ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 326

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
13 december 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 2021/2005 van de Commissie van 12 december 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 2022/2005 van de Commissie van 12 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 14/2004, wat betreft de geraamde voorzieningsbalansen voor verschillende landbouwproducten ten behoeve van de ultraperifere regio's

3

 

*

Verordening (EG) nr. 2023/2005 van de Commissie van 12 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3199/93 inzake de wederzijdse erkenning van procedures voor de volledige denaturering van alcohol in verband met de vrijstelling van accijns

8

 

*

Verordening (EG) nr. 2024/2005 van de Commissie van 12 december 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia

10

 

*

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

13

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Beschikking van de Raad van 2 december 2005 tot vaststelling van de gevolgen van de toetreding van de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen voor de deelname van de Europese Gemeenschap aan de Overeenkomst inzake de Internationale Commissie ter bescherming van de Oder tegen verontreiniging en de Overeenkomst betreffende de Internationale Commissie voor de bescherming van de Elbe

35

 

 

Commissie

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 7 december 2005 betreffende de vrijgave van veiligheidsolievoorraden naar aanleiding van de door de orkaan Katrina veroorzaakte verstoring van de bevoorrading (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4655)

37

 

*

Beschikking van de Commissie van 9 december 2005 tot vrijstelling van Cyprus en Malta van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 2002/54/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4756)  ( 1 )

39

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1952/97 van de Raad van 7 oktober 1997 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1015/94 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan (PB L 276 van 9.10.1997)

40

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2042/2000 van de Raad van 26 september 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op televisiecamerasystemen uit Japan (PB L 244 van 29.9.2000)

40

 

*

Rectificatie van Beschikking 2005/338/EG van de Commissie van 14 april 2005 tot vaststelling van milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan kampeerterreinen (PB L 108 van 29.4.2005)

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/1


VERORDENING (EG) Nr. 2021/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 13 december 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 12 december 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

63,6

204

48,4

212

89,9

999

67,3

0707 00 05

052

113,9

204

59,8

220

147,3

999

107,0

0709 90 70

052

140,1

204

103,5

999

121,8

0805 10 20

052

51,5

204

70,8

388

22,0

508

13,2

524

38,5

999

39,2

0805 20 10

052

73,9

204

61,2

999

67,6

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

78,6

400

82,8

624

80,1

999

80,5

0805 50 10

052

54,6

999

54,6

0808 10 80

400

104,5

404

93,0

720

87,6

999

95,0

0808 20 50

052

104,1

400

94,2

404

53,1

720

63,5

999

78,7


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/3


VERORDENING (EG) Nr. 2022/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 14/2004, wat betreft de geraamde voorzieningsbalansen voor verschillende landbouwproducten ten behoeve van de ultraperifere regio's

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1452/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Franse overzeese departementen, houdende wijziging van Richtlijn 72/462/EEG en houdende intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 525/77 en (EEG) nr. 3763/91 (Poseidom) (1), en met name op artikel 3, lid 6,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1453/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Azoren en Madeira en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1600/92 (Poseima) (2), en met name op artikel 3, lid 6, en artikel 4, lid 5,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1454/2001 van de Raad van 28 juni 2001 houdende specifieke maatregelen voor bepaalde landbouwproducten ten behoeve van de Canarische Eilanden en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/92 (Poseican) (3), en met name op artikel 3, lid 6, en artikel 4, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 14/2004 van de Commissie van 30 december 2003 tot vaststelling van de voorzieningsbalansen en van de communautaire steun voor bepaalde essentiële producten voor menselijke consumptie, voor verwerking of voor verbruik als productiemiddel in de landbouw en voor de levering van levende dieren en eieren aan de ultraperifere regio's overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001 en (EG) nr. 1454/2001 van de Raad (4) zijn de geraamde voorzieningsbalansen en de communautaire steunbedragen vastgesteld.

(2)

Bij het huidige niveau van de jaarlijkse voorzieningsbalansen voor verschillende producten ten behoeve van de Franse overzeese departementen, de Azoren en Madeira, en de Canarische Eilanden ziet het ernaar uit dat de hoeveelheden die voor de voorziening met de hierboven genoemde producten zijn vastgesteld, de behoeften niet kunnen dekken, omdat de vraag groter is dan voorzien.

(3)

De hoeveelheden en omschrijvingen van deze producten moeten in overeenstemming worden gebracht met de daadwerkelijke behoeften van de betrokken ultraperifere regio’s.

(4)

Verordening (EG) nr. 14/2004 moet derhalve dienovereenkomstig worden aangepast.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de betrokken Comités van beheer,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 14/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

de delen 1 en 3 van bijlage I worden vervangen door bijlage I bij de onderhavige verordening.

2)

deel 7 van bijlage III wordt vervangen door bijlage II bij de onderhavige verordening.

3)

de delen 4 en 11 van bijlage V worden vervangen door bijlage III bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1690/2004 (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 1).

(2)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1690/2004.

(3)  PB L 198 van 21.7.2001, blz. 45. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1690/2004.

(4)  PB L 3 van 7.1.2004, blz. 6. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 936/2005 (PB L 158 van 21.6.2005, blz. 6).


BIJLAGE I

„Deel 1

Granen en graanproducten bestemd voor voeding of vervoedering; oliehoudende gewassen, eiwithoudende gewassen, gedroogde voedergewassen

Geraamde voorzieningsbalans en communautaire steun voor de voorziening met producten uit de Gemeenschap per kalenderjaar

Departement

Omschrijving

GN-code

Hoeveelheid

(ton)

Steun

(EUR/ton)

I

II

III

Guadeloupe

Zachte tarwe, gerst, maïs en mout

1001 90, 1003 00, 1005 90 en 1107 10

56 400

42

 (1)

Guyana

Zachte tarwe, gerst, maïs, voor diervoeding gebruikte producten en mout

1001 90, 1003 00, 1005 90, 2309 90 31, 2309 90 41, 2309 90 51, 2309 90 33, 2309 90 43, 2309 90 53 en 1107 10

7 400

52

 (1)

Martinique

Zachte tarwe, gerst, maïs, gries en griesmeel van harde tarwe, haver en mout

1001 90, 1003 00, 1005 90, 1103 11, 1004 00 en 1107 10

52 000

42

 (1)

Réunion

Zachte tarwe, gerst, maïs en mout

1001 90, 1003 00, 1005 90 en 1107 10

188 000

48

 (1)

Deel 3

Op basis van groenten en fruit verwerkte producten

Geraamde voorzieningsbalans en communautaire steun voor de voorziening met producten uit de Gemeenschap per kalenderjaar

Omschrijving

GN-code

Departement

Hoeveelheid

(ton)

Steun

(EUR/ton)

I

II

III

Vruchtenmoes, door koken verkregen, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, bestemd voor verwerking

ex 2007

Alle

100

395

Vruchtenpulp, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen, bestemd voor verwerking

ex 2008

Guyana

1 060

586

Guadeloupe

408

Martinique

408

Réunion

456

Geconcentreerde ongegiste vruchtensappen (druivenmost daaronder begrepen), zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, bestemd voor verwerking

ex 2009

Guyana

635

 

727

 

Martinique

311

 (2)

Réunion

311

 

Guadeloupe

311

 

Tomaten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur

2002

Alle

100

91

 (2)


(1)  Het steunbedrag is gelijk aan de op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie (PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7) toegekende restitutie voor producten van dezelfde GN-code.

(2)  Het steunbedrag is gelijk aan de op grond van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29) toegekende restitutie voor producten van dezelfde GN-code.”.


BIJLAGE II

„Deel 7

Sector rundvlees

Geraamde voorzieningsbalans en communautaire steun voor de voorziening met producten uit de Gemeenschap per kalenderjaar

MADEIRA

Omschrijving

Code (1)

Hoeveelheid

(ton)

Steun (EUR/ton)

I

II

III

Vlees:

vlees van runderen, vers of gekoeld

0210

0201 10 00 9110 (1)

0201 10 00 9120

0201 10 00 9130 (1)

0201 10 00 9140

0201 20 20 9110 (1)

0201 20 20 9120

0201 20 30 9110 (1)

0201 20 30 9120

0201 20 50 9110 (1)

0201 20 50 9120

0201 20 50 9130 (1)

0201 20 50 9140

0201 20 90 9700

5 050

153

171

 (2)

0201 30 00 9100 (2) (6)

0201 30 00 9120 (2) (6)

0201 30 00 9060 (6)

123

141

 (2)

vlees van runderen, bevroren

0202

0202 10 00 9100

0202 10 00 9900

0202 20 10 9000

0202 20 30 9000

0202 20 50 9100

0202 20 50 9900

0202 20 90 9100

1 083

119

137

 (2)

0202 30 90 9200 (6)

95

113

 (2)


(1)  De betekenis van de productcodes en de voetnoten zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1) zoals gewijzigd.

(2)  Het bedrag is gelijk aan de op grond van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 toegekende restitutie voor producten van dezelfde GN-code. In geval van differentiatie van de op grond van artikel 33 van die verordening toegekende restitutie is het steunbedrag gelijk aan het restitutiebedrag dat bij de indiening van de steunaanvraag geldt voor producten van dezelfde code van de nomenclatuur voor de uitvoerrestituties met bestemming B03.”


BIJLAGE III

„Deel 4

Op basis van groenten en fruit verwerkte producten

Geraamde voorzieningsbalans en communautaire steun voor de voorziening met producten uit de Gemeenschap per kalenderjaar

Omschrijving

GN-code

Hoeveelheid

(ton)

Steun (EUR/ton)

I

II

III

Jam, vruchtengelei, marmelade, vruchtenmoes en vruchtenpasta, door koken of stoven verkregen, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen

 

 

 

 

 

andere dan gehomogeniseerde bereidingen op basis van andere vruchten dan citrusvruchten

2007 99

4 250 (1)

125

143

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen:

 

16 850 (2)

108

126

 

— ananas

2008 20

— citrusvruchten

2008 30

— peren

2008 40

— abrikozen

2008 50

— perziken

2008 70

— aardbeien

2008 80

andere, mengsels, andere dan die bedoeld bij onderverdeling 2008 19, daaronder begrepen

 

— mengsels

2008 92

— overige

2008 99

Deel 11

Melk en zuivelproducten

Geraamde voorzieningsbalans en communautaire steun voor de voorziening met producten uit de Gemeenschap per kalenderjaar

Omschrijving

GN-code

Hoeveelheid

(ton)

Steun (EUR/ton)

I

II

III (3)

Melk en room, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (4)

0401

125 000 (5)

41

59

 (6)

Melk en room, ingedikt, of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen (4)

0402

24 600 (7)

41

59

 (6)

Melk en room, ingedikt, of met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een gehalte aan vetvrije melkdroge stof van 15 gewichtspercenten of meer en met een vetgehalte van niet meer dan 3 gewichtspercenten (8)

0402 91 19 9310

97

Boter en andere van melk afkomstige vetstoffen; zuivelpasta’s (2)

0405

4 000

72

90

 (6)

Kaas (4)

0406

0406 30

0406 90 23

0406 90 25

0406 90 27

0406 90 76

0406 90 78

0406 90 79

0406 90 81

15 000

72

90

 (6)

0406 90 86

0406 90 87

0406 90 88

1 900

Melkbereidingen zonder vetstoffen

1901 90 99

800

 

59

 (9)

Melkbereidingen voor kinderen, bevattende geen van melk afkomstige vetstoffen, enz.

2106 90 92

45


(1)  Waarvan 750 ton voor de sector verwerking en/of verpakking.

(2)  Waarvan 6 300 ton voor de sector verwerking en/of verpakking.

(3)  In EUR/100 kg nettogewicht, tenzij anders aangegeven.

(4)  De betrokken producten en de voetnoten zijn dezelfde als die van de verordening van de Commissie tot vaststelling van de uitvoerrestituties op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1255/1999.

(5)  Waarvan 1 300 ton voor de sector verwerking en/of verpakking.

(6)  Het bedrag is gelijk aan de op grond van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 toegekende restitutie voor producten van dezelfde GN-code. Indien de op grond van artikel 31 van die verordening toegekende restituties uit meer dan één restitutievoet bestaan zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder e) en l), van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie (PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11), is het bedrag gelijk aan het hoogste bedrag dat als restitutie is toegekend voor producten van dezelfde GN-code (Verordening (EEG) nr. 3846/87 — PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

Voor de in het kader van Verordening (EG) nr. 2571/97 toegewezen boter is het bedrag evenwel gelijk aan het in kolom II aangegeven bedrag.

(7)  Als volgt te verdelen:

7 250 ton van GN-codes 0402 91 en/of 0402 99 voor rechtstreekse consumptie,

5 350 ton van GN-codes 0402 91 en/of 0402 99 voor de sector verwerking en/of verpakking,

12 000 ton van GN-codes 0402 10 en/of 0402 21 voor de sector verwerking en/of verpakking.

(8)  Indien het gehalte aan melkeiwitten (stikstofgehalte × 6,38) in de vetvrije melkdroge stof van een product van deze onderverdeling lager is dan 34 %, wordt geen steun toegekend. Indien, voor producten in poedervorm van deze onderverdeling, het watergehalte hoger is dan 5 gewichtspercenten, wordt geen steun toegekend. Bij het vervullen van de douaneformaliteiten moet de belanghebbende in de daarvoor bedoelde aangifte het minimumgehalte aan melkeiwitten in de vetvrije melkdroge stof vermelden en, voor de producten in poedervorm, het maximumgehalte aan water.

(9)  Het bedrag is gelijk aan de op grond van Verordening (EG) nr. 1520/2000 toegekende restitutie die is vastgesteld bij de verordening van de Commissie tot vaststelling van de restitutievoeten voor bepaalde zuivelproducten die worden uitgevoerd in de vorm van niet onder bijlage I vallende goederen.”


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/8


VERORDENING (EG) Nr. 2023/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3199/93 inzake de wederzijdse erkenning van procedures voor de volledige denaturering van alcohol in verband met de vrijstelling van accijns

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (1), en met name op artikel 27, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens Verordening (EG) nr. 3199/93 van de Commissie (2) dienen de denatureringsmiddelen die in iedere lidstaat worden gebruikt om alcohol volledig te denatureren overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder a), van Richtlijn 92/83/EEG, in de bijlage bij die verordening te worden beschreven.

(2)

Op grond van artikel 27, lid 1, onder a), van Richtlijn 92/83/EEG dienen de lidstaten vrijstelling van accijns te verlenen voor alcohol die volledig is gedenatureerd overeenkomstig de voorschriften van een lidstaat, mits deze voorschriften zijn aangemeld en aanvaard overeenkomstig de leden 3 en 4 van dat artikel.

(3)

Letland heeft mededeling gedaan van enkele wijzigingen op het denatureringsproces nr. 2 waarvoor de Commissie bij Verordening (EG) nr 3199/93 machtiging heeft verleend.

(4)

De Commissie heeft deze mededeling op 25 maart 2005 aan de andere lidstaten doorgegeven.

(5)

Er zijn geen bezwaren ingediend tegen de aangemelde voorschriften.

(6)

Verordening (EG) nr. 3199/93 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Accijnscomité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De alinea betreffende Letland in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 3199/93 wordt vervangen door:

„Letland

Minimumhoeveelheid per 100 l alcohol:

1)

Mengsel van de volgende stoffen:

9 l isopropylalcohol

1 l aceton

methyleenblauw of thymolblauw of kristalviolet 0,4 g

2)

Mengsel van de volgende stoffen:

2 l methylethylketon

3 l methylisobutylketon

3)

Mengsel van de volgende stoffen:

3 l aceton of isopropylalcohol

2 g denatoniumbenzoaat

4)

10 l ethylacetaat.

Minimumhoeveelheid per 100 l gedehydrateerde ethylalcohol (ten hoogste 0,5 % water bevattend):

1)

Benzine of petroleum: minimaal 5 l en maximaal 7 l.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2005.

Voor de Commissie

László KOVÁCS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 316 van 31.10.1992, blz. 21. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 288 van 23.11.1993, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1309/2005 (PB L 208 van 11.8.2005, blz. 12).


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/10


VERORDENING (EG) Nr. 2024/2005 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad inzake verdere restrictieve maatregelen ten aanzien van Liberia (1), en met name op artikel 11, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 bevat een lijst van natuurlijke en rechtspersonen, lichamen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen overeenkomstig die verordening bevroren dienen te worden.

(2)

De Commissie Sancties van de VN-Veiligheidsraad heeft op 30 november 2005 besloten twee natuurlijke en meerdere rechtspersonen of entiteiten toe te voegen aan de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, groeperingen en entiteiten waarop de bevriezing van de tegoeden en economische middelen van toepassing zou moeten zijn. Bijlage I moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Teneinde de effectiviteit van de maatregelen waarin deze verordening voorziet te waarborgen, dient de verordening onmiddellijk in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 872/2004 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2005.

Voor de Commissie

Eneko LANDÁBURU

Directeur-generaal Buitenlandse betrekkingen


(1)  PB L 162 van 30.4.2004, blz. 32. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1453/2005 van de Commissie (PB L 230 van 7.9.2005, blz. 14).


BIJLAGE

Bijlage I van Verordening (EG) nr. 872/2004 van de Raad wordt als volgt gewijzigd:

1)

De volgende natuurlijke personen worden toegevoegd:

a)

Richard Ammar Chichakli (alias Ammar M. Chichakli). Adres: a) 225 Syracuse Place, Richardson, Texas 75081, VS; b) 811 South Central Expressway Suite 210 Richardson, Texas 75080, VS. Geboortedatum: 29.3.1959. Geboorteplaats: Syrië. Nationaliteit: Amerikaans. Overige informatie: a) Sociaal zekeringheidsnummer: 405 41 5342 of 467 79 1065; b) accountant en fraude-inspecteur; c) personeelslid van San Air General Trading.

b)

Valeriy Naydo (alias Valerii Naido). Adres: c/o CET Aviation, P.O. Box 932-20C, Ajman, Verenigde Arabische Emiraten. Geboortedatum: 10.8.1957. Nationaliteit: Oekraïens. Paspoort nr.: a) AC251295 (Oekraïens), b) KC024178 (Oekraïens). Overige informatie: a) piloot, b) een van de directeurs van Air Pass (Pietersburg Aviation Services and Systems), c) President-directeur van CET Aviation.

2)

De volgende rechtspersonen of entiteiten worden toegevoegd:

a)

Abidjan Freight. Adres: Abidjan, Ivoorkust.

b)

Air Cess (ook bekend als a) Air Cess Equatorial Guinea, b) Air Cess Holdings, Ltd, c) Air Cess Liberia, d) Air Cess Rwanda, e) Air Cess Swaziland (Pty.) Ltd, f) Air Cess, Inc. 360-C, g) Air Pas, h) Air Pass, i) Chess Air Group, j) Pietersburg Aviation Services & Systems, k) Cessavia). Adres: a) Malabo, Equatoriaal-Guinea; b) P.O. Box 7837, Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten; c) P.O. Box 3962, Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten; d) Islamabad, Pakistan; e) Entebbe, Uganda.

c)

Air Zory (ook bekend als a) Air Zori, b) Air Zori, Ltd). Adres: a) 54 G.M. Dimitrov Blvd., BG-1125, Sofia, Bulgarije; b) 6 Zenas Kanther Str., 1065 Nicosia, Cyprus. Overige informatie: Sergei Bout is de meerderheidsaandeelhouder.

d)

Airbas Transportation FZE (ook bekend als a) Air Bas, b) Air Bass, c) Airbas Transportation, Inc., d) Aviabas). Adres: a) P.O. Box 8299, Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten; b) 811 S. Central Expressway, Suite 210 Richardson, Texas 75080, VS. Overige informatie: in 1995 opgericht door Sergei Bout.

e)

ATC, Ltd. Adres: Gibraltar, VK.

f)

Bukava Aviation Transport. Adres: Democratische Republiek Congo.

g)

Business Air Services. Adres: Democratische Republiek Congo.

h)

Centrafrican Airlines (ook bekend als a) Centrafricain Airlines, b) Central African Airways, c) Central African Air, d) Central African Airlines). Adres: a) P.O. Box 2760, Bangui, Centraal-Afrikaanse Republiek; b) c/o Transavia Travel Agency, P.O. Box 3962, Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten; c) P.O. Box 2190, Ajman, Verenigde Arabische Emiraten; d) Kigali, Rwanda; e) Ras-al-Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten.

i)

Central Africa Development Fund. Adres: a) 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS; b) P.O. Box 850431, Richardson, Texas 75085, VS.

j)

CET Aviation Enterprise (FZE). Adres: a) P.O. Box 932 – C20, Ajman, Verenigde Arabische Emiraten; b) Equatoriaal-Guinea.

k)

Chichakli & Associates, PLLC (ook bekend als a) Chichakli Hickman-Riggs & Riggs, PLLC, b) Chichakli Hickmanriggs & Riggs). Adres: 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS. Overige informatie: accountants- en auditkantoor.

l)

Continue Professional Education, Inc. (ook bekend als Gulf Motor Sales). Adres: 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS.

m)

Daytona Pools, Inc. Adres: 225 Syracuse Place, Richardson, Texas 75081, VS.

n)

DHH Enterprise, Inc. Adres: 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS.

o)

Gambia New Millennium Air Company (ook bekend als a) Gambia New Millennium Air, b) Gambia Millennium Airline). Adres: State House, Banjul, Gambia.

p)

IB of America Holdings, Inc. Adres: 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS.

q)

Irbis Air Company. Adres: ul. Furmanova 65, Office 317, Almaty, Kazachstan 48004. Overige informatie: opgericht in 1998.

r)

Moldtransavia SRL. Adres: Aeroport MD-2026, Chisinau, Moldavië.

s)

Nordic, Ltd. (ook bekend als Nordik Limited EOOD). Adres: 9 Fredrick J. Curie Street, Sofia, Bulgarije 1113.

t)

Odessa Air (alias Okapi Air). Adres: Entebbe, Uganda.

u)

Orient Star Cooperation (ook bekend als Orient Star Aviation). Adres: 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS.

v)

Richard A. Chichakli, P.C. Adres: a) 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS; b) P.O. Box 850432, Richardson, Texas 75085, VS.

w)

Rockman, Ltd. (ook bekend als Rokman EOOD). Adres: 9 Fredrick J. Curie Street, Sofia, Bulgarije 1113.

x)

San Air General Trading FZE (ook bekend als San Air General Trading, LLC). Adres: a) P.O. Box 932-20C, Ajman, Verenigde Arabische Emiraten; b) P.O. Box 2190, Ajman, Verenigde Arabische Emiraten; c) 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS. Overige informatie: is algemeen bedrijfsleider Serguei Denissenko.

y)

Santa Cruz Imperial Airlines. Adres: a) P.O. Box 60315, Dubai, Verenigde Arabische Emiraten; b) Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten.

z)

Southbound, Ltd. Adres: P.O. Box 398, Suite 52 en 553 Monrovia House, 26 Main Street, Gibraltar, VK.

aa)

Trans Aviation Global Group, Inc. Adres: 811 S. Central Expressway, Suite 210, Richardson, Texas 75080, VS.

bb)

Transavia Network (ook bekend als a) NV Trans Aviation Network Group, b) TAN Group, c) Trans Aviation, d) Transavia Travel Agency, e) Transavia Travel Cargo). Adres: a) 1304 Boorj Building, Bank Street, Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten; b) P.O. Box 3962, Sharjah, Verenigde Arabische Emiraten; c) P.O. Box 2190, Ajman, Verenigde Arabische Emiraten; d) Luchthaven Oostende, België.

cc)

Vial Company. Adres: Delaware, VS.

dd)

Westbound, Ltd. Adres: P.O. Box 399, 26 Main Street, Gibraltar, VK.


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/13


RICHTLIJN 2005/85/EG VAN DE RAAD

van 1 december 2005

betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder d),

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Europese Gemeenschap bescherming zoeken.

(2)

De Europese Raad is bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna „het Verdrag van Genève” genoemd), en aldus het beginsel van non-refoulement te bekrachtigen en ervoor te zorgen dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging.

(3)

Volgens de Conclusies van Tampere moesten in het kader van dit stelsel op korte termijn gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure worden opgesteld en op de langere termijn communautaire regels worden geformuleerd die leiden tot een gemeenschappelijke asielprocedure in de Europese Gemeenschap.

(4)

De huidige minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus vormen derhalve een eerste maatregel op het gebied van asielprocedures.

(5)

Deze richtlijn is in de eerste plaats bedoeld om in de Europese Gemeenschap een minimumkader voor procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus in te voeren.

(6)

Onderlinge afstemming van de regels betreffende de procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus zou moeten helpen om de secundaire stromen van asielzoekers tussen de lidstaten te beperken, indien deze stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving.

(7)

Het is eigen aan minimumnormen dat het de lidstaten vrij moet staan gunstigere regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die om internationale bescherming verzoeken, indien wordt verondersteld dat de betrokkene het verzoek indient omdat hij vluchteling is in de zin van artikel 1, letter A, van het Verdrag van Genève.

(8)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(9)

Met betrekking tot de behandeling van personen die onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn en die discriminatie verbieden.

(10)

Het is essentieel dat de beslissingen betreffende asielverzoeken worden genomen op basis van feiten en in eerste instantie door autoriteiten waarvan het personeel op het gebied van asiel- en vluchtelingenzaken een adequate kennis heeft of de nodige opleiding ontvangt.

(11)

Het is in het belang van zowel de lidstaten als de asielzoekers dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen inzake asielverzoeken. De organisatie van de behandeling van asielverzoeken dient te worden overgelaten aan het oordeel van de lidstaten opdat deze in overeenstemming met hun nationale behoeften een bepaald geval bij voorrang of sneller kunnen behandelen, met inachtneming van de normen in deze richtlijn.

(12)

Het begrip „openbare orde” kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.

(13)

Teneinde ervoor te zorgen dat personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève, correct als zodanig worden erkend, moet elke asielzoeker, behoudens bepaalde uitzonderingen, daadwerkelijk toegang hebben tot de procedures, in de gelegenheid worden gesteld met de bevoegde autoriteiten samen te werken en te communiceren om de voor zijn zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om zijn rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden. Voorts moet de procedure voor het onderzoeken van een asielaanvraag de asielzoeker normaliter ten minste het recht geven om te blijven in afwachting van een beslissing van de beslissingsautoriteit, alsmede toegang tot de diensten van een tolk om de eigen zaak uiteen te zetten in geval van een onderhoud met de autoriteiten, de mogelijkheid om contact op te nemen met de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) of met andere organisaties die namens de UNHCR optreden, het recht op passende kennisgeving van een beslissing, motivering van die beslissing in feite en in rechte, de mogelijkheid om een rechtshulpverlener of andere raadsman te raadplegen, en het recht om op beslissende momenten in de procedure te worden ingelicht over zijn rechtspositie, in een taal die hij redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen.

(14)

Voorts moeten voor alleenstaande minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen worden vastgelegd. In dit verband moeten de lidstaten in eerste instantie de belangen van het kind in overweging nemen.

(15)

Indien een asielzoeker een volgend verzoek indient zonder nieuwe bewijzen of argumenten voor te leggen, zou het onevenredig zijn de lidstaten te verplichten een volledige nieuwe onderzoeksprocedure te volgen. In dat geval moeten de lidstaten kunnen kiezen uit procedures die uitzonderingen bevatten op de waarborgen waarop de asielzoeker gewoonlijk recht heeft.

(16)

Veel asielverzoeken worden gedaan aan de grens of in een transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de asielzoeker is genomen. De lidstaten moeten bestaande procedures kunnen behouden die zijn aangepast aan de specifieke situatie van deze asielzoekers aan de grens. Er moeten gemeenschappelijke regels worden vastgesteld inzake de mogelijke uitzonderingen die in deze omstandigheden worden gemaakt ten aanzien van de waarborgen die asielzoekers normaliter genieten. Grensprocedures zijn voornamelijk van toepassing op asielzoekers die niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied van de lidstaten.

(17)

Fundamenteel voor de gegrondheid van een asielverzoek is de veiligheid van de asielzoeker in zijn land van herkomst. Indien een derde land als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd, moeten de lidstaten het als veilig kunnen aanmerken en aannemen dat het voor een bepaalde asielzoeker veilig is, tenzij hij ernstige aanwijzingen van het tegendeel kan voorleggen.

(18)

Gezien het bereikte niveau van harmonisatie betreffende de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling, moeten gemeenschappelijke criteria voor het aanmerken van derde landen als veilige landen van herkomst worden vastgesteld.

(19)

Indien de Raad zich ervan heeft vergewist dat aan deze criteria met betrekking tot een bepaald land van herkomst is voldaan, en bijgevolg dat land heeft opgenomen op de minimale gemeenschappelijke lijst van veilige landen van herkomst die op grond van deze richtlijn zal worden aangenomen, moeten de lidstaten worden verplicht, verzoeken van personen met de nationaliteit van dat land of van staatlozen die vroeger gewoonlijk in dat land verbleven, te onderzoeken op basis van de weerlegbare veronderstelling dat dat land veilig is. Gezien het politieke belang van de aanmerking van veilige landen van herkomst, met name in het licht van de gevolgen van een beoordeling van de mensenrechtensituatie in een land van herkomst en de gevolgen daarvan voor het beleid van de Europese Unie op het gebied van de externe betrekkingen, moet de Raad alle beslissingen tot vaststelling en wijziging van de lijst nemen na raadpleging van het Europees Parlement.

(20)

Uit de status van Bulgarije en Roemenië als kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en uit de vorderingen van deze landen op weg naar het lidmaatschap vloeit voort dat zij voor de toepassing van deze richtlijn tot de datum van hun toetreding tot de Europese Unie als veilige landen van herkomst moeten worden beschouwd.

(21)

De aanmerking van een derde land als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn kan geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land. De aard van de aan de aanmerking ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in het betrokken land schuldig worden bevonden. Om deze reden is het van belang dat, wanneer een asielzoeker ernstige redenen aanvoert om het land als niet-veilig in zijn bijzondere omstandigheden te beschouwen, de aanmerking van het land als veilig land niet langer als voor hem ter zake doende kan worden beschouwd.

(22)

De lidstaten moeten alle verzoeken onderzoeken op de inhoud, met andere woorden beoordelen of de betrokken asielzoeker al dan niet in aanmerking komt als vluchteling overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende minimumnormen voor de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (4), behoudens andere bepalingen in onderhavige richtlijn, met name indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een ander land het onderzoek zal doen of voldoende bescherming zal verlenen. De lidstaten dienen met name niet te worden verplicht de inhoud van een asielverzoek te beoordelen indien een eerste land van asiel de asielzoeker de vluchtelingenstatus of anderszins voldoende bescherming heeft verleend en indien de asielzoeker opnieuw in dat land zal worden toegelaten.

(23)

De lidstaten dienen evenmin te worden verplicht de inhoud van een asielverzoek te beoordelen indien op grond van een band met een derde land, zoals omschreven in de nationale wetgeving, redelijkerwijs kan worden verwacht dat de asielzoeker in dat derde land bescherming zoekt. De lidstaten mogen slechts op die basis handelen indien de asielzoeker in het betrokken derde land veilig is. Teneinde secundaire stromen asielzoekers te vermijden, moeten gemeenschappelijke principes worden vastgesteld voor het als veilig beschouwen of aanmerken van derde landen door de lidstaten.

(24)

Voorts zouden de lidstaten met betrekking tot bepaalde Europese derde landen, die bijzonder hoge normen inzake mensenrechten en de bescherming van vluchtelingen in acht nemen, het recht moeten hebben om asielverzoeken betreffende asielzoekers die vanuit deze Europese derde landen hun grondgebied binnenkomen, niet of niet volledig te onderzoeken. Gezien de mogelijke gevolgen voor de asielzoeker van een beperkt of niet uitgevoerd onderzoek moet deze toepassing van het begrip „veilig derde land” worden beperkt tot zaken in verband met derde landen waarvoor de Raad zich ervan heeft vergewist dat aan de in onderhavige richtlijn vastgestelde hoge normen voor de veiligheid van het betrokken derde land is voldaan. De Raad moet de beslissingen ter zake nemen na raadpleging van het Europees Parlement.

(25)

De aard van de in onderhavige richtlijn bepaalde gemeenschappelijke normen betreffende de twee begrippen „veilig derde land” impliceert dat de praktische gevolgen van deze begrippen afhangen van de vraag of het betrokken derde land de betrokken asielzoeker op zijn grondgebied toelaat.

(26)

Met betrekking tot het intrekken van de vluchtelingenstatus zien de lidstaten erop toe dat de personen die de vluchtelingenstatus bezitten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en de gelegenheid hebben hun standpunt naar voren te brengen voordat de autoriteiten een gemotiveerde beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen. Van deze waarborgen kan evenwel worden afgezien indien de redenen voor de beëindiging van de vluchtelingenstatus geen verband houden met een wijziging van de voorwaarden waarop de erkenning was gebaseerd.

(27)

Krachtens een fundamenteel beginsel van het Gemeenschapsrecht moet tegen beslissingen inzake een asielverzoek en inzake de intrekking van de vluchtelingenstatus een daadwerkelijk rechtsmiddel openstaan voor een rechterlijke instantie in de zin van artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Of het om een daadwerkelijk rechtsmiddel gaat, hangt, ook wat het onderzoek van de relevante feiten betreft, af van het - als één geheel beschouwde - bestuurlijke en justitiële systeem van elke lidstaat.

(28)

Overeenkomstig artikel 64 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap laat deze richtlijn de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

(29)

Deze richtlijn heeft geen betrekking op procedures die vallen onder Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (5).

(30)

De toepassing van deze richtlijn dient regelmatig en ten minste om de twee jaar te worden beoordeeld.

(31)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(32)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 24 januari 2001 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(33)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland bij brief van 14 februari 2001 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

(34)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn beoogt de vaststelling van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„Verdrag van Genève”: het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

b)

„asielverzoek”: een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat op grond van het Verdrag van Genève. Elk verzoek om internationale bescherming wordt als een asielverzoek beschouwd, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk vraagt om een andere vorm van bescherming waarvoor een afzonderlijk verzoek kan worden ingediend;

c)

„asielzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

d)

„definitieve beslissing”: een beslissing of de onderdaan van een derde land of de staatloze de vluchtelingenstatus wordt verleend overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de asielzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat, behoudens bijlage III;

e)

„beslissingsautoriteit”: elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van asielverzoeken is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen, behoudens bijlage I;

f)

„vluchteling”: de onderdaan van een derde land of de staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van het Verdrag van Genève, zoals die zijn opgenomen in Richtlijn 2004/83/EG;

g)

„vluchtelingenstatus”: de erkenning, door een lidstaat, van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling;

h)

„niet-begeleide minderjarige”: een persoon jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; hieronder vallen minderjarigen die zonder begeleiding worden achtergelaten nadat zij op het grondgebied van een lidstaat zijn aangekomen;

i)

„vertegenwoordiger”: een persoon die optreedt namens een organisatie die een niet-begeleide minderjarige als wettelijke voogd vertegenwoordigt, een persoon die optreedt namens een nationale organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van niet-begeleide minderjarigen, of elke andere passende vertegenwoordiging die is aangewezen om de belangen van de minderjarige te behartigen;

j)

„intrekking van de vluchtelingenstatus”: de beslissing van een bevoegde autoriteit om iemands vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG in te trekken, te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;

k)

„in de lidstaat blijven”: op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle asielverzoeken die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens of in de transitzones van de lidstaten, worden ingediend en op de intrekking van de vluchtelingenstatus.

2.   De richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.   Wanneer de lidstaten een procedure volgen of invoeren waarbij asielverzoeken tegelijkertijd worden behandeld als verzoeken op basis van het Verdrag van Genève en als verzoeken om andere vormen van internationale bescherming verleend overeenkomstig de in artikel 15 van Richtlijn 2004/83/EG bepaalde omstandigheden, passen zij de richtlijn gedurende de gehele procedure toe.

4.   Bovendien kunnen de lidstaten besluiten deze richtlijn toe te passen bij procedures waarin wordt beslist over verzoeken om ongeacht welke vorm van internationale bescherming.

Artikel 4

Bevoegde instanties

1.   De lidstaten wijzen voor alle procedures een beslissingsautoriteit aan die de verzoeken naar behoren dient te behandelen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, met name artikel 8, lid 2, en artikel 9.

Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 343/2003 worden in een lidstaat ingediende asielverzoeken die gericht zijn aan de autoriteiten van een andere lidstaat die aldaar immigratiecontroles verricht, behandeld door de lidstaat op het grondgebied waarvan het verzoek wordt ingediend.

2.   De lidstaten kunnen evenwel in de onderstaande gevallen bepalen dat een andere autoriteit verantwoordelijk is voor:

a)

de behandeling van gevallen waarbij overwogen wordt de asielzoeker over te brengen naar een andere staat overeenkomstig de voorschriften tot vaststelling van de criteria en mechanismen om te bepalen welke staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, en wel tot het moment waarop de overdracht plaatsheeft of de aangezochte staat heeft geweigerd de asielzoeker ten laste te nemen of terug te nemen;

b)

het nemen van een beslissing over het verzoek in het licht van de bepalingen inzake nationale veiligheid, op voorwaarde dat de beslissingsautoriteit voorafgaand aan deze beslissing wordt geraadpleegd of de asielzoeker al dan niet in aanmerking komt als vluchteling overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG;

c)

het verrichten van een voorafgaand onderzoek uit hoofde van artikel 32, mits deze autoriteit toegang heeft tot het dossier van de asielzoeker betreffende het vorige asielverzoek;

d)

de behandeling van gevallen in het kader van de procedure van artikel 35, lid 1;

e)

het weigeren van de toegang in het kader van de procedure van artikel 35, leden 2 tot en met 5, onder de in deze leden bepaalde voorwaarden;

f)

de vaststelling dat een asielzoeker de lidstaat vanuit een veilig derde land is binnengekomen of tracht binnen te komen vanuit een veilig derde land overeenkomstig artikel 36, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden.

3.   Bij het aanwijzen van autoriteiten overeenkomstig het bepaalde in lid 2 dragen de lidstaten er zorg voor dat het personeel van deze autoriteiten over de passende kennis beschikt of de nodige opleiding krijgt om zijn verplichtingen in het kader van de toepassing van deze richtlijn na te komen.

Artikel 5

Gunstigere bepalingen

De lidstaten kunnen gunstigere normen voor de procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus invoeren of handhaven, voorzover die verenigbaar zijn met deze richtlijn.

HOOFDSTUK II

UITGANGSPUNTEN EN WAARBORGEN

Artikel 6

Toegang tot de procedure

1.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat asielverzoeken persoonlijk en/of op een aangewezen plaats moeten worden ingediend.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke handelingsbekwame meerderjarige het recht heeft een eigen asielverzoek in te dienen.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat een asielzoeker een asielverzoek kan indienen namens de personen die te zijnen laste komen. De lidstaten zorgen er in deze gevallen voor dat de meerderjarigen die ten laste van de asielzoeker komen, ermee instemmen dat namens hen een asielverzoek wordt ingediend en dat zij, indien zij daar niet mee instemmen, zelf een asielverzoek kunnen indienen.

De instemming wordt gevraagd op het tijdstip waarop het asielverzoek wordt ingediend of uiterlijk wanneer de meerderjarige die ten laste van de asielzoeker komt, persoonlijk wordt gehoord.

4.   De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen:

a)

in welke gevallen een minderjarige zelf een asielverzoek kan indienen;

b)

in welke gevallen het asielverzoek van een niet-begeleide minderjarige moet worden ingediend door een vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 17, lid 1, onder a);

c)

in welke gevallen de indiening van een asielverzoek ook wordt beschouwd als de indiening van een asielverzoek voor ongehuwde minderjarigen.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteiten waartoe iemand die een asielverzoek wil indienen zich waarschijnlijk zal richten, deze persoon advies kunnen verlenen over hoe en waar hij een asielverzoek kan indienen, en/of kunnen deze autoriteiten verzoeken het asielverzoek aan de bevoegde autoriteit door te geven.

Artikel 7

Het recht om gedurende de behandeling van het asielverzoek in de lidstaat te blijven

1.   Asielzoekers mogen in de lidstaat blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit overeenkomstig de in hoofdstuk III uiteengezette procedures in eerste aanleg een beslissing heeft genomen. Dit recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning.

2.   De lidstaten kunnen alleen een uitzondering maken voor de gevallen waarin een volgend asielverzoek overeenkomstig de artikelen 32 en 34 niet verder zal worden behandeld of wanneer zij een persoon zullen overdragen of uitleveren, naar gelang van het geval, aan hetzij een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel (6) of anderszins, hetzij een derde land of internationale strafhoven of tribunalen.

Artikel 8

Vereisten voor de behandeling van asielverzoeken

1.   Onverminderd artikel 23, lid 4, onder i), zorgen de lidstaten ervoor dat asielverzoeken niet worden afgewezen of van behandeling worden uitgesloten louter op grond van het feit dat zij niet zo snel mogelijk zijn ingediend.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek.

Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

het onderzoek naar en de beslissing over asielverzoeken individueel, objectief en onpartijdig wordt verricht, respectievelijk genomen;

b)

er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals informatie van de UNHCR, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van asielzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de asielverzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken;

c)

het personeel dat de asielverzoeken behandelt en daarover beslist, op de hoogte is van de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht.

3.   De in hoofdstuk V bedoelde instanties hebben via de beslissingsautoriteit of de asielzoeker dan wel anderszins toegang tot de in lid 2, onder b), bedoelde algemene informatie die zij nodig hebben om hun taak uit te oefenen.

4.   De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen voor de vertaling van stukken die relevant zijn voor de behandeling van asielverzoeken.

Artikel 9

Vereisten voor een beslissing van de beslissingsautoriteit

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beslissingen over asielverzoeken schriftelijk worden bekendgemaakt.

2.   De lidstaten zorgen er tevens voor dat beslissingen waarbij asielverzoeken worden afgewezen, in feite en in rechte worden gemotiveerd en dat schriftelijk informatie wordt verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten.

De lidstaten hoeven het niet toekennen van de vluchtelingenstatus niet te motiveren in de beslissing waarbij aan de asielzoeker een status wordt toegekend die dezelfde rechten en voordelen krachtens het nationale en het Gemeenschapsrecht biedt als de vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG. In deze gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat het niet toekennen van de vluchtelingenstatus in het dossier van de asielzoeker wordt gemotiveerd en dat de asielzoeker op verzoek toegang krijgt tot zijn dossier.

Voorts hoeven de lidstaten geen schriftelijke informatie te verstrekken over de wijze waarop tegen een negatieve beslissing schriftelijk beroep kan worden aangetekend in samenhang met deze beslissing, indien de asielzoeker in een vroeger stadium, ofwel schriftelijk ofwel door voor hem toegankelijke elektronische middelen, in kennis is gesteld van de wijze waarop een dergelijke beslissing kan worden aangevochten.

3.   Voor de toepassing van artikel 6, lid 3, en telkens wanneer het asielverzoek op dezelfde gronden gebaseerd is, kunnen de lidstaten één beslissing nemen die geldt voor alle personen die ten laste van de asielzoeker komen.

Artikel 10

Waarborgen voor asielzoekers

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk III vervatte procedures voor alle asielzoekers de volgende waarborgen gelden:

a)

zij moeten in een taal die zij redelijkerwijze geacht kunnen worden te begrijpen, worden ingelicht over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, alsmede over de gevolgen die kunnen ontstaan indien zij hun verplichtingen niet nakomen of niet met de autoriteiten samenwerken. Zij moeten worden ingelicht over de termijnen en over de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2004/83/EG. Deze informatie moet tijdig genoeg worden verstrekt om asielzoekers in staat te stellen de in deze richtlijn gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 11 omschreven verplichtingen na te komen;

b)

zij moeten, telkens wanneer dat nodig is, gebruik kunnen maken van de diensten van een tolk als zij hun zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteiten. De lidstaten beschouwen het verlenen van deze diensten in elk geval als noodzakelijk wanneer de beslissingsautoriteit de asielzoeker oproept voor een onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 12 en 13, en een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In dit geval, evenals in andere gevallen waarin de bevoegde autoriteiten een beroep doen op de asielzoeker, worden de diensten van de tolk betaald uit openbare middelen;

c)

het wordt asielzoekers niet onmogelijk gemaakt contact op te nemen met de UNHCR of met een andere organisatie die krachtens een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de UNHCR optreedt op het grondgebied van die lidstaat;

d)

zij worden binnen een redelijke termijn op de hoogte gesteld van de beslissing van de beslissingsautoriteit over hun asielverzoek. Indien een juridische adviseur of een andere raadsman optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de asielzoeker, kunnen de lidstaten besluiten in plaats van de asielzoeker deze vertegenwoordiger op de hoogte te stellen van de beslissing;

e)

zij worden in een taal die zij redelijkerwijze kunnen worden geacht te begrijpen, in kennis gesteld van het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit indien zij niet worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridische adviseur of een andere raadsman en indien kosteloze rechtsbijstand niet beschikbaar is. Daarbij wordt ook informatie verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten overeenkomstig artikel 9, lid 2.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk V vervatte procedures voor alle asielzoekers waarborgen gelden welke gelijkwaardig zijn aan de in lid 1, onder b), c) en d), vermelde waarborgen.

Artikel 11

Verplichtingen van de asielzoekers

1.   De lidstaten kunnen asielzoekers verplichtingen tot samenwerking met de bevoegde autoriteiten opleggen, voorzover die verplichtingen nodig zijn voor de behandeling van het asielverzoek.

2.   De lidstaten kunnen met name bepalen dat:

a)

asielzoekers zich bij de bevoegde autoriteiten moeten melden of daar persoonlijk moeten verschijnen, hetzij onverwijld, hetzij op een nader bepaald tijdstip;

b)

asielzoekers documenten die in hun bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van hun asielverzoek, zoals hun paspoort, moeten overhandigen, en

c)

asielzoekers de bevoegde autoriteiten moeten inlichten over hun huidige verblijfplaats of adres en hen zo spoedig mogelijk moeten inlichten wanneer zij van verblijfplaats of adres veranderen. De lidstaten kunnen bepalen dat de asielzoeker iedere kennisgeving op de recentste verblijfplaats die of het recentste adres dat hij dienovereenkomstig heeft aangegeven, moet aanvaarden;

d)

de bevoegde autoriteiten de asielzoeker en de voorwerpen die hij bij zich draagt mogen fouilleren, respectievelijk doorzoeken;

e)

de bevoegde autoriteiten de asielzoeker mogen fotograferen, en

f)

de bevoegde autoriteiten de mondelinge verklaringen van de asielzoeker mogen opnemen, mits hij daarover vooraf wordt ingelicht.

Artikel 12

Persoonlijk onderhoud

1.   Alvorens de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, wordt de asielzoeker in de gelegenheid gesteld persoonlijk gehoord te worden over zijn asielverzoek door een daartoe naar nationaal recht bevoegde persoon.

De lidstaten kunnen ook elke meerderjarige onder de in artikel 6, lid 3, bedoelde personen die ten laste van de asielzoeker komt, de gelegenheid geven persoonlijk te worden gehoord.

De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving voorschrijven in welke gevallen een minderjarige de gelegenheid moet krijgen persoonlijk te worden gehoord.

2.   Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud indien:

a)

de beslissingsautoriteit een positieve beslissing kan nemen op basis van het beschikbare bewijs, of

b)

de bevoegde autoriteit al een ontmoeting met de asielzoeker heeft gehad om hem bij te staan bij de indiening van zijn asielverzoek en de overlegging van de essentiële informatie over het asielverzoek, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2004/83/EG, of

c)

de beslissingsautoriteit, op basis van een volledige bestudering van de door de asielzoeker verstrekte informatie, het verzoek als ongegrond beschouwt in gevallen waarin de in artikel 23, lid 4, onder a), c), g), h) en j), genoemde omstandigheden van toepassing zijn.

3.   Er kan ook worden afgezien van een persoonlijk onderhoud indien het redelijkerwijs niet uitvoerbaar is, met name indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de asielzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Bij twijfel kunnen de lidstaten een medisch of psychologisch attest verlangen.

Indien de lidstaat aan de betrokkene of, indien van toepassing, aan de persoon die ten laste van de asielzoeker komt, geen gelegenheid biedt tot een persoonlijk onderhoud overeenkomstig dit lid worden er redelijke inspanningen gedaan om de asielzoeker of de persoon die te zijnen laste komt de kans te bieden nadere informatie te verstrekken.

4.   Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden in overeenstemming met dit artikel belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over een asielverzoek te nemen.

5.   Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden overeenkomstig lid 2, onder b) en c), of lid 3 heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit.

6.   Onverminderd artikel 20, lid 1, kunnen de lidstaten bij hun beslissing inzake het asielverzoek laten meewegen dat de asielzoeker niet voor het persoonlijke onderhoud is verschenen, tenzij hij daarvoor een geldige reden had.

Artikel 13

Vereisten voor het persoonlijke onderhoud

1.   Bij een persoonlijk onderhoud zijn doorgaans geen familieleden aanwezig, tenzij de beslissingsautoriteit de aanwezigheid van andere familieleden voor een behoorlijke behandeling noodzakelijk acht.

2.   Een persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding wordt gewaarborgd.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een persoonlijk onderhoud plaatsvindt in zodanige omstandigheden dat een asielzoeker de gronden voor zijn asielverzoek uitvoerig uiteen kan zetten. Met het oog hierop dienen de lidstaten:

a)

erop toe te zien dat de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt voldoende bekwaam is om rekening te houden met de persoonlijke of algemene omstandigheden die een rol spelen bij het asielverzoek, met inbegrip van de culturele achtergrond en kwetsbaarheid van de asielzoeker, voorzover dat mogelijk is, en

b)

een tolk te kiezen die in staat is de communicatie tussen de asielzoeker en de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt goed te doen verlopen. Daarbij hoeft niet noodzakelijkerwijs gebruik te worden gemaakt van de taal waaraan de asielzoeker de voorkeur geeft indien er een andere taal kan worden gebruikt die hij redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen en waarin hij kan communiceren.

4.   De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen inzake de aanwezigheid van derden bij het persoonlijke onderhoud.

5.   Dit artikel is tevens van toepassing op de in artikel 12, lid 2, onder b), bedoelde ontmoeting.

Artikel 14

Status van het verslag van een persoonlijk onderhoud in de procedure

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat van elk persoonlijk onderhoud een schriftelijk verslag wordt opgesteld dat ten minste de voornaamste informatie betreffende het verzoek bevat zoals die is verstrekt door de asielzoeker, overeenkomstig artikel 4, lid 2 van Richtlijn 2004/83/EG.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers tijdig toegang hebben tot het verslag van het persoonlijk onderhoud. Wanneer de toegang pas na de beslissing van de beslissingsautoriteit wordt verleend, zorgen de lidstaten ervoor dat toegang mogelijk is zodra dit nodig is voor het tijdig voorbereiden en indienen vaneen beroep.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de asielzoeker de inhoud van het verslag van het persoonlijk onderhoud moet goedkeuren.

Indien een asielzoeker weigert de inhoud van het verslag goed te keuren, worden de redenen voor deze weigering in het dossier van de asielzoeker opgenomen.

De weigering van een asielzoeker om de inhoud van het verslag goed te keuren, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het asielverzoek te nemen.

4.   Dit artikel is tevens van toepassing op de in artikel 12, lid 2, onder b), bedoelde ontmoeting.

Artikel 15

Recht op rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1.   De lidstaten stellen asielzoekers in de gelegenheid om op eigen kosten daadwerkelijk een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, te raadplegen over met hun asielverzoek samenhangende aangelegenheden.

2.   In geval van een negatieve beslissing van een beslissingsautoriteit zorgen de lidstaten ervoor dat, onverminderd het bepaalde in lid 3, op verzoek kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging wordt geboden.

3.   De lidstaten kunnen er in hun nationale wetgeving in voorzien dat gratis rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging wordt geboden, zulks:

a)

uitsluitend voor procedures voor een rechterlijke instantie overeenkomstig hoofdstuk V en niet voor een verder beroep of bezwaar waarin het nationale recht voorziet, waaronder een nieuwe behandeling van een beroep naar aanleiding van een verder beroep of bezwaar, en/of

b)

uitsluitend aan diegenen die niet over voldoende middelen beschikken, en/of

c)

uitsluitend ten aanzien van juridische adviseurs of andere raadslieden die door het nationale recht uitdrukkelijk zijn aangewezen om asielzoekers bij te staan en/of te vertegenwoordigen, en/of

d)

uitsluitend indien het beroep of het bezwaar een kans van slagen heeft.

De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van punt d) geboden rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging niet willekeurig wordt beperkt.

4.   De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen betreffende de nadere regels voor het indienen en behandelen van dergelijke verzoeken.

5.   De lidstaten kunnen voorts:

a)

financiële en/of tijdslimieten instellen ten aanzien van de bepaling inzake gratis rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging, mits die limieten de beschikbaarheid van de rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging niet willekeurig beperken;

b)

bepalen dat de behandeling, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de in het algemeen aan hun burgers verleende behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.

6.   De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde bedragen verzoeken wanneer de financiële situatie van de asielzoeker aanzienlijk is verbeterd of indien de beslissing om de kosten te betalen is genomen op basis van door de asielzoeker verstrekte onjuiste informatie.

Artikel 16

Reikwijdte van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de asielzoeker overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot de informatie in het dossier van de asielzoeker die door de in hoofdstuk V bedoelde autoriteiten kan worden onderzocht, voorzover die informatie relevant is voor de behandeling van het asielverzoek.

De lidstaten kunnen een uitzondering maken wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de perso(o)n(en) op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van asielverzoeken door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In die gevallen moet de toegang tot de betrokken informatie of bronnen openstaan voor de in hoofdstuk V bedoelde autoriteiten, behalve indien die toegang is uitgesloten in zaken welke verband houden met de nationale veiligheid.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de juridische adviseur of andere raadsman die de asielzoeker bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot gesloten ruimten, zoals accommodaties voor bewaring en transitzones, om met de asielbezoeker te kunnen overleggen. De lidstaten kunnen de mogelijkheid om asielzoekers in gesloten ruimten te bezoeken alleen beperken wanneer deze beperking krachtens de nationale wetgeving objectief nodig is met het oog op de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van de ruimte, of om een doeltreffende behandeling van het asielverzoek te garanderen, mits de toegang van de juridische adviseur of andere raadsman daardoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

3.   Onverminderd dit artikel en artikel 17, lid 1, onder b), kunnen de lidstaten regels vaststellen betreffende de aanwezigheid van een juridische adviseur of andere raadsman bij elk onderhoud in de procedure.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat het de asielzoeker is toegestaan zich bij het persoonlijke onderhoud te doen vergezellen van een juridische adviseur of raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend.

De lidstaten kunnen verlangen dat de asielzoeker aanwezig is bij het persoonlijke onderhoud, zelfs als hij naar nationaal recht door een dergelijke juridische adviseur of raadsman wordt vertegenwoordigd, en kunnen verlangen dat de asielzoeker de vragen zelf beantwoordt.

De afwezigheid van de juridische adviseur of andere raadsman belet de bevoegde autoriteit niet de asielzoeker persoonlijk te horen.

Artikel 17

Waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen

1.   De lidstaten dienen ten aanzien van alle in deze richtlijn vervatte procedures en onverminderd de artikelen 12 en 14:

a)

zo snel mogelijk maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige bij de behandeling van het asielverzoek wordt vertegenwoordigd en/of bijgestaan door een vertegenwoordiger. Deze vertegenwoordiger kan de vertegenwoordiger zijn zoals bedoeld in artikel 19 van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (7);

b)

erop toe te zien dat de vertegenwoordiger in de gelegenheid wordt gesteld de niet-begeleide minderjarige te informeren over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijke onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijke onderhoud dient voor te bereiden. De lidstaten staan de vertegenwoordiger toe bij dat onderhoud aanwezig te zijn, vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud afneemt.

De lidstaten kunnen verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijke onderhoud aanwezig is, zelfs als hij vergezeld wordt door de vertegenwoordiger.

2.   De lidstaten kunnen afzien van de aanwijzing van een vertegenwoordiger indien de niet-begeleide minderjarige:

a)

naar alle waarschijnlijkheid meerderjarig zal zijn voordat in eerste aanleg een beslissing wordt gegeven, of

b)

kosteloos een beroep kan doen op een juridische adviseur of raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend om de hoger bedoelde taken van de vertegenwoordiger te vervullen, of

c)

gehuwd is of gehuwd geweest is.

3.   De lidstaten kunnen, overeenkomstig de wet- en regelgeving die op 1 december 2005 van kracht is, ook van de aanwijzing van een vertegenwoordiger afzien indien de niet-begeleide minderjarige 16 jaar of ouder is, tenzij hij niet zonder vertegenwoordiger de verzoekprocedure kan volgen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn asielverzoek zoals bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;

b)

een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het asielverzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.

5.   De lidstaten kunnen in het kader van de behandeling van een asielverzoek besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen.

In gevallen waarin een dergelijk medisch onderzoek wordt verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

de niet-begeleide minderjarige, voordat het asielverzoek wordt behandeld, in een taal die hij redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen, in kennis wordt gesteld van het feit dat mogelijk een medisch onderzoek zal worden verricht om zijn leeftijd vast te stellen. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het asielverzoek, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan;

b)

de niet-begeleide minderjarige en/of zijn vertegenwoordiger ermee instemt dat een onderzoek wordt verricht om de leeftijd van de betrokken minderjarige vast te stellen, en dat

c)

de beslissing tot afwijzing van een asielverzoek van een niet-begeleide minderjarige die heeft geweigerd dit medische onderzoek te ondergaan, niet enkel op die weigering wordt gebaseerd.

Het feit dat een niet-begeleide minderjarige heeft geweigerd een dergelijk medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het asielverzoek te nemen.

6.   Bij de uitvoering van de bepalingen van dit artikel laten de lidstaten zich in eerste instantie leiden door het belang van het kind.

Artikel 18

Bewaring

1.   De lidstaten mogen een persoon niet in bewaring houden uitsluitend omdat hij een asielzoeker is.

2.   Indien een asielzoeker in bewaring wordt gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat snelle toetsing door een rechterlijke instantie mogelijk is.

Artikel 19

Procedure in geval van intrekking van het asielverzoek

1.   Lidstaten die in hun nationale recht in de mogelijkheid van uitdrukkelijke intrekking van een asielverzoek voorzien, zorgen ervoor dat, wanneer een asielzoeker zijn asielverzoek uitdrukkelijk intrekt, de beslissingsautoriteit een beslissing neemt om de behandeling van het asielverzoek te beëindigen of het verzoek af te wijzen.

2.   De lidstaten kunnen ook bepalen dat de beslissingsautoriteit kan beslissen de behandeling te beëindigen zonder een beslissing te nemen. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit een aantekening maakt in het dossier van de asielzoeker.

Artikel 20

Procedure ingeval het asielverzoek impliciet wordt ingetrokken of ingeval impliciet van het asielverzoek wordt afgezien

1.   Wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat een asielzoeker zijn asielverzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit beslist om de behandeling van het verzoek te beëindigen of het verzoek af te wijzen op basis van het feit dat de asielzoeker geen recht op de status van vluchteling heeft doen gelden in overeenstemming met Richtlijn 2004/83/EG.

De lidstaten kunnen met name aannemen dat de asielzoeker zijn asielverzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat:

a)

hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn asielverzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2004/83/EG, dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft;

b)

hij is verdwenen, of wanneer is vastgesteld dat hij de plaats waar hij verbleef of werd vastgehouden, zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen een redelijke termijn contact met de bevoegde autoriteit op te nemen, dan wel wanneer hij niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan zijn meldingsplicht of aan andere verplichtingen tot kennisgeving.

De lidstaten kunnen met het oog op de uitvoering van deze bepalingen termijnen vaststellen of richtsnoeren uitvaardigen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de asielzoeker die zich opnieuw bij de bevoegde autoriteit meldt nadat een beslissing om de behandeling van zijn asielverzoek te beëindigen is genomen zoals bedoeld in lid 1, het recht heeft te verzoeken dat zijn asielverzoek opnieuw in behandeling wordt genomen, tenzij het verzoek overeenkomstig de artikelen 32 en 34 wordt behandeld.

De lidstaten kunnen een tijdslimiet vaststellen waarna een asielverzoek niet langer opnieuw in behandeling kan worden genomen.

De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke persoon niet wordt verwijderd in strijd met het beginsel van non-refoulement.

De lidstaten kunnen de beslissingsautoriteit toestaan de behandeling van het asielverzoek te hervatten in de fase waarin deze werd beëindigd.

Artikel 21

De rol van de UNHCR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de UNHCR:

a)

toegang heeft tot de asielzoekers, met inbegrip van asielzoekers in bewaring en in transitzones van luchthavens of havens;

b)

toegang heeft tot gegevens betreffende individuele asielverzoeken, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de asielzoeker daarmee instemt;

c)

bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in het kader van artikel 35 van het Verdrag van Genève, in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele asielverzoeken.

2.   Lid 1 geldt ook voor organisaties die ingevolge een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de UNHCR op het grondgebied van die lidstaat optreden.

Artikel 22

Vergaring van informatie over individuele gevallen

In het kader van de behandeling van individuele gevallen:

a)

delen de lidstaten de informatie betreffende individuele asielverzoeken of het feit dat een asielverzoek is ingediend, niet rechtstreeks mee aan de vermeende actor(en) van de vervolging van de asielzoeker;

b)

winnen de lidstaten bij de vermeende actor(en) van de vervolging geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokken asielzoeker om asiel heeft verzocht, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van de asielzoeker en voor de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst wonende familieleden.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES IN EERSTE AANLEG

AFDELING I

Artikel 23

Behandelingsprocedure

1.   De lidstaten behandelen asielverzoeken in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke procedure zo spoedig mogelijk wordt afgerond, onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling.

De lidstaten zorgen ervoor dat, indien er binnen zes maanden geen besluit kan worden genomen, de asielzoeker:

a)

in kennis wordt gesteld van het uitstel, of

b)

op zijn verzoek informatie ontvangt over het tijdsbestek waarbinnen het besluit over zijn verzoek te verwachten valt. Die informatie vormt voor de lidstaat geen verplichting ten aanzien van de betrokken asielzoeker om binnen dat tijdsbestek een besluit te nemen.

3.   De lidstaten kunnen voorrang verlenen aan de behandeling van ieder geval, dan wel deze behandeling versnellen overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II, ook in gevallen waarin het asielverzoek waarschijnlijk gegrond is of de asielzoeker bijzondere behoeften heeft.

4.   De lidstaten kunnen voorts bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II voorrang krijgt of wordt versneld indien:

a)

de asielzoeker bij de indiening van zijn asielverzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen of slechts minimaal ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG, of

b)

de asielzoeker duidelijk niet in aanmerking komt als vluchteling noch voor de vluchtelingenstatus in een lidstaat overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG, of

c)

het asielverzoek als ongegrond wordt beschouwd:

i)

omdat de asielzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 29, 30 en 31 van deze richtlijn, of

ii)

omdat een land dat geen lidstaat is als veilig derde land voor de asielzoeker wordt beschouwd, onverminderd artikel 28, lid 1, of

d)

de asielzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden, of

e)

de asielzoeker een ander asielverzoek met vermelding van andere persoonsgegevens heeft ingediend, of

f)

de asielzoeker geen informatie heeft verstrekt aan de hand waarvan met een redelijke mate van zekerheid zijn identiteit of nationaliteit kan worden vastgesteld, of indien hij waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan, of

g)

de asielzoeker inconsistente, contradictoire, onwaarschijnlijke of ontoereikende verklaringen heeft afgelegd die alle overtuigingskracht ontnemen aan zijn bewering dat hij het slachtoffer zou zijn van vervolging overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG, of

h)

de asielzoeker een hernieuwd asielverzoek heeft ingediend zonder ter zake doende nieuwe elementen met betrekking tot zijn bijzondere omstandigheden of de situatie in zijn land van herkomst, of

i)

de asielzoeker zonder redelijke grond heeft nagelaten zijn asielverzoek eerder in te dienen hoewel hij de gelegenheid had dat te doen, of

j)

de asielzoeker enkel een verzoek indient teneinde de uitvoering van een eerdere of van een op handen zijnde beslissing die tot zijn verwijdering zou leiden, uit te stellen of te verijdelen, of

k)

de asielzoeker zonder gegronde reden niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2004/83/EG, dan wel de verplichtingen van artikel 11, lid 2, onder a) en b), en artikel 20, lid 1, van deze richtlijn niet is nagekomen, of

l)

de asielzoeker het grondgebied van de lidstaat onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten heeft aangemeld en/of een asielverzoek heeft ingediend, of

m)

de asielzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat; of de asielzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid en openbare orde krachtens de nationale wetgeving, of

n)

de asielzoeker weigert te voldoen aan de verplichting zijn vingerafdrukken te laten nemen overeenkomstig de desbetreffende communautaire en/of nationale wetgeving, of

o)

het asielverzoek werd ingediend door een ongehuwde minderjarige op wie artikel 6, lid 4, onder c), van toepassing is nadat het verzoek van de ouder(s) die voor het kind verantwoordelijk is (zijn), is verworpen en er geen nieuwe elementen zijn met betrekking tot zijn bijzondere omstandigheden of de situatie in zijn land van herkomst.

Artikel 24

Specifieke maatregelen

1.   De lidstaten kunnen voorzien in de volgende specifieke procedures waarbij wordt afgeweken van de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II:

a)

een voorafgaand onderzoek ten behoeve van de behandeling van gevallen die worden beoordeeld in het kader van afdeling IV;

b)

procedures ten behoeve van de behandeling van gevallen die worden beoordeeld in het kader van afdeling V.

2.   De lidstaten kunnen ook voorzien in een afwijking met betrekking tot afdeling VI.

AFDELING II

Artikel 25

Niet-ontvankelijke asielverzoeken

1.   Naast de gevallen waarin een asielverzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 343/2003, zijn de lidstaten niet verplicht te onderzoeken of de asielzoeker in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG, indien een verzoek krachtens dit artikel niet-ontvankelijk wordt geacht.

2.   De lidstaten kunnen een asielverzoek uit hoofde van dit artikel als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:

a)

een andere lidstaat de vluchtelingenstatus heeft toegekend;

b)

een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 26 voor de asielzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd;

c)

een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 27 voor de asielzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;

d)

het de asielzoeker om een andere reden is toegestaan in de betrokken lidstaat te verblijven en hem als gevolg hiervan een status is verleend die gelijkwaardig is aan de rechten en voordelen van de vluchtelingenstatus uit hoofde van Richtlijn 2004/83/EG;

e)

het de asielzoeker is toegestaan in de betrokken lidstaat te verblijven om andere redenen die hem beschermen tegen refoulement en in afwachting van de uitkomst van een procedure waarbij een status wordt verleend overeenkomstig het bepaalde onder d);

f)

de asielzoeker na een definitieve beslissing een identiek verzoek heeft ingediend;

g)

een persoon die ten laste van de asielzoeker komt, een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 6, lid 3, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek en geen met de situatie van de ten laste komende persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.

Artikel 26

Het begrip „eerste land van asiel”

Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel voor een bepaalde asielzoeker wanneer:

a)

de asielzoeker in dat land is erkend als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of

b)

hij anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement,

mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.

Bij de toepassing van het begrip „eerste land van asiel” op de bijzondere omstandigheden van een asielzoeker kunnen de lidstaten rekening houden met artikel 27, lid 1.

Artikel 27

Het begrip „veilig derde land”

1.   De lidstaten mogen het begrip „veilig derde land” alleen toepassen indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een asielzoeker in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:

a)

het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en

b)

het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd, en

c)

het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en

d)

de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van Genève.

2.   De toepassing van het begrip „veilig derde land” is onderworpen aan nationale wettelijke voorschriften, waaronder:

a)

voorschriften waarbij een band tussen de asielzoeker en het betrokken derde land wordt vereist op grond waarvan het voor de betrokkene redelijk zou zijn naar dat land te gaan;

b)

voorschriften betreffende de methode met behulp waarvan de bevoegde autoriteiten zich ervan vergewissen dat het begrip „veilig derde land” op een bepaald land of een bepaalde asielzoeker kan worden toegepast. Een dergelijke methode dient onder meer te bestaan uit een veiligheidsstudie per land voor een bepaalde asielzoeker en/of een nationale vaststelling van de landen die worden beschouwd als zijnde over het algemeen veilig;

c)

voorschriften overeenkomstig de internationale wetgeving die voorzien in een afzonderlijke studie om na te gaan of het betrokken derde land voor een bepaalde asielzoeker veilig is; deze voorschriften moeten ten minste de asielzoeker in staat stellen de toepassing van het begrip „veilig derde land” aan te vechten op grond van het feit dat hij zou worden blootgesteld aan foltering, wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

3.   Bij de uitvoering van een uitsluitend op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de lidstaten:

a)

de asielzoeker hiervan op de hoogte te brengen, en

b)

hem een document te verschaffen waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht.

4.   Wanneer het derde land de asielzoeker niet tot zijn grondgebied toelaat, zorgen de lidstaten ervoor dat toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn beschreven in hoofdstuk II.

5.   De lidstaten stellen de Commissie op gezette tijden in kennis van de landen waarop dit begrip wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

AFDELING III

Artikel 28

Ongegronde asielverzoeken

1.   Onverminderd de artikelen 19 en 20 kunnen de lidstaten een asielverzoek enkel als ongegrond afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat de asielzoeker niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG.

2.   In de in artikel 23, lid 4, onder b), bedoelde gevallen en gevallen van ongegronde asielverzoeken waarop een van de in artikel 23, lid 4, onder a) en onder c) tot en met o), vermelde omstandigheden van toepassing is, kunnen de lidstaten tevens een asielverzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.

Artikel 29

Gemeenschappelijke minimumlijst van derde landen die als veilig land van herkomst worden beschouwd

1.   De Raad stelt, bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, een gemeenschappelijke minimumlijst van derde landen op die door de lidstaten als veilig land van herkomst worden beschouwd, overeenkomstig bijlage II.

2.   De Raad kan, bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de minimale gemeenschappelijke lijst wijzigen door derde landen toe te voegen of te schrappen, overeenkomstig bijlage II. De Commissie beraadt zich over de aan haar gerichte verzoeken van de Raad of van een lidstaat om een voorstel tot wijziging van de gemeenschappelijke minimumlijst in te dienen.

3.   Wanneer zij haar voorstel op grond van de leden 1 en 2 uitwerkt, maakt de Commissie gebruik van informatie van de lidstaten, van haar eigen informatie en, voorzover nodig, van informatie van de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

4.   Wanneer de Raad de Commissie verzoekt een voorstel in te dienen om een derde land van de gemeenschappelijke minimumlijst te schrappen, vervalt de verplichting voor de lidstaten overeenkomstig artikel 31, lid 2, ten aanzien van dit derde land op de dag die volgt op het besluit waarbij de Raad om indiening verzoekt.

5.   Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt een voorstel in te dienen om een derde land van de gemeenschappelijke minimumlijst te schrappen, stelt die lidstaat de Raad schriftelijk in kennis van het verzoek aan de Commissie. De verplichting voor die lidstaat overeenkomstig artikel 31, lid 2, vervalt ten aanzien van het derde land op de dag die volgt op de kennisgeving van het verzoek aan de Raad.

6.   Het Europees Parlement wordt op de hoogte gebracht van het vervallen van de verplichtingen krachtens de leden 4 en 5.

7.   Het vervallen van de verplichtingen krachtens de leden 4 en 5 neemt na drie maanden een einde, tenzij de Commissie, vóór het einde van deze periode, voorstelt om het derde land van de gemeenschappelijke minimumlijst te schrappen. De schorsing neemt in ieder geval een einde wanneer de Raad een voorstel van de Commissie om het derde land van de lijst te schrappen, afwijst.

8.   Op verzoek van de Raad deelt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad mee of de situatie van een land op de gemeenschappelijke minimumlijst nog steeds overeenstemt met bijlage II. Wanneer de Commissie haar verslag voorlegt, kan zij alle door haar wenselijk geachte aanbevelingen of voorstellen doen.

Artikel 30

Nationale aanmerking van derde landen als veilig land van herkomst

1.   Onverminderd artikel 29 kunnen de lidstaten voor de behandeling van asielverzoeken wetgeving handhaven of invoeren met het oog op de nationale aanmerking, overeenkomstig bijlage II, van andere derde landen dan de landen die op de gemeenschappelijke minimumlijst zijn opgenomen als veilige landen van herkomst. Dat kan inhouden dat een deel van een land als veilig wordt aangemerkt indien de voorwaarden van bijlage II voor dat deel zijn vervuld.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten voor de behandeling van asielverzoeken wetgeving die op 1 december 2005 van kracht is, handhaven met het oog op de nationale aanmerking van andere derde landen dan de landen die op de gemeenschappelijke minimumlijst zijn opgenomen als veilige landen van herkomst, indien zij zich ervan vergewist hebben dat personen in de betrokken derde landen over het algemeen noch zijn blootgesteld aan:

a)

vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2004/83/EG, noch aan

b)

foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

3.   De lidstaten kunnen tevens wetgeving die op 1 december 2005 van kracht is, handhaven voor de nationale aanmerking van een deel van een land als veilig of een land of een deel van een land als veilig voor een specifieke groep van personen in dat land, indien de in lid 2 genoemde voorwaarden voor dat deel of die groep zijn vervuld.

4.   Bij de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig de leden 2 en 3 houden de lidstaten rekening met de juridische situatie, met de toepassing van de rechtsvoorschriften en met de algemene politieke omstandigheden in het betrokken derde land.

5.   De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig dit artikel dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

6.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst worden aangemerkt.

Artikel 31

Het begrip „veilig land van herkomst”

1.   Een derde land dat op grond van artikel 29 of artikel 30 als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde asielzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:

a)

hij de nationaliteit van dat land heeft, of

b)

hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had,

en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG.

2.   De lidstaten beschouwen overeenkomstig lid 1 het asielverzoek als ongegrond wanneer het derde land door de Raad als veilig is aangemerkt uit hoofde van artikel 29.

3.   De lidstaten stellen verdere nationale wetsvoorschriften en -bepalingen vast voor de toepassing van het begrip „veilig land van herkomst”.

AFDELING IV

Artikel 32

Volgende verzoeken

1.   Indien een persoon die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd, aldaar verdere verklaringen heeft afgelegd of een volgend verzoek heeft ingediend, kan deze lidstaat deze verdere verklaringen of de elementen van het volgende verzoek onderzoeken in het kader van de behandeling van het vorige verzoek of in het kader van de toetsing van de beslissing waartegen beroep of bezwaar is aangetekend, voorzover de bevoegde autoriteiten rekening kunnen houden met alle elementen die aan de nadere verklaringen of het volgende verzoek in dit kader ten grondslag liggen.

2.   Voorts kunnen de lidstaten een specifieke procedure zoals bedoeld in lid 3 toepassen wanneer een persoon een volgend asielverzoek indient:

a)

nadat het vorige verzoek werd ingetrokken of ervan is afgezien op grond van artikel 19 of 20,

b)

nadat een beslissing is genomen over het vorige verzoek. De lidstaten kunnen tevens beslissen deze procedure niet eerder toe te passen dan nadat een definitieve beslissing is genomen.

3.   Een volgend asielverzoek moet eerst aan een voorafgaand onderzoek worden onderworpen om uit te maken of er, sinds de intrekking van het vorige verzoek of na de in lid 2, onder b), bedoelde beslissing inzake dit verzoek, nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de asielzoeker zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG.

4.   Indien na het in lid 3 bedoelde voorafgaande onderzoek nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de asielzoeker zijn voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de asielzoeker voor erkenning als vluchteling in aanmerking komt krachtens Richtlijn 2004/83/EG, wordt het verzoek verder behandeld overeenkomstig hoofdstuk II.

5.   De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale wetgeving een hernieuwd verzoek verder behandelen wanneer er andere redenen zijn om een procedure te heropenen.

6.   De lidstaten kunnen besluiten het verzoek enkel verder te behandelen indien de betrokken asielzoeker buiten zijn toedoen de in de leden 3, 4 en 5 beschreven situaties in het kader van de vorige procedure niet kon doen gelden, in het bijzonder door zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens artikel 39 uit te oefenen.

7.   De in dit artikel bedoelde procedure kan ook van toepassing zijn ingeval een ten laste van een asielzoeker komende persoon een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 6, lid 3, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek. In dit geval zal het voorafgaande onderzoek in lid 3 erin bestaan na te gaan of met de situatie van de afhankelijke persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.

Artikel 33

Niet verschijnen

De lidstaten kunnen de in artikel 32 opgenomen procedure handhaven dan wel aannemen ingeval er op een latere datum een verzoek wordt ingediend door een asielzoeker die, ofwel opzettelijk ofwel door grove nalatigheid, niet naar een aanmeldcentrum gaat dan wel zich niet op een aangegeven tijdstip bij de bevoegde autoriteiten meldt.

Artikel 34

Procedureregels

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers wier verzoek aan een voorafgaand onderzoek ingevolge artikel 32 wordt onderworpen, de in artikel 10, lid 1, opgesomde waarborgen genieten.

2.   De lidstaten kunnen in hun interne recht regels inzake het voorafgaande onderzoek ingevolge artikel 32 neerleggen. Die regels kunnen onder meer:

a)

de betrokken asielzoeker ertoe verplichten feiten te vermelden en bewijzen te leveren die een nieuwe procedure rechtvaardigen;

b)

het overleggen van de nieuwe gegevens door de betrokken asielzoeker vereisen binnen een bepaalde termijn nadat hij deze heeft verkregen;

c)

het voorafgaande onderzoek toestaan op grond van uitsluitend schriftelijke toelichtingen zonder persoonlijk gehoor.

De regels mogen de toegang voor asielzoekers tot een nieuwe procedure niet onmogelijk maken en evenmin leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

de asielzoeker op passende wijze op de hoogte wordt gesteld omtrent de uitkomst van het voorafgaande onderzoek en, ingeval het verzoek niet verder zal worden behandeld, van de desbetreffende redenen en de mogelijkheden om een bezwaar of een beroep in te stellen;

b)

indien een van de in artikel 32, lid 2, bedoelde situaties zich voordoet, de beslissingsautoriteit het hernieuwde verzoek zo spoedig mogelijk overeenkomstig hoofdstuk II verder behandelt.

AFDELING V

Artikel 35

Grensprocedures

1.   De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over asielverzoeken die aldaar worden ingediend.

2.   Bij gebreke evenwel van procedures zoals bedoeld in lid 1 kunnen de lidstaten, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in overeenstemming met de wet- of regelgeving die op 1 december 2005 van kracht is, van de in hoofdstuk II omschreven fundamentele beginselen en waarborgen afwijkende specifieke procedures handhaven om aan de grens of in transitzones een beslissing te nemen over het verlenen van toegang tot hun grondgebied aan asielzoekers die aldaar zijn aangekomen en een asielverzoek hebben ingediend.

3.   De in lid 2 bedoelde procedures dienen er met name voor te zorgen dat de betrokkenen:

a)

de toestemming krijgen aan de grens of in transitzones van de lidstaat te blijven, onverminderd artikel 7, en

b)

onmiddellijk worden ingelicht over hun rechten en plichten, zoals omschreven in artikel 10, lid 1, onder a), en

c)

indien nodig de diensten van een tolk, zoals omschreven in artikel 10, lid 1, onder b), aangeboden krijgen, en

d)

worden gehoord vooraleer de bevoegde autoriteit een beslissing in dergelijke procedures neemt, met betrekking tot hun asielverzoek door personen die over voldoende kennis beschikken van normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht, zoals omschreven in de artikelen 12, 13 en 14, en

e)

een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, zoals omschreven in artikel 15, lid 1, kunnen raadplegen, en

f)

een vertegenwoordiger krijgen ingeval het niet-begeleide minderjarigen betreft, zoals omschreven in artikel 17, lid 1, tenzij artikel 17, lid 2 of 3, van toepassing is.

Wanneer de toegang tot het grondgebied door een bevoegde autoriteit wordt geweigerd, dient de bevoegde autoriteit de feitelijke en de juridische gronden te vermelden waarom het asielverzoek ongegrond of niet-ontvankelijk is.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing in het kader van de in lid 2 voorgeschreven procedures binnen een redelijke termijn wordt genomen. Wanneer niet binnen vier weken een beslissing is genomen, wordt aan de asielzoeker toegang tot het grondgebied van de lidstaat verleend zodat zijn verzoek kan worden behandeld overeenkomstig de andere bepalingen van deze richtlijn.

5.   Wanneer het door specifieke vormen van aankomst of van de aankomst van grote aantallen onderdanen van derde landen of staatlozen die aan de grens of in een transitzone asielverzoeken indienen, praktisch onmogelijk is om aldaar de bepalingen van lid 1 of de specifieke procedure van de leden 2 en 3 toe te passen, kan deze procedure ook worden toegepast indien en zolang de onderdanen van derde landen of staatlozen op normale wijze worden ondergebracht op plaatsen nabij de grens of de transitzone.

AFDELING VI

Artikel 36

Begrip „Europees veilig derde land”

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat een behandeling van het asielverzoek of de beoordeling van de veiligheid van de asielzoeker in zijn bijzondere omstandigheden zoals omschreven in hoofdstuk II, niet dan wel niet volledig plaatsvindt in gevallen waarin de bevoegde autoriteit aan de hand van feitenmateriaal heeft vastgesteld dat de asielzoeker hun grondgebied illegaal tracht binnen te komen of net illegaal is binnengekomen vanuit een veilig derde land overeenkomstig lid 2.

2.   Een derde land kan voor de toepassing van lid 1 alleen als veilig derde land worden beschouwd indien het:

a)

het Verdrag van Genève zonder geografische beperkingen heeft geratificeerd en naleeft, en

b)

over een bij wet voorgeschreven asielprocedure beschikt, en

c)

het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geratificeerd en de daarin vervatte bepalingen naleeft, met inbegrip van de normen met betrekking tot daadwerkelijke rechtsmiddelen, en

d)

door de Raad is aangemerkt als veilig derde land overeenkomstig lid 3.

3.   De Raad stelt, bij gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, een gemeenschappelijke lijst op, of wijzigt deze, van derde landen die door de lidstaten voor de toepassing van lid 1 als veilig derde land worden beschouwd.

4.   De betrokken lidstaten stellen nationale wetsbepalingen vast voor de uitvoering van de bepalingen van lid 1 en van de gevolgen van beslissingen die uit hoofde van die bepalingen worden gegeven, overeenkomstig het beginsel van non-refoulement van het Verdrag van Genève, inclusief bepalingen inzake uitzonderingen op de toepassing van dit artikel om humanitaire of politieke redenen dan wel om redenen van internationaal publiekrecht.

5.   Bij de uitvoering van een uitsluitend op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de betrokken lidstaten:

a)

de asielzoeker hiervan op de hoogte te brengen, en

b)

hem een document te verschaffen waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht.

6.   Wanneer het veilige derde land de asielzoeker niet terugneemt, zorgen de lidstaten ervoor dat toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn beschreven in hoofdstuk II.

7.   Lidstaten die overeenkomstig nationale wetgeving die op 1 december 2005 van kracht was, en op grond van de criteria van lid 2, onder a), b) en c), derde landen als veilige landen hebben aangemerkt, kunnen lid 1 op die derde landen toepassen totdat de Raad de gemeenschappelijke lijst uit hoofde van lid 3 heeft aangenomen.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN DE VLUCHTELINGENSTATUS

Artikel 37

Intrekking van de vluchtelingenstatus

De lidstaten zorgen ervoor dat een onderzoek om de vluchtelingenstatus van een bepaalde persoon in te trekken, kan beginnen wanneer er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de vluchtelingenstatus opnieuw te onderzoeken.

Artikel 38

Procedureregels

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de bevoegde autoriteit overweegt de vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze in te trekken overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2004/83/EG, de betrokkene de volgende waarborgen geniet:

a)

hij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat de bevoegde autoriteit heroverweegt, of hij in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, en van de redenen voor die heroverweging, en

b)

hem wordt de kans geboden om, tijdens een persoonlijk gehoor overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), en de artikelen 12, 13 en 14, of in een schriftelijke verklaring, de redenen voor te leggen waarom de vluchtelingenstatus niet mag worden ingetrokken.

Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat, in het kader van die procedure:

c)

de bevoegde autoriteit precieze en bijgewerkte informatie uit diverse bronnen kan inwinnen zoals, in voorkomend geval, informatie van het Bureau van de UNHCR, wat betreft de algemene situatie die in de landen van herkomst van de betrokken personen heerst, en

d)

wanneer er over het individuele geval informatie wordt ingewonnen met het oog op een heroverweging van de vluchtelingenstatus, deze informatie niet wordt ingewonnen bij de actor(en) van de vervolging op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokken persoon een vluchteling is wiens status wordt heroverwogen, noch resulteert in gevaar voor de fysieke integriteit van de betrokkene en van de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst levende familieleden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de beslissing van de bevoegde autoriteit om de vluchtelingenstatus in te trekken, schriftelijk wordt meegedeeld. De redenen in feite en in rechte worden in de beslissing genoemd en informatie over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten wordt schriftelijk verstrekt.

3.   Zodra de bevoegde autoriteit de beslissing heeft genomen om de vluchtelingenstatus in te trekken, zijn artikel 15, lid 2, artikel 16, lid 1, en artikel 21 eveneens van toepassing.

4.   In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kunnen de lidstaten beslissen dat de vluchtelingenstatus van rechtswege vervalt bij beëindiging overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder a), b), c) en d), van Richtlijn 2004/83/EG, of indien de vluchteling ondubbelzinnig afziet van zijn erkenning als vluchteling.

HOOFDSTUK V

BEROEPSPROCEDURES

Artikel 39

Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor asielzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen:

a)

een beslissing die inzake hun asielverzoek is gegeven, met inbegrip van een beslissing:

i)

om een asielverzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen overeenkomstig artikel 25, lid 2;

ii)

aan de grens of in de transitzones van een lidstaat zoals omschreven in artikel 35, lid 1;

iii)

om een behandeling niet uit te voeren overeenkomstig artikel 36;

b)

een weigering om de behandeling van een verzoek na de onderbreking ervan overeenkomstig de artikelen 19 en 20 te hervatten;

c)

een beslissing om het hernieuwde verzoek niet opnieuw te behandelen overeenkomstig de artikelen 32 en 34;

d)

een beslissing waarbij de binnenkomst wordt geweigerd in het kader van de procedures krachtens artikel 35, lid 2;

e)

een beslissing tot intrekking van de vluchtelingenstatus krachtens artikel 38.

2.   De lidstaten stellen termijnen en andere vereiste voorschriften vast opdat de asielzoeker zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens lid 1 kan uitoefenen.

3.   De lidstaten stellen in voorkomend geval voorschriften overeenkomstig hun internationale verplichtingen vast betreffende:

a)

de vraag, of het rechtsmiddel overeenkomstig lid 1 tot gevolg moet hebben dat asielzoekers in afwachting van de uitkomst in de betrokken lidstaat mogen blijven, en

b)

de mogelijkheid van een rechtsmiddel of beschermende maatregelen wanneer het rechtsmiddel overeenkomstig lid 1 niet het gevolg heeft dat asielzoekers in afwachting van de uitkomst in de betrokken lidstaat mogen blijven. De lidstaten kunnen ook voorzien in een rechtsmiddel van rechtswege, en

c)

de redenen om een beslissing krachtens artikel 25, lid 2, onder c), te betwisten overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, onder b) en c), bepaalde methode.

4.   De lidstaten kunnen termijnen vastleggen voor het onderzoek door de in lid 1 bedoelde rechterlijke instantie van beslissingen van de beslissingsautoriteit.

5.   Indien aan een asielzoeker een status is toegekend die dezelfde rechten en voordelen krachtens het nationale en het Gemeenschapsrecht biedt als de vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG, kan de asielzoeker worden geacht een daadwerkelijk rechtsmiddel te hebben, wanneer een rechterlijke instantie beslist dat het in lid 1 bedoelde rechtsmiddel niet ontvankelijk is of geen grote kans van slagen heeft vanwege onvoldoende belangstelling bij de asielzoeker om de procedure voort te zetten.

6.   De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving tevens de voorwaarden vastleggen waaronder ervan kan worden uitgegaan dat een asielzoeker zijn rechtsmiddel zoals bedoeld in lid 1, impliciet heeft ingetrokken of daarvan heeft afgezien, en wel tezamen met de regels inzake de procedure die moet worden gevolgd.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 40

Aanvechting door overheidsinstanties

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke en/of rechterlijke beslissingen aan te vechten overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 41

Vertrouwelijkheid

De lidstaten zien erop toe dat de autoriteiten die uitvoering geven aan deze richtlijn ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door het vertrouwelijkheidsbeginsel zoals omschreven in de nationale wetgeving.

Artikel 42

Verslag

Uiterlijk op 1 december 2009 brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij alle nodige wijzigingen voor. De lidstaten doen de Commissie alle informatie toekomen die deze nodig heeft voor het opstellen van dit verslag. Na de indiening van het verslag brengt de Commissie minstens om de twee jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.

Artikel 43

Omzetting

De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 1 december 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Met betrekking tot artikel 15 doen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 1 december 2008 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 44

Overgangsregeling

De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van artikel 43 toe op asielverzoeken die zijn ingediend na 1 december 2007 en op de procedures tot intrekking van de vluchtelingenstatus die zijn ingeleid na 1 december 2007.

Artikel 45

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 46

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 1 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitter

Ashton of UPHOLLAND


(1)  PB C 62 van 27.2.2001, blz. 231, en PB C 291 van 26.11.2002, blz. 143.

(2)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 94.

(3)  PB C 193 van 10.7.2001, blz. 77. Advies gegeven na niet-verplichte raadpleging.

(4)  PB L 304 van 30.9.2004, blz. 12.

(5)  PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1.

(6)  Zie Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(7)  PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18.


BIJLAGE I

Definitie van „beslissingsautoriteit”

Bij de toepassing van deze richtlijn kan Ierland, voorzover het bepaalde in artikel 17, lid 1, van de Refugee Act (Wet op de Vluchtelingen) van 1996 (zoals gewijzigd) van toepassing blijft, oordelen dat:

onder „beslissingsautoriteit” zoals bedoeld in artikel 2, onder e), van deze richtlijn, met betrekking tot de vraag, of een asielzoeker al dan niet als vluchteling moet worden aangemerkt, moet worden verstaan het Office of the Refugee Applications Commissioner (Bureau van de Commissaris voor de Erkenning van Vluchtelingen), en

onder „beslissingen in eerste aanleg” zoals bedoeld in artikel 2, onder e), van deze richtlijn, ook moeten worden verstaan de aanbevelingen van de Refugee Applications Commissioner (Commissaris voor de Erkenning van Vluchtelingen) betreffende de vraag, of een asielzoeker al dan niet als vluchteling moet worden aangemerkt.

Ierland zal de Commissie in kennis stellen van alle wijzigingen van artikel 17, lid 1, van de Refugee Act (Wet op de Vluchtelingen) van 1996 (zoals gewijzigd).


BIJLAGE II

Aanmerking van veilige landen van herkomst voor de toepassing van artikel 29 en artikel 30, lid 1

Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2004/83/EG; noch van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; noch van dreiging van blind geweld bij internationale of interne gewapende conflicten.

Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

a)

de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

b)

de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;

c)

de naleving van het beginsel van non-refoulement van het Verdrag van Genève;

d)

het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.


BIJLAGE III

Definitie van „asielzoeker”

Bij de toepassing van deze richtlijn mag Spanje, voorzover de bepalingen van de „Ley 30/1992 de Régimen jurídico de las Administraciones Públicas y del Procedimiento Administrativo Común” van 26 november 1992 en de „Ley 29/1998 reguladora de la Jurisdicción Contencioso-Administrativa” van 13 juli 1998 van toepassing blijven, oordelen dat, in de zin van hoofdstuk V, de definitie van „asielzoeker” in artikel 2, onder c), van de richtlijn ook een „recurrente” dient te omvatten zoals is vastgesteld in bovengenoemde wetten.

De „recurrente” heeft recht op dezelfde waarborgen als de „asielzoeker” zoals in de richtlijn vastgesteld wat betreft het uitoefenen van zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel in hoofdstuk V.

Spanje zal de Commissie in kennis stellen van alle ter zake doende wijzigingen in bovengenoemde wetten.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/35


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 2 december 2005

tot vaststelling van de gevolgen van de toetreding van de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen voor de deelname van de Europese Gemeenschap aan de Overeenkomst inzake de Internationale Commissie ter bescherming van de Oder tegen verontreiniging en de Overeenkomst betreffende de Internationale Commissie voor de bescherming van de Elbe

(2005/884/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Toetredingsakte van 2003, en met name op artikel 57,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De deelneming van de Europese Gemeenschap aan de Overeenkomst inzake de Internationale Commissie ter bescherming van de Oder tegen verontreiniging (1) en de Overeenkomst betreffende de Internationale Commissie voor de bescherming van de Elbe (2) (hierna „de overeenkomsten betreffende de Oder en de Elbe” genoemd) was noodzakelijk omdat de beide overeenkomsten gesloten waren met derde landen en betrekking hadden op aangelegenheden die onder het milieubeleid van de Gemeenschap vielen.

(2)

Met ingang van 1 mei 2004 zijn, ten gevolge van de toetreding van de Tsjechische Republiek en de Republiek Polen tot de Europese Unie, alle partijen bij de twee overeenkomsten thans lidstaten van de Europese Unie. Om deze reden is de grondslag voor de instemming van de Gemeenschap om zich door deze overeenkomsten te laten binden niet langer aanwezig. Vanaf dit ogenblik is de deelname van de Gemeenschap niet langer nodig of gewettigd.

(3)

Bovendien heeft de uitbreiding van de Europese Unie een radicale wijziging van de juridische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen tot gevolg gehad. Met de recente toetredingen is het mogelijk geworden de onderliggende beleidsdoelstellingen van de overeenkomsten betreffende de Ode en de Elbe door middel van de in de interne communautaire wetgeving neergelegde maatregelen te verwezenlijken.

(4)

De Toetredingsakte van 2003 voorziet niet specifiek in bepalingen voor deze situatie en het is derhalve noodzakelijk de vereiste maatregelen goed te keuren in overeenstemming met artikel 57 van de Toetredingsakte, op grond waarvan deze leemten kunnen worden gevuld.

(5)

Daarom moet duidelijk worden gesteld dat de Gemeenschap, met ingang van de datum van de toetredingen, niet langer partij bij de overeenkomsten betreffende de Oder en de Elbe is en dat er wellicht bepaalde overgangsmaatregelen moeten worden genomen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Europese Gemeenschap is niet langer partij bij de Overeenkomst inzake de Internationale Commissie ter bescherming van de Oder tegen verontreiniging en de Overeenkomst betreffende de Internationale Commissie voor de bescherming van de Elbe, en dit met ingang van 1 mei 2004.

2.   In voorkomend geval komt de Commissie met de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Polen oplossingen overeen voor enigerlei overgangsprobleem dat zou kunnen optreden als gevolg van het feit dat de Gemeenschap niet langer partij is bij de overeenkomsten betreffende de Oder en de Elbe.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Polen.

Gedaan te Brussel, 2 december 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  Besluit 1999/257/EG (PB L 100 van 15.4.1999, blz. 20).

(2)  Besluit 91/598/EEG (PB L 321 van 23.11.1991, blz. 24).


Commissie

13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/37


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 7 december 2005

betreffende de vrijgave van veiligheidsolievoorraden naar aanleiding van de door de orkaan Katrina veroorzaakte verstoring van de bevoorrading

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4655)

(2005/885/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211, tweede streepje,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 68/414/EEG van de Raad (1) verplicht de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden.

(2)

Het door de orkaan Katrina veroorzaakte verlies aan productie van ruwe olie en aardolieproducten heeft over de hele wereld, en dus ook in de Gemeenschap, de oliebevoorrading verstoord.

(3)

Om het hoofd te bieden aan de verstoring van de oliebevoorrading ten gevolge van Katrina heeft het Internationaal Energieagentschap (IEA) een aantal lidstaten verzocht deel te nemen aan een eerste gezamenlijke internationale actie ter compensatie van het verlies aan olieproductie in de periode van 2 september tot 2 oktober 2005; sommige lidstaten zullen ook na 2 oktober 2005 nog maatregelen moeten nemen in het kader van deze actie.

(4)

De lidstaten die geen lid zijn van het IEA steunen de noodmaatregelen die zijn genomen door de lidstaten die deelnemen aan de vrijgave van voorraden.

(5)

De deelname aan de eerste gezamenlijke actie kan tot gevolg hebben dat de voorraden van sommige lidstaten onder het in Richtlijn 68/414/EEG vastgestelde minimumniveau dalen.

(6)

Volgens artikel 7, lid 2, van Richtlijn 68/414/EEG moeten de lidstaten zich ervan onthouden om, vóór het in lid 1 van artikel 7 genoemde overleg, zoveel aan de voorraden te onttrekken dat deze beneden het verplichte minimum komen.

(7)

De olievoorraden die door individuele lidstaten worden vrijgegeven, zullen waarschijnlijk niet tot gevolg hebben dat de totale veiligheidsvoorraad in de Gemeenschap onder het verplichte minimumniveau daalt.

(8)

De totale veiligheidsvoorraad benzine (categorie I) in de Gemeenschap ligt ruim boven het verplichte veiligheidsniveau; uitgedrukt in aantal dagen binnenlands verbruik in de Gemeenschap is deze voorraad veel groter dan de voorraad gasolie (categorie II).

(9)

Na de vrijgave van de voorraden moeten de lidstaten hun voorraden opnieuw aanvullen tot het verplichte minimumniveau is bereikt. Om te vermijden dat de oliemarkt hierdoor nodeloos onder druk komt staan, zal de aanvulling van de voorraden worden gespreid over een langere periode, die het jaar 2006 omvat.

(10)

In artikel 1 van Richtlijn 73/238/EEG van de Raad van 24 juli 1973 betreffende de maatregelen ter vermindering van de gevolgen van moeilijkheden bij de bevoorrading met ruwe aardolie en aardolieproducten (2) is bepaald dat de lidstaten alle passende bepalingen uitvaardigen welke nodig zijn om de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te geven om in geval van moeilijkheden bij de voorziening met ruwe aardolie en met aardolieproducten onder meer het verbruik op specifieke dan wel globale wijze te beperken.

(11)

Volgens artikel 3 van Richtlijn 73/238/EEG moeten de lidstaten en de Commissie overleg plegen in een groep (de groep Aardolievoorziening) om de door de lidstaten overeenkomstig artikel 1 van die richtlijn genomen of beoogde maatregelen te coördineren.

(12)

De in deze aanbeveling vermelde maatregelen sluiten aan bij de resultaten van het overleg dat overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Richtlijn 68/414/EEG en artikel 3 van Richtlijn 73/238/EEG heeft plaatsgevonden,

BEVEELT AAN:

1)

In de door de lidstaten opgestelde plannen voor de vrijgave van veiligheidsvoorraden naar aanleiding van de door de orkaan Katrina veroorzaakte verstoring van de bevoorrading, moet de vrijgave van voorraden benzine van categorie I voorrang krijgen op de vrijgave van voorraden gasolie van categorie II.

2)

Teneinde het hoofd te bieden aan de verstoring van de oliebevoorrading ten gevolge van Katrina moeten de lidstaten hun plannen voor de vrijgave van veiligheidsolievoorraden uitvoeren teneinde deel te nemen aan de gezamenlijke internationale actie ter compensatie van het verlies aan olieproductie in de periode van 2 september tot 2 oktober 2005, zelfs als hun veiligheidsvoorraden daardoor tijdelijk onder het verplichte minimumniveau dalen.

3)

De lidstaten moeten hun veiligheidsolievoorraden opnieuw aanvullen in overleg met de Commissie die, lidstaat per lidstaat, de goedkeuring van flexibele plannen zal vergemakkelijken, rekening houdende met de marktomstandigheden. Zodra de lidstaten de veiligheidsolievoorraden die zij voornemens waren vrij te geven ook daadwerkelijk allemaal hebben vrijgegeven, moeten zij hun aanvullingsplannen indienen.

4)

Tijdens de vergaderingen van de groep Aardolievoorziening, te beginnen met de vergadering van eind 2005, moeten de lidstaten nagaan welke maatregelen kunnen worden genomen om het olieverbruik te beperken, inclusief vraagbeperkende maatregelen, wanneer zich verdere verstoringen van de oliebevoorrading voordoen. De lidstaten moeten met name twee reeksen vraagbeperkende maatregelen in overweging nemen: een reeks „zachte” en zeer rendabele maatregelen voor kleine verstoringen van de oliebevoorrading en een reeks maatregelen voor ernstige verstoringen. De lidstaten moeten zich ertoe verbinden in de groep Aardolievoorziening overleg te plegen over de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen.

5)

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 7 december 2005.

Voor de Commissie

Andris PIEBALGS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 308 van 23.12.1968, blz. 14. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/93/EG (PB L 358 van 31.12.1998, blz. 10).

(2)  PB L 228 van 16.8.1973, blz.1.


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/39


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2005

tot vrijstelling van Cyprus en Malta van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 2002/54/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van bietenzaad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4756)

(Slechts de teksten in de Griekse en de Maltese taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/886/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2002/54/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (1), en met name op artikel 30 bis,

Gezien het door Cyprus en Malta ingediende verzoek,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 2002/54/EG worden bepalingen voor het in de handel brengen van bietenzaad vastgesteld. In deze richtlijn wordt ook bepaald dat de lidstaten onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van deze richtlijn.

(2)

Bietenzaad wordt op Cyprus en Malta normaliter niet vermeerderd of in de handel gebracht. Bovendien is de bietenteelt in voornoemde landen van gering economisch belang.

(3)

Zolang deze situatie blijft bestaan, moeten de genoemde lidstaten worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van de bepalingen van Richtlijn 2002/54/EG op het desbetreffende materiaal.

(4)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Cyprus en Malta worden vrijgesteld van de verplichting tot toepassing van Richtlijn 2002/54/EG, met uitzondering van artikel 20.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Republiek Cyprus en de Republiek Malta.

Gedaan te Brussel, 9 december 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 12. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/117/EG (PB L 14 van 18.1.2005, blz. 18).


Rectificaties

13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/40


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1952/97 van de Raad van 7 oktober 1997 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1015/94 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van televisiecamerasystemen van oorsprong uit Japan

( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 276 van 9 oktober 1997 )

Op bladzijde 24 in overweging 39

in plaats van:

„b)

JVC

(…)

zoeker VF-P116”

te lezen:

„b)

JVC

(…)

zoeker VF-P116E”.

Op bladzijde 28, in de bijlage, bij het bedrijf „JVC” in de kolom „Zoeker”

in plaats van:

„VF-P116”

te lezen:

„VF-P116E”.


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/40


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 2042/2000 van de Raad van 26 september 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op televisiecamerasystemen uit Japan

( Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen L 244 van 29 september 2000 )

In de bijlage (Lijst van professionele camerasystemen die geen omroepcamerasystemen zijn en die van het toepassingsgebied van de maatregelen zijn uitgesloten)

1.

op bladzijde 50 bij het bedrijf „Hitachi” aan de kolom „Zoeker” toevoegen:

„GM-9 (1)” en „GM-51 (1)”;

2.

op bladzijde 52 bij het bedrijf „JVC” in de kolom „Zoeker”

in plaats van

:

„VF-P116”

te lezen

:

„VF-P116E”.


13.12.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 326/40


Rectificatie van Beschikking 2005/338/EG van de Commissie van 14 april 2005 tot vaststelling van milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan kampeerterreinen

( Publicatieblad van de Europese Unie L 108 van 29 april 2005 )

Op bladzijde 68, artikel 3, lid 2,

in plaats van:

„2.   In afwijking van de eerste zin van artikel 2, lid 5, van Beschikking 2000/728/EG bedraagt de minimale jaarlijkse vergoeding voor het gebruik van de milieukeur 100 EUR.”

te lezen:

„2.   In afwijking van de eerste zin van artikel 2, lid 5, van Beschikking 2000/728/EG bedraagt voor een micro-onderneming de minimale jaarlijkse vergoeding voor het gebruik van de milieukeur 100 EUR.”.