ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 302

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
19 november 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

*

Verordening (EG) nr. 1890/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam en tot beëindiging van de procedure betreffende roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit Maleisië en de Filipijnen

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1891/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op kaliumchloride uit Belarus, Oekraïne en Rusland

14

 

*

Verordening (EG) nr. 1892/2005 van de Raad van 14 november 2005 tot beëindiging van de tussentijdse herzieningsprocedure betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op rijwielen uit de Volksrepubliek China

22

 

 

Verordening (EG) nr. 1893/2005 van de Commissie van 18 november 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

24

 

*

Verordening (EG) nr. 1894/2005 van de Commissie van 17 november 2005 tot vaststelling van een verbod op de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

26

 

*

Verordening (EG) nr. 1895/2005 van de Commissie van 18 november 2005 inzake de beperking van het gebruik van bepaalde epoxyderivaten in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen ( 1 )

28

 

 

Verordening (EG) nr. 1896/2005 van de Commissie van 18 november 2005 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 887/2005 tot opening van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad bedoelde crisisdistillatie voor bepaalde soorten wijn in Griekenland

33

 

 

Verordening (EG) nr. 1897/2005 van de Commissie van 18 november 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

34

 

*

Richtlijn 2005/79/EG van de Commissie van 18 november 2005 tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen ( 1 )

35

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Raad

 

*

Besluit van de Raad van 14 november 2005 betreffende de sluiting van de Internationale Overeenkomst van 2005 voor olijfolie en tafelolijven

46

Internationale Overeenkomst van 2005 voor olijfolie en tafelolijven

47

 

*

Informatie over de inwerkingtreding van het aanvullend protocol bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

68

 

 

Commissie

 

*

Beschikking van de Commissie van 9 december 2004 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (de concentratieverordening) (Zaak nr. COMP/M.3440 — EDP/GDP/ENI) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4715)  ( 1 )

69

 

*

Besluit van de Commissie van 17 oktober 2005 tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende kaliumchloride uit Rusland

79

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/1


VERORDENING (EG) Nr. 1890/2005 VAN DE RAAD

van 14 november 2005

tot instelling van definitieve antidumpingrechten en tot definitieve inning van de voorlopige antidumpingrechten op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam en tot beëindiging van de procedure betreffende roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit Maleisië en de Filipijnen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 771/2005 (2) (hierna „de voorlopige verordening” genoemd) stelde de Commissie een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer van bepaalde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70 uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam.

(2)

Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar de dumping en schade betrekking had op de periode van 1 juli 2003 tot 30 juni 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de vaststelling van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot 30 juni 2004 (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

B.   VERVOLGPROCEDURE

(3)

Na de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen maakten sommige belanghebbenden schriftelijke opmerkingen.

(4)

De partijen die verzochten door de Commissie te worden gehoord zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

(6)

De partijen werden op de hoogte gebracht van de essentiële feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht en de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld aan te bevelen. De partijen werd tevens een termijn toegestaan binnen welke zij op deze bekendmakingen konden reageren.

(7)

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen werden in overweging genomen en waar het passend werd geacht werden ze in de definitieve bevindingen in aanmerking genomen.

(8)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen vroegen één importeur en zijn organisatie zich af of de in overweging 113 van de voorlopige verordening omschreven bedrijfstak van de Gemeenschap wel representatief was in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Hun argument werd evenwel met geen enkel bewijs gestaafd. Het onderzoek heeft bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap goed was voor ongeveer 54 % van de productie van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak en representatief is in de zin van artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

(9)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten voerden na de bekendmakingen aan dat de niet-confidentiële antwoorden van de EG-producenten op de vragenlijst niet voldoende gedetailleerd waren en niet waren ingediend overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening. Zij voerden aan dat het gebrek aan gegevens in deze niet-confidentiële antwoorden medewerkende exporteurs een belangrijke kans ontnam om hun belangen te verdedigen en deze exporteurs ten opzichte van andere partijen, namelijk de bedrijfstak van de Gemeenschap, in deze procedure benadeelde. De mededelingen in verband met de schade in afdeling E van de voorlopige verordening strekken er evenwel toe alle belanghebbenden gezamenlijk van de geverifieerde gegevens op de hoogte te brengen. Alle partijen kennen de feiten met betrekking tot de omstandigheden van schade en de oorzaak daarvan goed genoeg om voor hun belangen op te kunnen komen. Partijen worden op dezelfde wijze behandeld en er wordt tussen de belanghebbenden geen verschil gemaakt wat de bekendmaking van de gegevens betreft. Bovendien waarborgen de niet-confidentiële antwoorden op de vragenlijst en de gegevens in de voorlopige verordening dat de rechten op verdediging van alle partijen worden gerespecteerd. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

C.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(10)

Zoals gezegd werd er in het kader van het voorlopig onderzoek aan getwijfeld of moeren beschouwd moesten worden als een product dat met andere roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan vergeleken kan worden. In dit verband moesten een aantal aspecten verder worden onderzocht; zo moest bijvoorbeeld worden nagegaan of, en in welke mate bouten en moeren als één systeem op de markt worden gebracht, in welke mate deze typen samen worden ontwikkeld enz. Ook moest verder worden onderzocht in welke mate deze systemen door de EG-producenten konden worden aangeboden. Voor de eerste bevindingen werd in het kader van het voorlopige onderzoek derhalve besloten moeren die doorgaans onder GN-code 7318 16 30 worden ingedeeld niet in de omschrijving van het product op te nemen.

(11)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen verstrekten EG-producenten zowel als importeurs bewijzen dat bouten en moeren niet samen ontwikkeld of op de markt gebracht worden. Hoewel moeren meestal samen met bouten worden gebruikt worden zij doorgaans niet als een set verkocht. Anderzijds kunnen bouten gebruikt worden als bevestigingsmiddelen zonder moeren hetgeen aantoont dat het eindgebruik van bouten en moeren kan verschillen. Dit blijkt uit de invoer van sommige van de producenten in de betrokken landen die hetzij moeren, hetzij bouten produceren en verkopen alsmede uit het feit dat de EG-producenten die de steekproef vormen schroeven en bouten vervaardigen maar geen moeren. Dit is bijzonder duidelijk in het geval van de Filipijnen die haast uitsluitend moeren naar de Gemeenschap uitvoerden en geen bouten. Bovendien worden bouten, zoals eerder reeds werd gezegd, niet noodzakelijk gecombineerd met moeren en sluitringen. Dit blijkt ook duidelijk uit de omschrijving van post 7318 15 van het GS: „andere schroeven en bouten, ook indien met bijbehorende moeren of sluitringen”. Bovendien is het relevant om op te merken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet over de nodige machines beschikt om moeren te vervaardigen en niet heeft aangekondigd voornemens te zijn om in de toekomst moeren te vervaardigen.

(12)

Derhalve worden de bevindingen van overweging 13 van de voorlopige verordening bevestigd namelijk dat moeren, die niet worden ingevoerd als onderdeel van een geheel tezamen met hun schroeven en bouten, van de productomschrijving moeten worden uitgesloten. Bijgevolg zou de procedure ten aanzien van de Filipijnen in overeenstemming met de conclusies van de overwegingen 14 en 105 van de voorlopige verordening moeten worden beëindigd.

(13)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen voerden de medewerkende Thaise exporteurs/producenten aan dat moeren en bouten doorgaans samen worden ontwikkeld en als één geheel worden verkocht en dat derhalve bouten — indien moeren van de productomschrijving werden uitgesloten — eveneens van de procedure moesten worden uitgesloten. Zij voerden voor deze bewering evenwel geen bewijzen aan. Bijgevolg — en ook rekening houdend met de bevindingen van de overwegingen 11 en 12, namelijk dat moeren niet samen met bouten worden ontwikkeld en niet als één geheel worden verkocht — werd met de opmerking geen rekening gehouden en werden uitsluitend moeren van het onderzoek uitgesloten.

(14)

Bovendien herhaalden verschillende importeurs en hun organisaties hun verzoek om het onderzoek tot twee GN-codes te beperken namelijk 7318 15 61 (schroeven met binnenzeskant van roestvrij staal) en 7318 15 70 (bouten met zeskantkoppen van roestvrij staal). Zij verwezen in dat verband naar het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de andere bevestigingsmiddelen waarop dit onderzoek van toepassing is niet in voldoende hoeveelheden zou vervaardigen namelijk de roestvrijstalen bevestigingsmiddelen die doorgaans worden ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10 (andere houtschroeven van roestvrij staal), 7318 14 10 (zelftappende schroeven van roestvrij staal), 7318 15 30 (schroeven en bouten zonder kop van roestvrij staal) en 7318 15 51 (schroeven met gleuf of kruisgleuf). Als bewijs toonden zij in dit verband enkele orders die de EG-producenten niet konden uitvoeren. Bovendien voerden zij aan dat bouten en schroeven op verschillende machines werden vervaardigd.

(15)

Zoals gezegd in overweging 15 van de voorlopige verordening heeft het onderzoek bevestigd dat alle soorten roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan van de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30 en 7318 15 51 in de Gemeenschap worden vervaardigd. De EG-producenten die de steekproef vormen i) beschikken bijgevolg over de machines om deze andere typen van roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan te vervaardigen en ii) ondervinden voor deze typen concurrentie van het betrokken product dat met dumping wordt ingevoerd. De informatie over sommige orders die door de bedrijfstak van de Gemeenschap niet konden worden uitgevoerd heeft betrekking op een periode die niet in het onderzoektijdvak valt en dus normaliter niet in aanmerking wordt genomen overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening. Hoe het ook zij, dit feit toont niet aan dat deze producten niet door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vervaardigd. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat indien de bedrijfstak van de Gemeenschap geen onbillijke concurrentie ondervindt van met dumping uit de betrokken landen ingevoerde producten hij in staat is zijn productie te verhogen en aan de vraag naar dergelijke producten te voldoen. In dit verband mag niet uit het oog worden verloren dat de bedrijfstak van de Gemeenschap over een belangrijke overtollige capaciteit beschikt (zie tabel vóór overweging 127 van de voorlopige verordening). Bijgevolg kon met het verzoek van de importeurs geen rekening worden gehouden.

(16)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten verzochten om beperking van de productomschrijving tot de GN-codes 7318 12 10 (andere houtschroeven van roestvrij staal), 7318 15 30 (schroeven en bouten zonder kop van roestvrij staal) en 7318 15 61 (schroeven met binnenzeskant van roestvrij staal). Zij voerden aan dat bouten (GN-code 7318 15 70) of zelftappende schroeven of schroeven met gleuf of kruisgleuf van roestvrij staal (GN-codes 7318 14 10 en 7318 15 51) niet samen met de andere onderzochte bevestigingsmiddelen als één enkele productcategorie konden worden beschouwd omdat er tussen deze producten verschillen bestonden qua i) fysische kenmerken, aard en kwaliteit, ii) eindgebruik, iii) smaken en gewoonten van de consument en iv) GN-codes, waaruit — naar hun zeggen — bleek dat bouten en schroeven niet één productcategorie vormen.

(17)

In onderhavig geval is uit het onderzoek gebleken dat alle betrokken typen van bevestigingsmiddelen en delen daarvan vanuit het oogpunt van de verwerkende bedrijven vergelijkbare fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, met andere woorden het zijn van schroefdraad voorziene roestvrijstalen stiften waarmee — door het aandraaien van het bevestigingselement — zaken mechanisch aan elkaar worden bevestigd. Al deze bevestigingsmiddelen worden dus ingedeeld onder dezelfde, uit vier cijfers bestaande, post van de gecombineerde nomenclatuur. Het verzoek om de productomschrijving te beperken moet bijgevolg van de hand worden gewezen.

(18)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend worden de bevindingen betreffende het betrokken product en het soortgelijk product van de overwegingen 10 tot 18 van de voorlopige verordening bevestigd.

D.   STEEKPROEF

(19)

Er werden, na de instelling van de voorlopige maatregelen, geen opmerkingen ingediend in verband met de steekproeven bij de exporteurs/producenten van Taiwan, de producenten van de Gemeenschap en de importeurs. De bevindingen van de overwegingen 19 tot 32 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

E.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming

(20)

Na de instelling van de voorlopige maatregelen werden geen opmerkingen gemaakt in verband met de behandeling van bedrijven als marktgerichte ondernemingen. De bevindingen van de overwegingen 33 tot 54 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

2.   Individuele behandeling

(21)

Eén medewerkende Vietnamese exporteur/producent zei ontgoocheld te zijn omdat zijn verzoek om individuele behandeling was afgewezen niettegenstaande hij medewerking aan het onderzoek had verleend. Deze producent voerde eveneens aan dat de afwijzing van zijn verzoek om individuele behandeling en van het verzoek van twee andere Vietnamese exporteurs had geleid tot de instelling van dezelfde voorlopige antidumpingrechten op de invoer van alle Vietnamese exporteurs/producenten.

Zoals werd uiteengezet in overweging 60 van de voorlopige verordening kon de onderneming niet aantonen dat zij voldeed aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening om voor een individuele behandeling in aanmerking te komen. Bovendien werden geen argumenten ingediend of bewijzen voorgelegd die deze bevinding hadden kunnen wijzigen en derhalve diende artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening op Vietnam als geheel te worden toegepast. Dit betekent dat dezelfde rechten gelden voor alle Vietnamese exporteurs/producenten.

(22)

In afwezigheid van andere opmerkingen worden de bevindingen van de overwegingen 55 tot 61 van de voorlopige verordening in verband met de individuele behandeling bevestigd.

3.   Normale waarde

3.1.   Referentieland

(23)

In het voorlopige stadium was Thailand geselecteerd als referentieland met een markteconomie voor de vaststelling van de normale waarde voor exporteurs/producenten die geen behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend. Na de instelling van de voorlopige maatregelen uitte geen enkele partij bezwaren tegen de vaststelling van de normale waarde in het referentieland. De bevindingen van de overwegingen 62 tot 64 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

3.2.   Methode voor de vaststelling van de normale waarde

(24)

Vier Thaise exporteurs/producenten voerden aan dat van de verkoopkosten, de algemene en administratieve uitgaven alsmede de winst bij binnenlandse verkoop in een ander land — in dit geval Taiwan — geen gebruik kon worden gemaakt om hun normale waarde te berekenen. Zoals evenwel gezegd in overweging 80 van de voorlopige verordening hadden deze exporteurs/producenten geen representatieve verkoop van het soortgelijk product of van andere producten van dezelfde algemene categorie, in het kader van normale handelstransacties. Derhalve moest een beroep worden gedaan op een andere redelijke methode voor de berekening van de verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven alsmede winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. In dit opzicht werd het als de redelijkste methode beschouwd om gebruik te maken van de Taiwanese verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven, alsmede winst omwille van i) de representativiteit van de Taiwanese binnenlandse markt wat de verkochte hoeveelheden van het soortgelijk product en de prijsconcurrentie betreft en omwille van ii) het feit dat de Taiwanese bedrijfstak voor roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan in al de onderzochte landen de controle heeft over de meeste ondernemingen die roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan vervaardigen en dus ook over enkele Thaise ondernemingen (zie overweging 71 van de voorlopige verordening). Er werden geen gegevens verstrekt waaruit bleek dat de gebruikte winst hoger was dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse Thaise markt.

(25)

Er werden geen andere opmerkingen gemaakt over de methode die werd gebruikt om de normale waarde vast te stellen en derhalve wordt de methode die werd uiteengezet in de overwegingen 65 tot 72 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.3.   Vaststelling van de normale waarde

a)   Volksrepubliek China

(26)

In afwezigheid van opmerkingen worden de bevindingen van overweging 73 van de voorlopige verordening bevestigd.

b)   Indonesië

(27)

In afwezigheid van andere opmerkingen worden de bevindingen van overweging 74 van de voorlopige verordening bevestigd.

c)   Maleisië

(28)

In afwezigheid van opmerkingen worden de bevindingen van overweging 76 van de voorlopige verordening bevestigd.

d)   Taiwan

(29)

Eén Taiwanese exporteur/producent had bezwaren tegen de methode die werd gebruikt om de normale waarde vast te stellen en die is beschreven in overweging 79 van de voorlopige verordening. De onderneming voerde aan dat zij de verschillende typen van het betrokken product niet indeelt volgens de specificaties van de Commissie omdat sommige van deze bevestigingsmiddelen speciale bevestigingsmiddelen zijn. De onderneming voerde ook aan dat zij tijdens de controle ter plekke door middel van tekeningen, monsters en verkoopdocumenten had aangetoond welke de unieke productkenmerken waren van de speciale bevestigingsmiddelen die zij naar de Gemeenschap uitvoerde.

(30)

Bewijzen die werden verzameld tijdens het controlebezoek toonden aan dat deze producten inderdaad niet konden worden ingedeeld onder de onderzochte GN-codes. Het werd derhalve passend geacht de uitvoer van deze producten in het kader van dit onderzoek niet in aanmerking te nemen. De bevindingen voor deze onderneming, inclusief de bevindingen in verband met de normale waarde van overweging 79 van de voorlopige verordening zijn gebaseerd op de overige uitvoer van de onderneming die betrekking heeft op producten waarop de productomschrijving van toepassing was.

(31)

Voor de normale waarde van de overige producten die door haar werden uitgevoerd stelde de onderneming enkele correcties voor van de productiekosten waarvan gebruik werd gemaakt voor de voorlopige vaststelling van haar normale waarde (zie overweging 79 van de voorlopige verordening).

(32)

Deze correcties waren evenwel gebaseerd op gegevens die niet werden verstrekt als antwoorden op de vragenlijst of tijdens het controlebezoek en konden derhalve niet worden geverifieerd. Bovendien waren deze verzoeken om correcties niet gestaafd met gegevens in het dossier. Bijgevolg moest dit verzoek met betrekking tot de productiekosten van de hand worden gewezen.

(33)

Een andere Taiwanese exporteur/producent voerde aan dat bepaalde productiekosten, verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven waarvan voor de vaststelling van de normale waarde gebruik was gemaakt dubbel waren geteld. De exporteur voerde aan dat de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven die hij had vermeld in de winst-en-verliestabel in zijn antwoorden op de vragenlijst niet correct waren en dat in de plaats daarvan gebruik moest worden gemaakt van de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven die hij tijdens het controlebezoek had opgegeven.

(34)

In dit verband wordt erop gewezen dat de onderneming haar winst-en-verliestabel vóór het controlebezoek niet had gecorrigeerd. De onderneming legde een sterk gewijzigde tabel van de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven voor in het allerlaatste stadium van de controle zodat verificatie onmogelijk was. Bijgevolg en aangezien de herziene verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven niet in verband konden worden gebracht met andere geverifieerde gegevens in het dossier werd het verzoek afgewezen en werden de gegevens van de winst-en-verliestabel in de antwoorden op de vragenlijst gehandhaafd bij de berekening van de dumping overeenkomstig artikel 6, lid 8, van de basisverordening.

(35)

Dezelfde Taiwanese exporteur/producent voerde aan dat afval en schroot van de kosten van de grondstoffen moesten worden afgetrokken. De ondernemer voerde aan dat aangezien door het productieproces afval en schroot ontstaan de inkomsten uit de verkoop daarvan van de productiekosten moesten kunnen worden afgetrokken. De producent deelde evenwel het bedrag van deze inkomsten niet mee. Hoe het ook zij, inkomsten uit andere producten of bijproducten zijn niet relevant voor de berekening van de productiekosten van het soortgelijk product aangezien door de onderneming bij de omslag van de kosten in het verleden van deze praktijk geen gebruik werd gemaakt. Het verzoek van de onderneming dient derhalve van de hand te worden gewezen en de voorlopige bevindingen worden bevestigd.

(36)

Er werden geen andere opmerkingen ingediend en derhalve worden de bevindingen van de overwegingen 77 tot 79 van de voorlopige verordening bevestigd.

e)   Thailand

(37)

Eén Thaise exporteur/producent met enige binnenlandse verkoop maakte verschillende opmerkingen in verband met de berekening van de productiekosten en de verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven waarvan gebruik werd gemaakt voor de vaststelling van zijn normale waarde. Bovendien voerde deze producent aan dat indien met zijn opmerkingen rekening werd gehouden zijn binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties representatief zou zijn en als basis kon worden genomen voor de vaststelling van de normale waarde in Thailand.

(38)

Er wordt op gewezen dat deze onderneming zoveel herziene versies van zijn antwoorden op de vragenlijst tijdens het controlebezoek voorlegde dat het onderzoek er ernstig werd door belemmerd aangezien geen enkele van de versies strookte met zijn boekhouding. Niettemin werden al deze gegevens zoveel mogelijk onderzocht overeenkomstig artikel 6, lid 8, van de basisverordening. Er wordt op gewezen dat de productiekosten zoals ze door de onderneming voor een groot aantal producten werden gerapporteerd sterk onderschat waren, met name de kosten van de grondstoffen, en derhalve werden de productiekosten gecorrigeerd voor de voorlopige dumpingberekeningen. Aangezien de onderneming geen met bewijzen gestaafde gegevens over haar productiekosten heeft verstrekt die het noodzakelijk zouden maken de dumpingberekeningen te wijzigen kan met haar opmerkingen in verband met de berekening van de productiekosten geen rekening worden gehouden.

(39)

Deze exporteur/producent voerde aan dat inkomsten uit de verkoop van afval en schroot van de kosten van de grondstoffen moesten worden afgetrokken bij de berekening van de productiekosten van het soortgelijk product. In de winst-en-verliestabel van deze onderneming werd evenwel geen melding gemaakt van inkomsten uit de verkoop van afval en schroot. Hoe het ook zij, inkomsten uit andere producten of bijproducten zijn niet relevant voor de berekening van de productiekosten van het soortgelijk product aangezien door de onderneming bij de omslag van de kosten in het verleden van deze praktijk geen gebruik werd gemaakt.

(40)

In verband met het verzoek van de exporteur/producent om gebruik te maken van andere verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven werd vastgesteld dat zelfs indien dit verzoek werd ingewilligd dit er niet toe zou leiden dat de binnenlandse verkoop van de onderneming als basis voor de vaststelling van de normale waarde kon worden gebruikt aangezien deze binnenlandse verkoop nog steeds niet zou hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties.

(41)

Met deze verzoeken betreffende inkomsten uit afval en schroot en betreffende verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven kan derhalve geen rekening worden gehouden en de bevindingen van overweging 80 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

f)   Vietnam

(42)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt worden de bevindingen van overweging 81 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.   Exportprijs

(43)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt worden de bevindingen van de overwegingen 82 tot 91 van de voorlopige verordening betreffende de vaststelling van de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening voor alle betrokken landen bevestigd.

5.   Vergelijking

(44)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt worden de methoden en bevindingen van de overwegingen 92 en 93 van de voorlopige verordening betreffende de vergelijking van de normale waarde met de exportprijs bevestigd.

6.   Dumpingmarges

6.1.   Algemene methode

(45)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt over de vaststelling van de dumpingmarge wordt de methode van de overwegingen 94 tot 100 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.   Dumpingmarges

a)   Volksrepubliek China

(46)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt bedragen de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Tengzhou Tengda Stainless Steel Product Co., Ltd, Tengzhou City

21,5 %

Tong Ming Enterprise (Jiaxing) Co. Ltd, Zhejiang

12,2 %

Alle andere ondernemingen

27,4 %.

b)   Indonesië

(47)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt bedragen de definitieve dumpingmarges uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

PT. Shye Chang Batam Indonesia, Batam

9,8 %

Alle andere ondernemingen

24,6 %.

c)   Maleisië

(48)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt over de berekening van de voorlopige dumpingmarge voor de twee medewerkende exporteurs/producenten in Maleisië worden de bevindingen van overweging 104 van de voorlopige verordening bevestigd. Aangezien voor geen enkele Maleisische exporteur/producent dumping werd vastgesteld moet de procedure in verband met het betrokken product ten aanzien van Maleisië worden beëindigd.

d)   De Filipijnen

(49)

Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt over de situatie van de Filipijnen werd geen dumpingmarge vastgesteld. Bijgevolg moet de procedure in verband met het betrokken product ten aanzien van de Filipijnen worden beëindigd zoals in overweging 12 werd gesteld.

e)   Taiwan

(50)

Aangezien geen andere opmerkingen werden gemaakt over de berekening van de voorlopige dumpingmarges voor Taiwan die in de overwegingen 106 tot 108 van de voorlopige verordening werd toegelicht bedragen de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap vóór inklaring:

Arrow Fasteners Co. Ltd, Taipei

15,2 %

Jin Shing Stainless Ind. Co. Ltd, Tao Yuan

18,8 %

Min Hwei Enterprise Co. Ltd, Pingtung

16,1 %

Tong Hwei Enterprise, Co. Ltd, Kaohsiung

16,1 %

Yi Tai Shen Co. Ltd, Tainan

11,4 %

Medewerkende exporteurs/producenten die niet in de steekproef zijn opgenomen

15,8 %

Alle andere ondernemingen

23,6 %.

f)   Thailand

(51)

Eén Thaise exporteur/producent maakte opmerkingen in verband met de berekening van zijn individuele dumpingmarge die verband hielden met de indeling van de producttypen, de geproduceerde hoeveelheden en het gebruik van verschillende kwaliteiten van roestvrij staal.

(52)

De opmerkingen werden onderzocht op basis van geverifieerde informatie en sommige terechte correcties vonden plaats; dit leidde tot de vaststelling van een herziene individuele dumpingmarge voor deze exporteur/producent. Aangezien de basis voor de vaststelling van de dumpingmarge voor niet-medewerkende Thaise exporteurs de hoogste dumpingmarge was die voor een medewerkende Thaise exporteur werd vastgesteld, werd de residuele dumpingmarge ook dienovereenkomstig herzien.

(53)

Bijgevolg bedragen de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

A.B.P. Stainless Fasteners Co. Ltd, Ayutthaya

11,1 %

Bunyat Industries 1998 Co. Ltd, Samutsakorn

10,8 %

Dura Fasteners Company Ltd, Samutprakarn

14,6 %

Siam Screws (1994) Co. Ltd, Samutsakorn

11,0 %

Alle andere ondernemingen

14,6 %.

g)   Vietnam

(54)

Aangezien geen andere opmerkingen werden gemaakt over de berekening van de voorlopige dumpingmarge voor Vietnam die in overweging 110 van de voorlopige verordening werd toegelicht, wordt de definitieve dumpingmarge voor alle Vietnamese ondernemingen, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs grens Gemeenschap, vóór inklaring, bevestigd als zijnde 7,7 %.

F.   SCHADE

1.   Productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(55)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten betwistten de onderzoeksmethode die werd uiteengezet in overweging 114 van de voorlopige verordening; zij waren het er niet mee eens dat sommige gegevens uitsluitend werden vastgesteld voor de EG-producenten die in de steekproef waren opgenomen (prijzen van de transacties, investeringen en opbrengst van de investeringen, lonen, winstgevendheid, kasstroom en vermogen om kapitaal bijeen te brengen) terwijl voor de andere indicatoren (marktaandeel, productie, capaciteit en bezettingsgraad, verkochte hoeveelheden en waarde van de verkoop, groei, voorraden, werkgelegenheid en productiviteit) ook gebruik werd gemaakt van de gegevens van een andere producent van de Gemeenschap die samen met de producenten die in de steekproef waren opgenomen de bedrijfstak van de Gemeenschap vormde. Zij voerden aan dat deze aanpak i) niet objectief was in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening en dat ii) artikel 17, lid 4, van de basisverordening een dergelijke aanpak niet toelaat.

(56)

Het behoort in antidumpingprocedures tot de normale praktijk om de schadefactoren te onderzoeken voor de gehele bedrijfstak van de Gemeenschap. In gevallen waarin de bedrijfstak door een groot aantal producenten wordt gevormd, wordt een beroep gedaan op een steekproef. Het doel van een steekproef is ervoor te zorgen dat gedetailleerde gegevens van een beperkt aantal producenten verzameld en geverifieerd kunnen worden binnen de beschikbare termijn. Deze gegevens hebben betrekking op factoren zoals prijzen, lonen, investeringen, winst, opbrengst van de investeringen, kasstroom en het vermogen om kapitaal aan te trekken; voor deze factoren zou het ondoenbaar zijn om de gegevens voor de volledige bedrijfstak binnen de beschikbare termijn te verifiëren. Voor andere factoren zoals het marktaandeel, de verkochte hoeveelheden, en de productie kunnen de gegevens voor de gehele bedrijfstak snel worden verzameld. Indien het onderzoek naar de schade uitsluitend gebaseerd was op de gegevens van de producenten die de steekproef vormden, zou voorbijgegaan zijn aan bruikbare gegevens van andere producenten hetgeen tot een onvolledige beoordeling zou hebben geleid. Om derhalve tot een zo volledig mogelijke beoordeling te komen binnen de beschikbare termijn werden in dit geval de geverifieerde gegevens met betrekking tot de schadefactoren die van de producenten die de steekproef vormden werden ontvangen, aangevuld met gegevens die betrekking hebben op de bedrijfstak als geheel.

(57)

Er werden geen andere opmerkingen gemaakt over de productie van de Gemeenschap en de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap en derhalve worden de bevindingen van de overwegingen 111 tot 114 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   Verbruik in de Gemeenschap, invoer en cumulatieve beoordeling

(58)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten voerden aan dat de ingevoerde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit Thailand niet samen met de invoer met dumping uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan en Vietnam mocht worden beoordeeld omdat deze producten naar verluidt niet concurreerden met de uit de laatstgenoemde landen ingevoerde producten wat de hoeveelheden, de gemiddelde prijzen en het marktaandeel betreft. Deze producenten voerden aan dat de uit Thailand ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel van deze invoer in 2002 met respectievelijk 29 % en 35 % waren gedaald terwijl voor 2002 voor de andere betrokken landen al een stijging kon worden vastgesteld. Bovendien merkten zij op dat de gemiddelde invoerprijzen van de producten uit Thailand sedert 2003 met 2 % waren gestegen.

(59)

Zoals gezegd waren de dumpingmarges die voor de invoer uit elk betrokken land werden vastgesteld niet te verwaarlozen in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening — dat wil zeggen dat ze meer dan 2 % bedroegen — en overschreden de uit elk betrokken land ingevoerde hoeveelheden het marktaandeel van 1 % dat bij artikel 5, lid 7, van de basisverordening werd vastgesteld. Bovendien zij opgemerkt dat het onderzoek niet op 2002 alleen mag worden toegespitst maar de volledige beoordelingsperiode moet beslaan dat wil zeggen de periode van 2001 tot het onderzoektijdvak. In het algemeen stegen de uit Thailand ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel van deze invoer immers aanzienlijk terwijl de prijzen van deze ingevoerde producten aanmerkelijk daalden. Over het geheel genomen strookt het patroon van de invoer uit Thailand bijgevolg met de ontwikkelingen die voor alle betrokken landen werden vastgesteld. Bovendien wordt eraan herinnerd dat de roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan die uit de betrokken landen werden ingevoerd in alle opzichten vergelijkbaar waren; zij waren onderling verwisselbaar, zij werden in de Gemeenschap via soortgelijke verkoopkanalen aangeboden met inachtneming van vergelijkbare verkoop- en leveringsvoorwaarden en zij concurreerden met de in de Gemeenschap vervaardigde roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan. Derhalve wordt bevestigd dat een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer van het betrokken product met dumping, overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening, terecht is.

(60)

Er werden geen andere opmerkingen gemaakt in verband met het onderzoek van de situatie op de markt van de Gemeenschap en derhalve worden de bevindingen van de overwegingen 115 tot 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(61)

Na de instelling van voorlopige maatregelen werden geen opmerkingen gemaakt over de productie, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad, de verkochte hoeveelheden, de verkoopprijs, het marktaandeel, de groei, de voorraden, de werkgelegenheid, de productiviteit, de omvang van de dumping en het herstel van de bedrijfstak van de Gemeenschap van eerdere dumping. Derhalve worden de bevindingen van de overwegingen 127 tot 133, 137, 142, 143, 145 en 146 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.1.   Winstgevendheid

(62)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten voerden aan dat de winstgevendheid van de EG-producenten die de steekproef vormden was verbeterd en niet wees op schade. Voorts voerden deze producenten aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet de minimumwinst van 5 % boekte die wenselijk is en haalbaar wordt geacht indien er geen sprake is van dumping doordat de EG-producenten die de steekproef vormden in 2002 en 2003 tot investeringen waren overgegaan. Volgens deze producenten mocht ook geen rekening worden gehouden met het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruik had kunnen maken van goedkoop roestvrij staal omdat dit als een normale situatie op de markt beschouwd moest worden en alle ondernemers hiervan hadden kunnen profiteren.

(63)

Zoals gezegd in de overwegingen 149 en 150 van de voorlopige verordening was de winstgevendheid niet de enige factor en evenmin de centrale factor die wees op schade in dit geval. Artikel 3, lid 5, van de basisverordening bepaalt: „noch zijn één of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend” voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Investeringen waren noodzakelijk om het concurrentievermogen te handhaven zoals werd gezegd in overweging 138 van de voorlopige verordening; derhalve kunnen investeringen geen negatieve gevolgen voor de winstgevendheid hebben gehad. Bovendien waren — zoals in overweging 136 van de voorlopige verordening werd gesteld — de positieve gevolgen van de stijgende prijzen van roestvrij staal voor de winstgevendheid van de EG-producenten die de steekproef vormden tijdens het onderzoektijdvak strikt tijdelijk en was dit een factor die gedurende een zeer korte periode ook andere ondernemers ten goede kan zijn gekomen.

(64)

De bewering dat de winstgevendheid niet op schade wijst wordt dus weerlegd en de bevindingen in de overwegingen 134 tot 136 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

3.2.   Investeringen, opbrengst van investeringen, kasstroom en het vermogen om kapitaal bijeen te brengen

(65)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten wezen erop dat de gestegen investeringen, opbrengst van investeringen, kasstroom en het vermogen om kapitaal bijeen te brengen niet op schade wezen.

(66)

Zoals gezegd in overweging 147 van de voorlopige verordening werden de factoren „investeringen” en „vermogen om kapitaal bijeen te brengen” niet beschouwd als factoren die op schade in de beoordelingsperiode wezen.

(67)

De algemene verbetering van de factor „opbrengst van investeringen” tijdens de beoordelingsperiode daarentegen moet in de volgende context gezien worden: i) de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen EG-producenten tijdens het onderzoektijdvak was uitzonderlijk en tijdelijk van aard zoals reeds werd gesteld in de overwegingen 136 en 139 van de voorlopige verordening; ii) er werd veelvuldiger gebruik gemaakt van geleasde machines en leasen werd niet beschouwd als investering. Geleasde kapitaalgoederen werden niet opgenomen in de investeringen maar het groter gebruik dat ervan werd gemaakt droeg wel bij aan de winst. Dit zijn de twee verklaringen voor de kunstmatig hoge stijging van de opbrengst uit investeringen tijdens het onderzoektijdvak.

(68)

Wat de kasstroom betreft kan niet worden ontkend dat de ontwikkeling van deze factor gedurende de beoordelingsperiode met 36 % verslechterde, hetgeen duidelijk wijst op schade tijdens de beoordelingsperiode. Bijgevolg moeten de bevindingen van de overwegingen 138 tot 141 van de voorlopige verordening worden bevestigd.

3.3.   Salarissen

(69)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten voerden voorts aan dat de stijging van de arbeidskosten met 10 % per werknemer gedurende de beoordelingsperiode in dit geval niet op schade wijst.

(70)

Zoals gezegd werd in de voorlopige conclusie in verband met de schade erkend dat een stijging van de salarissen betekende dat de verbeterde productiviteit was beloond en de inflatie was gecompenseerd. Het kan evenwel niet worden ontkend dat de werkgelegenheid tijdens de beoordelingsperiode met 5 % daalde, hetgeen als een aanduiding van schade werd beschouwd. Bijgevolg worden de bevindingen van overweging 144 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Conclusie in verband met de schade

(71)

Samengevat worden de conclusies van de overwegingen 147 tot 150 van de voorlopige verordening bevestigd. In het algemeen liggen de indicatoren die op een negatieve ontwikkeling wijzen (belangrijke verliezen aan marktaandeel, dalende groei en werkgelegenheid, ontoereikende stijging van de winst/opbrengst uit investeringen en kasstroom) veel meer gewicht in de schaal dan de indicatoren die op positieve ontwikkelingen wijzen (beperkte toename van de productie en de verkoop, daling van de voorraden, voortzetting van de investeringen, dalende arbeidskosten in absolute cijfers en vermogen om kapitaal bijeen te brengen).

G.   OORZAKELIJK VERBAND

(72)

De Thaise exporteurs/producenten en een organisatie van importeurs maakten in verband met het voorlopige onderzoek naar het oorzakelijk verband opmerkingen over bepaalde factoren die hierna worden toegelicht. Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen worden de bevindingen van de voorlopige verordening over de gevolgen van de invoer met dumping (overweging 152 van de voorlopige verordening), de gevolgen van de invoer uit andere derde landen (overwegingen 153 tot 159 van de voorlopige verordening) en de ontwikkeling van het verbruik in de Europese Gemeenschap (overweging 160 van de voorlopige verordening) bevestigd.

1.   Gevolgen van koersschommelingen

(73)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten en één importeur en zijn organisatie spitsten zich toe op de gevolgen van de waardevermindering van de USD ten opzichte van de Euro, met name in 2003, hetgeen volgens deze partijen de Chinese en Thaise uitvoer naar de Gemeenschap in de hand werkte. Deze partijen voerden derhalve aan dat de prijsdaling en de schadelijke gevolgen hiervan voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, tenminste voor een deel, niet aan dumpingpraktijken van de Chinese en Thaise exporteurs maar aan koersschommelingen (wat China betreft vooral ook door de koppeling van de Yuan aan de USD) moesten worden toegeschreven.

(74)

In de eerste plaats wordt opgemerkt dat niet bekend is in welke valuta de facturen bij uitvoer uit de betrokken landen zijn opgesteld. De gevolgen van eventuele koersschommelingen kunnen derhalve niet worden berekend. Bovendien wordt er in verband met de schade op gewezen dat — ongeacht of de lage invoerprijzen al dan niet ten dele het gevolg zijn van koersschommelingen — van de werkelijke invoerprijzen tijdens het onderzoektijdvak gebruik wordt gemaakt om vast te stellen hoe groot de onderbieding is en welke de gevolgen ervan zijn voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. De onderbiedingsmarges bleken aanmerkelijk te zijn (zie de overwegingen 125 en 126 van de voorlopige verordening).

(75)

Gezien het bovenstaande moet het argument in verband met de mogelijke gevolgen van koersschommelingen van de hand worden gewezen.

2.   Concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(76)

De Thaise exporteurs/producenten voerden ook aan dat de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap te verwerken kreeg moest worden toegeschreven aan een ontoereikend concurrentievermogen dat het gevolg was van verouderde productie-installaties.

(77)

Zoals gezegd investeerde de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode evenwel voortdurend teneinde verouderde machines te vervangen en de productie-installaties ultramodern te houden. Er is dus geen sprake van een verouderde en niet-concurrentiële productietechniek die het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de schadelijke gevolgen daarvan voor de bedrijfstak van de Gemeenschap kan opheffen. Met het argument kan derhalve geen rekening worden gehouden en de bevindingen van overweging 161 van de voorlopige verordening in verband met het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden bevestigd.

3.   Omstandigheden op de markt van de Gemeenschap

(78)

De medewerkende Thaise exporteurs/producenten voerden ook aan dat de schade veroorzaakt kon zijn door een gebrek aan stabiliteit op de markt. In dit verband verwezen zij naar de tijdelijke prijsstijgingen voor staal en naar de onderhandelingspositie van grote afnemers.

(79)

Er wordt evenwel op gewezen dat de tijdelijke prijsstijgingen voor staal geen schade tot gevolg hadden voor de EG-producenten die in de steekproef zijn opgenomen. Integendeel, zij profiteerden van deze prijsstijgingen aangezien hun winstgevendheid hierdoor tijdelijk steeg. In verband met de onderhandelingspositie van grote afnemers wordt erop gewezen dat het hoofdzakelijk onbillijke concurrentie in de vorm van invoer met dumping is die deze onderhandelingspositie in de hand werkt. Er is dus een rechtstreeks verband tussen invoer uit de betrokken landen en het gedrag van importeurs/distributeurs. In het algemeen hebben de omstandigheden op de markt van de Gemeenschap derhalve het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap is berokkend niet opgeheven.

4.   Conclusie in verband met het oorzakelijk verband

(80)

In het kort kan worden gesteld dat na een bespreking van de bovenstaande opmerkingen in verband met het oorzakelijk verband en om de redenen die in overwegingen 151 tot 162 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet, bevestigd moet worden dat geen enkele andere factor het oorzakelijk verband tussen de invoer uit alle vijf de betrokken landen en de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had kon opheffen.

H.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(81)

Een aantal importeurs/distributeurs en Thaise exporteurs/producenten voerden aan dat de maatregelen mogelijk niet in het belang van de Gemeenschap waren.

1.   Gevolgen van de maatregelen voor de importeurs en de verwerkende bedrijven

(82)

De importeurs/distributeurs wezen erop dat maatregelen rechtstreekse gevolgen zouden hebben voor hun winstmarges aangezien zij de kosten van de maatregelen niet door toepassing van hogere prijzen aan hun afnemers konden doorberekenen.

(83)

Ten eerste wordt erop gewezen dat deze partijen hun beweringen niet staafden met bewijsmateriaal. Zoals reeds vermeld in de voorlopige verordening zijn er geen aanwijzingen dat de antidumpingmaatregelen de economische levensvatbaarheid van de importeurs/distributeurs in het gedrang zouden brengen. Ook waren de winstmarges van deze partijen tijdens de beoordelingsperiode veel hoger dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Derhalve wordt bevestigd dat de voordelen die de importeurs/distributeurs eventueel zouden hebben indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld niet opwegen tegen het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap er alle belang bij heeft dat aan de onbillijke en schadelijke handelspraktijken vanuit de betrokken landen een eind wordt gemaakt. De bevindingen van de overwegingen 164 tot 170 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

(84)

De Thaise exporteurs/producenten voerden aan dat de instelling van maatregelen de kosten voor de Europese autoindustrie zou verhogen en dat dit niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn. Ze staafden deze bewering over de gevolgen voor de verwerkende bedrijven evenwel niet met bewijzen. Op basis van beschikbare gegevens — namelijk het antwoord van één verwerkend bedrijf, een fabrikant van rollend materieel — zouden de gevolgen voor de verwerkende bedrijven verwaarloosbaar zijn. De bevindingen van de overwegingen 173 en 174 van de voorlopige verordening in verband met het belang van de verwerkende bedrijven en de consumenten worden derhalve bevestigd.

2.   Conclusie

(85)

Na onderzoek van de diverse belangen van de Gemeenschap wordt met verwijzing naar het gestelde in de overwegingen 163 tot 175 van de voorlopige verordening bevestigd dat er geen belangen zijn die zwaarder wegen dan het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap die behoefte heeft aan antidumpingmaatregelen om de handelsontwrichtende gevolgen van de invoer met dumping te beëindigen.

I.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(86)

Rekening houdend met de conclusies in verband met de dumping, de schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap wordt het passend geacht definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen teneinde verdere schade door de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te voorkomen. Om deze maatregelen vast te stellen werd rekening gehouden met de tijdens het onderzoektijdvak vastgestelde dumpingmarges en met het antidumpingrecht dat nodig is om een eind te maken aan de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

1.   Schademarge

(87)

De prijsverhoging die nodig is om een eind te maken aan de schade werd vastgesteld per onderneming door de gewogen gemiddelde invoerprijs van het betrokken product te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van het soortgelijk product dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Europese Gemeenschap wordt verkocht. Het verschil in prijzen werd uitgedrukt in percenten van de cif-invoerwaarde.

(88)

De niet-schadelijke prijs werd verkregen door aan de gewogen productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap een winstmarge van 5 % toe te voegen. Aangezien geen opmerkingen werden gemaakt over deze winstmarge, wordt bevestigd dat deze winstmarge door de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden bereikt indien er geen sprake was van invoer met dumping. Ze stemt overeen met de winstmarge die kan worden bereikt voor soortgelijke productgroepen van de bedrijfstak van de Gemeenschap die niet te lijden hebben van onbillijke concurrentie, namelijk bevestigingsmiddelen die niet worden ingedeeld onder de GN-codes waarop onderhavig onderzoek van toepassing is.

2.   Vorm en niveau van het recht

(89)

Rekening houdend met het bovenstaande wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld op de invoer van roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam.

(90)

In verband met de hoogte van het recht werd voor twee medewerkende exporteurs/producenten (één in Taiwan en één in de Volksrepubliek China) vastgesteld dat de schademarge lager was dan de dumpingmarge. In dergelijke gevallen moet het recht beperkt worden tot de schademarge. In alle andere gevallen moet het recht worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening.

(91)

Op basis van het bovenstaande bedragen de definitieve antidumpingrechten:

Land

Exporteur/producent

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

Tengzhou Tengda Stainless Steel Product Co., Ltd, Tengzhou City

11,4 %

Tong Ming Enterprise (Jiaxing) Co. Ltd, Zhejiang

12,2 %

Alle andere ondernemingen

27,4 %

Indonesië

PT. Shye Chang Batam Indonesia, Batam

9,8 %

Alle andere ondernemingen

24,6 %

Taiwan

Arrow Fasteners Co. Ltd, Taipei

15,2 %

Jin Shing Stainless Ind. Co. Ltd, Tao Yuan

8,8 %

Min Hwei Enterprise Co. Ltd, Pingtung

16,1 %

Tong Hwei Enterprise, Co. Ltd, Kaohsiung

16,1 %

Yi Tai Shen Co. Ltd, Tainan

11,4 %

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs/producenten

15,8 %

Alle andere ondernemingen

23,6 %

Thailand

A.B.P. Stainless Fasteners Co. Ltd, Ayutthaya

11,1 %

Bunyat Industries 1998 Co. Ltd, Samutsakorn

10,8 %

Dura Fasteners Company Ltd, Samutprakarn

14,6 %

Siam Screws (1994) Co. Ltd, Samutsakorn

11,0 %

Alle andere ondernemingen

14,6 %

Vietnam

Alle andere ondernemingen

7,7 %

(92)

De Thaise exporteurs/producenten vestigden de aandacht op artikel 15 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO waarin is bepaald dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de speciale situatie van de ontwikkelingslanden wanneer wordt overwogen antidumpingmaatregelen in te stellen. Het was evenwel niet bewezen dat in dit geval de wezenlijke belangen van Thailand werden geschaad zoals in de bepaling is gesteld. Derhalve wordt het passend geacht op de invoer uit Thailand de bovenvermelde antidumpingrechten in te stellen.

(93)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening zijn vermeld, werden vastgesteld op basis van de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij beantwoorden dus aan de situatie die tijdens dat onderzoek voor deze ondernemingen werd vastgesteld. Deze antidumpingrechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing bij de invoer van producten uit de betrokken landen die vervaardigd werden door de genoemde ondernemingen en derhalve door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Op producten die zijn vervaardigd door andere ondernemingen die niet met hun naam in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, of door entiteiten die banden hebben met de vermelde ondernemingen, zijn deze rechten niet van toepassing en op deze producten is het antidumpingrecht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(94)

Verzoeken in verband met de toepassing van dergelijke individuele antidumpingrechten voor ondernemingen (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de entiteit of de opzet van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) dienen onverwijld aan de Commissie (3) te worden gericht en vergezeld te gaan van alle relevante gegevens met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming in verband met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die verband houden met bijvoorbeeld die naamswijziging of opzet van een productie- of handelsmaatschappij. Indien gerechtvaardigd zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van ondernemingen waarvoor individuele rechten gelden.

3.   Inning van het voorlopige recht

(95)

Rekening houdend met de omvang van de vastgestelde dumpingmarges en van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend wordt het nodig geacht de bedragen die als zekerheid waren gesteld voor het voorlopige antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 771/2005 — de voorlopige verordening — was ingesteld definitief te innen ten bedrage van de bij onderhavige verordening ingestelde definitieve rechten. Wanneer het definitieve antidumpingrecht lager is dan het voorlopige worden de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld en die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan, ingedeeld onder de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70, uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam.

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor de in lid 1 genoemde producten, vervaardigd door de in de bijlage genoemde Taiwanese exporteurs/producenten: 15,8 % (aanvullende Taric-code A649).

3.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt voor de in lid 1 genoemde producten, vervaardigd door de hierna genoemde ondernemingen:

Land

Exporteur/producent

Antidumpingrecht (%)

Aanvullende taric-code

Volksrepubliek China

Tengzhou Tengda Stainless Steel Product Co., Ltd, Tengzhou City

11,4

A650

Tong Ming Enterprise (Jiaxing) Co. Ltd, Zhejiang

12,2

A651

Alle andere ondernemingen

27,4

A999

Indonesië

PT. Shye Chang Batam Indonesia, Batam

9,8

A652

Alle andere ondernemingen

24,6

A999

Taiwan

Arrow Fasteners Co. Ltd, Taipei

15,2

A653

Jin Shing Stainless Ind. Co. Ltd, Tao Yuan

8,8

A654

Min Hwei Enterprise Co. Ltd, Pingtung

16,1

A655

Tong Hwei Enterprise, Co. Ltd, Kaohsiung

16,1

A656

Yi Tai Shen Co. Ltd, Tainan

11,4

A657

Alle andere dan de hierboven en de in de bijlage vermelde ondernemingen

23,6

A999

Thailand

A.B.P. Stainless Fasteners Co. Ltd, Ayutthaya

11,1

A658

Bunyat Industries 1998 Co. Ltd, Samutsakorn

10,8

A659

Dura Fasteners Company Ltd, Samutprakarn

14,6

A660

Siam Screws (1994) Co. Ltd, Samutsakorn

11,0

A661

Alle andere ondernemingen

14,6

A999

Vietnam

Alle andere ondernemingen

7,7

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.

Artikel 2

Bedragen die als zekerheid werden gesteld voor het voorlopige antidumpingrecht ingevolge Verordening (EG) nr. 771/2005 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit de Volksrepubliek China, Indonesië, Taiwan, Thailand en Vietnam van de GN-codes 7318 12 10, 7318 14 10, 7318 15 30, 7318 15 51, 7318 15 61 en 7318 15 70, worden definitief geïnd overeenkomstig onderstaande regels. De als zekerheid gestelde bedragen die de bedragen aan definitieve antidumpingrechten overschrijden worden vrijgegeven.

Artikel 3

De procedure met betrekking tot de invoer van roestvrijstalen bevestigingsmiddelen en delen daarvan uit Maleisië en de Filipijnen wordt beëindigd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 128 van 21.5.2005, blz. 19.

(3)  Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, J-79 5/17, Wetstraat 200, B-1049 Brussel.


BIJLAGE

(Aanvullende Taric-code A649)

A-STAINLESS INTERNATIONAL CO.LTD, Taipei

BOLTUN CORPORATION, Tainan

CHAEN WEI CORPORATION, Taipei

CHIAN SHYANG ENT CO.LTD, Chung-Li City

CHONG CHENG FASTENER CORP., Tainan

DIING SEN FASTENERS & INDUSTRIAL CO.LTD, Taipei

DRAGON IRON FACTORY CO.LTD, Kaohsiung

EXTEND FORMING INDUSTRIAL CORP. LTD, Lu Chu

FORTUNE BRIGHT INDUSTRIAL CO.LTD, Lung Tan Hsiang

FWU KUANG ENTERPRISES CO.LTD, Tainan

HSIN YU SCREW ENTERPRISE CO.LTD, Taipin City

HU PAO INDUSTRIES CO.LTD, Tainan

J C GRAND CORPORATION, Taipei

JAU YEOU INDUSTRY CO.LTD, Kangshan

JOHN CHEN SCREW IND CO.LTD, Taipei

KUOLIEN SCREW INDUSTRIAL CO.LTD, Kwanmiao

KWANTEX RESEARCH INC, Taipei

LIH LIN ENTERPRISES & INDUSTRIAL CO.LTD, Taipei

LIH TA SCREW CO.LTD, Kweishan

LU CHU SHIN YEE WORKS CO.LTD, Kaohsiung

M & W FASTENER CO.LTD, Kaoshsiung

MULTI-TEK FASTENERS & PARTS MANIFACTURER CORP., Tainan

NATIONAL AEROSPACE FASTENERS CORP., Ping Jen City

QST INTERNATIONAL CORP., Tainan

SEN CHANG INDUSTRIAL CO.LTD, Ta-Yuan

SPEC PRODUCTS CORP., Tainan

SUMEEKO INDUSTRIES CO.LTD, Kaoshiung

TAIWAN SHAN YIN INTERNATIONAL CO.LTD, Kaohsiung

VIM INTERNATIONAL ENTERPRISE CO.LTD, Taichung

YEA-JANN INDUSTRIAL CO.LTD, Kaohsiung

ZONBIX ENTERPRISE CO.LTD, Kaohsiung

ZYH YIN ENTERPRISE CO.LTD, Kaohsiung


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/14


VERORDENING (EG) Nr. 1891/2005 VAN DE RAAD

van 14 november 2005

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3068/92 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op kaliumchloride uit Belarus, Oekraïne en Rusland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie werd ingediend na overleg in het kader van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   DE PROCEDURE

1.   Voorafgaand onderzoek en geldende maatregelen

(1)

Na een onderzoek (hierna „het vorige onderzoek” genoemd) heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 969/2000 (2) de antidumpingmaatregelen gewijzigd die waren ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 (3) op kaliumchloride uit onder meer Rusland.

(2)

In maart 2004 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) een tussentijds onderzoek ingesteld naar de geldende antidumpingmaatregelen om na te gaan of deze aangepast dienden te worden aan de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten op 1 mei 2004.

(3)

Bij dit onderzoek bleek dat het in het belang van de Europese Unie was om de maatregelen tijdelijk aan te passen om te voorkomen dat importeurs en verwerkende bedrijven in de nieuwe lidstaten (hierna „EU-10” genoemd) direct na de uitbreiding van de Europese Unie plotseling buitengewoon nadelige gevolgen zouden ondervinden.

(4)

De Commissie aanvaardde derhalve in mei 2004, bij Verordening (EG) nr. 1002/2004 (5), verbintenissen van twee producenten/exporteurs in Rusland (JSC Silvinit en JSC Uralkali) voor een periode van één jaar. In juni 2005 werden bij Verordening (EG) nr. 858/2005 van de Commissie (6) nieuwe verbintenissen aanvaard van de twee producenten/exporteurs in Rusland die op 13 april 2006 verstrijken. Om vrijstelling te kunnen verlenen van de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 ingestelde antidumpingrechten bij invoer die plaatsvindt overeenkomstig de voorwaarden van de verbintenissen, werd Verordening (EEG) nr. 3068/92 gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 992/2004 (7).

(5)

Onder „de Europese Unie” of „EU-15” in deze verordening wordt, mits anders bepaald, de Europese Unie onmiddellijk voor de uitbreiding verstaan.

2.   Motivering van de herzieningsprocedures

(6)

In januari 2004 heeft de Commissie afzonderlijke verzoeken ontvangen van JSC Silvinit en JSC Uralkali (hierna „de indieners van het verzoek” genoemd) om de opening van tussentijdse onderzoeken met het oog op de herziening van de bestaande antidumpingmaatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(7)

De indieners van het verzoek voerden aan dat bij vergelijking van de normale waarde, gebaseerd op hun eigen kosten/prijs op de binnenlandse markt, en hun prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie zou blijken dat er geen sprake meer was van dumping. Het zou daarom niet langer noodzakelijk zijn de antidumpingmaatregelen op hun huidige niveau te handhaven om de gevolgen van dumping teniet te doen.

(8)

Nadat de Commissie in overleg met het Raadgevend Comité had vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om tussentijdse onderzoeken in te leiden heeft zij berichten van inleiding gepubliceerd en is zij met een onderzoek begonnen (8).

3.   Onderzoektijdvak

(9)

Het onderzoek, dat tot het aspect dumping was beperkt, had betrekking op de periode van 1 april 2003 tot en met 30 maart 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd).

4.   Partijen bij het onderzoek

(10)

De Commissie heeft de vertegenwoordigers van het exportland en de indieners van het verzoek alsmede de EU-producenten in kennis gesteld van de inleiding van de tussentijdse onderzoeken en heeft alle rechtstreekse belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord. De Commissie heeft de indieners van het verzoek ook een vragenlijst gezonden. Deze werd beantwoord door de indieners van het verzoek en door een exporteur/handelaar in Rusland die banden had met een indiener van het verzoek.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens om te kunnen vaststellen of dumping plaatsvond verzameld en gecontroleerd en een controle verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

Russische producenten/exporteurs:

 

JSC Silvinit, Solikamsk, Regio Perm, Rusland,

 

JSC Uralkali, Berezniki, Regio Perm, Rusland;

b)

Met JSC Silvinit gelieerde exporteur:

 

International Potash Company, Moskou, Rusland.

B.   PRODUCT

1.   Het betrokken product

(12)

Het onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het vorige onderzoek, namelijk kaliumchloride (ook potas genoemd of KCl) dat in het algemeen als meststof in de landbouw wordt gebruikt, hetzij als zodanig, vermengd met andere meststoffen, of na verwerking tot een samengestelde meststof, het zogenaamde NPK (stikstof, fosfor, kalium). Het kaliumgehalte varieert en wordt uitgedrukt in procenten van het gewicht van het droge, watervrije product kaliumoxide (K2O). Het wordt ook gebruikt als grondstof bij de vervaardiging van bepaalde industriële en farmaceutische producten.

(13)

Dit product komt in het algemeen voor in twee kwaliteiten, namelijk standaardkwaliteit (of poederkwaliteit) of „andere dan standaardkwaliteit” die onder meer, doch niet uitsluitend de korrelkwaliteit omvat. Er zijn drie basisvarianten:

kaliumgehalte van ten hoogste 40 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 10),

kaliumgehalte van meer dan 40 doch niet meer dan 62 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 50),

kaliumgehalte van meer dan 62 gewichtspercenten K2O (GN-code 3104 20 90).

(14)

Bij het vorige onderzoek werd vastgesteld dat bepaalde speciale mengsels met een buitengewoon hoog gehalte aan kaliumchloride, die niet onder de voornoemde GN-codes vallen, ook onder de definitie van het betrokken product vallen, omdat dergelijke mengsels dezelfde fysische en chemische basiskenmerken en toepassingsmogelijkheden hebben als de hierboven genoemde categorieën. Dit onderzoek heeft dus ook betrekking op dergelijke mengsels, ingedeeld onder de GN-codes ex 3105 20 10, ex 3105 20 90, ex 3105 60 90, ex 3105 90 91 en ex 3105 90 99 en vallen onder de definitie van het betrokken product.

2.   Soortgelijk product

(15)

Omdat de fysische of chemische eigenschappen van het in Rusland geproduceerde product dat aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht en dat naar de Europese Unie wordt uitgevoerd niet verschillen, werden deze in het kader van dit onderzoek als soortgelijke producten beschouwd.

C.   DUMPINGMARGE

1.   Normale waarde

(16)

Voor de vaststelling van de normale waarde werd eerst nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product van de indieners van het verzoek in het onderzoektijdvak representatief was in vergelijking met hun totale uitvoer naar de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid representatief geacht indien deze ten minste 5 % bedroeg van de naar de Europese Unie uitgevoerde hoeveelheid. Beide ondernemingen bleken in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt representatieve hoeveelheden te hebben verkocht.

(17)

Door de productsoorten te definiëren in overeenstemming met de Taric-codes (bv. standaardkwaliteit of andere dan standaardkwaliteit, met inbegrip van korrelkwaliteit) en aan de hand van de verpakking of verzendingswijze (dat wil zeggen in bulk, in zakken of vaten), werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort representatief was. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd representatief geacht wanneer deze in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedroeg van de totale omvang van de uitvoer van die soort naar de Europese Unie.

(18)

Bij dit onderzoek bleek dat één producent/exporteur, JSC Silvinit, slechts één productsoort in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht. De andere producent/exporteur, JSC Uralkali, had alle uitgevoerde productsoorten in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht.

(19)

Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, en wel door het aandeel van de winstgevende verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers vast te stellen.

(20)

De binnenlandse verkoopprijzen van de meest uitgevoerde productsoort van JSC Uralkali naar de Europese Unie, die goed was voor meer dan 99 % van die uitvoer (hierna „meest verkochte exportsoort” genoemd), vertoonden in het onderzoektijdvak een ongebruikelijke ontwikkeling. Eén afnemer was namelijk goed voor 77 % van de binnenlandse verkoop van de meest verkochte exportsoort en de verkoopprijzen aan deze afnemer bleken in één maand, midden in het onderzoektijdvak, meer dan te zijn verdubbeld. De prijzen van dezelfde productsoort bij verkoop aan andere binnenlandse afnemers waren in die periode eveneens gestegen, zij het met slechts ongeveer 40 %. De prijzen van de andere soort die in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt waren verkocht, waren op soortgelijke wijze gestegen, namelijk met ongeveer 40 %.

(21)

Geoordeeld wordt dat deze bijzondere marktsituatie, wat betreft de prijzen van een belangrijke productsoort die overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening voor de berekening van de dumpingmarge worden gebruikt, een deugdelijke vergelijking niet mogelijk maakt. Gezien het belang van de betrokken productsoort op de binnenlandse markt en bij de uitvoer naar de Europese Unie, werd het redelijk geacht dat de verkoop aan de betrokken afnemer buiten beschouwing moest blijven. De overige verkoop van deze productsoort aan andere afnemers op de binnenlandse markt bleek minder te zijn dan 5 % van de uitvoer naar de Europese Unie, zodat deze niet representatief kon worden geacht. De normale waarde van deze productsoort werd derhalve berekend door de productiekosten te nemen van de betrokken producent/exporteur en daaraan een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten en winst. Dit redelijke bedrag werd gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en verkoop van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties door de betrokken producent/exporteur overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6 van de basisverordening.

(22)

Uralkali voerde aan dat de „bijzondere marktsituatie” van artikel 2, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing was op de verkoop aan de afnemer in kwestie en dat de prijzen van de productsoort in kwestie wel degelijk hadden moeten worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Volgens Uralkali zou i) artikel 2, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing zijn in geval van „kunstmatig hoge prijzen” en zouden ii) bijzondere voorwaarden voor één bepaalde afnemer niet kunnen worden beschouwd als „een bijzondere marktsituatie” voor de Russische markt als geheel. Voorts werd aangevoerd dat de prijzen in kwestie het gevolg waren van „marktkrachten” en de „situatie op de markt” weerspiegelden.

(23)

Opgemerkt wordt dat de in artikel 2, lid 3, van de basisverordening opgenomen lijst van bijzondere marktsituaties niet limitatief is en dat de aard van de markt onder meer moet worden beoordeeld in het licht van prijsvariaties en -ontwikkelingen en niet alleen op basis van het absolute prijspeil. In dit geval werden zowel lage als hoge prijzen buiten beschouwing gelaten omdat geoordeeld werd dat deze geen beeld gaven van een meer blijvend prijspeil en geen weerspiegeling leken te zijn van de marktkrachten omdat deze niet tot uiting kwamen bij andere productsoorten of voor andere afnemers van Uralkali. In de tweede plaats kan de normale waarde volgens artikel 2, lid 3, van de basisverordening worden geconstrueerd wanneer „de verkoop wegens de bijzondere marktsituatie geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt”. Dit houdt in dat, zoals in dit geval, de verkoop aan een afnemer buiten beschouwing kan worden gelaten bij het vaststellen van de normale waarde wanneer deze verkoop geen deugdelijke vergelijking toelaat. Deze conclusie heeft geen betrekking op de Russische markt als geheel maar wel op de verkoop van Uralkali.

(24)

Wat JSC Silvinit betreft, wanneer de verkoop van een productsoort tegen nettoverkoopprijzen die gelijk zijn aan of hoger dan de kostprijs meer dan 80 % bedroeg van de totale verkoop van die soort en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de gecorrigeerde kostprijs, was de normale waarde de binnenlandse prijs (de gewogen gemiddelde prijs van de, al dan niet winstgevende, verkoop van die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak).

(25)

Voor de andere productsoort van JSC Silvinit die in onvoldoende hoeveelheden was verkocht zodat de prijzen op de binnenlandse markt niet geschikt waren om de normale waarde vast te stellen, moest een ander methode worden toegepast. In dit geval werd de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd geconstrueerd door aan de fabricagekosten (waar nodig aangepast) van de uitgevoerde productsoort een redelijk percentage toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten, alsmede een redelijke winstmarge. Dit werd gedaan op basis van de gegevens over de productie en de verkoop van het betrokken product door de betrokken producent/exporteur in het kader van normale handelstransacties, overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

(26)

Uralkali voerde aan dat bij de winstmarge waarvan was uitgegaan bij het construeren van de normale waarde geen rekening was gehouden met de aanpassing van de gaskosten omdat de desbetreffende winstcijfers afkomstig waren van de bedrijfsboekhouding voordat aanpassingen waren aangebracht. Dit argument kon echter niet worden aanvaard omdat, overeenkomstig de aanhef van artikel 2, lid 6, van de basisverordening, voor het construeren van de normale waarde moet worden uitgegaan van de werkelijke winst van de onderneming bij hun verkoop op de binnenlandse markt.

(27)

Bij het onderzoek bleek dat energiekosten, zoals elektriciteit en gas, een belangrijk deel uitmaken van de totale kosten van de productie van het betrokken product, niet alleen in Rusland maar ook in andere landen. De EU-producenten voerden aan dat de prijzen die Russische ondernemingen voor energie hebben betaald geen redelijke weerspiegeling vormen van de werkelijke kosten.

(28)

Het werd in dit geval dienstig geacht de energiekosten per eenheid van de Russische ondernemingen te vergelijken met die van een andere belangrijke producent van het betrokken product met soortgelijke productiemethoden, productieniveaus en natuurlijke voordelen. Omdat Rusland geen andere producenten van het betrokken product telde werd een belangrijke producent van kaliumchloride in Canada gevraagd informatie te verstrekken.

(29)

De energiebehoeften van de Canadese producent bleken vergelijkbaar met die van de Russische producenten, terwijl zijn elektriciteit, net als de Russische ondernemingen, afkomstig was van nationale waterkrachtcentrales en het gas van grote gasvelden. De elektriciteitskosten per eenheid van de Canadese producent bleken niet al te sterk af te wijken van die van de Russische producenten.

(30)

Uit gegevens in het jaarverslag over 2003 van de Russische gasmaatschappij OAO Gazprom (die de producenten/exporteurs in kwestie via een regionale distributeur gas leverde) bleek dat de binnenlandse prijs die beide Russische producenten voor gas betaalden ongeveer één vijfde bedroeg van de prijs bij uitvoer uit Rusland. In dit verslag stond duidelijk dat „OAO Gazprom geen winst maakte op de binnenlandse markt”. Hoewel er geen officiële informatie beschikbaar is over de winst op Russisch gas, zijn er, op grond van verklaringen van Russische autoriteiten in de pers alsmede van gegevens van bedrijven die zich hebben gespecialiseerd in marktonderzoek en websites van de overheid, sterke aanwijzingen dat de gasprijzen die aan binnenlandse afnemers worden berekend geen dekking van de kosten toelaten. De prijs die de beide Russische producenten voor gas moesten betalen was bovendien aanzienlijk lager dan de prijs die de Canadese producent moest betalen.

(31)

Derhalve werd geoordeeld dat de prijzen die de regionale Russische gasleverancier in het onderzoektijdvak aanrekende aan de Russische producenten geen redelijke weerspiegeling waren van de productiekosten wanneer deze vergeleken worden met de prijs bij uitvoer uit Rusland en de prijs van een Canadese gasleverancier aan een belangrijke industriële afnemer in Canada. Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening werden voor elk van de Russische ondernemingen correcties toegepast op de productiekosten. Omdat een andere redelijke basis ontbrak, werd voor een dergelijke correctie gebruik gemaakt van informatie over de exportprijs van gas exclusief transportkosten, exportbelasting, belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen.

(32)

Eén Russische onderneming voerde aan dat de kosten voor gas wel degelijk correct waren weergegeven in de boekhouding, zodat geen correctie nodig was overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. De kwestie is echter niet dat de onderneming de kosten niet naar behoren zou hebben opgevoerd in de boekhouding, maar een correctie wordt gerechtvaardigd geacht omdat de productie- en distributiekosten van gas niet tot uiting zijn gekomen in de prijs.

(33)

De Russische autoriteiten voerden verder aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met verschillen in transportkosten bij verkoop in Rusland voor industrieel gebruik en bij uitvoer. Voor de correcties werden echter de door de ondernemingen werkelijk betaalde prijzen voor gas vergeleken met de exportprijzen van de Russische gasleverancier OAO Gazprom, zonder rekening te houden met transportkosten, exportbelasting, belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen (zie overweging 31). Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(34)

Eén Russische onderneming verklaarde dat zijn productiekosten per eenheid in het eerste kwartaal van 2004 (dat wil zeggen het laatste kwartaal van het onderzoektijdvak) aanzienlijk lager waren omdat hij efficiënter was gaan produceren en lagere onderhoudskosten had, zodat voor de productiekosten voor het volledige onderzoektijdvak zou moeten worden uitgegaan van deze lagere kosten. Dit verzoek werd afgewezen omdat als basis voor dergelijke kosten wordt uitgegaan van het volledige onderzoektijdvak en niet van de kosten in een uitzonderlijke, kortere periode.

(35)

De EU-producenten merkten in verband met de productiekosten op dat de afschrijving van de vaste activa van de Russische producenten moest worden gebaseerd op de vervangingskosten van deze activa (bv. nieuwe mijnschachten en machines enz.). Een afschrijving op basis van de acquisitiewaarde (historische waarde) van de vaste activa zou geen redelijk beeld geven van de productiekosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. De EU-producenten waren van oordeel dat de productiekosten van de Russische producenten naar boven moesten worden bijgesteld.

(36)

Opgemerkt wordt dat de afschrijving gebaseerd op de acquisitiewaarde en het residuele economische leven van vaste activa in de mijnbouw een gangbare praktijk schijnt te zijn. Om na te gaan of de afschrijvingskosten die deel uitmaken van de productiekosten een redelijk beeld geven van de aan de vervaardiging van het betrokken product verbonden kosten, richtte het onderzoek zich vooral op de wijze waarop de historische waarde van de activa was vastgesteld.

(37)

Bij de bezoeken bij de Russische producenten bleek dat de oorspronkelijke waarde van hun activa was vastgesteld op basis van taxaties tijdens het privatiseringsproces in 1993. Deze taxaties werden vervolgens tussen 1993 en 1997 herzien toen op last van de Russische overheid herwaarderingscoëfficiënten werden toegepast om de hyperinflatie aan te pakken. Eind 1997 werden de activa naar aanleiding van het decreet van de Russische regering door onafhankelijke accountants getaxeerd. Hierbij werden drie basiscriteria gehanteerd, waaronder de vervangingswaarden van de activa. De resultaten van deze onafhankelijke taxaties zijn vermeld in de balans van de ondernemingen over 1998.

(38)

Hoewel de oorspronkelijke waarde van de activa van de indieners derhalve werd opgewaardeerd, bleek deze, uitgedrukt als de verhouding van de productie tot de waarde van de activa, nog steeds aanzienlijk lager dan de waarde van de activa van de ondernemingen die de EU-bedrijfstak vormen en een belangrijke producent met een soortgelijke extractie- en productiecapaciteit in Canada. Bij een dergelijke beoordeling wordt echter geen rekening gehouden met het feit dat de activa van de Russische producenten die dateren van voor de privatisering in 1993 verouderd zijn en minder technologisch geavanceerd.

(39)

Omdat er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat geen correct beeld is gegeven van de afschrijvingskosten in de boekhouding van de Russische producenten/exporteurs, wordt het nu niet mogelijk geacht een correctie toe te passen op de afschrijvingskosten die zijn gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

(40)

De EU-producenten voerden voorts aan dat bij de berekening van de productiekosten tevens rekening moest worden gehouden met de kosten voor milieubescherming die zij moesten maken. De Russische producenten hadden echter ook met dergelijke kosten te maken en hadden deze opgenomen in de berekening van hun productiekosten. Wat de vraag betreft of deze kosten ongeveer even hoog moeten zijn als die van de EU-producenten, werd geoordeeld dat een correctie niet nodig was zolang de Russische producenten hebben voldaan aan de Russische milieubeschermingsnormen en de hiervoor gemaakte kosten correct zijn weergegeven in hun boekhouding. Omdat dit voor beide Russische producenten het geval bleek te zijn, behoefde geen correctie te worden toegepast voor milieukosten.

2.   Exportprijs

(41)

Het grootste deel van de uitvoer van kaliumchloride van Silvinit naar de Europese Unie in het onderzoektijdvak geschiedde via een Zwitserse handelsonderneming. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werd voor de berekening van de exportprijs uitgegaan van de door deze handelsonderneming werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(42)

In twee gevallen vond de uitvoer plaats via de aan Silvinit gelieerde Russische handelsonderneming, International Potash Company (hierna „IPC” genoemd) en was deze bestemd voor een gelieerde onderneming in België, Ferchimex AS (hierna „Ferchimex” genoemd), die het ingevoerde kaliumchloride verwerkte tot een product waarop het onderzoek niet van toepassing is. De door IPC aan Ferchimex in rekening gebrachte prijzen kunnen, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, buiten beschouwing worden gelaten indien deze niet betrouwbaar worden geacht. Voor beide transacties waren de verkoopprijzen in grote lijnen vergelijkbaar met die bij verkoop van dezelfde soorten aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie. Het ging bij beide transacties echter om geringe hoeveelheden. Bij het vaststellen van de exportprijs werd derhalve wel rekening gehouden met beide transacties.

(43)

Alle uitvoer van kaliumchloride door deze onderneming naar de Europese Unie in het onderzoektijdvak geschiedde rechtstreeks aan een handelaar in Cyprus, Fertexim Ltd, de exclusieve distributeur voor Uralkali. Voor die uitvoer werd de prijs derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de door Fertexim werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.   Vergelijking

(44)

De normale waarde en exportprijzen werden voor beide Russische producenten vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken van de normale waarde met de exportprijs werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(45)

Dienovereenkomstig werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van kortingen, vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, van verpakking en krediet, indien van toepassing en met bewijsmatereriaal gestaafd.

4.   Dumpingmarge

(46)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gecorrigeerde gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gecorrigeerde gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort.

(47)

Uit deze vergelijking bleek dat het betrokken product van beide ondernemingen met dumping in de Europese Unie was ingevoerd, zij het in mindere mate dan voorheen. De dumpingmarges (het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges van alle soorten die naar de Europese Unie waren uitgevoerd) zijn als volgt in procenten van de totale cif-prijs grens Gemeenschap, vóór inklaring:

Producent/Exporteur

% Dumpingmarge

JSC Silvinit

23,0 %

JSC Uralkali

12,3 %

D.   BLIJVENDE AARD VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

(48)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd tevens onderzocht of de omstandigheden in verband met dumping en schade significant waren gewijzigd en of deze wijziging redelijkerwijs als blijvend kon worden beschouwd. In dit geval bleken de dumpingmarges te zijn gewijzigd omdat de normale waarden van de betrokken producenten omlaag waren gegaan.

(49)

De normale waarde werd in dit onderzoek vastgesteld op basis van de kosten en prijzen van de betrokken producenten. In tegenstellling tot de conclusies van het vorige onderzoek bleek het binnenlands verbruik van kaliumchloride de afgelopen jaren voortdurend te zijn gestegen en maken beide Russische producenten winst op de binnenlandse markt.

(50)

Wat de blijvende aard van de prijzen bij uitvoer naar andere markten dan de Europese Unie betrof, kon geen van beide Russische producenten gedetailleerde informatie per transactie verstrekken. Zij konden echter wel per land van bestemming en per productsoort geaggregeerde gegevens verstrekken. Dit werd voldoende geacht voor dit tussentijdse onderzoek, omdat een exacte verkoopprijs op dergelijke markten geen absolute eis is. In afwezigheid van gedetailleerde gegevens en omdat er i) tal van leveringsvoorwaarden bestaan (bv. cif, fob, fca enz.), ii) er verschillende logistieke regelingen en combinaties mogelijk zijn (bv. spoor + zee, alleen spoor enz.), iii) er verschillen zijn in de afstanden en kosten voor vervoer en handling naar verschillende bestemmingen in Azië en Zuid-Amerika, kon de Commissie niet nauwkeurig de prijs bij uitvoer naar elk land vaststellen. Er zijn echter aanwijzingen dat het niveau van de prijzen bij uitvoer naar andere markten dan de Europese Unie, indien rekening wordt gehouden met transportkosten, ongeveer even hoog zijn als die bij verkoop naar de Europese Unie.

(51)

Het wordt derhalve passend geacht de bestaande maatregelen voor de indieners van het verzoek te wijzigen door de dumpingmarges te verlagen tot de bij deze verordening vastgestelde percentages.

(52)

Overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening mag het antidumpingrecht niet hoger zijn dan de dumpingmarge en dient het lager te zijn dan deze marge indien een lager recht toereikend is om de schade weg te nemen die de EU-producenten ondervinden. Omdat de bestaande rechten voor de indieners van het verzoek waren berekend op basis van de dumpingmarge en omdat de nieuwe dumpingmarges lager zijn dan de eerder berekende marges, moeten de rechten worden aangepast aan de lagere dumpingmarges die bij dit onderzoek zijn vastgesteld, dat wil zeggen 23,0 % voor JSC Silvinit en 12,3 % voor JSC Uralkali.

(53)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 vastgestelde antidumpingrechten te wijzigen. Zij werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken en te verzoeken te worden gehoord. Er werden opmerkingen ontvangen, die waar van toepassing, in aanmerking werden genomen.

E.   VERBINTENISSEN

(54)

Na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 vastgestelde antidumpingrechten te wijzigen, hebben beide indieners van het verzoek prijsverbintenissen aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

(55)

Bij Besluit 2005/802/EG (9) heeft de Commissie deze verbintenissen aanvaard om de in van dat besluit vermelde redenen.

F.   VORM VAN DE MAATREGELEN

(56)

De bestaande maatregelen zijn van toepassing op acht GN-codes en bestaan uit vaste bedragen, van 19,61 EUR/t tot 40,63 EUR/t, afhankelijk van de productsoort. Bij het huidige onderzoek werd echter vastgesteld dat vrijwel de gehele uitvoer van de indieners van het verzoek naar de Europese Unie beperkt was tot één productsoort, ingedeeld onder één GN-code.

(57)

Omdat informatie over andere productsoorten ontbrak en omdat deze ene soort de meest verkochte blijkt, lijkt de meest redelijke aanpak alle vaste bedragen te vervangen door één ad-valoremrecht voor alle soorten die door de indieners van het verzoek worden vervaardigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 3068/92 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op kaliumchloride, ingedeeld onder de GN-codes 3104 20 10, 3104 20 50, 3104 20 90, en op speciale mengsels, ingedeeld onder de GN-codes ex 3105 20 10 (Taric-codes 3105201010 en 3105201020), ex 3105 20 90 (Taric-codes 3105209010 en 3105209020), ex 3105 60 90 (Taric-codes 3105609010 en 3105609020), ex 3105 90 91 (Taric-codes 3105909110 en 3105909120), ex 3105 90 99 (Taric-codes 3105909910 en 3105909920), uit Belarus en Rusland.”;

b)

in lid 3 wordt de tekst in de tabel betreffende „Rusland” vervangen door:

„Rusland (alle ondernemingen met uitzondering van JSC Silvinit en JSC Uralkali — aanvullende Taric-code A999)”;

c)

het volgende lid wordt ingevoegd:

„3a.   Voor de in lid 1 beschreven producten van de hieronder vermelde producenten/exporteurs is het antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Recht

Aanvullende Taric-code

JSC Silvinit, Solikamsk, Rusland

23,0 %

A665

JSC Uralkali, Berezniki, Rusland

12,3 %

A666”.

2)

Artikel 1 bis, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Er wordt vrijstelling verleend van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits het goederen betreft die zijn vervaardigd door de ondernemingen waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is opgenomen in de Verordening (EG) nr. 858/2005 van de Commissie en in Besluit 2005/802/EG, zoals die telkenmale wordt gewijzigd, en die worden ingevoerd in overeenstemming met de bepalingen van diezelfde verordening van de Commissie.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 112 van 11.5.2000, blz. 4.

(3)  PB L 308 van 24.10.1992, blz. 41.

(4)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.

(5)  PB L 183 van 20.5.2004, blz. 16. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 588/2005 (PB L 98 van 16.4.2005, blz. 11).

(6)  PB L 143 van 7.6.2005, blz. 11.

(7)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 23.

(8)  PB C 93 van 17.4.2004, blz. 2 en 3.

(9)  Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad.


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/22


VERORDENING (EG) Nr. 1892/2005 VAN DE RAAD

van 14 november 2005

tot beëindiging van de tussentijdse herzieningsprocedure betreffende de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op rijwielen uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Op 9 september 1993 heeft de Raad, bij Verordening (EEG) nr. 2474/93 (2), een definitief antidumpingrecht van 30,6 % (hierna „het oorspronkelijke recht” genoemd) ingesteld op rijwielen uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd). Na een onderzoek of dit recht werd ontdoken, werd het op 18 januari 1997 bij Verordening (EG) nr. 71/97 van de Raad uitgebreid tot bepaalde rijwielonderdelen uit China.

(2)

Op 14 juli 2000 heeft de Raad, na een onderzoek bij het vervallen van het oorspronkelijke recht op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening, bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 (3) besloten dit recht te handhaven.

(3)

Op 14 juli 2005 heeft de Raad, na een tussentijds onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening (hierna „het vorige onderzoek” genoemd), bij Verordening (EG) nr. 1095/2005, het definitieve antidumpingrecht op rijwielen uit China gewijzigd. Het gewijzigde recht op rijwielen uit China is 48,5 % van de nettoprijs, franco grens Europese Unie, vóór inklaring.

2.   Onderhavig onderzoek

(4)

De Commissie heeft van Giant China Co., Ltd (hierna „de indiener van het verzoek” genoemd) een verzoek ontvangen om inleiding van een tussentijdse procedure voor de herziening van de antidumpingmaatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(5)

Bij het verzoek was bewijsmateriaal gevoegd waaruit zou blijken dat de omstandigheden die tot de maatregelen aanleiding hebben gegeven zijn gewijzigd en dat deze wijzigingen van duurzame aard zijn. De indiener van het verzoek voert onder meer aan dat de omstandigheden aanmerkelijk zijn gewijzigd wat zijn status van marktgericht bedrijf betreft. Hij zou thans voldoen aan de criteria voor de toekenning van de status van marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening. Voorts heeft de indiener van het verzoek bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat een vergelijking van de normale waarde, gebaseerd op zijn eigen kosten/binnenlandse prijzen, met zijn prijzen bij uitvoer naar de uitgebreide Europese Unie, tot een dumpingmarge zou leiden die aanmerkelijk lager is dan het niveau van de huidige maatregelen. Daarom zou het niet langer noodzakelijk zijn de maatregelen op het huidige niveau te handhaven om de gevolgen van dumping weg te nemen.

(6)

Na overleg in het Raadgevend Comité heeft de Commissie op 19 februari 2005 door middel van een bericht (4) een tussentijds onderzoek geopend om na te gaan of de indiener van het verzoek op marktvoorwaarden werkt in de zin van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening en, indien dit niet het geval is, om na te gaan of hij voldoet aan de voorwaarden voor een individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening.

(7)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek een vragenlijst toegezonden en een aanvraagformulier om als marktgericht bedrijf te worden behandeld overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(8)

Het onderzoek had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd).

3.   Partijen bij het onderzoek

(9)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek, de vertegenwoordigers van het exportland en de EU-producenten van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om hun standpunt binnen de bij het bericht van inleiding vastgestelde termijn schriftelijk bekend te maken, bewijsmateriaal te verstrekken en te verzoeken te worden gehoord. Alle belanghebbenden die hadden aangetoond bijzondere redenen te hebben om te worden gehoord, werden gehoord.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(10)

Onderhavig onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het oorspronkelijke en het vorige onderzoek, namelijk rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen) zonder motor, ingedeeld onder de GN-codes 8712 00 10, 8712 00 30 en 8712 00 80 (hierna „het betrokken product” genoemd). Er kon niet worden aangetoond dat de omstandigheden met betrekking tot het betrokken product aanmerkelijk waren gewijzigd sinds de instelling van de maatregelen.

C.   RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK

1.   Status van marktgericht bedrijf

(11)

Bij het onderzoek dat werd afgesloten door Verordening (EG) nr. 1095/2005 werd vastgesteld dat geen van de Chinese producenten/exporteurs die een behandeling als marktgericht bedrijf hadden aangevraagd aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldeed, om de redenen die in de overwegingen 31, 32 en 33 van die verordening zijn vermeld. De indiener van het verzoek behoorde tot de ondernemingen die in het kader van dat onderzoek niet voor een behandeling als marktgericht bedrijf in aanmerking waren gekomen.

(12)

Daar de aanvragen om een behandeling als marktgericht bedrijf tijdens het vorige onderzoek werden onderzocht en de resultaten van dit onderzoek ook in 2004 geldig waren, dat wil zeggen tijdens het onderzoektijdvak van onderhavig onderzoek, werd, na raadpleging van het Raadgevend Comité, besloten de indiener van het verzoek niet als marktgericht bedrijf te erkennen, daar hij niet voldeed aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

2.   Individuele behandeling

(13)

Bij het vorige onderzoek werd ook vastgesteld dat de Chinese producenten/exporteurs die een individuele behandeling hadden aangevraagd niet voldeden aan de voorwaarden voor een individuele behandeling die zijn opgenomen in artikel 9, lid 5, van de basisverordening, om de redenen die zijn vermeld in de overwegingen 45, 46 en 47 van Verordening (EG) nr. 1095/2005.

(14)

De indiener van het verzoek behoorde tot de ondernemingen waarvoor bij het vorige onderzoek werd vastgesteld dat hij niet aan de voorwaarden voor een individuele behandeling voldeed en deze conclusie blijft geldig, ook voor het onderzoektijdvak van onderhavig onderzoek. Het bleek dat de Chinese producenten/exporteurs onderworpen waren aan een beduidende staatsinmenging bij het vaststellen van exportprijzen en -hoeveelheden van het betrokken product, zoals vermeld in overweging 13. De conclusie is derhalve dat de indiener van het verzoek niet aan de eisen voldoet om in het kader van dit onderzoek een individuele behandeling te verkrijgen.

3.   Conclusie

(15)

Gelet op het voorgaande kan de indiener van het verzoek als een marktgericht bedrijf worden beschouwd. Op grond hiervan werd geoordeeld dat de omstandigheden met betrekking tot dumping, wat de indiener van het verzoek betreft, niet aanmerkelijk zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie gedurende het onderzoektijdvak van het vorige onderzoek. De conclusie is derhalve dat de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van rijwielen uit China moet worden beëindigd zonder de thans geldende maatregelen te wijzigen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De procedure voor de eventuele herziening van het antidumpingrecht op rijwielen uit de Volksrepubliek China wordt hierbij beëindigd.

2.   Het definitieve antidumpingrecht, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1524/2000 wordt gehandhaafd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 228 van 9.9.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 71/97 (PB L 16 van 18.1.1997, blz. 55).

(3)  PB L 175 van 14.7.2000, blz. 39. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1095/2005 (PB L 183 van 14.7.2005, blz. 1).

(4)  PB C 44 van 19.2.2005, blz. 24.


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/24


VERORDENING (EG) Nr. 1893/2005 VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 november 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 18 november 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

56,5

204

39,1

999

47,8

0707 00 05

052

124,0

204

30,3

999

77,2

0709 90 70

052

108,7

204

76,2

999

92,5

0805 20 10

204

74,4

388

85,5

999

80,0

0805 20 30, 0805 20 50, 0805 20 70, 0805 20 90

052

67,6

624

113,6

999

90,6

0805 50 10

052

67,2

388

74,2

999

70,7

0806 10 10

052

110,8

400

241,9

508

275,3

720

86,9

999

178,7

0808 10 80

388

69,3

400

102,0

404

101,3

512

132,0

720

42,6

800

141,8

999

98,2

0808 20 50

052

95,1

720

67,8

999

81,5


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/26


VERORDENING (EG) Nr. 1894/2005 VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2005

tot vaststelling van een verbod op de visserij op heek in de ICES-gebieden V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV door vaartuigen die de vlag van Spanje voeren

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 26, lid 4,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 21, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (3) zijn de quota voor 2005 vastgesteld.

(2)

Uit door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van het in de bijlage vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage vermelde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, de betrokken, voor 2005 toegewezen quota volledig zijn opgebruikt.

(3)

Derhalve moet het worden verboden op dit bestand te vissen en vis uit dit bestand aan boord te houden, over te laden en aan te voeren,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het quotum dat voor 2005 aan de in de bijlage genoemde lidstaat is toegewezen voor de visserij op het in die bijlage vermelde bestand, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbod

De visserij op het in de bijlage vermelde bestand door vaartuigen die de vlag van de in die bijlage genoemde lidstaat voeren of daar geregistreerd zijn, is verboden met ingang van de in die bijlage opgenomen datum. Het is verboden om vis uit dit bestand, die vanaf die datum door deze vaartuigen is gevangen, aan boord te hebben, over te laden of aan te voeren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 november 2005.

Voor de Commissie

Jörgen HOLMQUIST

Directeur-generaal Visserij en maritieme zaken


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(3)  PB L 12 van 14.1.2005, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1300/2005 (PB L 207 van 10.8.2005, blz. 1).


BIJLAGE

Lidstaat

Spanje

Bestand

HKE/571214

Soort

Heek (Merluccius merluccius)

Zone

V b (wateren van de Gemeenschap), VI, VII, XII en XIV

Datum

4 november 2005


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/28


VERORDENING (EG) Nr. 1895/2005 VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2005

inzake de beperking van het gebruik van bepaalde epoxyderivaten in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (1), en met name op artikel 5, lid 1,

Na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om risico's voor de gezondheid van de mens en belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen te vermijden worden in Richtlijn 2002/16/EG van de Commissie van 20 februari 2002 betreffende het gebruik van bepaalde epoxyderivaten in materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (2) specifieke migratielimieten vastgesteld voor 2,2-bis(4-hydroxyfenyl)propaan-bis(2,3-epoxypropyl)ether („BADGE” d.w.z. Bisfenol-A-DiGlycidylEther), bis(hydroxyfenyl) methaan-bis(2,3-epoxypropyl)ethers („BFDGE” d.w.z. Bisfenol-F-DiGlycidylEther) en Novolac-glycidylethers („NOGE”) en sommige derivaten daarvan.

(2)

Richtlijn 2002/16/EG bepaalt dat het gebruik en/of de aanwezigheid van BFDGE en NOGE slechts tot en met 31 december 2004 mogen worden voortgezet. Voor BADGE is de overgangsperiode verlengd tot 31 december 2005 in afwachting van de verwachte indiening van nieuwe toxicologische gegevens en de beoordeling daarvan door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid („de Autoriteit”).

(3)

De voor BADGE vereiste toxicologische gegevens zijn ingediend. De Autoriteit heeft geconcludeerd dat BADGE, BADGE.H2O en BADGE.2H2O geen problemen opleveren wat carcinogeniteit en genotoxiciteit in vivo betreft en dat een toelaatbare dagelijkse inname (TDI) van 0,15 mg/kg lichaamsgewicht kan worden vastgesteld voor BADGE, BADGE.H2O en BADGE.2H2O. Daarom kan een hogere specifieke migratielimiet SML(T) voor BADGE, BADGE.H2O en BADGE.2H2O worden vastgesteld. Wat de chloorhydrinen van BADGE betreft, is de Autoriteit wegens het gebrek aan gegevens over genotoxiciteit in vivo van mening dat de huidige specifieke migratielimiet van 1 mg/kg levensmiddelen of simulanten voor levensmiddelen passend blijft.

(4)

De handel in en het gebruik van BADGE bevattende materialen en voorwerpen overeenkomstig deze verordening moeten daarom met ingang van 1 januari 2006 in de gehele Gemeenschap worden toegestaan.

(5)

De voor NOGE en BFDGE vereiste toxicologische gegevens zijn niet op tijd ingediend om de beoordeling daarvan door de Autoriteit en de voortzetting van het gebruik daarvan mogelijk te maken. Daarom zijn het gebruik en/of de aanwezigheid van BFDGE en NOGE overeenkomstig Richtlijn 2002/16/EG met ingang van 1 januari 2005 niet langer toegestaan. Het opmaken van de bestaande voorraden moet echter worden toegestaan.

(6)

Voor grote containers zijn het gebruik en/of de aanwezigheid van BADGE, NOGE en BFDGE toegestaan. De grote volume/oppervlakteverhouding van deze containers, het herhaald gebruik daarvan gedurende hun gehele levensduur, waardoor de migratie afneemt, en het feit dat zij gewoonlijk bij omgevingstemperatuur met levensmiddelen in aanraking komen, duiden erop dat het niet nodig is een migratielimiet voor in deze containers gebruikte BADGE, NOGE en BFDGE vast te stellen.

(7)

Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 moeten materialen en voorwerpen waarvoor specifieke maatregelen gelden, vergezeld gaan van een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat zij aan de erop van toepassing zijnde voorschriften voldoen. Deze eis is nog niet in Richtlijn 2002/16/EG opgenomen. Daarom is het nodig dat deze verplichting wordt ingevoerd en in een overgangsperiode wordt voorzien.

(8)

Gezien de vereiste wijzigingen en ter wille van de duidelijkheid moet Richtlijn 2002/16/EG door een nieuwe verordening worden vervangen.

(9)

In Richtlijn 2002/16/EG wordt bepaald dat de vereisten betreffende BADGE, BFDGE en NOGE niet van toepassing zijn op materialen en voorwerpen die vóór 1 maart 2003 in aanraking met levensmiddelen worden gebracht. Deze materialen en voorwerpen mogen verder in de handel worden gebracht, mits de afvuldatum daarop wordt vermeld. Deze datum mag worden vervangen door de datum van minimale houdbaarheid als bedoeld in Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (3) of een andere vermelding zoals het nummer van de partij, als voorgeschreven door Richtlijn 89/396/EEG van de Raad van 14 juni 1989 betreffende de vermeldingen of merktekens die het mogelijk maken de partij waartoe een levensmiddel behoort te identificeren (4) voor de in dergelijke materialen en voorwerpen verpakte levensmiddelen, mits een verband wordt gelegd tussen deze vermelding en de afvuldatum zodat de laatste steeds kan worden vastgesteld.

(10)

Richtlijn 2002/16/EG dient daarom te worden ingetrokken.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op materialen en voorwerpen, met inbegrip van actieve en intelligente materialen en voorwerpen die met levensmiddelen in contact komen, als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1935/2004, die worden vervaardigd met een of meer van de volgende stoffen of een of meer van deze stoffen bevatten:

a)

2,2-bis(4-hydroxyfenyl)propaan-bis(2,3-epoxypropyl)ether, hierna „BADGE” (CAS-nr. 001675-54-3) genoemd, en sommige derivaten daarvan;

b)

bis(hydroxyfenyl)methaan-bis(2,3-epoxypropyl)ethers, hierna „BFDGE” (CAS-nr. 039817-09-9) genoemd;

c)

andere Novolac-glycidylethers, hierna „NOGE” genoemd.

2.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „materialen en voorwerpen” verstaan:

a)

materialen en voorwerpen gemaakt van elke soort kunststof;

b)

materialen en voorwerpen voorzien van oppervlaktecoatings; en

c)

kleefmiddelen.

3.   Deze verordening is niet van toepassing op containers of opslagtanks met een inhoud van meer dan 10 000 liter of op pijpleidingen die daartoe behoren of daarop zijn aangesloten, welke zijn voorzien van speciale coatings genaamd „heavy-duty coatings”.

Artikel 2

BADGE

Bij de materialen en voorwerpen mogen de in bijlage I vermelde stoffen niet vrijkomen in een hoeveelheid die de in die bijlage vastgelegde limieten overschrijdt.

Artikel 3

BFDGE

Het gebruik en/of de aanwezigheid van BFDGE bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen worden verboden.

Artikel 4

NOGE

Het gebruik en/of de aanwezigheid van NOGE bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen worden verboden.

Artikel 5

Schriftelijke verklaring

BADGE bevattende materialen en voorwerpen en de derivaten daarvan gaan, wanneer zij worden verkocht en deze verkoop niet in de detailhandel plaatsvindt, vergezeld van een schriftelijke verklaring overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1935/2004.

Er is adequate documentatie beschikbaar, waaruit blijkt dat aan deze verplichting voldaan is. Deze documentatie wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.

Artikel 6

Overgangsbepalingen

1.   De artikelen 2, 3 en 4 zijn niet van toepassing op materialen en voorwerpen, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b) en c), die vóór 1 maart 2003 in aanraking met levensmiddelen worden gebracht.

2.   De artikelen 3 en 4 zijn niet van toepassing op materialen en voorwerpen die aan Richtlijn 2002/16/EG voldoen en vóór 1 januari 2005 in aanraking met levensmiddelen worden gebracht.

3.   Artikel 5 is niet van toepassing op materialen en voorwerpen, als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a), b) en c), die vóór 1 januari 2007 in aanraking met levensmiddelen worden gebracht.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde materialen en voorwerpen mogen in de handel worden gebracht, mits de afvuldatum op de materialen en voorwerpen wordt vermeld. De afvuldatum mag door een andere vermelding worden vervangen, mits deze de vaststelling van de afvuldatum mogelijk maakt. Op verzoek wordt de afvuldatum bekendgemaakt aan de bevoegde autoriteiten en aan elke persoon die de vereisten van deze verordening handhaaft.

5.   De leden 1 tot en met 4 zijn van toepassing onverminderd de vereisten van Richtlijn 2000/13/EG.

Artikel 7

Intrekking

Richtlijn 2002/16/EG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 november 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.

(2)  PB L 51 van 22.2.2002, blz. 27. Verordening gewijzigd bij Richtlijn 2004/13/EG (PB L 27 van 30.1.2004, blz. 46).

(3)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15).

(4)  PB L 186 van 30.6.1989, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/11/EEG (PB L 65 van 11.3.1992, blz. 32).


BIJLAGE 1

Specifieke migratielimiet voor BADGE en bepaalde derivaten daarvan

1.   De som van de migraties van de volgende stoffen:

a)

BADGE [= 2,2-bis(4-hydroxyfenyl)propaan-bis(2,3-epoxypropyl)ether] (CAS-nr. 001675-54-3),

b)

BADGE.H2O (CAS-nr. 076002-91-0),

c)

BADGE.2H2O (CAS-nr. 005581-32-8)

mag de volgende limieten niet overschrijden:

9 mg/kg in levensmiddelen of in simulanten voor levensmiddelen, of

9 mg/6 dm2 overeenkomstig de gevallen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2002/72/EG van de Commissie (1).

2.   De som van de migraties van de volgende stoffen:

a)

BADGE.HCl (CAS-nr. 013836-48-1),

b)

BADGE.2HCl (CAS-nr. 004809-35-2),

c)

BADGE.H2O.HCl (CAS-nr. 227947-06-0)

mag de volgende limieten niet overschrijden:

1 mg/kg in levensmiddelen of in simulanten voor levensmiddelen, of

1 mg/6 dm2 overeenkomstig de gevallen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2002/72/EG.

3.   De migratieproeven moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van Richtlijn 82/711/EEG van de Raad (2), alsook van Richtlijn 2002/72/EEG.


(1)  PB L 39 van 13.2.2003, blz. 1.

(2)  PB L 297 van 23.10.1982, blz. 26.


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 2002/16/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2004/13/EG

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage II


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/33


VERORDENING (EG) Nr. 1896/2005 VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2005

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 887/2005 tot opening van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad bedoelde crisisdistillatie voor bepaalde soorten wijn in Griekenland

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), en met name op artikel 33, lid 1, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 887/2005 van de Commissie (2) is de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1493/1999 bedoelde crisisdistillatie geopend voor bepaalde soorten in Griekenland geproduceerde wijn.

(2)

Aangezien het de eerste keer is dat in Griekenland een crisisdistillatiemaatregel wordt toegepast, zijn er een aantal technische aanloopproblemen gerezen. Producenten die belangstelling hebben voor de regeling, lopen het gevaar hun wijn niet binnen de gestelde termijn voor distillatie te kunnen leveren. Daarom moet, met het oog op de doeltreffendheid van de maatregel, de in de Verordening (EG) nr. 887/2005 vastgestelde periode voor het leveren van de wijn worden verlengd tot 31 januari 2006.

(3)

Verordening (EG) nr. 887/2005 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Met het oog op de continuïteit van de maatregel moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 15 november 2005.

(5)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 4 van Verordening (EG) nr. 887/2005 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De hoeveelheden wijn waarvoor goedgekeurde contracten zijn gesloten, worden uiterlijk op 31 januari 2006 aan de distilleerderijen geleverd. De geproduceerde alcohol wordt uiterlijk op 15 maart 2006 aan het interventiebureau geleverd overeenkomstig artikel 6, lid 1.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 15 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 november 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 179 van 14.7.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 148 van 11.6.2005, blz. 34.


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/34


VERORDENING (EG) Nr. 1897/2005 VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 22,102 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 19 november 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 november 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/35


RICHTLIJN 2005/79/EG VAN DE COMMISSIE

van 18 november 2005

tot wijziging van Richtlijn 2002/72/EG inzake materialen en voorwerpen van kunststof, bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (1), en met name op artikel 5, lid 2,

Na raadpleging van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2002/72/EG van de Commissie (2) is een lijst vastgesteld van monomeren en andere uitgangsstoffen die bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof mogen worden gebruikt. Op grond van nieuwe informatie over de risicobeoordeling van dergelijke stoffen moeten bepaalde monomeren die voorlopig op nationaal niveau waren toegelaten en een aantal nieuwe monomeren in de communautaire lijst van toegestane stoffen in die richtlijn worden opgenomen.

(2)

Richtlijn 2002/72/EG bevat ook een onvolledige lijst met additieven die bij de vervaardiging van materialen en voorwerpen van kunststof mogen worden gebruikt. Die lijst moet worden gewijzigd om daaraan andere door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna „de Autoriteit” genoemd) beoordeelde additieven toe te voegen.

(3)

Voor bepaalde stoffen dienen de reeds op communautair niveau vastgestelde beperkingen in het licht van de nieuwe beschikbare informatie te worden aangepast. Met name voor geëpoxideerde sojaolie (ESBO) heeft de Autoriteit aanbevolen de specifieke migratielimiet (SML) te verlagen voor die stof bevattende pvc-pakkingen die worden gebruikt voor het afdichten van glazen recipiënten die volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bevatten of die bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters bevatten. De Autoriteit wees er immers op dat de blootstelling van zuigelingen die regelmatig dergelijke levensmiddelen eten de TDI kan overschrijden. Daarom wordt voor deze bijzondere toepassingen de SML voor ESBO verlaagd van 60 tot 30 mg/kg levensmiddelen of simulanten voor levensmiddelen, terwijl hij ongewijzigd blijft voor alle andere toepassingen.

(4)

Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor pvc-pakkingen die geëpoxideerde sojaolie bevatten, die worden gebruikt voor het afdichten van glazen recipiënten en in aanraking worden gebracht met levensmiddelen vóór 19 november 2006.

(5)

Richtlijn 2002/72/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlagen II, III, V en VI bij Richtlijn 2002/72/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen I tot en met IV bij deze richtlijn.

Artikel 2

Pvc-pakkingen die geëpoxideerde sojaolie met referentienummer 88640 in deel A van bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG bevatten, die worden gebruikt voor het afdichten van glazen recipiënten die volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bevatten, als omschreven in Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie (3), of die bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters bevatten, als omschreven in Richtlijn 96/5/EG van de Commissie (4), die vóór 19 november 2006 zijn afgevuld en die voldoen aan de beperkingen en/of specificaties van deel A van bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/19/EG, mogen verder in de handel worden gebracht, mits de afvuldatum op de materialen en voorwerpen wordt vermeld.

De afvuldatum mag worden vervangen door een andere vermelding, op voorwaarde dat aan de hand van die vermelding de afvuldatum kan worden vastgesteld. Op verzoek wordt de afvuldatum bekendgemaakt aan de bevoegde autoriteiten en aan elke persoon die de vereisten van deze richtlijn handhaaft.

De leden 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en van de Raad (5).

Artikel 3

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 19 november 2006 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen zodanig toe dat:

a)

de handel in en het gebruik van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen en die aan deze richtlijn voldoen, met ingang van 19 november 2006 zijn toegestaan;

b)

de vervaardiging en de invoer in de Gemeenschap van materialen en voorwerpen van kunststof die bestemd zijn om met levensmiddelen in aanraking te komen, maar die niet aan deze richtlijn voldoen, met ingang van 19 november 2007 verboden zijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 november 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.

(2)  PB L 220 van 15.8.2002, blz. 18. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/19/EG (PB L 71 van 10.3.2004, blz. 8).

(3)  PB L 175 van 4.7.1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/14/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 37).

(4)  PB L 49 van 28.2.1996, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/13/EG (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 33).

(5)  PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/89/EG (PB L 308 van 25.11.2003, blz. 15).


BIJLAGE I

Bijlage II bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 2 van de algemene inleiding wordt vervangen door:

„2.

De volgende stoffen worden niet opgenomen, ook als zij bewust worden gebruikt en worden toegelaten:

a)

aluminium-, ammonium-, calcium-, ijzer-, magnesium-, kalium- en natriumzouten (met inbegrip van dubbelzouten en zure zouten) van de toegelaten zuren, fenolen en alcoholen. In de lijst zijn echter namen opgenomen als „… zuur, zouten” of „… zuren, zouten” als het desbetreffende vrije zuur of de desbetreffende vrije zuren niet wordt of worden genoemd;

b)

zinkzouten (met inbegrip van dubbelzouten en zure zouten) van de toegelaten zuren, fenolen en alcoholen. Voor deze zouten is een groeps-SML = 25 mg/kg (uitgedrukt als Zn) van toepassing. Dezelfde beperking voor Zn geldt voor:

i)

stoffen die in de lijst zijn opgenomen onder namen als „… zuur, zouten” of „… zuren, zouten” als het desbetreffende vrije zuur of de desbetreffende vrije zuren niet wordt of worden genoemd,

ii)

stoffen als bedoeld in noot 38 van bijlage VI.”.

2)

Deel A wordt als volgt gewijzigd:

a)

In de tabel worden in numerieke volgorde de volgende regels ingevoegd:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„11005

012542-30-2

Dicyclopentenylacrylaat

QMA = 0,05 mg/6 dm2

11500

000103-11-7

2-Ethylhexylacrylaat

SML = 0,05 mg/kg

12786

000919-30-2

3-Aminopropyltriethoxysilaan

Extraheerbaar restgehalte van 3-aminopropyltriethoxysilaan minder dan 3 mg/kg vulstof. Alleen voor gebruik voor de reactieve oppervlaktebehandeling van anorganische vulstoffen

13317

132459-54-2

N,N′-Bis[4-(ethoxycarbonyl)fenyl]-1,4,5,8-nafaleentetracarboxydiimide

SML = 0,05 mg/kg. Zuiverheid > 98,1 % (m/m). Alleen voor gebruik als comonomeer (max. 4 %) voor polyesters (PET, PBT)

14260

000502-44-3

Caprolacton

SML = 0,05 mg/kg (uitgedrukt als de som van caprolacton en 6-hydroxyhexaanzuur)

16955

000096-49-1

Ethyleencarbonaat

Restgehalte = 5 mg/kg hydrogel bij een verhouding van 1 kg levensmiddel op ten hoogste 10 g hydrogel. Het hydrolysaat bevat ethyleenglycol met een SML = 30 mg/kg

21370

010595-80-9

2-Sulfoethylmethacrylaat

QMA = NA (DG = 0,02 mg/6 dm2)

22210

000098-83-9

alfa-Methylstyreen

SML = 0,05 mg/kg

22932

001187-93-5

Perfluormethyl-perfluorvinylether

SML = 0,05 mg/kg. Alleen voor gebruik voor anti-kleefcoatings

24903

068425-17-2

Stropen, gehydrolyseerd zetmeel, gehydrogeneerd

Volgens specificatie in bijlage V

25540

000528-44-9

Trimellietzuur

SML(T) = 5 mg/kg (35)

25550

000552-30-7

Trimellietzuuranhydride

SML(T) = 5mg/kg (35) (uitgedrukt als trimellietzuur)”

b)

In de volgende regels wordt de inhoud van de kolommen „CAS-nr.” en „Beperkingen en/of specificaties” vervangen door:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„10690

000079-10-7

Acrylzuur

SML(T) = 6 mg/kg (36)

10750

002495-35-4

Benzylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

10780

000141-32-2

n-Butylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

10810

002998-08-5

sec-Butylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

10840

001663-39-4

tert-Butylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11470

000140-88-5

Ethylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11590

000106-63-8

Isobutylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11680

000689-12-3

Isopropylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11710

000096-33-3

Methylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11830

000818-61-1

Ethyleenglycolmonoacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11890

002499-59-4

n-Octylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

11980

000925-60-0

Propylacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (36)

13720

000110-63-4

1,4-Butaandiol

SML(T) = 5 mg/kg (24)

20020

000079-41-4

Methacrylzuur

SML(T) = 6 mg/kg (37)

20080

002495-37-6

Benzylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

20110

000097-88-1

Butylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

20140

002998-18-7

sec-Butylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

20170

000585-07-9

tert-Butylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

20890

000097-63-2

Ethylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21010

000097-86-9

Isobutylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21100

004655-34-9

Isopropylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21130

000080-62-6

Methylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21190

000868-77-9

Ethyleenglycolmonomethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21280

002177-70-0

Fenylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21340

002210-28-8

Propylmethacrylaat

SML(T) = 6 mg/kg (37)

21460

000760-93-0

Methacrylzuuranhydride

SML(T) = 6 mg/kg (37)

24190

008050-09-7

Houthars

Zie „Colofonium” (Ref.-nr. 24100)”

c)

De volgende regel wordt geschrapt:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„11000

050976-02-8

Dicyclopentadienylacrylaat

QMA = 0,05 mg/6 dm2

3)

In deel B worden de volgende regels geschrapt:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„11500

000103-11-7

2-Ethylhexylacrylaat

 

14260

000502-44-3

Caprolacton

 

21370

010595-80-9

2-Sulfoethylmethacrylaat

 

22210

000098-83-9

alfa-Methylstyreen

 

25540

000528-44-9

Trimellietzuur

QM(T) = 5 mg/kg in EP

25550

000552-30-7

Trimellietzuuranhydride

QM(T) = 5 mg/kg in EP (uitgedrukt als trimellietzuur)”


BIJLAGE II

Bijlage III bij Richtlijn 2002/72/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt 2 wordt vervangen door:

„2.

De volgende stoffen worden niet opgenomen, ook als zij bewust wordt gebruikt en worden toegelaten:

a)

aluminium-, ammonium-, calcium-, ijzer-, magnesium-, kalium- en natriumzouten (met inbegrip van dubbelzouten en zure zouten) van de toegelaten zuren, fenolen en alcoholen. In de lijst zijn echter namen opgenomen als „… zuur, zouten” of „… zuren, zouten” als het desbetreffende vrije zuur of de desbetreffende vrije zuren niet wordt of worden genoemd;

b)

zinkzouten (met inbegrip van dubbelzouten en zure zouten) van de toegelaten zuren, fenolen en alcoholen. Voor deze zouten is een groeps-SML = 25 mg/kg (uitgedrukt als Zn) van toepassing. Dezelfde beperking voor Zn geldt voor:

i)

stoffen die in de lijst zijn opgenomen onder namen als „… zuur, zouten” of „… zuren, zouten” als het desbetreffende vrije zuur of de desbetreffende vrije zuren niet wordt of worden genoemd,

ii)

stoffen als bedoeld in noot 38 van bijlage VI.”.

2)

Deel A wordt als volgt gewijzigd:

a)

De volgende regels worden in numerieke volgorde ingevoegd:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„30340

330198-91-9

12-(Acetoxy)stearinezuur, 2,3-bis(acetoxy)propylester

 

30401

Geacetyleerde mono- en diglyceriden van vetzuren

 

31542

174254-23-0

Acrylzuur, methylester, telomeer met 1-dodecaanthiol, C16-C18-alkylesters

QM=0,5 % (m/m) in EP

43480

064365-11-3

Houtskool, geactiveerd

Volgens specificatie in bijlage V, deel B

62245

012751-22-3

IJzerfosfide

Alleen voor PET-polymeren en -copolymeren

64990

025736-61-2

Maleïnezuuranhydride-styreen, copolymeer, natriumzout

Volgens specificatie in bijlage V

66905

000872-50-4

N-Methylpyrrolidon

 

66930

068554-70-1

Methylsilsesquioxaan

Restmonomeer in methylsilsesquioxaan: < 1mg methyltrimethoxysilaan /kg methylsilsesquioxaan

67155

Mengsel van 4-(2-benzoxazolyl)-4′-(5-methyl-2-benzoxazolyl)stilbeen, 4,4′-bis(2-benzoxazolyl)stilbeen en 4,4′-bis(5-methyl-2-benzoxazolyl)stilbeen

Ten hoogste 0,05 % m/m (hoeveelheid gebruikte stof/hoeveelheid formulering) Volgens specificatie in bijlage V

76415

019455-79-9

Pimelinezuur, calciumzout

 

76815

Polyester van adipinezuur met glycerol of pentaerytritol, esters met onvertakte C12-C22-vetzuren met een even aantal koolstofatomen

Volgens specificatie in bijlage V

76845

031831-53-5

Polyester van 1,4-butaandiol met caprolacton

Volgens specificatie in bijlage V

77370

070142-34-6

Polyethyleenglycol-30-dipolyhydroxystearaat

 

79600

009046-01-9

Polyethyleenglycoltridecyletherfosfaat

SML = 5 mg/kg. Alleen voor materialen en voorwerpen bestemd om met waterige levensmiddelen in aanraking te komen. Volgens specificatie in bijlage V

80000

009002-88-4

Polyethyleenwas

 

81060

009003-07-0

Polypropyleenwas”.

 

b)

In de volgende regels wordt de inhoud van de kolommen „Naam” en „Beperkingen en/of specificaties” vervangen door:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„30080

004180-12-5

Koperacetaat

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

35760

001309-64-4

Antimoontrioxide

SML = 0,04 mg/kg (39) (uitgedrukt als antimoon)

40580

000110-63-4

1,4-Butaandiol

SML(T) = 5 mg/kg (24)

42320

007492-68-4

Kopercarbonaat

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

45195

007787-70-4

Koperbromide

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

45200

001335-23-5

Koperjodide

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

53610

054453-03-1

Koperethyleendiaminetetraacetaat

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

81515

087189-25-1

Poly(zinkglycerolaat)

SML(T) = 25 mg/kg (38) (als zink)

81760

Poeders, schilfers en vezels van brons, koper, messing, roestvast staal en tin en legeringen van koper, tin en ijzer

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

88640

008013-07-08

Sojaolie, geëpoxideerd

SML= 60 mg/kg. Voor pvc-pakkingen die worden gebruikt voor het afdichten van glazen recipiënten die volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding bevatten, als omschreven in Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie, of die bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters bevatten, als omschreven in Richtlijn 96/5/EG van de Commissie, wordt de SML evenwel verlaagd tot 30 mg/kg

89200

007617-31-4

Koperstearaat

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

92030

010124-44-4

Kopersulfaat

SML(T) = 5 mg/kg (7) (uitgedrukt als koper)

96190

020427-58-1

Zinkhydroxide

SML(T) = 25 mg/kg (38) (als zink)

96240

001314-13-2

Zinkoxide

SML(T) = 25 mg/kg (38) (als zink)

96320

001314-98-3

Zinksulfide

SML(T) = 25 mg/kg (38) (als zink)”.

c)

De volgende regels worden geschrapt:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„30400

Acetoglyceriden

 

38320

005242-49-9

4-(2-Benzoxazolyl)-4′-(5-methyl-2-benzoxazolyl)stilbeen

Volgens specificatie in bijlage V”.

3)

Deel B wordt als volgt gewijzigd:

a)

De volgende regels worden in numerieke volgorde ingevoegd:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„31500

025134-51-4

Acrylzuur, 2-ethylhexylacrylaat, copolymeer

SML(T) = 6 mg/kg (36) (uitgedrukt als acrylzuur) en SML = 0,05 mg/kg (uitgedrukt als ethylhexylacrylaat)

38505

351870-33-2

cis-endo-Bicyclo[2.2.1]heptaan-2,3-dicarbonzuur, dinatriumzout

SML = 5 mg/kg. Niet voor gebruik met polyethyleen dat in aanraking komt met zure levensmiddelen. Zuiverheid ≥ 96 %

38940

110675-26-8

2,4-Bis(dodecylthiomethyl)-6-methylfenol

SML(T) = 5 mg/kg (40)

49595

057583-35-4

Dimethyltin-bis(ethylhexylmercaptoacetaat)

SML(T) = 0,18 mg/kg (16) (uitgedrukt als tin)

63940

008062-15-5

Ligninesulfonzuur

SML= 0,24 mg/kg en alleen voor gebruik als dispergeermiddel voor kunststofdispersies

66350

085209-93-4

2,2′-Methyleenbis(4,6-di-tert-butylfenyl)lithiumfosfaat

SML = 5 mg/kg en SML(T)= 0,6 mg/kg (8) (uitgedrukt als lithium)

67515

057583-34-3

Monomethyltin-tris(ethylhexylmercaptoacetaat)

SML(T) = 0,18 mg/kg (16) (uitgedrukt als tin)

69160

014666-94-5

Oliezuur, kobaltzout

SML(T) = 0,05 mg/kg (14) (uitgedrukt als kobalt)

76681

Polycyclopentadieen, gehydrogeneerd

SML = 5 mg/kg (1)

85950

037296-97-2

Magnesiumnatriumfluoridesilicaat

SML = 0,15 mg/kg (uitgedrukt als fluoride). Alleen voor gebruik in lagen van meerlagige materialen die niet direct in aanraking komen met levensmiddelen

95265

227099-60-7

1,3,5-Tris(4-benzoylfenyl)benzeen

SML = 0,05 mg/kg”.

b)

In de volgende regels wordt de inhoud van de kolommen „Naam” en „Beperkingen en/of specificaties” vervangen door:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„40020

110553-27-0

2,4-Bis(octylthiomethyl)-6-methylfenol

SML(T) = 5 mg/kg (40)

50160

Di-n-octyltin-bis(n-alkyl(C10-C16)mercaptoacetaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50240

010039-33-5

Di-n-octyltin-bis(2-ethylhexylmaleaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50320

015571-58-1

Di-n-octyltin-bis(2-ethylhexylmercaptoacetaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50360

Di-n-octyltin-bis(ethylmaleaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50400

033568-99-9

Di-n-octyltin-bis(isooctylmaleaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50480

026401-97-8

Di-n-octyltin-bis(isooctylmercaptoacetaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50560

Di-n-octyltin-1,4-butaandiol-bis (mercaptoacetaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50640

003648-18-8

Di-n-octyltindilauraat

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50720

015571-60-5

Di-n-octyltindimaleaat

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50800

Di-n-octyltindimaleaat, veresterd

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50880

Di-n-octyltindimaleaat, polymeren (n = 2-4)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

50960

069226-44-4

Di-n-octyltin-ethyleenglycol-bis (mercaptoacetaat)

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

51040

015535-79-2

Di-n-octyltinmercaptoacetaat

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

51120

Di-n-octyltin-thiobenzoaat-2-ethylhexylmercaptoacetaat

SML(T) = 0,006 mg/kg (17) (uitgedrukt als tin)

67180

Mengsel van (50 % m/m) n-decyl-n-octylftalaat, (25 % m/m) di-n-decylftalaat, (25 % m/m) di-n-octylftalaat

SML = 5 mg/kg (1)”.

c)

De volgende regel wordt geschrapt:

Ref.-nr.

CAS-nr.

Naam

Beperkingen en/of specificaties

(1)

(2)

(3)

(4)

„76680

068132-00-3

Polycyclopentadieen, gehydrogeneerd

SML = 5 mg/kg (1)”.


BIJLAGE III

In deel B van bijlage V worden de volgende regels in numerieke volgorde ingevoegd:

Ref.-nr.

ANDERE SPECIFICATIES

„24903

Stropen, gehydrolyseerd zetmeel, gehydrogeneerd

Overeenkomstig de zuiverheidseisen voor maltitolstroop E 965(ii) (Richtlijn 95/31/EG van de Commissie (PB L 178 van 28.7.1995, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/46/EG (PB L 114 van 21.4.2004, blz. 15))

43480

Houtskool, geactiveerd

Alleen voor gebruik in PET met maximaal 10 mg/kg polymeer. Dezelfde zuiverheidseisen als voor carbo medicinalis (E 153), als vastgesteld in Richtlijn 95/45/EG (PB L 226 van 22.9.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/47/EG (PB L 113 van 20.4.2004, blz. 24), met uitzondering van het asgehalte, dat maximaal 10 % (m/m) kan bedragen.

64990

Maleïnezuuranhydride-styreen, copolymeer, natriumzout

Molecuulgewicht-fractie < 1 000 is lager dan 0,05 % (m/m)

67155

Mengsel van 4-(2-benzoxazolyl)-4'-(5-methyl-2-benzoxazolyl)stilbeen, 4,4'-bis(2-benzoxazolyl)stilbeen en 4,4'-bis(5-methyl-2-benzoxazolyl)stilbeen

Mengsel verkregen bij het vervaardigingsproces in de typische verhouding van (58-62 %): (23-27 %):(13-17 %).

76845

Polyester van 1,4-butaandiol met caprolacton

Molecuulgewicht-fractie < 1 000 is lager dan 0,05 % (m/m)

76815

Polyester van adipinezuur met glycerol of pentaerytritol, esters met onvertakte C12-C22-vetzuren met een even aantal koolstofatomen

Molecuulgewicht-fractie < 1 000 is lager dan 5 % (m/m)

79600

Polyethyleenglycoltridecyletherfosfaat

Polyethyleenglycol (EO ≤ 11)-tridecyletherfosfaat (mono- en dialkylester) met maximaal 10 % polyethyleenglycol (EO ≤ 11)-tridecylether”


BIJLAGE IV

Bijlage VI wordt gewijzigd als volgt:

1)

De noten (8), (14) en (16) worden vervangen door:

„(8)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 38000, 42400, 64320, 66350, 67896, 73040, 85760, 85840, 85920 en 95725 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.

(14)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 44960, 68078, 69160, 82020 en 89170 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.

(16)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 49595, 49600, 67520, 67515 en 83599 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.”.

2)

De volgende noten worden toegevoegd:

„(35)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 25540 en 25550 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.

(36)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 10690, 10750, 10780, 10810, 10840, 11470, 11590, 11680, 11710, 11830, 11890, 11980 en 31500 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.

(37)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 20020, 20080, 20110, 20140, 20170, 20890, 21010, 21100, 21130, 21190, 21280, 21340 en 21460 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.

(38)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 81515, 96190, 96240 and 96320 genoemde stoffen alsook zinkzouten (met inbegrip van dubbelzouten en zure zouten) van de toegelaten zuren, fenolen en alcoholen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden. Dezelfde limiet voor Zn geldt voor de stoffen die in de lijst zijn opgenomen onder namen als „… zuur, zouten” of „… zuren, zouten” als het desbetreffende vrije zuur of de desbetreffende vrije zuren niet wordt of worden genoemd,

(39)

De migratielimiet mag bij zeer hoge temperatuur worden overschreden.

(40)

In dit specifieke geval betekent SML(T) dat de som van de migratie van de onder de referentienummers 38940 en 40020 genoemde stoffen de desbetreffende limiet niet mag overschrijden.”.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Raad

19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/46


BESLUIT VAN DE RAAD

van 14 november 2005

betreffende de sluiting van de Internationale Overeenkomst van 2005 voor olijfolie en tafelolijven

(2005/800/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft de Commissie op 25 november 2003 toestemming gegeven om namens de Gemeenschap te onderhandelen over de herziening van de in 1993 gewijzigde en verlengde en voor het laatst in 2004 verlengde Internationale Overeenkomst van 1986 voor olijfolie en tafelolijven.

(2)

Op 29 april 2005 is de nieuwe Internationale Overeenkomst voor olijfolie en tafelolijven vastgesteld door de Conferentie van de Verenigde Naties voor de onderhandelingen over een overeenkomst ter opvolging van de bestaande Internationale Overeenkomst van 1986 voor olijfolie en tafelolijven.

(3)

De Internationale Overeenkomst van 2005 voor olijfolie en tafelolijven bevordert de internationale samenwerking en draagt bij tot de ontwikkeling en de stabiliteit van de markten voor de betrokken producten en tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van het gemeenschappelijk handelsbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

(4)

Het is derhalve in het belang van de Gemeenschap de Overeenkomst van 2005 goed te keuren,

BESLUIT:

Artikel 1

De Internationale Overeenkomst van 2005 voor olijfolie en tafelolijven wordt namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

De tekst van de Overeenkomst is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd om de personen aan te wijzen die bevoegd zijn om de overeenkomst te ondertekenen, teneinde aldus tot uitdrukking te brengen dat de Gemeenschap ermee instemt door die Overeenkomst gebonden te zijn, overeenkomstig artikel 39, lid 2, onder a) (1).

Gedaan te Brussel, 14 november 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

T. JOWELL


(1)  De datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst zal door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt worden in het Publicatieblad van de Europese Unie.


CONFERENTIE VAN DE VERENIGDE NATIES INZAKE HANDEL EN ONTWIKKELING (Unctad)

INTERNATIONALE OVEREENKOMST VAN 2005 VOOR OLIJFOLIE EN TAFELOLIJVEN

Image

VERENIGDE NATIES

Genève, 2005

OPMERKING

De codes van de documenten van de Verenigde Naties bestaan uit hoofdletters, gecombineerd met cijfers. Het voorkomen van een dergelijke code in het onderhavige document wijst erop dat het betrokken stuk door de Verenigde Naties is opgesteld.

TD/OLIVE OIL.10/6

DE PARTIJEN BIJ DEZE OVEREENKOMST,

BENADRUKKENDE dat de olijventeelt bepalend is voor het levensonderhoud en de levensstandaard van miljoenen gezinnen, die afhankelijk zijn van de maatregelen die worden genomen om het verbruik van olijfproducten te handhaven en te bevorderen en de wereldeconomie voor dergelijke producten te versterken,

OVERWEGENDE dat de olijfboom wegens zijn blijvende karakter onmisbaar is voor het onderhoud en de instandhouding van de bodem, van essentieel belang is voor de ontwikkeling van bodems die niet geschikt zijn voor andere gewassen, en zelfs bij niet-intensieve exploitatie gunstig reageert op elke verbetering van de teeltmethode,

OVERWEGENDE dat olijfolie en tafelolijven in de streken waarin deze teelt reeds lange tijd wordt beoefend, zeer belangrijke basisproducten zijn en basisbestanddelen vormen van het mediterrane dieet en sinds kort ook van andere voedingspatronen,

OVERWEGENDE dat het onregelmatige verloop van de olijventeelt bijzondere moeilijkheden veroorzaakt, die niet alleen ernstig nadeel kunnen berokkenen aan de producenten en consumenten, maar ook het op economische ontwikkeling gerichte algemene beleid in gevaar kunnen brengen in de landen waar de olijventeelt reeds lange tijd wordt beoefend,

BENADRUKKENDE dat de olijventeelt uitermate belangrijk is voor de economie van een groot aantal landen;

OVERWEGENDE dat de maatregelen, die moeten worden afgestemd op de specifieke kenmerken van de olijventeelt en van de markt voor de producten ervan, verder reiken dan de nationale grenzen en dat internationale samenwerking daarom geboden is;

VAN OORDEEL ZIJNDE dat de werkzaamheden die uitgemond zijn in de Overeenkomst van 1956 en in de in 1993 gewijzigde Overeenkomst van 1986, moeten worden voortgezet en ontwikkeld en dat het noodzakelijk is om, gezien de veranderingen in de sector, te onderhandelen over een nieuwe bijgewerkte Overeenkomst;

REKENING HOUDENDE MET de bepalingen van de Consensus van São Paulo die is bereikt tijdens de elfde vergadering van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (Unctad),

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK I

Algemene doelstellingen

Artikel 1

Algemene doelstellingen

Met deze Overeenkomst worden de onderstaande algemene doelstellingen beoogd.

1)

Inzake internationale technische samenwerking:

het bevorderen van internationale samenwerking met het oog op een geïntegreerde duurzame ontwikkeling van de mondiale olijventeelt;

het bevorderen van de coördinatie van het beleid inzake de productie, de verwerking en behandeling alsmede de opslag en de afzet van olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven;

het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling en het bevorderen van technologieoverdracht en opleiding in de sector olijfproducten met onder meer als doel de olijventeelt en de in deze sector actieve bedrijven te moderniseren en de kwaliteit van de productie te verbeteren;

het leggen van de basis voor internationale samenwerking in de internationale handel in olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven met als doel om, met inachtneming van de desbetreffende internationale overeenkomsten en akkoorden, nauw samen te werken met de vertegenwoordigers van de verschillende actoren in de sector olijfproducten;

het voortzetten van inspanningen en maatregelen om de productkwaliteit te verbeteren en onder de aandacht te brengen;

het voortzetten van inspanningen en maatregelen om, met name met het oog op de bescherming en instandhouding van het milieu, de interactie tussen de olijventeelt en het milieu te verbeteren;

het bestuderen en stimuleren van methoden om de van de olijfboom afgeleide producten volledig te benutten;

het organiseren van acties voor het behoud van de genetische bronnen van olijfbomen.

2)

Inzake de regularisering van het internationale handelsverkeer in olijfproducten:

het voortzetten van de samenwerking op het gebied van fysico-chemische en sensorische tests om zo de kennis over de samenstelling en de kwaliteitskenmerken van olijfproducten uit te breiden en uiteindelijk internationale normen vast te stellen inzake:

controle van de productkwaliteit,

eerlijke internationale handel,

bescherming van de rechten van de consument,

preventie van frauduleuze praktijken;

het vergemakkelijken van het onderzoek en de toepassing van maatregelen om de nationale en internationale regels inzake met name de afzet van olijfolie en tafelolijven te harmoniseren;

het stimuleren van de harmonisatie van de criteria ter definiëring van geografische aanduidingen die de leden toekennen met het oog op de internationale bescherming van dergelijke producten;

het leggen van de basis voor internationale samenwerking ter voorkoming en, in voorkomend geval, bestrijding van frauduleuze praktijken in de internationale handel in voor consumptie geschikte olijfproducten, door middel van nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van de verschillende actoren in de sector olijfproducten.

3)

Inzake de uitbreiding van de internationale handel in olijfproducten en de bevordering van de verkoop deze producten:

het bevorderen van acties op de gebieden productie, verbruik en internationale handel, die bevorderlijk zijn voor de harmonieuze en duurzame uitbreiding van de mondiale olijfproductensector, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle instrumenten die de Internationale Olijfolieraad ter beschikking heeft en waarbij aandacht wordt besteedt aan de wisselwerking tussen de drie genoemde gebieden;

het vergemakkelijken van het onderzoek en de toepassing van maatregelen voor het tot stand brengen van een evenwicht tussen productie en verbruik en het vaststellen van informatie- en overlegprocedures ter verbetering van de markttransparantie;

het ten uitvoer leggen van maatregelen die gericht zijn op de uitbreiding van de internationale handel in olijfproducten en het vaststellen van maatregelen om het verbruik van olijfolie en tafelolijven te verhogen;

het uitvoeren van acties om de kennis over de nutritieve, therapeutische en andere eigenschappen van olijfolie en tafelolijven te vergroten;

het behouden en verstevigen van de positie van de Internationale Olijfolieraad als een forum voor alle marktdeelnemers uit de sector en als een mondiaal documentatie- en informatiecentrum over de olijfboom en de producten ervan.

HOOFDSTUK II

Definities

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder:

1)

„Internationale Olijfolieraad”: de in artikel 3, lid 1, vermelde internationale organisatie die is opgericht met het oog op de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst;

2)

„Ledenraad”: het besluitvormingsorgaan van de Internationale Olijfolieraad;

3)

„lid”: een partij bij deze Overeenkomst;

4)

„olijfolie”: olie die uitsluitend wordt verkregen uit vruchten van de olijfboom, met uitsluiting van olie verkregen door het gebruik van oplosmiddelen of herverestering en van alle mengsels met olie van een andere soort;

5)

„tafelolijven”: het product dat wordt verkregen uit gezonde vruchten van bepaalde variëteiten van geteelde olijfbomen die worden geselecteerd op hun capaciteit om olijven te produceren die bijzonder geschikt zijn om in te leggen, en dat op passende wijze wordt behandeld of verwerkt en aan de handel en de eindconsument wordt aangeboden;

6)

„olijfproduct”: alle voor consumptie geschikte olijfproducten, met name olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven;

7)

„bijproducten van de olijventeelt”: met name van snoeiafval van olijfbomen en van de olijfproductenindustrie afgeleide producten, alsmede de producten die resulteren uit het alternatieve gebruik van de producten van de sector;

8)

„verkoopseizoen voor olijven”: de periode van 1 oktober van elk jaar tot en met 30 september van het volgende jaar.

DEEL 1

INSTITUTIONELE BEPALINGEN

HOOFDSTUK III

Internationale Olijfolieraad

Afdeling I

Instelling, organen, taken, voorrechten en immuniteiten

Artikel 3

Instelling, zetel en structuur van de Internationale Olijfolieraad

1.   De Internationale Olijfolieraad treedt op bij monde van:

de voorzitter,

de Ledenraad, en, in voorkomend geval, de comités en subcomités,

het uitvoerend secretariaat,

overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen II tot en met V.

2.   De zetel van de Internationale Olijfolieraad is gevestigd te Madrid (Spanje), tenzij de Ledenraad hierover anders beslist.

Artikel 4

Vertegenwoordiging van de leden in de Internationale Olijfolieraad

1.   Elk lid wijst zijn vertegenwoordiger in de Internationale Olijfolieraad aan.

2.   Elke vermelding in deze Overeenkomst van een „regering” of van „regeringen” omvat tevens de Europese Gemeenschap en de intergouvernementele organisatie die verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de onderhandelingen over en de sluiting en de tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten, met name overeenkomsten voor basisproducten. Elke vermelding in deze Overeenkomst van de ondertekening, de bekrachtiging, de aanvaarding of de goedkeuring, of van de kennisgeving van voorlopige toepassing dan wel van de toetreding wordt in het geval van de Europese Gemeenschap of een dergelijke intergouvernementele organisatie derhalve geacht ook te gelden voor de ondertekening, de bekrachtiging, de aanvaarding of de goedkeuring, of voor de kennisgeving van voorlopige toepassing dan wel voor de toetreding door de Europese Gemeenschap of die intergouvernementele organisaties.

Artikel 5

Voorrechten en immuniteiten

1.   De Internationale Olijfolieraad heeft internationale rechtspersoonlijkheid. Hij kan met name contracten sluiten, roerende en onroerende goederen verwerven en afstaan en in rechte optreden. De Internationale Olijfolieraad is niet gemachtigd om leningen aan te gaan.

2.   Op het grondgebied van elk lid heeft de Internationale Olijfolieraad, voorzover de wetgeving van dit lid het toestaat, de rechtsbevoegdheid die nodig is voor de uitoefening van de taken die hem bij deze Overeenkomst zijn toegewezen.

3.   Met het oog op de goede werking van de Internationale Olijfolieraad worden het statuut en de voorrechten en immuniteiten van deze Olijfolieraad, van de uitvoerend directeur, de hoge functionarissen, het personeel, de deskundigen alsmede de delegaties van de leden op het Spaanse grondgebied geregeld bij een Zetelovereenkomst.

4.   Voorzover haar wetgeving dat toestaat, verleent de regering van de staat waarin de zetel van de Internationale Olijfolieraad zich bevindt, vrijstelling van belasting voor de door de Internationale Olijfolieraad aan zijn personeel uitgekeerde bezoldigingen en voor de tegoeden, de inkomsten en de andere eigendommen van de Internationale Olijfolieraad.

5.   De Internationale Olijfolieraad mag met één of meer leden overeenkomsten sluiten over de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de efficiënte toepassing van deze Overeenkomst.

Afdeling II

Ledenraad

Artikel 6

Samenstelling en taken

1.   Elk lid vaardigt één vertegenwoordiger af naar de Ledenraad. Bovendien mag elk lid één of meer plaatsvervangers en één of meer adviseurs voor zijn afgevaardigde aanwijzen.

2.   De Ledenraad is het belangrijkste besluitvormingsorgaan van de Internationale Olijfolieraad. De Ledenraad oefent alle bevoegdheden uit en vervult alle taken of ziet toe op de uitvoering van alle taken die nodig zijn om de doelstellingen van deze Overeenkomst te bereiken. Alle in deze Overeenkomst bedoelde beslissingen, aanbevelingen of suggesties worden door de Ledenraad vastgesteld, tenzij het bevoegdheden of taken betreft waarmee het uitvoerend secretariaat of de uitvoerend directeur expliciet is belast.

Beslissingen, aanbevelingen of suggesties die krachtens de aan deze Overeenkomst voorafgaande Internationale Overeenkomst (1) zijn vastgesteld en die nog van kracht zijn bij de inwerkingtreding van de onderhavige Overeenkomst, blijven van toepassing, tenzij zij tegen deze Overeenkomst indruisen of door de Ledenraad worden ingetrokken.

3.   De Ledenraad gaat overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst over tot de vaststelling van:

a)

het reglement van orde,

b)

het statuut, met inachtneming van de statuten voor functionarissen van soortgelijke internationale organisaties,

c)

een organigram.

4.   De Ledenraad voert studies of andere werkzaamheden uit of laat deze uitvoeren, waaronder het verzamelen van uitvoerige gegevens over verschillende vormen van steunverlening voor activiteiten die betrekking hebben op de olijventeelt en olijfproducten, teneinde de aanbevelingen en suggesties te kunnen doen die hij dienstig acht om de in artikel 1 vastgestelde algemene doelstellingen te verwezenlijken. Deze studies en werkzaamheden moeten met name betrekking hebben op een zo groot mogelijk aantal landen of groepen van landen en rekening houden met de algemene, sociale en economische omstandigheden in de betrokken landen.

De leden stellen de Ledenraad overeenkomstig een door de Ledenraad vastgestelde procedure in kennis van de conclusies die zij met inachtneming van de uit de toepassing van deze Overeenkomst voortvloeiende aanbevelingen en suggesties hebben bereikt.

5.   De Ledenraad publiceert een jaarlijks verslag over zijn activiteiten en over de werking van deze Overeenkomst.

6.   De Ledenraad zorgt voor de opstelling, voorbereiding en publicatie in de officiële talen van de Internationale Olijfolieraad van alle verslagen, studies en andere documenten die hij dienstig en noodzakelijk acht, en houdt de documentatie bij die hij nodig heeft om de taken te vervullen die hem bij deze Overeenkomst zijn toevertrouwd.

Artikel 7

Vergaderingen van de Ledenraad

1.   De Ledenraad vergadert in de zetel van de Internationale Olijfolieraad, tenzij hij daaromtrent een andersluidend besluit neemt. Indien de Ledenraad op uitnodiging van een lid beslist om elders te vergaderen, komen de kosten die deze beslissing voor de begroting van de Internationale Olijfolieraad met zich brengt voor rekening van dat lid, met aftrek van de kosten van een vergadering in de zetel.

2.   De Ledenraad houdt eens per jaar, in het najaar, een gewone vergadering.

Elk lid kan de afgevaardigde van een ander lid machtigen om zijn belangen te behartigen en zijn recht op deelneming aan de besluitvorming van de Ledenraad in een of verschillende vergaderingen van de Ledenraad uit te oefenen. Hiertoe moet een voor de Ledenraad aanvaardbaar bewijs van de machtiging worden overgelegd.

De afgevaardigde van een lid mag slechts voor één ander lid de belangen behartigen en diens recht op deelneming aan de besluitvorming van de Ledenraad uitoefenen.

3.   De Ledenraad kan te allen tijde op verzoek van de voorzitter worden bijeengeroepen. De voorzitter kan de Ledenraad bovendien bijeenroepen, wanneer meerdere leden of één door minstens twee andere leden gesteund lid daarom verzoekt.

4.   De uitgaven van de delegaties bij de Ledenraad zijn ten laste van de betrokken leden.

5.   De convocaties voor de in lid 2 bedoelde vergaderingen moeten ten minste 60 dagen vóór de datum van de eerste bijeenkomst van elke vergadering worden toegezonden. De convocaties voor de in lid 3 bedoelde vergaderingen moeten ten minste 21 dagen vóór de datum van de eerste bijeenkomst van elke vergadering worden toegezonden.

6.   Het voor elke vergadering van de Ledenraad vereiste quorum is bereikt bij aanwezigheid van de afgevaardigden van een meerderheid der leden die over ten minste 90 % van het totaal van de aan de leden toegekende aandelen beschikt.

Indien dit quorum niet wordt bereikt, wordt de vergadering 24 uur later gehouden en het dan vereiste quorum wordt bereikt bij aanwezigheid van de afgevaardigden van een groep leden die over ten minste 85 % van het totaal van de aan de leden toegekende aandelen beschikt.

7.   De vergaderingen van de Ledenraad mogen volledig of gedeeltelijk worden bijgewoond door de volgende waarnemers, mits de Ledenraad daarvoor vooraf toestemming verleent:

a)

de in artikel 14 van deze Overeenkomst vermelde internationale organisaties en instellingen;

b)

de regering van een land dat als lid of als waarnemer zitting heeft in de Verenigde Naties of in één van de in artikel 14 van deze Overeenkomst vermelde organisaties en dat van plan is tot deze Overeenkomst toe te treden, na schriftelijk overleg tussen de dag waarop de convocatie is verzonden en de dag van de vergadering.

Het is waarnemers niet toegestaan tijdens de vergaderingen van de Ledenraad het woord te nemen, tenzij de voorzitter hun daarvoor toestemming geeft.

Artikel 8

Aandelen

1.   De leden beschikken samen over 1 000 aandelen.

De aandelen worden tussen de leden verdeeld overeenkomstig de met de volgende formule berekende basisgegevens van elk lid:

q = p1 + e1 + p2 + e2.

De parameters in deze formule zijn in 1 000 metrieke ton uitgedrukte gemiddelden, waarbij het gedeelte van 1 000 metrieke ton boven het gehele getal niet wordt meegerekend. De aandelen mogen nooit in fracties worden aangegeven.

q

:

basisgegevens voor de proportionele berekening van de aandelen;

p1

:

gemiddelde olijfolieproductie van de laatste zes verkoopseizoenen voor olijven;

e1

:

gemiddelde (douane-)uitvoer van olijfolie in de laatste zes kalenderjaren die overeenstemmen met de jaren waarin de voor de berekening van p1 in aanmerking genomen verkoopseizoenen voor olijven aflopen;

p2

:

gemiddelde productie van tafelolijven van de laatste zes verkoopseizoenen voor olijven, omgerekend in olijfolie-equivalent door toepassing van een omrekeningscoëfficiënt van 16 %;

e2

:

gemiddelde (douane-)uitvoer van tafelolijven in de laatste zes kalenderjaren die overeenstemmen met de jaren waarin de voor de berekening van p2 in aanmerking genomen verkoopseizoenen voor olijven aflopen, omgerekend in olijfolie-equivalent door toepassing van een omrekeningscoëfficiënt van 16 %.

2.   Elk lid beschikt over niet minder dan vijf aandelen. Daarom geldt dat, indien de op lid 1 gebaseerde berekening een resultaat van minder dan vijf aandelen voor een lid oplevert, het aandeel van dat lid wordt verhoogd tot vijf en de aandelen van de andere leden overeenkomstig worden verlaagd.

3.   De Ledenraad stelt de overeenkomstig dit artikel berekende aandelen vast tijdens zijn jaarlijkse vergadering. De aldus verkregen verdeling geldt voor het volgende jaar.

4.   De oorspronkelijke aandelen zijn opgenomen in bijlage A bij deze Overeenkomst. De vaststelling ervan is gebeurd op basis van de leden 1 en 2 in het licht van het gemiddelde van de gegevens voor de laatste zes verkoopseizoenen voor olijven en de laatste zes kalenderjaren waarvoor definitieve gegevens beschikbaar zijn. De aandelen worden, zo nodig, jaarlijks door de Ledenraad gewijzigd overeenkomstig de leden 1, 2 en 3.

Artikel 9

Besluiten van de Ledenraad

1.   Behoudens andersluidende bepalingen van deze Overeenkomst worden de besluiten van de Ledenraad binnen een door de voorzitter gestelde termijn genomen bij consensus van de leden. Die termijn mag de duur van de vergadering waarop het ontwerpbesluit aan de Ledenraad wordt voorgelegd, niet overschrijden.

Wordt binnen die termijn geen consensus bereikt, dan gaan de leden tot stemming over.

2.   Een besluit wordt als vastgesteld beschouwd wanneer een groep van minstens 50 % van de leden, die over 82 % van de aandelen beschikt, vóór stemt.

3.   De Ledenraad kan zonder te vergaderen besluiten nemen op grond van een briefwisseling tussen de voorzitter en de leden, op voorwaarde dat geen enkel lid tegen deze procedure bezwaar maakt.

De regels voor deze overlegprocedure worden door de Ledenraad in het reglement van orde vastgelegd.

Alle aldus genomen besluiten worden zo spoedig mogelijk door het uitvoerend secretariaat aan alle leden meegedeeld en worden opgenomen in het slotverslag van de volgende vergadering van de Ledenraad.

Afdeling III

Voorzitter en vice-voorzitter

Artikel 10

Voorzitter en vice-voorzitter

1.   De Ledenraad kiest een afgevaardigde van de leden tot voorzitter. Als de voorzitter tevens delegatieleider is, wordt zijn recht om aan de besluitvorming in de Ledenraad deel te nemen, uitgeoefend door een ander lid van zijn delegatie.

Onverminderd de bevoegdheden en taken waarmee de uitvoerend directeur in of overeenkomstig deze Overeenkomst is belast, oefent de voorzitter de bevoegdheden en taken uit die in deze Overeenkomst zijn opgenomen en in het reglement van orde zijn gespecificeerd. Bovendien vertegenwoordigt de voorzitter de Internationale Olijfolieraad in rechte en zit hij de vergaderingen van de Ledenraad voor.

2.   De Ledenraad kiest een afgevaardigde van de leden tot vice-voorzitter. Als de vice-voorzitter tevens delegatieleider is, heeft hij toch het recht om aan de besluitvorming in de Ledenraad deel te nemen, behalve wanneer hij de taken van de voorzitter waarneemt en hij daarom dat recht aan een ander lid van zijn delegatie moet overdragen.

De vice-voorzitter vervangt de voorzitter wanneer deze afwezig is.

3.   De voorzitter en de vice-voorzitter worden niet bezoldigd.

4.   Bij gelijktijdige afwezigheid van de voorzitter en de vice-voorzitter of bij permanente afwezigheid van een van beiden of van beiden, kiest de Ledenraad uit de delegaties van de leden, naar gelang van het geval, tijdelijke of permanente nieuwe titularissen voor die functies.

Afdeling IV

Comités en subcomités

Artikel 11

Financieel Comité

1.   De Ledenraad richt een Financieel Comité op waarin per lid één afgevaardigde zitting neemt.

2.   Het Financieel Comité is verantwoordelijk voor de financiële controle van de Internationale Olijfolieraad en voor de controle van de toepassing van hoofdstuk IV van deze Overeenkomst.

Het Financieel Comité wordt in dit verband belast met de analyse en bestudering van de door het uitvoerend secretariaat voorgestelde ontwerpen van jaarbegrotingen van de Internationale Olijfolieraad. Alleen de door het Financieel Comité reeds behandelde ontwerpbegrotingen worden ter goedkeuring aan de Ledenraad overgelegd.

Het Financieel Comité is tevens verantwoordelijk voor de bestudering van de rekeningen van de Internationale Olijfolieraad overeenkomstig artikel 18.

Elk jaar legt het Financieel Comité de rekeningen over het vorige begrotingsjaar, samen met eventuele andere maatregelen betreffende financiële aangelegenheden, voor goedkeuring tijdens de jaarlijkse vergadering aan de Ledenraad voor.

3.   De regels voor de toepassing van deze bepalingen worden door de Ledenraad in het reglement van orde verankerd en vastgesteld.

Artikel 12

Andere comités en subcomités

1.   De Ledenraad kan de comités en subcomités benoemen die hij dienstig acht om hem bij te staan bij de uitoefening van de taken die hem bij deze Overeenkomst worden opgedragen.

2.   De regels voor de toepassing van deze bepaling worden door de Ledenraad in het reglement van orde verankerd en vastgesteld. Deze regels moeten van die aard zijn dat:

a)

aan de hand ervan de leden op een billijke wijze over de comités worden verdeeld;

b)

aan de hand ervan de bepalingen inzake het toelaten van waarnemers tot de vergaderingen van de comités en subcomités kunnen worden vastgesteld.

Afdeling V

Uitvoerend secretariaat

Artikel 13

Uitvoerend secretariaat

1.   De Internationale Olijfolieraad heeft een uitvoerend secretariaat bestaande uit een uitvoerend directeur, hoge functionarissen en het personeel dat nodig is voor de uitvoering van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende taken. De functies van de uitvoerend directeur en de hoge functionarissen worden gedefinieerd in het door de Ledenraad vastgestelde reglement van orde.

2.   De Ledenraad wijst de uitvoerend directeur en de hoge functionarissen aan op basis van het beginsel van evenredige rotering van de leden en op basis van geografisch evenwicht.

De Ledenraad stelt de voorwaarden voor aanwerving van deze personen vast met inachtneming van de voorwaarden die in soortgelijke intergouvernementele organisaties gelden voor functionarissen van een overeenkomstige rang. Hun profiel wordt beschreven in het reglement van orde.

3.   De uitvoerend directeur is de hoogste functionaris van de Internationale Olijfolieraad. Hij vervult zijn taken en neemt beheersbeslissingen in samenspraak met de hoge functionarissen volgens het collegialiteitsbeginsel.

4.   De uitvoerend directeur benoemt het personeel overeenkomstig de bepalingen van het reglement van orde.

5.   De uitvoerend directeur, de hoge functionarissen en de andere personeelsleden mogen geen winstgevende activiteiten uitoefenen in een van de diverse takken van de olijventeelt en de olijfproductensector.

6.   Bij de vervulling van hun uit deze Overeenkomst voortvloeiende taken vragen of aanvaarden de uitvoerend directeur, de hoge functionarissen en het personeel geen instructies van een lid of van enige instantie buiten de Internationale Olijfolieraad. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met hun status van internationaal ambtenaar die uitsluitend verantwoordelijk is tegenover de Ledenraad. Elk lid moet het uitsluitend internationale karakter van de bevoegdheden van de uitvoerend directeur, de hoge functionarissen en het personeel eerbiedigen en mag niet trachten hen bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden.

Afdeling VI

Samenwerking en betrekkingen met andere organisaties

Artikel 14

Samenwerking met andere organisaties

1.   De Internationale Olijfolieraad treft de nodige regelingen voor overleg of samenwerking met de Verenigde Naties (VN) en de VN-organen, met name de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (Unctad), het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Voedsel- en landbouworganisatie (FAO), het gemeenschappelijke FAO/WHO-programma van de Codex Alimentarius-commissie, de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) en andere gespecialiseerde organen van de Verenigde Naties, alsmede met intergouvernementele, gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die de olijfsector van dienst kunnen zijn en middelen ter beschikking kunnen stellen ter ondersteuning van door de Internationale Olijfolieraad georganiseerde acties die alle leden van de Internationale Olijfolieraad ten goede komen.

2.   De Internationale Olijfolieraad gaat betrekkingen aan met internationale of regionale financiële organisaties of instellingen, met name het Gemeenschappelijk Fonds voor de basisproducten, en stelt hiervoor, zo nodig, samenwerkingsovereenkomsten vast.

Samenwerkingsovereenkomsten tussen de Internationale Olijfolieraad en de hierboven genoemde internationale organisaties of instellingen moeten vooraf door de Ledenraad worden goedgekeurd.

Bij de uitvoering van projecten op grond van dit artikel gaat de Internationale Olijfolieraad, als internationale organisatie voor dit basisproduct, geen enkele financiële verplichting aan in verband met door leden of andere eenheden gegeven waarborgen. Geen enkel lid kan wegens zijn lidmaatschap van de Internationale Olijfolieraad aansprakelijk worden gesteld voor leningen die door andere leden of andere eenheden in het kader van dergelijke projecten zijn aangegaan of toegestaan.

3.   In het licht van de speciale rol van Unctad in de internationale handel in grondstoffen stelt de Internationale Olijfolieraad deze organisatie zo nodig in kennis van zijn activiteiten en werkprogramma’s.

DEEL 2

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK IV

Begrotingen van de Internationale Olijfolieraad

Artikel 15

Begrotingen van de Internationale Olijfolieraad

1.   De Ledenraad stelt, met het oog op de verwezenlijking van de in hoofdstuk I vermelde algemene doelstellingen, de volgende jaarbegrotingen vast:

een administratieve begroting,

een begroting voor technische samenwerking,

een begroting voor verkoopbevordering.

2.   De administratieve begroting wordt gefinancierd met de bijdragen van de leden en met andere aanverwante inkomsten. De omvang van de bijdrage van elk lid wordt vastgesteld in verhouding tot het overeenkomstig artikel 8 bepaalde aandeel van dat lid.

3.   De begroting voor technische samenwerking wordt gefinancierd met:

a)

een bijdrage van elk lid, die wordt vastgesteld in verhouding tot het overeenkomstig artikel 8 bepaalde aandeel van dat lid;

b)

subsidies, bijdragen die de leden overeenkomstig een tussen de Internationale Olijfolieraad en het donerende lid gesloten overeenkomst vrijwillig leveren, en schenkingen, alsmede

c)

andere aanverwante inkomsten.

4.   De begroting voor verkoopbevordering wordt gefinancierd met:

a)

een bijdrage van elk lid, die wordt vastgesteld in verhouding tot het overeenkomstig artikel 8 bepaalde aandeel van dat lid;

b)

bijdragen die de leden overeenkomstig een tussen de Internationale Olijfolieraad en het donerende lid gesloten overeenkomst vrijwillig leveren;

c)

schenkingen door regeringen en/of uit andere bronnen, alsmede

d)

andere aanverwante inkomsten.

5.   De Internationale Olijfolieraad mag ook extra bijdragen in ontvangst nemen in andere vormen, inclusief in de vorm van diensten, wetenschappelijk en technisch materiaal en/of personeel dat kan voldoen aan de vereisten van de goedgekeurde programma’s.

De Internationale Olijfolieraad streeft er bovendien naar om zich, in het kader van de ontwikkeling van de internationale samenwerking, te verzekeren van de onontbeerlijke financiële en/of technische bijstand die kan worden verkregen van gekwalificeerde, al dan niet financiële, internationale, regionale of nationale instellingen.

De hierboven bedoelde bijdragen worden door de Ledenraad toegewezen aan de begroting voor technische samenwerking of aan de begroting voor verkoopbevordering, dan wel aan beide begrotingen.

6.   De middelen van de administratieve begroting, de begroting voor technische samenwerking en de begroting voor verkoopbevordering die in de loop van een kalenderjaar niet zijn vastgelegd, mogen als voorfinanciering van de betrokken begroting naar de volgende kalenderjaren worden overgedragen en worden aan de desbetreffende begroting toegewezen overeenkomstig het aandeel van elk lid voor het betrokken kalenderjaar.

Behoudens een andersluidende beslissing van de Ledenraad mogen deze bedragen in geen geval naar andere begrotingen worden overgedragen.

Artikel 16

Middelen voor administratieve doeleinden

Naast de in artikel 15 vermelde begrotingen mag de Internationale Olijfolieraad worden voorzien van de in het reglement van orde bedoelde middelen voor administratieve doeleinden.

Artikel 17

Betaling van bijdragen

1.   Elk jaar stelt de Ledenraad tijdens de jaarlijkse vergadering de door elk lid voor het volgende kalenderjaar te betalen bijdrage vast op basis van de overeenkomstig artikel 8 bepaalde aandelen van elk lid.

2.   De beginsituatie van elk lid dat tot deze Overeenkomst toetreedt na de inwerkingtreding ervan, wordt door de Ledenraad vastgesteld. De bijdrage van het nieuwe lid wordt berekend op basis van het aan dat lid toegewezen aandeel en het deel van het jaar dat resteert na de toetreding van dat lid, zonder dat dit evenwel wijzigingen met zich brengt voor de reeds voor dat kalenderjaar vastgestelde bijdragen van de andere leden.

3.   De in artikel 15 bedoelde bijdragen zijn opeisbaar op de eerste dag van het kalenderjaar waarvoor deze zijn vastgesteld. De bijdragen worden vastgesteld in euro en moeten worden betaald in die valuta of in de tegenwaarde daarvan in een andere vrij converteerbare valuta.

4.   De Ledenraad verzoekt de leden aan het begin van het kalenderjaar om, in het belang van de normale werking van de Internationale Olijfolieraad en de tenuitvoerlegging van de door de Internationale Olijfolieraad voor het betrokken kalenderjaar geplande acties, hun bijdrage zo spoedig mogelijk te betalen.

Heeft een lid uiterlijk zes maanden na het begin van het kalenderjaar zijn bijdrage nog niet betaald, dan wordt dit lid door de Ledenraad verzocht in de komende drie maanden tot betaling over te gaan. Verstrijken beide termijnen zonder betaling, dan wordt de kwestie tijdens de gewone vergadering aan de Ledenraad voorgelegd. Het recht van leden met achterstallige betalingen op deelname aan de besluitvorming in de Ledenraad en op toegang tot verkiesbare functies in de Ledenraad, de comités en de subcomités, wordt automatisch geschorst totdat de bijdrage volledig is betaald. Na de leden met achterstallige betalingen te hebben gehoord, neemt de Ledenraad andere adequate maatregelen, die vervolgens worden uitgevoerd.

5.   Een beslissing van de Ledenraad mag er in geen geval toe leiden dat een lid wordt ontheven van de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 18

Financiële controle

1.   De financiële controle van de Internationale Olijfolieraad wordt overeenkomstig artikel 11 verricht door het Financieel Comité.

2.   De door een onafhankelijke auditor gecertificeerde rekeningen van de Internationale Olijfolieraad betreffende het vorige kalenderjaar worden aan het Financieel Comité overgelegd, dat ze, na bestudering, tijdens de jaarlijkse vergadering voor goedkeuring en publicatie aan de Ledenraad voorlegt.

Voor de selectie van de onafhankelijke auditor schrijft de Ledenraad een aanbesteding uit waaraan op zijn minst drie belangrijke, op dat gebied gespecialiseerde bedrijven deelnemen.

De onafhankelijke auditor wordt aangewezen voor een periode van maximaal drie jaar.

Zolang deze Overeenkomst geldig is, komt een bedrijf dat reeds voor de audit van de rekeningen van de Internationale Olijfolieraad is geselecteerd, pas na negen jaar weer in aanmerking voor selectie als auditor.

3.   De Ledenraad gaat tijdens zijn jaarlijkse vergadering bovendien over tot de behandeling en vaststelling van het verslag over:

de controle van het beheer van de fondsen, tegoeden en liquide middelen van de Internationale Olijfolieraad,

de regelmatigheid van de financiële transacties en de naleving hierbij van de geldende regels en begrotingsbepalingen.

Artikel 19

Liquidatie

1.   In geval van ontbinding neemt de Ledenraad, vóór deze ontbinding, de in artikel 47, lid 5, opgenomen maatregelen.

2.   Bij het verstrijken van deze Overeenkomst worden, tenzij de Overeenkomst wordt verlengd, de activa van de Internationale Olijfolieraad, de niet-vastgelegde bedragen die voortvloeien uit de in artikel 16 bedoelde middelen, en de niet-vastgelegde bedragen van de in artikel 15 opgenomen begrotingen aan de leden terugbetaald naar rato van het totaal van de aandelen waarover zij op dat moment beschikken. De in artikel 15, lid 4, onder b), en lid 5, onder b), bedoelde vrijwillige bijdragen en de in artikel 15, lid 5, onder c), bedoelde schenkingen worden aan het betrokken lid of de betrokken donor terugbetaald.

DEEL 3

ECONOMISCHE BEPALINGEN EN BEPALINGEN INZAKE DE ORDENING VAN DE MARKT

HOOFDSTUK V

Benamingen en definities van olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven — Geografische aanduidingen

Artikel 20

Gebruik van de benaming „olijfolie”

1.   De benaming „olijfolie” mag alleen worden gebruikt voor olie die uitsluitend uit olijven wordt verkregen, met uitsluiting van olie verkregen door het gebruik van oplosmiddelen of verestering en van alle mengsels met olie van een andere soort.

2.   De benaming „olijfolie” zonder meer mag in geen geval worden gebruikt voor olie van afvallen van olijven.

3.   De leden verbinden zich tot het afschaffen, zowel in de binnenlandse als de buitenlandse handel, van elk gebruik van de benaming „olijfolie”, zonder meer of in combinatie met andere woorden, dat niet in overeenstemming is met dit artikel.

Artikel 21

Benamingen en definities van olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven

1.   De definities van de volgende categorieën olijfolie en olie van afvallen van olijven worden gegeven in bijlage B:

I.

Olijfolie:

A.

olijfolie van eerste persing:

a)

olijfolie van eerste persing, als zodanig voor consumptie geschikt:

i)

extra olijfolie van eerste persing,

ii)

olijfolie van eerste persing,

iii)

courante olijfolie van eerste persing;

b)

olijfolie van eerste persing, niet als zodanig voor consumptie geschikt:

olijfolie van eerste persing voor verlichting;

B.

geraffineerde olijfolie;

C.

olijfolie.

II.

Olie van afvallen van olijven:

A.

ruwe olie van afvallen van olijven;

B.

geraffineerde olie van afvallen van olijven;

C.

olie van afvallen van olijven.

2.   De definities van de volgende soorten tafelolijven worden gegeven in bijlage C:

i)

groene olijven,

ii)

rijpende olijven,

iii)

zwarte olijven.

3.   De Ledenraad mag de door hem als noodzakelijk of nuttig beschouwde wijzigingen aanbrengen aan de in dit artikel vermelde categorieën olie en soorten tafelolijven en aan de in de bijlagen B en C opgenomen definities.

Artikel 22

Verbintenissen van de lidstaten

1.   De leden van de Internationale Olijfolieraad verbinden zich ertoe de in de bijlagen B en C vastgestelde benamingen in de internationale handel te gebruiken en moedigen het gebruik ervan in de binnenlandse handel aan.

2.   De Ledenraad stelt overeenkomstig artikel 25, lid 3, normen betreffende kwaliteitscriteria voor de internationale handel van de leden vast.

3.   De leden verbinden zich tot een gedetailleerde analyse van de definitie van de benamingen en geografische aanduidingen die van economisch belang voor de leden kunnen zijn, alsmede van de in nationaal recht vastgestelde minimumbepalingen ter bescherming van dergelijke aanduidingen. Hiertoe creëert de Internationale Olijfolieraad de voorwaarden voor de ontwikkeling van een regeling inzake de wederzijdse erkenning van dergelijke benamingen.

4.   Alleen olijfoliën van eerste persing en tafelolijven van de handelscategorie „Extra” die zijn geproduceerd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen voor deze producten, mogen worden voorzien van een geografische aanduiding.

5.   Geografische aanduidingen mogen alleen overeenkomstig de bij de wetgeving van het land van oorsprong vastgestelde voorwaarden worden gebruikt.

6.   De leden verbinden zich er met name toe een regeling inzake de wederzijdse erkenning van geografische aanduidingen te ontwikkelen om, ex officio, de bescherming van bij de nationale wetgeving van de leden beschermde geografische aanduidingen te verzekeren, en het gebruik van tegen deze wetgeving indruisende geografische aanduidingen en benamingen van voor de internationale handel bestemde olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven op hun grondgebied te verbieden en te bestrijden.

Deze verbintenis geldt voor alle vermeldingen die op verpakkingen, facturen, vrachtbrieven en handelsdocumenten en in reclame worden gebruikt, alsmede voor handelsmerken, geregistreerde handelsnamen en afbeeldingen die verbonden zijn met de internationale handel in olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven, voorzover deze vermeldingen onjuiste aanduidingen kunnen vormen of aanleiding kunnen geven tot verwarring over oorsprong, herkomst of kwaliteit van de betrokken olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven.

Artikel 23

Geschillen en bemiddeling

1.   Geschillen over geografische aanduidingen, die voortvloeien uit de interpretatie van de bepalingen van dit hoofdstuk of uit moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging ervan en die niet door rechtstreekse onderhandelingen zijn opgelost, worden behandeld door de Ledenraad.

2.   Nadat een in artikel 37, lid 1, bedoelde adviserende commissie advies heeft uitgebracht en overleg heeft plaatsgevonden met de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom, met een bevoegde beroepsorganisatie en, indien noodzakelijk, met de Internationale Kamer van Koophandel en de in analytische scheikunde gespecialiseerde internationale instellingen, treedt de Ledenraad bemiddelend op; indien deze bemiddeling geen succes heeft en nadat de Ledenraad heeft geconstateerd dat alle middelen om tot overeenstemming te komen, zijn uitgeput, hebben de betrokken leden het recht in laatste instantie een beroep te doen op het Internationale Gerechtshof.

HOOFDSTUK VI

Ordening van de markten voor olijfproducten

Artikel 24

Onderzoek van de situatie en de ontwikkelingen op de markt voor olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven

1.   In het kader van de in artikel 1 vastgestelde algemene doelstellingen en teneinde bij te dragen tot het ordenen van de markt voor olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven en tot het corrigeren van een door wisselvallige oogsten of andere factoren veroorzaakt gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de wereldmarkt, stellen de leden alle nodige gegevens, statistieken en documentatie over olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven ter beschikking van de Internationale Olijfolieraad of delen zij deze aan de Internationale Olijfolieraad mee.

2.   Tijdens de jaarlijkse vergadering onderzoekt de Ledenraad de olijfproductenbalansen en stelt hij een globale raming op van de voorraden olijfolie, olie uit afvallen van olijven en tafelolijven en van de vraag naar deze producten aan de hand van de door elk lid op grond van artikel 36 meegedeelde gegevens, de door de regeringen van landen die geen partij zijn bij deze Overeenkomst, aan de Internationale Olijfolieraad verstrekte gegevens en ander hiervoor bruikbaar statistisch materiaal waarover de Internationale Olijfolieraad beschikt. De Ledenraad verricht, met inachtneming van alle informatie waarover hij beschikt, een onderzoek van de marktsituatie, stelt voor alle olijfproducten samen een globale raming op van de voorraden en de vraag en kan de volgens hem wenselijke maatregelen aan de leden voorstellen.

Artikel 25

Ordening van de markt voor olijfproducten

1.   De Internationale Olijfolieraad verricht studies teneinde aan de leden aanbevelingen te doen met het oog op de totstandbrenging van een evenwicht tussen productie en consumptie en, meer in het algemeen, van een ordening op lange termijn van de olijfproductenmarkt aan de hand van de tenuitvoerlegging van adequate maatregelen.

2.   Met het oog op een dergelijke ordening verricht de Internationale Olijfolieraad tevens studies om, op passende wijze en met inachtneming van het door productieschommelingen of andere factoren veroorzaakte gebrek aan evenwicht op de markt, adequate oplossingen aan de leden te kunnen aanbevelen voor de problemen die zich in het kader van de ontwikkeling van de internationale markt voor olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven kunnen voordoen.

3.   De Internationale Olijfolieraad onderzoekt alle middelen om het internationale handelsverkeer in olijfolie en tafelolijven te ontwikkelen en het verbruik van deze producten te verhogen. Hij dient de leden met name alle dienstige aanbevelingen te doen betreffende:

a)

de vaststelling en het gebruik van een internationaal standaardcontract voor transacties met olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven;

b)

de samenstelling en de werking van een internationaal bemiddelings- en arbitragebureau voor eventuele geschillen betreffende transacties met olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven;

c)

de toepassing van normen inzake de fysische, chemische en organoleptische kenmerken van olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven;

d)

de vaststelling van uniforme analysemethoden.

4.   De Internationale Olijfolieraad neemt alle maatregelen die hij nuttig acht om oneerlijke internationale concurrentie, inclusief van landen die geen partij zijn bij deze Overeenkomst of van onderdanen uit die landen, te beteugelen.

DEEL 4

TECHNISCHE BEPALINGEN

HOOFDSTUK VII

Technische samenwerking in de olijfsector

Artikel 26

Programma’s en activiteiten

1.   Met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 vastgestelde algemene doelstellingen betreffende de technische samenwerking in de sector olijven en olijfproducten doet de Internationale Olijfolieraad via de Ledenraad het nodige om programma’s met acties in dit verband te bevorderen en op te stellen.

2.   De technische samenwerking heeft betrekking op de olijventeelt, de olijfolieverwerkende industrie en de tafelolijvenindustrie.

3.   De Internationale Olijfolieraad kan rechtstreeks interveniëren om de technische samenwerking te bevorderen.

4.   Voor de tenuitvoerlegging van alle of een gedeelte van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de Internationale Olijfolieraad beslissen een beroep te doen op de medewerking van publieke of particuliere, nationale of internationale organen en/of instanties. De Internationale Olijfolieraad kan, met inachtneming van de begrotingsbeperkingen, een financiële bijdrage aan deze organen en/of instanties verlenen.

Artikel 27

Onderzoek en ontwikkeling

1.   De Internationale Olijfolieraad onderzoekt via de Ledenraad alle voorgestelde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die van algemeen belang zijn voor de leden, en neemt de terzake passende maatregelen.

2.   De Internationale Olijfolieraad kan een beroep doen op de medewerking van gespecialiseerde onderzoeksinstellingen, laboratoria en centra met het oog op het toepassen, volgen, exploiteren en verspreiden van de resultaten van de onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s ten bate van de leden.

3.   De Internationale Olijfolieraad verricht de nodige studies inzake de economische rentabiliteit die van de toepassing van de resultaten van de onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s kan worden verwacht.

Artikel 28

Opleiding en specifieke acties

1.   De Internationale Olijfolieraad neemt via de Ledenraad de nodige maatregelen voor de organisatie, op verschillende niveaus, van opfris- en opleidingscursussen voor technici van de olijfsector, met name wanneer die afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden die als lid bij de Internationale Olijfolieraad zijn aangesloten.

2.   De Internationale Olijfolieraad bevordert de overdracht van technologie door leden die ver gevorderd zijn in technieken op het gebied van de olijventeelt en de verwerking van olijfolie en tafelolijven, aan ontwikkelingslanden die als lid bij de Internationale Olijfolieraad zijn aangesloten.

3.   De Internationale Olijfolieraad bevordert elke vorm van technische samenwerking waarbij consultants en deskundigen ter beschikking worden gesteld van leden die behoefte hebben aan dat soort diensten.

4.   De Internationale Olijfolieraad zorgt ervoor dat de delegaties en deskundigen van de leden aan de algemene of wetenschappelijk-technische vergaderingen van de Internationale Olijfolieraad kunnen deelnemen.

5.   De taken van de Ledenraad bestaan met name in:

a)

de uitvoering van specifieke studies en activiteiten;

b)

het bijeenroepen van internationale studiebijeenkomsten en vergaderingen of het bevorderen van dergelijke bijeenkomsten;

c)

het verzamelen van technische informatie en de mededeling ervan aan alle leden;

d)

het bevorderen van de coördinatie van acties op het gebied van technische samenwerking tussen de leden betreffende de olijventeelt, de olijfolieverwerkende industrie en de tafelolijvenindustrie, met inbegrip van acties in het kader van regionale of interregionale programma’s;

e)

het bevorderen van bilaterale of multilaterale samenwerking als hulpmiddel voor de Internationale Olijfolieraad om de in deze Overeenkomst vastgestelde doeleinden te bereiken.

HOOFDSTUK VIII

Overige maatregelen

Artikel 29

Overige maatregelen

De taken van de Internationale Olijfolieraad bestaan in:

a)

het bevorderen en coördineren van studies en onderzoek over de biologische waarde van olijfolie en tafelolijven, waarbij de nadruk wordt gelegd op voedingswaarde en andere intrinsieke eigenschappen;

b)

het opstellen, in samenwerking met gespecialiseerde instanties, van terminologie betreffende de olijfsector, normen voor olijfproducten en de daarbijbehorende analysemethoden, alsmede van andere normen in verband met de olijfsector;

c)

het nemen van maatregelen om een overzicht op te stellen van gevestigde eerlijke handelspraktijken voor de internationale handel in olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven.

DEEL 5

BEPALINGEN INZAKE VERKOOPBEVORDERING

HOOFDSTUK IX

Mondiale verkoopbevordering voor het verbruik van olijfolie en tafelolijven

Artikel 30

Programma’s ter bevordering van het verbruik van olijfolie en tafelolijven

1.   De leden verbinden zich er gezamenlijk toe om generieke verkoopbevorderingsacties te voeren teneinde het mondiale verbruik van olijfolie en tafelolijven te vergroten aan de hand van het gebruik van de in respectievelijk bijlage B en bijlage C gedefinieerde benamingen van voor consumptie geschikte olijfolie en tafelolijven.

2.   De acties, in de vorm van voorlichtings- en informatiecampagnes, hebben betrekking op de organoleptische en chemische kenmerken alsmede op de nutritieve, therapeutische en andere eigenschappen van olijfolie en tafelolijven.

3.   Bij de verkoopbevorderingscampagnes wordt de consument geïnformeerd over benamingen, oorsprong en herkomst van olijfolie en tafelolijven en wordt erop toegezien dat geen enkele kwaliteit, oorsprong of herkomst wordt bevoordeeld of op het voorplan wordt geplaatst.

4.   De krachtens dit artikel uit te voeren verkoopbevorderingsprogramma’s worden door de Ledenraad vastgesteld met inachtneming van de middelen die hem ter beschikking worden gesteld. Er wordt prioriteit verleend aan acties in voornamelijk verbruikende landen en in landen waarin het verbruik van olijfolie en tafelolijven verwacht wordt toe te nemen.

5.   De middelen van de begroting voor verkoopbevordering worden benut met inachtneming van de volgende criteria:

a)

de omvang van het verbruik en het groeipotentieel van de bestaande markten;

b)

het creëren van nieuwe afzetmogelijkheden voor olijfolie en tafelolijven;

c)

de rendabiliteit van uitgaven aan verkoopbevorderingsacties.

6.   De Ledenraad beheert de middelen die voor gezamenlijke verkoopbevordering worden toegewezen. Hij stelt elk jaar een als bijlage bij zijn begroting te voegen raming op van de met verkoopbevordering gepaard gaande inkomsten en uitgaven.

7.   Wanneer een lid, organisatie of persoon vrijwillig een bijdrage tot de uitvoering van een verkoopbevorderingsactie levert, stelt de Ledenraad de procedures voor het gebruik van dergelijke middelen vast in het kader van een specifieke overeenkomst tussen de Internationale Olijfolieraad en de partij die de bijdrage levert.

8.   De Internationale Olijfolieraad is verantwoordelijk voor de technische uitvoering van de verkoopbevorderingsprogramma’s en mag deze technische uitvoering ook toevertrouwen aan gespecialiseerde, overeenkomstig het reglement van orde geselecteerde instanties.

Artikel 31

Door de Internationale Olijfolieraad verstrekt internationaal garantielabel

De Ledenraad kan voorzien in de toepassing van het internationale kwaliteitsborgingslabel, dat aantoont dat de internationale normen van de Internationale Olijfolieraad in acht zijn genomen.

DEEL 6

OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK X

Diverse verplichtingen

Artikel 32

Algemene verplichtingen

De leden verbinden zich ertoe geen maatregelen te nemen die in strijd zijn met de bij deze Overeenkomst door hen aangegane verplichtingen en met de in artikel 1 vastgestelde algemene doelstellingen.

Artikel 33

Financiële verplichtingen van de leden

Overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen blijven de financiële verplichtingen van een lid ten opzichte van de Internationale Olijfolieraad en de andere leden beperkt tot de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 15 inzake de bijdragen tot de in dat artikel vermelde begrotingen en, in voorkomend geval, uit artikel 16 inzake de middelen voor administratieve doeleinden.

Artikel 34

Milieuaspecten en ecologische aspecten

De leden besteden in alle stadia van de productie van olijven en olijfolie de nodige aandacht aan milieuaspecten en ecologische aspecten en verbinden zich ertoe om, ter verbetering of oplossing van eventuele problemen in dit verband, de door de Ledenraad als noodzakelijk beschouwde maatregelen te treffen.

Artikel 35

Bevordering van het internationale handelsverkeer en verbruik

De leden verbinden zich ertoe de nodige maatregelen vast te stellen om het handelsverkeer te bevorderen, het verbruik van olijfolie en tafelolijven te stimuleren en een adequate ontwikkeling van de internationale handel in die producten te verzekeren. Met het oog hierop verbinden zij zich ertoe de beginselen, regels en richtsnoeren waarmee zij in de bevoegde internationale fora hebben ingestemd, in acht te nemen.

Artikel 36

Informatie

De leden verbinden zich ertoe de Internationale Olijfolieraad de nodige statistieken, inlichtingen en documentatie ter beschikking te stellen en te verstrekken, die deze nodig heeft om de taken te vervullen die hem bij deze Overeenkomst worden opgedragen, en met name alle gegevens die de Internationale Olijfolieraad nodig heeft om de balansen voor olijfolie, olie van afvallen van olijven en tafelolijven op te stellen en inzicht te verkrijgen in het door de leden gevoerde nationale beleid inzake olijfproducten.

HOOFDSTUK XI

Geschillen en klachten

Artikel 37

Geschillen en klachten

1.   Elk geschil over de interpretatie of de toepassing van deze Overeenkomst, met uitzondering van de in artikel 23 bedoelde betwistingen, dat niet via onderhandelingen kan worden opgelost, wordt op verzoek van een lid dat partij is in het geschil, verwezen naar de Ledenraad, die, zonder dat het betrokken lid daarbij aanwezig is, een beslissing neemt, eventueel na advies te hebben ingewonnen bij een adviserende commissie waarvan de samenstelling en de werking worden vastgesteld in het reglement van orde.

2.   Het met redenen omklede advies van de adviserende commissie wordt voorgelegd aan de Ledenraad, die na alle betrokken gegevens te hebben overwogen, in elk geval het geschil beslecht.

3.   Iedere klacht over de niet-naleving door een lid van zijn uit deze Overeenkomt voortvloeiende verplichtingen wordt op verzoek van het lid dat de klacht indient, verwezen naar de Ledenraad, die, zonder dat het betrokken lid daarbij aanwezig is, een beslissing neemt na overleg met de betrokken leden en na eventueel het advies te hebben ingewonnen van de in lid 1 bedoelde adviserende commissie.

4.   Indien de Ledenraad vaststelt dat een lid deze Overeenkomst niet heeft nageleefd, kan hij dat lid sancties opleggen, die kunnen variëren van een eenvoudige waarschuwing tot de schorsing van deelneming aan de besluitvorming van de Ledenraad totdat het betrokken lid aan zijn verplichtingen heeft voldaan, of kan hij dat lid overeenkomstig de in artikel 45 vastgestelde procedure van de Overeenkomst uitsluiten. Het betrokken lid heeft het recht om in laatste instantie een beroep toe doen op het Internationale Gerechtshof.

HOOFDSTUK XII

Slotbepalingen

Artikel 38

Depositaris

De regering van Spanje wordt aangewezen tot depositaris van deze Overeenkomst.

Artikel 39

Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding en goedkeuring

1.   Deze Overeenkomst kan van 15 juni tot en met 31 december 2005 bij de zetel van de Spaanse regering te Madrid worden ondertekend door de regeringen die zijn uitgenodigd op de Conferentie van de Verenigde Naties voor de onderhandelingen over een overeenkomst ter opvolging van de in 1993 gewijzigde en verlengde Internationale Overeenkomst van 1986 voor olijfolie en tafelolijven.

2.   Elke in lid 1 van dit artikel bedoelde regering kan:

a)

bij de ondertekening van de Overeenkomst verklaren dat zij zich op grond van die ondertekening gebonden acht door deze Overeenkomst (definitieve ondertekening), of

b)

deze Overeenkomst, na ondertekening, bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren door daartoe een akte bij de depositaris neer te leggen.

Deze Overeenkomst kan door de Europese Gemeenschap worden ondertekend, bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.

3.   De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden bij de depositaris neergelegd.

Artikel 40

Toetreding

1.   Elke staat kan onder de voorwaarden die via de Ledenraad door de Internationale Olijfolieraad worden vastgesteld en die onder meer betrekking hebben op een aantal aandelen en een termijn voor neerlegging van de toetredingsakten, tot deze Overeenkomst toetreden. De Ledenraad kan evenwel een verlenging van die termijn toestaan aan regeringen die niet in staat zijn om binnen de in de toetredingsvoorwaarden vastgestelde termijn toe te treden. Bij zijn toetreding wordt een land geacht voor te komen in bijlage A bij deze Overeenkomst, met vermelding van de in de toetredingsvoorwaarden vastgestelde aandelen.

De Europese Gemeenschap kan tot deze Overeenkomst toetreden.

2.   De toetreding geschiedt door neerlegging van een toetredingsakte bij de depositaris. In de toetredingsakte moet worden vermeld dat de regering alle door de Internationale Olijfolieraad vastgestelde voorwaarden aanvaardt.

Artikel 41

Kennisgeving van voorlopige toepassing

1.   Een regering die voornemens is deze Overeenkomst te bekrachtigen, te aanvaarden of goed te keuren, of een regering waarvoor de Ledenraad toetredingsvoorwaarden heeft vastgesteld maar die haar toetredingsakte nog niet heeft kunnen indienen, kan de depositaris op elk ogenblik ervan in kennis stellen dat zij deze Overeenkomst voorlopig zal toepassen, hetzij vanaf de datum waarop de Overeenkomst krachtens artikel 42 in werking treedt, hetzij, indien de Overeenkomst reeds van kracht is, vanaf een bepaalde datum.

2.   Een regering die overeenkomstig lid 1 heeft meegedeeld dat zij deze Overeenkomst zal toepassen met ingang van de inwerkingtreding ervan of, indien de Overeenkomst reeds van kracht is, met ingang van een bepaalde datum, is voorlopig lid tot de betrokken regering haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding indient en daardoor definitief lid wordt.

Artikel 42

Inwerkingtreding

1.   Deze Overeenkomst treedt definitief in werking op de datum waarop de regeringen van minstens vijf van de in bijlage A bij de Overeenkomst vermelde landen, die samen minstens 90 % van de aandelen hebben, deze Overeenkomst definitief hebben ondertekend of tot bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring ervan zijn overgegaan, dan wel ertoe zijn toegetreden.

2.   Indien deze Overeenkomst op 1 januari 2006 niet overeenkomstig lid 1 in werking is getreden, treedt zij voorlopig in werking indien vijf regeringen, die samen het in lid 1 vastgestelde percentage aandelen hebben, op die datum de Overeenkomst definitief hebben ondertekend of deze hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, dan wel aan de depositaris hebben meegedeeld dat zij deze Overeenkomst voorlopig zullen toepassen.

3.   Indien de in lid 1 of in lid 2 vastgestelde voorwaarden voor de inwerkingtreding niet zijn vervuld op 1 januari 2006, zal de depositaris de regeringen die de Overeenkomst definitief hebben ondertekend of deze hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, dan wel hebben meegedeeld dat zij de Overeenkomst voorlopig zullen toepassen, verzoeken te beslissen of deze Overeenkomst voor hen, definitief of voorlopig, geheel of gedeeltelijk, in werking zal treden op een door hen bepaalde datum.

4.   Voor elke regering die niet, overeenkomstig artikel 41, aan de depositaris heeft meegedeeld dat zij deze Overeenkomst voorlopig zal toepassen en die, na de inwerkingtreding van de Overeenkomst, een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding indient, treedt de Overeenkomst in werking op de datum van indiening van dat instrument.

Artikel 43

Wijziging

1.   De Internationale Olijfolieraad kan de leden via de Ledenraad een wijziging van deze Overeenkomst aanbevelen.

2.   De voorgestelde wijziging wordt overeenkomstig artikel 9 van de Overeenkomst vastgesteld door de Ledenraad en treedt voor alle leden in werking op de negentigste dag na de datum waarop de depositaris de kennisgeving van de beslissing van de Ledenraad heeft ontvangen.

Artikel 44

Terugtrekking

1.   Elk lid kan zich uit deze Overeenkomst terugtrekken op elk moment na de inwerkingtreding ervan door schriftelijk zijn terugtrekking aan de depositaris te melden. Het lid moet tegelijkertijd de Internationale Olijfolieraad hiervan schriftelijk in kennis stellen.

2.   De terugtrekking overeenkomstig dit artikel wordt van kracht op de negentigste dag na de datum waarop de depositaris het betrokken bericht heeft ontvangen.

Artikel 45

Uitsluiting

Onverminderd artikel 37 geldt dat, indien de Ledenraad besluit dat een lid zijn uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen en dat de werking van deze Overeenkomst daardoor ernstig wordt geschaad, dat lid door de Ledenraad van deze Overeenkomst kan worden uitgesloten op grond van een met redenen omkleed besluit dat de andere leden in afwezigheid van het betrokken lid hebben getroffen. De Internationale Olijfolieraad stelt de depositaris onverwijld in kennis van een dergelijke beslissing. Het betrokken lid houdt op partij te zijn bij deze Overeenkomst op de dertigste dag na de datum van de beslissing van de Ledenraad.

Artikel 46

Liquidatie van de rekeningen

1.   De Ledenraad gaat, met inachtneming van alle verplichtingen die juridische gevolgen voor de Internationale Olijfolieraad met zich brengen en een effect hebben op de bijdragen, over tot de billijke liquidatie van de rekeningen van een lid dat zich uit deze Overeenkomst heeft teruggetrokken, door de Internationale Olijfolieraad is uitgesloten of op enige andere manier heeft opgehouden partij te zijn bij deze Overeenkomst, en stelt de tijd vast die nodig is voor een vlotte overgang, met name wanneer dergelijke verplichtingen moeten worden afgesloten.

Onverminderd de vorige alinea is een dergelijk lid verplicht tot betaling van de bedragen die het de Internationale Olijfolieraad voor de periode van zijn lidmaatschap verschuldigd is.

2.   Bij het verstrijken van de Overeenkomst heeft een lid dat zich in de in lid 1 bedoelde situatie bevindt, geen recht op enig aandeel in het door de liquidatie opgeleverde tegoed of in de andere tegoeden van de Internationale Olijfolieraad; het dient anderzijds geen deel van het eventuele deficit van de Internationale Olijfolieraad te dekken.

Artikel 47

Geldigheidsduur, verlenging en beëindiging

1.   Deze Overeenkomst blijft van kracht tot en met 31 december 2014 tenzij de Internationale Olijfolieraad via de Ledenraad overeenkomstig de in dit artikel vastgestelde bepalingen beslist om de Overeenkomst te verlengen of vroeger te beëindigen.

2.   De Internationale Olijfolieraad kan via de Ledenraad beslissen om deze Overeenkomst met maximaal twee perioden van elk twee jaar te verlengen. Leden die een dergelijke verlenging niet aanvaarden, stellen de Internationale Olijfolieraad daarvan in kennis en zijn met ingang van de periode van verlenging geen partij meer bij deze Overeenkomst.

3.   Indien een nieuwe Overeenkomst of een protocol tot verlenging van deze Overeenkomst vóór 31 december 2014 of, naar gelang van het geval, vóór het verstrijken van een in lid 2 bedoelde periode van verlenging op basis van onderhandelingen is opgesteld maar nog niet definitief of voorlopig in werking is getreden, blijft de onderhavige Overeenkomst van kracht na de datum waarop zij normaal verstrijkt, tot de inwerkingtreding van de nieuwe Overeenkomst of het nieuwe protocol, op voorwaarde dat de duur van die verlenging niet meer bedraagt dan twaalf maanden.

4.   De Internationale Olijfolieraad kan via de Ledenraad op elk ogenblik beslissen om deze Overeenkomst te beëindigen met ingang van de datum van zijn keuze.

5.   Ondanks het verstrijken of beëindigen van deze Overeenkomst blijft de Internationale Olijfolieraad bestaan zo lang als nodig is om zichzelf en de rekeningen te liquideren en beschikt de Internationale Olijfolieraad in die periode over de hiertoe vereiste bevoegdheden en functies.

6.   De Internationale Olijfolieraad stelt de depositaris in kennis van elke op grond van dit artikel genomen beslissing.

Artikel 48

Voorbehoud

Geen enkel voorbehoud mag worden gemaakt ten aanzien van enige bepaling van deze Overeenkomst.

TER BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend op de vermelde data.

GEDAAN te Genève op 29 april 2005. De teksten van deze Overeenkomst in de Arabische, de Engelse, de Franse, de Italiaanse en de Spaanse taal zijn gelijkelijk authentiek.


(1)  Internationale Overeenkomst van 1986 voor olijfolie en tafelolijven, zoals gewijzigd en verlengd in 1993 en voor het laatst verlengd in 2004.

BIJLAGE A

Overeenkomstig artikel 8 (1) vastgestelde aandelen in de begrotingen van de Organisatie

Algerije

11

Europese Gemeenschap

801

Kroatië

5

Egypte

8

Iran

5

Israël

5

Libië

5

Jordanië

7

Libanon

5

Marokko

25

Syrië

45

Servië en Montenegro

5

Tunesië

73

Totaal

1 000


(1)  De berekeningen zijn gebaseerd op de gemiddelde productie voor de periode 1997/1998-2002/2003 en de gemiddelde uitvoer voor de periode 1998-2003

BIJLAGE B

Benamingen en definities van olijfolie en olie van afvallen van olijven

De benamingen van de verschillende categorieën olijfolie en olie van afvallen van olijven zijn hieronder opgenomen, met de overeenkomstige definitie voor elke benaming.

I.

Olijfolie: olie die uitsluitend wordt verkregen uit vruchten van de olijfboom, met uitsluiting van olie verkregen door het gebruik van oplosmiddelen of herverestering en van alle mengsels met olie van een andere soort. De benamingen voor dit product luiden als volgt:

A.   olijfolie van eerste persing: olie uit vruchten van de olijfboom, die uitsluitend wordt verkregen door middel van mechanische of andere natuurkundige procédés, onder omstandigheden, met name thermische, waardoor de kwaliteit van de olie niet wordt aangetast, en die geen andere behandeling heeft ondergaan dan wassen, decanteren, centrifugeren en filtreren. Deze olie van eerste persing is als volgt ingedeeld en draagt de volgende benamingen:

a)   olijfolie van eerste persing, als zodanig voor consumptie geschikt:

i)   extra olijfolie van eerste persing: olijfolie van eerste persing met een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 0,8 g per 100 g en waarvan de andere kenmerken overeenkomen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld;

ii)   olijfolie van eerste persing: olijfolie van eerste persing met een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 2,0 g per 100 g en waarvan de andere kenmerken overeenkomen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld;

iii)   courante olijfolie van eerste persing: olijfolie van eerste persing met een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 3,3 g per 100 g en waarvan de andere kenmerken overeenkomen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld (1);

b)   olijfolie van eerste persing, niet als zodanig voor consumptie geschikt:

olijfolie van eerste persing voor verlichting: olijfolie van eerste persing met een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van meer dan 3,3 g per 100 g en/of waarvan de organoleptische en andere kenmerken overeenkomen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld. Dit product is bestemd voor raffinering met het oog op menselijke consumptie of voor technisch gebruik;

B.   geraffineerde olijfolie: olijfolie verkregen door raffinering van olijfolie van eerste persing. Dit product heeft een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 0,3 g per 100 g en de andere kenmerken ervan komen overeen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld (2);

C.   olijfolie: olie bestaande uit een mengsel van geraffineerde olijfolie en als zodanig voor consumptie geschikte olijfolie van eerste persing. Dit product heeft een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 1 g per 100 g en de andere kenmerken ervan komen overeen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld (3).

II.

Olie van afvallen van olijven: olie verkregen door de behandeling van afvallen van olijven met oplosmiddelen of andere natuurkundige procédés, met uitsluiting van olie verkregen door herverestering en van alle mengsels met olie van een andere soort. De benamingen voor dit product luiden als volgt:

A.   ruwe olie van afvallen van olijven: olie van afvallen van olijven, waarvan de kenmerken overeenkomen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld. Dit product is bestemd voor raffinering met het oog op menselijke consumptie of voor technisch gebruik;

B.   geraffineerde olie van afvallen van olijven: olie verkregen door raffinering van ruwe olie uit afvallen van olijven. Dit product heeft een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 0,3 g per 100 g en de andere kenmerken ervan komen overeen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld (4);

C.   olie van afvallen van olijven: olie bestaande uit een mengsel van geraffineerde olie van afvallen van olijven en als zodanig voor consumptie geschikte olijfolie van eerste persing. Dit product heeft een gehalte aan vrije vetzuren, uitgedrukt in oliezuur, van ten hoogste 1 g per 100 g en de andere kenmerken ervan komen overeen met die welke voor deze categorie zijn vastgesteld. Dit mengsel mag in geen geval „olijfolie” (5) worden genoemd.


(1)  Dit product mag alleen rechtstreeks aan de consument worden verkocht, indien dat in het land waarin het product in de kleinhandel beschikbaar is, is toegestaan. Is de verkoop niet toegestaan, dan dient de benaming van dit product in overeenstemming te zijn met de wettelijke bepalingen van het betrokken land.

(2)  Dit product mag alleen rechtstreeks aan de consument worden verkocht, indien dat in het land waarin het product in de kleinhandel beschikbaar is, is toegestaan.

(3)  Het land waarin het product in de kleinhandel beschikbaar is, kan een meer specifieke benaming voorschrijven.

(4)  Dit product mag alleen rechtstreeks aan de consument worden verkocht, indien dat in het land waarin het product in de kleinhandel beschikbaar is, is toegestaan.

(5)  Het land waarin het product in de kleinhandel beschikbaar is, kan een meer specifieke benaming voorschrijven.

BIJLAGE C

Soorten tafelolijven en de desbetreffende definities

De tafelolijven worden ingedeeld in een van de volgende soorten:

i)   groene olijven: vruchten die tijdens de rijping, vóór het kleuren, zijn geoogst op het ogenblik waarop zij hun normale grootte hebben bereikt. De kleur ervan kan variëren van groen tot strogeel;

ii)   rijpende olijven: vruchten die in de fase van het kleuren worden geoogst voordat zij volledig rijp zijn. De kleur ervan kan variëren van roze tot wijnroze of bruin;

iii)   zwarte olijven: vruchten die wanneer zij volledig rijp zijn of kort daarvoor, worden geoogst. De kleur ervan kan variëren van roodzwart tot donkerkastanjebruin met als tussenstadia paarszwart, donkerpaars en groenzwart.


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/68


Informatie over de inwerkingtreding van het aanvullend protocol bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie

Aangezien beide partijen op 28 oktober 2005 de vereiste procedures hebben voltooid voor de sluiting van het aanvullend protocol bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, in verband met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, is dit aanvullend protocol overeenkomstig artikel 13, lid 2, in PB L 38 van 10.2.2005, blz. 3, op 1 november 2005 in werking getreden.


Commissie

19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/69


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2004

waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 8, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad („de concentratieverordening”)

(Zaak nr. COMP/M.3440 — EDP/GDP/ENI)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 4715)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/801/EG)

Op 9 december 2004 heeft de Commissie in een concentratiezaak een beschikking gegeven op grond van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (1), en met name op grond van artikel 8, lid 3. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking in de authentieke taal van de zaak en in de werktalen van de Commissie is te vinden op de website van DG COMP, op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html

I.   DE PARTIJEN

(1)

Energias de Portugal SA (hierna „EDP” genoemd) is het gevestigde stroombedrijf in Portugal. Als dusdanig zijn haar belangrijkste activiteiten de opwekking, distributie en levering van stroom in Portugal. EDP heeft ook zeggenschap over de Spaanse onderneming Hidrocantábrico, die in Spanje in de sectoren stroom en gas werkzaam is. EDP is aan Euronext Lissabon genoteerd en de Portugese Staat heeft, al dan niet middellijk, zo'n 30 % van de EDP-aandelen in handen.

(2)

ENI SpA (hierna „ENI” genoemd) is wereldwijd in de exploratie en productie van olie en aardgas werkzaam. ENI is ook in de levering, transmissie, opslag, distributie en trading van aardgas werkzaam. Daarnaast heeft ENI aandelen in ondernemingen met transportcapaciteit die in de exploitatie van de grensoverschrijdende pijpleidingen voor de transmissie van aardgas werkzaam zijn.

(3)

Gás de Portugal, SGPS, SA (hierna „GDP” genoemd) is het gevestigde gasbedrijf in Portugal. GDP is een volle dochteronderneming van de Portugese onderneming Galp Energia, SGPS, SA (hierna „GALP” genoemd), die momenteel onder de gezamenlijke zeggenschap van de Portugese Staat en ENI staat; zij heeft belangen in zowel de olie- als gassector. GDP en haar dochterondernemingen bestrijken alle niveaus van de gasketen in Portugal. Via haar dochteronderneming Transgás importeert GDP aardgas in Portugal, langs een pijpleiding Maghreb-Spanje-Portugal en de LNG-terminal te Sines; zij verzorgt het transport, de opslag, distributie en levering via het Portugese hogedrukgasnetwerk (hierna „het netwerk” genoemd). GDP is ook werkzaam in de levering van aardgas aan grote industriële afnemers en in de uitbouw en toekomstige exploitatie van de eerste ondergrondse opslagruimtes voor aardgas in Portugal. Via GDP Distribuição (hierna „GDPD” genoemd) heeft GDP momenteel ook zeggenschap over vijf van de zes lokale gasdistributieondernemingen in Portugal.

(4)

Rede Eléctrica Nacional SA (hierna „REN” genoemd) is voor deze concentratie geen aanmeldende partij, maar zij is betrokken bij de algemene operatie waarvan deze concentratie deel uitmaakt. REN is een Portugese onderneming die in 1994 is ontstaan toen het Portugese stroomnet van EDP werd afgesplitst. REN beheert momenteel het Portugese stroomnet en treedt op als exclusieve afnemer, die stroom afneemt van producenten en doorverkoopt aan de distributeurs/leveranciers met het oog op de levering aan niet in aanmerking komende afnemers. De Portugese Staat heeft al dan niet middellijk zeggenschap over 70 % van REN, terwijl de resterende aandelen in handen van EDP zijn.

II.   DE OPERATIE

(5)

Deze zaak betreft een concentratie waarbij EDP en ENI (hierna „de partijen” genoemd) voornemens zijn gezamenlijke zeggenschap over GDP te verwerven. Met deze operatie zou het gastransmissienetwerk (dus zonder de LNG-terminal te Sines, de invoerpijpleiding of de ondergrondse opslag te Carriço) binnen een bepaalde termijn aan REN, de beheerder van het Portugese elektriciteitsnetwerk, worden overgedragen. Tijdens een overgangsperiode zal EDP — samen met ENI en REN — zeggenschap over het gasnetwerk hebben.

(6)

Volgens de tweede gasrichtlijn (2) en de aan Portugal toegestane afwijking, wordt 33 % van de Portugese gasmarkt tegen uiterlijk 2007 geliberaliseerd en zal de markt voor alle niet-huishoudelijke afnemers uiterlijk 2009 en die voor alle afnemers (onder wie ook de huishoudelijke afnemers) uiterlijk 2010 zijn geliberaliseerd. De Portugese regering kan besluiten om het liberaliseringsproces sneller te laten beginnen.

III.   RELEVANTE MARKT

A.   RELEVANTE MARKT VOOR STROOM

1.   RELEVANTE PRODUCTMARKT

(7)

Rekening houdende met de specifieke kenmerken van de Portugese markten en het mededingings- en reguleringskader is de Commissie tot de slotsom gekomen dat de volgende marken moeten worden afgebakend:

i)

wholesalelevering van stroom;

ii)

dienstverlening inzake regulering/balanceren van stroom (3);

iii)

transmissienet;

iv)

distributienet, en

v)

retaillevering van stroom (grote en kleine afnemers).

(8)

Het nationale stroomsysteem is georganiseerd in twee, naast elkaar bestaande systemen: het openbare systeem of het „gebonden systeem” (Sistema Eléctrico de Serviço Público, hierna „SEP” genoemd) en het onafhankelijke stroomsysteem (Sistema Eléctrico Independente, hierna „SEI” genoemd). Het nationale transmissienet wordt voor beide systemen gebruikt en wordt op basis van een concessieregeling door Rede Eléctrica Nacional geëxploiteerd (hierna „REN” genoemd).

(9)

SEP is een gereguleerd systeem dat zowel stroomopwekking als -distributie omvat. Het bestaat uit „gebonden” stroomproducenten en „gebonden” distributienetwerken. In dit systeem is REN de exclusieve afnemer van stroom op wholesaleniveau. Zij betrekt haar stroom voornamelijk van een groep krachtcentrales (hierna „de gebonden producenten” genoemd) op basis van stroomafnameovereenkomsten.

(10)

In het kader van de stroomafnameovereenkomsten zeggen de producenten toe om exclusief aan SEP stroom te leveren gedurende een periode van meer dan 20 jaar en volgens een vaste tariefformule (4). De bouw van die gebonden productie-installaties is niet geliberaliseerd, maar wordt door de Staat gereguleerd. Volgens de geldende wetgeving maken de volgende ondernemingen van het SEP deel uit: EDP (via EDP Produção en Companhia Portuguesa de Produção de Electridade), Tejo Energia (5) en Turbogás (6). De meeste stroom wordt in Portugal geleverd via exclusieve stroomafnameovereenkomsten tussen REN en stroomproducenten (83 % in 2003) (7).

(11)

De stroom die REN afneemt, wordt vervolgens verkocht aan de gereguleerde distributeur, die onder de zeggenschap van EDP staat, volgens een gereguleerd tariefstelsel. Gereguleerde tarieven worden vastgesteld door de Portugese dienst toezicht energie, ERSE.

(12)

Het onafhankelijke systeem (SEI) bestaat uit het niet-gebonden systeem (Sistema Eléctrico Não Vinculado, hierna „SENV” genoemd), dat volgens de voorwaarden van de vrije markt functioneert (het grootste deel van deze stroom wordt in laatste instantie afgezet bij de afnemers die zich van het gereguleerde systeem loskoppelen) en het systeem met de bijzondere regeling (Produtores em regime especial, hierna „PRE” genoemd), waarbij door warmtekrachtkoppeling, miniwaterkrachtcentrales en andere hernieuwbare energiebronnen zoals windkracht opgewekte stroom tegen reguleerde tarieven aan REN wordt geleverd.

(13)

Het staat in aanmerking komende afnemers vrij hun stroomleverancier te kiezen en zij kunnen derhalve stroom afnemen van het SEP tegen gereguleerde tarieven of van het SENV waarbij zij door een vrije retailer tegen marktvoorwaarden worden beleverd. In het wetsdecreet van 17 augustus 2004 werd uiteindelijk bepaald dat alle afnemers in aanmerking komende afnemers zijn (8).

(14)

Het bestaande reguleringskader wordt momenteel aangepast.

Wholesalestroom

(15)

Wholesalestroom omvat de opwekking van stroom in krachtcentrales en de fysieke import van stroom via interconnectoren ten behoeve van de wederverkoop aan retailers. Evenals in andere lidstaten kunnen enkele zeer grote stroomverbruikers ook besluiten rechtstreeks op de wholesalemarkt stroom te kopen (in Spanje zijn zij goed voor minder dan 5 % van de stroomafname op de wholesalemarkt).

(16)

De Commissie is van oordeel dat er, na de stopzetting van de stroomafnameovereenkomsten, in Portugal een wholesalestroommarkt zal zijn die het aanbod van de vroegere gebonden productie, de ongebonden productie en de invoer zal omvatten. De beoordeling is toegespitst op deze wholesalemarkt, ongeacht of het om geliberaliseerde dan wel gereguleerde systemen gaat.

Balanceren van stroom en ondersteunende diensten

(17)

Dit soort dienstverlening is een technische noodzaak omdat de transmissiesysteembeheerder de spanning op het netwerk binnen een erg nauwe bandbreedte moet houden. Is er „overconsumptie”, dan zou de spanning op het netwerk dalen en zou dit op een bepaald punt voor stabiliteitsproblemen op het netwerk kunnen zorgen. Ook bij „onderconsumptie” is er een probleem, omdat de spanning op het netwerk stijgt tot boven het aanvaardbare tolerantiepeil en de transmissiesysteembeheerder ervoor moet zorgen dat een deel van de opwekkingscapaciteit wordt uitgeschakeld of dat extra verbruik wordt toegevoegd.

(18)

Voor deze dienst moet worden betaald en meestal is er een „sanctie” wanneer de vraag van een afnemer uitkomt boven of zakt onder het verwachte volume dat overeenstemt met het volume dat elke leverancier op het wholesaleniveau afneemt of zelf produceert en dat hij vooraf aan de transmissiesysteembeheerder moet doorgeven.

(19)

Momenteel levert REN deze dienst, samen met een aantal andere, vergelijkbare ondersteunende diensten (dienstverlening inzake congestiebeheer) aan alle spelers binnen het systeem. In Portugal is er voor dit soort diensten nog geen gevestigde markt. Het valt evenwel te verwachten dat, na de stopzetting van de stroomafnameovereenkomsten, een dergelijke markt (of markten) zullen gaan ontstaan. In het kader van deze beschikking kan de precieze afbakening van deze opkomende markt (of markten) in het midden worden gelaten.

Transmissie en distributie

(20)

Deze markten worden niet door de voorgenomen operatie getroffen. In Portugal is het transmissienet al ontbundeld en wordt het door de Portugese transmissiesysteembeheerder REN beheerd. Distributienetwerken zijn eigendom van EDP en de gemeenten, en worden door de EDP-dochteronderneming, EDP Distribuição Energia SA (hierna „EDPD” genoemd) beheerd. Toegang tot zowel het transmissienet als de distributienetwerken wordt door de Portugese toezichthouder ERSE gereguleerd.

Retaillevering van stroom

(21)

In het kader van deze mededeling worden de volgende retailmarkten onderzocht: i) de levering van stroom aan grote industriële afnemers die op het hoog- en middenspanningsnet zijn aangesloten, en ii) de levering van stroom aan kleinere industriële, zakelijke en huishoudelijke afnemers die op het laagspanningsnet zijn aangesloten.

(22)

Hoog- of middenspanningsafnemers en laagspanningsafnemers verschillen erg sterk wat betreft hun verbruik en de voorwaarden waarop zij stroom afnemen. Hun zakelijke betrekkingen zijn eveneens erg verschillend. Midden- en hoogspanningsafnemers zijn voor het grootste deel industriële afnemers voor wie stroom een belangrijk deel van hun kosten kan uitmaken. Daarentegen zijn de laagspanningsafnemers meestal kleine industriële, zakelijke of huishoudelijke afnemers, bij wie het stroomverbruik per verbruiker vrij beperkt in volume is.

2.   GEOGRAFISCHE STROOMMARKTEN

(23)

In eerdere beschikkingen van de Commissie gold de relevante geografische markt voor wholesalelevering van stroom als niet ruimer dan nationaal (9). In deze zaak heeft het onderzoek aangetoond dat wholesale- en retailstroommarkten duidelijk alleen Portugal bestrijken, en dat dit ook in de voorzienbare toekomst zo zal blijven.

(24)

De partijen voerden aan dat heel binnenkort onder de naam MIBEL een tradingmarkt voor het Iberische schiereiland zou worden opgericht en dat zodoende een Iberische markt zou gaan ontstaan. Dit standpunt werd niet bevestigd door het diepgaande onderzoek dat de Commissie heeft uitgevoerd. Blijkbaar is: 1) het huidige niveau van interconnectie tussen Spanje en Portugal onvoldoende om het Iberische schiereiland als één enkele markt te kunnen beschouwen, en 2) het hoogst onwaarschijnlijk dat de wholesalemarkt voor stroom in de toekomst het Iberische schiereiland zal gaan bestrijken, en wel hierom:

i)

er moeten nog vele reguleringsbarrières worden verwijderd om de MIBEL te kunnen oprichten;

ii)

de mededingingsvoorwaarden in Spanje en Portugal zullen waarschijnlijk onderling sterk blijven verschillen, ook ná het van start gaan van de MIBEL;

iii)

nationale toewijzingsplannen voor CO2-emissierechten en de nationale compensatieregeling voor gestrande kosten zullen deze verschillende mededingingsvoorwaarden waarschijnlijk nog in stand houden of zelfs versterken, en

iv)

het verwachte niveau inzake interconnectiecapaciteit tussen Spanje en Portugal zal waarschijnlijk geen daadwerkelijke integratie van beide markten in de voorzienbare toekomst mogelijk maken.

B.   RELEVANTE MARKTEN VOOR AARDGAS

1.   PRODUCTMARKT

(25)

De Commissie heeft voor gas vier verschillende productmarkten kunnen onderscheiden die door de operatie zullen worden getroffen:

i)

levering van gas aan stroomproducenten (hierna „STEG-centrales” genoemd (10));

ii)

levering van gas aan lokale distributieondernemingen;

iii)

levering van gas aan grote industriële afnemers, en

iv)

levering van gas aan kleine industriële, zakelijke en huishoudelijke afnemers.

(26)

Zes lokale distributieondernemingen distribueren en leveren via midden- en lagedruknetwerken (11) aan de meeste eindafnemers, en zijn werkzaam in gebieden waarvoor zij een exclusieve concessie hebben gekregen.

(27)

In Portugal zal eerst de markt voor gaslevering aan stroomproducenten voor concurrentie worden opengesteld. De partijen betoogden dat STEG-centrales en grote industriële afnemers moeten worden beschouwd als deel uitmakend van één enkele, ruimere wholesalemarkt. De Commissie is het met de partijen niet eens. Stroomproducenten hebben immers unieke vraagbehoeften wat betreft hoeveelheid en flexibiliteit bij de levering. STEG-centrales moeten langlopende contracten, die nodig zijn om de fundamentele economische en technische levensvatbaarheid en de leveringszekerheid van het STEG-project vast te leggen, combineren met kortlopende contracten voor beperktere termijn. Zij verschillen ook wat betreft marges, relaties met hun klanten, commerciële behoeften van wederverkopers en groeidynamiek.

2.   GEOGRAFISCHE MARKT

(28)

Voor elk van de relevante gasmarkten is — daar zijn de Commissie en de partijen het over eens — de markt voor de levering van aardgas in Portugal niet ruimer dan nationaal.

IV.   BEOORDELING UIT MEDEDINGINGSOOGPUNT

A.   STROOMMARKTEN

1.   WHOLESALEMARKT

a)   EDP heeft een machtspositie op de Portugese wholesalemarkt voor stroom

(29)

Na het diepgaande onderzoek van de Commissie is gebleken dat EDP een machtspositie heeft op de Portugese wholesalemarkt voor stroom, ongeacht of die in zijn huidige structuur dan wel na de stopzetting van de stroomafnameovereenkomsten wordt bezien.

(30)

In 2003 bezat EDP op de wholesalemarkt namelijk 70 % van de productiecapaciteit, was zij goed voor 70 % van de opgewekte stroom en was zij de grootste stroomimporteur. Bovendien is er ook na de stopzetting van de stroomafnameovereenkomsten in Portugal nog geen producent wiens productie met die van EDP is te vergelijken. Na de stopzetting van de stroomafnameovereenkomsten zal een regeling voor gestrande kosten (CMEC's) worden opgezet om de bestaande stroomproducenten te compenseren voor eventuele verliezen in de markt in de toekomst. Deze regeling is in het voordeel van gevestigde exploitanten. EDP zal de meeste compensaties ontvangen, hetgeen haar zal helpen zich tegen toekomstige concurrentie te beschermen.

(31)

Aan de vraagzijde heeft EDP bijna 100 % van de stroomdistributie in Portugal in handen. De toekomstige rol van EDP Distribuição als de retailer voor het gereguleerde systeem levert EDP cruciale voordelen op.

(32)

Aan de aanbodzijde is de toevoeging van EDP's nieuwe gasgestookte centrale („TER”) belangrijk in EDP's portfolio. Wat nieuwe door derden te bouwen productiecapaciteit betreft, is de Commissie tot de conclusie gekomen dat STEG-projecten van concurrenten onzeker zijn en dat EDP invloed heeft op één van deze projecten (Tejo Energia).

b)   De operatie versterkt EDP's machtspositie, als gevolg van zowel horizontale als verticale effecten

Horizontale effecten: uitschakeling van een belangrijke concurrent

(33)

Wat de horizontale effecten betreft, is de Commissie tot de bevinding gekomen dat, zonder de concentratie, GDP heel waarschijnlijk de belangrijkste concurrent op de Portugese stroommarkten was geworden, aangezien zij: i) toegang heeft tot concurrerende gasbronnen, hetgeen haar op het gebied van stroom een significant voordeel oplevert omdat STEG-centrales thans de meest gangbare methode zijn om nieuwe stroom te produceren, en ii) omdat GDP, zelf een Portugese onderneming, kan voortbouwen op haar merk en haar gasafnemers, bij wie zij gezamenlijk gas en stroom kan leveren.

(34)

Dit belangrijke concurrentievoordeel zou na de concentratie verloren gaan, en zodoende EDP's machtspositie verder versterken.

Niet-horizontale effecten: verhogen van de kosten van rivalen

Bevoorrechte en preferente toegang tot Portugese gasinfrastructuur (LNG-terminal te Sines, invoerpijpleiding en de ondergrondse opslag te Carriço)

(35)

Wanneer de voorgenomen operatie zou doorgaan, zal EDP de mogelijkheid en de prikkel hebben om een bevoorrechte en preferente toegang tot aardgas te behouden — ten detrimente van ondernemingen die daadwerkelijk of potentieel in de opwekking van stroom werkzaam zijn.

(36)

Hogedrukgasnetwerk: Na de concentratie zal EDP bij machte zijn om invloed uit te oefenen op het beheer van het hogedrukgasnetwerk. Allereerst zal EDP op de korte termijn gezamenlijke zeggenschap hebben over Transgás (met inbegrip van het gasnetwerk) gedurende een tijdelijke periode (12) die tot 19,5 maanden kan duren. In deze periode kan EDP sterke invloed uitoefenen op de strategie en het beheer van het net. Een en ander kan EDP ook een grondig inzicht verschaffen in de operationele kenmerken van het netwerk, waarmee EDP nadien zijn voordeel kan doen. In de tweede plaats zal, op de lange termijn, REN als gevolg van de concentratie het hogedrukgasnetwerk exploiteren.

(37)

GDP's internationale pijpleiding: De fusieonderneming zou in staat kunnen zijn om het eerste bestaande entry-punt in Portugal (de pijpleiding loopt — via Marokko en Spanje — van Algerije naar Portugal, en komt Portugal binnen te Campo Maior) op volle capaciteit te gebruiken om concurrenten te beletten alle vrijgekomen capaciteit te gebruiken. Zelfs met toepassing van regels inzake toegang van derden, is er momenteel onvoldoende capaciteit vrij voor derden om gas op permanente basis te importeren, met een minimale zekerheid over het volume gas dat zij zullen kunnen importeren.

(38)

GDP's terminal te Sines: De LNG-terminal te Sines is de enige in Portugal. Hij kwam begin 2004 in bedrijf en is eigendom van en wordt geëxploiteerd door GDP (via haar volle dochteronderneming Transgás). Haar maximale importcapaciteit bedraagt 5,3 miljard m3 per jaar. Omdat de gassector nog niet is geliberaliseerd, zijn er voor de terminal tot dusver nog geen regels inzake toegang van derden opgelegd. Dat betekent dat derden die toegang tot de terminal willen krijgen, met GDP contact moeten opnemen en met deze laatste over specifieke voorwaarden moeten onderhandelen.

(39)

Ondergrondse opslag te Carriço: Na de concentratie zal EDP ook in staat zijn GDP's ondergrondse opslag te Carriço te exploiteren. Dit is de enige opslag voor aardgas die in Portugal beschikbaar is (met uitzondering van de LNG-opslag te Sines, die veel kleiner is). Het is voor concurrerende stroomproducenten die STEG-centrales exploiteren, van cruciaal belang om op niet-discriminerende basis toegang te hebben tot de flexibiliteit die deze opslag biedt. Het marktonderzoek bevestigde dat deze toegangsvoorwaarden ontoereikend waren om te garanderen dat concurrenten daadwerkelijk deze opslag ten volle zullen kunnen benutten, aangezien EDP in staat zal zijn de toegang te beperken, met technische problemen als argument.

(40)

Wanneer de operatie in haar aangemelde vorm zal plaatsvinden, verwerft EDP belangrijke zeggenschap over zowel de entry-punten voor gas als over de opslagfaciliteiten. De operatie zou de onderneming dus alle nodige middelen en prikkels kunnen geven om de toegang tot het gasnetwerk voor haar concurrenten te bemoeilijken, ook al wordt het hogedrukgasnetwerk in Portugal ontvlochten en komt het in handen van REN.

Vermogen om de beperkingen in de gaslevering aan STEG-centrales te beheren ten detrimente van concurrerende STEG-centrales

(41)

De grote onzekerheid ten aanzien van de doeltreffendheid van de overdracht van infrastructuur en transportrechten aan REN garandeert niet dat andere ondernemingen dan de fusieonderneming in de gasbehoeften van daadwerkelijke (namelijk Turbogás) en potentieel concurrerende STEG-centrales zullen voorzien. Wanneer er zich in de gaslevering in Portugal beperkingen voordoen, zal GDP de prikkel hebben om EDP's installaties te bevoordelen — ten koste van concurrerende STEG-centrales.

Vermogen en prikkel om de gasprijs te controleren en kosten van concurrenten op te drijven — en zodoende de markt voor daadwerkelijke en potentiële concurrentie af te schermen en nieuwkomers van markttoetreding af te schrikken

(42)

Na de concentratie zal EDP het vermogen en de prikkel hebben om de prijs van gasleveringen aan haar daadwerkelijke concurrenten (Turbogás, voor haar kortetermijnbehoeften) te verhogen. Dit geldt ook voor potentiële concurrenten (voor hun totale behoeften), omdat het tempo van de liberalisering en de onzekerheden inzake de toegang tot entry-punten het waarschijnlijk maakt dat toekomstige STEG-centrales, mochten die er al zijn, hun gas door GDP zullen aangeleverd krijgen.

Toegang tot vertrouwelijke informatie over de kosten van EDP's concurrenten, hetgeen de onderneming een belangrijk voordeel oplevert

(43)

Uitgerust met de kennis van de inputkosten van haar daadwerkelijke concurrenten zal de fusieonderneming in staat zijn haar tarieven zodanig vast te stellen dat zij de markten voor haar concurrenten afschermt. Dergelijk structureel voordeel zal ook EDP's machtspositie versterken omdat valt te verwachten dat zij markttoetreding van potentiële concurrenten die nieuwe STEG-centrales willen gaan exploiteren, verder kan ontmoedigen of vertragen via de gasleveringen van GDP.

Toegang tot het dagelijks door haar concurrenten genomineerde gas, hetgeen de onderneming een belangrijk voordeel oplevert

(44)

Na de concentratie zal EDP toegang hebben tot het dagelijks door Turbogás (en andere STEG-centrales die mogelijk in de toekomst door GDP worden beleverd) genomineerde gas — toegang dus tot de informatie één dag vooraf over het volume gas dat de STEG per uur zal gaan verbruiken. Daardoor kan EDP vooraf het patroon te weten komen van de stroomproductie zoals Turbogás die voor de dag nadien heeft gepland. Gezien de volatiliteit van de productie in de STEG-centrales, betreft het hier strategische informatie: wanneer EDP bijvoorbeeld weet dat Turbogás plant om de dag nadien gedurende een bepaalde tijd geen stroom op te wekken, is zij in staat haar prijzen boven de variabele kosten van Turbogás te verhogen, zonder te hoeven vrezen dat ze verkopen aan Turbogás verliest.

(45)

Al deze horizontale en verticale effecten, al dan niet in samenhang bezien, versterken EDP's machtspositie op de wholesalemarkt voor stroom.

2.   ONDERSTEUNENDE DIENSTEN

(46)

Door deze operatie verdwijnt GDP als een waarschijnlijke nieuwkomer van de stroommarkt, en dus als een potentiële aanbieder van ondersteunende diensten. Op grond van alle bij de beoordeling van de wholesalemarkt ontwikkelde redenen en gezien het feit dat slechts enkele installaties dergelijke diensten kunnen aanbieden, had GDP's toetreding tot de wholesalemarkt de positie van EDP op de markt voor ondersteunende diensten verzwakt. De concentratie resulteert in de uitschakeling van deze potentiële concurrent op de markt voor de levering van ondersteunende diensten.

3.   RETAILMARKTEN VOOR STROOM IN PORTUGAL

a)   EDP bezit een machtspositie op de Portugese retailmarkten voor stroom

(47)

De markt voor de levering van stroom aan grote industriële afnemers (45 % van het totale verbruik) is volledig geliberaliseerd. Op deze markt bezit EDP een marktaandeel van 92 % in volume (en nog meer qua afnemers).

(48)

In 2004 is een aanvang gemaakt met de openstelling van de markt voor kleine afnemers. EDP heeft hier een marktaandeel van bijna 100 %. Ervaring in andere lidstaten maakt duidelijk dat het percentage van dit soort afnemers dat overschakelt, veel lager zal liggen dan bij industriële afnemers. De machtspositie van EDP zal dus slechts tegen een beperkter tempo door concurrentie worden aangetast.

(b)   Versterking van EDP's machtspositie op de Portugese retailmarkt voor stroom

(49)

De voorgestelde operatie zal EDP's machtspositie versterken aangezien GDP als belangrijke potentiële concurrent zal worden uitgeschakeld. Tijdens het onderzoek van de Commissie hebben respondenten namelijk bevestigd dat GDP de meest waarschijnlijke en daadwerkelijke potentiële toetreder op deze markten zou zijn, met name gezien haar brede klantenbasis voor gas, haar nationaal goed bekend merk en haar vermogen om aanbiedingen te doen voor een dubbel brandstofaanbod.

(50)

Bovendien zal de concentratie de drempels voor toetreding verder verhogen aangezien de fusieonderneming de voordelen van de gevestigde ondernemingen op het gebied van gas en stroom zal combineren en concurrenten zal dwingen terzelfder tijd de gas- en stroommarkten te betreden om een aanbieding te doen voor een dubbel brandstofaanbod.

B.   GASMARKTEN

1.   GDP HEEFT EEN MACHTSPOSITIE OP DE PORTUGESE GASMARKTEN

(51)

Door haar huidige positie als wettelijke monopolist bezit GDP een machtspositie op alle gasmarkten, behalve voor de distributie van aardgas in de regio Porto waar Portgás (een onderneming waarover EDP onlangs gezamenlijke zeggenschap heeft verkregen) werkzaam is.

(52)

Ook na de openstelling van de markten blijft GDP als gevestigde exploitant grote voordelen genieten ten opzichte van kandidaat-nieuwkomers. Met name heeft zij: i) grote ervaring met en veel kennis over alle niveaus van de Portugese gasmarkt verworven; ii) een brede klantenbasis en een groot verkoopvolume in het land opgebouwd; iii) erg bekende merken ontwikkeld, op zowel nationaal als lokaal niveau; iv) unieke kennis van haar afnemers, hun profiel (wat betreft verbruiksprofiel, solventie en kredietvoorwaarden) en hun specifieke behoeften verkregen (zoals behoefte aan extra diensten of speciale klantenservice), en v) controle op de distributiesysteembeheerders — via de lokale distributieondernemingen die onder de zeggenschap van GDP staan.

2.   VERSTERKING VAN GDP'S MACHTSPOSITIE OP DE PORTUGESE GASMARKTEN

a)   Gaslevering aan stroomproducten (STEG-centrales)

(53)

Wat de levering van gas aan STEG-centrales betreft, zal de aangemelde operatie de volledige gasvraag door STEG-centrales (namelijk de kortetermijnbehoeften van Turbogás (13) en TER/Carregado) afschermen tegen GDP's concurrenten die anders naar deze contracten hadden kunnen dingen, zodra de markt voor STEG-centrales was geliberaliseerd. Een en ander versterkt GDP's machtspositie op de markt voor de levering van gas aan STEG-centrales.

b)   Gaslevering aan lokale distributieondernemingen

(54)

De aangemelde operatie werkt marktafschermend voor de gasvraag van Portgás, de enige lokale distributieonderneming die tot dusver niet onder de zeggenschap van GDP staat. Na de operatie kunnen concurrenten in de gassector niet meer meedingen naar gasleveringscontracten met de lokale distributieondernemingen, zodra deze in aanmerking komende afnemers worden. Een en ander versterkt GDP's machtspositie op de markt voor de levering van gas aan lokale distributieondernemingen.

c)   Gaslevering aan grote industriële afnemers

(55)

Uit het onderzoek is gebleken dat EDP de meest waarschijnlijke nieuwkomer was geworden op de markt voor de levering van gas aan grote industriële afnemers, zodra deze markt wordt geliberaliseerd.

(56)

EDP lijkt de meest waarschijnlijke potentiële nieuwkomer op deze markt te zijn, omdat: i) zij een STEG-centrale voor de opwekking van stroom in bedrijf heeft (en dus toegang tot grote hoeveelheden gas heeft), hetgeen voor haar een sterke prikkel vormt om de markten voor gaslevering te betreden; ii) zij een beroep kan doen op haar stroomafnemers (EDP heeft controle over net geen 100 % van de stroomdistributie in Portugal) aan wie zij zowel gas als stroom kan gaan leveren (dubbel brandstofaanbod), en iii) zij ook een beroep kan doen op de ervaring, de reputatie en de klantenbasis van gasdistributeur Portgás. In vele lidstaten blijken de gevestigde exploitanten voor stroom de gasmarkten te hebben betreden.

(57)

Het wegvallen van potentiële concurrentie voor EDP versterkt GDP's machtspositie op de markt voor de levering van gas aan grote industriële afnemers.

d)   Gaslevering aan kleine afnemers

(58)

De Commissie is tot de conclusie gekomen dat EDP — zonder de concentratie — de meest waarschijnlijke nieuwkomer op de markt voor de levering van gas aan kleine afnemers was geweest.

(59)

EDP's voordelen zijn in drie hoofdgroepen samen te brengen: a) voordelen op het gebied van de inkoop dankzij EDP's positie als exploitant met stroomopwekking uit gas; b) voordelen als gevolg van EDP's positie als de gevestigde exploitant in de retail en distributie van stroom, en c) voordelen dankzij haar positie in en informatie over de gasretail in Portugal (Portgás en informatie-uitwisseling over Lisboagás).

(60)

EDP's wil om de gasmarkten te betreden blijkt voorts uit het feit dat zij onlangs zeggenschap verwierf over een Portugese lokale distributieonderneming (Portgás) en haar sterke expansie op de Spaanse gasmarkten (EDP heeft zeggenschap verworven over het op één na grootste gasbedrijf in Spanje, Naturcorp).

(61)

Op basis van bovenstaande elementen zou met de concentratie GDP's belangrijkste concurrent worden uitgeschakeld en zouden de toetredingsdrempels op de markt voor de levering van gas aan kleine afnemers nog verder worden verhoogd. Zodoende zal GDP's machtspositie op de markt voor de Portugese retailgasmarkt worden versterkt.

V.   DOOR DE PARTIJEN AANGEBODEN TOEZEGGINGEN

(62)

De partijen hebben op 28 oktober 2004 toezeggingen aangeboden, gevolgd door een verbeterde versie op 17 november 2004. Deze toezeggingen van 17 november 2004 worden hierna samengevat, onder gebruikmaking van de nummering van partijen:

EDP.1

:

Inkrimping van EDP's aandelen in REN van 30 tot 5 %

EDP.2

:

Afstoting van EDP's aandelen in Tejo Energia

EDP.3

:

Moratorium op de bouw van nieuwe STEG-centrales, onder voorbehoud van een aanpassingsclausule

EDP.4

:

Verhuren van TER's productiecapaciteit ten belope van één eenheid, onder voorbehoud van een aanpassingsclausule

EDP.5

:

Opschorting van sommige van EDP's stemrechten in Turbogás en aanstelling van onafhankelijke leden in de raad van bestuur van Turbogás

ENI.II

:

Verkoop van de LNG-terminal te Sines aan REN

ENI.III

:

Verkoop van de ondergrondse opslag te Carriço aan REN

ENI.IV

:

Versnelde verkoop van het hogedrukgasnetwerk aan REN

ENI.V

:

Garanties inzake nettoegang in afwachting van de verkoop van het netwerk aan REN

ENI.VI

:

Capaciteit op het entry-punt te Campo Maior die momenteel is gereserveerd voor en niet wordt gebruikt door Transgás, wordt aan REN vrijgegeven

ENI.VII

:

Toezegging geen verdere capaciteit op het entry-punt te Campo Maior te reserveren

ENI.VIII

:

Toezegging geen verdere capaciteit op de Extremadura-pijpleiding te reserveren

ENI.IX

:

Toezegging om — op bepaalde voorwaarden — op de Extremadura-pijpleiding en/of het entry-punt te Campo Maior capaciteit beschikbaar te stellen

ENI.X

:

Intrekking van GDP's voorkeurrecht, op basis van een mechanisme waarbij een bod wordt gedaan dat met het beste bod overeenstemt

ENI.XI

:

Maatregelen om de bezwaren in verband met mogelijke bevoorrechte toegang tot prijsinformatie weg te nemen

ENI.XII

:

Maatregelen om ruimte te bieden voor de daadwerkelijke liberalisering van de vraag uitgaande van de lokale distributieondernemingen

ENI.XIII

:

Toezegging om geen dubbel aanbod van aardgas en stroom te doen aan grote industriële afnemers en retailafnemers in Portugal zolang de levering van aardgas aan dit soort afnemers niet is geliberaliseerd

ENI.XIV

:

Verkoop van LDC Setgás.

VI.   BEOORDELING VAN DE VOORGESTELDE TOEZEGGINGEN

A.   TOEZEGGINGEN WAT BETREFT STROOM

1.   WHOLESALEMARKT VOOR STROOM

a)   Horizontale effecten van de operatie (uitschakeling van GDP als de meest waarschijnlijke toetreder)

(63)

Het voorstel van de partijen bestaat in een samenstel van maatregelen die de toegang van concurrenten moet garanderen en die terzelfder tijd vermijden dat activa in de stroomproductie worden afgestoten. Het plan berust vooral op een moratorium in verband met de bouw van nieuwe STEG-centrales door EDP en de verhuring van een deel van de productiecapaciteit in EDP's stroomcentrale TER gedurende een beperkte periode.

(64)

Respondenten van het marktonderzoek door de Commissie waren van oordeel dat deze voorstellen, wat schaal, omvang en looptijd betreft, duidelijk onvoldoende waren om het aanzienlijke verlies van GDP als een potentiële concurrent te compenseren en om daadwerkelijk te verzekeren dat potentiële concurrenten tijdig de markt konden betreden. De Commissie deelt deze door derden geformuleerde bezwaren.

(65)

De bij TER verhuurde productiecapaciteit komt overeen met slechts één derde van de installatie en zou goed zijn voor 4 % van de totale productiecapaciteit in Portugal. De verhuring kan automatisch worden stopgezet op basis van criteria die geen garantie bieden voor de aanwezigheid van nieuwe concurrenten, noch voor het daadwerkelijke bestaan van één Iberische markt. De verhuring kan tot drie jaar zijn beperkt. EDP zal in real-time op de hoogte zijn van de kosten en de stroomvolumes die de huurder kan afzetten. Dit alles maakt het onwaarschijnlijk dat een dergelijke huurder een belangrijke invloed op de markt kan hebben en een tegenwicht tegen EDP kan bieden.

(66)

Gezien de aanpassingsclausule die aan het voorgestelde moratorium is gekoppeld, zal het moratorium waarschijnlijk op korte termijn aflopen, zonder enige garantie dat nieuwe concurrenten de markt daadwerkelijk zullen betreden. Overigens belet een en ander EDP niet om nieuwe STEG-projecten op te starten (alle fases, behalve de daadwerkelijke bouw). Het moratorium en de verhuring die worden voorgesteld, hebben dus niet het concurrentiebevorderende effect dat met dat van een structurele corrigerende maatregel is te vergelijken.

(67)

Daarnaast stellen de partijen voor om EDP's 10 %-belang in Tejo Energia, een van EDP's concurrenten, af te stoten. Dit is weliswaar een positief voorstel, maar het garandeert geenszins dat Tejo Energia in de toekomst daadwerkelijk een STEG-centrale zal bouwen.

(68)

De partijen hebben ook voorgesteld om EDP's stemrechten in Turbogás op te schorten. Deze opschorting is beperkt tot een periode van drie jaar en tot slechts twee specifieke onderdelen van de besluitvorming. EDP heeft recent ook een optie verworven om nog eens 20 % in Turbogás te verwerven en om de totale productie van Turbogás te beheren. Daarom valt stellig te betwijfelen dat de toezeggingen van de partijen EDP zullen beletten invloed uit te oefenen op het gasleveringsbeleid en nieuwe projecten van Turbogás.

b)   Niet-horizontale effecten (opdrijven van de kosten van concurrenten)

EDP's bevoorrechte en preferente toegang tot de Portugese gasinfrastructuur

(69)

De verkoop van de LNG-terminal te Sines en ondergrondse opslag te Carriço aan de beheerder van het hogedrukgasnetwerk — de ontvlechting van het eigenaarschap — is een positief voorstel dat door de Commissie wordt verwelkomd. Toch garanderen de voorwaarden die aan deze verkoop zijn verbonden, niet dat voldoende capaciteit voor derden beschikbaar komt. Met name wordt in de corrigerende maatregelen uitdrukkelijk toegestaan dat dochterondernemingen die op de Spaanse gasmarkt werkzaam zijn (Union Fenosa Gas en Naturcorp), verder capaciteit blijven reserveren vóór de overdracht aan de REN, terwijl de partijen ook na de overdacht capaciteit zullen kunnen blijven reserveren.

(70)

De partijen stelden ook voor om op het Portugese entry-punt van de pijpleiding Spanje-Portugal (Campo Maior) capaciteit beschikbaar te stellen. Volgens het marktonderzoek is deze capaciteit veel te beperkt (minder dan 10 % van de capaciteit op deze pijpleiding, hetgeen onvoldoende is om één enkele STEG-eenheid van 400 MW te bevoorraden) en bestaat er geen garantie dat de upstream-pijpleiding (Extremadura-pijpleiding) gas tot aan de Portugese grens brengt. Er is ook een mechanisme uitgewerkt om aanvullende capaciteit te bieden, maar op voorwaarden die meebrengen dat de toegang tot deze extracapaciteit tijdig, economisch doenbaar noch langdurig genoeg zal zijn opdat derden erop kunnen vertrouwen.

(71)

De toezeggingen inzake aardgasinfrastructuur zullen dus waarschijnlijk erg beperkte positieve effecten op de Portugese stroom- en gasmarkten hebben.

Overige verticale impact van de concentratie

(72)

Wat betreft de overige verticale mededingingsbezwaren (14) die door de operatie werden opgeworpen, vormen de toezeggingen vooral „Chinese Walls” die de informatiestromen tussen GDP en EDP moeten beperken. Uit het marktonderzoek is duidelijk gebleken dat, in deze zaak, dergelijke maatregelen ontoereikend zijn om deze problemen aan te pakken.

2.   MARKT VOOR ONDERSTEUNENDE DIENSTEN

(73)

Het verhuren van productiecapaciteit, waarin door de toezeggingen wordt voorzien, stelt de huurder niet in staat actief te zijn op de markt voor het balanceren van stroom, hetgeen de aanpassing van de productie van de centrale in realtime vergt.

(74)

Zoals werd uiteengezet, bieden de toezeggingen geen voldoende zekere garantie dat concurrenten in de voorzienbare toekomst in Portugal nieuwe capaciteit voor de opwekking van stroom zullen gaan bouwen. Bijgevolg bieden de corrigerende maatregelen geen oplossing voor het versterken van EDP's machtspositie op deze markt.

3.   RETAILLEVERING VAN STROOM

(75)

De enige corrigerende maatregel die rechtstreeks met de retaillevering van stroom verband houdt, is de toezegging om geen dubbel aanbod van aardgas en stroom te doen aan grote industriële afnemers en retailafnemers in Portugal zolang de levering van aardgas aan dit soort afnemers niet is geliberaliseerd. Deze toezegging zou alleen voor een beperkte periode gelden en in ieder geval biedt deze corrigerende maatregel niet de garantie dat zich concurrenten zullen aandienen die het wegvallen van GDP zullen compenseren.

(76)

Andere corrigerende maatregelen kunnen misschien indirect een positieve impact op de retailmarkt voor stroom hebben, maar zij bieden niet de garantie dat nieuwe concurrenten daadwerkelijk, tijdig en op een voldoende ruime wijze de markt voor de Portugese retailmarkt voor stroomlevering zullen betreden om het wegvallen van GDP als toekomstige concurrent te compenseren.

B.   MARKTEN VOOR AARDGAS

1.   GASLEVERING AAN STROOMPRODUCENTEN (AFSCHERMING VAN AFNEMERS)

(77)

Drie toezeggingen houden rechtstreeks verband met dit punt van zorg: i) de uitschakeling van GDP's voorkeurrecht inzake de levering van gas aan TER; ii) de opschorting van sommige van EDP's stemrechten in Turbogás gedurende drie jaar, en iii) de gedeeltelijke verhuring van TER.

(78)

In dit verband is het zo dat: i) de marktdeelnemers hebben benadrukt dat de uitschakeling van GDP's voorkeurrecht voor leveringen aan TER, voor EDP niet de prikkels wegnemen om zich voor haar gas bij GDP te bevoorraden; ii) de enkele opschorting van sommige stemrechten gedurende een beperkte periode niet belet dat EDP invloed op het gasleveringsbeleid van Turbogás uitoefent, en iii) de verhuring slechts één derde van TER betreft en de verhuurder het meeste van zijn gas bij GDP zal moeten kopen. Daarom is de Commissie van oordeel dat deze toezeggingen ontoereikend zijn om het probleem van de versterking van GDP's machtspositie op de markt voor de levering van gas aan stroomproducenten aan te pakken.

2.   GASLEVERING AAN LOKALE DISTRIBUTIEONDERNEMINGEN (AFSCHERMING VAN AFNEMERS)

(79)

De operatie werkt afschermend ten aanzien van de gasvraag van Portgás, de enige lokale distributieonderneming die niet onder de zeggenschap van GDP staat. Het gasverbruik van de volgens het voorstel te verkopen lokale distributieonderneming Setgás, is viermaal lager dan dat van Portgás. Door deze toezegging wordt dus de versterking van de machtspositie van GDP op de markt voor de levering van gas aan lokale distributieondernemingen niet opgeheven.

3.   GASLEVERING AAN GROTE INDUSTRIËLE AFNEMERS

(80)

De enige corrigerende maatregelen waarmee rechtstreeks de op deze markt gerezen mededingingsbezwaren worden aangepakt, zijn de toezeggingen om geen dubbel aanbod (gas/stroom) te doen vooraleer de liberalisering van de markt voor levering aan lokale distributieonderneming heeft plaatsgevonden en om grote industriële afnemers de mogelijkheid te bieden hun gascontract jaarlijks te verlengen. Beide corrigerende maatregelen bieden niet de garantie dat een nieuwe concurrent de gasmarkt voor grote industriële afnemers zal betreden.

(81)

Niettemin werden ook corrigerende maatregelen onderzocht die een indirecte impact op dit probleem kunnen hebben: wat infrastructuur voor de import van gas betreft, blijft het hoogst onzeker of er wel voldoende capaciteit beschikbaar zal zijn. Overigens is het af te stoten Setgás goed voor minder dan 10 % van de gasafnemers in Portugal en zou zij, ten opzichte van EDP's klantenbasis voor stroom en die van Portgás voor gas, een nog beperktere uitgangsbasis zijn om de markt voor grote industriële afnemers te betreden.

4.   GASLEVERING AAN KLEINE AFNEMERS

(82)

De afstoting van Setgás is een structurele corrigerende maatregel, maar compenseert niet dat de toekomstige concurrentie van EDP/Portgás op de retailmarkt voor gas is weggevallen: de verkopen van Setgás zijn goed voor 8 % van de totale retailverkopen voor gas in Portugal, terwijl Portgás een marktaandeel van 30 % heeft. De toezegging om retailafnemers van gas die niet voor zowel gas als stroom in aanmerking komende afnemers zijn, is erg beperkt in tijd en qua effect. Er is geen andere corrigerende maatregel voorgesteld om rechtstreeks het probleem op te lossen van potentiële concurrentie als gevolg van de mogelijkheid van EDP om voort te bouwen op haar nationale klantenbasis voor stroom, haar sterke merk en haar prikkel om een dubbel aanbod (stroom/gas) aan afnemers te doen.

VII.   LAATTIJDIGE CORRIGERENDE MAATREGELEN

(83)

Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van corrigerende maatregelen (15) hebben de partijen op 26 november 2004 documenten ingediend met wijzigingsvoorstellen voor de al ingediende corrigerende maatregelen, met als doel de door de Commissie geformuleerde bezwaren weg te nemen. Met deze corrigerende maatregelen werden de mededingingsbezwaren die de Commissie had vastgesteld, evenwel niet volledig en ondubbelzinnig weggenomen.

(84)

Op vrijdagavond 3 december 2004 hebben de partijen een nieuwe reeks „toezeggingen voor gas” ingediend, die waren bedoeld om de in het op 26 november 2004 aan de Commissie gezonden document verwoorde intenties ten uitvoer te leggen. Aangezien deze nieuwe toezeggingen in een erg laat stadium van de procedure zijn ingediend (slechts drie werkdagen vóór de vergadering van de Commissie van 9 december 2004 waarop de goedkeuring van de eindbeschikking stond gepland, zodat de Commissie onvoldoende tijd had om deze toezeggingen in overeenstemming met de procedurele verplichtingen te beoordelen), en aangezien dit voorstel alleen was bedoeld om de in het op 26 november 2004 aan de Commissie gezonden document verwoorde intenties ten uitvoer te leggen, kon deze laatste reeks toezeggingen niet aan een goedkeuringsbeschikking ten grondslag liggen.

VIII.   CONCLUSIE

(85)

Om de hierboven aangegeven redenen, al dan niet samen genomen, heeft de Commissie op 9 december 2004 een beschikking gegeven waarbij zij de voorgenomen concentratie onverenigbaar verklaarde met de gemeenschappelijke markt op grond van artikel 8, lid 3, van de concentratieverordening, omdat door deze concentratie machtsposities worden versterkt op diverse gas- en stroommarkten in Portugal ten gevolge waarvan de daadwerkelijke mededinging op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt op significante wijze kan worden belemmerd.


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/97 (PB L 180 van 9.7.1997, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EG (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57).

(3)  Zie zaak nr. COMP/M.3268 — Sydkraft/Graninge.

(4)  De tariefformule garandeert vooral de betaling voor capaciteit (hetgeen een vooraf bepaalde return op het geïnvesteerde kapitaal voor de centrale impliceert) en voor energie (op basis van de kosten).

(5)  Tejo Energia staat onder de zeggenschap van de Britse onderneming International Power (die 45 % van de aandelen in handen heeft) en van de Spaanse onderneming Endesa (die 35 % van de aandelen in handen heeft). EDP en Electricité de France hebben elk slechts een minderheidsbelang van 10 % in handen, hetgeen aan geen van hen beiden de mogelijkheid lijkt te geven gezamenlijke zeggenschap over de onderneming uit te oefenen.

(6)  Ten tijde van de aanmelding stond Turbogás onder de zeggenschap van het Duitse stroombedrijf RWE. EDP heeft een 20 %-belang, hetgeen haar niet de mogelijkheid lijkt te geven gezamenlijke zeggenschap over de onderneming uit te oefenen. RWE heeft sindsdien met International Power een overnameovereenkomst gesloten. De overname van International Power is door de Portugese mededingingsautoriteit goedgekeurd.

(7)  35 TWh op een totaal van 43 TWh in 2003 geleverde stroom.

(8)  Portugal zal zodoende de tenuitvoerlegging versnellen van Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 176 van 15.7.2003, blz. 37); daarin is bepaald dat de retailmarkten voor stroom per 1 juli 2007 volledig moeten zijn opengesteld.

(9)  Zie bv. zaak nr. COMP/M. 2434 — Grupo Villar MIR/ENBW/Hidrocantabrico.

(10)  STEG staat voor: SToom- En Gasturbine.

(11)  Met een druk van, onderscheidenlijk, 4 tot 20 bar en minder dan 4 bar.

(12)  De Commissie dient ook de tussenstadia in de ontwikkeling van de marktstructuur te onderzoeken, met name wanneer een bepaalde situatie, ook al is zij tijdelijk, een sterk negatieve impact op de mededinging en mogelijk zelfs langdurige effecten kan hebben.

(13)  EDP's 20 %-belang in Turbogás verleent haar bepaalde blokkeringsrechten.

(14)  Namelijk: i) EDP's vermogen en prikkel om de gasprijs te controleren en kosten van concurrenten op te drijven — en zodoende de markt voor daadwerkelijke en potentiële concurrentie af te schermen en nieuwkomers van markttoetreding af te schrikken; ii) EDP's vermogen om de beperkingen in de gaslevering aan STEG-centrales te beheren ten detrimente van concurrerende STEG-centrales, en iii) EDP's toegang tot vertrouwelijke informatie over de kosten van haar concurrenten, hetgeen de onderneming een belangrijk voordeel oplevert.

(15)  De termijn voor het indienen van corrigerende maatregelen liep tot 17.11.2004.


19.11.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 302/79


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 oktober 2005

tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende kaliumchloride uit Rusland

(2005/802/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 8,

Na overleg in het raadgevend comité,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 (2) definitieve antidumpingrechten ingesteld op kaliumchloride uit onder andere Rusland.

(2)

In maart 2004 heeft de Commissie, door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3), op eigen initiatief een tussentijds onderzoek ingesteld naar de maatregelen ten aanzien van de invoer van kaliumchloride uit onder andere Rusland, om na te gaan of deze aangepast dienden te worden aan de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten op 1 mei 2004.

(3)

Bij dit tussentijdse onderzoek bleek dat het in het belang van de Europese Unie was om de maatregelen tijdelijk aan te passen om te voorkomen dat importeurs en verwerkende bedrijven in de tien nieuwe lidstaten („EU10”) direct na de uitbreiding van de Europese Unie plotseling buitengewoon nadelige gevolgen zouden ondervinden.

(4)

Te dien einde heeft de Commissie in mei 2004, bij Verordening (EG) nr. 1002/2004 (4), verbintenissen aanvaard van onder meer twee Russische producenten/exporteurs, namelijk JSC Silvinit en JSC Uralkali, wat hun uitvoer naar de EU10 betreft. Om vrijstelling van de bij Verordening (EEG) nr. 3068/92 ingestelde antidumpingrechten bij invoer in het kader van de verbintenissen mogelijk te maken, werd Verordening (EEG) nr. 3068/92 gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 992/2004 (5).

(5)

In juni 2005 heeft de Commissie bij Verordening (EG) nr. 858/2005 (6) nieuwe verbintenissen van deze Russische ondernemingen aanvaard voor de uitvoer naar de EU10 voor een verdere periode die op 13 april 2006 zal aflopen.

(6)

Ondertussen werden in januari 2004 afzonderlijke verzoeken ontvangen van JSC Silvinit en JSC Uralkali voor een tussentijdse herziening van de bestaande maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

(7)

Nadat de Commissie in overleg met het raadgevend comité had vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een tussentijdse herzieningsprocedure in te leiden, heeft zij een bericht van inleiding gepubliceerd en is zij met een onderzoek begonnen (7).

(8)

Overeenkomstig de bevindingen van deze twee tussentijdse herzieningsprocedures heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 1891/2005, het voor deze indieners van het verzoek geldende antidumpingrecht gewijzigd.

II.   VERBINTENISSEN

(9)

Zoals hierboven vermeld had de Commissie verbintenissen aanvaard die de indieners van het verzoek in verband met hun uitvoer naar de EU10 hadden aangeboden. Deze verbintenissen, die bij Verordening (EG) nr. 992/2004 waren aanvaard, waren overgangsmaatregelen die waren vastgesteld in afwachting van de stijging van de prijzen van kaliumchloride in de EU10 tot het niveau waarop zij in de Europese Unie waren onmiddellijk voorafgaande aan de uitbreiding („EU15”). Deze EU10-verbintenissen waren niet geheel gelijkwaardig met een antidumpingrecht, daar de daarbij vastgestelde minimuminvoerprijzen bij wijze van uitzondering lager waren dan normaal (dat wil zeggen dat zij de schadelijke gevolgen van dumping niet geheel wegnamen).

(10)

In het kader van de tussentijdse herzieningsprocedures en naast bovengenoemde reeds geldende verbintenissen voor de uitvoer naar de EU10, hebben de indieners van het verzoek ook aangeboden het betrokken product aan afnemers in de EU15 te verkopen tegen prijzen die de schadelijke gevolgen van dumping compenseren, of zelfs hogere prijzen.

(11)

De verbintenissen die zijn aangeboden voor de verkoop naar de EU10 vervallen op 13 april 2006 en, tot dat tijdstip, zullen de verbintenissen voor verkoop naar de EU10 en de verbintenissen voor verkoop naar de EU15 naast elkaar bestaan.

(12)

Hieruit volgt dat, nadat de EU10-verbintenissen in april 2006 zullen vervallen, de hogere minimuminvoerprijzen die in het kader van de tussentijdse herzieningsprocedures zijn aangeboden voor verkoop in de EU15, ook zullen gelden in de EU10. Op deze wijze zullen dezelfde minimuminvoerprijzen — op een niveau waarbij geen schade meer wordt veroorzaakt — van toepassing zijn op het betrokken product, vervaardigd door de indieners van het verzoek, bij invoer in de gehele Europese Unie en zal het doel zijn bereikt van de buitengewone overgangsmaatregelen die van toepassing waren bij invoer in de EU10 in de periode onmiddellijk na de uitbreiding van de Europese Unie.

(13)

De bedrijven zullen de Commissie regelmatig uitvoerige informatie verstrekken over hun export naar de Europese Unie, zodat de Commissie de naleving van de verbintenissen goed kan controleren. De verkoopstructuur van de betrokken ondernemingen is zodanig dat het risico op ontduiking van de verbintenissen gering wordt geacht.

(14)

Om de Commissie in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenissen door de ondernemingen, worden de goederen waarop de verbintenis betrekking heeft eerst vrijgesteld van het recht wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer bij de douane ook een factuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1891/2005 vermelde gegevens bevat. Aan de hand van deze gegevens kan de douane controleren of de aangeboden goederen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Bij het ontbreken van een dergelijke factuur of indien de daarop vermelde gegevens niet overeenstemmen met de bij de douane aangeboden goederen moet het toepasselijke antidumpingrecht worden betaald.

(15)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs meegedeeld dat, indien blijkt dat het, op de voorwaarden van de verbintenissen, moeilijk of onmogelijk wordt toezicht te houden op de naleving ervan, zij het recht heeft de verbintenis in te trekken en in plaats daarvan definitieve antidumpingrechten in te stellen.

(16)

Gezien al deze factoren zijn de verbintenissen die de indieners van het verzoek in het kader van de tussentijdse herzieningsprocedures hebben aangeboden, aanvaardbaar,

BESLUIT:

Artikel 1

De verbintenissen die in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van kaliumchloride uit Rusland zijn aangeboden door de hieronder vermelde ondernemingen worden aanvaard.

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

Rusland

Geproduceerd door JSC Silvinit, Solikamsk, Rusland, en verkocht door JSC International Potash Company, Moskou, Rusland, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie

A695

Rusland

Geproduceerd en verkocht door JSC Uralkali, Berezniki, Rusland, of geproduceerd door JSC Uralkali, Berezniki, Rusland, en verkocht door Uralkali Trading SA, Genève, Zwitserland, aan de als importeur optredende eerste onafhankelijke importeur in de Europese Unie

A520

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 17 oktober 2005.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 308 van 24.10.1992, blz. 41. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1891/2005 (Zie bladzijde 14 van dit Publicatieblad).

(3)  PB C 70 van 20.3.2004, blz. 15.

(4)  PB L 183 van 20.5.2004, blz. 16. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 588/2005 (PB L 98 van 16.4.2005, blz. 11).

(5)  PB L 182 van 19.5.2004, blz. 23.

(6)  PB L 143 van 7.6.2005, blz. 11.

(7)  PB C 93 van 17.4.2004, blz. 2 en 3.