIT VAN DE DIENSTEN

8.1.   Open en doorzichtige dienstverlening

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten verleent zijn diensten op een open en doorzichtige wijze. Hij publiceert de voorwaarden voor toegang tot zijn diensten en voert een formele overlegprocedure op regelmatige grondslag met de gebruikers van zijn diensten in, hetzij individueel, hetzij collectief, en ten minste eenmaal per jaar.

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten discrimineert overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht niet op grond van de nationaliteit of de identiteit van de gebruiker of de gebruikerscategorie.

8.2.   Rampenplannen

Ten minste één jaar na de certificering moet een verlener van luchtvaartnavigatiediensten beschikken over een rampenplan voor alle door hem verleende diensten voor gebeurtenissen waarbij zijn diensten aanzienlijk worden verminderd of onderbroken.

9.   EISEN INZAKE HET JAARVERSLAG

Een verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet de betrokken nationale toezichthoudende instantie een jaarverslag van zijn activiteiten kunnen voorleggen. Dit verslag omvat, onverminderd artikel 12 van Verordening (EG) nr. 550/2004, de financiële resultaten alsmede de operationele prestaties en andere belangrijke activiteiten en ontwikkelingen, met name op veiligheidsgebied.

Het jaarverslag omvat ten minste het volgende:

een beoordeling van het niveau en de kwaliteit van de verleende diensten en van het geboden veiligheidsniveau;

de prestaties van de dienstverlener in vergelijking met de in het bedrijfsplan vastgestelde doelstellingen, waarbij de werkelijke prestatie wordt afgezet tegen het jaarplan met gebruikmaking van de in het jaarplan vastgestelde prestatie-indicatoren;

de ontwikkelingen in de operaties en de infrastructuur;

de financiële resultaten, voor zover zij overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 550/2004 niet afzonderlijk worden gepubliceerd;

gegevens over de formele overlegprocedure met de gebruikers van zijn diensten;

gegevens over het personeelsbeleid.

De verlener van luchtvaartnavigatiediensten maakt de inhoud van het jaarverslag voor het publiek toegankelijk onder de door de nationale toezichthoudende instantie overeenkomstig het nationale recht gestelde voorwaarden.


BIJLAGE II

SPECIFIEKE EISEN VOOR DE VERLENING VAN LUCHTVERKEERSDIENSTEN

1.   EIGENDOM

Een verlener van luchtverkeersdiensten deelt de in artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 550/2004 bedoelde nationale toezichthoudende instantie de volgende gegevens mee:

de rechtsstatus, de eigendomsstructuur en alle maatregelen die een belangrijke invloed op de zeggenschap over de activa hebben;

eventuele relaties met organisaties die niet bij de verlening van luchtverkeersdiensten betrokken zijn, met inbegrip van commerciële activiteiten waarin hij rechtstreeks of via verwante ondernemingen deelneemt en die meer dan 1 % van zijn verwachte inkomen uitmaken. Bovendien stelt hij de toezichthouder in kennis van elke wijziging in de eigendom van elke afzonderlijke deelneming die 10 % of meer van het totale aandelenkapitaal van de dienstverlener vertegenwoordigt.

Een verlener van luchtverkeersdiensten neemt alle noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten die de onpartijdige en de objectieve verlening van zijn diensten in gevaar kunnen brengen.

2.   OPEN EN DOORZICHTIGE DIENSTVERLENING

In aanvulling op bijlage I, deel 8.1, nemen lidstaten, indien zij besluiten om de verlening van specifieke luchtverkeersdiensten in een omgeving met vrije mededinging te organiseren, alle passende maatregelen ter voorkoming dat de verleners van specifieke luchtverkeersdiensten zich aan gedragingen schuldig maken die de voorkoming, beperking of vervalsing van de mededinging tot doel of tot gevolg hebben, of aan gedragingen die als misbruik van een machtspositie in de zin van het toepasselijke nationale en Gemeenschapsrecht zijn aan te merken.

3.   VEILIGHEID VAN DIENSTEN

3.1.   Veiligheidsbeheerssysteem

3.1.1.   Algemene veiligheidseisen

Een verlener van luchtverkeersdiensten beschikt over een veiligheidsbeheerssysteem dat een integraal deel van het beheer van zijn diensten uitmaakt. Dit systeem:

zorgt voor een formele, expliciete en proactieve benadering van het systematische veiligheidsbeheer dat tegemoetkomt aan zijn verantwoordelijkheden voor de veiligheid bij de verlening van zijn diensten; functioneert voor alle diensten en ondersteunende maatregelen die onder zijn beheer vallen, en is gebaseerd op een verklaring waarin de uitgangspunten voor het beheer van de veiligheid van de organisatie worden vastgelegd (veiligheidsbeheer);

zorgt ervoor, dat eenieder die bij de veiligheidsaspecten van de verlening van luchtverkeerdiensten is betrokken, bij zijn handelingen individueel verantwoordelijk is voor de veiligheid, dat de leidinggevenden verantwoordelijk zijn voor de veiligheidsprestaties van hun respectieve afdelingen en onderdelen en dat de hoogste leidinggevenden van de dienstverlener een algemene verantwoordelijkheid voor de veiligheid dragen (verantwoordelijkheid voor de veiligheid);

zorgt ervoor, dat de hoogste prioriteit aan het bereiken van een toereikend veiligheidsniveau in de luchtverkeersdiensten wordt gegeven (veiligheidsprioriteit);

zorgt ervoor, dat de voornaamste veiligheidsdoelstelling bij de verlening van luchtverkeersdiensten is dat deze diensten zo weinig als redelijkerwijze mogelijk is tot de kans op een vliegtuigongeval bijdragen (veiligheidsdoelstelling).

3.1.2.   Eisen voor het bereiken van veiligheid

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheerssysteem moet een verlener van luchtverkeersdiensten:

ervoor zorgen, dat het personeel niet alleen de juiste vergunning heeft en aan de toepasselijke gezondheidseisen voldoet, maar ook voldoende is opgeleid en bekwaam is voor de te verrichten werkzaamheden (bekwaamheid);

ervoor zorgen, dat veiligheidsbeheersfuncties worden vastgesteld die gepaard gaan met verantwoordelijkheid, binnen de organisatie, voor de ontwikkeling en het onderhoud van het veiligheidsbeheerssysteem; ervoor zorgen, dat dit aspect van de verantwoordelijkheid onafhankelijk is van het lijnmanagement en hiervoor rechtstreeks aan het hoogste organisatieniveau verantwoording wordt afgelegd. Bij kleine organisaties echter, waar een combinatie van verantwoordelijkheden voldoende onafhankelijkheid op dit gebied verhindert, moeten de regelingen betreffende veiligheidsverzekering worden aangevuld met bijkomende onafhankelijke middelen; en ervoor zorgen, dat de hoogste leidinggevenden van de dienstverlener actief bij het verzekeren van het veiligheidsbeheer betrokken zijn (verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeheer);

ervoor zorgen, dat voor alle functionele systemen, voor zover dit uitvoerbaar is, kwantitatieve veiligheidsniveaus worden afgeleid en gehandhaafd (kwantitatieve veiligheidsniveaus);

ervoor zorgen, dat het veiligheidsbeheerssysteem stelselmatig wordt gedocumenteerd op een wijze die een duidelijk verband met het veiligheidsbeleid van de organisatie legt (documentatie van het veiligheidsbeheerssysteem);

zorgen voor een adequate rechtvaardiging van de veiligheid van de van buitenaf geleverde diensten en goederen, voor zover deze voor de veiligheid bij de verlening van zijn diensten van betekenis zijn (externe diensten en goederen);

ervoor zorgen, dat de risico’s in passende mate worden beoordeeld en beperkt, zodat alle aspecten van de luchtverkeersbeveiliging naar behoren in aanmerking worden genomen (risicobeoordeling en risicobeperking). Op veranderingen in het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging is deel 3.2 van toepassing;

ervoor zorgen, dat operationele en technische incidenten in de luchtverkeersbeveiliging die worden geacht ernstige gevolgen voor de veiligheid te hebben, onmiddellijk worden onderzocht en dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden getroffen (veiligheidsincidenten). Hij moet ook aantonen dat hij aan de eisen inzake de melding en beoordeling van veiligheidsincidenten heeft voldaan overeenkomstig het toepasselijke nationale en Gemeenschapsrecht.

3.1.3.   Eisen voor veiligheidsverzekering

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheerssysteem moet een verlener van luchtverkeersdiensten ervoor zorgen, dat:

veiligheidsonderzoeken routinematig worden uitgevoerd om zo nodig verbeteringen aan te bevelen, om zekerheid te verschaffen aan de beheerders van de veiligheid van de activiteiten die onder hun bevoegdheid vallen, en om te bevestigen dat hij aan de relevante delen van het veiligheidsbeheerssysteem voldoet (veiligheidsonderzoeken);

methoden zijn ingevoerd ter opsporing van wijzigingen in functionele systemen of handelingen die erop kunnen wijzen dat een factor een punt bereikt waarop niet langer aan aanvaardbare veiligheidsnormen kan worden voldaan, en dat corrigerende maatregelen worden getroffen (veiligheidstoezicht);

tijdens het functioneren van het veiligheidsbeheerssysteem veiligheidsaantekeningen worden bijgehouden die als basis dienen voor het verschaffen van de veiligheidsverzekering voor allen die betrokken zijn bij, verantwoordelijk zijn voor of afhankelijk zijn van de verleende diensten, en voor de nationale toezichthoudende instantie (veiligheidsaantekeningen).

3.1.4.   Eisen ter bevordering van veiligheid

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheerssysteem moet een verlener van luchtverkeersdiensten ervoor zorgen dat:

alle werknemers zich bewust zijn van de potentiële veiligheidsrisico's die aan hun taken verbonden zijn (veiligheidsbewustzijn);

de opgedane ervaring uit onderzoeken naar veiligheidsvoorvallen en andere veiligheidsactiviteiten worden verspreid binnen de organisatie op managements- en operationeel niveau (verspreiding van ervaring);

alle medewerkers actief worden aangemoedigd, oplossingen voor onderkende gevaren te vinden, en veranderingen worden doorgevoerd om de veiligheid waar nodig te verbeteren (verbetering van de veiligheid).

3.2.   Veiligheidseisen voor risicobeoordeling en risicobeperking bij wijzigingen

3.2.1.   Deel 1

Bij de toepassing van het veiligheidsbeheerssysteem moet een verlener van luchtverkeersdiensten ervoor zorgen, dat bij wijzigingen in de delen van het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging en van de ondersteunende maatregelen die onder zijn beheer vallen, stelselmatig zowel een vaststelling van de gevaren als een risicobeoordeling en risicobeperking geschieden, waarbij het volgende wordt beschouwd:

a)

de volledige levenscyclus van het onderzochte bestanddeel van het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging, vanaf de aanvankelijke planning en vaststelling tot de handelingen na de invoering, het onderhoud en de ontmanteling;

b)

de onderdelen in de lucht, op de grond en eventueel in de ruimte van het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging, door samenwerking met de verantwoordelijke partijen, en

c)

de uitrusting, de procedures en het personeel van het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging, de wisselwerking tussen deze elementen en de wisselwerking tussen het onderzochte bestanddeel en de rest van het functionele systeem van het luchtverkeersbeveiliging.

3.2.2.   Deel 2

De procedure voor vaststelling van de gevaren en voor risicobeoordeling en risicobeperking omvat:

a)

de vaststelling van de omvang, de grenzen en de interfaces van het onderzochte bestanddeel, evenals de vaststelling van de functies die dat bestanddeel moet vervullen en de omgeving waarin het moet functioneren;

b)

de vaststelling van de veiligheidsdoelstellingen van het bestanddeel, die het volgende omvat:

de vaststelling van de aan luchtverkeersbeveiliging gerelateerde reële gevaren en omstandigheden die tot storingen kunnen leiden, alsmede de gecombineerde uitwerking ervan;

de beoordeling van de mogelijke gevolgen ervan voor de veiligheid van vliegtuigen en de beoordeling van de ernst van deze gevolgen aan de hand van de in deel 4 vastgestelde ernstcategorieën;

de vaststelling van de toelaatbaarheid ervan, uitgedrukt als de maximale waarschijnlijkheid dat het gevaar zich voordoet, afgeleid uit de ernst en de maximale waarschijnlijkheid van de gevolgen van het gevaar, overeenkomstig deel 4;

c)

eventueel de afleiding van een risicobeperkingsstrategie die:

aangeeft welke beschermende maatregelen moeten worden genomen tegen de gevaren die risico’s inhouden;

zo nodig de ontwikkeling omvat van de veiligheidseisen die betrekking kunnen hebben op het onderzochte bestanddeel of op de andere delen van het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging of op de omgeving waarin de operaties plaatsvinden, en

de uitvoerbaarheid en de doeltreffendheid ervan verzekert;

d)

de verificatie dat aan alle vastgestelde veiligheidsdoelstellingen en veiligheidseisen is voldaan,

voorafgaande aan de uitvoering van de wijziging;

tijdens een overgangsfase naar de operationele dienst;

tijdens de operationele periode, en

tijdens een overgangsfase naar de ontmanteling.

3.2.3.   Deel 3

De resultaten, de daarmee samenhangende beginselen en de bewijzen van de risicobeoordelingsprocedures en risicobeperkingsprocedures, met inbegrip van de vaststelling van de gevaren, worden zodanig geordend en gedocumenteerd, dat:

alle argumentaties worden vastgesteld om aan te tonen dat het onderzochte bestanddeel en het gehele functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging een aanvaardbaar veiligheidsniveau hebben en zullen behouden, doordat zij aan de vastgestelde veiligheidsdoelstellingen en veiligheidseisen voldoen. Dit omvat eventueel specificaties van de gebruikte prognose-, toezichts- en controletechnieken;

alle veiligheidseisen in verband met de uitvoering van een wijziging kunnen worden teruggevoerd tot de beoogde operaties of functies.

3.2.4.   Deel 4

Vaststelling van de gevaren en beoordeling van de ernst ervan

De gevaren moeten systematisch worden vastgesteld. De ernst van de gevolgen van de gevaren in een bepaalde omgeving waarin de operaties plaatsvinden, moet met behulp van het classificatiesysteem in de onderstaande tabel worden vastgesteld, waarbij de classificatie van de ernst afhankelijk is van een specifieke redenering waaruit het meest waarschijnlijke gevolg van een gevaar in het ergste geval blijkt.

Ernstcategorie

Gevolgen voor operaties

1

(Meest ernstig)

Ongeval (1)

2

Ernstig incident (1)

3

Zwaar incident waarbij de operaties van een vliegtuig zijn betrokken, waarbij de veiligheid van een vliegtuig in het geding kan zijn geweest en dat tot een bijnabotsing met een ander vliegtuig, de grond of obstakels heeft geleid.

4

Belangrijk incident onder omstandigheden waaruit blijkt dat een ongeval of een ernstig of zwaar incident had kunnen gebeuren indien het risico niet binnen de veiligheidsgrenzen was afgehandeld of indien een ander vliegtuig in de nabijheid was geweest.

5

(Minst ernstig)

Geen rechtstreeks gevolg voor de veiligheid

Om de gevolgen van een gevaar voor de operaties af te leiden en de ernst ervan vast te stellen, omvat de systematische aanpak of procedure de gevolgen van de gevaren voor de verschillende onderdelen van het functionele systeem van luchtverkeersbeveiliging, zoals het boordpersoneel, de luchtverkeersleiders, de functionele mogelijkheden van het vliegtuig, de functionele mogelijkheden van het gedeelte op de grond van het functionele systeem voor luchtverkeersbeveiliging en de mogelijkheid om veilige luchtverkeersdiensten te verlenen.

Risicoclassificatiesysteem

Er moeten veiligheidsdoelstellingen op basis van risico's worden vastgesteld, uitgedrukt als de maximale waarschijnlijkheid dat het gevaar zich voordoet, afgeleid uit de ernst van de gevolgen ervan en de maximale waarschijnlijkheid dat de gevolgen van het gevaar optreden.

Als noodzakelijke aanvulling op het bewijs dat aan de vastgestelde kwantitatieve doelstellingen is voldaan, worden aanvullende veiligheidsbeheersmaatregelen overwogen, zodat het luchtverkeersbeveiligingssysteem veiliger wordt gemaakt voor zover dit redelijk is.

3.3.   Veiligheidseisen voor technisch en ontwikkelingspersoneel dat operationele veiligheidsgerelateerde taken verricht

Een verlener van luchtverkeersdiensten moet ervoor zorgen, dat technisch en ontwikkelingspersoneel, met inbegrip van personeel van uitvoerende organisaties waaraan taken zijn uitbesteed, dat voor operationeel gebruik goedgekeurde luchtverkeersbeveiligsapparatuur bedient en onderhoudt, voldoende kennis en begrip heeft en houdt van de door hem ondersteunde diensten, van de werkelijke en potentiële gevolgen van zijn werk voor de veiligheid van de diensten en van de toe te passen werkbeperkingen.

Van het personeel met aan de veiligheid gerelateerde taken, met inbegrip van het personeel van uitvoerende organisaties waaraan taken zijn uitbesteed, documenteert de verlener van luchtverkeersdiensten de bekwaamheid; de geldende dienstroosters om voldoende capaciteit en de continuïteit van de dienst te verzekeren, de regelingen en het beleid inzake de kwalificatie van het personeel, het personeelsopleidingsbeleid, de opleidingsplannen en opleidingsdocumenten alsook de regelingen voor het toezicht op het niet-gekwalificeerde personeel. Hij heeft procedures vastgesteld voor gevallen waarin twijfel bestaat ten aanzien van de lichamelijke of geestelijke conditie van het personeel.

Een verlener van luchtverkeersdiensten houdt een register bij met de aantallen, de status en de inzetbaarheid van het personeel met aan de veiligheid gerelateerde taken. Het register vermeldt:

a)

de identiteit van het voor aan de veiligheid gerelateerde taken verantwoordelijke personeel;

b)

de relevante kwalificaties van het technische en operationele personeel, met inachtneming van de vereiste vaardigheden en bekwaamheid;

c)

de locaties en de taken die aan het technische en operationele personeel zijn toegewezen, met inbegrip van de methode voor het maken van roosters.

4.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Een verlener van luchtverkeersdiensten moet kunnen aantonen, dat zijn werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen in de volgende bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van luchtverkeersdiensten in het betrokken luchtruim:

bijlage 2 betreffende de luchtverkeersregels (tiende uitgave, juli 2005);

bijlage 10 betreffende aëronautische telecommunicatie, deel 2 betreffende communicatieprocedures (zesde uitgave, oktober 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 79);

bijlage 11 betreffende luchtverkeersdiensten (dertiende uitgave, juli 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 43).


(1)  In de zin van Richtlijn 94/56/EG van de Raad van 21 november 1994 houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart (PB L 319 van 12.12.1994, blz. 14).


BIJLAGE III

SPECIFIEKE EISEN VOOR DE VERLENING VAN METEOROLOGISCHE DIENSTEN

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Een verlener van meteorologische diensten zorgt ervoor, dat de meteorologische informatie die noodzakelijk is ter uitvoering van respectieve taken in een voor de gebruikers geschikte vorm beschikbaar wordt gesteld aan:

de gebruikers van een luchtvaartuig en boordpersoneel voor de planning vóór en tijdens de vlucht;

de verleners van luchtverkeersdiensten en vluchtinformatiediensten;

de eenheden van opsporings- en reddingsdiensten, en

luchthavens.

Een verlener van meteorologische diensten bevestigt het niveau van haalbare nauwkeurigheid van de voor operaties verspreide informatie, met inbegrip van de bron van die informatie, waarbij hij ook ervoor zorgt dat deze informatie tijdig wordt verspreid en zo nodig wordt bijgewerkt.

2.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Een verlener van meteorologische diensten moet kunnen aantonen dat zijn werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen in de volgende bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van meteorologische diensten in het betrokken luchtruim:

bijlage 3 betreffende meteorologische diensten voor internationale luchtnavigatie (vijftiende uitgave, juli 2004);

bijlage 11 betreffende luchtverkeersdiensten (dertiende uitgave, juli 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 43);

bijlage 14 betreffende vliegvelden (deel I, vierde uitgave, juli 2004; deel II, tweede uitgave, juli 1995, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 3).


BIJLAGE IV

SPECIFIEKE EISEN VOOR DE VERLENING VAN LUCHTVAARTINLICHTINGENDIENSTEN

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Een verlener van luchtvaartinlichtingendiensten zorgt ervoor, dat voor vluchtoperaties informatie en gegevens beschikbaar zijn in een vorm die geschikt is voor:

boordpersoneel, met inbegrip van cockpitpersoneel, alsmede vluchtplanning, vluchtbeheerssystemen en vluchtsimulatoren, en

verleners van luchtverkeersdiensten die verantwoordelijk zijn voor vluchtinformatiediensten, voor het verstrekken van vluchtinformatie voor luchtvaartterreinverkeer en voor de verstrekking van informatie vóór de vlucht.

Een verlener van luchtvaartinlichtingendiensten moet borg staan voor de integriteit van de gegevens en voor de nauwkeurigheid van de voor operaties verspreide informatie, met inbegrip van de bron van die informatie, voordat die wordt verspreid.

2.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Een verlener van luchtvaartinlichtingendiensten moet kunnen aantonen, dat zijn werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen in de volgende bijlagen bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, voor zover deze van belang zijn voor de verlening van luchtvaartinlichtingendiensten in het betrokken luchtruim:

bijlage 3 betreffende meteorologische diensten voor internationale luchtnavigatie (vijftiende uitgave, juli 2004);

bijlage 4 betreffende luchtvaartkaarten (tiende uitgave, juli 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 53);

bijlage 15 betreffende luchtvaartinlichtingendiensten (twaalfde uitgave, juli 2004).


BIJLAGE V

SPECIFIEKE EISEN VOOR DE VERLENING VAN COMMUNICATIE-, NAVIGATIE- OF PLAATSBEPALINGSDIENSTEN

1.   TECHNISCHE EN OPERATIONELE BEKWAAMHEID EN GESCHIKTHEID

Een verlener van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten verzekert de beschikbaarheid, continuïteit, nauwkeurigheid en volledigheid van zijn diensten.

Een verlener van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten staat borg voor het kwaliteitsniveau van de door hem verleende diensten en toont aan, dat zijn uitrusting regelmatig wordt onderhouden en zo nodig geijkt.

2.   VEILIGHEID VAN DIENSTEN

Een verlener van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten voldoet aan de eisen van bijlage II, deel 3, betreffende de veiligheid van diensten.

3.   WERKMETHODEN EN OPERATIONELE PROCEDURES

Een verlener van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten moet kunnen aantonen, dat zijn werkmethoden en operationele procedures voldoen aan de normen van bijlage 10 betreffende aëronautische telecommunicatie bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (deel I, vijfde uitgave, juli 1996; deel II, zesde uitgave, oktober 2001; deel III, eerste uitgave, juli 1995; deel IV, derde uitgave, juli 2002; deel V: tweede uitgave, juli 2001, met inbegrip van alle wijzigingen tot en met nr. 79), voor zover deze voor de verlening van communicatie-, navigatie- of plaatsbepalingsdiensten in het betrokken luchtruim van belang zijn.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/31


VERORDENING (EG) Nr. 2097/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot opheffing van het verbod op de visserij op Noordse garnaal in NAFO-sector 3L door vaartuigen die de vlag van Litouwen voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2005 vastgesteld.

(2)

Op 6 juni 2005 heeft Litouwen de visserij op Noordse garnaal in NAFO-sector 3L door vaartuigen die zijn vlag voeren, stopgezet.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1170/2005 van de Commissie (4) is de visserij op Noordse garnaal in NAFO-sector 3L door vaartuigen die de vlag van Litouwen voeren of daar geregistreerd zijn, verboden.

(4)

Op 30 oktober 2005 heeft Japan een quotum van 144 ton Noordse garnaal in de wateren van NAFO-sector 3L overgedragen aan Litouwen. Derhalve moet het verbod op de visserij op Noordse garnaal in NAFO-sector 3L door vaartuigen die de vlag van Litouwen voeren of daar geregistreerd zijn, worden opgeheven. Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 1170/2005 worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Opheffing van het visserijverbod

Het verbod op de visserij op Noordse garnaal in NAFO-sector 3L door vaartuigen die de vlag van Litouwen voeren of daar geregistreerd zijn, wordt opgeheven met ingang van 1 december 2005.

Artikel 2

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1170/2005 wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 december 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).

(4)  PB L 188 van 20.7.2005, blz. 25.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/32


VERORDENING (EG) Nr. 2098/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot opheffing van het verbod op de visserij op sprot in ICES-sector III a door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2005 vastgesteld.

(2)

Op 9 oktober 2005 heeft Denemarken de visserij op sprot in ICES-sector III a door vaartuigen die zijn vlag voeren, stopgezet.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1779/2205 van de Commissie (4) is de visserij op sprot in ICES-sector III a door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren of daar geregistreerd zijn, verboden.

(4)

Op 15 november 2005 heeft Zweden een quotum van 1 000 t sprot in de wateren van ICES-sector III a overgedragen aan Denemarken. Derhalve moet het verbod op de visserij op sprot in ICES-sector III a door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren of daar geregistreerd zijn, worden opgeheven. Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 1779/2005 worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Opheffing van het visserijverbod

Het verbod op de visserij op sprot in ICES-sector III a door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren of daar geregistreerd zijn, wordt opgeheven met ingang van 28 november 2005.

Artikel 2

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1779/2005 wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 28 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).

(4)  PB L 288 van 29.10.2005, blz. 12. Verbod op de visserij op sprot door vaartuigen die de vlag van Denemarken voeren.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/33


VERORDENING (EG) Nr. 2099/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot opheffing van het verbod op de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2005 vastgesteld.

(2)

Op 4 november 2005 heeft Spanje de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die zijn vlag voeren, stopgezet.

(3)

Bij Verordening (EG) nr. 1894/2005 van de Commissie (4) is de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren of daar geregistreerd zijn, verboden.

(4)

Op 28 november 2005 heeft het Verenigd Koninkrijk een quotum van 300 ton heek in de wateren van de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV, aan Spanje overgedragen. Derhalve moet het verbod op de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV, door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren of daar geregistreerd zijn, worden opgeheven. Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 1894/2005 worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Opheffing van het visserijverbod

Het verbod op de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren, wordt opgeheven met ingang van 1 december 2005.

Artikel 2

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1894/2005 wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 december 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1936/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1).

(4)  PB L 302 van 19.11.2005, blz. 26. Verbod op de visserij op heek door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/34


VERORDENING (EG) Nr. 2100/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot 60e wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al Qaida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan (1), en met name op artikel 7, lid 1, eerste streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 worden personen, groepen en entiteiten opgesomd van welke de tegoeden en economische middelen krachtens die verordening worden bevroren.

(2)

Het Sanctiecomité van de VN-Veiligheidsraad heeft op 15 december 2005 besloten tot wijziging van de lijst van personen, groepen en entiteiten van welke de tegoeden en economische middelen moeten worden bevroren. Bijlage I moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 881/2002 wordt hierbij gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2018/2005 van de Commissie (PB L 324 van 10.12.2005, blz. 21).


BIJLAGE

De volgende vermelding wordt toegevoegd aan de lijst van natuurlijke personen in bijlage I van Verordening (EG) nr. 881/2002:

Sajid Mohammed Badat (alias a) Abu Issa, b) Saajid Badat, c) Sajid Badat, d) Muhammed Badat, e) Sajid Muhammad Badat, f) Saajid Mohammad Badet, g) Muhammed Badet, h) Sajid Muhammad Badet). Geboortedatum: a) 28.3.1979, b) 8.3.1976. Geboorteplaats: Gloucester, Verenigd Koninkrijk. Paspoort nr.: a) Verenigd Koninkrijk paspoort nr. 703114075, b) Verenigd Koninkrijk paspoort nr. 026725401. Overige informatie: in gevangenschap in het Verenigd Koninkrijk. Vorig adres: Gloucester, Verenigd Koninkrijk.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/36


VERORDENING (EG) Nr. 2101/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor bepaalde producten van de sector suiker

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1423/95 van de Commissie van 23 juni 1995 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten uit de sector suiker, andere dan melasse (2), en met name op artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede zin, en artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De representatieve prijzen en de aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en bepaalde stropen voor het verkoopseizoen 2005/2006 zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 van de Commissie (3). Deze prijzen en invoerrechten zijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2019/2005 van de Commissie (4).

(2)

De bovenbedoelde prijzen en invoerrechten moeten op grond van de gegevens waarover de Commissie nu beschikt, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1423/95 worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1011/2005 voor het verkoopseizoen 2005/2006 vastgestelde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1423/95 bedoelde producten worden gewijzigd zoals aangegeven in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 december 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 141 van 24.6.1995, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 624/98 (PB L 85 van 20.3.1998, blz. 5).

(3)  PB L 170 van 1.7.2005, blz. 35.

(4)  PB L 324 van 10.12.2005, blz. 23.


BIJLAGE

Met ingang van 21 december 2005 geldende gewijzigde representatieve prijzen en aanvullende invoerrechten voor witte suiker, ruwe suiker en de producten van GN-code 1702 90 99

(EUR)

GN-code

Representatieve prijs per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

Aanvullend invoerrecht per 100 kg nettogewicht van het betrokken product

1701 11 10 (1)

28,49

2,74

1701 11 90 (1)

28,49

7,29

1701 12 10 (1)

28,49

2,60

1701 12 90 (1)

28,49

6,86

1701 91 00 (2)

28,38

11,04

1701 99 10 (2)

28,38

6,52

1701 99 90 (2)

28,38

6,52

1702 90 99 (3)

0,28

0,37


(1)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt II, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad (PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1).

(2)  Vastgesteld voor de standaardkwaliteit als gedefinieerd in bijlage I, punt I, bij Verordening (EG) nr. 1260/2001.

(3)  Vastgesteld per procentpunt sacharosegehalte.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/38


VERORDENING (EG) Nr. 2102/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 december 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 21,557 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 december 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 december 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/39


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2004

Directe fiscale stimuleringsmaatregelen ten behoeve van ondernemingen die aan handelsbeurzen in het buitenland deelnemen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4746)

(Slechts de tekst in de Italiaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/919/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig voornoemde artikelen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen kenbaar te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Italië heeft decreto-legge nr. 269 van 30 september 2003 houdende dringende maatregelen ten faveure van de ontwikkeling en de correctie van de ontwikkeling van de overheidsfinanciën (hierna „DL 269/2003” genoemd) afgekondigd, dat in de Gazzetta Ufficiale della Repubblica italiana nr. 229 van 2 oktober 2003 is bekendgemaakt. In artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003 wordt voorzien in specifieke fiscale stimuli ten behoeve van deelneming aan buitenlandse expobeurzen; deze bepaling werd nadien, ongewijzigd, omgezet in wet nr. 326 van 24 november 2003 (hierna „wet nr. 326/2003” genoemd) die in de Gazzetta Ufficiale della Repubblica Italiana nr. 274 van 25 november 2003 is bekendgemaakt.

(2)

Bij schrijven D/56756 van 22 oktober 2003 heeft de Commissie de Italiaanse autoriteiten verzocht inlichtingen te verstrekken over de betrokken stimuli en over het tijdstip van de inwerkingtreding daarvan, teneinde na te kunnen gaan of van steun in de zin van artikel 87 van het Verdrag sprake was. In diezelfde brief heeft de Commissie Italië herinnerd aan de verplichting elke maatregel die staatssteun vormt, vóór de tenuitvoerlegging ervan bij de Commissie aan te melden overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

(3)

Bij brieven van 11 november (A/37737) en 26 november 2003 (A/38138) hebben de Italiaanse autoriteiten de gevraagde inlichtingen verstrekt. Op 19 december 2003 (D/58192) heeft de Commissie Italië opnieuw herinnerd aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. Tevens heeft zij de Italiaanse autoriteiten verzocht de eventuele begunstigden van de betrokken fiscale stimuli te informeren over de gevolgen zoals bedoeld in het Verdrag en in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (2), mochten deze stimuli staatssteun blijken te zijn die ten uitvoer is gelegd zonder dat de Commissie daarvoor vooraf toestemming heeft gegeven.

(4)

Bij schrijven van 18 maart 2004 (SG 2004 D/201066) heeft de Commissie Italië in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van de door Italië aan ondernemingen die deelnemen aan expobeurzen in het buitenland, verleende fiscale stimuli. Bij schrijven van 1 juni 2004 (A/35042) hebben de Italiaanse autoriteiten hun opmerkingen gemaakt.

(5)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, met het verzoek aan belanghebbenden hun opmerkingen te maken (3). De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.

II.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(6)

In artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003 is bepaald dat voor ondernemingen die, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het decreet, in Italië vennootschapsbelastingplichtig zijn, van hun belastbaar inkomen is uitgesloten het bedrag van de uitgaven die rechtstreeks met haar deelneming aan buitenlandse expobeurzen verband houden. Deze bepaling geldt uitsluitend voor de kosten die de begunstigden hebben gemaakt vanaf het belastingtijdvak dat volgt op het tijdstip van de inwerkingtreding van DL 269/2003 (2 oktober 2003), en bijgevolg is de maatregel — voor de ondernemingen waarvan de bedrijfscyclus samenvalt met het kalenderjaar — van invloed voor de vaststelling van belastbare inkomsten voor 2004. Ingevolge artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003 komt deze uitsluiting van de belasting over de vennootschapsinkomsten bovenop de gewone aftrek, in het kader van de belastingaangifte van de begunstigden, van de kosten voor deelname aan buitenlandse expobeurzen.

(7)

Wat betreft de algemene regels inzake aftrek van exploitatiekosten voor deelneming aan buitenlandse expobeurzen, kan op basis van de beginselen in artikel 108, lid 2, van de Testo unico delle imposte sui redditi (Wetboek inkomstenbelastingen — hierna „TUIR” genoemd) een onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, reclame- en promotie-uitgaven (waaronder de kosten voor beurzen) en, anderzijds, vertegenwoordigingskosten. Kunnen de twee eerste kostenposten worden afgetrokken in het boekjaar waarin ze zijn gemaakt of, in vaste tranches, tijdens het betrokken boekjaar en de vier volgende boekjaren, dan mogen vertegenwoordigingskosten uitsluitend voor één derde van het bedrag worden afgetrokken en kunnen zij, eveneens in vaste tranches, worden afgetrokken over een periode van vijf jaar.

(8)

Wat betreft de mogelijke verschillende categorieën uitgaven voor deelneming aan beurzen, is in artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003 aangegeven dat de stimuli van de regeling zijn beperkt tot deelneming aan expobeurzen en dat het bedrag dat in het kader van de regeling voor steun in aanmerking komt, niet de overige kosten omvat die eventueel worden gemaakt om aan beurzen deel te nemen.

(9)

De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat ondernemingen voor de regeling in aanmerking komen, ongeacht het soort uitgaven die, zoals eerder uiteengezet, in de regel aan uiteenlopende fiscale regelingen zijn onderworpen. Italië heeft namelijk duidelijk gemaakt dat alle uitgaven in verband met deelneming aan beurzen op dezelfde wijze worden behandeld, om problemen te vermijden bij de classificatie van de verschillende uitgavencategorieën. In artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003 worden evenwel uitdrukkelijk van het in aanmerking komende bedrag uitgesloten, de uitgaven voor sponsoring, die een onderdeel vormen van de reclame-uitgaven, die doorgaans volledig kunnen worden afgetrokken overeenkomstig het reeds genoemde artikel 108, lid 2, van de TUIR.

III.   REDENEN OM DE PROCEDURE IN TE LEIDEN

(10)

De Commissie was in haar schrijven van 18 maart 2004 waarmee zij de formele procedure inleidde, van oordeel dat de maatregel voldeed aan de criteria om een maatregel als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag aan te merken.

(11)

Meer bepaald was de Commissie bij die gelegenheid van oordeel dat met de regeling aan de begunstigden een selectief voordeel werd verleend, omdat deze regeling uitsluitend leek ten goede te komen aan ondernemingen die met hun producten deelnemen aan expobeurzen, met uitsluiting van de overige zakelijke activiteiten. Zo komen voor deze regeling niet in aanmerking de Italiaanse ondernemingen die hun producten uitsluitend op de Italiaanse markt afzetten, dienstverlenende ondernemingen, ondernemingen die goederen afzetten die niet voor deelneming aan expobeurzen in aanmerking komen, en ondernemingen die aan beurzen in Italië deelnemen.

(12)

De Commissie tekende bovendien aan dat met de regeling Italiaanse ondernemingen worden begunstigd die aan deze buitenlandse expobeurzen deelnemen, en dat zodoende hun positie wordt verstrekt ten opzichte van buitenlandse concurrenten, onder wie zowel buitenlandse handelaren die met deze ondernemingen op de Italiaanse markt en op buitenlandse markten concurreren, als in Italië gevestigde buitenlandse concurrenten die met de begunstigde ondernemingen op de Italiaanse markt concurreren.

(13)

Ten slotte was de Commissie van oordeel dat het selectieve karakter van de kwestieuze fiscale steunmaatregelen niet door de aard of de opzet van het Italiaanse fiscale stelsel kan worden gerechtvaardigd. Evenmin gaat het om een compensatie voor eventuele in het buitenland gemaakte kosten voor deelneming aan die beurzen, aangezien de steun niet afhankelijk is gesteld van enige specifieke fiscale of financiële heffing in het buitenland. Bovendien leek niet te zijn voldaan aan de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag. De voordelen hielden verband met uitgaven die niet op grond van groepsvrijstellingsverordeningen of de communautaire kaderregelingen en richtsnoeren voor steun in aanmerking komen. Wat meer bepaald de groepsvrijstellingsverordening voor KMO-steun betreft, is steun om deel te nemen aan beurzen alleen toegestaan voorzover deze niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten bedraagt en wanneer het de eerste keer is dat een KMO aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelneemt. De bewuste fiscale steun betrof evenwel alle ondernemingen én alle kosten voor deelneming aan eender welke expobeurs in het buitenland.

IV.   OPMERKINGEN VAN ITALIË

(14)

In antwoord op de beoordeling die de Commissie in haar brief van 18 maart 2004 tot inleiding van de procedure had gemaakt, hebben de Italiaanse autoriteiten drie belangrijke opmerkingen gemaakt om aan te tonen dat potentiële begunstigden in de bewuste regeling niet worden onderscheiden naar gelang de verschillende commerciële sectoren, maar dat het om een algemene maatregel gaat, die openstaat voor alle ondernemingen die commercieel actief zijn.

(15)

Ten eerste is de maatregel volgens de Italiaanse autoriteiten zonder enig onderscheid van toepassing in alle economische sectoren en staat hij open voor alle ondernemingen die aan de Italiaanse vennootschapsbelasting zijn onderworpen, op voorwaarde dat zij kosten maken voor deelneming aan beurzen in het buitenland. Voorts benadrukken de Italiaanse autoriteiten dat de desbetreffende fiscale steun ook van toepassing is op ondernemingen met een vaste inrichting in het buitenland. Ook tekenen de Italiaanse autoriteiten aan dat de betrokken fiscale steun strikt verband houdt met de kosten die worden gemaakt om aan buitenlandse expobeurzen deel te nemen, en dat daarmee geen onevenredige fiscale stimuli worden gegeven. Volgens de Italiaanse autoriteiten wordt met de regeling de deelneming aan buitenlandse expobeurzen niet als afzonderlijke commerciële activiteit gestimuleerd, doch als investering die open staat voor alle ondernemingen die de Italiaanse regering wil aanmoedigen in het kader van haar algemeen economisch beleid. De Italiaanse autoriteiten wijzen er ten slotte ook op dat het voordeel van toepassing is op ondernemingen met een vaste inrichting in het buitenland, voorzover de kosten voor deelneming aan expobeurzen door het hoofdkantoor in Italië worden gedragen.

(16)

In de tweede plaats zijn de Italiaanse autoriteiten van mening dat met de maatregel de niet-exporterende ondernemingen niet worden benadeeld, maar dat zij daarmee juist wordt gestimuleerd de moeite te nemen aan dit soort beurzen deel te nemen. Ingeval een onderneming actief is in een sector waarin goederen of diensten worden geproduceerd waarvoor in het buitenland geen markt bestaat en die niet exporteerbaar zijn, zou er geen concurrentie zijn met de ondernemingen die in sectoren waar dergelijke goederen of diensten wel worden geproduceerd, werkzaam zijn.

(17)

Ten derde benadrukken de Italiaanse autoriteiten dat de maatregel nog maar één jaar van kracht is en dat door de voordelen die ondernemingen krijgen welke aan buitenlandse expobeurzen deelnemen, bijgevolg het functioneren van de gemeenschappelijke markt niet significant wordt verstoord.

V.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

1.   Steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

(18)

Na onderzoek van de door de Italiaanse autoriteiten gemaakte opmerkingen bevestigt de Commissie het standpunt dat zij in haar schrijven van 18 maart 2004 tot inleiding van de formele onderzoekprocedure had geformuleerd: de betrokken regeling vormt staatssteun omdat zij voldoet aan alle desbetreffende criteria van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(19)

Om als staatssteun te worden aangemerkt, moet met een maatregel in de eerste plaats de begunstigden een voordeel worden verleend waardoor de kosten die zij normaalgesproken bij de uitoefening van hun commerciële activiteiten hadden moeten dragen, worden verminderd. Alle ondernemingen in Italië zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting die wordt berekend op hun nettowinst, welke het saldo van de bruto-inkomsten en de exploitatiekosten is, zoals die in hun boekhouding zijn te vinden. Met de regeling wordt de begunstigden een economisch voordeel verleend dat neerkomt op een verlaging van het belastbaar inkomen met een bedrag ter hoogte van de kosten voor deelneming aan expobeurzen in het buitenland, bedrag dat bovenop de gewone aftrek van de bruto-inkomsten komt die voor belastingdoeleinden wordt toegestaan. Een begunstigde onderneming die dergelijke kosten maakt, neemt in haar boekhouding een negatieve correctie op, die bestaat in de verlaging van het belastbaar inkomen van de onderneming in het betrokken belastingjaar. Dit voordeel wordt uiteindelijk vertaald in een lagere belasting over dat boekjaar, met het daaruit resulterende financiële voordeel voor de begunstigde.

(20)

In de opmerkingen die Italië heeft gemaakt, wordt opgemerkt dat de betrokken regeling voor de begunstigde ondernemingen geen groot voordeel inhield op het niveau van de concurrentie, omdat de effecten ervan beperkt blijven tot de daadwerkelijk gemaakte kosten en omdat dezelfde mechanismen van toepassing zijn die in de TUIR voor andere aftrekposten zijn voorzien.

(21)

Toch is de Commissie van oordeel dat, evenals door de Italiaanse autoriteiten wordt erkend, de hier te onderzoeken aftrek een buitengewoon karakter heeft ten opzichte van de normale aftrek die voor belastingdoeleinden wordt toegekend, en dat hij dus moet worden beschouwd als een voordeel waarmee de lasten worden verlaagd die in Italië vennootschapsbelastingplichtige ondernemingen normaalgesproken moeten dragen. De Commissie bevestigt derhalve haar beoordeling dat met de betrokken regeling de begunstigden een economisch en financieel voordeel wordt verleend in de vorm van een verlaging van het in Italië belastbare inkomen.

(22)

In de tweede plaats moet het voordeel door de Staat worden toegekend of uit staatsmiddelen worden bekostigd. Aangezien Italië op dit punt geen bezwaren heeft gemaakt, bevestigt de Commissie haar beoordeling die zij bij de inleiding van de formele onderzoekprocedure maakte: het voordeel is de Staat toe te rekenen omdat hij belastinginkomsten derft die normaalgesproken door de Italiaanse schatkist worden geïnd.

(23)

Ten derde moet de maatregel specifiek of selectief zijn, in die zin dat daarmee „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” worden begunstigd. De Italiaanse autoriteiten betogen in wezen dat de maatregel openstaat voor alle in Italië vennootschapsbelastingplichtige ondernemingen die bepaalde, door de Italiaanse regering gestimuleerde investeringen uitvoeren, in overeenstemming met de door de betrokken regeling nagestreefde economische beleidsdoelstellingen.

(24)

Na diepgaand onderzoek bevestigt de Commissie dat de regeling inzake bijzondere belastingvrijstelling die Italië ten uitvoer heeft gelegd, een specifieke regeling is waarmee uitsluitend ondernemingen worden begunstigd die bepaalde, subsidiabele uitgaven maken ten behoeve van deelneming aan buitenlandse expobeurzen, met uitsluiting van andere ondernemingen die niet aan dit soort beurzen deelnemen. Zelfs indien de regeling in beginsel openstaat voor alle ondernemingen die op vrijwillige basis aan buitenlandse expobeurzen deelnemen, worden met de regeling immers alleen de ondernemingen die in exporterende sectoren werkzaam zijn, begunstigd en staat deze regeling niet voor andere economische sectoren open. Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie zijn de voordelen die worden toegekend aan ondernemingen die exportactiviteiten verrichten en die bepaalde met deze activiteiten verband houdende kosten maken, selectief van aard (4).

(25)

De Commissie kan niet instemmen met de argumenten die de Italiaanse autoriteiten hebben aangedragen, als zouden de ondernemingen die niet in handel en export actief zijn, niet te vergelijken zijn met ondernemingen die commerciële activiteiten verrichten — en dat bijgevolg sprake is van een algemene regeling. De Commissie is van mening dat het voordeel — dat bestaat in de uitsluiting van bepaalde specifieke uitgaven van de belastbare grondslag, dat uitsluitend is beperkt tot de ondernemingen die exportactiviteiten uitvoeren en dat bovenop de gewone fiscale aftrek komt — niet als een algemene maatregel kan worden aangemerkt. De Commissie benadrukt bovendien dat de Italiaanse autoriteiten niet hebben aangetoond dat de maatregel door de aard of de opzet van het belastingstelsel wordt gerechtvaardigd. In ieder geval stroken de aan de begunstigde ondernemingen toegekende voordelen niet met de interne logica van het Italiaanse belastingstelsel en gaat het om uitzonderlijke en tijdelijke voordelen.

(26)

De Commissie bevestigt dat de regeling volgens haar een specifieke regeling is, aangezien daarmee bijvoorbeeld uitsluitend de ondernemingen worden begunstigd die in de export actief zijn en die dus producten tentoonstellen op buitenlandse beurzen, in tegenstelling tot ondernemingen die diensten leveren, handelaren van goederen die niet voor buitenlandse beurzen in aanmerking komen of handelaren die aan lokale beurzen deelnemen.

(27)

Voorts bevestigt de Commissie haar initiële twijfel ten aanzien van het feit dat alle in Italië belastingplichtige ondernemingen in dezelfde omvang recht hebben op de voordelen van de regeling wat betreft expobeurzen waaraan zij in het buitenland deelnemen. De Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat de uitgaven die voor de betrokken steun in aanmerking komen, ook de uitgaven omvatten van een buitenlandse vaste inrichting van een Italiaanse onderneming, die de mate van onafhankelijkheid heeft ten opzichte van het hoofdkantoor zoals bedoeld in artikel 162 van de TUIR of in de desbetreffende fiscale overeenkomsten met het land waarin die vaste inrichting is gevestigd.

(28)

Italië voert evenwel aan dat het kwestieuze voordeel enkel van toepassing is wanneer, overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003, de desbetreffende uitgaven rechtstreeks door een Italiaanse begunstigde worden gemaakt. Daardoor zijn de buitenlandse vaste inrichtingen of dochterondernemingen van Italiaanse ondernemingen verplicht de betrokken uitgaven rechtstreeks toe te rekenen aan een Italiaanse vestiging om de belastingaftrek te kunnen genieten, waardoor de facto de buitenlandse vaste inrichtingen van in Italië gevestigde ondernemingen zijn uitgesloten. De Commissie concludeert dat ook om deze reden de regeling niet op voet van gelijkheid open lijkt te staan voor alle in Italië belastingplichtige ondernemingen.

(29)

Ten slotte moet de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Italië betoogt in wezen dat de maatregel de mededinging geenszins ongunstig beïnvloedt of, subsidiair, dat de effecten ervan op de mededinging niet significant zijn, gelet op de beperkte looptijd van bewuste regeling.

(30)

Gezien de impact van de maatregel, bevestigt de Commissie de beoordeling die zij bij de inleiding van de formele onderzoekprocedure maakte. Volgens vaste rechtspraak van de Gemeenschapsrechter moet de mededinging worden geacht ongunstig te worden beïnvloed wanneer de begunstigde van de steun met andere ondernemingen concurreert op markten die voor de concurrentie openstaan (5). Meer bepaald, herhaalt de Commissie dat de betrokken maatregel de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig beïnvloedt omdat de doelstellingen en de impact van de regeling specifiek de verbetering betreffen van de handelspositie van de begunstigden bij de export van hun goederen naar buitenlandse markten — en dus rechtstreeks van invloed zijn op de ondernemingen die in het internationale handelsverkeer, met inbegrip van het intracommunautaire handelsverkeer, actief zijn. Bovendien kan ook steun ten behoeve van exportactiviteiten naar buiten de Gemeenschap het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig beïnvloeden en de mededinging binnen de Gemeenschap verstoren (6).

(31)

De Commissie kan niet instemmen met de argumenten als zou de regeling slechts een beperkte impact op de mededinging hebben gehad; het feit dat de regeling slechts één jaar van kracht blijft, sluit immers niet uit dat de desbetreffende export voldoende aanzienlijk is om bepaalde markten significant te beïnvloeden. Dit geldt met name wanneer de begunstigden grote ondernemingen zijn, die meestal aan talrijke beurzen deelnemen. Aangezien de steun bovendien niet in absolute termen is beperkt, kan het steunbedrag aanzienlijk zijn. In ieder geval kan het beperkte steunbedrag niet voldoende zijn om de mogelijkheid uit te sluiten dat de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer worden verstoord.

(32)

Voorts lijkt het redelijk aan te nemen dat de korte looptijd van de maatregel ondernemingen die meestal niet aan expobeurzen deelnemen, de voorziene voordelen niet kunnen genieten, met name wanneer die ondernemingen besluiten moeten nemen zoals over het betreden van een nieuwe markt. De maatregel lijkt bijgevolg in hoofdzaak te zijn bedoeld om de ondernemingen te begunstigen die doorgaans al aan expobeurzen deelnemen, met inbegrip van de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit specifiek bestaat in het organiseren en beheren van producttentoonstellingen op beurzen en die dus op onevenredige wijze van de betrokken steun zouden profiteren omdat zij niet uitdrukkelijk van de toepassing van artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003 zijn uitgesloten.

2.   Rechtmatigheid van de regeling

(33)

De Italiaanse autoriteiten hebben de regeling ten uitvoer gelegd zonder deze vooraf bij de Commissie aan te melden. Zodoende zijn zij hun verplichtingen uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag niet nagekomen. Aangezien de maatregel staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt en deze ten uitvoer is gelegd zonder de voorafgaande goedkeuring van de Commissie, betreft het hier onrechtmatige steun.

3.   Verenigbaarheid

(34)

Aangezien de betrokken maatregel staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt, moet de verenigbaarheid ervan aan de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag worden getoetst.

(35)

De Italiaanse autoriteiten hebben de beoordeling van de Commissie zoals de Commissie die in haar schrijven van 18 maart 2004 tot inleiding van de formele onderzoekprocedure had uiteengezet, niet betwist. De Commissie was namelijk van oordeel dat in deze zaak geen van de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag in aanmerking kon worden genomen om deze staatssteun als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt aan te kunnen merken. De Commissie bevestigt hier haar beoordeling, die zij reeds in de punten 25 tot en met 32 van haar brief van 18 maart 2004 had gemaakt.

(36)

In deze zaak houden de voordelen verband met uitgaven die niet op grond van groepsvrijstellingsverordeningen of de communautaire kaderregelingen en richtsnoeren voor steun in aanmerking komen. Wat met name de deelneming aan expobeurzen betreft, is in artikel 5, onder b), van Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (7)  (8) bepaald dat steun voor de deelneming aan vakbeurzen en tentoonstellingen niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten mag bedragen en dat de steun tot de eerste keer dat een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelneemt, moet zijn beperkt. De kwestieuze fiscale stimulus geldt echter voor alle ondernemingen en voor alle kosten in verband met deelneming aan eender welke tentoonstelling in het buitenland.

(37)

De afwijkingen van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag betreffende steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers, steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, of steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel van de deling van Duitsland ondervinden, zijn in deze zaak niet van toepassing.

(38)

Evenmin is de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag van toepassing waarbij steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, kunnen worden goedgekeurd.

(39)

Ook kan de regeling niet als een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang worden aangemerkt, noch is zij bestemd om een ernstige verstoring in de Italiaanse economie op te heffen, zoals bedoeld in artikel 87, lid 3, onder b), van het EG-Verdrag. Evenmin is de regeling bedoeld om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, zoals bepaald in artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag.

(40)

Uiteindelijk dient de regeling aan artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag te worden getoetst. Volgens die bepaling is het mogelijk steunmaatregelen goed te keuren om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. De fiscale steun die via deze regeling wordt toegekend, houdt geen verband met specifieke investeringen, met het scheppen van banen of met specifieke projecten. Het betreft eenvoudigweg een verlaging van de lasten die de betrokken ondernemingen normaalgesproken bij hun exportactiviteiten hadden moeten dragen. Zodoende moet deze steun als exploitatiesteun ten behoeve van de export worden aangemerkt. Volgens vaste praktijk van de Commissie is dit soort steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

(41)

De Commissie wijst er voorts op dat zij, zelfs indien kwam vast te staan dat de regeling de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid — zoals de internationalisering van Italiaanse ondernemingen, met als gevolg een toename van het handelsvolume — vergemakkelijkt, toch niet kan uitsluiten dat door de desbetreffende effecten op het intracommunautaire handelsverkeer de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

VI.   CONCLUSIES

(42)

De Commissie concludeert dat de fiscale steun die met de betrokken maatregel wordt toegekend, een staatssteunregeling vormt die exploitatiesteun inhoudt, waarvoor geen van de toepasselijke afwijkingen geldt en die bijgevolg onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Voorts is de Commissie van oordeel dat Italië de regeling onrechtmatig ten uitvoer heeft gelegd.

(43)

Wanneer komt vast te staan dat onrechtmatige staatssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, is het logische gevolg daarvan dat de steun van de begunstigde ondernemingen moet worden teruggevorderd. Dankzij de terugvordering van de steun wordt, voorzover mogelijk, de concurrentiesituatie hersteld zoals die vóór de toekenning van de steun bestond.

(44)

Zelfs indien deze procedure is beëindigd vóór het eind van het belastingjaar waarin de effecten van de regeling merkbaar zijn — dus vooraleer de door het merendeel van de begunstigden verschuldigde belasting definitief wordt — kan de Commissie niet uitsluiten dat de ondernemingen reeds steun hebben gekregen in de vorm van bijvoorbeeld geringe aanbetalingen van belastingen tijdens het lopende belastingjaar. De Commissie merkt op dat de Italiaanse autoriteiten na de inleiding van de formele onderzoekprocedure de potentiële begunstigden van de regeling publiek hebben gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen wanneer de Commissie mocht vaststellen dat de maatregel onverenigbare steun vormt. De Commissie acht het echter noodzakelijk dat Italië, met het oog op de terugvordering van de eventueel reeds ter beschikking gestelde steun, de potentiële begunstigden van de regeling binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van deze beschikking gelast de steun, met rente, terug te betalen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (9). Meer bepaald dient Italië, wanneer de steun reeds is toegekend in de vorm van een verlaging van de in het lopende belastingjaar verschuldigde belastingen, het volledige verschuldigde bedrag in te vorderen samen met de laatste betaling die voor 2004 is voorzien. In ieder geval dient de terugbetaling te zijn voltooid uiterlijk op het eind van het eerste belastingjaar volgend op de datum van kennisgeving van deze beschikking.

(45)

Italië verstrekt de Commissie, op de als bijlage aan deze beschikking gehechte vragenlijst, de lijst van de desbetreffende begunstigden en geeft daarbij helder aan welke maatregelen zijn gepland en al zijn genomen om de onrechtmatige staatssteun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking worden de Commissie ook alle documenten gezonden waaruit blijkt dat de procedure is ingeleid om de onrechtmatige steun van de begunstigden terug te vorderen (zoals circulaires, terugvorderingsbevelen, enz.).

(46)

Deze beschikking ziet op de regeling als dusdanig en moet onverwijld ten uitvoer worden gelegd, met inbegrip van de terugvordering van de steun die in het kader van de regeling werd toegekend. Een en ander laat evenwel de mogelijkheid onverlet dat de steun in individuele gevallen geheel of ten dele als verenigbaar wordt aangemerkt, met name in de zin van artikel 5, onder b), van de groepsvrijstellingsverordening betreffende KMO-steun,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De regeling waarbij staatssteun wordt toegekend in de vorm van fiscale stimuli ten behoeve van ondernemingen die aan expobeurzen in het buitenland deelnemen, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), van DL 269/2003, die Italië op onwettige wijze, in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, ten uitvoer heeft gelegd, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Italië trekt de in de eerste alinea bedoelde regeling in.

Artikel 2

1.   Italië neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures.

2.   Ingeval de steun reeds is toegekend in de vorm van een verlaging van de in het lopende belastingjaar verschuldigde belastingen, vordert Italië het volledige verschuldigde bedrag in samen met de laatste betaling die voor het jaar 2004 is voorzien.

In alle overige gevallen vordert Italië de verschuldigde belasting terug uiterlijk op het eind van het eerste belastingjaar volgend op de datum van kennisgeving van deze beschikking.

3.   De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld, tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. Deze rente wordt berekend overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 794/2004.

Artikel 3

Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking, aan de hand van de als bijlage aangehechte vragenlijst, mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Binnen dezelfde in de eerste alinea bedoelde termijn:

a)

verlangt Italië van alle begunstigden van de in artikel 1 bedoelde steun dat zij de onrechtmatige steun met rente terugbetalen;

b)

deelt Italië alle bescheiden mee waaruit blijkt dat de procedure is ingeleid om de onrechtmatige steun van de begunstigden terug te vorderen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 14 december 2004.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 221 van 3.9.2004, blz. 2.

(2)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van 10 december 1969, gevoegde zaken 6 en 11/69, Commissie van de Europese Gemeenschappen/Franse Republiek, Jurispr. 1969, blz. 523; Arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 1988, zaak 57/86, Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1988, blz. 2855, en Arrest van het Hof van Justitie van 15 juli 2004, zaak C-501/00, Koninkrijk Spanje/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 2004, blz. I-6717.

(5)  Zie bijvoorbeeld Arrest van het Hof van Justitie van 30 april 1998, zaak T-214/95, Het Vlaamse Gewest/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1998, blz. II-717.

(6)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1990, zaak C-142/87, Koninkrijk België/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1990, blz. I-959.

(7)  De tekst bevat een materiële vergissing. Deze zin komt als volgt te luiden: „Wat met name de deelneming aan expobeurzen betreft, is in artikel 5, onder b), van Verordening (EG) Nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen […]”. De betrokken verordening is te vinden in PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33 en niet, zoals in noot 7 verkeerdelijk is aangegeven, PB L 10 van 13.1.2001, blz. 1.

(8)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 1.

(9)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE

Informatie betreffende de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie betreffende Steunmaatregel C 12/04 — Italië — Directe fiscale stimuleringsmaatregelen ten behoeve van ondernemingen die aan handelsbeurzen in het buitenland deelnemen

1.   Totaal aantal begunstigden en totaalbedrag van de terug te vorderen steun

1.1.

Zet nader uiteen hoe het van de individuele begunstigden terug te vorderen steunbedrag wordt berekend:

Kapitaal

Rente

1.2.

Totaalbedrag van de terug te vorderen onrechtmatige steun (brutosubsidie-equivalent, prijzen van …) die in het kader van de regeling is toegekend.

1.3.

Totaal aantal begunstigden bij wie de onrechtmatige, in het kader van deze regeling toegekende steun moet worden teruggevorderd.

2.   Voorgenomen of reeds genomen maatregelen voor het terugvorderen van de steun

2.1.

Beschrijf nader welke maatregelen al zijn genomen en welke maatregelen zijn gepland om de steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Vermeld de rechtsgrondslag van die maatregelen.

2.2.

Tegen wanneer zal de terugvordering van de steun zijn afgerond?

3.   Informatie over de individuele begunstigden

Geef in de aangehechte tabel nadere gegevens over elk van de begunstigden bij wie de onrechtmatige, in het kader van de regeling toegekende staatssteun moet worden teruggevorderd.

Begunstigde

Bedrag onrechtmatige steun (1)

valuta …

Terugbetaalde bedragen (2)

valuta …

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(1)  Steunbedrag dat de begunstigde ter beschikking is gesteld (in brutosubsidie-equivalent, prijzen van …).

(2)  

(°)

Terugbetaalde brutobedragen (inclusief rente).


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/48


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2005

betreffende een steunmaatregel van de Bondsrepubliek Duitsland ten gunste van het vleesverwerkingsbedrijf Greußener Salamifabrik GmbH

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 2725)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(2005/920/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben uitgenodigd hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

De maatregel werd bij schrijven van 6 november 1997 overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag genotificeerd. De begunstigde had blijkbaar al eerder dergelijke steun ontvangen. Daarom is de maatregel geregistreerd als niet-genotificeerde steunmaatregel. Bij schrijven van 4 februari 1998, van 10 juni 1998 en van 4 februari 1999 deed Duitsland de Commissie aanvullende informatie toekomen.

(2)

Bij schrijven van 7 juni 1999 stelde de Commissie Duitsland in kennis van haar besluit, vanwege deze steunmaatregel de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

(3)

De beschikking van de Commissie om de procedure in te leiden werd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen  (2) gepubliceerd. De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om opmerkingen te maken.

(4)

De ontvangen opmerkingen zijn naar Duitsland gestuurd met het verzoek hierop te reageren. De opmerkingen van Duitsland zijn bij schrijven van 23 februari 2000 ontvangen.

(5)

Bij schrijven van 18 mei 2005, ontvangen op 23 mei 2005, heeft Duitsland de Commissie overeenkomstig artikel 7, lid 7, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3) verzocht om op basis van de haar verstrekte informatie een beschikking te geven.

II.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(6)

De begunstigde onderneming, Greußener Salamifabrik GmbH, was een vleesverwerkingsbedrijf dat verschillende soorten worst- en vleesproducten produceerde en op de markt bracht. De onderneming slachtte de dieren niet zelf, maar verwerkte slachtvlees. Volgens de door Duitsland ter beschikking gestelde informatie werd op 1 oktober 1999 een insolventieprocedure tegen Greußener Salamifabrik GmbH in gang gezet. De Commissie werd niet geïnformeerd over de uitkomst van deze procedure. Het lijkt er echter op dat in elk geval de productiefaciliteiten van de onderneming — onder de naam „Greußener Salami- und Schinkenfabrik GmbH” — nog steeds in bedrijf zijn. De opmerkingen in de onderhavige beschikking hebben echter betrekking op de later in insolventie geraakte onderneming Greußener Salamifabrik GmbH.

(7)

Gestage omzetdalingen hadden ertoe geleid dat de onderneming sinds 1995 verlies maakte en dat de kasstroom van de onderneming vanaf 1995 negatief was. Uit een door Dr. Zimmermann & Partner in september 1996 opgesteld rapport kan worden opgemaakt dat de kasstroomsituatie van de onderneming op dat moment uiterst kritiek was. Dat de onderneming in financiële problemen verkeerde, is in het besluit van de Commissie tot het inleiden van de procedure (4) meegedeeld en tijdens de onderzoeksprocedure niet in twijfel getrokken. Een herstructurering van Greußener Salamifabrik GmbH werd noodzakelijk geacht. Ter financiering hiervan moest de onderneming in het vierde kwartaal van 1996 extra leningen (ter hoogte van 375 000 DEM bij de Dresdner Bank AG en van 725 000 DEM bij de Sparkasse Erfurt) opnemen. Voor beide leningen heeft de Thüringer Aufbaubank een garantie voor niet-betaling ter hoogte van 80 % gesteld, waardoor derhalve een bedrag van 880 000 DEM is afgedekt. Deze borgstelling is bij de Commissie, in strijd met de bepalingen van schrijven SG(89) D/4328 van de Commissie van 5 april 1989 aan de lidstaten, niet genotificeerd; deze wordt hierna als steunmaatregel 1 aangeduid.

(8)

Op 8 januari 1997 nam Ergewa GmbH 75 % van de aandelen van de begunstigde onderneming over. De nieuwe eigenaar ging over tot een specifieke waardecorrectie op ongedekte exporttransacties naar Rusland en een afwaardering van de voorraad, waarmee in totaal een bedrag van 1,2 miljoen DEM was gemoeid. Dit leidde in combinatie met een verdere afname van de verkoop tot een verslechtering van de balans, die opnieuw een herstructurering noodzakelijk maakte.

(9)

Duitsland heeft in zijn notificatiebrief van 6 november 1997 duidelijk gemaakt dat Greußener Salamifabrik GmbH haar omzet- en inkomensdoelstellingen voor 1997 niet heeft gehaald, dat de onderneming voortdurend insolvent dreigt te worden en dat ervan uitgegaan moet worden dat de onderneming niet meer in staat is om haar terugbetalingsverplichtingen tegenover de banken na te komen. Daarom werd in augustus 1997 door Schitag, Ernst & Young Deutsche Allgemeine Treuhand AG een nieuw saneringsplan voor Greußener Salamifabrik GmbH opgesteld. Het nieuwe saneringsplan voorzag in drie soorten maatregelen:

a)

Sanering van de financiële structuur door:

gedeeltelijke kwijtschelding voor de onderneming doordat crediteuren bereid zijn af te zien van vorderingen,

schuldsanering van bestaande bankverplichtingen,

kapitaalinjectie door de aandeelhouders.

b)

Ontwikkeling en van een nieuw marketingconcept.

c)

Maatregelen gericht op kostenbesparing.

1.   Financiële structuur

(10)

Als onderdeel van de herstructurering zag de Sparkasse Erfurt af van een vordering ten bedrage van 1,7 miljoen DEM. Ter compensatie werd deels de eerder door de Thüringer Aufbaubank (een staatsbank) verleende borgstelling voor een lening ter hoogte van 725 000 DEM (zie overweging 7) opgeëist; 370 000 DEM (64 % van het garantiebedrag) werd in het kader van de herstructurering aan de Sparkasse Erfurt betaald. Daarnaast werd er deels een garantie die de Bürgschaftsbank Thüringen GmbH (een particuliere bank) in 1993 voor een lening ter hoogte van 1 miljoen DEM had verleend, opgeëist; aan de Sparkasse Erfurt werd 590 000 DEM (74 % van het garantiebedrag) betaald.

(11)

Bovendien herfinancierde de Dresdner Bank Erfurt een lening ter hoogte van 2,5 miljoen DEM, die door de Sparkasse Erfurt was verleend. De Dresdner Bank verschafte deze lening echter alleen op voorwaarde dat de Thüringer Aufbaubank zich voor 80 % van de lening garant stelde.

(12)

De nieuwe garantie ter hoogte van 2 miljoen DEM werd, evenals de gedeeltelijke beslaglegging (370 000 DEM) op de vroegere garantie, bij schrijven van 6 november 1997 conform artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag en conform haar schrijven SG(89) D/4328 van 5 april 1989 aan de lidstaten bij de Commissie genotificeerd. Deze beide maatregelen samen worden hierna als steunmaatregel 2 aangeduid. Duitsland deelde bij schrijven van 4 februari 1999 en opnieuw bij schrijven van 18 mei 2005 mee dat de garantie van de Thüringer Aufbaubank ter hoogte van 2 miljoen DEM alleen op voorwaarde van goedkeuring door de Commissie zou worden verleend.

(13)

De lening van de Dresdner Bank Erfurt ter hoogte van 2,5 miljoen DEM werd aan Greußener Salamifabrik GmbH uitbetaald.

(14)

Ten slotte heeft Ergewa GmbH, die 75 % van de aandelen in bezit had, de onderneming nog een achtergestelde lening ter hoogte van 1,5 miljoen DEM verstrekt.

2.   Marketingstrategie

(15)

De marketingstrategie omvat de volgende drie doelen: productontwikkeling, productbeleid en afzetbevordering. In het algemeen moet daardoor een sterkere marktgerichtheid worden bereikt.

3.   Maatregelen gericht op kostenbesparing

(16)

De besparingen die het eenvoudigst te realiseren waren, werden al in het kader van een vroegere herstructurering toegepast. Het saneringsplan voorzag echter in verdere kostenbesparingen, met name door het stroomverbruik en de transportkosten te verminderen.

(17)

Volgens de aan de Commissie verstrekte informatie zouden deze maatregelen samen de onderneming weer levensvatbaar en rendabel maken. Hiervoor zou echter een omzetstijging van 6 845 000 DEM in 1996 naar 7 miljoen DEM in 1998 en naar 8 miljoen DEM in 1999 noodzakelijk zijn geweest.

(18)

De Commissie heeft de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid ten aanzien van de genoemde maatregelen ten gunste van Greußener Salamifabrik GmbH, die als volgt kunnen worden samengevat:

de garantie van 80 % van de Thüringer Aufbaubank voor twee leningen tot een totaalbedrag van 1,1 miljoen DEM in december 1996 (garantiebedrag: 880 000 DEM);

de gedeeltelijke aanspraak op een van de garanties (370 000 DEM) bij de herstructurering/schuldsanering in 1997;

de tweede garantie van 80 % van de Thüringer Aufbaubank voor een banklening ter hoogte van 2,5 miljoen DEM (garantiebedrag: 2 miljoen DEM) in 1997.

(19)

Aangezien de garanties voor een onderneming in financiële problemen zijn overgenomen, moet de Commissie ervan uitgaan dat het deel dat onder de steunmaatregel valt op het moment van verlening overeenkomt met 100 % van het gegarandeerde bedrag, te weten 880 000 DEM in 1996 en 2 miljoen DEM in 1997, dus in totaal 2,88 miljoen DEM.

(20)

De Commissie heeft de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de genoemde maatregelen ingeleid, omdat zij twijfels had of de maatregel in overeenstemming is met haar schrijven SG(89) D/4328 van 5 april 1989 over staatsgaranties en met de richtsnoeren van 1994 en 1997 voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (5). Ten aanzien van de richtsnoeren betwijfelde de Commissie of de levensvatbaarheid van de onderneming met de herstructurering kan worden hersteld, of het principe is nageleefd dat herstructureringssteunmaatregelen slechts eenmaal kunnen worden verleend en of aan de eis van volledige uitvoering van het herstructureringsplan is voldaan.

(21)

Steunmaatregel 1 werd in de vorm van staatsgaranties verleend, wat betekent dat deze in overeenstemming moet zijn met schrijven SG(89) D/4328 van de Commissie van 5 april 1989 aan de lidstaten. In dit schrijven heeft de Commissie verklaard dat zij garanties alleen zal toestaan, wanneer voor een beroep op deze garanties bij overeenkomst bijzondere voorwaarden zijn bedongen, welke voorwaarden zelfs kunnen inhouden dat de faillietverklaring van de begunstigde onderneming moet worden overgelegd. Uit de verstrekte informatie blijkt niet dat aan een beroep op de genoemde garanties bijzondere voorwaarden waren verbonden.

(22)

De steun werd verleend omdat de onderneming in financiële problemen verkeerde en moest worden gesaneerd. Daarom moest de steunmaatregel in het kader van de richtsnoeren voor de reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden worden getoetst die op het moment van de garantieverlening golden. Voor steunmaatregel 1 beschikt de Commissie over geen enkel gegeven om te kunnen toetsen of hij verenigbaar is met de bovengenoemde richtsnoeren. Voor steunmaatregel 2 is blijkbaar aan drie van de voorwaarden van de herstructureringsrichtsnoeren niet voldaan. Het ziet ernaar uit dat de rentabiliteit van de onderneming niet is hersteld door de steunmaatregel. Bovendien lijkt de onderneming te hebben geprobeerd om de rentabiliteit te herstellen door haar problemen door uitbreiding te overwinnen. Door een dergelijke expansie zou de concurrentie onrechtmatig vervalst kunnen worden. Ten slotte was het niet duidelijk of het herstructureringsplan volledig was uitgevoerd.

III.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(23)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van Kemper Fleischwarenfabrik (Nortrup), van het Bundesverband der Deutschen Fleischwarenindustrie e.V. (Bonn) en van een derde belanghebbende, die niet genoemd wil worden. Deze belanghebbenden waren alle drie van mening dat een omzetstijging alleen door prijsverlagingen had kunnen worden bereikt, wat schadelijk zou zijn geweest voor de sector. Het Bundesverband der Deutschen Fleischwarenindustrie e.V. wees erop dat jaarlijks 1 % van de Duitse vleesverwerkingsbedrijven uit de markt stapt. Op deze zeer concurrerende markt kunnen alleen de besten overleven. Houdt men een onderneming kunstmatig in leven, dan schaadt men de belangen van de sector. Bovendien zou de voorgestelde marketingstrategie door bijna alle ondernemingen in de sector worden toegepast. Volgens het Bundesverband kan een dergelijke strategie zonder aanzienlijke middelen — die niet beschikbaar waren — niet succesvol zijn.

IV.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(24)

Afgezien van de verzoeken om verlenging van de beantwoordingstermijn, heeft Duitsland bij schrijven van 22 juli 1999, van 28 juli 1999, van 6 augustus 1999 en van 23 februari 2000 opmerkingen doorgegeven.

(25)

In het eerste schrijven deelde Duitsland mee dat de onderneming deels werd overgenomen.

(26)

In het tweede schrijven kondigde Duitsland aan dat het de garantieovereenkomst mét de voorwaarden voor het beschikbaar stellen van de garantie wilde overleggen, presenteerde het het herstructureringsplan voor de eerste herstructurering en deelde het mee dat het ook de na de tweede herstructurering verwachte financiële resultaten wilde overleggen. Ten slotte werd er nadere informatie aangekondigd met betrekking tot de vraag waarom de omzetdoelstellingen na de tweede sanering niet zijn gehaald.

(27)

In het schrijven van 28 juli 1999 wees Duitsland er bovendien op dat de onderneming niet van plan is haar productiecapaciteit uit te breiden, maar ongeveer net zoveel zal blijven produceren als in het verleden (1994/1995). De problemen van de onderneming zouden aan externe factoren zijn toe te schrijven, zoals het uitbreken van de varkenspest, de achteruitgang van de Russische markt en de BSE-crisis. Ten slotte zou het onwaarschijnlijk zijn dat de steunmaatregel tot verstoring van de concurrentieverhoudingen zou leiden, aangezien het bij de begunstigde onderneming om een MKB-bedrijf zou gaan dat alleen in Thüringen actief is.

(28)

Aan het derde schrijven van 6 augustus 1999 voegde Duitsland de garantieovereenkomst en het saneringsplan voor de eerste herstructurering als bijlagen toe.

(29)

In zijn schrijven van 23 februari 2000 deelde Duitsland mee dat er een insolventieprocedure aanhangig was gemaakt tegen de Greußener Salamifabrik GmbH en dat de banken hun kredietlijnen hadden ingetrokken. Bovendien was een schrijven van de hoofdbank van de onderneming, de Dresdner Bank, bijgevoegd, waarin de bank verklaart dat de concurrenten zich zeker tegen de steunmaatregel zullen uitspreken.

V.   BEOORDELING

(30)

Door de maatregelen wordt aan een vleesverwerkingsbedrijf steun verleend. Conform artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999, houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector rundvlees (6) en conform artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector varkensvlees (7) gelden de artikelen 87, 88 en 89 van het EG-Verdrag voor onder deze verordeningen vallende producten. De sectoren waarop de steunmaatregel van toepassing is, vallen daarom onder de communautaire voorschriften voor staatssteun.

(31)

Conform artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van overheden of van overheidswege gefinancierde steunmaatregelen in welke vorm dan ook, die de concurrentie door begunstiging van bepaalde ondernemingen of van de productie van bepaalde goederen vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover zij het handelsverkeer tussen de lidstaten negatief beïnvloeden.

(32)

De steun werd in de vorm van staatsgaranties verleend. Dankzij deze garanties kon de begunstigde onderneming geld opnemen om te overleven in plaats van failliet te gaan of geherstructureerd te worden.

(33)

Steunmaatregel 1 werd in 1996 verleend. Niet-genotificeerde staatssteun moet op basis van de op het moment van verlening geldende wettelijke voorschriften worden beoordeeld. De wettelijke basis voor de beoordeling van staatsgaranties was in 1996 schrijven SG(89) D/4328 van de Commissie van 5 april 1989 aan de lidstaten. In dit schrijven heeft de Commissie verklaard dat alle staatsgaranties onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vallen. Daar komt nog bij dat conform punt 2.3 van de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (hierna „richtsnoeren van 1994” genoemd) bij kredietgaranties door de overheid voor een onderneming die in problemen verkeert, het vermoeden bestaat dat de overgedragen financiële middelen staatssteun bevatten. Zoals beschreven in overweging 7, verkeerde de begunstigde onderneming op het moment van de verlening van steunmaatregel 1 in financiële problemen. Conform nummer 2.1 van de richtsnoeren van 1994 behoren een teruglopende rentabiliteit, dalende omzetten en een afgenomen kasstroom tot de typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden.

(34)

Steunmaatregel 2 werd in 1997 genotificeerd. Genotificeerde steunmaatregelen moeten op basis van de op het moment van verlening geldende wettelijke voorschriften worden beoordeeld. In punt 4 van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (8) worden de vier voorwaarden genoemd waaronder afzonderlijke staatsgaranties geen onder artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vallende steun vormen. Aangezien Duitsland duidelijk heeft gemaakt dat de kredietnemer, Greußener Salamifabrik GmbH, op het moment van de verlening van de tweede garantie als onderneming in moeilijkheden moest worden aangemerkt (zie overweging 9), is reeds aan de eerste van de daar genoemde voorwaarden niet voldaan.

(35)

Derhalve gaat het bij deze maatregel om uit overheidsmiddelen (via de Thüringer Aufbaubank) verleende steun.

(36)

Aangezien de garanties voor een onderneming in financiële moeilijkheden werden verleend, gaat de Commissie ervan uit dat het deel dat onder de steunmaatregel valt, overeenkomt met 100 % van het gegarandeerde bedrag ter hoogte van 880 000 DEM voor de eerste en 2 miljoen DEM voor de tweede garantie, dus in totaal 2,88 miljoen DEM.

(37)

De steunmaatregel begunstigt bepaalde ondernemingen, in het onderhavige geval één enkele onderneming, Greußener Salamifabrik GmbH.

(38)

Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie duidt de verbetering van de concurrentiepositie van een onderneming naar aanleiding van overheidssteun in het algemeen op concurrentievervalsing ten opzichte van concurrerende ondernemingen die een dergelijke steun niet ontvangen (9). Noch de in verhouding geringe omvang van een steunmaatregel noch de in verhouding geringe grootte van de begunstigde onderneming sluit a priori de mogelijkheid van negatieve beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten uit (10).

(39)

Een maatregel benadeelt het handelsverkeer tussen de lidstaten als hij de invoer uit andere lidstaten bemoeilijkt of de uitvoer naar andere lidstaten vergemakkelijkt. Hierbij is doorslaggevend of het intracommunautaire handelsverkeer zich op grond van de omstreden maatregel anders ontwikkelt of dreigt te ontwikkelen.

(40)

De door de steunregeling begunstigde producten maken onderdeel uit van het handelsverkeer tussen de lidstaten (11) en zijn derhalve blootgesteld aan concurrentie. Dientengevolge moet gevreesd worden dat het intracommunautaire handelsverkeer zich naar aanleiding van de maatregel anders heeft ontwikkeld.

(41)

Derhalve moet de onderhavige maatregel worden beschouwd als een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(42)

Op het verbod op overheidssteun in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag volgen in de leden 2 en 3 uitzonderingsgronden.

(43)

Aan de voorwaarden voor de uitzonderingsregeling conform artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag is gezien de aard en de doelstelling van de steunmaatregel niet voldaan. Overigens heeft Duitsland zich niet op artikel 87, lid 2, beroepen.

(44)

In artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag worden de steunmaatregelen vermeld die als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd. Of zij inderdaad met het Verdrag verenigbaar zijn, moet niet alleen vanuit het standpunt van een bepaalde lidstaat, maar ook vanuit het gezichtspunt van de Gemeenschap worden onderzocht. Ter wille van het soepel functioneren van de gemeenschappelijke markt moeten de in artikel 87, lid 3, geformuleerde uitzonderingen in enge zin worden geïnterpreteerd.

(45)

Ten aanzien van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag moet erop gewezen worden dat de begunstigde onderneming gevestigd is in een regio waarin volgens de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (12) de economische toestand, vergeleken met die van de gehele Gemeenschap, als bijzonder ongunstig kan worden beschouwd (bruto binnenlands product per inwoner — afgemeten aan de koopkracht — minder dan 75 % van het communautaire gemiddelde). Volgens de genoemde richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (en een eerdere versie van deze richtsnoeren (13) zijn de voorschriften inzake het verlenen van staatssteun in de streken zoals bedoeld in artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag, niet van toepassing voor de landbouwsector. Derhalve kan artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag niet ter motivering van een steunmaatregel voor de productie, de verwerking en het op de markt brengen van bijlage I-producten worden aangevoerd.

(46)

Ten aanzien van artikel 87, lid 3, onder b), van het EG-Verdrag moet worden geconstateerd dat de betreffende steunmaatregel de verwezenlijking van een belangrijk beleidsvoornemen van gemeenschappelijk Europees belang niet bevordert en er evenmin op is gericht een ernstige verstoring van de Duitse economie op te heffen.

(47)

Bovendien is de maatregel niet bedoeld noch geschikt om de doelstellingen van artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag te realiseren.

(48)

Steunmaatregelen die de ontwikkeling van bepaalde bedrijfstakken of van bepaalde economische regio’s bevorderen, kunnen door de Commissie conform artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, voor zover zij de ontwikkeling van bepaalde bedrijfstakken of van bepaalde economische regio’s vergemakkelijken en voor zover de omstandigheden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(49)

Normaal gesproken zou de Commissie de verenigbaarheid van steunmaatregelen aan ondernemingen in financiële moeilijkheden beoordelen aan de hand van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag op basis van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden van 2004 (14) (hierna „richtsnoeren van 2004” genoemd). Op grond van de punten 103 en 104 van deze richtsnoeren beoordeelt de Commissie echter de vóór 10 oktober 2004 genotificeerde steunmaatregelen en de volledig vóór de publicatie van de richtsnoeren van 2004 verleende en niet-genotificeerde reddings- en herstructureringssteun op basis van de op het moment van notificatie respectievelijk van de op het moment van verlening van de steunmaatregel geldende richtsnoeren. Steunmaatregel 1 werd in 1996 verleend, steunmaatregel 2 is in november 1997 genotificeerd. Op dat moment waren de richtsnoeren van 1994 van kracht. Volgens punt 2.2 van de richtsnoeren van 1994 is het voor de landbouwsector aan het oordeel van de lidstaten overgelaten om de vóór het van kracht worden van deze richtsnoeren geldende bijzondere voorschriften van de Commissie voor reddings- en herstructureringssteun ten gunste van afzonderlijke steunontvangers in deze sector toe te passen. Duitsland heeft niet om de gebruikmaking van deze mogelijkheid verzocht. Derhalve wordt de maatregel op basis van de bepalingen van de richtsnoeren van 1994 beoordeeld.

(50)

Steunmaatregel 1 betreft een staatsgarantie van 80 % voor leningen ter waarde van 1,1 miljoen DEM. De Commissie heeft de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om de volgende redenen ingeleid:

Het was niet zeker of de garantie in overeenstemming was met de bijzondere voorwaarden voor staatsgaranties.

Er bestond geen herstructureringsplan (saneringsplan), waaruit bleek dat de steunmaatregel in overeenstemming was met de richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

(51)

Duitsland heeft een kopie van de garantieovereenkomst overgelegd. Volgens deze overeenkomst kan er alleen een beroep op de garantie worden gedaan als de begunstigde onderneming in financiële problemen verkeert (faillissementsprocedure e.d.) en als de gegarandeerde lening niet door de verkoop van andere vermogensbestanddelen van de onderneming kan worden afgelost. Derhalve werd voldaan aan de in schrijven SG(89) D/4328 van de Commissie van 5 april 1989 aan de lidstaten (15) genoemde voorwaarde. Dat betekent dat de garantie in overeenstemming was met de bijzondere voorwaarden voor staatsgaranties.

(52)

Aangezien de begunstigde onderneming, Greußener Salamifabrik GmbH, op het moment van de garantieverlening als onderneming in problemen beschouwd kan worden, moet deze steunmaatregel echter in het kader van de op het moment van de garantieverlening geldende communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden worden getoetst (zie overweging 49). De garantie werd in het kader van de sanering van de begunstigde onderneming verleend.

(53)

Duitsland heeft een rapport van Dr. Zimmermann & Partner van 9 september 1996 overgelegd. Volgens informatie van Duitsland gaat het bij dit rapport om het saneringsplan dat op het moment van het verlenen van de eerste staatssteunmaatregel was voorgelegd. Dit rapport is echter in tweeërlei opzicht ongeschikt als saneringsplan: de status van het rapport is niet duidelijk en in het rapport wordt ook niet gesproken over een herstructurering.

(54)

Veeleer lijkt dit rapport te bestaan uit een beschrijving van de onderneming met als peildatum 9 september 1996. Volgens dit rapport waren de problemen van de onderneming veroorzaakt door de BSE-crisis en door het wegvallen van de uitvoermarkten in Oost-Europa. In het rapport werden echter met de hand gewijzigde cijfers aangetroffen, vermoedelijk daterend van een later tijdstip. Voorts is niet duidelijk of het plan door de eigenaren van de onderneming is geaccepteerd.

(55)

Het rapport geeft informatie over de kostenstructuur en de kapitaalbehoefte van de onderneming in september 1996. Afgezien van een beschrijving van de versterking van het bestaande management is niet duidelijk hoe de onderneming moet worden geherstructureerd. Indien dit rapport op het moment dat het werd opgesteld als herstructureringsplan was bedoeld, wat niet duidelijk is, dan zou dit zo kunnen worden opgevat dat de onderneming haar problemen door expansie en zonder welke herstructurering dan ook zou kunnen overwinnen.

(56)

Volgens de richtsnoeren van 1994 kan een steunmaatregel als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de steunmaatregel moet de rentabiliteit van de onderneming herstellen;

b)

buitensporige concurrentievervalsing door de steunmaatregel moet worden vermeden;

c)

de steun moet in redelijke verhouding staan tot de kosten en baten van de herstructurering en

d)

de uitvoering van het herstructureringsplan wordt aan de hand van jaarlijks te presenteren rapporten gecontroleerd.

(57)

Volgens het rapport van Dr. Zimmermann & Partner is de omzet van de begunstigde onderneming sinds 1994 continu gedaald. Toch zou volgens dit rapport de omzet in het volgende jaar weer stijgen. Een verklaring voor deze verwachte ontwikkeling wordt echter niet gegeven, hoewel herstel van de rentabiliteit van deze kentering afhankelijk was. In punt 3.2.2, onder i), van de richtsnoeren van 1994 is bepaald: „De verbetering van de levensvatbaarheid dient voornamelijk voort te vloeien uit de interne maatregelen van het herstructureringsplan en mag alleen berusten op externe factoren zoals hogere prijzen (…), indien de gemaakte marktveronderstellingen algemeen erkend worden.”. Aangezien aan deze voorwaarde niet is voldaan, is de Commissie niet van mening dat deze steunmaatregel in de vorm van een garantie tot een herstel van de rentabiliteit leidt.

(58)

De rentabiliteit zou via een omzetstijging moeten worden hersteld. Hoewel de omzetstijging klaarblijkelijk met de bestaande productiecapaciteit zou kunnen worden bereikt, had de rentabiliteit alleen weer hersteld kunnen worden doordat concurrerende ondernemingen marktaandeel verliezen (zou de markt echter stabiel zijn, zoals het „herstructurerings”-rapport stelt, dan zou de vraag afnemen). Derhalve komt de Commissie ook tot de slotsom dat de steunmaatregel niet geschikt is om buitensporige concurrentievervalsing te voorkomen, aangezien het rentabiliteitsherstel tot een benadeling van concurrerende ondernemingen zou hebben geleid.

(59)

Of aan de eis is voldaan dat de steun in verhouding staat tot de kosten en baten van de herstructurering, is moeilijk te beoordelen. Van door steunmaatregelen begunstigde ondernemingen wordt doorgaans verwacht dat zij uit eigen middelen of via externe commerciële financiering een belangrijke bijdrage leveren aan de herstructurering. Volgens het rapport van Dr. Zimmermann & Partner zou de eigenaar van de onderneming nieuw kapitaal inbrengen, maar het was niet duidelijk of dit werkelijk is gebeurd. Derhalve kan de Commissie niet definitief vaststellen of de steun op dit punt met de richtsnoeren van 1994 in overeenstemming is.

(60)

Ten slotte is onduidelijk hoe de „herstructurering” zou moeten worden gecontroleerd. Dientengevolge is ook aan deze in de richtsnoeren genoemde voorwaarde niet voldaan.

(61)

Greußener Salamifabrik GmbH voldoet aan de criteria om als klein of middelgroot bedrijf (MKB — midden- en kleinbedrijf) te worden geclassificeerd. Conform punt 3.2.4 van de richtsnoeren van 1994 zal de Commissie aan herstructureringssteun voor het MKB niet dezelfde strenge eisen stellen als aan herstructureringssteun voor grote ondernemingen, omdat dergelijke steun doorgaans minder wijzigingen met zich brengt voor het handelsverkeer. Deze soepelere opstelling bij de beoordeling van herstructureringssteun voor het MKB betreft echter in het bijzonder de verplichting tot capaciteitsinkrimping in bedrijfstakken met structurele overcapaciteit en de rapportageverplichting. Onverlet de voor het MKB geldende soepelere opstelling was reeds vastgesteld dat de steun niet tot herstel van de rentabiliteit van de begunstigde onderneming leidt (zie overweging 57) en dat hij de concurrentie onrechtmatig vervalst.

(62)

Op de genoemde gronden beschouwt de Commissie de eerste steunmaatregel, die aan Greußener Salamifabrik GmbH in de vorm van staatsgaranties voor een bedrag van maximaal 880 000 DEM werd verleend, als onverenigbaar met de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. Aangezien deze steun onrechtmatig werd verleend en onverenigbaar is met het Verdrag, moet hij worden terugbetaald.

(63)

De tweede steunmaatregel betreft de gedeeltelijke gebruikmaking en uitbetaling van 370 000 DEM aan de Sparkasse Erfurt in het kader van de eerste garantie bij de schuldsanering/de herstructurering van 1997 en de staatsgarantie van 80 % voor een lening ter hoogte van 2,5 miljoen DEM, die in 1997 door de Dresdner Bank beschikbaar werd gesteld.

(64)

Aangezien de eerste staatsgarantie, zoals in overweging 62 is uiteengezet, een onrechtmatig verleende, met de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag onverenigbare steunmaatregel ten gunste van Greußener Salamifabrik GmbH vormt, gelden deze vaststellingen ook voor de gedeeltelijke gebruikmaking van de eerste garantie in het kader van het tweede herstructureringsplan.

(65)

De garantie van 80 % voor een lening ter hoogte van 2,5 miljoen DEM moet volgens de bepalingen van de mededeling van de Commissie over de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties worden beoordeeld (zie overweging 34). Uit de aan de Commissie overgelegde algemene voorwaarden voor garanties die door de Thüringer Aufbaubank worden gehanteerd, blijkt dat er alleen een beroep op de garantie kan worden gedaan, als de begunstigde onderneming in financiële problemen verkeert (faillissementsprocedure e.d.) en als de gegarandeerde lening niet door de verkoop van andere vermogensbestanddelen van de onderneming kan worden afgelost (zie ook overweging 51). Aan de in punt 5.3 van de genoemde mededeling van de Commissie genoemde bijzondere voorwaarden is derhalve voldaan.

(66)

Conform punt 2.1 van de richtsnoeren van 1994 behoren tot de typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden een teruglopende rentabiliteit, toenemende verliezen, dalende omzetten, groeiende voorraden, overcapaciteit, geringere kasstroom, stijgende schulden- en rentelasten en een lage nettoboekwaarde.

(67)

Aangezien Duitsland duidelijk heeft gemaakt dat de onderneming voortdurend in staat van faillissement dreigde te geraken, werd vastgesteld dat Greußener Salamifabrik GmbH op het moment van garantieverlening een onderneming in moeilijkheden was (zie de overwegingen 9 en 34). Daarom moet de steun worden getoetst aan de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. Zoals in overweging 49 is uiteengezet, gaat het hierbij om de richtsnoeren van 1994. De Commissie heeft vanwege deze steun de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid, omdat zij betwijfelde of aan de volgende voorwaarden van de richtsnoeren van 1994 was voldaan:

a)

herstructureringssteun mag slechts eenmaal worden verleend;

b)

de steunmaatregel moet leiden tot herstel van de rentabiliteit van de onderneming;

c)

de steunmaatregel mag niet tot buitensporige concurrentievervalsing leiden en

d)

de uitvoering van het herstructureringsplan moet aan de hand van jaarlijks te presenteren rapporten worden gecontroleerd.

(68)

Volgens punt 3.2.2, onder i), van de richtsnoeren van 1994 mag herstructureringssteun normaal gesproken slechts eenmaal worden verleend. Duitsland heeft zich over dit punt niet uitgelaten.

(69)

Het feit dat in het kader van een tweede herstructurering opnieuw steun werd verleend, is in strijd met het principe dat herstructureringssteun slechts eenmaal mag worden verleend.

(70)

De Commissie heeft betwijfeld of het herstructureringsplan, dat ter onderbouwing van de tweede herstructureringssteun (in de vorm van de tweede garantie) werd overgelegd, tot een herstel van de rentabiliteit van de onderneming zou leiden. Hiervoor zou een aanzienlijke omzetstijging noodzakelijk zijn geweest. Het leek echter onwaarschijnlijk dat deze zich echt zou voordoen, vooral nadat de eerste omzetprognoses reeds op het moment waarop de procedure werd ingeleid, te optimistisch waren gebleken. Duitsland heeft geen onderbouwing of verklaring voor de meegedeelde omzetprognoses gegeven. Derhalve twijfelt de Commissie er voorts aan of aan de voorwaarde is voldaan dat door het herstructureringsplan de rentabiliteit van de onderneming op lange termijn kan worden hersteld.

(71)

Ten aanzien van het criterium van het vermijden van buitensporige concurrentievervalsing heeft Duitsland twee argumenten aangevoerd. Op de eerste plaats zou de betrokken onderneming volgens Duitsland te klein zijn om de concurrentie te vervalsen of om het intracommunautaire handelsverkeer te beïnvloeden. Op de tweede plaats zou de onderneming volgens Duitsland haar productiecapaciteit niet uitbreiden, maar slechts de bestaande capaciteit beter benutten.

(72)

Het eerste argument wordt door de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie weerlegd (zie overweging 38). Ten aanzien van het tweede argument kan worden opgemerkt dat de Commissie conform punt 3.2.2, onder ii), van de richtsnoeren van 1994 inkrimping van de capaciteit alleen eist bij het bestaan van structurele overcapaciteit binnen de Gemeenschap. Op het moment waarop de procedure werd ingeleid, heeft de Commissie vastgesteld dat er in de betreffende sector geen overcapaciteit bestond. Overigens vroeg de Commissie zich af hoe de maatregel geacht kan worden in het gemeenschappelijk belang te zijn als hij gericht was op een verhoging van de productie en een hogere productie automatisch tot een afname van het marktaandeel van de concurrerende ondernemingen leidde.

(73)

Duitsland heeft op geen enkele wijze verklaard hoe de hogere productie zonder negatieve effecten voor concurrerende ondernemingen door de markt zou kunnen worden opgevangen. Bovendien heeft Duitsland geen gegevens verstrekt over de verhouding tussen het voordeel voor de betreffende onderneming en de kosten voor de sector als geheel. Derhalve kan de Commissie niet beoordelen of de steunmaatregel buitensporige concurrentievervalsing vermijdt.

(74)

Duitsland heeft geen informatie gegeven over de controle op de uitvoering van het herstructureringsplan.

(75)

Op 8 januari 1997 nam Ergewa GmbH 75 % van de aandelen van de begunstigde onderneming over. Het is niet duidelijk of Ergewa GmbH als een MKB-bedrijf in de zin van de richtsnoeren van 1994 kan worden geclassificeerd en of er derhalve in de status van Greußener Salamifabrik GmbH, waarvan Ergewa GmbH meer dan 25 % van de aandelen bezit, een wijziging is opgetreden. Zelfs als men uitgaat van de soepelere opstelling bij de beoordeling van herstructureringssteun voor het MKB (punt 3.2.4 van de richtsnoeren van 1994), dient echter vastgesteld te worden dat er, zoals uiteengezet in overweging 72, in de sector geen overcapaciteit bestaat en dat er wegens onvoldoende informatie geen inschatting van de controlevereisten kon worden gemaakt. Het feit dat de begunstigde onderneming waarschijnlijk ook in 1997 nog als een MKB-bedrijf had kunnen worden geclassificeerd, verandert derhalve niets aan de beoordeling van de onderhavige steunmaatregel.

(76)

Op de genoemde gronden is de Commissie van mening dat de tweede steunmaatregel, die aan Greußener Salamifabrik GmbH in de vorm van een staatsgarantie voor een bedrag van maximaal 2 miljoen DEM werd verleend, onverenigbaar is met de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. Duitsland deelde bij schrijven van 4 februari 1999 en opnieuw bij schrijven van 18 mei 2005 mee dat de garantie alleen op voorwaarde van goedkeuring door de Commissie was verleend. Aangezien in het kader van deze garantie geen betalingen zijn gedaan, is terugbetaling van de met dit Verdrag onverenigbare steun niet aan de orde.

VI.   CONCLUSIE

(77)

De Commissie stelt vast dat de staatssteun, die in de vorm van staatsgaranties ter hoogte van 880 000 DEM (steunmaatregel 1) respectievelijk 2 miljoen DEM (steunmaatregel 2), dus in totaal 2,88 miljoen DEM, voor leningen ter waarde van 1,1 miljoen DEM respectievelijk 2,5 miljoen DEM, dus in totaal 3,6 miljoen DEM, werd verleend, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(78)

Steun die onrechtmatig werd verleend en die met het Verdrag onverenigbaar is, moet worden terugbetaald. De Commissie stelt vast dat de insolventieprocedure tegen Greußener Salamifabrik GmbH op 1 oktober 1999 in gang is gezet. Aangezien het de Commissie niet bekend is of door de insolventieprocedure een einde is gekomen aan het bestaan van de onderneming, is terugbetaling mogelijkerwijs nog steeds aan de orde.

(79)

De Commissie wijst Duitsland erop dat, conform de punten 6.4 en 6.5 van haar mededeling betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties, de vraag of de onrechtmatige aard van de steun gevolgen heeft voor de rechtsverhouding tussen de staat en derden, aan het nationale recht moet worden getoetst. De nationale rechterlijke instanties kunnen ertoe verplicht zijn te onderzoeken of het nationale recht eraan in de weg staat dat garantiecontracten worden gehonoreerd; bij die beoordeling dienen zij rekening te houden met inbreuken op het Gemeenschapsrecht,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door Duitsland in 1996 aan Greußener Salamifabrik GmbH in de vorm van een garantie ter hoogte van 880 000 DEM verleende steun is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

1.   Duitsland neemt alle nodige maatregelen om de in het kader van de in artikel 1 genoemde garantie betaalde bedragen van de begunstigde terug te vorderen.

2.   De terugvordering van de steun geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures, voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking mogelijk maken. De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun de begunstigde ter beschikking is gesteld, tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van de referentierentevoet die wordt gehanteerd voor de berekening van het nettosubsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen.

Artikel 3

De door Duitsland voorgenomen, aan Greußener Salamifabrik GmbH in de vorm van een garantie ter hoogte van 2 miljoen DEM te verlenen steun is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Derhalve mag deze steun niet worden verleend.

Artikel 4

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen zijn genomen om aan deze beschikking te voldoen.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB C 238 van 21.8.1999, blz. 15.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12, en PB C 283 van 19.9.1997, blz. 2.

(6)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1899/2004 van de Commissie (PB L 328 van 30.10.2004, blz. 67).

(7)  PB L 282 van 1.11.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(8)  PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14.

(9)  Arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1980 in zaak C-730/79 (Philip Morris Holland BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen), Jurisprudentie 1980, blz. 2671, rechtsoverwegingen 11 en 12.

(10)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1990 in zaak C-142/87 (Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen), Jurisprudentie 1990, blz. I-959, rechtsoverweging 43, en arrest van 14 september 1994 in de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92 (Koninkrijk Spanje tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen), Jurisprudentie 1994, blz. I-4103, rechtsoverwegingen 40 tot en met 42.

(11)  In de vleessector bestaat er aanzienlijk intracommunautair handelsverkeer. In 1996 werd ongeveer 8 miljoen t vlees (geslacht gewicht) binnen de Europese Unie verhandeld. Dit was ongeveer 23 % van de totale vleesproductie van 1996 (Bron: Eurostat).

(12)  PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.

(13)  PB C 31 van 3.2.1979, blz. 9.

(14)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(15)  Dit schrijven is vervangen door de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 71 van 11.3.2000, blz. 14).


Besluiten aangenomen krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie

21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/57


BESLUIT EUPOL-KINSHASA/2/2005 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 22 november 2005

tot verlenging van het mandaat van het missiehoofd van de EU-politiemissie in Kinshasa (DRC), EUPOL „Kinshasa”

(2005/921/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 25, lid 3,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2004/847/GBVB van de Raad van 9 december 2004 inzake de politiemissie van de Europese Unie in Kinshasa (DRC) met betrekking tot de geïntegreerde politie-eenheid (EUPOL „Kinshasa”) (1), en met name op de artikelen 5 en 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Politiek en Veiligheidscomité heeft op 9 december 2004 Besluit EUPOL Kinshasa/1/2004 (2) houdende benoeming van de heer Adílio Custódio tot hoofd van de missie EUPOL „Kinshasa” aangenomen.

(2)

Dit besluit verstrijkt op 31 december 2005.

(3)

De Raad is op 7 november 2005 overeengekomen dat EUPOL „Kinshasa” met twaalf maanden wordt verlengd.

(4)

De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger heeft voorgesteld het mandaat van hoofdcommissaris Adílio Custódio als hoofd van de missie van EUPOL „Kinshasa” te verlengen tot het einde van de missie.

(5)

Het mandaat van het hoofd van EUPOL „Kinshasa” moet derhalve tot het einde van de missie worden verlengd,

BESLUIT:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Adílio Custódio als hoofd van de missie van EUPOL „Kinshasa” wordt hierbij verlengd tot het einde van de missie.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Het is van toepassing tot het einde van de missie EUPOL „Kinshasa”.

Gedaan te Brussel, 22 november 2005.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

J. KING


(1)  PB L 367 van 14.12.2004, blz. 30.

(2)  PB L 396 van 31.12.2004, blz. 61.


21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/58


BESLUIT EUPM/1/2005 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 25 november 2005

betreffende de benoeming van het hoofd van de missie/directeur van politie van de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (BiH) (EUPM)

(2005/922/GBVB)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 25, derde alinea,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2005/824/GBVB van de Raad van 24 november 2005 inzake de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (BiH) (EUPM) (1), en met name op artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 9, lid 1, van Gemeenschappelijk Optreden 2005/824/GBVB wordt gesteld dat de Raad het Politiek en Veiligheidscomité machtigt de relevante besluiten te nemen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de benoeming, op voorstel van de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger, van een hoofd van de missie/directeur van politie.

(2)

De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger heeft de benoeming van de heer Vincenzo Coppola voorgesteld,

BESLUIT:

Artikel 1

De heer Vincenzo Coppola wordt benoemd tot hoofd van de missie/directeur van politie van de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina (BiH) (EUPM), vanaf de dag dat de missie van start gaat. Tot die datum fungeert hij als hoofd van het planningsteam.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn aanneming.

Het is van toepassing tot en met 31 december 2006.

Gedaan te Brussel, 25 november 2005.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

J. KING


(1)  PB L 307 van 25.11.2005, blz. 55.


Rectificaties

21.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/59


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2084/2005 van de Commissie van 19 december 2005 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

( Publicatieblad van de Europese Unie L 333 van 20 december 2005 )

Bladzijde 30, artikel 1, streepje:

in plaats van:

„—

34 t van oorsprong uit Botswana”,

te lezen:

„—

34,1 t van oorsprong uit Botswana.”.