ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
48e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing |
Bladzijde |
|
|
||
|
* |
Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG ( 1 ) |
|
|
* |
||
|
* |
|
|
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing |
|
|
|
Europees Parlement en Raad |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing
9.12.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/1 |
RICHTLIJN 2005/68/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 november 2005
betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, en artikel 55,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (3), Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (4), alsmede Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (5) stellen de bepalingen vast inzake de toegang tot en de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf in de Gemeenschap. |
(2) |
Deze richtlijnen verschaffen het wettelijke kader voor verzekeringsondernemingen om in de interne markt het verzekeringsbedrijf uit te oefenen, zowel middels het recht van vestiging als door het vrij verrichten van diensten, teneinde het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker te maken om in de Gemeenschap verbintenissen aan te gaan en verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden om niet alleen op in hun land gevestigde verzekeraars een beroep te doen, maar ook op verzekeraars die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben en in andere lidstaten zijn gevestigd. |
(3) |
Het stelsel dat bij deze richtlijnen wordt vastgesteld is van toepassing op directe verzekeringsondernemingen met betrekking tot het geheel van hun werkzaamheden, zowel directe verzekeringsactiviteiten als herverzekeringsactiviteiten door middel van geaccepteerde herverzekering; herverzekeringsactiviteiten die door gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen worden uitgeoefend vallen evenwel niet onder dit stelsel noch onder enig ander stelsel waarin het Gemeenschapsrecht voorziet. |
(4) |
Herverzekering is een belangrijke financiële activiteit omdat het directe verzekeringsondernemingen, door een ruimere verspreiding van risico's wereldwijd te vergemakkelijken, in staat stelt hun mogelijkheden inzake de uitoefening van het verzekeringsbedrijf en het verschaffen van verzekeringsdekking uit te breiden en hun kapitaalkosten te verlagen; verder draagt het herverzekeringsbedrijf in belangrijke mate bij tot financiële stabiliteit, aangezien het, door zijn rol als financieel intermediair en institutioneel belegger, van wezenlijk belang is om de financiële soliditeit en de stabiliteit van de directe verzekeringsmarkten evenals van het financiële stelsel als geheel te waarborgen. |
(5) |
Richtlijn 64/225/EEG van de Raad van 25 februari 1964 ter opheffing van de beperkingen van vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten, voor wat betreft herverzekering en retrocessie (6), heeft de beperkingen ten aanzien van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten opgeheven welke verband hielden met de nationaliteit of de woonplaats van de aanbieder van herverzekering. Deze richtlijn ruimt evenwel niet de beperkingen uit de weg die veroorzaakt worden door verschillen tussen nationale voorschriften wat de prudentiële regulering van herverzekering betreft. Deze situatie heeft geleid tot aanzienlijke verschillen in het niveau van toezicht op herverzekeringsondernemingen in de Gemeenschap, welke belemmeringen voor de toegang tot het herverzekeringsbedrijf met zich brengen, zoals de verplichting voor herverzekeringsondernemingen om activa als zekerheden te verstrekken ter dekking van hun aandeel in de technische voorzieningen van de directe verzekeringsonderneming, evenals de verplichting voor herverzekeringsondernemingen om in de verschillende lidstaten waar zij activiteiten uitoefenen, aan verschillende toezichtregels te voldoen, of het indirecte toezicht door de bevoegde autoriteiten van directe verzekeringsondernemingen waaraan de verschillende aspecten van een herverzekeringsonderneming worden onderworpen. |
(6) |
In het Actieplan voor financiële diensten wordt het herverzekeringsbedrijf omschreven als een sector ten aanzien waarvan op communautair niveau maatregelen moeten worden genomen om de interne markt voor financiële diensten te voltooien. Daarnaast hebben belangrijke financiële fora als het Internationaal Monetair Fonds en de International Association of Insurance Supervisors (IAIS) verklaard dat het ontbreken van geharmoniseerde toezichtregelgeving op het gebied van herverzekering op Gemeenschapsniveau een belangrijke leemte vormt in het wetgevingskader op het gebied van financiële diensten, en dat deze moet worden opgevuld. |
(7) |
Het doel van deze richtlijn is een kader van prudentiële regelgeving tot stand te brengen voor herverzekeringsactiviteiten in de Gemeenschap. Zij maakt deelt uit van het geheel van communautaire wetgeving op verzekeringsgebied waarmee wordt beoogd een interne markt in de verzekeringssector tot stand te brengen. |
(8) |
Deze richtlijn is in overeenstemming met de belangrijke werkzaamheden die in internationaal verband worden verricht met betrekking tot de prudentiële regelgeving op het gebied van herverzekering, met name de werkzaamheden van de IAIS. |
(9) |
In deze richtlijn wordt dezelfde aanpak gevolgd als die waarvoor in de communautaire wetgeving ten aanzien van directe verzekering gekozen is; zij brengt een harmonisatie tot stand die wezenlijk, noodzakelijk en voldoende is om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels van prudentieel toezicht, waardoor een en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel geldt dat het toezicht wordt uitgeoefend door de lidstaat van herkomst. |
(10) |
Voor de toegang tot en de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf is derhalve één enkele administratieve vergunning vereist, die wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de herverzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft. Deze vergunning geeft de onderneming het recht overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij op grond van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten. De lidstaat van het bijkantoor of van de dienstverrichting mag van herverzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied het herverzekeringsbedrijf wensen uit te oefenen en waaraan reeds in de lidstaat van herkomst vergunning is verleend, geen nieuwe vergunning verlangen. Verder mag een herverzekeringsonderneming waaraan in de lidstaat van herkomst reeds een vergunning is verleend, niet aan aanvullend toezicht op of aanvullende controles van haar financiële soliditeit worden onderworpen, uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten van een verzekeringsonderneming die zij herverzekert. Bovendien mag het de lidstaten niet zijn toegestaan van een herverzekeringsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, te verlangen dat zij activa als zekerheden verstrekt ter dekking van haar gedeelte van de technische voorzieningen van de cederende onderneming. De voorwaarden voor het verlenen of intrekken van een dergelijke vergunning moeten worden vastgelegd. De bevoegde autoriteiten dienen geen vergunning aan een herverzekeringsonderneming te verlenen of te handhaven die niet aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoet. |
(11) |
Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op herverzekeringsondernemingen die uitsluitend herverzekeringsactiviteiten uitoefenen en zich niet bezighouden met het directe verzekeringsbedrijf; zij dient tevens van toepassing te zijn op de zogenaamde herverzekeringscaptives die zijn opgericht door of die eigendom zijn van hetzij een financiële onderneming die geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming, of een groep verzekerings- of herverzekeringsondernemingen is, waarop Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (7) van toepassing is, hetzij van een of meer niet-financiële ondernemingen, en die ten doel hebben uitsluitend voor de risico's van de ondernemingen waartoe zij behoren, herverzekeringsdekking te verschaffen. Wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar herverzekeringsondernemingen, vallen daaronder ook herverzekeringscaptives, tenzij een speciale regeling is getroffen voor herverzekeringscaptives. Herverzekeringscaptives verzekeren geen risico's die voortvloeien uit externe directe verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die deel uitmaakt van de groep. Voorts mogen verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een financiële groep geen eigenaar zijn van een captiveonderneming. |
(12) |
Deze richtlijn dient evenwel niet van toepassing te zijn op verzekeringsondernemingen die reeds onder de Richtlijnen 73/239/EEG of 2002/83/EG vallen; teneinde echter de financiële soliditeit van verzekeringsondernemingen die tevens herverzekeringsactiviteiten uitoefenen te waarborgen, en ervoor te zorgen dat wat de kapitaalbehoeften van deze verzekeringsondernemingen betreft naar behoren rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van deze activiteiten, dienen de bepalingen van deze richtlijn met betrekking tot de solvabiliteitsmarge van herverzekeringsondernemingen van toepassing te zijn op de herverzekeringsactiviteiten van deze verzekeringsondernemingen, indien deze herverzekeringsactiviteiten een aanzienlijk deel van het geheel van hun werkzaamheden uitmaken. |
(13) |
Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op een herverzekeringsdekking uitgevoerd of volledig gegarandeerd door een lidstaat vanwege een aanzienlijk openbaar belang, als deze fungeert als herverzekeraar in laatste instantie, met name wanneer het met het oog op een specifieke situatie op de markt onmogelijk is om adequate commerciële dekking te verkrijgen; in dit verband dient een gebrek aan „adequate commerciële dekking” voornamelijk te worden opgevat als een tekortkoming op de markt, die wordt gekarakteriseerd door een duidelijk gebrek aan voldoende verzekeringsaanbiedingen, hoewel buitensporige premies op zich echter niet inhouden dat de commerciële dekking tekortschiet. Artikel 1, lid 2, onder d), is ook van toepassing op afspraken tussen verzekeringsmaatschappijen waarop de Richtlijnen 73/239/EEG of 2002/83/EG van toepassing zijn die gericht zijn op het bundelen van financiële aanspraken als gevolg van grote risico's, zoals terrorisme. |
(14) |
Een herverzekeringsonderneming moet zich beperken tot activiteiten op het gebied van herverzekering en verwante operaties. In het kader van deze eis mag een herverzekeringsonderneming bijvoorbeeld activiteiten ontplooien, zoals het geven van statistisch of actuarieel advies, risicoanalyse of onderzoek voor haar cliënten. Ook kunnen daaronder vallen de functie van holdingonderneming en activiteiten met betrekking tot de financiële sector, in de zin van artikel 2, punt 8, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (8). In elk geval is het niet toegestaan om niet verwante bank- en financiële activiteiten uit te voeren. |
(15) |
In deze richtlijn dienen de controlebevoegdheden en -middelen van de bevoegde autoriteiten nader te worden omschreven. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de herverzekeringsonderneming dienen verantwoordelijk te zijn voor het toezicht op de financiële soliditeit van de herverzekeringsondernemingen, met name op hun solvabiliteit, de vorming van toereikende technische voorzieningen en egalisatievoorzieningen en de dekking van deze voorzieningen met activa van hoge kwaliteit. |
(16) |
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten over de nodige controlemiddelen beschikken om te garanderen dat herverzekeringsondernemingen overal in de Gemeenschap hun werkzaamheden op een regelmatige wijze uitoefenen, ongeacht of deze werkzaamheden op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten worden verricht. Zij moeten met name passende vrijwaringsmaatregelen kunnen treffen of sancties kunnen opleggen om onregelmatigheden en inbreuken op de bepalingen inzake het toezicht op het herverzekeringsbedrijf te voorkomen. |
(17) |
De bepalingen betreffende de overdracht van portefeuilles dienen te stroken met de in deze richtlijn voorgeschreven enkele vergunning. Zij dienen voor verschillende soorten overdrachten van portefeuilles tussen herverzekeringsondernemingen te gelden, zoals de overdracht van portefeuilles als gevolg van fusies tussen herverzekeringsondernemingen of andere instrumenten van het vennootschapsrecht of overdrachten van portefeuilles van uitstaande verliezen naar een andere herverzekeringsonderneming. Bovendien moeten de bepalingen betreffende de overdracht van portefeuilles ook specifieke voorzieningen behelzen betreffende de overdracht naar een andere herverzekeringsonderneming van de portefeuille van contracten die in het kader van het recht van vestiging of de vrijheid om diensten te verlenen, zijn gesloten. |
(18) |
Er dient een bepaling te worden opgenomen inzake de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financieel stelsel. Teneinde het vertrouwelijke karakter van de doorgegeven informatie te bewaren, moet de lijst van geadresseerden daarvan strikt beperkt blijven. Het is daarom noodzakelijk te bepalen op welke voorwaarden de bovengenoemde uitwisseling van informatie is toegestaan; daarenboven, wanneer bepaald is dat informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten mag worden doorgegeven, mogen deze autoriteiten aan hun instemming eventueel strikte voorwaarden verbinden. In dit verband, en om te zorgen voor een behoorlijk toezicht op herverzekeringsondernemingen door de bevoegde autoriteiten, dient deze richtlijn bepalingen te bevatten op grond waarvan lidstaten met derde landen overeenkomsten over informatie-uitwisseling kunnen sluiten, mits met betrekking tot de meegedeelde gegevens passende waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden. |
(19) |
Ter versterking van het prudentiële toezicht op herverzekeringsondernemingen dient te worden voorgeschreven dat een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon de bevoegde autoriteiten snel in kennis moet stellen wanneer hij, in de in deze richtlijn bedoelde gevallen, in de uitvoering van zijn taken kennis krijgt van bepaalde feiten die van dien aard zijn dat zij de financiële positie of de administratieve en boekhoudkundige organisatie van een herverzekeringsonderneming ernstig kunnen aantasten. Gelet op het beoogde doel is het wenselijk dat de lidstaten bepalen dat deze verplichting in alle gevallen geldt wanneer dergelijke feiten door een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon worden geconstateerd in de uitvoering van zijn taken bij een onderneming die met een herverzekeringsonderneming nauwe banden heeft. De aan de met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen opgelegde verplichting om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten mededeling te doen van bepaalde feiten of besluiten met betrekking tot de herverzekeringsonderneming, welke zij in de uitvoering van hun taken bij een niet herverzekeringsonderneming constateren, houdt op zich geen wijziging in van de aard van hun taken bij deze onderneming, noch van de wijze waarop zij zich van hun taken bij die onderneming moeten kwijten. |
(20) |
Er dient een bepaling te worden opgenomen ter verduidelijking van de toepassing van deze richtlijn op bestaande herverzekeringsondernemingen die reeds vóór de toepassing van de richtlijn over een vergunning beschikten of gerechtigd waren om herverzekeringsactiviteiten uit te oefenen overeenkomstig de bepalingen van de lidstaten. |
(21) |
Om een herverzekeringsonderneming in staat te stellen haar verplichtingen na te komen, dient de lidstaat van herkomst te verlangen dat een herverzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen vormt. Het bedrag van deze technische voorzieningen dient overeenkomstig Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (9) te worden bepaald; het moet de lidstaat van herkomst worden toegestaan om, met betrekking tot levensherverzekeringsactiviteiten, meer specifieke voorschriften vast te stellen overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG. |
(22) |
Een herverzekeringsonderneming die herverzekeringsactiviteiten uitoefent op het gebied van kredietverzekering en waarvan deze activiteiten meer dan een klein gedeelte van het geheel van haar werkzaamheden vormen, moet worden verplicht een egalisatievoorziening te vormen die geen deel uitmaakt van de solvabiliteitsmarge; deze voorziening dient te worden berekend volgens een van de methoden die zijn vastgelegd in Richtlijn 73/239/EEG, en die gelijkwaardig worden geacht; verder dient deze richtlijn de lidstaat van herkomst eveneens toe te staan herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd te verplichten egalisatievoorzieningen te vormen voor andere branches dan kredietherverzekering, overeenkomstig de door die lidstaat van herkomst vastgestelde voorschriften. Naar aanleiding van de invoering van de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS 4), dient in de onderhavige richtlijn de prudentiële behandeling van de in overeenstemming met deze richtlijn ingestelde egalisatievoorzieningen te worden verduidelijkt. Omdat het toezicht op herverzekeringsondernemingen in het kader van het Solventie II-project opnieuw moet worden geformuleerd, dient deze richtlijn niet vooruit te lopen op een eventueel toezicht op herverzekeringsondernemingen in het kader van Solventie II. |
(23) |
De herverzekeringsonderneming dient, ter dekking van de technische voorzieningen en de egalisatievoorzieningen, over activa te beschikken waarin het soort activiteiten dat door de onderneming wordt uitgeoefend, in aanmerking worden genomen en met name de aard, het bedrag en de duur van de verwachte uitbetaling van schaden, teneinde de toereikendheid, de liquiditeit, de kwaliteit, het rendement en de congruentie van haar beleggingen te waarborgen; de onderneming moet ervoor zorg dragen dat deze beleggingen gediversifieerd en voldoende gespreid zijn zodat de onderneming adequaat kan reageren op veranderende economische omstandigheden, en met name op ontwikkelingen in de financiële en vastgoedmarkten of op rampen met grote gevolgen. |
(24) |
Herverzekeringsondernemingen moeten niet alleen over technische voorzieningen beschikken, doch ook over een aanvullende reserve, solvabiliteitsmarge genaamd, gevormd door het vrije vermogen en, met toestemming van de bevoegde autoriteit, door andere impliciete vermogensbestanddelen, welke fungeert als buffer om ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat op te vangen. Dit vereiste vormt een belangrijk aspect van prudentieel toezicht. In afwachting van de herziening van de bestaande regelgeving betreffende de solvabiliteitsmarge die de Commissie momenteel verricht in het kader van het zogenaamde „Solvabiliteit II-project”, dienen de voorschriften van de bestaande wetgeving betreffende het directe verzekeringsbedrijf van toepassing te zijn bij de vaststelling van de vereiste solvabiliteitsmarge van herverzekeringsondernemingen. |
(25) |
Gelet op de overeenkomsten tussen een levensherverzekering die het overlijdensrisico dekt en schadeherverzekeringen, met name de dekking van verzekeringsrisico's en de looptijd van levensherverzekeringscontracten, dient de vereiste solvabiliteitsmarge voor levensherverzekeringen te worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn voor de berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor schadeherverzekeringen; de lidstaat van oorsprong dient echter te worden toegestaan de voorschriften toe te passen die zijn neergelegd in Richtlijn 2002/83/EG voor wat betreft de invoering van de vereiste solvabiliteitsmarge voor levensherverzekeringsactiviteiten die gekoppeld zijn aan beleggingsfondsen of overeenkomsten met winstdeling. |
(26) |
Teneinde rekening te houden met de bijzondere aard van sommige categorieën herverzekeringsovereenkomsten of specifieke activiteiten, dient te worden voorzien in de mogelijkheid om de berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge aan te passen; deze aanpassingen moeten door de Commissie in het kader van de haar bij het Verdrag verleende uitvoeringsbevoegdheden worden verricht, na raadpleging van het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen dat bij Besluit 2004/9/EG van de Commissie (10) is opgericht. |
(27) |
De vaststelling van deze maatregelen dienen te geschieden met gebruikmaking van de regelgevingsprocedure zoals bedoeld in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11). |
(28) |
De lijst van bestanddelen die in aanmerking kunnen komen voor de vorming van de in deze richtlijn voorgeschreven solvabiliteitsmarge dient die te zijn welke in de Richtlijnen 73/239/EEG en 2002/83/EG is opgenomen. |
(29) |
Herverzekeringsondernemingen dienen tevens een garantiefonds te bezitten om ervoor te zorgen dat zij reeds bij hun oprichting over voldoende middelen beschikken en de solvabiliteitsmarge tijdens de bedrijfsuitoefening in geen geval beneden een minimumveiligheidsmarge daalt; om evenwel rekening te houden met de bijzondere kenmerken van herverzekeringscaptives dient te worden bepaald dat de lidstaat van herkomst het minimumgarantiefonds dat voor herverzekeringscaptives vereist is, op een lager bedrag mag vaststellen. |
(30) |
Sommige bepalingen van deze richtlijn stellen minimumnormen vast. Een lidstaat van herkomst moet strengere regels kunnen opleggen aan herverzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend, met name met betrekking tot solvabiliteitsmargevereisten. |
(31) |
Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op finite herverzekeringsactiviteiten; derhalve is een definitie van finite herverzekering ten behoeve van deze richtlijn noodzakelijk; als gevolg van het bijzondere karakter van dit soort herverzekeringsactiviteiten dient de lidstaat van oorsprong de mogelijkheid te krijgen bijzondere bepalingen voor de uitoefening van finite herverzekeringsactiviteiten vast te stellen. Deze bepalingen kunnen op een aantal specifieke punten van de in deze richtlijn neergelegde algemene regeling afwijken. |
(32) |
In deze richtlijn dienen voorschriften te worden vastgelegd met betrekking tot de „special purpose vehicles” die de risico's van verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen overnemen. Het specifieke karakter van dit soort special purpose vehicles, die geen verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen zijn, vereist de invoering van speciale voorschriften door de lidstaten. Voorts dient in deze richtlijn te worden bepaald dat het land van oorsprong gedetailleerde voorschriften moet vastleggen waaruit blijkt onder welke omstandigheden uitstaande bedragen van een special purpose vehicle door een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming als activa ter afdekking van technische voorschriften mogen worden gebruikt. In deze richtlijn dient ook te worden bepaald dat bedragen die van een special purpose vehicle kunnen worden verhaald als bedragen worden beschouwd die onder herverzekerings- of retrocessiecontracten in het kader van de in de onderhavige richtlijn vastgestelde grenzen als aftrekposten mogen worden beschouwd wanneer de verzekeringsonderneming of de herverzekeringsonderneming een aanvraag ter zake bij de bevoegde instantie heeft ingediend en deze daarmee heeft ingestemd. |
(33) |
Het is noodzakelijk om maatregelen vast te stellen voor het geval een herverzekeringsonderneming in een zodanige financiële situatie komt te verkeren dat zij moeite heeft haar verplichtingen na te komen. In specifieke gevallen dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben om in een voldoende vroeg stadium in te grijpen; doch in dat geval dienen zij, conform de beginselen van behoorlijk bestuur en eerbiediging van de procedurevoorschriften, de herverzekeringsondernemingen in kennis te stellen van de redenen die aan hun optreden ten grondslag liggen. Zolang een dergelijke situatie aanhoudt, dient te worden belet dat de bevoegde autoriteiten officieel verklaren dat de herverzekeringsonderneming over een toereikende solvabiliteitsmarge beschikt. |
(34) |
Er moet worden voorzien in samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om ervoor te zorgen dat een herverzekeringsonderneming die haar activiteiten uitoefent op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, voldoet aan de in de lidstaat van ontvangst toepasselijke voorschriften. |
(35) |
Er dient een bepaling te worden opgenomen inzake het recht van beroep tegen de weigering of intrekking van een vergunning. |
(36) |
Het is van belang te bepalen dat herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap is gevestigd en die herverzekeringsactiviteiten in de Gemeenschap uitoefenen, niet worden onderworpen aan bepalingen die resulteren in een gunstiger behandeling dan herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in een lidstaat hebben. |
(37) |
Om rekening te houden met de internationale aspecten van herverzekering dient de mogelijkheid te worden geboden om internationale overeenkomsten met een derde land te sluiten met het doel de methoden vast te stellen voor het toezicht op herverzekeringsentiteiten die activiteiten uitoefenen op het grondgebied van elk van de partijen bij de overeenkomst. |
(38) |
Er moet worden voorzien in een soepele procedure aan de hand waarvan de prudentiële gelijkwaardigheid met derde landen op een communautaire grondslag kan worden beoordeeld teneinde de liberalisering van herverzekeringsdiensten in derde landen te bevorderen, hetzij door middel van vestiging, hetzij in het kader van vrije dienstverrichting. Deze richtlijn voorziet daartoe in procedures voor onderhandelingen met derde landen. |
(39) |
De Commissie dient bevoegd te zijn uitvoeringsmaatregelen vast te stellen, mits deze de essentiële onderdelen van deze richtlijn niet wijzigen. Deze uitvoeringsmaatregelen moeten de Gemeenschap in staat stellen met de toekomstige ontwikkeling van het herverzekeringsbedrijf rekening te houden. De maatregelen die met het oog op de uitvoering van deze richtlijn noodzakelijk zijn moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG. |
(40) |
Het bestaande wettelijke kader voor het verzekeringsbedrijf van de Gemeenschap dient te worden aangepast om rekening te houden met het nieuwe toezichtstelsel voor herverzekeringsondernemingen dat met deze richtlijn is vastgesteld en om te zorgen voor een samenhangend regelgevingskader voor de gehele verzekeringssector. Met name moeten de bestaande bepalingen die „indirect toezicht” op herverzekeringsondernemingen door de voor het toezicht op directe verzekeringsondernemingen bevoegde autoriteiten beslaan, worden aangepast. Verder dienen de bestaande bepalingen te worden afgeschaft op grond waarvan de lidstaten kunnen eisen dat activa als zekerheden worden verstrekt ter dekking van de technische voorzieningen van een verzekeringsonderneming, ongeacht de wijze waarop deze eis is geformuleerd, wanneer de verzekeraar herverzekerd is door een herverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn een vergunning is verleend, of door een verzekeringsonderneming. Ten slotte moet worden bepaald dat de verplichte solvabiliteitsmarge voor verzekeringsondernemingen die herverzekeringsactiviteiten uitoefenen aan de solvabiliteitsregels is onderworpen die in deze richtlijn voor herverzekeringsondernemingen zijn vastgesteld, wanneer deze activiteiten een aanzienlijk deel van hun activiteiten uitmaken. De Richtlijnen 73/239/EEG, 92/49/EEG en 2002/83/EG moeten derhalve dienovereenkomstig worden aangepast. |
(41) |
Richtlijn 98/78/EG moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat herverzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep op dezelfde wijze als verzekeringsondernemingen die thans deel uitmaken van een verzekeringsgroep, aan aanvullend toezicht worden onderworpen. |
(42) |
De Raad spoort, overeenkomstig paragraaf 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (12), de lidstaten aan om, voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap, hun eigen tabellen op te stellen, die voorzover mogelijk het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken. |
(43) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een wetgevingskader voor de toegang tot en de uitoefening van herverzekeringsactiviteiten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in dat artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(44) |
Aangezien deze richtlijn minimumnormen bevat, kunnen de lidstaten strengere regels vaststellen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
TITEL I
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn stelt regels vast betreffende de toegang tot en de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf anders dan in loondienst door herverzekeringsondernemingen die uitsluitend herverzekeringsactiviteiten uitoefenen en die in een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:
a) |
verzekeringsondernemingen waarop de Richtlijnen 73/239/EEG of 2002/83/EG van toepassing zijn; |
b) |
werkzaamheden en instellingen zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 73/239/EEG; |
c) |
werkzaamheden en instellingen zoals bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2002/83/EG; |
d) |
de herverzekeringsactiviteit die de regering van een lidstaat om belangrijke redenen van openbaar belang uitoefent of volledig garandeert in de hoedanigheid van herverzekeraar in laatste instantie en wanneer een situatie op de markt, waarin het onmogelijk is om een adequate herverzekeringsdekking te verkrijgen, een dergelijk optreden noodzakelijk maakt. |
Artikel 2
Definities
1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„herverzekering”: de activiteit die bestaat in het aanvaarden van risico's welke door een verzekeringsonderneming of een andere herverzekeringsonderneming worden overgedragen. In het geval van de „association of underwriters, known as Lloyd's”, houdt het begrip herverzekering ook een activiteit in die eruit bestaat dat een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming dan de „association of underwriters, known as Lloyd's” de risico's overneemt die door een lid van Lloyd's worden overgedragen; |
b) |
„herverzekeringscaptive”: een herverzekeringsonderneming die eigendom is van hetzij een financiële onderneming die geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming of een verzekerings- of herverzekeringsgroep is, waarop Richtlijn 98/78/EG van toepassing is, hetzij van een niet-financiële onderneming, en die ten doel heeft uitsluitend ten aanzien van de risico's van de onderneming of ondernemingen waartoe zij behoort of van een onderneming of ondernemingen van de groep waarvan zij lid is, herverzekeringsdekking te verschaffen; |
c) |
„herverzekeringsonderneming”: iedere onderneming waaraan overeenkomstig artikel 3 vergunning is verleend; |
d) |
„bijkantoor”: een agentschap of bijkantoor van een herverzekeringsonderneming; |
e) |
„vestiging”: hoofdkantoor of bijkantoor van een herverzekeringsonderneming, rekening houdend met punt d); |
f) |
„lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar het hoofdkantoor van een herverzekeringsonderneming is gevestigd; |
g) |
„lidstaat van het bijkantoor”: de lidstaat waar het bijkantoor van een herverzekeringsonderneming is gevestigd; |
h) |
„lidstaat van ontvangst”: de lidstaat waar een herverzekeringsonderneming een bijkantoor heeft of diensten verricht; |
i) |
„zeggenschap”: de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG (13), of een gelijkaardige band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming; |
j) |
„gekwalificeerde deelneming”: het in een onderneming, rechtstreeks of middellijk, bezitten van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel de mogelijkheid om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waarin men een deelneming heeft; |
k) |
„moederonderneming”: een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; |
l) |
„dochteronderneming”: een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; |
m) |
„bevoegde autoriteiten”: de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op herverzekeringsondernemingen; |
n) |
„nauwe banden”: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:
|
o) |
„financiële onderneming”: een van de volgende ondernemingen:
|
p) |
„special purpose vehicle”: iedere onderneming, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid en anders dan een bestaande verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, die risico's van verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen overneemt en die zijn blootstelling aan deze risico's volledig financiert door emissieprocedures of andere financieringsmechanismen, waarbij de terugbetalingsrechten van de geldgevers van dit soort emissies of andere financieringsmechanismen achtergesteld zijn bij de herverzekeringsverplichtingen van het special purpose vehicle; |
q) |
„finite herverzekering”: een herverzekering krachtens welke het expliciete maximale verliespotentieel, uitgedrukt als hoogste overgedragen economisch risico, dat voortvloeit uit een significante overdracht van zowel verzekeringstechnische risico’s als tijdsrisico, hoger is, voor een beperkt maar significant bedrag, dan de premie geldend voor de volledige looptijd van het contract, in combinatie met ten minste een van de volgende twee kenmerken:
|
2. Voor de toepassing van punt 1, onder a), is de dekking die door een herverzekeringsonderneming wordt geboden aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 2003/41/EG (16), voorzover de lidstaat waar zo'n instelling is gevestigd, dergelijke dekking toestaat, ook beschouwd als een activiteit die valt onder de werkingssfeer van deze richtlijn.
Voor de toepassing van punt 1, onder d), wordt elke duurzame aanwezigheid van een herverzekeringsonderneming op het grondgebied van een lidstaat gelijkgesteld met een agentschap of bijkantoor, ook indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een bijkantoor of een agentschap, maar enkel bestaat uit een bureau, beheerd door eigen personeel van de onderneming of door een zelfstandig persoon die echter gemachtigd is duurzaam voor die onderneming op te treden zoals een agentschap zou doen.
Voor de toepassing van punt 1, onder j), en uit hoofde van de artikelen 12 en 19 tot en met 23, en van de andere in de artikelen 19 tot en met 23 genoemde deelnemingspercentages, worden de in artikel 92 van Richtlijn 2001/34/EG (17) bedoelde stemrechten in aanmerking genomen.
Voor de toepassing van punt 1, onder l), wordt elke dochteronderneming van een dochteronderneming ook beschouwd als een dochteronderneming van de onderneming die uiteindelijk de moederonderneming van beide ondernemingen is.
Voor de toepassing van punt 1, onder n),
— |
wordt elke dochteronderneming van een dochteronderneming ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat; |
— |
wordt een situatie waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met eenzelfde persoon, eveneens als een nauwe band tussen twee of meer natuurlijke of rechtspersonen beschouwd. |
3. Telkens wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar de euro, moet vanaf 31 december van elk jaar, als tegenwaarde ervan in nationale valuta in aanmerking worden genomen die welke gold op de laatste dag van de voorgaande maand oktober waarop de tegenwaarde van de euro in alle betrokken valuta's van de Gemeenschap beschikbaar zijn.
TITEL II
TOEGANG TOT HET HERVERZEKERINGSBEDRIJF EN HET VERLENEN VAN EEN VERGUNNING AAN DE HERVERZEKERINGSONDERNEMING
Artikel 3
Vergunningbeginsel
De toegang tot de werkzaamheden op het gebied van herverzekering wordt afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.
Deze vergunning moet bij de autoriteiten van de lidstaat van herkomst worden aangevraagd door:
a) |
elke onderneming die haar hoofdkantoor op het grondgebied van deze lidstaat vestigt; |
b) |
elke herverzekeringsonderneming die, na de bedoelde vergunning te hebben verkregen, haar werkzaamheden uitbreidt tot andere herverzekeringswerkzaamheden dan die waarvoor zij reeds een vergunning heeft verkregen. |
Artikel 4
Reikwijdte van de vergunning
1. Een vergunning overeenkomstig artikel 3 geldt voor de gehele Gemeenschap. Zij stelt de herverzekeringsonderneming in staat aldaar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij uit hoofde van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten.
2. De vergunning wordt verleend voor schadeherverzekeringsactiviteiten, levensherverzekeringsactiviteiten of alle soorten herverzekeringsactiviteiten overeenkomstig het door de aanvrager ingediende verzoek.
Zij wordt onderzocht in het licht van het programma van werkzaamheden dat ingevolge artikel 6, onder b), en artikel 11, moet worden ingediend, en van de inachtneming van de voorwaarden die door de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, zijn vastgesteld.
Artikel 5
Rechtsvorm van de herverzekeringsonderneming
1. De lidstaat van herkomst eist dat de herverzekeringsondernemingen die een vergunning aanvragen één van de in bijlage I vermelde rechtsvormen aannemen.
Een herverzekeringsonderneming kan eveneens de vorm aannemen van een Europese vennootschap (SE) als omschreven in Verordening (EG) nr. 2157/2001 (18).
2. De lidstaten kunnen in voorkomend geval ondernemingen oprichten die een publiekrechtelijke vorm hebben, mits deze instellingen beogen het herverzekeringsbedrijf uit te oefenen onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor privaatrechtelijke ondernemingen gelden.
Artikel 6
Voorwaarden
De lidstaat van herkomst eist dat de herverzekeringsondernemingen die een vergunning aanvragen:
a) |
hun doel beperken tot herverzekeringswerkzaamheden en daarmee samenhangende verrichtingen; dit vereiste kan tevens de functie van holding omvatten evenals werkzaamheden op het gebied van de financiële sector in de zin van artikel 2, punt 8, van Richtlijn 2002/87/EG; |
b) |
een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 11 overleggen; |
c) |
het in artikel 40, lid 2, bedoelde minimumgarantiefonds bezitten; |
d) |
daadwerkelijk worden bestuurd door personen van goede reputatie met voldoende beroepskwalificaties of -ervaring. |
Artikel 7
Nauwe banden
1. Wanneer er nauwe banden bestaan tussen de herverzekeringsonderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.
2. De bevoegde autoriteiten weigeren de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke rechtspersonen met wie de herverzekeringsonderneming nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.
3. De bevoegde autoriteiten verlangen van herverzekeringsondernemingen dat zij hun de informatie verstrekken die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in lid 1 gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 8
Hoofdkantoor van de herverzekeringsonderneming
De lidstaten eisen dat het hoofdkantoor van een herverzekeringsonderneming zich bevindt in de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd.
Artikel 9
Polisvoorwaarden en tarieven
1. Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaven of invoeren die voorzien in de goedkeuring van de statuten en in het meedelen van elk document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is.
2. De lidstaten stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de herverzekeringspolissen, de tarieven en de formulieren en andere documenten waarvan de herverzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met cederende of retrocederende ondernemingen.
Artikel 10
Economische behoeften van de markt
De lidstaten eisen niet dat bij de behandeling van de aanvraag van een vergunning de economische behoeften van de markt in aanmerking worden genomen.
Artikel 11
Programma van werkzaamheden
1. Het in artikel 6, onder b), genoemde programma van werkzaamheden bevat gegevens of bewijsstukken betreffende:
a) |
de aard van de risico's die de herverzekeringsonderneming voornemens is te dekken; |
b) |
aard van de verbintenissen die de herverzekeringsonderneming voornemens is met cederende ondernemingen aan te gaan; |
c) |
de leidende beginselen op het gebied van retrocessie; |
d) |
de bestanddelen die het minimumgarantiefonds vormen; |
e) |
de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het productienet, en de financiële middelen ter dekking daarvan. |
2. Afgezien van de vereisten van lid 1 bevat het programma van werkzaamheden voor de eerste drie boekjaren:
a) |
de te verwachten beheerskosten, inrichtingskosten buiten beschouwing gelaten, met name lopende algemene kosten en provisies; |
b) |
een raming van de premies of bijdragen en de schaden; |
c) |
de te verwachten kaspositie; |
d) |
een raming betreffende de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de solvabiliteitsmarge. |
Artikel 12
Aandeelhouders en vennoten met een gekwalificeerde deelneming
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verlenen een onderneming geen vergunning die toegang tot herverzekeringswerkzaamheden geeft voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van haar directe of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.
Deze autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de herverzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten.
Artikel 13
Weigering van de vergunning
Een besluit tot weigering moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en aan de betrokken onderneming officieel ter kennis worden gebracht.
Elke lidstaat voorziet, overeenkomstig artikel 53, in de mogelijkheid van beroep bij een rechterlijke instantie tegen een besluit tot weigering.
In eenzelfde mogelijkheid van beroep wordt voorzien voor het geval dat de bevoegde autoriteiten geen beslissing zouden hebben genomen over de aanvraag van een vergunning binnen zes maanden na de datum van ontvangst van dit verzoek.
Artikel 14
Voorafgaande raadpleging met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten
1. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een herverzekeringsonderneming die:
a) |
een dochteronderneming is van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, dan wel |
b) |
een dochteronderneming is van de moederonderneming van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, dan wel |
c) |
onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een verzekerings- of herverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend. |
2. De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, wordt geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een herverzekeringsonderneming die:
a) |
een dochteronderneming is van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel |
b) |
een dochteronderneming is van de moederonderneming van een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend, dan wel |
c) |
onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in de Gemeenschap vergunning is verleend. |
3. De relevante in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder wanneer de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.
TITLE III
UITOEFENINGSVOORWAARDEN VOOR HET HERVERZEKERINGSBEDRIJF
HOOFDSTUK 1
Beginselen en werkwijzen van financieel toezicht
Afdeling 1
Bevoegde autoriteiten en algemene regels
Artikel 15
Bevoegde autoriteiten en voorwerp van het toezicht
1. Het financiële toezicht op een herverzekeringsonderneming, met inbegrip van het toezicht op de werkzaamheden die zij door middel van bijkantoren en in het kader van vrije dienstverrichting uitoefent, behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaat van herkomst.
Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst redenen hebben om aan te nemen dat de werkzaamheden van een herverzekeringsonderneming haar financiële soliditeit zouden kunnen schaden, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de herverzekeringsonderneming hiervan in kennis. Deze autoriteiten beoordelen of de herverzekeringsonderneming aan de in deze richtlijn vastgestelde prudentiële voorschriften voldoet.
2. Het financiële toezicht overeenkomstig lid 1, omvat het controleren, met betrekking tot het geheel van de werkzaamheden van de herverzekeringsonderneming, van de solvabiliteit van de herverzekeringsonderneming, alsmede van de vorming van technische voorzieningen en de tegenover deze voorzieningen staande activa, zulks overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende voorschriften of gebruiken, op grond van de communautaire bepalingen ter zake.
3. De lidstaat van herkomst van de herverzekeringsonderneming onthoudt zijn toestemming niet aan een retrocessieovereenkomst die door deze onderneming is gesloten met een herverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn vergunning is verleend of met een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG of 2002/83/EG een vergunning is verleend om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële soliditeit van die herverzekeringsonderneming of die verzekeringsonderneming.
4. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst eisen dat elke herverzekeringsonderneming over een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures beschikt.
Artikel 16
Toezicht op in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren
De lidstaat van het bijkantoor bepaalt dat, wanneer een herverzekeringsonderneming waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, na eerst de bevoegde autoriteit van de lidstaat van het bijkantoor daarvan in kennis te hebben gesteld, zelf of door personen die zij daartoe machtigen ter plaatse de gegevens kunnen verifiëren die voor het financiële toezicht op de onderneming noodzakelijk zijn. De autoriteiten van de lidstaat van het bijkantoor mogen aan deze verificatie deelnemen.
Artikel 17
Boekhoudkundige, prudentiële en statistische informatie: bevoegdheid tot toezicht
1. Elke lidstaat legt de herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben, de verplichting op jaarlijks ten aanzien van al hun verrichtingen verslag uit te brengen over de financiële situatie waarin zij verkeren en over hun solvabiliteit.
2. De lidstaten eisen van de herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op hun grondgebied hebben, de periodieke overlegging van de voor het uitoefenen van het toezicht vereiste bescheiden en van statistische documenten. De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar de bescheiden en inlichtingen welke dienstig zijn voor het uitoefenen van het toezicht.
3. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en middelen beschikken die noodzakelijk zijn om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben, met inbegrip van de werkzaamheden die buiten dit grondgebied worden verricht.
4. De bevoegde autoriteiten worden met name in staat gesteld om:
a) |
grondige informatie te verkrijgen over de situatie en alle werkzaamheden van de herverzekeringsonderneming, onder meer door het inwinnen van inlichtingen of het opvragen van documenten betreffende de herverzekerings- en retrocessieactiviteiten, alsmede door het verrichten van controles in de bedrijfsruimten van de herverzekeringsonderneming; |
b) |
jegens de herverzekeringsonderneming, haar bestuurders of directeuren of degenen die zeggenschap over haar hebben, alle passende en noodzakelijke maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden van de herverzekeringsonderneming blijven stroken met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke de herverzekeringsonderneming in elke lidstaat in acht moet nemen; |
c) |
te bewerkstelligen dat deze maatregelen worden toegepast, zo nodig door de tenuitvoerlegging ervan te gelasten, in voorkomend geval door een beroep te doen op de rechterlijke instanties. |
De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten ook de mogelijkheid bieden alle inlichtingen te verkrijgen betreffende overeenkomsten die in het bezit zijn van tussenpersonen.
Artikel 18
Portefeuilleoverdracht
Elke lidstaat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, toestemming om hun portefeuille, ongeacht of deze uit op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in de Gemeenschap gevestigde overnemende onderneming, indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de overnemende onderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit zoals bedoeld in hoofdstuk 3.
Afdeling 2
Gekwalificeerde deelneming
Artikel 19
Verwerving van deelnemingen
De lidstaten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een herverzekeringsonderneming te houden, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van die deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te vergroten dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen 20 %, 33 % of 50 % bereikt of overschrijdt of dat de herverzekeringsonderneming zijn dochteronderneming wordt.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst beschikken over een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten, indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de herverzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde persoon. Indien zij zich niet tegen het bedoelde voornemen verzetten, kunnen zij een maximumtermijn vaststellen voor de uitvoering ervan.
Artikel 20
Verwerving van deelnemingen door financiële ondernemingen
Indien de verwerver van de in lid 19 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of de moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming beoogt te verwerven daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, wordt zijn acquisitie beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 14.
Artikel 21
Afstoting van deelnemingen
De lidstaten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft zijn rechtstreekse of middellijke gekwalificeerde deelneming in een herverzekeringsonderneming af te stoten, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van de omvang van de betrokken deelneming.
Deze persoon stelt tevens de bevoegde autoriteiten in kennis indien hij voornemens is de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20 %, 33 % of 50 % daalt of de herverzekeringsonderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.
Artikel 22
Door de herverzekeringsonderneming aan de bevoegde autoriteit te verstrekken informatie
Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de herverzekeringsondernemingen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis van de verwervingen of afstotingen van deelnemingen in hun kapitaal waardoor stijging boven of daling onder een van de drempels zoals bedoeld in de artikelen 19 en 21 optreedt.
Tevens stellen zij de bevoegde autoriteiten ten minste eens per jaar in kennis van de identiteit van de aandeelhouders en vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de deelnemingen zoals deze bijvoorbeeld blijken uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen van ter beurze genoteerde vennootschappen.
Artikel 23
Gekwalificeerde deelneming: bevoegdheden van de bevoegde autoriteit
De lidstaten bepalen dat, indien de door de in artikel 19 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de herverzekeringsonderneming zou kunnen belemmeren, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders en schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden, omvatten.
Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in artikel 19 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven. Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.
Afdeling 3
Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie
Artikel 24
Geheimhoudingsplicht
1. De lidstaten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants en deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn.
Overeenkomstig deze geheimhoudingsplicht mogen, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm zodat individuele herverzekeringsondernemingen niet kunnen worden geïdentificeerd.
2. Indien een herverzekeringsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke beslissing in liquidatie verkeert, mogen evenwel vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt.
Artikel 25
Uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten van de lidstaten
Artikel 24 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten uitwisseling van gegevens plaatsvindt zoals bedoeld in de richtlijnen die van toepassing zijn op herverzekeringsondernemingen. Deze gegevens vallen onder de in artikel 24 vastgestelde voorwaarden inzake het beroepsgeheim.
Artikel 26
Samenwerkingsovereenkomsten met derde landen
De lidstaten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen of met de autoriteiten of instanties van derde landen, zoals omschreven in artikel 28, leden 1 en 2, alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van informatie sluiten, indien met betrekking tot de meegedeelde informatie ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in deze afdeling bedoelde. De uitwisseling van informatie geschiedt ten behoeve van het uitoefenen van de toezichthoudende taak van de genoemde autoriteiten of instanties.
Informatie die afkomstig is van een andere lidstaat mag alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd.
Artikel 27
Het gebruik van vertrouwelijke informatie
De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig de artikelen 24 en 25 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze slechts gebruiken bij de uitoefening van hun taken:
a) |
om te onderzoeken of aan de voorwaarden voor de toegang tot het herverzekeringsbedrijf is voldaan en om de controle op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend te vergemakkelijken, in het bijzonder ten aanzien van het toezicht op de technische voorzieningen, de solvabiliteitsmarge, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle; |
b) |
om sancties op te leggen; |
c) |
in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of |
d) |
in rechtzaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 53 dan wel ingevolge bijzondere bepalingen van deze en van andere richtlijnen die met betrekking tot verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zijn vastgesteld. |
Artikel 28
Uitwisseling van informatie met andere autoriteiten
1. De artikelen 24 en 27 staan niet in de weg aan de uitwisseling van informatie binnen eenzelfde lidstaat, wanneer er verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of tussen lidstaten onderling, tussen de bevoegde autoriteiten en:
a) |
autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten, |
b) |
instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere soortgelijke procedures, en |
c) |
met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen, |
voor de uitoefening van hun toezichthoudende taak, en zij vormen evenmin een belemmering voor de verstrekking van de informatie die nodig is voor de vervulling van hun taak aan de instanties die belast zijn met gedwongen liquidaties of het beheer van een garantiestelsel. De door deze autoriteiten, instanties en personen ontvangen informatie valt onder de in artikel 24 vastgestelde voorwaarden inzake het beroepsgeheim.
2. Onverminderd de artikelen 24 tot en met 27 kunnen de lidstaten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en:
a) |
de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en andere soortgelijke procedures, of |
b) |
de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen, of |
c) |
de van de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen onafhankelijke actuarissen die wettelijke controle op deze ondernemingen uitoefenen, en de instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op deze actuarissen. |
De lidstaten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruikmaken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
de uitwisseling van informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken of controlefuncties; |
b) |
de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in artikel 24 bedoelde beroepsgeheim; |
c) |
gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat, mogen alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd. |
De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mee van de autoriteiten, personen of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.
3. Onverminderd de artikelen 24 tot en met 27 kunnen de lidstaten, ter versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan, toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die wettelijk belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.
De lidstaten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruikmaken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde taken; |
b) |
de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in artikel 24 bedoelde beroepsgeheim; |
c) |
gegevens die afkomstig zijn van een andere lidstaat, mogen alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd. |
Indien de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties in een lidstaat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoekstaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in de tweede alinea genoemde voorwaarden.
Voor de toepassing van punt c) van de tweede alinea delen de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties aan de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben meegedeeld, de identiteit en de precieze opdracht mee van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.
De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mee van de autoriteiten of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.
Artikel 29
Overdracht van informatie aan centrale banken en monetaire autoriteiten
Deze afdeling belet een bevoegde autoriteit niet aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, en in voorkomend geval, aan andere overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de betalingssystemen, voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens te doen toekomen. Evenmin belet zij deze autoriteit of instanties om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van artikel 27.
De in dit verband ontvangen informatie valt onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden inzake het beroepsgeheim.
Artikel 30
Bekendmaking van informatie aan overheidsdiensten die met financiële wetgeving zijn belast
Niettegenstaande de artikelen 24 en 27 mogen de lidstaten op grond van wettelijke bepalingen, de bekendmaking toestaan van bepaalde gegevens aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn ter zake van de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.
Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het prudentiële toezicht nodig is.
De lidstaten bepalen evenwel dat de informatie die op grond van artikel 25 en artikel 28, lid 1, is ontvangen, en die welke is verkregen naar aanleiding van de in artikel 16 bedoelde verificaties ter plaatse, in geen enkel geval op grond van dit artikel mag worden bekendgemaakt, tenzij met uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben verstrekt of van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verificatie ter plaatse is verricht.
Afdeling 4
Accountantstaken
Artikel 31
Accountantstaken
1. De lidstaten bepalen ten minste dat iedere persoon die is toegelaten overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG (19), en die bij een herverzekeringsonderneming de taken verricht zoals bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 78/660/EEG (20), artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 31 van Richtlijn 85/611/EEG (21), dan wel een andere wettelijke taak, verplicht is aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat van dien aard is:
a) |
dat het een inbreuk ten gronde inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, of |
b) |
dat het de bedrijfscontinuïteit van de herverzekeringsonderneming aantast, of |
c) |
dat het leidt tot weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden. |
Dezelfde verplichting rust op deze persoon ten aanzien van alle feiten en besluiten waarvan hij/zij kennis zou hebben gekregen bij de uitvoering van taken als beschreven in de eerste alinea, bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de herverzekeringsonderneming waar deze persoon de bovengenoemde taken uitvoert.
2. Melding van elk in lid 1 bedoeld relevant feit of besluit aan de bevoegde autoriteiten door de personen die overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG zijn toegelaten, vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de bekendmaking van informatie, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.
HOOFDSTUK 2
Regels betreffende technische voorzieningen
Artikel 32
Vorming van technische voorzieningen
1. De lidstaat van herkomst verplicht elke herverzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen te vormen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden.
De omvang van deze voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de regels van Richtlijn 91/674/EEG. In voorkomend geval kan de lidstaat van herkomst meer specifieke voorschriften vaststellen overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2002/83/EG.
2. De lidstaten mogen geen systeem met brutovoorzieningen handhaven of invoeren waarbij activa als zekerheden moeten worden verstrekt ter dekking van de voorziening voor niet-verdiende premies en van de voorzieningen voor te betalen schaden indien de herverzekeraar een herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig de onderhavige richtlijn een vergunning is verleend of een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG of 2002/83/EG een vergunning is verleend.
3. Indien de lidstaat van herkomst toestaat dat technische voorzieningen worden gedekt door vorderingen op herverzekeringsondernemingen waaraan geen vergunning is verleend overeenkomstig de onderhavige richtlijn of op verzekeringsondernemingen waaraan geen vergunning is verleend overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG of 2002/83/EG, stelt hij de voorwaarden voor het aanvaarden van dergelijke vorderingen vast.
Artikel 33
Egalisatievoorzieningen
1. De lidstaat van herkomst verplicht herverzekeringsondernemingen die onder A, punt 14, van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG vermelde risico's herverzekeren, een egalisatievoorziening te vormen ter dekking van eventuele technische verliezen en boven het gemiddelde liggende schadequoten die tijdens een boekjaar in deze branche optreden.
2. De egalisatievoorziening voor kredietherverzekering moet volgens de door de lidstaat van herkomst vastgestelde voorschriften worden berekend, overeenkomstig een van de vier methodes van punt D van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG, die gelijkwaardig worden geacht.
3. De lidstaat van herkomst kan herverzekeringsondernemingen waarvan de geïnde premies of bijdragen voor de herverzekering van kredietverzekering minder dan 4 % van het totale bedrag aan premies of bijdragen en minder dan 2 500 000 EUR belopen, vrijstellen van de verplichting tot vorming van een egalisatievoorziening voor deze branche.
4. De lidstaat van herkomst kan elke herverzekeringsonderneming verplichten egalisatievoorzieningen te vormen voor andere branches dan kredietherverzekering. De egalisatievoorzieningen worden berekend overeenkomstig de door de lidstaat van herkomst vastgestelde voorschriften.
Artikel 34
Tegenover technische voorzieningen staande activa
1. Het land van oorsprong eist van elke herverzekeringsonderneming dat zij de activa die tegenover de technische voorzieningen staan en de in artikel 33 bedoelde egalisatievoorziening overeenkomstig de volgende voorschriften belegt:
a) |
met betrekking tot de activa wordt rekening gehouden met de aard van de door de herverzekeringsonderneming verrichte werkzaamheden en met name met de aard, het bedrag en de duur van de verwachte betalingen in verband met de schaden, teneinde de toereikendheid, de liquiditeit, de veiligheid, de kwaliteit, het rendement en de congruentie van de beleggingen van de herverzekeringsonderneming te waarborgen; |
b) |
de herverzekeringsonderneming zorgt ervoor dat de activa gediversifieerd en toereikend gespreid zijn en de onderneming in staat stellen adequaat te reageren op veranderde economische omstandigheden, met name ontwikkelingen op de financiële en vastgoedmarkten of rampen met grote gevolgen. De onderneming houdt bij de waardering van haar activa rekening met de gevolgen van buitengewone marktomstandigheden en moet de activa zodanig diversifiëren dat deze gevolgen worden verzacht; |
c) |
beleggingen in activa die niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde financiële markt moeten in elk geval tot een prudent niveau worden beperkt; |
d) |
beleggingen in derivaten zijn toegestaan, voorzover deze bijdragen tot een vermindering van het beleggingsrisico of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Dergelijke beleggingen moeten op een prudente basis worden gewaardeerd, met inachtneming van de onderliggende activa, en moeten mede in aanmerking genomen worden bij de waardering van de activa van de instelling. De instelling vermijdt voorts een bovenmatig risico met betrekking tot één en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen; |
e) |
de activa worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van een bepaald actief, of een bepaalde emittent of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden. Beleggingen in activa uitgegeven door dezelfde emittent of door emittenten die tot dezelfde groep behoren, mogen de onderneming niet blootstellen aan bovenmatige risicoconcentratie. |
Lidstaten kunnen besluiten de in punt e) bedoelde vereisten niet toe te passen op beleggingen in staatsobligaties.
2. Lidstaten verplichten herverzekeringsondernemingen die op hun grondgebied zijn gevestigd niet tot beleggingen in bepaalde soorten activa.
3. Lidstaten onderwerpen de beleggingsbeslissingen van een herverzekeringsonderneming die op hun grondgebied gevestigd is of van haar vermogensbeheerder niet aan enige vorm van voorafgaande goedkeuring of systematische kennisgeving.
4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3, kan het land van oorsprong voor elke herverzekeringsonderneming waarvan het hoofdkantoor op haar grondgebied is gevestigd, de volgende kwantitatieve voorschriften vaststellen, mits deze prudentieel gerechtvaardigd zijn:
a) |
beleggingen van de bruto technische voorzieningen in andere valuta dan die waarin de technische voorzieningen luiden, worden tot 30 % beperkt; |
b) |
belegging van de bruto technische voorzieningen in aandelen en in andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties, schuldinstrumenten die niet toegelaten zijn tot de handel op een gereglementeerde markt worden tot 30 % beperkt; |
c) |
de lidstaat van oorsprong mag eisen dat elke herverzekeringsonderneming niet meer dan 5 % van haar bruto technische voorzieningen belegt in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties, pandbrieven en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten van eenzelfde onderneming, en niet meer dan 10 % van het totaal van haar technische voorzieningen in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, obligaties, pandbrieven en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten van ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep. |
5. Voorts stelt de lidstaat van oorsprong meer gedetailleerde voorschriften vast waarin de voorwaarden voor het gebruik van uitstaande bedragen van een special purpose vehicle als activa ter dekking van technische voorzieningen overeenkomstig dit artikel worden vastgelegd.
HOOFDSTUK 3
Regels betreffende de solvabiliteitsmarge en het garantiefonds
Afdeling 1
Beschikbare solvabiliteitsmarge
Artikel 35
Algemene regel
Iedere lidstaat verplicht elke herverzekeringsonderneming waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, te allen tijde te beschikken over een voldoende beschikbare solvabiliteitsmarge met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden, die ten minste gelijk is aan hetgeen in deze richtlijn als vereiste is gesteld.
Artikel 36
In aanmerking komende bestanddelen
1. De beschikbare solvabiliteitsmarge bestaat uit het vermogen van de herverzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen, met inbegrip van:
a) |
het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wat onderlinge herverzekeringsondernemingen betreft, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de ledenrekeningen die aan de volgende criteria voldoen:
|
b) |
de (wettelijke of vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan of geklasseerd zijn als egalisatievoorzieningen; |
c) |
de overgebrachte winst of het overgebrachte verlies, na aftrek van de uit te keren dividenden. |
2. De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die rechtstreeks door de herverzekeringsonderneming worden gehouden.
Voor de herverzekeringsondernemingen die overeenkomstig artikel 60, lid 1, onder g), van Richtlijn 91/674/EEG tot discontering of vermindering van hun technische voorzieningen voor te betalen schaden uit de schadeherverzekeringsbranche overgaan, wordt de beschikbare solvabiliteitsmarge verminderd met het verschil tussen de niet-gedisconteerde technische voorzieningen of de technische voorzieningen vóór vermindering zoals deze in de toelichting zijn vermeld, en de gedisconteerde of verminderde technische voorzieningen. Deze correctie wordt toegepast op alle onder A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG vermelde risico's, met uitzondering van de onder A, punten 1 en 2, van die bijlage bedoelde risico's. Voor andere risico's dan de onder A, punten 1 en 2, van die bijlage vermelde hoeft geen correctie te worden toegepast met betrekking tot de discontering van de in de technische voorzieningen opgenomen renten.
Naast de in de eerste en twee alinea bedoelde verminderingen wordt de beschikbare solvabiliteitsmarge verminderd met:
a) |
deelnemingen van de herverzekeringsonderneming in de volgende entiteiten:
|
b) |
elk van de volgende bestanddelen die de herverzekeringsonderneming houdt met betrekking tot de onder a) omschreven entiteiten waarin zij een deelneming heeft:
|
Indien aandelen in een andere kredietinstelling, beleggingsonderneming, financiële instelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de bepalingen inzake aftrek zoals bedoeld in de derde alinea, onder a) en b).
Als alternatief voor de aftrek van de in de derde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die de herverzekeringsonderneming in kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen houdt, mogen de lidstaten hun herverzekeringsondernemingen toestaan mutatis mutandis de methoden 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG toe te passen. Methode 1 („consolidatie van jaarrekeningen”) wordt alleen toegepast indien de bevoegde autoriteit overtuigd is van het niveau van geïntegreerd beheer en interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie zouden vallen. De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast.
Voor de berekening van de solvabiliteitsmarge als voorgeschreven bij deze richtlijn, kunnen de lidstaten bepalen dat herverzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 98/78/EG dan wel aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG, de in de derde alinea onder a) en b), bedoelde bestanddelen die worden gehouden in kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings die onder het aanvullende toezicht vallen, niet hoeven af te trekken.
Voor de aftrek van deelnemingen zoals bedoeld in dit lid wordt onder deelneming verstaan een deelneming in de zin van artikel 1, onder f), van Richtlijn 98/78/EG.
3. De beschikbare solvabiliteitsmarge kan ook bestaan uit:
a) |
het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge — naargelang welk bedrag het laagst is —, waarvan niet meer dan 25 % in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, mits bindende overeenkomsten gelden op grond waarvan, in geval van faillissement of liquidatie van de herverzekeringsonderneming, de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip uitstaande schulden zijn voldaan. Achtergestelde leningen voldoen tevens aan de volgende voorwaarden:
|
b) |
effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente aandelen dan de onder a) bedoelde, ten belope van maximaal 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge — naargelang welk bedrag het laagst is — voor het totaal van deze effecten en van de onder a) vermelde achtergestelde leningen, mits deze aan de volgende voorwaarden voldoen:
|
4. Op een met bewijzen gestaafd verzoek van de herverzekeringsonderneming aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en met instemming van deze bevoegde autoriteit kan de beschikbare solvabiliteitsmarge ook bestaan uit:
a) |
de helft van het niet gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt, tot een maximum van 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is; |
b) |
de suppletiebijdragen welke in de schadeherverzekeringsbranche werkzame onderlinge waarborgmaatschappijen c.q. onderlinge schadeherverzekeringsmaatschappijen en vennootschappen met een dienovereenkomstige rechtsvorm met variabele premies van hun leden kunnen eisen uit hoofde van het boekjaar, tot een bedrag gelijk aan de helft van het verschil tussen de maximumbijdrage en de werkelijk ingevorderde bijdragen; deze mogelijke suppletiebijdragen mogen evenwel niet meer dan 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge bedragen, waarbij het laagste bedrag in aanmerking wordt genomen. De bevoegde nationale autoriteiten stellen richtsnoeren vast waarin wordt bepaald onder welke voorwaarden suppletiebijdragen kunnen worden aanvaard; |
c) |
de latente nettomeerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa, voorzover deze nettoreserves geen uitzonderlijk karakter hebben. |
5. Bovendien kan de beschikbare solvabiliteitsmarge voor levensherverzekeringsactiviteiten op een met bewijzen gestaafd verzoek van de herverzekeringsonderneming aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en met de instemming van deze bevoegde autoriteit ook bestaan uit:
a) |
tot 31 december 2009, een bedrag dat gelijk is aan 50 % van de toekomstige winsten van de onderneming, maar dat niet hoger is dan 25 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is; het bedrag van de toekomstige winsten wordt verkregen door de geschatte jaarwinst te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt; deze factor mag ten hoogste zes bedragen; de geschatte jaarwinst mag niet hoger zijn dan het rekenkundig gemiddelde van de winsten die de laatste vijf boekjaren zijn gemaakt op de in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2002/83/EG vermelde werkzaamheden. De bevoegde autoriteiten mogen alleen toestaan dat dit bedrag in de beschikbare solvabiliteitsmarge wordt meegeteld indien:
|
b) |
in geval van niet-zillmeren of in geval van zillmeren waarbij de in de premie begrepen afsluitkosten niet worden bereikt, het verschil tussen de niet-gezillmerde of gedeeltelijk gezillmerde wiskundige voorziening en een gezillmerde wiskundige voorziening waarbij het percentage van het zillmeren gelijk is aan de in de premie begrepen afsluitkosten; dit bedrag mag voor alle overeenkomsten waarbij zillmeren mogelijk is, echter niet groter zijn dan 3,5 % van de som van de verschillen tussen het kapitaal van de branche „levensherverzekering” en de wiskundige voorzieningen; dit verschil wordt eventueel verminderd met het bedrag van de niet afgeschreven afsluitkosten die als een debetpost worden opgenomen. |
6. De wijzigingen die in de leden 1 tot en met 5 moeten worden aangebracht om rekening te houden met ontwikkelingen die een technische aanpassing van de voor opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende bestanddelen vergen, worden vastgesteld volgens de in artikel 55, lid 2, van de onderhavige richtlijn neergelegde procedure.
Afdeling 2
Vereiste solvabiliteitsmarge
Artikel 37
Vereiste solvabiliteitsmarge voor schadeherverzekeringsactiviteiten
1. De vereiste solvabiliteitsmarge wordt bepaald ten opzichte van het jaarlijkse totaal van premies of bijdragen, dan wel ten opzichte van de gemiddelde schadelast van de laatste drie boekjaren.
Wanneer herverzekeringsondernemingen evenwel in hoofdzaak slechts een of meer van de risico's van krediet, storm, hagel of vorst dekken, wordt voor de referentieperiode voor de gemiddelde schadelast rekening gehouden met de laatste zeven boekjaren.
2. Onverminderd artikel 40 moet het bedrag van de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk zijn aan de hoogste uitkomst van de in de leden 3 en 4 omschreven berekeningen.
3. Voor de berekening ten opzichte van de premies of bijdragen wordt uitgegaan van hetzij het bedrag van de uitgegeven brutopremies of -bijdragen, zoals hieronder berekend, hetzij het bedrag van de verdiende brutopremies of -bijdragen, naargelang welk van beide bedragen het hoogst is.
De premies of bijdragen die verband houden met de onder A, punten 11, 12 en 13, van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG vermelde branches, worden met 50 % verhoogd.
De premies of bijdragen die verband houden met andere branches dan die welke onder A, punten 11, 12 en 13, van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG worden vermeld, kunnen met ten hoogste 50 % worden verhoogd voor bijzondere herverzekeringsactiviteiten of categorieën overeenkomsten, teneinde rekening te houden met de bijzondere kenmerken van deze activiteiten of overeenkomsten, overeenkomstig de in artikel 55, lid 2, van de onderhavige richtlijn bedoelde procedure. De premies of bijdragen die in het kader van het herverzekeringsbedrijf gedurende het laatste boekjaar zijn uitgegeven, met inbegrip van bijkomende kosten, worden samengeteld.
Daarvan worden afgetrokken het totaalbedrag van de gedurende het laatste boekjaar geannuleerde premies of bijdragen, alsmede het totaalbedrag van de belastingen en rechten op de samengetelde premies of bijdragen.
Nadat het aldus verkregen bedrag in twee gedeelten is gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van maximaal 50 000 000 EUR en een tweede gedeelte dat het restant omvat, worden deze gedeelten respectievelijk vermenigvuldigd met 18 % en 16 % en vervolgens opgeteld.
De aldus verkregen uitkomst wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit hoofde van retrocessie invorderbare bedragen ten laste van de herverzekeringsonderneming blijven, en het bedrag van de brutoschaden; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %. Na een met bewijzen gestaafde aanvraag van de herverzekeringsonderneming bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong en na goedkeuring door deze autoriteit kunnen bedragen die van een special purpose vehicle kunnen worden verhaald, zoals bedoeld in artikel 46, ook worden beschouwd als aftrekbare bedragen uit hoofde van retrocessie.
Met de instemming van de bevoegde autoriteiten mogen statistische methoden worden toegepast om de premies of de bijdragen toe te wijzen.
4. Voor de berekening ten opzichte van de schaden wordt uitgegaan van de met de onder A, punten 11, 12 en 13, van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG vermelde branches verband houdende schaden, voorzieningen en verhaalde bedragen, vermeerderd met 50 %.
Schaden, voorzieningen en verhaalde bedragen die verband houden met andere branches dan die welke onder A, punten 11, 12 en 13 van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG worden vermeld, kunnen met ten hoogste 50 % worden verhoogd voor bijzondere herverzekeringsactiviteiten of categorieën overeenkomsten, teneinde rekening te houden met bijzondere kenmerken van deze activiteiten of overeenkomsten, overeenkomstig de in artikel 55, lid 2, van de onderhavige richtlijn bedoelde procedure.
Eerst worden de bedragen van de schaden die gedurende de in lid 1 bedoelde perioden zijn betaald, bij elkaar opgeteld, zonder aftrek van de ten laste van de retrocessionarissen komende schaden.
Daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het einde van het laatste boekjaar zijn gevormd.
Daarvan worden de gedurende de in lid 1 bedoelde perioden voor het uitoefenen van verhaalsrecht ontvangen bedragen afgetrokken.
Van deze uitkomst wordt eveneens afgetrokken het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het begin van het tweede boekjaar voorafgaande aan het laatste afgesloten boekjaar, zijn gevormd. Indien de overeenkomstig lid 1 in aanmerking genomen referentieperiode gelijk is aan zeven jaar, wordt het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het begin van het zesde boekjaar voorafgaande aan het laatst afgesloten boekjaar zijn gevormd, afgetrokken.
Een derde of een zevende van het aldus verkregen bedrag, al naargelang van de overeenkomstig lid 1 in aanmerking genomen referentieperiode, wordt in twee gedeelten gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van 35 000 000 EUR en een tweede gedeelte dat het restant omvat; van deze gedeelten wordt respectievelijk 26 % en 23 % genomen en vervolgens opgeteld.
De aldus verkregen uitkomst wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit hoofde van retrocessie invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven, en het bedrag van de brutoschaden; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %. Na een met bewijzen gestaafde aanvraag van de herverzekeringsonderneming bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong en na goedkeuring door deze autoriteit kunnen bedragen die door een special purpose vehicle kunnen worden vergoed, zoals bedoeld in artikel 46, ook worden beschouwd als aftrekbare bedragen uit hoofde van retrocessie.
Met de instemming van de bevoegde autoriteiten mogen statistische methoden worden toegepast om de schaden, voorzieningen en teruggekregen bedragen toe te wijzen.
5. Indien de vereiste solvabiliteitsmarge zoals berekend overeenkomstig leden 2, 3 en 4 lager is dan de vereiste solvabiliteitsmarge van het voorgaande jaar, moet de vereiste solvabiliteitsmarge ten minste gelijk zijn aan de vereiste solvabiliteitsmarge van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met het verhoudingsgetal van het bedrag van de technische voorzieningen voor te betalen schaden aan het einde van het laatste boekjaar en het bedrag van de technische voorzieningen voor te betalen schaden aan het begin van het laatste boekjaar. Bij deze berekeningen worden de technische voorzieningen berekend verminderd met de retrocessie, maar het quotiënt mag in geen geval meer dan 1 bedragen.
6. De percentages die moeten worden berekend van de in lid 3, vijfde alinea, en lid 4, zevende alinea, bedoelde gedeelten, worden tot een derde verminderd voor de herverzekering van ziekteverzekering die op analoge wijze als de levensverzekering wordt beheerd, indien:
a) |
de geheven premies volgens de verzekeringswiskundige methoden worden berekend aan de hand van ziektetafels; |
b) |
een ouderdomsvoorziening wordt gevormd; |
c) |
een aanvullende premie wordt geheven om een passende veiligheidsmarge te vormen; |
d) |
de verzekeringsonderneming de overeenkomst uiterlijk voor het einde van het derde verzekeringsjaar kan opzeggen; |
e) |
in de overeenkomst de mogelijkheid is vastgesteld om ook voor lopende overeenkomsten de premies te verhogen of de uitkeringen te verminderen. |
Artikel 38
Vereiste solvabiliteitsmarge voor levensherverzekeringsactiviteiten
1. De vereiste solvabiliteitsmarge voor levensherverzekeringsactiviteiten wordt bepaald overeenkomstig artikel 37.
2. Onverminderd lid 1 kan de lidstaat van oorsprong bepalen dat voor de herverzekeringsbranches van verzekeringsbedrijven in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 2002/83/EG die verbonden zijn met beleggingsfondsen of in verband staan met overeenkomsten met winstdeling en voor de operaties zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 2, lid 2, onder b), c), d) en e) van Richtlijn 2002/83/EG de vereiste solvabiliteitsmarge vastgesteld wordt overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn 2002/83/EG.
Artikel 39
Vereiste solvabiliteitsmarge voor herverzekeringsondernemingen die zowel op het gebied van schadeherverzekering als op dat van levensherverzekering werkzaam zijn
1. De lidstaat van herkomst verplicht elke herverzekeringsonderneming die zowel op het gebied van schadeherverzekering als op dat van levensherverzekering werkzaam is, om over een toereikende beschikbare solvabiliteitsmarge te beschikken ter dekking van de totale som van de vereiste solvabiliteitsmarges met betrekking tot haar werkzaamheden op het gebied van schadeherverzekering alsook op dat van levensherverzekering, welke respectievelijk overeenkomstig de artikelen 37 en 38 van de onderhavige richtlijn wordt vastgesteld.
2. Indien de beschikbare solvabiliteitsmarge het in lid 1 vereiste niveau niet bereikt, leggen de bevoegde autoriteiten de in de artikelen 42 en 43 van de onderhavige richtlijn vastgestelde maatregelen ten uitvoer.
Afdeling 3
Garantiefonds
Artikel 40
Bedrag van het garantiefonds
1. Het garantiefonds bestaat uit een derde deel van de in de artikelen 37, 38 en 39 bedoelde vereiste solvabiliteitsmarge. Het wordt gevormd door de in artikel 36, leden 1, 2 en 3, en — met goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst — de in artikel 36, lid 4, onder c), vermelde bestanddelen.
2. Het garantiefonds mag niet minder bedragen dan minimaal 3 000 000 EUR.
Iedere lidstaat kan bepalen dat het minimumgarantiefonds voor herverzekeringscaptives niet minder mag bedragen dan 1 000 000 EUR.
Artikel 41
Aanpassing van het bedrag van het garantiefonds
1. De in euro luidende bedragen genoemd in artikel 40, lid 2, worden jaarlijks en voor de eerste maal op 10 december 2007 aangepast aan de veranderingen in het door Eurostat bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumentenprijzen dat alle lidstaten bestrijkt.
De bedragen worden automatisch aangepast door het basisbedrag in euro te verhogen met de procentuele wijziging van het indexcijfer gedurende de periode tussen de inwerkingtreding van deze richtlijn en de actualiseringsdatum, en afgerond op een veelvoud van 100 000 EUR.
Indien deze wijziging sinds de laatste aanpassing minder dan 5 % bedraagt, blijft de actualisering achterwege.
2. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks in kennis van de actualisering, alsmede van de aangepaste bedragen, zoals vermeld in lid 1.
HOOFDSTUK 4
In moeilijkheden of in een onregelmatige situatie verkerende herverzekeringsondernemingen en intrekking van de vergunning
Artikel 42
Herverzekeringsondernemingen in moeilijkheden
1. Indien een herverzekeringsonderneming zich niet voegt naar de bepalingen van artikel 32, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de onderneming haar de vrije beschikking over haar activa verbieden, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst van hun voornemen op de hoogte te hebben gesteld.
2. Met het oog op het herstel van de financiële situatie van een herverzekeringsonderneming waarvan de solvabiliteitsmarge niet meer het in de artikelen 37, 38 en 39 voorgeschreven minimum bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een saneringsplan dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zij van oordeel zijn dat de financiële positie van de herverzekeringsonderneming nog verder zal verslechteren, eveneens de vrije beschikking over de activa van de herverzekeringsonderneming beperken of verbieden. Zij stellen in dat geval de autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waarvan de herverzekeringsonderneming haar werkzaamheden uitoefent, in kennis van alle genomen maatregelen; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.
3. Indien de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 40 omschreven garantiefonds bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de herverzekeringsonderneming een plan inzake financiering op korte termijn dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.
Voorts kunnen zij de vrije beschikking over de activa van de herverzekeringsonderneming beperken of verbieden. Zij stellen de autoriteiten van alle andere lidstaten hiervan op de hoogte; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.
4. Wanneer de lidstaat van herkomst van de herverzekeringsonderneming in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen daarom verzoeken, treft elke lidstaat overeenkomstig zijn nationale wetgeving tevens de nodige maatregelen om de vrije beschikking over de op zijn grondgebied gelokaliseerde activa te kunnen verbieden. De lidstaat van herkomst dient daarbij bekend te maken op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.
Artikel 43
Financieel saneringsplan
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten van herverzekeringsondernemingen een financieel saneringsplan kunnen verlangen wanneer zij van oordeel zijn dat de uit hoofde van herverzekeringsovereenkomsten op deze ondernemingen rustende verplichtingen in het gedrang komen.
2. Het financiële saneringsplan moet ten minste voor de volgende drie boekjaren gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:
a) |
de te verwachten beheerskosten, met name lopende algemene kosten en provisies; |
b) |
een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven, zowel wat de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft; |
c) |
de te verwachten balanspositie; |
d) |
een raming van de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de vereiste solvabiliteitsmarge; |
e) |
het algemene retrocessiebeleid. |
3. Wanneer de financiële positie van de onderneming verslechtert en de contractuele verplichtingen van de herverzekeringsonderneming in het gedrang komen, dragen de lidstaten er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de herverzekeringsondernemingen kunnen verplichten een hogere vereiste solvabiliteitsmarge aan te houden, teneinde te waarborgen dat de herverzekeringsonderneming in staat is in de nabije toekomst aan de solvabiliteitsvereisten te voldoen. Bij de vaststelling van het niveau van deze hogere vereiste solvabiliteitsmarge wordt uitgegaan van het in lid 1 bedoelde financiële saneringsplan.
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten alle voor opneming in de beschikbare solvabiliteitsmarge in aanmerking komende bestanddelen lager kunnen waarderen, met name wanneer zich sinds het einde van het laatste boekjaar een belangrijke wijziging in de marktwaarde van deze bestanddelen heeft voorgedaan.
5. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde autoriteiten de op retrocessie gebaseerde verlaging van de overeenkomstig de artikelen 37, 38 en 39 bepaalde solvabiliteitsmarge kunnen beperken wanneer:
a) |
de aard of de kwaliteit van de retrocessieovereenkomsten sinds het laatste boekjaar in aanzienlijke mate is veranderd; |
b) |
er sprake is van geen of een beperkte risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van de retrocessieovereenkomsten. |
6. Indien de bevoegde autoriteiten op grond van lid 1 van een herverzekeringsonderneming een financieel saneringsplan hebben verlangd, onthouden zij zich van de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 18, zolang zij van mening zijn dat de verplichtingen uit hoofde van herverzekeringsovereenkomsten in het gedrang komen in de zin van lid 1.
Artikel 44
Intrekking van de vergunning
1. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen de door hen aan een herverzekeringsonderneming verleende vergunning intrekken, wanneer de onderneming:
a) |
van de vergunning geen gebruik maakt binnen twaalf maanden, uitdrukkelijk afstand doet van de vergunning of gedurende meer dan zes maanden haar werkzaamheden heeft gestaakt, tenzij de vergunning volgens de bepalingen van de betrokken lidstaat in deze gevallen vervalt; |
b) |
niet meer aan de toegangsvoorwaarden voldoet; |
c) |
er niet in geslaagd is om binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen waarin het in artikel 42 bedoelde sanerings- of financieringsplan voorziet; |
d) |
op ernstige wijze faalt te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de op haar van toepassing zijnde regelgeving. |
Wanneer de vergunning wordt ingetrokken of vervalt, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan in kennis; deze moeten passende maatregelen treffen om te beletten dat de betrokken herverzekeringsonderneming op hun grondgebied nieuwe werkzaamheden aanvangt, hetzij uit hoofde van het recht van vestiging, hetzij in het kader van vrije dienstverrichting.
2. Elk besluit tot intrekking van een vergunning moet uitvoerig met redenen zijn omkleed en ter kennis van de betrokken herverzekeringsonderneming worden gebracht.
TITEL IV
BEPALINGEN BETREFFENDE FINITE HERVERZEKERING EN SPECIAL PURPOSE VEHICLES
Artikel 45
Finite herverzekering
1. De lidstaat van oorsprong kan speciale bepalingen vastleggen betreffende de uitoefening van finite herverzekeringsactiviteiten inzake:
— |
verplichte voorwaarden die in alle afgesloten contracten moeten worden opgenomen; |
— |
deugdelijke administratieve en boekhoudprocedures, adequate interne controlemechanismen en vereisten op het gebied van risicobeheer; |
— |
boekhoudeisen, alsmede prudentiële en statistische informatie-eisen; |
— |
invoering van technische voorzieningen om ervoor te zorgen dat deze adequaat, betrouwbaar en objectief zijn; |
— |
beleggen in activa ter dekking van de technische voorzieningen om ervoor te zorgen dat daarin rekening wordt gehouden met de aard van de door de herverzekeringsonderneming verrichte werkzaamheden, met name de aard, het bedrag en de duur van de verwachte betalingen in verband met schaden, teneinde de toereikendheid, de liquiditeit, de veiligheid, de kwaliteit, het rendement en de congruentie van haar beleggingen te waarborgen; |
— |
voorschriften betreffende de aanwezigheid van een beschikbare solvabiliteitsmarge, de vereiste solvabiliteitsmarge en het minimumgarantiefonds dat de herverzekeringsonderneming moet aanhouden met betrekking tot haar finite herverzekeringsactiviteiten. |
2. In het belang van de transparantie doen de lidstaten de tekst van alle maatregelen die voor de doeleinden van lid 1 in hun nationale wetgeving zijn vastgelegd, onverwijld aan de Commissie toekomen.
Artikel 46
Special Purpose Vehicles
1. Wanneer een lidstaat besluit de vestiging van special purpose vehicles in de zin van deze richtlijn op haar grondgebied toe te staan, eist zij daarvoor eerst een officiële toestemming.
2. De lidstaat waar het special purpose vehicle wordt gevestigd, stelt de voorwaarden vast krachtens welke de activiteiten van zo'n onderneming worden uitgeoefend. Met name stelt die lidstaat de volgende voorschriften vast inzake:
— |
reikwijdte van de vergunning; |
— |
verplichte voorwaarden die in alle afgesloten contracten moeten voorkomen; |
— |
betrouwbaarheid en adequate beroepskwalificaties van personen die het special purpose vehicle leiden; |
— |
betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen voor aandeelhouders of leden met een gekwalificeerde deelneming in het special purpose vehicle; |
— |
deugdelijke administratieve en boekhoudprocedures, adequate internecontrolemechanismen en vereisten op het gebied van risicobeheer; |
— |
boekhoudeisen, alsmede prudentiële en statistische informatievereisten; |
— |
voorschriften betreffende solvabiliteitsvereisten van special purpose vehicles. |
3. In het belang van de transparantie doen de lidstaten de tekst van alle in de zin van lid 2 in hun nationale wetgeving vastgelegde maatregelen onverwijld aan de Commissie toekomen.
TITEL V
BEPALINGEN BETREFFENDE HET RECHT VAN VESTIGING EN HET VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN
Artikel 47
Herverzekeringsondernemingen die niet aan de wettelijke voorschriften voldoen
1. Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst vaststellen dat een herverzekeringsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van die lidstaat heeft of aldaar in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam is, zich niet houdt aan de wettelijke voorschriften van die lidstaat die op haar van toepassing zijn, verzoeken zij de betrokken herverzekeringsonderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid. Tegelijkertijd stellen zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van deze bevindingen in kennis.
Indien de herverzekeringsonderneming, ondanks de door de lidstaat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn, inbreuk blijft maken op de rechtsregels die in de lidstaat van ontvangst op haar van toepassing zijn, kan deze laatste, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te beteugelen en, voorzover zulks volstrekt noodzakelijk is, de onderneming te beletten op zijn grondgebied nog nieuwe herverzekeringsovereenkomsten te sluiten. De lidstaten dragen er zorg voor dat de voor die maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied aan de herverzekeringsondernemingen kunnen worden betekend.
2. Elke op grond van lid 1 genomen maatregel die sancties en beperkingen van de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf inhoudt, wordt met redenen omkleed en ter kennis van de betrokken herverzekeringsonderneming gebracht.
Artikel 48
Liquidatie
In geval van liquidatie van een herverzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zijn gesloten, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit andere herverzekeringsovereenkomsten van deze onderneming.
TITEL VI
HERVERZEKERINGSONDERNEMINGEN WAARVAN HET HOOFDKANTOOR BUITEN DE GEMEENSCHAP IS GEVESTIGD EN DIE HERVERZEKERINGSACTIVITEITEN UITOEFENEN IN DE GEMEENSCHAP
Artikel 49
Beginsel en voorwaarden voor de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf
Een lidstaat past op ondernemingen die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben en die herverzekeringsactiviteiten op zijn grondgebied aanvangen of reeds verrichten, geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in die lidstaat hebben.
Artikel 50
Overeenkomsten met derde landen
1. De Commissie kan bij de Raad voorstellen indienen voor onderhandelingen over overeenkomsten met een of meer derde landen over de middelen voor de uitoefening van aanvullend toezicht op:
a) |
herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor in een derde land gevestigd is en die herverzekeringsactiviteiten uitoefenen in de Gemeenschap, |
b) |
herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor zich in de Gemeenschap bevindt en die herverzekeringsactiviteiten uitoefenen op het grondgebied van een derde land. |
2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten beogen in het bijzonder, onder voorwaarden van gelijkwaardige prudentiële regelgeving, een doeltreffende markttoegang te waarborgen voor herverzekeringsondernemingen op het grondgebied van elke partij bij de overeenkomst en te zorgen voor de wederzijdse erkenning van toezichtregels en -gewoonten op het gebied van herverzekering. Zij beogen tevens dat:
a) |
de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de informatie kunnen verkrijgen die nodig is voor het toezicht op herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor zich in de Gemeenschap bevindt en activiteiten uitoefenen op het grondgebied van de betrokken derde landen, |
b) |
de bevoegde autoriteiten van derde landen de informatie kunnen verkrijgen die nodig is voor het toezicht op herverzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op hun grondgebied is gevestigd en die activiteiten in de Gemeenschap uitoefenen. |
3. Onverminderd artikel 300, leden 1 en 2, van het Verdrag onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen het resultaat van de in lid 1 van dit artikel bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.
TITEL VII
DOCHTERONDERNEMINGEN VAN MOEDERONDERNEMINGEN DIE ONDER HET RECHT VAN EEN DERDE LAND VALLEN EN DE VERWERVING VAN DEELNEMINGEN DOOR ZULKE MOEDERONDERNEMINGEN
Artikel 51
Informatieverstrekking aan de Commissie door de lidstaten
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis van:
a) |
elke verlening van een vergunning aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming waarvan één of meer moederondernemingen onder het recht van een derde land vallen; |
b) |
elke deelneming van een dergelijke moederonderneming in een herverzekeringsonderneming van de Gemeenschap waardoor laatstgenoemde de dochteronderneming van eerstgenoemde wordt. |
Wanneer een vergunning zoals bedoeld onder a) wordt verleend aan een rechtstreekse of middellijke dochteronderneming van één of meer moederondernemingen die onder het recht van een derde land vallen, wordt de structuur van de groep vermeld in de kennisgeving van de bevoegde autoriteiten aan de Commissie.
Artikel 52
Behandeling van herverzekeringsondernemingen van de Gemeenschap door derde landen
1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de algemene moeilijkheden die hun herverzekeringsondernemingen ondervinden bij vestiging en uitoefening van hun werkzaamheden in een derde land of bij de uitoefening van hun activiteiten in een derde land.
2. De Commissie stelt periodiek een verslag op waarin de in de lid 3 bedoelde behandeling van herverzekeringsondernemingen van de Gemeenschap in derde landen wordt onderzocht met betrekking tot de vestiging van herverzekeringsondernemingen van de Gemeenschap in derde landen, de verwerving van deelnemingen in herverzekeringsondernemingen van derde landen, de uitoefening van herverzekeringsactiviteiten door deze gevestigde ondernemingen en de grensoverschrijdende verrichting van herverzekeringsactiviteiten van de Gemeenschap naar derde landen. De Commissie legt deze verslagen, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen of aanbevelingen, voor aan de Raad.
3. Wanneer de Commissie, hetzij op grond van de in lid 2 bedoelde verslagen, hetzij op basis van andere informatie, vaststelt dat een derde land de herverzekeringsondernemingen van de Gemeenschap geen daadwerkelijke toegang tot de markt verleent, kan zij aan de Raad aanbevelingen doen om een passend onderhandelingsmandaat te verkrijgen teneinde voor de herverzekeringsondernemingen van de Gemeenschap betere markttoegang te verkrijgen.
4. De krachtens dit artikel getroffen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen die uit hoofde van internationale overeenkomsten, met name in het kader van de wereldhandelsorganisatie, op de Gemeenschap rusten.
TITEL VIII
OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 53
Recht op beroep
De lidstaten dragen er zorg voor dat tegen besluiten ten aanzien van een herverzekeringsonderneming, die worden genomen op grond van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter openstaat.
Artikel 54
Samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie
1. De lidstaten werken samen teneinde het toezicht op het herverzekeringsbedrijf in de Gemeenschap en de toepassing van deze richtlijn te vergemakkelijken.
2. De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken nauw samen om het toezicht op het herverzekeringbedrijf in de Gemeenschap te vergemakkelijken en eventuele moeilijkheden die zich bij de toepassing van deze richtlijn zouden kunnen voordoen, te onderzoeken.
Artikel 55
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 56
Uitvoeringsmaatregelen
Overeenkomstig de in artikel 55, lid 2, bedoelde procedure worden de volgende maatregelen tot uitvoering van deze richtlijn vastgesteld:
a) |
uitbreiding van de in bijlage I vermelde rechtsvormen, |
b) |
verduidelijking van de in artikel 36 vermelde bestanddelen die de solvabiliteitsmarge vormen om rekening te houden met de invoering van nieuwe financiële instrumenten, |
c) |
verhoging met ten hoogste 50 % van de premies of schaden die worden gebruikt voor de berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge overeenkomstig artikel 37, leden 3 en 4, en die verband houden met andere branches dan die welke onder A, punten 11, 12 en 13, van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG worden vermeld, voor bijzondere herverzekeringsactiviteiten of categorieën overeenkomsten, teneinde rekening te houden met de bijzondere kenmerken van deze activiteiten of overeenkomsten, |
d) |
wijziging van het in artikel 40, lid 2, bedoelde minimumgarantiefonds om rekening te houden met economische en financiële ontwikkelingen, |
e) |
verduidelijking van de definities van artikel 2 teneinde een eenvormige toepassing van deze richtlijn in de gehele Gemeenschap te waarborgen. |
TITEL IX
WIJZIGINGEN IN BESTAANDE RICHTLIJNEN
Artikel 57
Wijzigingen van Richtlijn 73/239/EEG
Richtlijn 73/239/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 12 bis, worden de leden 1 en 2 vervangen door: „1. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden vooraf geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een schadeverzekeringsonderneming die
2. De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor de uitoefening van het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, moet vooraf worden geraadpleegd bij het verlenen van een vergunning aan een schadeverzekeringsonderneming die
|
2) |
In artikel 13, lid 2, wordt de volgende, alinea toegevoegd: „De lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming onthoudt zijn toestemming niet aan een herverzekeringsovereenkomst die door de verzekeringsonderneming is gesloten met een herverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering (24) vergunning is verleend of met een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn of Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (25) vergunning is verleend om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële soliditeit van die herverzekeringsonderneming of die verzekeringsonderneming. |
3) |
In artikel 15, worden de leden 2 en 3 vervangen door: „2. De lidstaat van oorsprong eist van elke verzekeringsonderneming een voldoende dekking voor de technische voorzieningen en de egalisatievoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 bis door congruente activa overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 88/357/EEG. Met betrekking tot risico's gelegen in de Gemeenschap, moeten deze activa in de Gemeenschap worden gelokaliseerd. Lidstaten mogen niet van verzekeringsondernemingen vereisen hun activa in een bepaalde lidstaat te lokaliseren. De lidstaat van oorsprong mag echter toestaan dat de voorschriften betreffende de lokalisatie van activa worden versoepeld. 3. De lidstaten mogen, met het oog op de vorming van technische voorzieningen, geen systeem met brutovoorzieningen handhaven of invoeren waarbij door de herverzekeraar activa als zekerheden moeten worden verstrekt ter dekking van de voorzieningen voor niet-verdiende premies en van de voorzieningen voor te betalen schaden, indien de herverzekeraar een herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG betreffende herverzekering vergunning is verleend, of een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn of Richtlijn 2002/83/EG vergunning is verleend. Indien de lidstaat van herkomst toestaat dat technische voorzieningen worden gedekt door vorderingen op een herverzekeraar die geen herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG betreffende herverzekering vergunning is verleend noch een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig deze richtlijn of Richtlijn 2002/83/EG een vergunning is verleend, stelt hij de voorwaarden voor het aanvaarden van dergelijke vorderingen vast.”. |
4) |
Artikel 16, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 16 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 17 ter 1. Iedere lidstaat eist dat een verzekeringsonderneming waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd en die herverzekeringsactiviteiten ontplooit, met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden, een minimumgarantiefonds overeenkomstig artikel 40 van Richtlijn 2005/68/EG vormt, wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
2. Elke lidstaat kan besluiten op de in lid 1 bedoelde verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd de bepalingen van artikel 34 van Richtlijn 2005/68/EG ten aanzien van hun werkzaamheden op het gebied van geaccepteerde herverzekeringen toe te passen, wanneer aan een van de in lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan. In dit geval eist de lidstaat in kwestie dat alle activa die door de verzekeringsonderneming ter dekking van de technische voorzieningen, die overeenkomen met haar geaccepteerde herverzekeringen, worden aangewend, van de rechtstreekse verzekeringsactiviteiten van de verzekeringsonderneming gescheiden beheerd, georganiseerd en omsloten worden, zonder dat een overdracht mogelijk is. In dit geval en alleen wat hun geaccepteerde herverzekeringen betreft, vallen verzekeringsondernemingen niet onder de bepalingen van de artikelen 20, 21 en 22 van Richtlijn 92/49/EEG (26) en bijlage I bij Richtlijn 88/357/EEG. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten de in de tweede alinea genoemde scheiding controleren. 3. Als de Commissie overeenkomstig artikel 56, onder c), van Richtlijn 2005/68/EG besluit de voor de berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge zoals bedoeld in artikel 37, leden 3 en 4, van die richtlijn te verhogen, past iedere lidstaat op deze verzekeringsondernemingen, zoals bedoeld in lid 1, de voorschriften van de artikelen 35 tot en met 39 van die richtlijn met betrekking tot hun geaccepteerde herverzekeringen toe. |
7) |
Artikel 20 bis, lid 4, wordt vervangen door: „4. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de op herverzekering gebaseerde reductie van de solvabiliteitsmarge als vastgesteld in overeenstemming met artikel 16 bis, kunnen verlagen, wanneer:
|
Artikel 58
Wijzigingen in Richtlijn 92/49/EEG
Richtlijn 92/49/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 15 wordt lid 1 bis vervangen door: „1 bis. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of de moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming beoogt te houden, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, wordt zijn acquisitie beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 12 bis van Richtlijn 73/239/EEG.”. |
2) |
In artikel 16 worden de leden 4, 5 en 6 vervangen door: „4. De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig lid 1 of lid 2 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze slechts gebruiken voor de uitoefening van hun taken:
5. De leden 1 en 4 staan niet in de weg aan de uitwisseling van gegevens binnen eenzelfde lidstaat, wanneer er verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of, tussen lidstaten, tussen de bevoegde autoriteiten en:
voor de uitoefening van hun toezichthoudende taak, en zij vormen evenmin een belemmering voor de verstrekking van de informatie die nodig is voor de vervulling van hun taak aan de instanties die belast zijn met gedwongen liquidaties of het beheer van een garantiefonds. De door deze autoriteiten, instanties en personen ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim. 6. De lidstaten kunnen, niettegenstaande de leden 1 tot en met 4, de uitwisseling van gegevens toestaan tussen de bevoegde autoriteiten en:
Lidstaten die gebruikmaken van de in de eerste alinea genoemde optie eisen dat ten minste aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten de identiteit mee van de autoriteiten, personen en instanties die overeenkomstig dit lid informatie mogen ontvangen.”. |
3) |
Artikel 21, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
In artikel 22, lid 1, wordt de inleidende formule vervangen door:
|
Artikel 59
Wijzigingen in Richtlijn 98/78/EG
Richtlijn 98/78/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De titel wordt vervangen door: „Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep”. |
2) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
De artikelen 2, 3 en 4 worden vervangen door: „Artikel 2 Toepassing van aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen 1. In aanvulling op het bepaalde in Richtlijn 73/239/EEG, Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (30) en Richtlijn 2005/68/EG, waarin het toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen wordt geregeld, stellen de lidstaten een aanvullend toezicht in op iedere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die een deelnemende onderneming is in ten minste één verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land, op de in de artikelen 5, 6, 8 en 9 voorgeschreven wijze. 2. Iedere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding, een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land is, wordt aan aanvullend toezicht onderworpen op de in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6, 8 en 10 voorgeschreven wijze. 3. Iedere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een gemengde verzekeringsholding is wordt aan aanvullend toezicht onderworpen op de in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6 en 8 beschreven wijze. Artikel 3 Bereik van het aanvullende toezicht 1. Het uitoefenen van het aanvullende toezicht overeenkomstig artikel 2 betekent geenszins dat de bevoegde autoriteiten een toezichtfunctie moeten uitoefenen ten aanzien van de verzekeringsonderneming van een derde land, de herverzekeringsonderneming van een derde land, de verzekeringsholding of de gemengde verzekeringsholding als zodanig. 2. Bij het aanvullende toezicht wordt rekening gehouden met de volgende in de artikelen 5, 6, 8, 9 en 10 vermelde ondernemingen:
3. Onverminderd het bepaalde in bijlage I, punt 2.5, en bijlage II, punt 4, kunnen de lidstaten besluiten om bij het in artikel 2 bedoelde aanvullende toezicht geen rekening te houden met ondernemingen met hun hoofdkantoor in een derde land waar juridische belemmeringen bestaan voor de overdracht van de nodige informatie. Bovendien kunnen de voor de uitoefening van het aanvullende toezicht verantwoordelijke bevoegde autoriteiten per geval besluiten hoe in de volgende gevallen een onderneming buiten het in artikel 2 bedoelde aanvullende toezicht te houden:
Artikel 4 Tot uitoefening van het aanvullende toezicht bevoegde autoriteiten 1. Het aanvullende toezicht wordt uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verzekeringsonderneming of de herverzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 4 van Richtlijn 2002/83/EG of artikel 3 van Richtlijn 2005/68/EG vergunning is verleend. 2. Indien verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen waaraan in twee of meer lidstaten vergunning is verleend, als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming van een derde land of gemengde verzekeringsholding hebben, kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten trachten overeenstemming te bereiken over de vraag wie verantwoordelijk zal zijn voor het uitoefenen van het aanvullende toezicht. 3. Indien er in een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit is voor het prudentiële toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, neemt die lidstaat de nodige maatregelen om de onderlinge coördinatie tussen die autoriteiten te organiseren. |
4) |
In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door: „1. De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten eisen dat iedere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die aan het aanvullende toezicht onderworpen is, over adequate interne controleprocedures beschikt om de gegevens en informatie te kunnen verschaffen die relevant zijn voor de uitoefening van dat aanvullende toezicht.”. |
5) |
De artikelen 6, 7 en 8 worden vervangen door: „Artikel 6 Toegang tot informatie 1. De lidstaten bepalen dat hun bevoegde autoriteiten die het aanvullende toezicht uitoefenen, toegang hebben tot alle informatie die relevant is voor de uitoefening van het toezicht op een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die aan dat aanvullende toezicht onderworpen is. De bevoegde autoriteiten mogen de mededeling van de vereiste informatie alleen rechtstreeks van de in artikel 3, lid 2, bedoelde betrokken ondernemingen verlangen wanneer die informatie wel aan de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming is gevraagd, maar niet is verkregen. 2. De lidstaten bepalen dat hun bevoegde autoriteiten op hun grondgebied de in lid 1 bedoelde informatie zelf, dan wel via personen die zij daartoe aanwijzen, ter plaatse kunnen verifiëren bij:
3. Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij de toepassing van dit artikel in bepaalde gevallen belangrijke informatie wensen te verifiëren betreffende een in een andere lidstaat gelegen onderneming die een verbonden verzekeringsonderneming, een verbonden herverzekeringsonderneming, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het aanvullende toezicht onderworpen verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming is, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat om deze verificatie uit te voeren. De autoriteiten die een dergelijk verzoek ontvangen, moeten hieraan binnen het kader van hun bevoegdheden gevolg geven door de verificatie zelf te verrichten, door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, dan wel door toe te staan dat de verificatie door een accountant of een deskundige wordt verricht. De bevoegde autoriteit die het verzoek heeft ingediend kan, indien zij dit wenst, deelnemen aan de verificatie wanneer zij deze niet zelf verricht. Artikel 7 Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten 1. Indien verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, rechtstreeks of middellijk verbonden zijn of een gemeenschappelijke deelnemende onderneming hebben, verstrekken de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat elkaar op verzoek alle dienstige informatie die uitoefening van het toezicht in het kader van deze richtlijn mogelijk maakt of kan vergemakkelijken en doen zij eigener beweging mededeling van alle informatie die hun essentieel lijkt voor de andere bevoegde autoriteiten. 2. Indien een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming en hetzij een kredietinstelling in de zin van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (31), hetzij een beleggingsonderneming in de zin van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (32), hetzij beide, rechtstreeks of middellijk verbonden zijn dan wel een gemeenschappelijke deelnemende onderneming hebben, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen met de autoriteiten die van overheidswege belast zijn met het toezicht op die andere ondernemingen. Onverminderd hun respectievelijke bevoegdheden verstrekken deze autoriteiten elkaar alle informatie die de vervulling van hun taak kan vergemakkelijken, in het bijzonder in het kader van deze richtlijn. 3. De op grond van deze richtlijn ontvangen informatie, en met name de in deze richtlijn bedoelde uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, valt onder het beroepsgeheim als omschreven in artikel 16 van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) (33) en artikel 16 van Richtlijn 2002/83/EG en de artikelen 24 tot en met 30 van Richtlijn 2005/68/EG. Artikel 8 Transacties binnen een groep 1. De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten algemeen toezicht uitoefenen op transacties tussen:
Deze transacties hebben met name betrekking op:
2. De lidstaten bepalen dat de verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen passende risicobeheermethoden en interne controlemechanismen, met inbegrip van deugdelijke verslagleggings- en boekhoudprocedures, moeten instellen met het oog op de identificaties, de meting, de bewaking en de controle van de in lid 1 genoemde transacties. De lidstaten bepalen tevens dat de verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen ten minste éénmaal per jaar bij de bevoegde autoriteiten verslag moeten uitbrengen van belangrijke transacties. Deze procedures en mechanismen worden door de bevoegde autoriteiten onderzocht. Blijkt uit deze informatie dat de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming wordt of dreigt te worden ondermijnd, dan neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen op het niveau van de verzekeringsonderneming of de herverzekeringsonderneming. |
6) |
Artikel 9, lid 3, wordt vervangen door: „3. Indien uit de in lid 1 bedoelde berekening blijkt dat de aangepaste solvabiliteit negatief is, dan nemen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen op het niveau van de betrokken verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming.”. |
7) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
De bijlagen I en II bij Richtlijn 98/78/EG worden vervangen door de tekst van bijlage II bij deze richtlijn. |
Artikel 60
Wijzigingen in Richtlijn 2002/83/EG
Richtlijn 2002/83/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1, lid 1, wordt het volgende punt s) toegevoegd:
|
2) |
Een nieuw artikel wordt ingevoegd: „Artikel 9 bis Voorafgaande raadpleging van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten 1. De bevoegde autoriteiten van de andere betrokken lidstaat worden geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een levensverzekeringsonderneming die:
2. De bevoegde autoriteit van een betrokken lidstaat die verantwoordelijk is voor het toezicht op kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, wordt geraadpleegd alvorens een vergunning wordt verleend aan een levensverzekeringsonderneming die:
3. De relevante in de leden 1 en 2 bedoelde bevoegde autoriteiten raadplegen elkaar in het bijzonder wanneer de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van de bij de leiding van een andere entiteit van dezelfde groep betrokken bestuurders worden beoordeeld. Zij stellen elkaar in kennis van alle informatie betreffende de geschiktheid van de aandeelhouders en de reputatie en ervaring van bestuurders welke van belang is voor de andere betrokken bevoegde autoriteiten, voor het verlenen van een vergunning, alsook voor de doorlopende toetsing van de naleving van de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening.”. |
3) |
In artikel 10, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd: „De lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming onthoudt zijn toestemming niet aan een herverzekeringsovereenkomst die door de verzekeringsonderneming is gesloten met een herverzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG vergunning is verleend of met een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 73/239/EEG of de onderhavige richtlijn vergunning is verleend, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële soliditeit van die herverzekeringsonderneming of die verzekeringsonderneming.”. |
4) |
In artikel 15 wordt het volgende lid ingevoegd: „1 bis. Indien de verwerver van de in lid 1 bedoelde deelnemingen een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming, een kredietinstelling of beleggingsonderneming is waaraan in een andere lidstaat vergunning is verleend, of de moederonderneming van een dergelijke entiteit, of een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap over een dergelijke entiteit uitoefent, en indien de onderneming waarin de verwerver een deelneming beoogt te houden, daardoor een dochteronderneming van de verwerver wordt of onder zijn zeggenschap komt, wordt op zijn acquisitie beoordeeld volgens de procedure van voorafgaande raadpleging bedoeld in artikel 9 bis.”. |
5) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
In artikel 20 wordt lid 4 vervangen door: „4. De lidstaten mogen, met het oog op de vorming van technische voorzieningen, geen systeem met brutovoorzieningen handhaven of invoeren waarbij activa als zekerheden moeten worden verstrekt ter dekking van de voorzieningen voor niet-verdiende premies en van de voorzieningen voor te betalen schaden indien de herverzekeraar een herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG vergunning is verleend of een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 73/239/EEG of de onderhavige richtlijn vergunning is verleend. Indien de lidstaat van herkomst toestaat dat technische voorzieningen worden gedekt door vorderingen op een herverzekeraar die geen herverzekeringsonderneming is waaraan overeenkomstig Richtlijn 2005/68/EG vergunning is verleend noch een verzekeringsonderneming waaraan overeenkomstig Richtlijn 73/239/EEG of overeenkomstig onderhavige richtlijn een vergunning is verleend, stelt hij de voorwaarden voor het aanvaarden van dergelijke vorderingen vast.”. |
7) |
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Aan artikel 27, lid 2, worden de volgende alinea's toegevoegd: „De beschikbare solvabiliteitsmarge wordt ook verminderd met:
Indien aandelen in een andere kredietinstelling, beleggingsonderneming, financiële instelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding tijdelijk worden gehouden met het oog op een financiële bijstandsoperatie, bedoeld om die entiteit te saneren en te redden, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van de bepalingen inzake aftrek zoals bedoeld in de derde alinea, onder a) en b). Als alternatief voor de aftrek van de in de derde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die de verzekeringsonderneming in kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen houdt, mogen de lidstaten hun verzekeringsondernemingen toestaan mutatis mutandis de methoden 1, 2, of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (39) toe te passen. Methode 1 („consolidatie van jaarrekeningen”) wordt alleen toegepast indien de bevoegde autoriteit overtuigd is van het niveau van geïntegreerd beheer en interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie zouden vallen. De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast. Voor de berekening van de solvabiliteitsmarge als voorgeschreven bij deze richtlijn, kunnen de lidstaten bepalen dat verzekeringsondernemingen die onderworpen zijn aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 98/78/EG dan wel aan het aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/EG, de in de derde alinea, onder a) en b), bedoelde bestanddelen die worden gehouden in kredietinstellingen, financiële instellingen, verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings die onder het aanvullende toezicht vallen, niet hoeven af te trekken. Voor de aftrek van deelnemingen zoals bedoeld in dit lid wordt onder deelneming verstaan een deelneming in de zin van artikel 1, onder f), van Richtlijn 98/78/EG.” |
9) |
Artikel 28, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 28 bis Solvabiliteitsmarge voor verzekeringsondernemingen die herverzekeringsactiviteiten uitoefenen 1. Elke lidstaat past op verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd de bepalingen van de artikelen 35 tot en met 39 van Richtlijn 2005/68/EG toe ten aanzien van hun werkzaamheden op het gebied van geaccepteerde herverzekeringen, wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
2. Elke lidstaat kan besluiten op de in het eerste lid bedoelde verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd de bepalingen van artikel 34 van Richtlijn 2005/68/EG ten aanzien van hun werkzaamheden op het gebied van geaccepteerde herverzekeringen toe te passen, wanneer aan een van de in lid 1, genoemde voorwaarden is voldaan. In dit geval eist de lidstaat in kwestie dat alle activa die door de verzekeringsonderneming ter dekking van de technische voorzieningen, die overeenkomen met haar geaccepteerde herverzekeringen, worden aangewend, van de rechtstreekse verzekeringsactiviteiten van de verzekeringsonderneming gescheiden beheerd, georganiseerd en omsloten worden, zonder dat een overdracht mogelijk is. In dit geval en alleen wat hun geaccepteerde herverzekeringen betreft, vallen verzekeringsondernemingen niet onder de bepalingen van de artikelen 22 tot en met 26. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten de in de tweede alinea genoemde scheiding controleren.”. |
11) |
Artikel 37, lid 4, wordt vervangen door: „4. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten de op herverzekering gebaseerde reductie van de solvabiliteitsmarge, als vastgesteld in overeenstemming met artikel 28, kunnen verlagen, wanneer:
|
TITEL X
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 61
Door bestaande herverzekeringsondernemingen verkregen rechten
1. Herverzekeringsondernemingen die onder de onderhavige richtlijn vallen en die reeds vóór 10 december 2005 over een vergunning beschikten of gerechtigd waren om het herverzekeringsbedrijf uit te oefenen overeenkomstig de bepalingen van de lidstaten waarin zij hun hoofdkantoor hebben, worden geacht over een vergunning te beschikken overeenkomstig artikel 3.
Zij zijn evenwel verplicht om te voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn betreffende de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf en de in artikel 6, onder a), c), d), de artikelen 7, 8 en 12 en de artikelen 32 tot en met 41 gestelde voorwaarden vanaf 10 december 2007.
2. De lidstaten kunnen aan de in lid 1 bedoelde herverzekeringsondernemingen die op 10 december 2005 niet aan artikel 6, onder a), de artikelen 7 en 8 en de artikelen 32 tot en met 40 voldoen, een termijn tot 10 december 2008 toestaan om aan deze voorwaarden te voldoen.
Artikel 62
Herverzekeringsondernemingen die hun werkzaamheden beëindigen
1. Herverzekeringsondernemingen die op 10 december 2007 het sluiten van nieuwe herverzekeringsovereenkomsten hebben gestaakt en uitsluitend hun bestaande portefeuille beheren met het oog op de beëindiging van hun werkzaamheden, vallen niet onder deze richtlijn.
2. De lidstaten stellen een lijst op van de betrokken herverzekeringsondernemingen en delen deze lijst aan alle andere lidstaten mee.
Artikel 63
Overgangsperiode voor de artikelen 57, lid 3, en 60, lid 6
Een lidstaat mag de toepassing van de bepalingen van artikel 57, lid 3, van deze richtlijn houdende wijziging van artikel 15, lid 3, van Richtlijn 73/239/EEG en van het bepaalde in artikel 60, lid 6, van deze richtlijn uitstellen, tot 10 december 2008.
Artikel 64
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 december 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 65
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 66
Geadresseerden
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 16 november 2005.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
Bach of LUTTERWORTH
(1) PB C 120 van 20.5.2005, blz. 1.
(2) Advies van het Europees Parlement van 7 juni 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 oktober 2005.
(3) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).
(4) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(5) PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(6) PB 56 van 4.4.1964, blz. 878.
(7) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(8) PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(9) PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 178 van 17.7.2003, blz. 16).
(10) PB L 3 van 7.1.2004, blz. 34.
(11) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(12) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
(13) Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983, gebaseerd op artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG.
(14) Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(15) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(16) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
(17) Richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PB L 184 van 6.7.2001, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(18) Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE), (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 885/2004 (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 1).
(19) Achtste Richtlijn 84/253/EEG van de Raad van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden (PB L 126 van 12.5.1984, blz. 20).
(20) Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/51/EG.
(21) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 375 van 31.12.1985, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(22) Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).
(23) Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(24) PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.
(25) PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).”
(26) Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.”
(27) PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1”
(28) PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.”
(29) PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).”
(30) PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.”
(31) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(32) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG.
(33) PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.”
(34) PB L 323 van 9.12.2005, blz. 1.”
(35) PB L 330 van 5.12.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG (PB L 79 van 24.3.2005, blz. 9).
(36) PB L 126 van 26.5.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(37) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/87/EG (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).
(38) PB L 141 van 11.6.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
(39) PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/1/EG.
BIJLAGE I
Rechtsvorm van herverzekeringsondernemingen:
— |
ten aanzien van het Koninkrijk België: „naamloze vennootschap/société anonyme”, „commanditaire vennootschap op aandelen/société en commandite par actions”, „onderlinge verzekeringsvereniging/association d'assurance mutuelle”, „coöperatieve vennootschap/société coopérative”; |
— |
ten aanzien van de Tsjechische Republiek: „akciová společnost”; |
— |
ten aanzien van het Koninkrijk Denemarken: „aktieselskaber”, „gensidige selskaber”; |
— |
ten aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland: „Aktiengesellschaft”, „Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit”, „Öffentlich-rechtliches Wettbewerbsversicherungsunternehmen”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Estland: „aktsiaselts”; |
— |
ten aanzien van de Helleense Republiek: „ανώνυμη εταιρία”, „αλληλασφαλιστικός συνεταιρισμός”; |
— |
ten aanzien van het Koninkrijk Spanje: „sociedad anónima”; |
— |
ten aanzien van de Franse Republiek: „société anonyme”, „société d'assurance mutuelle”, „institution de prévoyance” overeenkomstig de „Code de la sécurité sociale”, „institution de prévoyance” overeenkomstig de „Code rural”, alsmede de „mutuelles” overeenkomstig de „Code de la mutualité”; |
— |
ten aanzien van Ierland: „incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited”; |
— |
ten aanzien van de Italiaanse Republiek: „società per azioni”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Cyprus: „Εταιρεία Περιορισμένης Ευθύνης με μετοχές” ή „Εταιρεία Περιορισμένης Ευθύνης με εγγύηση”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Letland: „akciju sabiedrība”, „sabiedrība ar ierobežotu atbildību”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Litouwen: „akcinė bendrovė”, „uždaroji akcinė bendrovė”; |
— |
ten aanzien van het Groothertogdom Luxemburg: „société anonyme”, „société en commandite par actions”, „association d'assurances mutuelles”, „société coopérative”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Hongarije: „biztosító részvénytársaság”, „biztosító szövetkezet”, „harmadik országbeli biztosító magyarországi fióktelepe”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Malta: „limited liability company/kumpannija tà responsabbiltà limitata”; |
— |
ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden: „naamloze vennootschap”, „onderlinge waarborgmaatschappij”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Oostenrijk: „Aktiengesellschaft”, „Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Polen: „spółka akcyjna”, „towarzystwo ubezpieczeń wzajemnych”; |
— |
ten aanzien van de Portugese Republiek: „sociedade anónima”, „mútua de seguros”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Slovenië: „delniška družba”; |
— |
ten aanzien van de Slowaakse Republiek: „akciová spoločnost”; |
— |
ten aanzien van de Republiek Finland: „keskinäinen vakuutusosakeyhtiö”/„ömsesidigt försäkringsbolag”, „vakuutusosakeyhtiö”/„försäkringsaktiebolag”, „vakuutusyhdistys”/„försäkringsförening”; |
— |
ten aanzien van het Koninkrijk Zweden: „försäkringsaktiebolag”, „ömsesidigt försäkringsbolag”; |
— |
ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk: „incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited”, „societies registered under the Industrial and Provident Societies ACTS”, „societies registered or incorporated under the Friendly Societies ACTS”, „the association of underwriters known as Lloyd's”. |
BIJLAGE II
Bijlagen I en II bij Richtlijn 98/78/EG worden vervangen door:
BIJLAGE I
BEREKENING VAN DE AANGEPASTE SOLVABILITEIT VAN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN EN HERVERZEKERINGSONDERNEMINGEN
1. KEUZE VAN DE BEREKENINGSMETHODE EN ALGEMENE BEGINSELEN
A. |
De lidstaten bepalen dat de berekening van de aangepaste solvabiliteit van de in artikel 2, lid 1, bedoelde verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen wordt uitgevoerd volgens een van de in punt 3 beschreven methoden. Een lidstaat kan evenwel bepalen dat de bevoegde autoriteiten van de in punt 3 bedoelde methoden een andere dan de door de lidstaat gekozen methode toestaan of opleggen. |
B. |
Proportionaliteit Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming wordt het proportionele deel van de deelnemende onderneming in de met haar verbonden ondernemingen in aanmerking genomen. Onder „proportioneel deel” wordt verstaan ofwel, bij toepassing van methode 1 of methode 2, het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk het eigendom is van de deelnemende onderneming, ofwel, bij toepassing van methode 3, de percentages die worden gebruikt voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening. Ongeacht welke methode wordt toegepast, wordt echter, indien de verbonden onderneming een dochteronderneming is en een solvabiliteitstekort vertoont, het totale solvabiliteitstekort van de dochteronderneming in aanmerking genomen. Ingeval de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal in eigendom heeft, strikt en ondubbelzinnig tot dat gedeelte van het kapitaal beperkt is, kunnen deze bevoegde autoriteiten toestaan dat het solvabiliteitstekort van de dochteronderneming evenwel op proportionele grondslag in aanmerking wordt genomen. Wanneer tussen sommige van de ondernemingen in een verzekerings- of herverzekeringsgroep geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de bevoegde autoriteit welk proportioneel gedeelte in aanmerking moet worden genomen. |
C. |
Uitsluiting van het meermalen gebruiken van vermogensbestanddelen voor de solvabiliteitsmarge
|
D. |
Uitsluiting van het creëren van vermogensbestanddelen binnen een groep Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit worden buiten beschouwing gelaten de voor de solvabiliteitsmarge in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van de wederzijdse financiering tussen de verzekeringsonderneming of de herverzekeringsonderneming en:
Voorts worden buiten beschouwing gelaten de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van een met de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, wanneer die elementen afkomstig zijn van de wederzijdse financiering met een andere met die verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming verbonden onderneming. Er is met name sprake van wederzijdse financiering wanneer een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming of een van de daarmee verbonden ondernemingen houdster is van aandelen in of leningen verstrekt aan een andere onderneming die, rechtstreeks of middellijk, houdster is van een vermogensbestanddeel dat in aanmerking mag worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de eerste ondernemingen. |
E. |
De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de aangepaste solvabiliteit met dezelfde frequentie wordt berekend als die welke geldt voor de berekening van de solvabiliteitsmarge voor verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen ingevolge de Richtlijnen 73/239/EEG, 91/674/EEG, 2002/83/EG en 2005/68/EG. De activa en passiva worden gewaardeerd overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG, 91/674/EEG, 2002/83/EG en 2005/68/EG. |
2. TOEPASSING VAN DE BEREKENINGSMETHODEN
2.1. |
Verbonden verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen De aangepaste solvabiliteit wordt berekend volgens de algemene beginselen en de methoden die in deze bijlage zijn vastgesteld. Wanneer de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming meer dan één met haar verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming heeft, wordt in alle methoden de aangepaste solvabiliteit berekend door elk van deze verbonden verzekeringsondernemingen of herverzekeringsonderneming te integreren. Zijn er opeenvolgende deelnemingen (een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming is, bijvoorbeeld, deelnemende onderneming in een andere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die op haar beurt deelnemende onderneming is in een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming), dan wordt de aangepaste solvabiliteit berekend voor iedere deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die ten minste één verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming heeft. De lidstaten kunnen ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming te berekenen:
De lidstaten kunnen ook ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming te berekenen wanneer het gaat om een met een andere verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, of een verzekeringsholding verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in een andere lidstaat, indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeengekomen zijn de uitoefening van het aanvullende toezicht aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat toe te vertrouwen. In alle gevallen mag de afwijking slechts worden toegestaan indien de bevoegde autoriteiten de zekerheid hebben verkregen dat de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de bij de berekening betrokken verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen adequaat over voornoemde ondernemingen verdeeld zijn. De lidstaten kunnen bepalen dat, wanneer een verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft in een andere lidstaat dan de verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, bij de berekening met betrekking tot de verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming rekening wordt gehouden met de solvabiliteitspositie zoals die door de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat wordt beoordeeld. |
2.2. |
Verzekeringstussenholdings Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming met een deelneming in een verbonden verzekeringsonderneming, een verbonden herverzekeringsonderneming of in een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land, middels een verzekeringsholding, wordt rekening gehouden met de positie van de verzekeringstussenholding. Louter voor deze berekening, die wordt uitgevoerd overeenkomstig de algemene beginselen en de methoden die in deze bijlage omschreven zijn, wordt deze verzekeringsholding behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die onderworpen was aan een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul en aan dezelfde voorwaarden als die van artikel 16 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 27 van Richtlijn 2002/83/EG of artikel 36 van Richtlijn 2005/68/EG wat betreft de vermogensbestanddelen voor de solvabiliteitsmarge. |
2.3. |
Verbonden verzekerings- of herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in derde landen Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming van een derde land, wordt deze laatste, louter voor de berekening, op soortgelijke wijze behandeld als een verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, waarbij de algemene beginselen en methoden van deze bijlage worden toegepast. Wanneer het derde land waar deze verbonden onderneming haar hoofdkantoor heeft, haar onderwerpt aan een vergunning en aan ten minste een soortgelijk solvabiliteitsvereiste als dat van de Richtlijnen 73/239/EEG, 2002/83/EG of 2005/68/EG, gelet op de vermogensbestanddelen ter dekking van dat vereiste, kunnen de lidstaten evenwel bepalen dat bij de berekening met betrekking tot deze laatste onderneming rekening wordt gehouden met het solvabiliteitsvereiste en met de voor het nakomen van dat vereiste in aanmerking komende vermogensbestanddelen, als voorgeschreven door het betrokken derde land. |
2.4. |
Verbonden kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in een kredietinstelling, beleggingsonderneming of financiële instelling, zijn de bepalingen van artikel 16 van Richtlijn 73/239/EEG, van artikel 27 van Richtlijn 2002/83/EG en van artikel 36 van Richtlijn 2005/68/EG mutatis mutandis van toepassing, evenals de bepalingen op grond waarvan de lidstaten onder bepaalde omstandigheden alternatieve methoden mogen toestaan of mogen toestaan dat deze deelnemingen niet worden afgetrokken. |
2.5. |
Niet-beschikbaarheid van noodzakelijke informatie Wanneer de bevoegde autoriteiten om enigerlei reden niet beschikken over de informatie die nodig is voor de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming met betrekking tot een verbonden onderneming met hoofdkantoor in een lidstaat of in een derde land, wordt de boekwaarde van deze onderneming in de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming in mindering gebracht op de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de aangepaste solvabiliteitsmarge. In dat geval worden aan deze deelneming verbonden stille meerwaarden niet als vermogensbestanddeel dat in aanmerking mag worden genomen voor de aangepaste solvabiliteitsmarge, aanvaard. |
3. BEREKENINGSWIJZEN
Methode 1: Aftrek en aggregatie
De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming is het verschil tussen:
i) |
de som van:
en |
ii) |
de som van:
|
Wanneer de deelneming in de verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming geheel of ten dele bestaat in de vorm van middellijke eigendom, dan wordt in punt ii), onder a), de waarde van die middellijke eigendom meegenomen, met inachtneming van de desbetreffende successieve interesten, en worden in de punten i), onder b), en ii), onder c), de overeenkomstige proportionele delen van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, meegenomen.
Methode 2: Aftrek van een vereiste
De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming is het verschil tussen:
i) |
de som van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, en |
ii) |
de som van:
|
Voor de waardering van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge, worden deelnemingen in de zin van deze richtlijn gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode, overeenkomstig de optie bedoeld in artikel 59, lid 2, onder b), van Richtlijn 78/660/EEG.
Methode 3: Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen
De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen. De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming is het verschil tussen: de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge berekend op basis van de geconsolideerde gegevens, en:
a) |
hetzij de som van het solvabiliteitsvereiste van de deelnemende verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming en het proportionele deel van de solvabiliteitsvereisten van de verbonden verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen dat overeenstemt met de percentages die voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekeningen in aanmerking genomen zijn, |
b) |
hetzij het solvabiliteitsvereiste dat op basis van de geconsolideerde gegevens berekend is. |
De Richtlijnen 73/239/EEG, 91/674/EEG, 2002/83/EG en 2005/68/EG zijn van toepassing voor de berekening van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge en van het solvabiliteitsvereiste op basis van de geconsolideerde gegevens.
BIJLAGE II
AANVULLEND TOEZICHT VOOR VERZEKERINGSONDERNEMINGEN EN HERVERZEKERINGSONDERNEMINGEN DIE DOCHTERONDERNEMINGEN ZIJN VAN EEN VERZEKERINGSHOLDING OF VAN EEN VERZEKERINGSONDERNEMING VAN EEN DERDE LAND OF EEN HERVERZEKERINGSONDERNEMING VAN EEN DERDE LAND
1. |
In het geval van meerdere in artikel 2, lid 2, bedoelde verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen die dochterondernemingen zijn van een verzekeringsholding of van een verzekeringsonderneming van een derde land of een herverzekeringsonderneming van een derde land en die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat de in deze bijlage beschreven methode coherent wordt toegepast. De bevoegde autoriteiten oefenen het aanvullende toezicht uit met dezelfde frequentie als die welke geldt voor de berekening van de solvabiliteitsmarge voor verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG, 91/674/EEG, 2002/83/EG en 2005/68/EG. |
2. |
De lidstaten kunnen ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming overeenkomstig deze bijlage te berekenen:
|
3. |
De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat ten aanzien van de verzekeringsholding, de verzekeringsonderneming van een derde land of de herverzekeringsonderneming van een derde land soortgelijke berekeningen worden uitgevoerd als die welke in bijlage I zijn omschreven. Dit betekent dat de in bijlage I beschreven algemene beginselen en methoden worden toegepast ten aanzien van de verzekeringsholding dan wel de verzekeringsonderneming van een derde land of de herverzekeringsonderneming van een derde land. Louter voor deze berekening wordt deze moederonderneming behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming die onderworpen was aan:
en gelden voor deze moederonderneming dezelfde voorwaarden als die van artikel 16 van Richtlijn 73/239/EEG, artikel 27 van Richtlijn 2002/83/EG en artikel 36 van Richtlijn 2005/68/EG wat betreft de vermogensbestanddelen die in aanmerking worden genomen voor de solvabiliteitsmarge. |
4. |
Niet-beschikbaarheid van noodzakelijke informatie
Wanneer de bevoegde autoriteiten om enigerlei reden niet beschikken over voor de berekening overeenkomstig deze bijlage noodzakelijke informatie betreffende een verbonden onderneming met hoofdkantoor in een lidstaat of in een derde land, wordt de boekwaarde van deze onderneming in de deelnemende onderneming in mindering gebracht op de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de berekening overeenkomstig deze bijlage. In dat geval worden aan deze deelneming verbonden stille meerwaarden niet als vermogensbestanddeel dat in aanmerking mag worden genomen voor deze berekening, aanvaard. |
9.12.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/51 |
RICHTLIJN 2005/69/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 november 2005
houdende zevenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (polycyclische aromatische koolwaterstoffen in procesoliën voor rubberverwerking en in banden)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Banden worden geproduceerd onder gebruikmaking van procesoliën met een wisselend gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) die daar niet doelbewust aan toegevoegd zijn. Tijdens de productie kunnen de PAK’s in de rubbermatrix worden opgenomen. Zij kunnen dus ook in wisselende hoeveelheid in het eindproduct voorkomen. |
(2) |
Benzo[a]pyreen (BaP) is een kwalitatieve en kwantitatieve marker voor de aanwezigheid van PAK’s. BaP en andere PAK’s zijn ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen en vergiftig voor de voortplanting. Bovendien zijn verscheidene procesoliën zelf in verband met de aanwezigheid van deze PAK’s als kankerverwekkend, mutageen en vergiftig voor de voortplanting ingedeeld. |
(3) |
Het Wetenschappelijk Comité voor toxiciteit, ecotoxiciteit en milieu (CSTEE) heeft de wetenschappelijke bevindingen waarin de schadelijke gezondheidseffecten van PAK’s worden vastgesteld, bevestigd. |
(4) |
De lozing van BaP en andere PAK’s in het milieu moet tot een minimum worden beperkt. Met het oog op een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu en om bij te dragen aan de beperking van de totale jaarlijkse uitstoot van PAK’s zoals is voorgeschreven in het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand moeten daarom het op de markt brengen en het gebruik van procesoliën met een hoog PAK-gehalte en mengsels die als procesoliën worden gebruikt voor de productie van banden, worden beperkt. |
(5) |
Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (3) dient dan ook dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
Onverminderd de eisen van andere Europese bepalingen heeft deze richtlijn betrekking op banden van personenwagens (4), banden van lichte en zware vrachtwagens (5), banden voor gebruik in de landbouw (6) en banden van motorfietsen (7). |
(7) |
Om aan de noodzakelijke veiligheidseisen te voldoen en er met name voor te zorgen dat de banden een voldoende hoge natte grip hebben, moet er een overgangsperiode komen waarin de bandenproducenten nieuwe typen banden ontwikkelen en testen die geproduceerd zijn zonder procesoliën met een hoog aromaatgehalte. Volgens de op dit moment beschikbare informatie zal dat ontwikkelen en testen geruime tijd duren, aangezien de producenten tal van series testruns moeten uitvoeren voordat die noodzakelijke hoge natte grip van de nieuwe banden gegarandeerd kan worden. Daarom moet deze richtlijn pas vanaf 1 januari 2010 op de marktdeelnemers van toepassing zijn. |
(8) |
Er moeten geharmoniseerde testmethoden voor het PAK-gehalte van procesoliën en banden worden vastgesteld om deze richtlijn te kunnen toepassen. De inwerkingtreding van deze richtlijn mag echter geen vertraging oplopen vanwege de vaststelling van die testmethoden. De testmethode dient bij voorkeur op Europees of internationaal niveau te worden ontwikkeld, indien mogelijk door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) of de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO). De Commissie kan referenties van de relevante CEN- of ISO-normen publiceren of dergelijke methoden overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 76/769/EEG vaststellen. |
(9) |
Deze richtlijn heeft geen gevolgen voor de communautaire wetgeving ter vaststelling van de minimumeisen voor de bescherming van werknemers, zoals Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (8), en daarop gebaseerde bijzondere richtlijnen, met name Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (9) en Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (10). |
(10) |
Met deze richtlijn wordt niet beoogd het op de markt brengen, zoals omschreven in artikel 2, lid 1, onder e), van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (11), van vóór 1 januari 2010 geproduceerde banden te beperken; deze kunnen dan ook na deze datum uit voorraad worden verkocht. De datum van productie van banden kan gemakkelijk worden bepaald daar de vermelding „datum van productie” verplicht op de band dient te zijn aangebracht, zoals bepaald in Richtlijn 92/23/EEG. Bij alle banden die na 1 januari 2010 van een nieuw loopvlak worden voorzien, moet dit nieuwe loopvlak nieuwe procesoliën met een laag PAK-gehalte bevatten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd.
Artikel 2
De lidstaten dienen uiterlijk op 29 december 2006 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2010.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 16 november 2005.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
Bach of LUTTERWORTH
(1) PB C 120 van 20.5.2005, blz. 30.
(2) Advies van het Europees Parlement van 9 juni 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 oktober 2005.
(3) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/98/EG van de Commissie (PB L 305 van 1.10.2004, blz. 63).
(4) Richtlijn 92/23/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede de montage ervan (PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/11/EG van de Commissie (PB L 46 van 17.2.2005, blz. 42).
(5) Richtlijn 92/23/EEG.
(6) VN/ECE-reglement nr. 106.
(7) Richtlijn 97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PB L 226 van 18.8.1997, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/30/EG van de Commissie (PB L 106 van 27.4.2005, blz. 17).
(8) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).
(9) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50. Rectificatie in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 23.
(10) PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11. Richtlijn als gewijzigd door de Akte van Toetreding van 2003.
(11) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/73/EG van de Commissie (PB L 152 van 30.4.2004, blz. 1. Rectificatie in PB L 216 van 16.6.2004, blz. 3).
BIJLAGE
Aan bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG wordt het volgende punt toegevoegd:
|
|
9.12.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/55 |
RICHTLIJN 2005/75/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 november 2005
houdende rectificatie van Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 47, lid 2, 55 en 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De drempel voor opdrachten voor bepaalde diensten die voor meer dan 50 % worden gesubsidieerd, moet in overeenstemming blijven met de drempel voor opdrachten voor diensten die door andere aanbestedende diensten dan centrale overheidsinstanties zijn geplaatst, zoals de wetgever had willen voorzien door de goedkeuring van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (3). |
(2) |
Deze overeenstemming moet ook worden gehandhaafd bij de in artikel 78 van Richtlijn 2004/18/EG bedoelde herziening van de drempels. |
(3) |
Door een materiële fout wordt de beoogde overeenstemming momenteel niet gegarandeerd door artikel 78 van Richtlijn 2004/18/EG. Daarom moet de tekst van punten b) en c) van artikel 78, lid 2, worden gerectificeerd door de verwijzing naar artikel 8, eerste alinea, onder b), te verplaatsen van artikel 72, lid 2, punt b) naar artikel 72, lid 2, punt c), |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
In artikel 78, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG worden de punten b) en c) vervangen door:
„b) |
de drempel die is vastgesteld in artikel 67, lid 1, onder a), in overeenstemming met de herziene drempel voor door de in bijlage IV bedoelde aanbestedende diensten geplaatste overheidsopdrachten voor diensten; |
c) |
de drempels die zijn vastgesteld in artikel 8, eerste alinea, onder b), en artikel 67, lid 1, onder b) en c), in overeenstemming met de herziene drempel voor door niet in bijlage IV bedoelde aanbestedende diensten geplaatste overheidsopdrachten voor diensten.” |
Artikel 2
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 31 januari 2006 aan deze richtlijn te voldoen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 16 november 2005.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
Bach of LUTTERWORTH
(1) Advies van 28 september 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
(2) Advies van het Europees Parlement van 27 september 2005 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 14 november 2005.
(3) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1874/2004 van de Commissie (PB L 326 van 29.10.2004, blz. 17).
II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing
Europees Parlement en Raad
9.12.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 323/57 |
AANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 november 2005
over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten
(2005/865/EG)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Artikel 151, lid 4, van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag rekening houdt met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen. |
(2) |
Cinematografie is een op een fragiel medium vastgelegde kunstvorm. De overheid moet daarom positieve actie ondernemen om de bewaring ervan te waarborgen. Cinematografische werken zijn een essentieel onderdeel van ons culturele erfgoed en verdienen daarom ten volle beschermd te worden. |
(3) |
Cinematografische werken hebben niet alleen een culturele waarde maar zijn ook een bron van historische informatie over de Europese samenleving. Zij leggen op uitvoerige wijze getuigenis af van de rijkdom van Europa's culturele identiteiten en van de verscheidenheid van Europa’s volkeren. Cinematografische beelden zijn van cruciaal belang om het verleden te leren kennen en zich over onze beschaving te bezinnen. |
(4) |
Deze aanbeveling beoogt bevordering van betere exploitatie van de industriële en culturele mogelijkheden van het Europees filmerfgoed door stimulering van een beleid van vernieuwing, onderzoek en technologische ontwikkeling in de sector bewaring en restauratie van films. De hieronder aanbevolen maatregelen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor het mededingingsvermogen van de filmindustrie van de Gemeenschap, bestaan en de ontwikkeling van haar mededingingsvermogen versnellen. |
(5) |
Filmerfgoed is een belangrijk bestanddeel van de filmindustrie en aanmoediging tot de bewaring, de restauratie en de exploitatie ervan kan bijdragen tot verbetering van het mededingingsvermogen van deze industrie. |
(6) |
De ontwikkeling van de Europese filmindustrie is voor Europa van levensbelang door de aanzienlijke mogelijkheden die zij biedt in de sectoren toegang tot cultuur, economische ontwikkeling en schepping van werkgelegenheid. Het gaat daarbij niet alleen om de productie en de vertoning van films, maar ook om het verzamelen, catalogiseren, bewaren en restaureren van cinematografische werken. De voorwaarden voor het concurrentievermogen van deze industriële activiteiten op het gebied van het cinematografische erfgoed moeten worden verbeterd, vooral door een beter gebruik van technologische ontwikkelingen, zoals de digitalisering. |
(7) |
Volledige verwezenlijking van deze mogelijkheden vereist het bestaan van een succesvolle en vernieuwende filmindustrie in de Gemeenschap. Dit kan worden vergemakkelijkt door de voorwaarden voor bewaring, restauratie en exploitatie van het filmerfgoed te verbeteren en door de belemmeringen voor ontwikkeling en volledig mededingingsvermogen van de industrie weg te nemen, met name door verzameling, catalogisering, bewaring en restauratie van het filmerfgoed en door het beschikbaar stellen voor gebruik in onderwijs, cultuur, onderzoek of andere soortgelijke niet-commerciële toepassingen, steeds in overeenstemming met het auteursrecht en verwante rechten. |
(8) |
Het algemene mededingingsvermogen van de filmindustrie zal verbeteren door de ontwikkeling van een klimaat dat wat betreft bewaring en bescherming van filmerfgoed de samenwerking bevordert tussen de aangewezen instanties, bijvoorbeeld tussen Europese, nationale of regionale archieven, filminstituten of soortgelijke instituten. |
(9) |
In de Resolutie van de Raad van 26 juni 2000 over de bewaring en de opwaardering van het Europese cinematografische erfgoed (4) werden de lidstaten opgeroepen samen te werken bij de restauratie en de bewaring van het cinematografische erfgoed (onder meer door gebruik te maken van digitale technologieën), goede praktijken in deze sector uit te wisselen, de geleidelijke totstandbrenging van een netwerk van de gegevensbanken van de Europese archieven te stimuleren en te overwegen deze collecties eventueel voor educatieve doeleinden te gebruiken. |
(10) |
De Europese Conventie voor de bescherming van het audiovisuele erfgoed bepaalt dat elke partij ervoor moet zorgen, met wetgevende of andere passende middelen, dat bewegend beeldmateriaal dat deel uitmaakt van het audiovisuele erfgoed en is geproduceerd of gecoproduceerd op het grondgebied van de betrokken partij, wordt gedeponeerd. |
(11) |
In de mededeling van de Commissie van 26 september 2001 over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (5) wordt dieper ingegaan op het wettelijke depot van audiovisuele werken op nationaal of regionaal niveau als één van de mogelijkheden om het Europese audiovisuele erfgoed te bewaren en in stand te houden en wordt de aanzet gegeven tot een inventarisering van de situatie in de lidstaten op het gebied van het depot van cinematografische werken. |
(12) |
Op de vergadering van de Raad Cultuur en Audiovisuele Zaken van 5 november 2001, heeft de Raadsvoorzitter opgemerkt dat de inhoud van de mededeling van de Commissie gunstig is onthaald door de Raad. |
(13) |
In zijn resolutie van 2 juli 2002 (6) over de mededeling van de Commissie beklemtoont het Europees Parlement dat de bewaring van het cinematografische erfgoed belangrijk is, en wordt de benadering gesteund van de Europese Conventie voor de bescherming van het audiovisuele erfgoed, die een belangrijk referentiepunt is in tijden van ingrijpende technologische veranderingen. Door de geleidelijke overstap op digitale technieken wordt de Europese filmindustrie in staat gesteld tot meer mededingingsvermogen en wordt op langere termijn een bijdrage geleverd tot beperking van de kosten van catalogisering, deponering, bewaring en restauratie van audiovisuele werken. Tegelijkertijd worden nieuwe mogelijkheden geschapen voor vernieuwing in de sector bescherming van het filmerfgoed. |
(14) |
De Resolutie van de Raad van 24 november 2003 betreffende het depot van cinematografische werken in de Europese Unie (7) verzocht de lidstaten efficiënte systemen op te zetten voor het deponeren en bewaren van de cinematografische werken die deel uitmaken van hun audiovisuele erfgoed in hun nationale filmarchieven, filminstituten of in vergelijkbare instellingen, mochten deze systemen nog niet bestaan. |
(15) |
In alle lidstaten bestaan al systemen voor het verzamelen en bewaren van cinematografische werken die van het audiovisuele erfgoed deel uitmaken. Vier vijfde van deze systemen is gebaseerd op een wettelijke of contractuele verplichting om alle films (of op zijn minst alle door de overheid gesubsidieerde films) te deponeren. |
(16) |
Onder „bewegend beeldmateriaal” wordt een reeks bewegende beelden verstaan die, op welke wijze en op welk medium ook geregistreerd, al dan niet vergezeld van geluid een indruk van beweging creëert. |
(17) |
„Cinematografisch werk” is bewegend beeldmateriaal van om het even welke lengte (en met name cinematografische fictiewerken, tekenfilms en documentaires) bestemd om in bioscopen vertoond te worden. |
(18) |
„Cinematografische werken die deel uitmaken van hun audiovisuele erfgoed” zijn filmproducties met inbegrip van coproducties met andere lidstaten en/of derde landen die door de lidstaten of door deze aangewezen instanties als zodanig worden gekwalificeerd op basis van objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende normen. Het audiovisuele erfgoed van de lidstaten vormt samen het Europese audiovisuele erfgoed. |
(19) |
Om te waarborgen dat het Europese cinematografische erfgoed aan toekomstige generaties wordt doorgegeven, moet het systematisch verzameld, gecatalogiseerd, bewaard en gerestaureerd worden, steeds in overeenstemming met het auteursrecht en verwante rechten. |
(20) |
Het Europese cinematografische erfgoed moet toegankelijk zijn voor educatieve, culturele en onderzoeksdoeleinden of andere soortgelijke niet-commerciële toepassingen, steeds overeenkomstig het auteursrecht en verwante rechten. |
(21) |
De overdracht van het bezit van cinematografische werken aan archiefdiensten impliceert niet dat het auteursrecht en de naburige rechten aan deze diensten worden overgedragen. |
(22) |
Artikel 5, lid 2, onder c), van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (8) bepaalt dat de lidstaten in welbepaalde gevallen beperkingen of restricties kunnen stellen ten aanzien van de reproductie door voor het publiek toegankelijke bibliotheken of archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven, |
NEMEN KENNIS VAN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE:
1. |
te overwegen de begunstigden van EU-subsidies te verplichten een kopie van door de Europese Unie gesubsidieerde Europese films in minstens één nationaal archief te deponeren; |
2. |
de samenwerking tussen de aangewezen instanties te bevorderen; |
3. |
de financiering van onderzoeksprojecten te overwegen op het gebied van het bewaren op lange termijn en het restaureren van films; |
4. |
de Europese standaardisering op het gebied van filmcatalogisering te bevorderen met het oog op een grotere interoperabiliteit van databases, eveneens via cofinanciering van normaliseringsprojecten en de uitwisseling van optimale werkmethoden, terwijl de taalkundige verscheidenheid wordt geëerbiedigd; |
5. |
de onderhandelingen te bevorderen tussen de aangewezen instanties en de houders van rechten over een Europese standaardovereenkomst waarin wordt vastgesteld onder welke voorwaarden de aangewezen instanties gedeponeerde cinematografische werken toegankelijk voor het publiek kunnen maken; |
6. |
te controleren en te evalueren in hoeverre de in deze aanbeveling beschreven maatregelen effect sorteren, en na te gaan of extra maatregelen nodig zijn. |
BEVELEN DE LIDSTATEN AAN de voorwaarden te verbeteren voor bewaring, restauratie en exploitatie van filmerfgoed en belemmeringen uit de weg te ruimen voor de ontwikkeling van en de volledige ontplooiing van het mededingingsvermogen van de Europese filmindustrie door:
1. |
betere exploitatie te bevorderen van de industriële en culturele mogelijkheden van het Europese filmerfgoed via stelselmatige maatregelen tot bewaring en restauratie door stimulering van een beleid van vernieuwing, onderzoek en technologische ontwikkeling in de sector van bewaring en restauratie van films; |
2. |
tegen 16 november 2007 wettelijke, bestuursrechtelijke of andere gepaste maatregelen te nemen om te waarborgen dat cinematografische werken die deel van hun audiovisuele erfgoed uitmaken, systematisch verzameld, gecatalogiseerd, bewaard en gerestaureerd worden en voor educatieve, culturele en onderzoeksdoeleinden of andere soortgelijke niet-commerciële toepassingen toegankelijk worden gesteld, steeds in overeenstemming met het auteursrecht en verwante rechten; |
3. |
de geschikte instanties aan te wijzen om de in punt 2 beschreven taken van openbaar belang onafhankelijk en vakkundig uit te voeren, en hun de best mogelijke financiële en technische middelen te waarborgen; |
4. |
de aangewezen instanties te stimuleren om in overeenstemming met of via een overeenkomst met de houders van rechten de voorwaarden te specificeren waaronder gedeponeerde cinematografische werken voor het publiek beschikbaar zijn; |
5. |
in overweging te nemen, met name met het oog op de bevordering van het filmerfgoed, om nationale filmacademies of soortgelijke organen op te richten of te steunen; |
6. |
passende maatregelen te nemen om meer gebruik te maken van digitale en nieuwe technieken voor verzameling, catalogisering, bewaring en restauratie van cinematografische werken; |
Verzamelen
7. |
systematisch cinematografische werken die deel uitmaken van hun audiovisuele erfgoed, te verzamelen, via wettelijk of contractueel verplichte deponering bij de aangewezen instanties van ten minste één kopie van goede kwaliteit van dergelijke cinematografische werken. Bij het bepalen van de voorwaarden voor het depot moeten de lidstaten ervoor zorgen dat:
|
Catalogisering en opzetten van databases
8. |
gepaste maatregelen te nemen (die uiteindelijk kunnen resulteren in een code voor het archiveren van filmproducties) om de catalogisering en de indexering van gedeponeerde cinematografische werken te bevorderen en het opzetten van databases met informatie over de films te stimuleren, waarbij Europese en internationale normen worden gehanteerd; |
9. |
de Europese normalisering en de interoperabiliteit van filmografische databases te bevorderen en de databases gemakkelijker voor het publiek toegankelijk te maken (bijvoorbeeld via internet), met name via actieve inzet van de aangewezen instanties; |
10. |
de mogelijkheid te onderzoeken om samen met de desbetreffende organisaties, met name de Raad van Europa (Eurimages en het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector), een netwerk van databases op te zetten dat het Europese audiovisuele erfgoed omvat; |
11. |
archiefdiensten te verzoeken een meerwaarde aan stocks te verlenen door ze op EU-niveau in de vorm van collecties te organiseren (gerangschikt naar thema, auteur, periode, enz.); |
Bewaring
12. |
de bewaring van gedeponeerde cinematografische werken te waarborgen met behulp van wetgeving of andere met de nationale gebruiken in overeenstemming zijnde methoden. Daarbij moet met name gedacht worden aan:
|
Restauratie
13. |
alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de reproductie van gedeponeerde cinematografische werken wettelijk toe te staan voor restauratiedoeleinden, en houders van rechten op basis van een overeenkomst tussen alle betrokken partijen tegelijkertijd toe te staan voordeel te ontlenen aan de verbeterde industriële mogelijkheden van hun werken als gevolg van deze restauratie; |
14. |
projecten voor het restaureren van oude films of films met een hoge culturele of historische waarde te stimuleren; |
Gedeponeerde cinematografische werken toegankelijk maken voor educatieve, culturele en onderzoeksdoeleinden of andere soortgelijke niet-commerciële toepassingen
15. |
alle nodige wetgevende of bestuursrechtelijke maatregelen te nemen om de aangewezen instanties in staat te stellen gedeponeerde cinematografische werken voor educatieve, culturele, onderzoeksdoeleinden of andere soortgelijke niet-commerciële toepassingen toegankelijk te maken, steeds in overeenstemming met het auteursrecht en verwante rechten; |
16. |
alle noodzakelijke maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de gedeponeerde films toegankelijk zijn voor gehandicapten, steeds in overeenstemming met het auteursrecht en verwante rechten; |
Beroepsopleidingen en kennis van de media
17. |
beroepsopleidingen op alle gebieden met betrekking tot het cinematografische erfgoed te bevorderen om te stimuleren dat in hogere mate gebruik wordt gemaakt van de industriële mogelijkheden die het filmerfgoed biedt; |
18. |
te bevorderen dat het filmerfgoed wordt gebruikt als middel om de Europese dimensie in het onderwijs te verruimen en de culturele verscheidenheid te stimuleren; |
19. |
visueel onderwijs, onderwijs over film en kennis van de media in het onderwijs op alle niveaus, in de programma’s van beroepsopleiding en in de Europese programma’s aan te moedigen; |
20. |
nauwe samenwerking te bevorderen tussen producenten, distributeurs, verspreiders en de filminstituten met het oog op onderwijs, met inachtneming van het auteursrecht, en soortgelijke rechten; |
Depot
21. |
instelling te overwegen van een systeem van vrijwillig of verplicht depot voor:
|
Samenwerking tussen aangewezen instanties
22. |
de aangewezen instanties te stimuleren en te helpen met het doel, informatie uit te wisselen en hun activiteiten op nationaal en Europees niveau te coördineren, bijvoorbeeld met het oog op:
|
Follow-up van deze aanbeveling
23. |
de Commissie om de twee jaar op de hoogte te brengen van de maatregelen naar aanleiding van deze aanbeveling. |
Gedaan te Straatsburg, 16 november 2005.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
Bach of LUTTERWORTH
(1) PB C 123 van 30.4.2004, blz. 4.
(2) PB C 74 van 23.3.2005, blz. 18.
(3) Advies van het Europees Parlement van 10 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 oktober 2005.
(4) PB C 193 van 11.7.2000, blz. 1.
(5) PB C 43 van 16.2.2002, blz. 6.
(6) PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 176.
(7) PB C 295 van 5.12.2003, blz. 5.
(8) PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.