ISSN 1725-2598

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 276

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

48e jaargang
21 oktober 2005


Inhoud

 

I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

Bladzijde

 

 

Verordening (EG) nr. 1720/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

1

 

*

Verordening (EG) nr. 1721/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2001 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer van olijfolie van oorsprong uit Tunesië en tot afwijking van een aantal bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1476/95 en (EG) nr. 1291/2000

3

 

*

Verordening (EG) nr. 1722/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de beginselen voor de schatting van woondiensten ten behoeve van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen ( 1 )

5

 

 

Verordening (EG) nr. 1723/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

17

 

 

Verordening (EG) nr. 1724/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de afgifte van invoercertificaten van rijst van oorsprong uit de ACS-staten en de LGO, die in de eerste vijf werkdagen van oktober 2005 op grond van Verordening (EG) nr. 638/2003 zijn aangevraagd

21

 

 

Verordening (EG) nr. 1725/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

23

 

 

Verordening (EG) nr. 1726/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1670/2005 vastgestelde restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

25

 

 

Verordening (EG) nr. 1727/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer naar bepaalde derde landen van witte suiker voor de 10e deelinschrijving in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1138/2005

27

 

 

Verordening (EG) nr. 1728/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

28

 

 

Verordening (EG) nr. 1729/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1058/2005

30

 

 

Verordening (EG) nr. 1730/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1438/2005

31

 

 

Verordening (EG) nr. 1731/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2005

32

 

 

Verordening (EG) nr. 1732/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

33

 

 

Verordening (EG) nr. 1733/2005 van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van de restituties bij de productie in de sector granen

34

 

*

Richtlijn 2005/70/EG van de Commissie van 20 oktober 2005 tot wijziging van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen in en op granen en bepaalde producten van dierlijke en plantaardige oorsprong ( 1 )

35

 

 

II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

 

 

Commissie

 

*

Aanbeveling van de Commissie van 18 mei 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten ( 1 )

54

 

*

Beschikking van de Commissie van 14 september 2005 tot goedkeuring van de rekeningen van bepaalde betaalorganen in België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2003 (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 3442)

58

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 oktober 2005 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van ijzeren of stalen kabels uit de Republiek Korea

62

 

*

Beschikking van de Commissie van 20 oktober 2005 tot wijziging van Beschikking 2005/693/EG betreffende beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in Rusland (Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4176)  ( 1 )

68

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit 2005/722/EG van de Raad van 17 oktober 2005 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2005/428/GBVB (PB L 272 van 18.10.2005)

70

 

*

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1695/2005 van de Commissie van 17 oktober 2005 inzake de opening van een permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Franse interventiebureau (PB L 272 van 18.10.2005)

72

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/1


VERORDENING (EG) Nr. 1720/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (1), en met name op artikel 4, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 3223/94 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de periodes die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt.

(2)

Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3223/94 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 337 van 24.12.1994, blz. 66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 386/2005 (PB L 62 van 9.3.2005, blz. 3).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit

(EUR/100 kg)

GN-code

Code derde landen (1)

Forfaitaire invoerwaarde

0702 00 00

052

51,0

204

46,9

999

49,0

0707 00 05

052

88,6

999

88,6

0709 90 70

052

78,4

999

78,4

0805 50 10

052

72,8

388

69,1

524

55,3

528

75,4

999

68,2

0806 10 10

052

92,0

400

200,0

508

216,6

624

178,2

999

171,7

0808 10 80

388

79,5

400

97,3

404

84,6

512

46,2

528

45,5

720

54,4

800

189,3

804

71,1

999

83,5

0808 20 50

052

92,5

388

57,1

720

60,0

999

69,9


(1)  Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 750/2005 van de Commissie (PB L 126 van 19.5.2005, blz. 12). De code „999” staat voor „andere oorsprong”.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/3


VERORDENING (EG) Nr. 1721/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 312/2001 houdende uitvoeringsbepalingen voor de invoer van olijfolie van oorsprong uit Tunesië en tot afwijking van een aantal bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 1476/95 en (EG) nr. 1291/2000

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit 2005/720/EG van de Raad van 20 september 2005 betreffende de sluiting van een protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (1),

Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij artikel 3, lid 1, van Protocol nr. 1 bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds (3), is voorzien in een speciale regeling voor invoer met nulrecht van een contingent geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van dit land naar de Gemeenschap vervoerde ruwe olijfolie van de GN codes 1509 10 10 en 1509 10 90.

(2)

In verband met de toetreding tot de Europese Unie van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, is bij artikel 3, punt 1, van het bij Besluit 2005/720/EG goedgekeurde protocol voorzien in de toevoeging aan het contingent van een jaarlijkse hoeveelheid van 700 ton met ingang van 1 mei 2004.

(3)

Artikel 9 van het bij Besluit 2005/720/EG goedgekeurde protocol voorziet in een speciale methode voor de verhoging van het tariefcontingent voor 2004 op basis van een berekening naar rato van de basisvolumen.

(4)

Op grond van de ervaring die is opgedaan inzake het beheer van de invoertariefcontingenten waarbij wordt gewerkt met een systeem van invoercertificaten, moet de methode voor de mededelingen van de lidstaten aan de Commissie worden gemoderniseerd.

(5)

Verordening (EG) nr. 312/2001 van de Commissie (4) moet bijgevolg worden gewijzigd.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 312/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Het tariefcontingent van 56 700 ton voor de invoer van geheel in Tunesië verkregen en rechtstreeks van dit land naar de Gemeenschap vervoerde ruwe olijfolie van de GN codes 1509 10 10 en 1509 10 90, dat is vastgesteld in artikel 3, lid 1, van Protocol nr. 1 bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, mag elk jaar vanaf 1 januari met nultarief worden ingevoerd. Er worden invoercertificaten afgegeven totdat de vastgestelde jaarlijkse hoeveelheid van het tariefcontingent is bereikt.”.

2)

Het volgende artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

Het voor 2005 vastgestelde tariefcontingent wordt verhoogd met 467 ton, op basis van de berekening voor 2004, overeenkomstig artikel 9 van het Protocol bij de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Tunesië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie.”.

3)

Aan artikel 4, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De in de eerste alinea bedoelde mededelingen worden elektronisch gedaan met behulp van het door de Commissie aan de lidstaten ter beschikking gestelde formulier.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 mei 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 278 van 21.10.2005, blz. 1.

(2)  PB 172 van 30.9.1966, blz. 3025/66. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 97).

(3)  PB L 97 van 30.3.1998, blz. 2.

(4)  PB L 46 van 16.2.2001, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 406/2004 (PB L 67 van 5.3.2004, blz. 10).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/5


VERORDENING (EG) Nr. 1722/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

betreffende de beginselen voor de schatting van woondiensten ten behoeve van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad van 15 juli 2003 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen („BNI-verordening”) (1), en met name op artikel 5, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 2, lid 7, van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (2) moet het bruto nationaal product tegen marktprijzen (BNP) worden geacht gelijk te zijn aan het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen (BNI), zoals bepaald door de Commissie krachtens het Europees systeem van rekeningen (ESR). Het ESR van 1995 (ESR 1995), dat in de plaats is gekomen van twee vroegere systemen uit respectievelijk 1970 en 1979, werd vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (3) en werd opgenomen in de bijlage daarbij. Het BNI, zoals het in het ESR 1995 wordt gebruikt, is met ingang van het begrotingsjaar 2002 als criterium voor de eigen middelen in de plaats gekomen van het BNP.

(2)

Voor de tenuitvoerlegging van artikel 1 van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad van 13 februari 1989 betreffende de harmonisatie van de opstelling van het bruto nationaal product tegen marktprijzen (4), zijn de beginselen voor de schatting van woondiensten neergelegd in Beschikking 95/309/EG, Euratom van de Commissie (5). Voor de toepassing van artikel 1 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 moeten dergelijke beginselen nu ook voor het BNI worden vastgesteld.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 ingestelde BNI-comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 gelden de in deze verordening neergelegde beginselen voor de schatting van woondiensten.

Artikel 2

1.   Voor het vaststellen van de output van woondiensten passen de lidstaten een stratificatiemethode op basis van de werkelijke huren toe.

Om significante stratificatiecriteria te bepalen, gebruiken de lidstaten analysen in tabelvorm of statistische technieken.

2.   De lidstaten berekenen de toegerekende huren op basis van de werkelijke huren die verschuldigd zijn voor het gebruiksrecht voor een ongemeubileerde woning; zij baseren zich hierbij op alle contracten die betrekking hebben op particuliere woningen.

De huren voor gemeubileerde woningen mogen ook worden gebruikt, mits deze worden verlaagd om de betaling voor het gebruik van de meubilering buiten beschouwing te laten.

Teneinde de basis voor de berekening van de toegerekende huren te vergroten, kan in landen met een kleine particuliere huursector in uitzonderlijke gevallen gebruik worden gemaakt van naar behoren verhoogde huren voor woningen van de overheid.

Artikel 3

1.   In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten andere objectieve methoden toepassen, zoals de gebruikerskostenmethode.

Wanneer het gaat om de berekening van de output van door de eigenaar bewoonde woningen, hoeft het gebruik van de gebruikerskostenmethode niet te worden gemotiveerd, mits aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het aandeel van particuliere huurwoningen moet ten minste 10 % van de woningvoorraad bedragen;

b)

er moet meer dan een factor drie verschil zijn tussen de huren voor particuliere woningen en andere betaalde huren.

2.   Binnen drie jaar na de datum van goedkeuring van deze verordening onderzoekt het BNI-comité de werking van de gebruikerskostenmethode.

Artikel 4

Lidstaten die een basisjaarmethode toepassen, extrapoleren het cijfer voor een gegeven basisjaar met behulp van passende kwantiteits-, prijs- en kwaliteitsindicatoren.

Artikel 5

Verdere, meer gedetailleerde beginselen voor de schatting van de output, het intermediair verbruik en de transacties met het buitenland met betrekking tot de woondiensten zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Joaquín ALMUNIA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 181 van 19.7.2003, blz. 1.

(2)  PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

(3)  PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1267/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 180 van 18.7.2003, blz. 1).

(4)  PB L 49 van 21.2.1989, blz. 26. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(5)  PB L 186 van 5.8.1995, blz. 59.


BIJLAGE

Met onderstaande punten wordt beoogd om, voor de toepassing van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003, de beginselen voor de schatting van de output, het intermediair verbruik en de transacties met het buitenland met betrekking tot woondiensten te verduidelijken.

1.   OUTPUT VAN WOONDIENSTEN

1.1.   Basismethoden

In de nationale rekeningen heeft de output van woondiensten volgens afspraak niet alleen betrekking op huurwoningen, maar ook op door de eigenaar bewoonde woningen. Wat de waardering van de output van woondiensten betreft, bepaalt het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 1995) in punt 3.64 dat de „output van woondiensten door bewoners van een eigen huis moet worden gewaardeerd tegen de geraamde waarde van de huur (1) die een huurder voor dezelfde accommodatie zou moeten betalen; hierbij moet rekening worden gehouden met factoren als de ligging, de faciliteiten in de buurt enzovoort, alsook met de grootte en de kwaliteit van de woning zelf”. In beginsel kan de waarde van de diensten met betrekking tot door de eigenaar bewoonde woningen op diverse manieren worden geschat:

de stratificatiemethode op basis van de werkelijke huren, waarbij informatie over de woningvoorraad, ingedeeld in strata, wordt gecombineerd met informatie over de werkelijke huren die in ieder stratum worden betaald;

de gebruikerskostenmethode, waarbij afzonderlijke schattingen worden gemaakt van het intermediair verbruik, het verbruik van vaste activa, het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie en niet-productgebonden subsidies en het netto-exploitatieoverschot. De output van woondiensten is de som van deze componenten;

de zelfbeoordelingsmethode, waarbij bewoners van een eigen woning wordt gevraagd te schatten welke huur zij voor hun woning zouden kunnen vragen;

administratieve beoordelingsmethoden, waarbij een potentiële huur wordt vastgesteld door derden, bijvoorbeeld door de overheid voor belastingdoeleinden.

De stratificatiemethode op basis van de werkelijke huren verdient de voorkeur. Deze methode kan ook worden gebruikt om de waarde van alle werkelijke huren te schatten op basis van een steekproef van werkelijke huren of om de waarde van woondiensten te schatten voor woningen die gratis of tegen een lage huur worden verhuurd (zie punt 1.4.1 voor meer bijzonderheden).

De gebruikerskostenmethode mag alleen onder bepaalde omstandigheden worden toegepast, en dan nog alleen voor strata van de woningvoorraad waarvoor werkelijke huren ontbreken of statistisch onbetrouwbaar zijn.

De zelfbeoordelingsmethode mag niet worden gebruikt omdat bij deze methode subjectieve gegevens een grote invloed op de schatting hebben, waardoor de resultaten in hoge mate onzeker zullen zijn.

Administratieve beoordelingsmethoden kunnen, vooral wanneer deze voor fiscale doeleinden bestemd zijn, vertekende resultaten opleveren. Soms zijn er evenwel voor sommige strata resultaten van objectieve beoordelingsmethoden beschikbaar. Het gebruik van deze resultaten is aanvaardbaar wanneer de objectiviteit van de methode en de vergelijkbaarheid van de resultaten kunnen worden aangetoond.

Bij de stratificatiemethode wordt informatie over de werkelijke huren van huurwoningen gebruikt om de huurwaarde van de totale woningvoorraad te schatten. Dit kan worden opgevat als een ophogingsprocedure op basis van aantal en prijs. Stratificatie van de woningvoorraad is nodig om een betrouwbare schatting te verkrijgen en op de juiste wijze rekening te houden met relatieve prijsverschillen. Vervolgens wordt de gemiddelde werkelijke huur per stratum gebruikt voor alle woningen in dat specifieke stratum. Als de beschikbare informatie uit steekproefenquêtes afkomstig is, heeft de ophoging betrekking op zowel een deel van de huurwoningen als alle door de eigenaar bewoonde woningen. De huur per stratum wordt gewoonlijk nauwkeurig berekend voor een bepaald basisjaar, waarna het resultaat wordt geëxtrapoleerd naar de daaropvolgende jaren.

De huur die bij de stratificatiemethode voor door de eigenaar bewoonde woningen moet wordt toegepast, wordt gedefinieerd als de huur die op de particuliere markt verschuldigd is voor het gebruiksrecht voor een ongemeubileerde woning. Voor de bepaling van de toegerekende huren moeten de huren voor ongemeubileerde woningen in alle particuliere marktcontracten worden gebruikt. Ook moet rekening worden gehouden met huren op de particuliere markt die dankzij overheidsmaatregelen laag worden gehouden.

Als de informatie van de huurder afkomstig is, kan het noodzakelijk zijn de waargenomen huur te verhogen met specifieke huursubsidies die rechtstreeks aan de verhuurder worden betaald. Wanneer de steekproefomvang voor de waargenomen huren, zoals hierboven gedefinieerd, niet groot genoeg is, kunnen ook waargenomen huren voor gemeubileerde woningen voor de toerekening worden gebruikt, mits die worden gecorrigeerd voor de meubilering. In uitzonderlijke gevallen kunnen ook verhoogde huren voor woningen van de overheid worden gebruikt. Lage huren voor woningen die aan familieleden of werknemers worden verhuurd, moeten buiten beschouwing blijven (zie de punten 1.2.3 en 1.4.1 voor nadere informatie).

De stratificatiemethode kan ook worden gebruikt voor ophoging naar het volledige huurwoningenbestand. Voor sommige segmenten van de huurmarkt kan het voorkomen dat de gemiddelde huur niet geschikt is voor een toerekening. Zo zijn verlaagde huren voor gemeubileerde woningen of verhoogde huren voor woningen van de overheid niet altijd geschikt voor de respectieve werkelijk gehuurde woningen. Dit probleem kan worden opgelost door afzonderlijke strata te creëren voor werkelijk gehuurde gemeubileerde of sociale woningen in combinatie met passende gemiddelde huren.

In beginsel omvat de huur niet de kosten van verwarming, water, elektriciteit enzovoort. Wanneer de bronnen scheiding niet toelaten, moet de samenhang tussen de huren en het intermediair verbruik gewaarborgd worden (zie punt 2 voor nadere informatie).

Indien voor bepaalde strata van door de eigenaar bewoonde woningen een representatieve werkelijke huur ontbreekt, kan dit meestal worden verholpen door extrapolatie- of regressietechnieken.

Als alternatief voor de standaardstratificatiemethode, die gebaseerd is op de extrapolatie van gemiddelde huren per stratum, kunnen hedonische regressiemethoden worden gebruikt. Dergelijke methoden komen er kort gezegd op neer dat aan de hand van de steekproefgegevens voor huurwoningen een prijs voor ieder kenmerk van de woning (grootte, ligging, balkon enz.) wordt vastgesteld. De output wordt dan berekend door ieder kenmerk van (een representatieve steekproef van) de woningvoorraad te vermenigvuldigen met de hedonische prijs van dit kenmerk. Met behulp van regressiemethoden kunnen meer variabelen in aanmerking worden genomen, waardoor dergelijke methoden bijzonder effectief zijn wanneer voor sommige strata waargenomen huren ontbreken.

Uiteraard lost dit het probleem niet op wanneer in een extreem geval alle woningen bewoond worden door de eigenaar of wanneer een ontwikkelde huurmarkt ontbreekt. In zo'n geval kan de gebruikerskostenmethode worden gebruikt voor een objectieve beoordeling. Deze methode mag alleen worden toegepast voor door de eigenaar bewoonde woningen.

Toelichting op de gebruikerskostenmethode

De gebruikerskostenmethode mag alleen worden toegepast wanneer de op werkelijke huren gebaseerde stratificatiemethode niet kan worden gebruikt omdat de huurmarkt niet representatief is.

Volgens afspraak wordt dit geacht het geval te zijn wanneer aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: 1. het aantal particuliere huurwoningen bedraagt minder dan 10 % van het totale aantal woningen, en 2. er is meer dan een factor drie verschil tussen de huren voor particuliere woningen en andere betaalde huren. Ook als aan beide voorwaarden wordt voldaan, kan een land toch besluiten de stratificatiemethode te gebruiken, mits de resultaten voldoende kwaliteit bezitten. Wanneer niet aan elk van beide voorwaarden wordt voldaan, moet de stratificatiemethode worden gebruikt, tenzij kan worden aangetoond dat de gebruikerskostenmethode beter vergelijkbare resultaten oplevert.

Bij de gebruikerskostenmethode komt de output van de woondiensten overeen met de som van het intermediair verbruik, het verbruik van vaste activa (VVA), het saldo van niet-productgebonden belastingen op productie en niet-productgebonden subsidies en het netto-exploitaiteoverschot (NEO). Voor door de eigenaar bewoonde woningen wordt geen input van arbeid geregistreerd voor werkzaamheden die de eigenaar zelf verricht (2). De ervaring toont aan dat het VVA en het NEO met elk 30 tot 40 % van de output de grootste posten zijn.

Het VVA moet worden berekend op basis van de perpetual inventory method (PIM) of een andere erkende methode. Verder moet er een afzonderlijke schatting voor door de eigenaar bewoonde woningen worden gemaakt.

Het netto-exploitatieoverschot moet worden berekend door toepassing van een constant werkelijk rendement van 2,5 % per jaar op de nettowaarde van alle door de eigenaar bewoonde woningen tegen lopende prijzen (vervangingskosten). De waardering geschiedt tegen lopende prijzen omdat er bij de PIM al rekening wordt gehouden met de lopende waardevermeerdering van de woningen. Hetzelfde rendement van 2,5 % moet ook worden toegepast op de waarde in lopende prijzen van de grond waarop de door de eigenaar bewoonde woningen zijn gebouwd.

De waarde van de grond in lopende prijzen kan wellicht moeilijk ieder jaar worden waargenomen. De verhouding tussen de waarde van de grond en de waarde van de gebouwen in de verschillende strata kan eventueel worden ontleend aan een analyse van de samenstelling van de kosten van nieuwe woningen en de grond waarop zij zijn gebouwd.

Het BNI-comité moet bovenstaande uiteenzetting over de gebruikerskostenmethode binnen drie jaar na de datum van goedkeuring van deze verordening nog eens onder de loep nemen op basis van de in de lidstaten opgedane ervaringen.

Beginsel 1:

Voor de berekening van de output van woondiensten passen de lidstaten de stratificatiemethode toe op basis van werkelijke huren, hetzij door rechtstreekse extrapolatie, hetzij door econometrische regressie. Voor door de eigenaar bewoonde woningen houdt dit het gebruik van de werkelijke huren van vergelijkbare huurwoningen in. Indien er in uitzonderlijke gevallen geen of alleen statistisch onbetrouwbare gegevens over de werkelijke huren beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van andere objectieve methoden, zoals de gebruikerskostenmethode; dit dient met redenen te worden omkleed. De berekening van de output van door de eigenaar bewoonde woningen met behulp van de gebruikerskostenmethode hoeft verder niet te worden gemotiveerd wanneer aan twee voorwaarden is voldaan: particuliere huurwoningen maken minder dan 10 % van de woningvoorraad uit, en er is meer dan een factor drie verschil tussen de huren voor particuliere woningen en andere betaalde huren.

1.2.   Stratificatie van de woningvoorraad

1.2.1.   Factoren die van invloed zijn op het huurpeil

Een eerste reeks variabelen die het huurpeil bepalen, betreft de kenmerken van de woning en het woongebouw. In de eerste plaats is de grootte van een woning, qua oppervlakte en wat het aantal vertrekken betreft, belangrijk. Hoe groter een woning, hoe hoger de huur zal zijn. Anderzijds daalt de huur per vierkante meter vaak naarmate de woning groter is. Voor sommige categorieën woningen (bv. appartementen in hoofdsteden) is er vaak sprake van een U-curveverhouding tussen de prijs per vierkante meter en de oppervlakte van de woning. Een andere belangrijke factor betreft het wooncomfort. Hierbij kan het gaan om variabelen zoals de aanwezigheid van een badkamer, een balkon of terras, speciale vloeren of wandbekleding, een open haard, centrale verwarming, klimaatregeling, dubbel glas en andere warmte- of geluidsisolerende maatregelen; ook de indeling van de woning is relevant. Ten aanzien van het gebouw kunnen faciliteiten als een garage, lift, zwembad of (dak)tuin of de ligging van de woning binnen het gebouw de huurwaarde beïnvloeden. Voorts kunnen de aard van het gebouw (vrijstaande of half-vrijstaande woning, flatgebouw), de architectuur, de ouderdom of het aantal appartementen in het gebouw van belang zijn voor de hoogte van de huur.

Een tweede reeks variabelen houdt verband met de omgeving. Een bekende factor is het huurverschil tussen een stadswoning en een vergelijkbare woning op een afgelegen plaats. Variabelen als de afstand tot een economisch centrum of de aard van het landschap (vlak, bergachtig) kunnen ook van invloed zijn. Hetzelfde geldt voor omgevingsfactoren als het uitzicht, groenvoorzieningen, vervoersfaciliteiten, bereikbaarheid, winkels, scholen of de reputatie en veiligheid van een wijk.

Een derde reeks variabelen betreft sociaal-economische factoren. Zo hebben in de meeste landen overheidsregelingen zoals maximale huren of huursubsidies invloed op de hoogte van de huren. En ook de looptijd van het huurcontract, de aard van dit contract (tijdelijk of vast), het aantal bewoners per woning (woongemeenschap), de aard van de eigenaar (overheid, woningbouwvereniging, particuliere eigenaar, werkgever) of het huurbeleid van de verhuurder zijn medebepalend voor de hoogte van de huur.

Uiteraard kunnen nog diverse andere variabelen van invloed zijn op de hoogte van de huur. Verzameling van gegevens voor alle hierboven genoemde factoren leidt echter tot overladen vragenlijsten. Daarom is het wellicht zinvol voor stratificatiedoeleinden gebruik te maken van kapitaalwaarden. De grondgedachte achter het gebruik van de kapitaalwaarde van een woning is het feit dat alle belangrijke kenmerken van de woning hierin meewegen. De kapitaalwaarde wordt derhalve beschouwd als een impliciete stratificatiefactor. De verhouding tussen kapitaalwaarde en werkelijke huur kan vooral bruikbaar zijn in landen waar huurwoningen slechts een klein deel van de woningvoorraad uitmaken. Indien het om een stabiele verhouding gaat, zou met een dergelijke methode de huurwaarde kunnen worden bepaald van woningen die alleen voorkomen in de sector door de eigenaar bewoonde woningen. Bovendien sluiten kapitaalwaarden het gebruik van „fysieke” stratificatiecriteria niet uit; zij kunnen ermee worden gecombineerd. Kapitaalwaarden worden dan geacht de ontbrekende „fysieke” stratificatiecriteria te weerspiegelen. In ieder geval moeten de kapitaalwaarden die voor de berekening van de huren worden gebruikt, worden gebaseerd op een objectieve beoordeling in een recent referentiejaar.

In de praktijk verschilt de stratificatie van lidstaat tot lidstaat, zowel wat het aantal strata, als wat de exacte criteria om deze te bepalen betreft. Op het eerste gezicht ziet dit er enigszins verontrustend uit, maar het is wel zo dat bepaalde basiscriteria, zoals de grootte en de (geografische) ligging van een woning, vrijwel overal worden gebruikt. Bovendien zullen bepaalde kenmerken in sommige landen geschikter zijn dan in andere en kunnen de lidstaten zelf het best significante criteria vaststellen.

Beginsel 2:

Voor stratificatiedoeleinden moeten de lidstaten belangrijke woningkenmerken hanteren. Deze kunnen verband houden met de kenmerken van de woning en het woongebouw, met de woonomgeving of met sociaal-economische factoren. Bovendien is het gebruik van actuele kapitaalwaarden voor stratificatiedoeleinden aanvaardbaar, mits deze op een objectieve beoordeling zijn gebaseerd.

1.2.2.   Selectie van stratificatiecriteria

Omdat allerlei kenmerken op de hoogte van de huur van invloed zijn, moet eerst worden gekeken naar variabelen die een significante invloed hebben. Hierbij kan een analyse van de beschikbare statistische informatie in tabelvorm van nut zijn. Om een objectieve beoordelingsmaat te verkrijgen, lijkt het zinvol de variantie van de werkelijke huren binnen een bepaald stratum vast te stellen. Dit kan een stimulans zijn voor verbeteringen in de stratificatie door de strata zodanig te kiezen dat de interne variantie zo gering mogelijk wordt. Het verdient derhalve aanbeveling de variantie per stratum te berekenen, althans wanneer de stratificatie zowel op de werkelijke huren als op de toegerekende huren van invloed is.

Een meer geperfectioneerde aanpak bieden geavanceerde statistische technieken als (meervoudige) regressieanalysen. Hiermee kan de invloed van afzonderlijke variabelen worden gemeten, zodat de huurverschillen aan bepaalde kenmerken kunnen worden toegeschreven. De zeggingskracht van een variabele kan dus via de correlatiecoëfficiënt worden gekwantificeerd. Als bijkomend voordeel kunnen de kenmerken worden gerangschikt naar hun belang. Op grond daarvan kan beter worden bepaald waar een verdergaande stratificatie belangrijk is. Een combinatie van de belangrijkste variabelen met behulp van meervoudige regressietechnieken laat hun algemene zeggingskracht zien. Het gebruik van geavanceerde statistische technieken voor het selecteren van belangrijke variabelen lijkt een efficiënte manier van stratificatie van de woningvoorraad te zijn. Bovendien kunnen regressieanalysen direct worden gebruikt voor het schatten van de huren, bijvoorbeeld in de vorm van hedonische modellen. Deze methode is ook nuttig voor het schatten van de gemiddelde huur voor strata waar overeenkomstige waarnemingen in de huursector ontbreken (lege strata).

Voorts biedt het selecteren van stratificatiecriteria op basis van een geavanceerde statistische techniek het voordeel dat geen uniforme criteria voor alle landen behoeven te worden voorgeschreven. Voor het verkrijgen van vergelijkbare resultaten is het voldoende de belangrijkste criteria in ieder land te rangschikken en het vereiste algemene zeggingskrachtniveau te bepalen. Uiteraard hangt een dergelijke regressieanalyse grotendeels af van de beschikbare statistische informatie. Maar zelfs als er slechts weinig statistische gegevens voorhanden zijn, zou dit een stimulans kunnen zijn voor toekomstige verbeteringen.

Daar de informatie over de variabelen die de huren beïnvloeden, hoofdzakelijk afhankelijk is van de ontwikkeling van basisstatistieken, zijn de mogelijkheden voor het gebruik van geavanceerde statistische technieken momenteel beperkt. Daarom wordt als standaardmethode aanbevolen dat de lidstaten gebruikmaken van alle significante criteria die uit de analysen in tabelvorm worden afgeleid. Minimaal moeten de grootte, de ligging en ten minste één ander belangrijk kenmerk van een woning voor de stratificatie van de woningvoorraad worden gebruikt; deze moet ten minste 30 cellen opleveren. De indeling van de woningvoorraad moet zinvol en representatief zijn voor de totale woningvoorraad. Voor de keuze van de strata kan een geavanceerde statistische techniek worden gebruikt om de belangrijke variabele(n) met zeggingskracht vast te stellen.

In de praktijk kan een lidstaat echter de voorkeur geven aan minder variabelen of aan andere dan die welke door de standaardmethode worden voorgeschreven. Dit is aanvaardbaar zolang een (multipele) regressieanalyse aantoont dat die methode voldoende zeggingskracht heeft. Om vergelijkbare resultaten te waarborgen, wordt een correlatiecoëfficiënt van ten minste 70 % aanbevolen. Deze drempelwaarde is acceptabel in een grote steekproef, waarbij gratis bewoning en zeer lage en zeer hoge huren worden verwijderd.

Beginsel 3:

Voor het afleiden van significante stratificatiecriteria maken de lidstaten gebruik van analysen in tabelvorm of van statistische technieken. Minimaal moeten hierbij de grootte, de ligging en ten minste één ander belangrijk kenmerk van een woning worden gebruikt. Er moeten ten minste 30 cellen worden geproduceerd en drie grootteklassen en twee soorten locaties worden onderscheiden. Het gebruik van minder of andere variabelen is aanvaardbaar, mits van tevoren is aangetoond dat de (multipele) correlatiecoëfficiënt ten minste 70 % bedraagt.

1.2.3.   Werkelijke en toegerekende huren

Toegerekende huren worden berekend op basis van waargenomen werkelijke huren. Voor de toerekening wordt de huur gedefinieerd als de prijs die verschuldigd is voor het gebruiksrecht voor een ongemeubileerde woning. Om aan deze definitie te beantwoorden, moeten de waargenomen huren soms worden gecorrigeerd.

In beginsel mogen de huren geen kosten voor verwarming, water, elektriciteit enzovoort omvatten, hoewel het in de praktijk soms moeilijk is ze van de huur te scheiden. Overeenkomstig de waarderingsregels van het ESR moet de output van woondiensten tegen basisprijzen worden geregistreerd.

Bij de waargenomen huren zijn bepaalde vormen van overheidssteun waarschijnlijk belangrijk. Zo kan een huishouden als consument bijvoorbeeld recht hebben op een overheidsoverdracht (zoals huursubsidie), maar wordt deze om administratieve redenen rechtstreeks aan de verhuurder uitbetaald. Naar gelang van de informatiebron kan de waargenomen huur dan verschillen vertonen. Indien de informatiebron de huurder is, kan het noodzakelijk zijn de waargenomen huur te corrigeren door hierbij huursubsidies en dergelijke op te tellen.

Wanneer voor de berekening van toegerekende huren wordt uitgegaan van werkelijke huren, is het voorts noodzakelijk duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van een aantal fundamentele vragen die van invloed zijn op de harmonisatie van de gegevens. In de eerste plaats moet men zich afvragen of bij de toerekeningsprocedure gebruik moet worden gemaakt van alle werkelijke huren of alleen van die uit nieuwe huurcontracten. Afhankelijk van het doel kunnen verschillende theoretische argumenten worden aangevoerd voor het gebruik van werkelijke huren uit nieuwe contracten, van contracten die in het bouwjaar zijn ondertekend of van „gemiddelde” contracten. Wanneer men de algemene regel toepast, dat wil zeggen dat men de huur van vergelijkbare woningen hanteert, lijkt het onaanvaardbaar de toerekeningsbasis te beperken tot huren uit nieuwe contracten. Aangezien voor de huursector „gemiddelde” huren worden gebruikt, moet hetzelfde gelden voor door de eigenaar bewoonde woningen. Bovendien zal een andere oplossing in veel landen waarschijnlijk grote problemen bij de stratificatie opleveren. De conclusie moet dan ook wel luiden dat voor de berekening van de toegerekende huren gebruik moet worden gemaakt van de gemiddelde werkelijke huren uit alle contracten. Bijgevolg moet bij de berekening van de gemiddelde huren ook rekening worden gehouden met huren op de particuliere markt die dankzij overheidsmaatregelen laag worden gehouden.

De tweede vraag heeft betrekking op het probleem of de huren van woningen van de overheid voor toerekeningsdoeleinden mogen worden gebruikt. Aangezien door de eigenaar bewoonde woningen meestal particulier eigendom zijn, mogen in beginsel alleen werkelijke huren uit de particuliere sector voor toerekeningsdoeleinden worden gebruikt. Indien er evenwel onvoldoende waarnemingen van werkelijke huren van particuliere woningen zijn om een toereikende basis voor de toerekening te vormen, mogen bij wijze van uitzondering huren van woningen van de overheid worden gebruikt, mits die op gepaste wijze zijn verhoogd om dienst te doen als benadering voor de huren op de particuliere markt.

Een andere vraag betreft het gebruik van huren van gemeubileerde woningen om de basis voor de huurtoerekening te verbreden. In beginsel wordt voor de toerekening van een huurwaarde van door de eigenaar bewoonde woningen uitgegaan van huren voor ongemeubileerde woningen. Daarom kan men niet zonder meer de huur van gemeubileerde woningen gebruiken. Om te vermijden dat een verkeerd huurpeil wordt toegerekend, moeten dergelijke huren eerst worden verlaagd met het bedrag dat voor het gebruik van de meubilering wordt berekend.

Beginsel 4:

Voor toerekeningsdoeleinden wordt onder huur verstaan de huur die verschuldigd is voor het gebruiksrecht voor een ongemeubileerde woning. Is de informatiebron de huurder, dan kan het noodzakelijk zijn de waargenomen huur te verhogen met huursubsidies en dergelijke die om administratieve redenen rechtstreeks aan de verhuurder worden betaald. Voor de berekening van de toegerekende huren worden de werkelijke huren uit alle huurcontracten uit de particuliere sector voor ongemeubileerde woningen gebruikt. Indien dit om statistische redenen noodzakelijk is, kunnen bij wijze van uitzondering ook huren van woningen van de overheid worden gebruikt, mits die op gepaste wijze zijn verhoogd om dienst te doen als benadering voor de huren op de particuliere markt. Zo kunnen ook de huren voor gemeubileerde woningen bij de toerekening in aanmerking worden genomen na aftrek van het huurverschil tussen gemeubileerde en ongemeubileerde woningen.

1.3.   Bronnen voor de schatting voor het basisjaar en extrapolatiemethoden

1.3.1.   Woningvoorraad

Een wezenlijk element bij de berekening volgens de stratificatiemethode is de informatie over de woningvoorraad. Deze informatie dient als referentiepopulatie voor extrapolatieprocedures. In het algemeen bestaat de woningvoorraad uit alle gebouwen of delen daarvan die als woning worden gebruikt. Nadere informatie hierover wordt verstrekt in punt 1.4. Speciale problemen. De belangrijkste voor het vaststellen van de woningvoorraad gebruikte bronnen zijn woningtellingen, ambtelijke bouwregisters en volkstellingen. De cijfers van het basisjaar worden vervolgens geactualiseerd om de schatting voor het lopende jaar te verkrijgen.

Wat de woningvoorraad in het basisjaar betreft, lijken woningtellingen de minste problemen op te leveren en het meest volledig te zijn, vooral indien zij tegelijk met een volkstelling worden gehouden. Ambtelijke bouwregisters hangen doorgaans samen met wettelijke procedures. Dit veroorzaakt soms onzekerheden over de vraag of bijvoorbeeld uitbreidingen, verbeteringen, verbouwingen en sloop van woningen op de juiste wijze zijn geregistreerd. Het gebruik van door huishoudens bij een volkstelling verstrekte informatie als basis voor het vaststellen van de woningvoorraad kan problemen opleveren omdat tweede huizen die op de datum van de volkstelling niet zijn bewoond, vaak niet worden meegeteld.

Beginsel 5:

Voor de vaststelling van de woningvoorraad in het basisjaar baseren de lidstaten zich op een woningtelling, een volkstelling of een ambtelijk bouwregister. Aangezien een woningtelling gewoonlijk het meest volledige beeld geeft, moeten bij het gebruik van bouwregisters en volkstellingen intensieve, grondige controles plaatsvinden teneinde volledige resultaten te verkrijgen.

1.3.2.   Werkelijke huren

Het tweede fundamentele element van de berekening van de output van woondiensten volgens de stratificatiemethode betreft de in de huursector betaalde werkelijke huren. Informatie over de werkelijke huren in het basisjaar kan worden verzameld bij een telling (bv. een volkstelling) of in een steekproefenquête, zoals een budgetonderzoek of een speciale huurenquête. In het eerste geval worden waarschijnlijk alle werkelijke huren geregistreerd, zodat de berekeningen uitsluitend de hoogte van de toegerekende huren betreffen. Bij een steekproefenquête hebben de berekeningen betrekking op de hoogte van zowel de werkelijke als de toegerekende huren. Uiteraard biedt een telling een brede basis voor betrouwbare informatie. Maar ook budgetonderzoeken worden gewoonlijk als vrij betrouwbaar beschouwd, vooral wat de eerste levensbehoeften betreft. Zoals bekend is de differentiële non-respons evenwel een algemeen probleem bij dergelijke enquêtes. Als huisvesting eerder wordt gezien als luxe dan als eerste levensbehoefte, dan heeft dat probleem een ongewenste invloed op de resultaten van de berekening, die moet worden geneutraliseerd. Een ander probleem bij een budgetonderzoek is, althans in sommige landen, de beperkte steekproefomvang, waardoor de stratificatiemogelijkheden voor de huren beperkt kunnen zijn. In ieder geval moeten ook beschikbare aanvullende bronnen zo veel mogelijk worden benut. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in landen waar een groot deel van de woningen onder overheidstoezicht staat en woningbouwverenigingen jaarrekeningen moeten indienen. Bovendien moet steeds worden getracht de resultaten te verbeteren door onderzoek te verrichten naar alternatieve bronnen, zoals speciale huurenquêtes.

Beginsel 6:

De lidstaten moeten de meest uitgebreide en betrouwbare bronnen benutten om de werkelijke huur per stratum te berekenen, bijvoorbeeld een volkstelling of een budgetonderzoek. Alternatieve bronnen moeten worden onderzocht om de betrouwbaarheid, de volledigheid en vooral de stratificatie te verbeteren.

1.3.3.   Extrapolatie van de resultaten voor het basisjaar

Slechts enkele lidstaten beschikken over de informatie die nodig is voor het jaarlijks volledig opnieuw berekenen van de output van door de eigenaar bewoonde woningen. In de meeste landen worden de resultaten voor een bepaald jaar als referentie genomen en vervolgens geactualiseerd om de cijfers voor het lopende jaar met behulp van indicatoren te schatten. De actualisering kan gebeuren door toepassing van een gecombineerde indicator op de (totale) output van het basisjaar of door de woningvoorraad en de huur per stratum afzonderlijk te extrapoleren. Hoewel over het algemeen min of meer gelijke resultaten kunnen worden verwacht, zijn verschillen als gevolg van structurele verschuivingen, bijvoorbeeld in de verhouding tussen huurwoningen en door de eigenaar bewoonde woningen, mogelijk. Voorts zijn bij een afzonderlijke berekening waarschijnlijkheidscontroles mogelijk.

Wat de gebruikte indicatoren betreft, wordt de kwantiteitsindicator meestal afgeleid van de output van de bouwnijverheid. De prijsindicator wordt daarentegen vaak gebaseerd op het indexcijfer van de consumptieprijzen voor betaalde huren. Dit kan tot vertekeningen leiden wanneer men er ten onrechte van uitgaat dat de toegerekende huren de algemene ontwikkeling volgen, bijvoorbeeld wegens een restrictief huurbeleid van de overheid. Daarom lijkt het voor de extrapolatie van de toegerekende huren wenselijk om evenals voor het basisjaar een prijsindexcijfer te hanteren dat een beeld geeft van de ontwikkeling voor particuliere huurwoningen. Voorts zij erop gewezen dat voor de prijsindexcijfers prijsverhogingen als gevolg van kwaliteitsveranderingen gewoonlijk buiten beschouwing blijven. De prijsindexcijfers moeten derhalve worden aangevuld met een kwaliteitsindicator voor verbeteringen.

Ten slotte lijkt het zinvol de invloed van structurele veranderingen op de resultaten te minimaliseren door de extrapolatieperiode beperkt te houden. Gezien de frequentie van de desbetreffende basisstatistieken lijkt het zinvol om iedere tien jaar — de normale frequentie voor volkstellingen — een nieuw basisjaar voor de woningvoorraad vast te stellen. Daarnaast moet voor het prijselement (huur per stratum) ten minste om de vijf jaar — de gebruikelijke periode voor budgetonderzoeken — een nieuw basisjaar worden vastgesteld.

Beginsel 7:

Indien het niet mogelijk is ieder jaar opnieuw een volledige schatting van de output van woondiensten te verrichten, kunnen de lidstaten met behulp van passende kwantiteits-, prijs- en kwaliteitsindicatoren de cijfers voor een bepaald basisjaar extrapoleren. De extrapolatie van de woningvoorraad en de gemiddelde huur moet voor ieder stratum afzonderlijk plaatsvinden. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de berekening van de werkelijke en die van de toegerekende huren. Zo nodig kunnen er voor de extrapolatie minder strata worden gebruikt dan voor de berekening voor het basisjaar. Om de toegerekende huur voor door de eigenaar bewoonde woningen te extrapoleren, wordt over het algemeen een prijsindexcijfer voor de huren in de particuliere sector toegepast. In ieder geval moet ten minste eens in de tien jaar een nieuw basisjaar voor de woningvoorraad en ten minste eens in de vijf jaar een nieuw basisjaar voor het prijselement worden vastgesteld, tenzij dezelfde kwaliteit ook met passende andere methoden kan worden bereikt.

1.4.   Speciale problemen

1.4.1.   Gratis en goedkope woningen

Soms wordt bij het verzamelen van gegevens over werkelijke huren vastgesteld dat woningen gratis of tegen een zeer lage huur worden bewoond. In het geval van huurvrije woningen leidt dit tot de vreemde situatie dat er wel een woondienst wordt geleverd, maar zonder (zichtbare) betaling. In dergelijke gevallen lijkt het zinvol de waargenomen nulhuur te corrigeren. Een soortgelijke oplossing lijkt logisch voor goedkope woningen.

Afgezien van overheidsingrijpen zijn er ook andere redenen voor het bestaan van gratis of goedkope woningen. Een werknemer kan bijvoorbeeld een woning van zijn werkgever tegen een verlaagde huur of zelfs gratis bewonen. Allerlei werknemers kunnen hiervoor in aanmerking komen, ook een conciërge of een bewaker. In dat geval moet de werkelijke huur worden gecorrigeerd en het verschil tussen de werkelijke huur en de huur voor een vergelijkbare woning worden beschouwd als beloning in natura (zie het ESR 1995, punten 4.04 t/m 4.06). Ook is het mogelijk dat een woning gratis of tegen een zeer lage huur wordt verhuurd aan familie of vrienden. In dat geval is correctie mogelijk door de woning van de huursector over te brengen naar de sector door de eigenaar bewoonde woningen. Een dergelijke correctie lijkt ook passend in geval van betaling van een vast bedrag door de huurder, dat wil zeggen wanneer de huurder de huur voor een langere periode dan gebruikelijk vooruitbetaalt.

Beginsel 8:

De waargenomen werkelijke huur moet in geval van gratis of goedkope woningen op zodanige wijze worden gecorrigeerd dat de volledige woondienst wordt geregistreerd. Gratis wonen en lage huren mogen niet ongecorrigeerd worden gebruikt voor de berekening van toegerekende huren.

1.4.2.   Vakantiewoningen

Vakantiewoningen zijn alle soorten vrijetijdswoningen, of het nu gaat om dichtbij gelegen weekendhuisjes die vele malen per jaar gedurende een korte periode worden bewoond of om in toeristencentra gelegen vakantiewoningen die slechts enkele malen per jaar, maar dan voor langere tijd worden bewoond. Op het eerste gezicht lijken gehuurde vakantiehuizen geen problemen op te leveren, omdat de betaalde werkelijke huur als maat voor de output wordt genomen. Indien het bij de verzamelde gegevens over de werkelijke huren echter om maandhuren gaat, kan extrapolatie naar een jaartotaal zonder aanvullende informatie over de gemiddelde bezettingstijd van de woning tot overschattingen leiden.

Voor de berekening van de toegerekende huur voor door de eigenaar bewoonde vakantiewoningen is de meest logische oplossing deze te stratificeren en hierop de desbetreffende gemiddelde jaarhuur voor werkelijk verhuurde soortgelijke accommodatie toe te passen. Door de jaarhuur te nemen, wordt impliciet rekening gehouden met de gemiddelde bezettingstijd. In geval van problemen kan een andere methode worden gehanteerd, waarbij informatie over vakantiewoningen in een bepaald stratum wordt verzameld en de gemiddelde jaarhuur van werkelijk gehuurde vakantiewoningen op door de eigenaar bewoonde vakantiewoningen wordt toegepast. Wanneer vakantiewoningen slechts een heel klein deel van de totale woningvoorraad uitmaken of indien ze niet kunnen worden onderscheiden van andere woningen, is het bovendien aanvaardbaar gebruik te maken van de volledige jaarhuur van gewone woningen die zich qua ligging in hetzelfde stratum bevinden. Zelfs in het geval van vakantiewoningen in toeristencentra lijken dergelijke procedures redelijk, indien rekening wordt gehouden met het feit dat zij de eigenaar altijd ter beschikking staan en ook gratis door zijn vrienden of familie kunnen worden gebruikt.

Beginsel 9:

Vakantiewoningen zijn alle soorten vrijetijdswoningen, van dichtbijgelegen weekendhuisjes tot in toeristencentra gelegen vakantiewoningen. Om de output van vakantiewoningen te schatten wordt bij voorkeur de gemiddelde jaarhuur van soortgelijke faciliteiten gebruikt. Door de jaarhuur te nemen wordt impliciet rekening gehouden met de gemiddelde bezettingstijd. Hoewel stratificatie wenselijk lijkt, kunnen de vakantiewoningen in één stratum worden samengevoegd. Als vakantiewoningen slechts een heel klein deel van de woningvoorraad uitmaken, mag gebruik worden gemaakt van de volledige jaarhuur van gewone woningen die qua ligging tot hetzelfde stratum behoren. Indien er in uitzonderlijke gevallen voor bepaalde strata van vakantiewoningen geen of alleen statistisch onbetrouwbare gegevens over de werkelijke huren beschikbaar zijn, kunnen andere objectieve methoden worden gebruikt, zoals de gebruikerskostenmethode; dit dient met redenen te worden omkleed.

1.4.3.   Timeshare-accommodatie

Bij timesharing verkoopt een makelaar in onroerend goed het recht op een verblijf in een bepaalde woning in een toeristencentrum gedurende een vaste periode per jaar en zorgt hij voor het administratieve beheer van het pand. Dit recht wordt gegarandeerd in een certificaat dat na de eerste betaling wordt afgegeven. Dit certificaat is verhandelbaar tegen de lopende prijs. Voorts zijn periodieke betalingen verschuldigd ter dekking van de beheerskosten.

Deze beschrijving laat zien dat de eerste betaling als investering moet worden beschouwd; het certificaat lijkt immers op een aandeel, te meer daar in de wetgeving van ten minste één lidstaat de koper een reëel recht verwerft. Het lijkt derhalve zinvol de eerste betaling in de nationale rekeningen bij de immateriële activa op te nemen. Bovendien lijkt het logisch de huurvrije woondienst te beschouwen als een dividend in natura, dat wordt uitgekeerd door de makelaar.

Het fundamentele probleem van timesharing is dat er een woondienst wordt verstrekt die niet in de output van de economie is geregistreerd. Logischerwijze moet dit worden gecorrigeerd. In de eerste plaats impliceert het voorstel de periodieke betaling als benaderingswaarde te beschouwen dat er geen correctie plaatsvindt voor de woondienst, aangezien de periodieke betaling bedoeld is als betaling voor een andere dienst, namelijk het beheer. Theoretisch zou het ook mogelijk zijn de eerste betaling te beschouwen als vooruitbetaling voor de verleende dienst, die wordt gespreid over de desbetreffende perioden van bewoning. Afgezien van de statistische problemen om dit model in de praktijk toe te passen, lijkt er sprake te zijn van een juridische tegenstrijdigheid, aangezien daarmee impliciet wordt uitgegaan van de aankoop van een dienst en niet van de verwerving van een activum.

Een derde mogelijkheid is het afleiden van een benaderingswaarde uit de werkelijke jaarhuur van vergelijkbare accommodatie (zelfcatering). Voor deze oplossing pleit dat timeshare-accommodatie te vinden is in toeristencentra en er naast verhuurde vakantieappartementen ligt. In geval van problemen zijn de beide andere voor vakantiewoningen voorgestelde methoden ook aanvaardbaar voor timeshare-accommodatie. De toegerekende huur moet netto worden vastgesteld om dubbeltelling van lasten, die worden gedekt door de periodieke betalingen, te voorkomen.

Beginsel 10:

Voor timeshare-accommodatie gelden dezelfde procedures als voor vakantiewoningen.

1.4.4.   Kamerverhuur

In de meeste landen wonen veel studenten bij particulieren op kamers. Vaak geldt dit ook voor andere jongeren of voor diegenen die een baan ver van huis hebben. Indien de kamer deel uitmaakt van een huurwoning, dat wil zeggen indien er sprake is van onderverhuur, lijken er geen grote problemen te zijn. De huur voor de kamer kan worden gezien als bijdrage aan de werkelijke hoofdhuur, dus als een overdracht tussen huishoudens. Indien het evenwel gaat om een kamer in een door de eigenaar bewoonde woning, zou er sprake zijn van dubbeltelling wanneer zowel de door de huurder betaalde huur als de toegerekende huur in haar geheel wordt geregistreerd. Waarschijnlijk kan het best de werkelijke, door de kamerhuurder betaalde huur worden genomen voor het deel van de woning dat hij bewoont, terwijl voor de rest van de woning een huur wordt toegerekend. In de praktijk is het wellicht moeilijk deze regel toe te passen. Daarom kan men de huur ook beschouwen als een overdracht die ten doel heeft de kosten van de woning te delen. Dit komt in zoverre overeen met de eerste oplossing dat de werkelijke kamerhuur als bijdrage aan de toegerekende hoofdhuur wordt beschouwd. Bijgevolg moet er een correctie plaatsvinden wanneer de sector huishoudens wordt uitgesplitst.

Een andere kwestie betreft de onderverhuur van meer dan één kamer. In dat geval wordt voorgesteld de term kamerhuurders alleen te gebruiken indien de eigenaar of de hoofdhuurder zelf ook in de woning woont. Anders moet de onderverhuur worden beschouwd als een afzonderlijke economische activiteit (huisvestingsdienst of pension).

Beginsel 11:

Kamerhuur wordt beschouwd als een bijdrage aan de hoofdhuur, voorzover de eigenaar of de hoofdhuurder ook in de woning woont.

1.4.5.   Leegstaande woningen

Om te beginnen wordt een gehuurde woning altijd gezien als bewoond, ook al verkiest de huurder het om elders te wonen. Verder weerspiegelt de jaarlijkse huur, in overeenstemming met de algemene oplossing die is gekozen voor vakantiewoningen en timeshare-accommodaties, impliciet de gemiddelde bewoningstijd. Het probleem van leegstaande woningen geldt derhalve enkel voor niet-verhuurde woningen die door de eigenaar niet worden gebruikt, d.w.z. die te koop of te huur staan. Er is dan geen sprake van woondiensten, zodat een nulhuur moet worden geregistreerd.

De informatie die nodig is om vast te stellen of een niet-verhuurde woning al dan niet leegstaat, kan worden gebaseerd op verklaringen van de eigenaar of van buren. Is er geen informatie beschikbaar, dan kan uit de aanwezigheid van meubelen worden afgeleid dat een woning bewoond is. Ongemeubileerde woningen worden daarentegen als leegstaand beschouwd, aangezien het moeilijk voorstelbaar is dat er dan een woondienst wordt verleend. Tot de leegstaande woningen behoren ook woningen die wegens wanbetaling weer in bezit worden genomen of die voor een korte periode leegstaan, omdat een huisvestingsbureau niet onmiddellijk een nieuwe huurder vindt. Een grensgeval is een woning die volledig gemeubileerd is en onmiddellijk door de eigenaar kan worden gebruikt. Hier kan worden geredeneerd dat er geen woondienst wordt verstrekt zolang de woning niet werkelijk door de eigenaar wordt bewoond. Omdat deze situatie echter vergelijkbaar is met een leegstaande huurwoning, lijkt het passend om toch een huur te registreren. Daarom worden gemeubileerde eigen woningen over het algemeen als bewoond beschouwd.

Voor een leegstaande woning worden soms wel kosten gemaakt, zoals uitgaven voor onderhoud, elektriciteit, verzekeringspremies, belastingen enzovoort. Deze moeten worden geboekt als intermediair verbruik, niet-productgebonden belastingen op productie enzovoort. Evenals bij een onderneming die geen diensten voortbrengt, kan dit leiden tot een negatieve toegevoegde waarde.

Beginsel 12:

Voor een niet-verhuurde woning die te koop of te huur staat, moet een nulhuur worden geregistreerd. Een gemeubileerde, door de eigenaar bewoonde woning wordt over het algemeen als bewoonde woning beschouwd.

1.4.6.   Garages

Aangezien garages deel uitmaken van de bruto-investeringen in vaste activa, moet niet alleen de dienst die wordt verleend met huurgarages in de output van de economie worden geregistreerd, maar moet ook een output worden toegerekend aan door de eigenaar gebruikte garages. In beide gevallen is de garage een vorm van wooncomfort, zoals iedere andere faciliteit. Hiertoe behoren ook carports en parkeerplaatsen, omdat zij waarschijnlijk dezelfde functie hebben.

Het ESR 1995 bepaalt in punt 3.64: „Voor een door de eigenaar voor consumptieve doeleinden gebruikte vrijstaande garage bij zijn woning moet eenzelfde toerekening worden gemaakt. Dit geldt niet voor een garage die door een particuliere eigenaar uitsluitend wordt gebruikt als parkeerplaats in de buurt van zijn werk.”

Gewoonlijk hebben door de eigenaar bewoonde woningen vaker dan huurwoningen een garage. Teneinde dit structurele verschil op de juiste wijze te registreren, kan de aanwezigheid van een garage waarschijnlijk het best als stratificatiecriterium worden gebruikt.

Beginsel 13:

Garages en parkeerplaatsen die voor consumptieve doeleinden worden gebruikt, leveren diensten die onder de woondiensten moeten worden geregistreerd.

2.   INTERMEDIAIR VERBRUIK

Het intermediair verbruik moet in overeenstemming zijn met de output. Overeenkomstig de classificatie van individuele verbruiksfuncties (COICOP) moeten de kosten van verwarming, water, elektriciteit enzovoort en ook de meeste kosten in verband met onderhoud en reparatie van de woning afzonderlijk worden geboekt, zodat ze niet onder de output van woondiensten vallen.

In de praktijk moeten de meeste lasten en ook onderhoud en reparatie wel als deel van de huur worden beschouwd omdat zij hiervan niet kunnen worden gescheiden. Dit is waarschijnlijk niet van invloed op het BNI wanneer het intermediair verbruik en de output steeds bruto worden behandeld.

Wat onderhoud en reparaties betreft, moeten drie categorieën worden onderscheiden. Ten eerste vallen verbeteringen aan gebruikte vaste activa, die veel verder gaan dan wat voor gewoon onderhoud en gewone reparaties nodig is, onder de bruto-investeringen in vaste activa (ESR 1995, punt 3.107).

Verder worden uitgaven van een bewoner van een eigen huis voor decoratie, onderhoud en reparatie van de woning, die gewoonlijk niet door een huurder worden gedaan, behandeld als intermediair verbruik bij het produceren van woondiensten (ESR 1995, punt 3.77).

Ten slotte worden reiniging, decoratie en onderhoud van de woning, voorzover deze activiteiten gewoonlijk ook door huurders worden verricht, niet als productie beschouwd (ESR 1995, punt 3.09). Uitgaven in verband met deze activiteiten moeten direct als consumptie van de huishoudens worden geregistreerd. Volgens punt 3.76 van het ESR 1995 valt materiaal voor kleine reparaties aan woningen en voor de inrichting van woningen, die gewoonlijk zowel door huurders als door eigenaren worden verricht, onder de consumptieve bestedingen van de huishoudens.

Voor door de eigenaar bewoonde woningen betekent dit dat het intermediair verbruik dezelfde soorten gewoon onderhoud en gewone reparaties moet omvatten als wat door de verhuurder van soortgelijke verhuurde woningen als intermediair verbruik wordt beschouwd. Uitgaven voor reparaties en onderhoud die gewoonlijk door de huurder en niet door de verhuurder worden uitgevoerd, moeten zowel voor huurders als voor bewoners van een eigen huis als consumptieve bestedingen van huishoudens worden beschouwd.

Intermediair verbruik in verband met gewoon onderhoud en gewone reparaties voor door de eigenaar bewoonde woningen kan worden afgeleid uit directe statistische bronnen, zoals het budgetonderzoek. Wanneer de verhouding tussen intermediair verbruik en output voor door de eigenaar bewoonde woningen sterk afwijkt van die voor de huursector, moet onderzoek worden gedaan naar de oorzaken hiervan. Wanneer het verschil teruggevoerd kan worden op kwaliteitsverschillen, bijvoorbeeld een ander niveau van gewoon onderhoud voor verder gelijke woningen, moet de toegerekende huur dienovereenkomstig worden aangepast.

Ingevolge Verordening (EG) nr. 448/98 van de Raad (3) omvat het intermediair verbruik ook de indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI). Hiertoe behoort het intermediair verbruik van huishoudens in hun hoedanigheid van huiseigenaar in verband met woningleningen.

Zoals in punt 1.4.5 is uiteengezet, kunnen leegstaande woningen leiden tot intermediair verbruik. Dubbeltelling van intermediair verbruik bij door de eigenaar bewoonde woningen moet worden vermeden.

Beginsel 14:

Het intermediair verbruik moet worden vastgesteld in overeenstemming met de definitie van output van woondiensten. In beginsel omvat geen van beide rubrieken de kosten van verwarming, water, elektriciteit enzovoort. Indien om praktische redenen een andere behandeling de voorkeur verdient, is dit aanvaardbaar zolang dit niet van invloed is op de hoogte van het BBP en het BNI.

3.   TRANSACTIES MET HET BUITENLAND

Volgens de regels van het ESR 1995 (punten 1.30 en 2.15) worden niet-ingezeten eenheden in hun hoedanigheid van eigenaar van grond of gebouwen in het economisch gebied van het land als fictieve ingezeten eenheden beschouwd, maar alleen voorzover het transacties met betrekking tot deze grond en gebouwen betreft.

Dit betekent dat de woondienst in verband met een woning die eigendom is van een niet-ingezeten eenheid, wordt opgenomen in de output van de economie van het land waar de woning zich bevindt. In het geval van een door een niet-ingezeten eigenaar bewoonde woning moet dan een uitvoer van woondiensten worden geregistreerd, terwijl het desbetreffende netto-exploitaiteoverschot als primair inkomen betaald aan het buitenland moet worden geregistreerd (ESR 1995, punten 3.142 en 4.60).

Over ingezetenen die woningen in het buitenland bezitten, zegt het ESR 1995 in punt 3.64: „De huurwaarde van een door de eigenaar bewoonde woning in het buitenland (bv. een vakantiewoning) moet niet als deel van de binnenlandse output worden geregistreerd, maar als invoer van diensten en als uit het buitenland ontvangen primair inkomen.”.

In het algemeen zullen zich weinig problemen voordoen indien het onroerend goed van een niet-ingezeten eenheid wordt verhuurd aan een ingezeten eenheid, omdat er een geldstroom zal worden waargenomen die wordt geregistreerd in de betalingsbalans. Woningen van buitenlandse ingezetenen die door henzelf worden bewoond, moeten afzonderlijk worden geïdentificeerd. De nationaliteit van een bewoner van een eigen woning volstaat niet om een ingezetene van een niet-ingezetene te onderscheiden. Waarschijnlijk gaat het meestal om vakantiehuizen van buitenlandse ingezetenen. Het zou nuttig zijn wanneer de betrokken lidstaten het eens worden over het aantal niet-ingezeten eigenaren. Doorgaans ontbreekt evenwel informatie over niet-ingezeten eigenaren van een eigen woning. En er is zelfs nog minder informatie over ingezetenen die een vakantiewoning in het buitenland bezitten. Om inconsistenties te voorkomen, moet een lidstaat die primair inkomen voor door niet-ingezeten eigenaren bewoonde woningen aftrekt, tegelijkertijd primair inkomen voor door ingezeten eigenaren bewoonde woningen in het buitenland bijtellen.

Een bijzondere moeilijkheid in dit opzicht levert timeshare-accommodatie op. Aangezien een pand in dat geval in dezelfde boekingsperiode door ingezetenen van verschillende landen kan worden bewoond, lijkt een rechtstreekse allocatie aan het land van oorsprong vrijwel onmogelijk. Met behulp van een beter uitvoerbare methode kunnen echter vergelijkbare resultaten worden bereikt. Eerst wordt de (toegerekende) door timeshare-accommodatie gegenereerde toegevoegde waarde toegekend aan het land van oorsprong van de maatschappij die het pand in eigendom heeft. Vervolgens kan van deze maatschappij worden gevraagd een overzicht te verstrekken van de timeshare-eigenaren naar land van oorsprong, wat kan dienen als een verdeelsleutel.

Beginsel 15:

Volgens het ESR 1995 dragen alle woningen in het economische gebied van een lidstaat bij tot het BBP van dat land. Het netto-exploitatieoverschot dat niet-ingezetenen als eigenaar van grond en gebouwen in dat land ontvangen, moet worden geregistreerd als inkomen uit vermogen voor het buitenland en derhalve bij de overgang naar het BNI van het BBP worden afgetrokken (en omgekeerd). Dit netto-exploitatieoverschot moet worden gezien als het netto-exploitatieoverschot van de werkelijke en toegerekende woninghuur. Een lidstaat die inkomen uit vermogen voor door niet-ingezeten eigenaren bewoonde woningen aftrekt, moet tegelijkertijd inkomen uit vermogen voor door ingezeten eigenaren bewoonde woningen in het buitenland bijtellen.


(1)  Geldt niet voor de Nederlandse versie.

(2)  Theoretisch is het mogelijk dat bewoners van een eigen woning individueel of collectief een conciërge in dienst hebben die niet werkzaam is voor een andere statistische eenheid, zoals een woningbouwvereniging of een woningbeheersbedrijf. In dat geval moet volgens de gebruikerskostenmethode bij de output de beloning van werknemers in aanmerking worden genomen.

(3)  PB L 58 van 27.2.1998, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/17


VERORDENING (EG) Nr. 1723/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

houdende vaststelling van de restituties die van toepassing zijn op bepaalde graan- en rijstproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt (2), en met name op artikel 14, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1784/2003 en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1785/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen van de in artikel 1 van deze beide verordeningen bedoelde producten op de wereldmarkt enerzijds en de prijzen in de Gemeenschap anderzijds door een restitutie bij de uitvoer worden overbrugd.

(2)

In Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad wat betreft de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen (3), is aangegeven voor welke producten een restitutie moet worden vastgesteld wanneer ze worden uitgevoerd in de vorm van goederen bedoeld naar gelang van het geval in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003.

(3)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet de restitutievoet per 100 kg van elk van de betrokken basisproducten maandelijks worden vastgesteld.

(4)

De naleving van de verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de restituties die kunnen worden toegekend bij de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in niet onder bijlage I bij het Verdrag vallende goederen, kan in het gedrang komen door de vaststelling vooraf van hoge restituties. In deze situatie moeten derhalve vrijwaringsmaatregelen worden genomen zonder dat daardoor de sluiting van langetermijncontracten wordt verhinderd. De vaststelling van een specifieke restitutie voor de voorfixatie van restituties is een maatregel die aan deze verschillende doelstellingen beantwoordt.

(5)

Rekening houdend met de regeling tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de uitvoer van deegwaren uit de Gemeenschap naar de Verenigde Staten, goedgekeurd bij Besluit 87/482/EEG van de Raad (4), moet de restitutie voor goederen van de GN-codes 1902 11 00 en 1902 19 naar gelang van de bestemming worden gedifferentieerd.

(6)

Ingevolge artikel 15, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 moet een verlaagde restitutievoet worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het bedrag van de restitutie bij de productie tijdens de veronderstelde periode van de vervaardiging van de goederen, die krachtens Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (5) op het verwerkte basisproduct van toepassing is.

(7)

Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig te zijn voor de prijs van de granen die voor de vervaardiging ervan worden gebruikt. In protocol nr. 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de maatregelen moeten worden vastgesteld die noodzakelijk zijn om het gebruik van granen uit de Gemeenschap voor de vervaardiging van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken. Daarom moet de restitutie die wordt toegepast op granen die in de vorm van alcoholhoudende dranken worden uitgevoerd, worden aangepast.

(8)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties die van toepassing zijn op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 en in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 of in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1785/2003 opgenomen basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003, respectievelijk in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1785/2003, worden vastgesteld zoals in de bijlage is aangegeven.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Günter VERHEUGEN

Vicevoorzitter


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(3)  PB L 172 van 5.7.2005, blz. 24.

(4)  PB L 275 van 29.9.1987, blz. 36.

(5)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1584/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


BIJLAGE

Restituties die met ingang van 21 oktober 2005 van toepassing zijn op bepaalde producten van de sector granen en de sector rijst, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen (1)

(EUR/100 kg)

GN-code

Omschrijving (2)

Restitutievoet per 100 kg basisproduct

Bij vaststelling vooraf van de restituties

Andere

1001 10 00

Harde tarwe:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen

1001 90 99

Zachte tarwe en mengkoren:

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van de GN-codes 1902 11 en 1902 19 naar de Verenigde Staten van Amerika

– in andere gevallen:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– – in andere gevallen

1002 00 00

Rogge

1003 00 90

Gerst

 

 

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

– in andere gevallen

1004 00 00

Haver

1005 90 00

Maïs, gebruikt in de vorm van:

 

 

– zetmeel:

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

2,492

2,492

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

1,020

1,020

– – in andere gevallen

3,282

3,282

– glucose, glucosestroop, maltodextrine, maltodextrinestroop van de GN-codes 1702 30 51, 1702 30 59, 1702 30 91, 1702 30 99, 1702 40 90, 1702 90 50, 1702 90 75, 1702 90 79, 2106 90 55 (5):

 

 

– – in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

1,672

1,672

– – in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

0,765

0,765

– – in andere gevallen

2,462

2,462

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

1,020

1,020

– andere (ook als zodanig)

3,282

3,282

Aardappelzetmeel van GN-code 1108 13 00 gelijkgesteld aan een verwerkingsproduct van maïs:

 

 

– in geval van toepassing van artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1043/2005 (3)

1,936

1,936

– in geval van uitvoer van goederen van post 2208 (4)

1,020

1,020

– in andere gevallen

3,282

3,282

ex 1006 30

Volwitte rijst:

 

 

– rondkorrelig

– halflangkorrelig

– langkorrelig

1006 40 00

Breukrijst

1007 00 90

Graansorgho (m.u.v. hybriden, bestemd voor zaaidoeleinden)


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing op de uitvoer naar Bulgarije met ingang van 1 oktober 2004, noch op de goederen die zijn opgenomen in de tabellen I en II bij Protocol nr. 2 bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972 en die met ingang van 1 februari 2005 naar de Zwitserse Bondsstaat of naar het Vorstendom Liechtenstein worden uitgevoerd.

(2)  Voor landbouwproducten verkregen door verwerking van een basisproduct en/of een daarmee gelijkgesteld product gelden de coëfficiënten vermeld in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie.

(3)  De betrokken goederen vallen onder GN-code 3505 10 50.

(4)  Goederen opgenomen in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1784/2003 of bedoeld in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2825/93 (PB L 258 van 16.10.1993, blz. 6).

(5)  Voor stropen van de GN-codes 1702 30 99, 1702 40 90 en 1702 60 90, verkregen door het mengen van glucose- en fructosestropen, betreft de uitvoerrestitutie alleen glucosestroop.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/21


VERORDENING (EG) Nr. 1724/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

betreffende de afgifte van invoercertificaten van rijst van oorsprong uit de ACS-staten en de LGO, die in de eerste vijf werkdagen van oktober 2005 op grond van Verordening (EG) nr. 638/2003 zijn aangevraagd

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten), en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (1),

Gelet op Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap („LGO-besluit”) (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 638/2003 van de Commissie van 9 april 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad en Besluit 2001/822/EG van de Raad ten aanzien van de invoerregeling voor rijst van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en uit de landen en gebieden overzee (LGO) (3), en met name op artikel 17, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

Op basis van de hoeveelheden waarvoor aanvragen voor de tranche van oktober 2005 zijn ingediend, moet worden voorzien in de afgifte van certificaten voor de gevraagde hoeveelheden, al dan niet verminderd, naar gelang van het geval, door toepassing van een percentage en moeten de naar de volgende tranche over te dragen hoeveelheden worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Voor de invoercertificaataanvragen voor rijst die de eerste vijf werkdagen van oktober 2005 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 638/2003 zijn ingediend en waarvan de Commissie in kennis is gesteld, worden certificaten afgegeven voor de in de aanvragen vermelde hoeveelheden, naar gelang van het geval, verminderd door toepassing van de in de bijlage vastgestelde percentages.

2.   De naar de volgende tranche over de te dragen hoeveelheden zijn in de bijlage vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(2)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.

(3)  PB L 93 van 10.4.2003, blz. 3.


BIJLAGE

Verminderingspercentage dat moet worden toegepast op de gevraagde hoeveelheden voor de tranche van oktober 2005 en benuttingspercentages voor 2005

Oorsprong/Product

Verminderingspercentage voor de tranche van oktober 2005

Definitief benuttingspercentage voor het contingent voor het jaar 2005

Nederlandse Antillen en Aruba

Minder ontwikkelde LGO

Nederlandse Antillen en Aruba

Minst ontwikkelde LGO

LGO (artikel 10, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 638/2003)

GN-code 1006

0

0

49,38

6,50


Oorsprong/Product

Verminderingspercentage voor de tranche van oktober 2005

Definitief benuttingspercentage voor het contingent 2005

ACS (artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 638/2003)

GN-codes 1006 10 21 tot en met 1006 10 98, 1006 20 en 1006 30

100

ACS (artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 638/2003)

GN-code 1006 40 00

0

23,10


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/23


VERORDENING (EG) Nr. 1725/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

betreffende de invoercertificaten voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad van 10 december 2002 tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1706/98 (2),

Gelet op Verordening (EG) nr. 2247/2003 van de Commissie van 19 december 2003 houdende bepalingen ter uitvoering, in de sector rundvlees, van Verordening (EG) nr. 2286/2002 van de Raad tot vaststelling van de regeling voor landbouwproducten en door verwerking daarvan verkregen goederen, van oorsprong uit de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten) (3), en met name op artikel 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2247/2003 kunnen voor producten van de sector rundvlees van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië invoercertificaten worden afgegeven. De invoer mag evenwel de voor ieder van de betrokken uitvoerende derde landen vastgestelde hoeveelheid niet overschrijden.

(2)

Voor producten van oorsprong uit Botswana, Kenia, Madagaskar, Swaziland, Zimbabwe en Namibië overstijgen de hoeveelheden, uitgedrukt in vlees zonder been, waarvoor van 1 tot en met 10 oktober 2005 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2247/2003 certificaten zijn aangevraagd, niet de voor deze landen beschikbare hoeveelheden. Bijgevolg kunnen voor de aangevraagde hoeveelheden invoercertificaten worden afgegeven.

(3)

De hoeveelheden, waarvoor met ingang van 1 november 2005 certificaten kunnen worden aangevraagd binnen de totale hoeveelheid van 52 100 t, dienen te worden vastgesteld.

(4)

Er dient op te worden gewezen dat deze verordening Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens, schapen en geiten, van vers vlees of van vleesproducten uit derde landen (4) onverlet laat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De hieronder vermelde lidstaten geven op 21 oktober 2005 voor de onderstaande hoeveelheden producten van de sector rundvlees, uitgedrukt in vlees zonder been, van oorsprong uit sommige staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, invoercertificaten af voor de daarbij vermelde landen van oorsprong:

 

Verenigd Koninkrijk:

160 t van oorsprong uit Botswana,

350 t van oorsprong uit Namibië,

 

Duitsland:

350 t van oorsprong uit Namibië.

Artikel 2

Certificaataanvragen kunnen overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2247/2003 in de eerste tien dagen van de maand november 2005 worden ingediend voor de volgende hoeveelheden rundvlees zonder been:

Botswana:

12 226 t,

Kenia:

142 t,

Madagaskar:

7 579 t,

Swaziland:

3 337 t,

Zimbabwe:

9 100 t,

Namibië:

3 605 t.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1899/2004 van de Commissie (PB L 328 van 30.10.2004, blz. 67).

(2)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 5.

(3)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 37. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1118/2004 (PB L 217 van 17.6.2004, blz. 10).

(4)  PB L 302 van 31.12.1972, blz. 28. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/25


VERORDENING (EG) Nr. 1726/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot wijziging van de bij Verordening (EG) nr. 1670/2005 vastgestelde restituties bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De bij uitvoer van witte en ruwe suiker in onveranderde vorm toe te passen restituties zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1670/2005 van de Commissie (2).

(2)

De gegevens waarover de Commissie nu beschikt, verschillen van die bij de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1670/2005, zodat de restitutiebedragen moeten worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bij Verordening (EG) nr. 1260/2001 vastgestelde restituties bij uitvoer, in onveranderde vorm, van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1670/2005 bedoelde, niet-gedenatureerde producten worden overeenkomstig de bijlage gewijzigd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 269 van 14.10.2005, blz. 8.


BIJLAGE

GEWIJZIGDE BEDRAGEN VAN DE RESTITUTIES BIJ UITVOER VAN WITTE SUIKER EN RUWE SUIKER IN ONVERANDERDE VORM VAN TOEPASSING VANAF 21 OKTOBER 2005 (1)

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Restitutiebedrag

1701 11 90 9100

S00

EUR/100 kg

34,44 (2)

1701 11 90 9910

S00

EUR/100 kg

33,83 (2)

1701 12 90 9100

S00

EUR/100 kg

34,44 (2)

1701 12 90 9910

S00

EUR/100 kg

33,83 (2)

1701 91 00 9000

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,3744

1701 99 10 9100

S00

EUR/100 kg

37,44

1701 99 10 9910

S00

EUR/100 kg

36,78

1701 99 10 9950

S00

EUR/100 kg

36,78

1701 99 90 9100

S00

EUR/1 % saccharose × 100 kg nettogewicht product

0,3744

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1).

De numerieke codes voor de bestemmingen zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2081/2003 van de Commissie (PB L 313 van 28.11.2003, blz. 11).

De andere bestemmingen worden als volgt vastgesteld:

S00

:

alle bestemmingen (derde landen, andere gebieden, bevoorrading en met uitvoer uit de Gemeenschap gelijkgestelde bestemmingen) met uitzondering van Albanië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro (met inbegrip van Kosovo, zoals gedefinieerd in Resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 10 juni 1999) en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; de uitzondering geldt niet voor suiker die verwerkt is in producten zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad (PB L 297 van 21.11.1996, blz. 29).


(1)  De in deze bijlage vastgestelde restituties zijn niet van toepassing met ingang van 1 februari 2005 overeenkomstig Besluit 2005/45/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende het sluiten en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, wat de bepalingen betreffende verwerkte landbouwproducten betreft (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 17).

(2)  Dit bedrag geldt voor ruwe suiker met een rendement van 92 %. Indien het rendement van de geëxporteerde ruwe suiker afwijkt van 92 %, wordt het bedrag van de toe te passen restitutie berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/2001.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/27


VERORDENING (EG) Nr. 1727/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot vaststelling van het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer naar bepaalde derde landen van witte suiker voor de 10e deelinschrijving in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1138/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1), en met name op artikel 27, lid 5, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EG) nr. 1138/2005 van de Commissie van 15 juli 2005 inzake een permanente inschrijving voor het verkoopseizoen 2005/2006 voor de vaststelling van heffingen en/of restituties bij uitvoer van witte suiker (2) worden deelinschrijvingen gehouden voor de uitvoer naar bepaalde derde landen van deze suiker.

(2)

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1138/2005, naar gelang van het geval, wordt een maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer vastgesteld voor de betrokken deelinschrijving, waarbij met name rekening wordt gehouden met de situatie en de te verwachten ontwikkeling van de suikermarkt in de Gemeenschap en daarbuiten.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor suiker,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de 10e deelinschrijving voor witte suiker, gehouden krachtens Verordening (EG) nr. 1138/2005, wordt het maximumbedrag van de restitutie bij uitvoer vastgesteld op 39,694 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 39/2004 van de Commissie (PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16).

(2)  PB L 185 van 16.7.2005, blz. 3.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/28


VERORDENING (EG) Nr. 1728/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1784/2003 kan het verschil tussen de noteringen of de prijzen op de wereldmarkt van de in artikel 1 van die verordening bedoelde producten en de prijzen van deze producten in de Gemeenschap worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer.

(2)

De restituties moeten worden vastgesteld met inachtneming van de elementen als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2).

(3)

Voor meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge moet de restitutie worden berekend met inachtneming van de hoeveelheid granen benodigd voor de vervaardiging van de betreffende producten. Deze hoeveelheden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1501/95.

(4)

De situatie op de wereldmarkt of de specifieke eisen van bepaalde markten voor sommige producten kunnen een differentiatie van de restitutie naar bestemming nodig maken.

(5)

De restitutie moet eenmaal per maand worden vastgesteld. Zij kan tussentijds worden gewijzigd.

(6)

De toepassing van deze regelen op de huidige situatie in de sector granen en met name op de noteringen of prijzen van deze producten in de Gemeenschap en op de wereldmarkt voert tot het vaststellen van de bedragen van de restitutie zoals vermeld in de bijlage.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De restituties bij uitvoer in ongewijzigde staat van de in artikel 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1784/2003 bedoelde producten, met uitzondering van mout, worden op de in de bijlage aangegeven bedragen vastgesteld.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


BIJLAGE

bij de verordening van de Commissie van 20 oktober 2005 tot vaststelling van de restituties bij uitvoer voor granen en meel, gries en griesmeel van tarwe of van rogge

Productcode

Bestemming

Meeteenheid

Bedrag van de restitutie

1001 10 00 9200

EUR/t

1001 10 00 9400

A00

EUR/t

0

1001 90 91 9000

EUR/t

1001 90 99 9000

A00

EUR/t

0

1002 00 00 9000

A00

EUR/t

0

1003 00 10 9000

EUR/t

1003 00 90 9000

A00

EUR/t

0

1004 00 00 9200

EUR/t

1004 00 00 9400

A00

EUR/t

0

1005 10 90 9000

EUR/t

1005 90 00 9000

A00

EUR/t

0

1007 00 90 9000

EUR/t

1008 20 00 9000

EUR/t

1101 00 11 9000

EUR/t

1101 00 15 9100

C01

EUR/t

11,59

1101 00 15 9130

C01

EUR/t

10,83

1101 00 15 9150

C01

EUR/t

9,98

1101 00 15 9170

C01

EUR/t

9,22

1101 00 15 9180

C01

EUR/t

8,63

1101 00 15 9190

EUR/t

1101 00 90 9000

EUR/t

1102 10 00 9500

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9700

A00

EUR/t

0

1102 10 00 9900

EUR/t

1103 11 10 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9400

A00

EUR/t

0

1103 11 10 9900

EUR/t

1103 11 90 9200

A00

EUR/t

0

1103 11 90 9800

EUR/t

NB: De codes van de producten en de codes van de bestemmingen serie „A” zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 3846/87 van de Commissie (PB L 366 van 24.12.1987, blz. 1), zoals gewijzigd.

C01

:

Alle derde landen met uitzondering van Albanië, Bulgarije, Roemenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina, Servië en Montenegro, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Liechtenstein en Zwitserland.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/30


VERORDENING (EG) Nr. 1729/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

betreffende de offertes voor de uitvoer van gerst die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1058/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1058/2005 van de Commissie (2) is een inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie op grond van de meegedeelde offertes besluiten niet tot toewijzing over te gaan.

(3)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes van 14 tot en met 20 oktober 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1058/2005 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van gerst.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 12.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/31


VERORDENING (EG) Nr. 1730/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

betreffende de offertes voor de uitvoer van haver, die zijn meegedeeld in het kader van de openbare inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1438/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (2), en met name op artikel 7,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1438/2005 van de Commissie van 2 september 2005 betreffende een bijzondere interventiemaatregel voor haver in Finland en Zweden voor het verkoopseizoen 2005/2006 (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een openbare inschrijving voor de vaststelling van de restitutie bij uitvoer uit Finland en Zweden van in die landen geproduceerde haver naar alle derde landen met uitzondering van Bulgarije, Noorwegen, Roemenië en Zwitserland is opengesteld bij Verordening (EG) nr. 1438/2005.

(2)

Het is, met name rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 genoemde criteria, niet wenselijk een maximumrestitutie vast te stellen.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt geen gevolg gegeven aan de offertes die in de periode van 14 tot en met 20 oktober 2005 zijn meegedeeld in het kader van de in Verordening (EG) nr. 1438/2005 bedoelde inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van haver.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1431/2003 (PB L 203 van 12.8.2003, blz. 16).

(3)  PB L 228 van 3.9.2005, blz. 5.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/32


VERORDENING (EG) Nr. 1731/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2005

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 13, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1059/2005 van de Commissie (2) is een openbare inschrijving voor de restitutie bij uitvoer van zachte tarwe naar bepaalde derde landen opengesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1501/95 van de Commissie van 29 juni 1995 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad voor wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (3) kan de Commissie, op grond van de meegedeelde offertes, besluiten een maximumrestitutie bij uitvoer vast te stellen, daarbij rekening houdend met de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1501/95 bedoelde criteria. In dat geval wordt gegund aan de inschrijver(s) wiens (wier) offerte niet hoger is dan de vastgestelde maximumrestitutie.

(3)

De toepassing van de bovenbedoelde criteria op de huidige marktsituatie leidt voor de betrokken graansoort tot de vaststelling van de maximumrestitutie bij uitvoer.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de offertes die van 14 tot en met 20 oktober 2005 in het kader van de inschrijving bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2005 werden meegedeeld, wordt de maximumrestitutie bij uitvoer van zachte tarwe vastgesteld op 8,46 EUR/t.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1154/2005 van de Commissie (PB L 187 van 19.7.2005, blz. 11).

(2)  PB L 174 van 7.7.2005, blz. 15.

(3)  PB L 147 van 30.6.1995, blz. 7. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2004 (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 50).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/33


VERORDENING (EG) Nr. 1732/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot vaststelling van de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op het aan de Akte van Toetreding van Griekenland gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1050/2001 van de Raad (1),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1051/2001 van de Raad van 22 mei 2001 betreffende de steun voor de katoenproductie (2), en met name op artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt op gezette tijden een wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald, rekening houdende met de historische verhouding tussen de in aanmerking genomen wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen en de berekende prijs voor niet-geëgreneerde katoen. Deze historische verhouding is vastgesteld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 van de Commissie van 2 augustus 2001, houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (3). Als de wereldmarktprijs niet op die wijze kan worden bepaald, wordt hij bepaald op basis van de laatst vastgestelde prijs.

(2)

Krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 wordt de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen bepaald voor een product met bepaalde kenmerken, waarbij rekening wordt gehouden met de gunstigste, voor de werkelijke markttendens representatief geachte aanbiedingen en noteringen. Om deze prijs te bepalen, wordt het gemiddelde berekend van de aanbiedingen en noteringen op één of meer Europese beurzen voor in een haven van Noord-Europa cif-geleverde producten uit de verschillende, voor de internationale handel als meest representatief beschouwde productielanden. Evenwel is bepaald dat deze criteria voor het bepalen van de wereldmarktprijs voor geëgreneerde katoen worden aangepast, om rekening te houden met de verschillen op grond van de kwaliteit van het geleverde product en de aard van de aanbiedingen en noteringen. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1591/2001 is bepaald welke aanpassingen kunnen plaatsvinden.

(3)

Op grond van bovenbedoelde criteria moet de wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen op het hieronder aangegeven niveau worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1051/2001 bedoelde wereldmarktprijs voor niet-geëgreneerde katoen wordt vastgesteld op 22,214 EUR/100 kg.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

J. M. SILVA RODRÍGUEZ

Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling


(1)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 1.

(2)  PB L 148 van 1.6.2001, blz. 3.

(3)  PB L 210 van 3.8.2001, blz. 10. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1486/2002 (PB L 223 van 20.8.2002, blz. 3).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/34


VERORDENING (EG) Nr. 1733/2005 VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot vaststelling van de restituties bij de productie in de sector granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), en met name op artikel 8, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie van 30 juni 1993 tot vaststelling van de toepassingsbepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1766/92 en (EEG) nr. 1418/76 van de Raad wat de regelingen inzake de productierestituties in de sector granen respectievelijk rijst betreft (2) zijn de voorwaarden voor de toekenning van de productierestitutie vastgesteld. De berekeningsgrondslag is bepaald in artikel 3 van genoemde verordening. De aldus berekende restitutie, zo nodig gedifferentieerd voor aardappelmeel, moet eenmaal per maand worden vastgesteld en mag slechts gewijzigd worden wanneer de maïs- en/of tarweprijzen een significante verandering te zien geven.

(2)

De in deze verordening vastgestelde productierestituties moeten worden aangepast met de in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 1722/93 bepaalde coëfficiënten, teneinde het juiste te betalen bedrag te verkrijgen.

(3)

Het Comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1722/93 bedoelde productierestitutie per ton zetmeel wordt vastgesteld op:

a)

0 EUR/t voor zetmeel uit maïs, tarwe, gerst en haver;

b)

8,32 EUR/t voor aardappelmeel.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op 21 oktober 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 78.

(2)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1548/2004 (PB L 280 van 31.8.2004, blz. 11).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/35


RICHTLIJN 2005/70/EG VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot wijziging van de Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad wat betreft de maximumgehalten aan residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen in en op granen en bepaalde producten van dierlijke en plantaardige oorsprong

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (1), en met name op artikel 5,

Gelet op Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (2), en met name op artikel 10,

Gelet op Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong (3), en met name op artikel 10,

Gelet op Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (4), en met name op artikel 7,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (5), en met name op artikel 4, lid 1, onder f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De volgende bestaande werkzame stoffen zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG: glyfosaat bij Richtlijn 2001/99/EG van de Commissie (6); chloorprofam bij Richtlijn 2004/20/EG van de Commissie (7); en bromoxynil en ioxynil bij Richtlijn 2004/58/EG van de Commissie (8).

(2)

De volgende nieuwe werkzame stoffen zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG: dimethenamid-p en flurtamone bij Richtlijn 2003/84/EG van de Commissie (9); propoxycarbazon en zoxamide bij Richtlijn 2003/119/EG van de Commissie (10); flazasulfuron en pyraclostrobine bij Richtlijn 2004/30/EG van de Commissie (11); quinoxyfen bij Richtlijn 2004/60/EG van de Commissie (12); en mepanipyrim bij Richtlijn 2004/62/EG van de Commissie (13).

(3)

De betrokken werkzame stoffen zijn in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen op grond van de evaluatie van de informatie die is verstrekt met betrekking tot het voorgestelde gebruik. Sommige lidstaten hebben informatie betreffende dit gebruik verstrekt overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG. De beschikbare informatie is onderzocht en is toereikend om een aantal maximumresidugehalten (MRL's) vast te stellen.

(4)

De communautaire MRL's en de door de Codex Alimentarius aanbevolen gehalten worden volgens vergelijkbare procedures vastgesteld en geëvalueerd. Er bestaat een aantal Codex-MRL's voor chloorprofam en glyfosaat. Er staan al communautaire MRL's in Richtlijn 76/895/EEG voor chloorprofam (Richtlijn 82/528/EEG van de Raad (14)) en in de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG voor glyfosaat (Richtlijn 1998/82/EG van de Raad (15)). Daarmee is rekening gehouden bij de vaststelling van de MRL's waarop deze richtlijn betrekking heeft. Met Codex-MRL's waarvoor in de nabije toekomst aanbevelingen tot intrekking zullen worden gedaan, is geen rekening gehouden. De op Codex-MRL's gebaseerde MRL's zijn geëvalueerd in het licht van het risico voor de consument. Er is geen risico geconstateerd wanneer gebruik werd gemaakt van de toxicologische eindpunten die zijn vervat in de studies waarover de Commissie beschikt.

(5)

In de evaluatieverslagen van de Commissie die werden opgesteld voor de opneming van de betrokken werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, is de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI), en zo nodig de acute referentiedosis (ARfD) voor die stoffen vastgesteld. De blootstelling van consumenten aan met de betrokken werkzame stoffen behandelde levensmiddelen is geraamd volgens de communautaire procedures en methoden. Voorts is rekening gehouden met de door de Wereldgezondheidsorganisatie gepubliceerde richtsnoeren (16) en met het advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten (17) over de gebruikte methoden. De conclusie is dat de voorgestelde MRL's niet leiden tot overschrijding van de ADI of de ARfD.

(6)

Om ervoor te zorgen dat de consument op adequate wijze wordt beschermd tegen blootstelling aan residuen als gevolg van ongeoorloofd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor dergelijke combinaties product/bestrijdingsmiddel voorlopige MRL's worden vastgesteld op de ondergrens van de analytische bepaling.

(7)

De vaststelling op communautair niveau van dergelijke voorlopige MRL's laat onverlet dat de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), en bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG voorlopige MRL's mogen vaststellen voor de betrokken stoffen. Om andere toepassingen van de werkzame stof in kwestie toe te staan volstaat een periode van vier jaar. Daarna moeten de voorlopige MRL's definitief worden.

(8)

Alle MRL's van stoffen die bij het gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen ontstaan, moeten bijgevolg in de bijlagen bij de Richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG worden opgenomen of vervangen om te zorgen voor een degelijke bewaking van en controle op dit toepassingsverbod en om de consument te beschermen. Als in de bijlagen bij die richtlijnen al MRL's zijn vastgesteld, moeten die worden gewijzigd. Indien er nog geen MRL’s zijn vastgesteld, dan moet dat nu gebeuren.

(9)

Glyfosaat wordt gebruikt als ester of als zout. In geval van het zout glyfosaat-trimesium is ook het residu van het trimethylsulfonium-kation toxicologisch relevant. Daarom moeten ook voor dat kation MRL's worden vastgesteld.

(10)

De bepalingen van Richtlijn 76/895/EEG waarin MRL's voor chloorprofam worden vastgesteld, moeten bijgevolg worden geschrapt.

(11)

De Richtlijnen 76/895/EEG, 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage II bij Richtlijn 76/895/EEG wordt de regel voor chloorprofam geschrapt.

Artikel 2

Richtlijn 86/362/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A van bijlage II worden de regels voor bromoxynil, chloorprofam, dimethenamid-p, flazasulfuron, flurtamone, ioxinyl, mepanipyrim, propoxycarbazon, pyraclostrobine, quinoxyfen, het trimethylsulfonium-kation en zoxamide toegevoegd, zoals aangegeven in bijlage I bij deze richtlijn.

2)

In deel A van bijlage II wordt de regel voor glyfosaat vervangen door de tekst in bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 3

Richtlijn 86/363/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A van bijlage II worden de regels voor bromoxynil, chloorprofam, ioxinyl, pyraclostrobine, quinoxyfen en het trimethylsulfonium-kation toegevoegd, zoals aangegeven in bijlage III bij deze richtlijn.

2)

In deel B van bijlage II wordt de regel voor glyfosaat vervangen door de tekst in bijlage IV bij deze richtlijn.

Artikel 4

Richtlijn 90/642/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II worden de regels voor bromoxynil, chloorprofam, dimethenamid-p, flazasulfuron, flurtamone, ioxinyl, mepanipyrim, propoxycarbazon, pyraclostrobine, quinoxyfen, het trimethylsulfonium-kation en zoxamide toegevoegd, zoals aangegeven in bijlage V bij deze richtlijn.

2)

In bijlage II wordt de regel voor glyfosaat vervangen door de tekst in bijlage VI bij deze richtlijn.

Artikel 5

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 21 april 2006 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 21 april 2007.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/118/EG van de Commissie (PB L 327 van 16.12.2003, blz. 25).

(2)  PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/48/EG van de Commissie (PB L 219 van 24.8.2005, blz. 29).

(3)  PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/48/EG.

(4)  PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/48/EG.

(5)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/34/EG (PB L 125 van 18.5.2005, blz. 5).

(6)  PB L 304 van 21.11.2001, blz. 14.

(7)  PB L 70 van 9.3.2004, blz. 32.

(8)  PB L 120 van 24.4.2004, blz. 26.

(9)  PB L 247 van 30.9.2003, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/64/EG (PB L 125 van 28.4.2004, blz. 42).

(10)  PB L 325 van 12.12.2003, blz. 41.

(11)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 50.

(12)  PB L 120 van 24.4.2004, blz. 39. Richtlijn gewijzigd Richtlijn 2004/97/EG (PB L 301 van 28.9.2004, blz. 53).

(13)  PB L 125 van 28.4.2004, blz. 38.

(14)  PB L 234 van 9.8.1982, blz. 1.

(15)  PB L 290 van 29.10.1998, blz. 25.

(16)  Guidelines for predicting dietary intake of pesticide residues (herziene versie), opgesteld door het GEMS/voedselprogramma in samenwerking met het Codex-comité voor residuen van bestrijdingsmiddelen, gepubliceerd door de Wereldgezondheidsorganisatie, 1997 (WHO/FSF/FOS/97.7).

(17)  Opinion of the Scientific Committee on Plants regarding questions relating to amending the annexes to Council Directives 86/362/EEC, 86/363/EEC and 90/642/EEC (advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten van 14 juli 1998) (http://europa.eu.int/comm/food/fs/sc/index_en.html).


BIJLAGE I

Residuen van bestrijdingsmiddelen

Maximumgehalte in mg/kg (ppm)

Bromoxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als bromoxynil

0,10 (2) Maïs

0,05 (1)  (2) Overige granen

Chloorprofam (chloorprofam en 3-chlooraniline, uitgedrukt als chloorprofam)

0,02 (1)  (2)

GRANEN

Dimethenamid-p, inclusief andere mengsels van samenstellende isomeren (som van isomeren)

0,01 (1)  (2)

GRANEN

Flazasulfuron

0,02 (1)  (2)

GRANEN

Flurtamone

0,02 (1)  (2)

GRANEN

Ioxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als ioxynil

0,05 (1)  (2)

GRANEN

Mepanipyrim en de metaboliet (2 anilino-4-(2-hydroxypropyl)-6 methylpyrimidine) daarvan, uitgedrukt als mepanipyrim

0,01 (1)  (2)

GRANEN

Propoxycarbazon, zouten daarvan en 2-hydroxypropoxy-propoxycarbazon, berekend als propoxycarbazon

0,02 (1)  (2)

GRANEN

Pyraclostrobine

0,1 (2) Tarwe

0,3 (2) Gerst

0,1 (2) Rogge

0,3 (2) Haver

0,1 (2) Triticale

0,02 (1)  (2) Overige granen

Quinoxyfen

0,02 (1)  (2) Tarwe

0,2 (2) Gerst

0,02 (1)  (2) Rogge

0,2 (2) Haver

0,02 (1)  (2) Triticale

0,02 (1)  (2) Overige granen

Trimethylsulfonium-kation, als gevolg van het gebruik van glyfosaat

5 (2) Tarwe

10 (2) Gerst

5 (2) Rogge

10 (2) Haver

5 (2) Triticale

0,05 (1)  (2) Overige granen

Zoxamide

0,02 (1)  (2)

GRANEN


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Geeft het voorlopige maximumresidugehalte aan overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte definitief op 10 november 2009.


BIJLAGE II

Residuen van bestrijdingsmiddelen

Maximumgehalte in mg/kg (ppm)

Glyfosaat

10 (2) Tarwe

20 (2) Gerst

1 (2) Maïs

10 (2) Rogge

20 (2) Haver

20 (2) Sorghum

10 (2) Triticale

0,1 (1)  (2) Overige granen


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Geeft het voorlopige maximumresidugehalte aan overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte definitief op 10 november 2009.


BIJLAGE III

Maximumgehalte in mg/kg (ppm)

Residuen van bestrijdingsmiddelen

vlees, inclusief vet, vleesbereidingen, eetbaar slachtafval en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201, 0202, 0203, 0204, 0205 00 00, 0206, 0207, ex 0208, 0209 00, 0210, 1601 00 en 1602

melk en melkproducten, vermeld in bijlage I onder de posten 0401, 0402, 0405 00 en 0406

verse eieren uit de schaal, vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 00 en 0408

Bromoxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als bromoxynil

vlees 0,05 (2); slachtafval 0,20 (2)

0,01 (1)  (2)

 

Chloorprofam en 4’-hydroxychloorprofam-O-sulfonzuur (4-HSA), uitgedrukt als chloorprofam

vlees 0,05 (1)  (2); lever 0,05 (1)  (2); nieren 0,2 (2)

0,2 (2)

Ioxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als ioxynil

vlees 0,05 (2) ; slachtafval 0,20 (2)

0,01 (1)  (2)

 

Pyraclostrobine

0,05 (1)  (2)

0,01 (1)  (2)

0,05 (1)  (2)

Quinoxyfen

0,2 (2)

0,05 (2)

0,02 (1)  (2)

Trimethylsulfonium-kation, als gevolg van het gebruik van glyfosaat

0,2 (2) rundernieren

0,5 (2) runderlever

0,2 (2) rundervlees

0,1 (2) nieren van pluimvee

0,05 (1)  (2) overige

0,1 (2)

0,01 (1)  (2)


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Geeft het voorlopige maximumresidugehalte aan overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte definitief op 10 november 2009.


BIJLAGE IV

Maximumgehalte in mg/kg (ppm)

Residuen van bestrijdingsmiddelen

vlees, inclusief vet, vleesbereidingen, eetbaar slachtafval en dierlijke vetten, vermeld in bijlage I onder de posten ex 0201, 0202, 0203, 0204, 0205 00 00, 0206, 0207, ex 0208, 0209 00, 0210, 1601 00 en 1602

melk en melkproducten, vermeld in bijlage I onder de posten 0401, 0402, 0405 00 en 0406

verse eieren uit de schaal, vogeleieren en eigeel, vermeld in bijlage I onder de posten 0407 00 en 0408

Glyfosaat

2 (2) rundernieren

0,2 (2) runderlever

0,5 (2) varkensnieren

0,1 (2) nieren van pluimvee

0,05 (1)  (2) overige

0,01 (1)  (2)

0,01 (1)  (2)


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Geeft het voorlopige maximumresidugehalte aan overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte definitief op 10 november 2009.


BIJLAGE V

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de MRL's van toepassing zijn

Bromoxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als bromoxynil

Chloorprofam (chloorprofam en 3-chlooraniline, uitgedrukt als chloorprofam) (2)

Dimethenamid-p, inclusief andere mengsels van samenstellende isomeren (som van isomeren)

Flazasulfuron

Flurtamone

Ioxynil, inclusief esters daarvan, uitgedrukt als ioxynil

Mepanipyrim en de metaboliet (2-anilino-4-(2-hydroxypropyl)-6-methylpyrimidine daarvan, uitgedrukt als mepanipyrim)

Propoxycarbazon, zouten daarvan en 2-hydroxypropoxy-propoxycarbazon, berekend als propoxycarbazon

Pyraclostrobine

Quinoxyfen

Trimethylsulfonium-kation, als gevolg van het gebruik van glyfosaat

Zoxamide

1.

Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

 

i)

CITRUSVRUCHTEN

 

 

 

0,02 (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

1 (3)

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

Grapefruits

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Citroenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lemmetjes (limoenen)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mandarijnen, clementines en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten daaronder begrepen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

Sinaasappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,5 (3)

 

Pomelo's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

ii)

NOTEN (al dan niet in de dop, schil of schaal)

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Amandelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paranoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Cashewnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kastanjes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kokosnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hazelnoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Macadamianoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pecannoten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pijnappels (pijnboompitten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pimpernoten (pistaches)

 

 

 

 

 

 

 

 

1 (3)

 

 

 

Walnoten (okkernoten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

iii)

PITVRUCHTEN

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Appels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Peren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kweeperen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

iv)

STEENVRUCHTEN

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

 

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Abrikozen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kersen

 

 

 

 

 

 

 

 

0,2 (3)

0,3 (3)

 

 

Perziken, nectarines en soortgelijke kruisingen daaronder begrepen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pruimen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

 

 

v)

BESVRUCHTEN EN KLEINFRUIT

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

a)

Tafel- en wijndruiven

 

 

 

0,02 (3)

 

 

3 (3)

 

 

1 (3)

 

5 (3)

Tafeldruiven

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

Wijndruiven

 

 

 

 

 

 

 

 

2 (3)

 

 

 

b)

Aardbeien (andere dan bosaardbeien)

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

2 (3)

 

0,5 (3)

0,3 (3)

 

0,02 (1)  (3)

c)

Rubussoorten (andere dan wilde vruchten)

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

Bramen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dauwbramen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Loganbessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Frambozen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

d)

Ander kleinfruit en besvruchten (voorzover niet wild)

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

1 (3)

 

0,02 (1)  (3)

Blauwe bosbessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veenbessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aalbessen (rood, zwart en wit)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kruisbessen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

e)

Wilde besvruchten en wilde vruchten

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

vi)

DIVERSE VRUCHTEN

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

Avocado's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bananen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dadels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vijgen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kiwi's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kumquats

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lychees

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mango's

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (3)

 

 

 

Olijven

 

 

 

0,02 (3)

 

 

 

 

 

 

 

 

Tafelolijven

Olijven voor olie-extractie

1 (3)

Passievruchten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ananassen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Papaja’s

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (3)

 

 

 

Andere

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

0,05 (1)  (3)

 

2.

Groenten, vers of ongekookt, bevroren of gedroogd

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

 

i)

WORTEL- EN KNOLGEWASSEN

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Kroten (rode bieten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wortelen

 

 

 

 

 

0,2 (3)

 

 

 

 

 

 

Knolselderij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mierikswortel (peperwortel)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aardperen (topinamboers)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pastinaken

 

 

 

 

 

0,2 (3)

 

 

 

 

 

 

Wortelpeterselie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Radijzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schorseneren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bataten (zoete aardappelen)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Koolraap

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rapen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Yams

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

 

 

 

 

 

ii)

BOLGEWASSEN

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Knoflook

 

 

 

 

 

 

 

 

0,2 (3)

 

 

 

Uien

 

 

 

 

 

0,2 (3)

 

 

0,2 (3)

 

 

 

Sjalotten

 

 

 

 

 

 

 

 

0,2 (3)

 

 

 

Bosuien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

iii)

VRUCHTGROENTEN

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

 

0,05 (1)  (3)

 

a)

Solanaceae

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

Tomaten

 

 

 

 

 

 

1 (3)

 

 

 

 

0,5 (3)

Pepers (paprika's)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aubergines

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

Komkommers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Augurken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Courgettes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,05 (3)

 

0,02 (1)  (3)

Meloenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pompoenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Watermeloenen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

d)

Suikermaïs

 

 

 

 

 

 

0,01 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

iv)

KOOLSOORTEN

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

a)

Bloemkoolachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Broccoli

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bloemkool

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

b)

Sluitkoolachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Spruitjes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sluitkool

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

c)

Bladkoolachtigen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Chinese kool

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boerenkool

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

d)

Koolrabi

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

v)

BLADGROENTEN EN VERSE KRUIDEN

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

 

 

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

a)

Sla en dergelijke

 

 

 

 

 

 

 

 

2 (3)

 

 

 

Tuinkers

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veldsla

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sla

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andijvie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

b)

Spinazie en dergelijke

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

Spinazie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Snijbiet

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

c)

Waterkers

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

d)

Witlof

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

e)

Kruiden

 

 

 

 

 

 

 

 

0,02 (1)  (3)

 

 

 

Kervel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bieslook

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Peterselie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bladselderij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

vi)

PEULGROENTEN (vers)

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Bonen (met peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bonen (zonder peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erwten (met peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erwten (zonder peul)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

vii)

STENGELGROENTEN (vers)

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Asperges

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kardoen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bleekselderij

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Knolvenkel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artisjokken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prei

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rabarber

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

viii)

FUNGI

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

 

0,02 (1)  (3)

a)

Gekweekte paddestoelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

b)

Wilde paddestoelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

20 (3)

 

3.

Peulvruchten

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,3 (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Bonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Linzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Erwten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.

Oliehoudende zaden

0,1 (1)  (3)

0,1 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,1 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

 

0,05 (1)  (3)

Lijnzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pinda's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Papaverzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sesamzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zonnebloempitten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kool- en raapzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sojabonen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10 (3)

 

Mosterdzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Katoenzaad

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0,05 (1)  (3)

 

5.

Aardappelen

0,05 (1)  (3)

10 (2)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,01 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

Vroege aardappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bewaaraardappelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.

Thee (gedroogde bladeren en stengels, al dan niet gefermenteerd, van Camellia sinensis)

0,1 (1)  (3)

0,1 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,1 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

7.

Hop (gedroogd), inclusief hoppellets en niet-geconcentreerd poeder

0,1 (1)  (3)

0,1 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,1 (1)  (3)

0,02 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,5 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)

0,05 (1)  (3)


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Voor aardappelen: uitsluitend chloorprofam.

(3)  Geeft het voorlopige maximumresidugehalte aan overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte definitief op 10 november 2009.


BIJLAGE VI

Residuen van bestrijdingsmiddelen en maximumresidugehalten in mg/kg

Groepen en voorbeelden van afzonderlijke producten waarop de MRL's van toepassing zijn

glyfosaat

1)   

Fruit, vers, gedroogd of ongekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker; noten

i)

CITRUSVRUCHTEN

 

Grapefruits

0,1 (2)

Citroenen

0,1 (2)

Limoenen

 

Mandarijnen (inclusief clementines en dergelijke kruisingen van citrusvruchten)

0,1 (2)

Sinaasappelen

0,5 (2)

Pomelo's

 

Andere

0,1 (1)  (2)

ii)

NOTEN (al dan niet in de dop, schil of schaal)

0,1 (1)  (2)

Amandelen

 

Paranoten

 

Cashewnoten

 

Kastanjes

 

Kokosnoten

 

Hazelnoten

 

Macadamianoten

 

Pecannoten

 

Pijnboompitten

 

Pimpernoten (pistaches)

 

Walnoten (okkernoten)

 

Andere

 

iii)

PITVRUCHTEN

0,1 (1)  (2)

Appels

 

Peren

 

Kweeperen

 

Andere

 

iv)

STEENVRUCHTEN

0,1 (1)  (2)

Abrikozen

 

Kersen

 

Perziken (inclusief nectarines en dergelijke kruisingen)

 

Pruimen

 

Andere

 

v)

BESVRUCHTEN EN KLEINFRUIT

 

a)

Tafel- en wijndruiven

0,5 (2)

Tafeldruiven

 

Wijndruiven

 

b)

Aardbeien (andere dan bosaardbeien)

0,1 (1)  (2)

c)

Rubussoorten (andere dan wilde vruchten)

0,1 (1)  (2)

Bramen

 

Dauwbramen

 

Loganbessen

 

Frambozen

 

Andere

 

d)

Ander kleinfruit en besvruchten (voorzover niet wild)

0,1 (1)  (2)

Blauwe bosbessen

 

Veenbessen

 

Aalbessen (rood, zwart en wit)

 

Kruisbessen

 

Andere

 

e)

Wilde besvruchten en wilde vruchten

0,1 (1)  (2)

vi)

DIVERSE VRUCHTEN

 

Avocado's

 

Bananen

 

Dadels

 

Vijgen

 

Kiwi's

 

Kumquats

 

Lychees

 

Mango's

 

Olijven

 

Tafelolijven

 

Olijven voor olie-extractie

1 (2)

Passievruchten

 

Ananassen

 

Papaja’s

 

Andere

0,05 (1)  (2)

2)   

Groenten, vers of ongekookt, bevroren of gedroogd

i)

WORTEL- EN KNOLGEWASSEN

0,1 (1)  (2)

Rode bieten

 

Wortelen

 

Knolselderij

 

Mierikswortel (peperwortel)

 

Aardperen (topinamboers)

 

Pastinaken

 

Wortelpeterselie

 

Radijzen

 

Schorseneren

 

Bataten (zoete aardappelen)

 

Koolraap

 

Rapen

 

Yams

 

Andere

 

ii)

BOLGEWASSEN

0,1 (1)  (2)

Knoflook

 

Uien

 

Sjalotten

 

Bosuien

 

Andere

 

iii)

VRUCHTGROENTEN

0,1 (1)  (2)

a)

Solanaceae

 

Tomaten

 

Pepers (paprika's)

 

Aubergines

 

Andere

 

b)

Cucurbitaceae met eetbare schil

 

Komkommers

 

Augurken

 

Courgettes

 

Andere

 

c)

Cucurbitaceae met niet-eetbare schil

 

Meloenen

 

Pompoenen

 

Watermeloenen

 

Andere

 

d)

Suikermaïs

 

iv)

KOOLSOORTEN

0,1 (1)  (2)

a)

Bloemkoolachtigen

 

Broccoli

 

Bloemkool

 

Andere

 

b)

Sluitkoolachtigen

 

Spruitjes

 

Sluitkool

 

Andere

 

c)

Bladkoolachtigen

 

Chinese kool

 

Boerenkool

 

Andere

 

d)

Koolrabi

 

v)

BLADGROENTEN EN VERSE KRUIDEN

0,1 (1)  (2)

a)

Sla en dergelijke

 

Tuinkers

 

Veldsla

 

Sla

 

Andijvie

 

Andere

 

b)

Spinazie en dergelijke

 

Spinazie

 

Snijbiet

 

Andere

 

c)

Waterkers

 

d)

Witlof

 

e)

Kruiden

 

Kervel

 

Bieslook

 

Peterselie

 

Bladselderij

 

Andere

 

vi)

PEULGROENTEN (vers)

0,1 (1)  (2)

Bonen (met peul)

 

Bonen (zonder peul)

 

Erwten (met peul)

 

Erwten (zonder peul)

 

Andere

 

vii)

STENGELGROENTEN (vers)

0,1 (1)  (2)

Asperges

 

Kardoen

 

Bleekselderij

 

Knolvenkel

 

Artisjokken

 

Prei

 

Rabarber

 

Andere

 

viii)

FUNGI

 

a)

Gekweekte paddestoelen

0,1 (1)  (2)

b)

Wilde paddestoelen

50 (2)

3)   

Peulvruchten

Bonen

2 (2)

Linzen

 

Erwten

10 (2)

Andere

0,1 (1)  (2)

4)   

Oliehoudende zaden

Lijnzaad

10 (2)

Pinda's

 

Papaverzaad

 

Sesamzaad

 

Zonnebloempitten

20 (2)

Kool- en raapzaad

10 (2)

Sojabonen

20 (2)

Mosterdzaad

10 (2)

Katoenzaad

10 (2)

Andere

0,1 (1)  (2)

5)

Aardappelen

0,5 (2)

Vroege aardappelen

 

Bewaaraardappelen

 

6)

Thee (gedroogde bladeren en stengels, al dan niet gefermenteerd, van Camellia sinensis)

2 (2)

7)

Hop (gedroogd), inclusief hoppellets en niet-geconcentreerd poeder

0,1 (1)  (2)


(1)  Geeft de ondergrens van de analytische bepaling aan.

(2)  Geeft het voorlopige maximumresidugehalte aan overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG: behoudens wijzigingen wordt dit gehalte definitief op 10 november 2009.


II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

Commissie

21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/54


AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2005

betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige onlinemuziekdiensten

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/737/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 211,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In april 2004 heeft de Commissie de mededeling Het beheer van auteursrechten en naburige rechten in de interne markt goedgekeurd.

(2)

Het Europees Parlement heeft in zijn verslag van 15 januari 2004 (1) verklaard dat rechthebbenden gedurende de volledige geldigheidsduur bescherming van hun auteursrechten en naburige rechten moeten kunnen genieten ongeacht de plaats waar deze rechten zijn verkregen, en onafhankelijk van landsgrenzen of wijzen van gebruik.

(3)

Het Europees Parlement heeft bovendien benadrukt dat elk optreden van de Gemeenschap in verband met het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten erop gericht moet zijn kunstenaars, onder wie schrijvers en musici, er meer vertrouwen in moet geven dat zij een financiële vergoeding voor het pan-Europese gebruik van hun creatieve werken ontvangen (2).

(4)

Nieuwe technologieën hebben ertoe geleid dat er een nieuwe generatie commerciële gebruikers is gekomen die online gebruikmaakt van muziekwerken en ander materiaal. Onlinemuziekdiensten kunnen alleen rechtmatig worden verleend als een reeks auteursrechten en naburige rechten wordt beheerd.

(5)

Een van deze categorieën rechten is het uitsluitend reproductierecht, waaronder alle reproducties vallen die bij het online verspreiden van een muziekwerk worden gemaakt. Andere categorieën rechten zijn het recht op mededeling van muziekwerken aan het publiek, het recht op een billijke vergoeding voor de mededeling van ander materiaal aan het publiek en het uitsluitend recht van beschikbaarstelling van muziekwerken en ander materiaal.

(6)

Uit hoofde van Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (3) en Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (4) is voor elk van de rechten een licentie vereist om muziekwerken online te mogen exploiteren. Deze rechten kunnen worden beheerd door collectieve rechtenbeheerders die als agent bepaalde beheersdiensten aan de rechthebbenden verlenen of door de individuele rechthebbenden zelf.

(7)

Licenties voor onlinerechten gelden vaak voor een beperkt grondgebied en de commerciële gebruikers onderhandelen in elke lidstaat met de desbetreffende collectieve rechtenbeheerder over elk recht dat op de online-exploitatie van toepassing is.

(8)

In een tijd waarin muziekwerken online worden geëxploiteerd, hebben de commerciële gebruikers echter een multiterritoriaal licentiebeleid nodig dat er rekening mee houdt dat de onlineomgeving geen grenzen kent. Daarom moeten er multiterritoriale licenties komen, zodat enerzijds de rechtszekerheid voor commerciële gebruikers bij de uitoefening van hun activiteiten wordt vergroot en de ontwikkeling van rechtmatige onlinediensten wordt gestimuleerd, en anderzijds de rechthebbenden meer inkomsten krijgen.

(9)

De vrijheid om grensoverschrijdende collectieve beheersdiensten te verlenen, stelt rechthebbenden in staat vrij te kiezen door welke collectieve rechtenbeheerder zij de rechten laten beheren die nodig zijn om in de hele Gemeenschap rechtmatige onlinemuziekdiensten te verlenen. Dit impliceert dat zij de onlinerechten ook geheel of gedeeltelijk aan een andere collectieve rechtenbeheerder kunnen toevertrouwen of overdragen, ongeacht de lidstaat van verblijf of de nationaliteit van de collectieve rechtenbeheerder of de rechthebbende.

(10)

De bevordering van doelmatige structuren voor het grensoverschrijdende beheer van rechten moet ertoe leiden dat collectieve rechtenbeheerders doelmatiger kunnen werken en moet de transparantie ten aanzien van de naleving van de mededingingsregels vergroten, in het bijzonder in het licht van de eisen die de digitale omgeving stelt.

(11)

De op een contract of op statutaire lidmaatschapsregels berustende relatie tussen de rechthebbenden en de collectieve rechtenbeheerders moet de rechthebbenden een minimumbescherming bieden ten aanzien van alle categorieën rechten die nodig zijn om rechtmatige onlinemuziekdiensten te verlenen. Rechthebbenden uit verschillende lidstaten van verblijf of met verschillende nationaliteiten mogen door de rechtenbeheerders niet verschillend worden behandeld.

(12)

De namens de rechthebbenden geïnde royalty’s moeten billijk worden verdeeld zonder te discrimineren op grond van de verblijfplaats, de nationaliteit of de categorie van de rechthebbende. In het bijzonder moeten royalty’s die namens de rechthebbenden worden geïnd in andere lidstaten dan die waar de rechthebbenden verblijven of waarvan zij onderdanen zijn, zo doelmatig en doeltreffend mogelijk worden verdeeld.

(13)

Aanvullende aanbevelingen betreffende de verantwoordingsplicht, de vertegenwoordiging van rechthebbenden in de besluitvormende organen van collectieve rechtenbeheerders en geschillenbeslechting moeten waarborgen dat de collectieve rechtenbeheerders doelmatiger en transparanter werken en dat de rechthebbenden en de commerciële gebruikers met kennis van zaken een keuze kunnen maken. Er mag geen onderscheid worden gemaakt op basis van de categorie leden van de collectieve rechtenbeheerder: alle rechthebbenden, ongeacht of het tekstschrijvers, componisten, uitgevers, platenproducenten, uitvoerenden of anderen betreft, moeten gelijk worden behandeld.

(14)

De ontwikkeling van de onlinemuziekmarkt moet voortdurend worden beoordeeld,

BEVEELT AAN:

Definities

1)

In deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)

„beheer op Gemeenschapsniveau van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van de verlening van rechtmatige onlinemuziekdiensten”: de verlening van de volgende diensten: licentieverlening aan commerciële gebruikers, controle en toezicht op rechten, geldend maken van auteursrechten en naburige rechten, inning van royalty’s en verdeling van de royalty’s onder rechthebbenden;

b)

„muziekwerken”: elk muziekwerk of ander beschermd materiaal;

c)

„repertoire”: de catalogus van muziekwerken die door een collectieve rechtenbeheerder wordt beheerd;

d)

„multiterritoriale licentie”: licentie die het grondgebied van meer dan een lidstaat omvat;

e)

„collectieve rechtenbeheerder”: elke persoon die de onder a) bedoelde diensten aan diverse rechthebbenden verleent;

f)

„onlinerechten”: elk van de volgende rechten:

i)

het uitsluitend reproductierecht krachtens Richtlijn 2001/29/EG voor alle reproducties in de vorm van niet-materiële kopieën die bij het online verspreiden van muziekwerken worden gemaakt;

ii)

het recht op mededeling van muziekwerken aan het publiek, hetzij in de vorm van een recht om toe te staan of te verbieden krachtens Richtlijn 2001/29/EG, hetzij in de vorm van een recht op een billijke vergoeding krachtens Richtlijn 92/100/EEG, dat webcasting, internetradio en simulcasting of „near-on-demand”-diensten omvat die via een personal computer of een mobiele telefoon worden ontvangen;

iii)

het uitsluitend recht van beschikbaarstelling van een muziekwerk aan het publiek krachtens Richtlijn 2001/29/EG, dat diensten op aanvraag en andere interactieve diensten omvat;

g)

„rechthebbende”: elke natuurlijke of rechtspersoon die onlinerechten bezit;

h)

„commerciële gebruiker”: elke persoon die bij de verlening van onlinemuziekdiensten betrokken is en een licentie van rechthebbenden nodig heeft om rechtmatige onlinemuziekdiensten te verlenen;

i)

„overeenkomst van wederzijdse vertegenwoordiging”: elke bilaterale overeenkomst tussen collectieve rechtenbeheerders waarbij de ene collectieve rechtenbeheerder de andere het recht geeft op diens grondgebied het repertoire van eerstgenoemde te vertegenwoordigen.

Algemeen

2)

De lidstaten worden opgeroepen alle nodige stappen te nemen om de groei van rechtmatige onlinediensten in de Gemeenschap te stimuleren door een regelgevingskader te bevorderen dat optimaal is afgestemd op het beheer op Gemeenschapsniveau van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van de verlening van rechtmatige onlinemuziekdiensten.

Relatie tussen rechthebbenden, collectieve rechtenbeheerders en commerciële gebruikers

3)

Rechthebbenden moeten het recht hebben het beheer van elk van de onlinerechten die nodig zijn om rechtmatige onlinemuziekdiensten te verlenen voor een door hen te bepalen territoriaal toepassingsgebied toe te vertrouwen aan een collectieve rechtenbeheerder naar keuze, ongeacht de lidstaat van verblijf of de nationaliteit van de collectieve rechtenbeheerder of de rechthebbende.

4)

Collectieve rechtenbeheerders moeten met uiterste toewijding de belangen van rechthebbenden vertegenwoordigen.

5)

De op een contract of op statutaire lidmaatschapsregels berustende relatie tussen de rechthebbenden en de collectieve rechtenbeheerders moet ten aanzien van de licentie voor onlinerechten ten minste aan de volgende eisen voldoen:

a)

de rechthebbenden moeten kunnen bepalen welke onlinerechten zij in collectief beheer willen geven;

b)

de rechthebbenden moeten kunnen bepalen welk territoriaal toepassingsgebied de beheerstaak van de collectieve rechtenbeheerders omvat;

c)

de rechthebbenden moeten gerechtigd zijn binnen een redelijke termijn elk van de onlinerechten in te trekken en het multiterritoriale beheer van die rechten over te dragen aan een andere collectieve rechtenbeheerder, ongeacht de lidstaat van verblijf of de nationaliteit van de collectieve rechtenbeheerder of de rechthebbende;

d)

wanneer een rechthebbende het beheer van een onlinerecht heeft overgedragen aan een andere collectieve rechtenbeheerder, moeten alle betrokken collectieve rechtenbeheerders waarborgen dat deze onlinerechten worden uitgesloten van eventuele door hen gesloten overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging, onverminderd andere vormen van samenwerking tussen rechtenbeheerders.

6)

Collectieve rechtenbeheerders moeten de rechthebbenden en de commerciële gebruikers van het door hen vertegenwoordigde repertoire, in kennis stellen van eventuele door hen gesloten overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging, van het territoriale toepassingsgebied van hun beheerstaken voor dat repertoire en van de geldende tarieven.

7)

Collectieve rechtenbeheerders moeten elkaar en de commerciële gebruikers tijdig in kennis stellen van wijzigingen in het door hen vertegenwoordigde repertoire.

8)

Commerciële gebruikers moeten collectieve rechtenbeheerders in kennis stellen van de diverse kenmerken van de diensten waarvoor zij onlinerechten willen verwerven.

9)

Collectieve rechtenbeheerders moeten commerciële gebruikers licenties verlenen op basis van objectieve criteria en zonder enig onderscheid tussen de gebruikers te maken.

Billijke verdeling en inhoudingen

10)

Collectieve rechtenbeheerders moeten de royalty’s op billijke wijze verdelen onder alle rechthebbenden of onder de categorie rechthebbenden die zij vertegenwoordigen.

11)

In de contracten of statutaire lidmaatschapsregels die op de relatie tussen de collectieve rechtenbeheerders en de rechthebbenden voor het beheer op Gemeenschapsniveau van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van de verlening van rechtmatige onlinemuziekdiensten van toepassing zijn, moet zijn bepaald of er op de royalty’s die worden verdeeld bedragen worden ingehouden voor andere doeleinden dan voor de verleende beheersdiensten, alsook de hoogte van deze inhoudingen.

12)

Bij de betaling van de royalty’s moeten de collectieve rechtenbeheerders voor alle door hen vertegenwoordigde rechthebbenden vermelden welke bedragen zij inhouden voor andere doeleinden dan voor de verleende beheersdiensten.

Non-discriminatie en vertegenwoordiging

13)

De op een contract of op statutaire lidmaatschapsregels berustende relatie tussen de rechthebbenden en de collectieve rechtenbeheerders moet aan de volgende beginselen voldoen:

a)

elke categorie rechthebbenden wordt ten aanzien van alle aspecten van de verleende beheersdienst gelijk behandeld;

b)

de vertegenwoordiging van rechthebbenden in het interne besluitvormingsproces is eerlijk en evenredig.

Verantwoordingsplicht

14)

Collectieve rechtenbeheerders moeten op gezette tijden aan alle rechthebbenden die zij rechtstreeks of krachtens een overeenkomst van wederzijdse vertegenwoordiging vertegenwoordigen, verslag doen over verleende licenties, geldende tarieven en geïnde en verdeelde royalty’s.

Geschillenbeslechting

15)

De lidstaten worden opgeroepen te zorgen voor doeltreffende procedures voor de beslechting van geschillen, met name op het gebied van tarieven, licentievoorwaarden, het in beheer geven van onlinerechten en het intrekken van onlinerechten.

Follow-up

16)

De lidstaten en de collectieve rechtenbeheerders worden opgeroepen de Commissie jaarlijks verslag te doen van de maatregelen die zij in verband met deze aanbeveling treffen en van het beheer op Gemeenschapsniveau van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van de verlening van rechtmatige onlinemuziekdiensten.

17)

De Commissie is voornemens de ontwikkeling van de onlinemuzieksector voortdurend in het licht van deze aanbeveling te beoordelen.

18)

De Commissie zal op grond van de in overweging 17 bedoelde beoordeling overwegen of nader optreden op Gemeenschapsniveau vereist is.

Adressaten

19)

Deze aanbeveling is gericht tot de lidstaten en tot alle economische actoren die bij het beheer van auteursrechten en naburige rechten in de Gemeenschap betrokken zijn.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2005.

Voor de Commissie

Charlie McCREEVY

Lid van de Commissie


(1)  A5-0478/2003.

(2)  Zie punt 29.

(3)  PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

(4)  PB L 346 van 27.11.1992, blz. 61. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/29/EG.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/58


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 14 september 2005

tot goedkeuring van de rekeningen van bepaalde betaalorganen in België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2003

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 3442)

(Slechts de teksten in de Spaanse, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Nederlandse, de Portugese en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2005/738/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), en met name op artikel 7, lid 3,

Na raadpleging van het Comité van het Fonds,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2004/451/EG van de Commissie van 29 april 2004 houdende goedkeuring voor het begrotingsjaar 2003 van de door de lidstaten ingediende rekeningen inzake de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (2) zijn de rekeningen goedgekeurd van alle betaalorganen behalve de Belgische betaalorganen „ALT”, „ALP” en „BIRB”, de Duitse betaalorganen „Baden Württemberg”, „Bayern StMELF”, „Bayern-Umwelt”, „Berlin”, „Hamburg” en „Niedersachsen”, het Spaanse betaalorgaan „Navarra”, de Franse betaalorganen „CNASEA”, „FIRS”, „OFIVAL”, „ONIC”, „ONIFLHOR”, „ONIOL”, „ONIVINS” en „SDE”, het Luxemburgse betaalorgaan „ministère de l’agriculture”, de Nederlandse betaalorganen „HPA” en „Laser”, het Portugese betaalorgaan „INGA”, het Zweedse betaalorgaan „Swedish Board of Agriculture” en de Britse betaalorganen „CCW”, „DARD”, „FC”, „NAW”, „RPA” en „SEERAD”.

(2)

Nadat door België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk nieuwe gegevens zijn verstrekt en nadat aanvullende controles zijn verricht, kan de Commissie nu een besluit nemen over de volledigheid, de juistheid en de waarheidsgetrouwheid van de rekeningen die zijn ingediend door de Belgische betaalorganen „ALT”, „ALP” en „BIRB”, de Duitse betaalorganen „Baden Württemberg”, „Bayern StMELF”, „Berlin”, „Hamburg” en „Niedersachsen”, het Spaanse betaalorgaan „Navarra”, de Franse betaalorganen „CNASEA”, „FIRS”, „OFIVAL”, „ONIC”, „ONIFLHOR”, „ONIOL”, „ONIVINS” en „SDE”, het Luxemburgse betaalorgaan „ministère de l’agriculture”, de Nederlandse betaalorganen „HPA” en „Laser”, het Portugese betaalorgaan „INGA”, het Zweedse betaalorgaan „Swedish Board of Agriculture” en de Britse betaalorganen „CCW”, „FC”, „RPA” en „SEERAD”.

(3)

Bij de goedkeuring van de rekeningen van de betrokken Belgische, Duitse, Spaanse, Franse, Luxemburgse, Nederlandse, Portugese, Zweedse en Britse betaalorganen moet de Commissie rekening houden met de bedragen die op grond van haar Beschikking 2004/451/EG reeds zijn ingehouden op de betalingen aan België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

(4)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 staat de onderhavige beschikking niet in de weg aan latere beschikkingen van de Commissie waarbij uitgaven die niet overeenkomstig de communautaire voorschriften blijken te zijn gedaan, alsnog aan communautaire financiering worden onttrokken,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De rekeningen van de Belgische betaalorganen „ALT”, „ALP” en „BIRB”, de Duitse betaalorganen „Baden Württemberg”, „Bayern StMELF”, „Berlin”, „Hamburg” en „Niedersachsen”, het Spaanse betaalorgaan „Navarra”, de Franse betaalorganen „CNASEA”, „FIRS”, „OFIVAL”, „ONIC”, „ONIFLHOR”, „ONIOL”, „ONIVINS” en „SDE”, het Luxemburgse betaalorgaan „ministère de l’agriculture”, de Nederlandse betaalorganen „HPA” en „Laser”, het Portugese betaalorgaan „INGA”, het Zweedse betaalorgaan „Swedish Board of Agriculture” en de Britse betaalorganen „CCW”, „FC”, „RPA” en „SEERAD” met betrekking tot de door het EOGFL, afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven over het begrotingsjaar 2003 worden goedgekeurd.

De bedragen die op grond van deze beschikking bij de betrokken lidstaten moeten worden ingevorderd of aan hen moeten worden betaald, worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 14 september 2005.

Voor de Commissie

Mariann FISCHER BOEL

Lid van de Commissie


(1)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(2)  PB L 155 van 30.4.2004, blz. 126.


BIJLAGE I

GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN VAN DE BETAALORGANEN — BEGROTINGSJAAR 2003

Bij de lidstaat in te vorderen of aan hem te betalen bedrag

LS

 

Uitgaven voor het begrotingsjaar 2003 die worden

Verlagingen en opschortingen voor het hele begrotingsjaar

Totaal na de verlagingen en opschortingen

Voor het begrotingsjaar aan de lidstaten betaalde voorschotten

Bij de lidstaat in te vorderen (–) of aan hem te betalen (+) bedrag

Bedrag dat op grond van Beschikking 2004/451/EG bij de lidstaat is ingevorderd (–) of aan hem is betaald (+)

Bedrag dat op grond van de onderhavige beschikking bij de lidstaat moet worden ingevorderd (–) of aan hem moet worden betaald (+)

goedgekeurd

afgesplitst

Totaal a + b

= in de jaaraangifte gedeclareerde uitgaven

= in de maandaangifte gedeclareerde uitgaven

 

 

a

b

c = a + b

d

e = c + d

f

g = e – f

h

i = g – h

BE

EUR

1 016 945 603,26

0,00

1 016 945 603,26

– 17 989,43

1 016 927 613,83

1 016 959 814,40

– 32 200,57

– 32 119,73

– 80,84

DE

EUR

5 821 140 790,97

22 317 594,43

5 843 458 385,40

– 332 346,61

5 843 126 038,79

5 843 311 780,61

– 185 741,82

– 185 741,82

0,00

ES

EUR

6 473 878 264,21

0,00

6 473 878 264,21

– 16 797 763,08

6 457 080 501,13

6 459 067 545,01

– 1 987 043,88

– 1 987 043,88

0,00

FR

EUR

10 425 389 800,61

0,00

10 425 389 800,61

– 5 675 864,78

10 419 713 935,83

10 419 067 788,02

646 147,81

– 728 491,58

1 374 639,39

LU

EUR

44 329 012,92

0,00

44 329 012,92

– 2 595 118,16

41 733 894,76

43 257 600,06

– 1 523 705,30

– 1 523 705,30

0,00

NL

EUR

1 360 466 615,75

0,00

1 360 466 615,75

– 1 296 238,97

1 359 170 376,78

1 359 713 294,61

– 542 917,83

– 644 855,06

101 937,23

PT

EUR

849 829 960,52

0,00

849 829 960,52

– 121 895,47

849 708 065,05

849 546 984,03

161 081,02

– 22 328,37

183 409,39

SE

SEK

7 905 413 840,22

0,00

7 905 413 840,22

5 834 913,34

7 911 248 753,56

7 911 261 488,75

– 12 735,19

0,00

– 12 735,19

UK

GBP

2 288 574 374,19

362 543 530,76

2 651 117 904,95

– 33 953 582,84

2 617 164 322,11

2 639 372 167,88

– 22 207 845,77

– 22 427 320,95

219 475,18

1)

Het bedrag waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van het bij de lidstaat in te vorderen of aan hem te betalen bedrag, is het totaal van de jaaraangifte wat de goedgekeurde uitgaven (kolom a) betreft, respectievelijk het gecumuleerde bedrag van de maandaangiften wat de afgesplitste uitgaven (kolom b) betreft.

2)

De verlagingen en opschortingen zijn die welke zijn toegepast in het kader van het voorschottenstelsel, waarbij met name ook nog de correcties komen die zijn verricht wegens de in de maanden augustus, september en oktober 2003 geconstateerde niet-naleving van betalingstermijnen.


BIJLAGE II

GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN VAN DE BETAALORGANEN — BEGROTINGSJAAR 2003

Lijst van de betaalorganen waarvan de rekeningen afgesplitst blijven en zullen worden goedgekeurd in een latere beschikking

Lidstaat

Betaalorgaan

Duitsland

Bayern Umwelt

Verenigd Koninkrijk

DARD

Verenigd Koninkrijk

NAW


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/62


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van ijzeren of stalen kabels uit de Republiek Korea

(2005/739/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9, lid 3,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding

(1)

Op 20 november 2004 heeft de Commissie met een bericht (hierna „het bericht van inleiding” genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende ijzeren of stalen kabels uit de Republiek Korea (hierna „Korea” genoemd).

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 11 oktober 2004 werd ingediend door het Liaison Committee of European Wire Rope Industries (EWRIS) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, namelijk meer dan 50 %, van de productie van ijzeren of stalen kabels in de Europese Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat het betrokken product uit Korea met dumping werd ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd toereikend geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

1.1.   Thans geldende maatregelen en lopende onderzoeken in verband met de invoer van ijzeren of stalen kabels uit andere landen

(3)

In augustus 1999 heeft de Raad, bij Verordening (EG) nr. 1796/1999 (3), definitieve ad-valorem-antidumpingrechten ingesteld op stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne. Van dit recht werden uitgezonderd één Indiase, één Mexicaanse, één Zuid-Afrikaanse en één Oekraïense producent/exporteur, van wie de Commissie bij Besluit 1999/572/EG (4) verbintenissen aanvaardde. De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1678/2003 (5) de verbintenis van de Oekraïense producent/exporteur ingetrokken en de Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1674/2003 (6) het desbetreffende ad-valorem-antidumpingrecht voor deze producent/exporteur ingesteld.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 1601/2001 (7) heeft de Raad definitieve ad-valorem-antidumpingrechten ingesteld op ijzeren of stalen kabels uit Tsjechië, Rusland, Thailand en Turkije. Van dit recht werden uitgezonderd één Tsjechische, één Russische, één Thaise en twee Turkse producenten/exporteurs, waarvan de Commissie bij Verordening (EG) nr. 230/2001 (8) en Besluit 2001/602/EG (9) verbintenissen aanvaardde. De twee verbintenissen van de Turkse producenten/exporteurs werden ingetrokken bij de Verordeningen (EG) nr. 2303/2002 (10) en (EG) nr. 1274/2003 (11) van de Commissie.

(5)

Vervolgens bleek na een onderzoek overeenkomstig artikel 13 van de basisverordening dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van het betrokken product uit Oekraïne en de Volksrepubliek China werden ontdoken door verzending van dit product via respectievelijk Moldavië en Marokko. Bijgevolg werd het antidumpingrecht op ijzeren of stalen kabels uit Oekraïne uitgebreid tot de producten die vanuit Moldavië worden verzonden (12). Het definitieve antidumpingrecht op ijzeren of stalen kabels uit de Volksrepubliek China werd uitgebreid tot de producten die vanuit Marokko (13) worden verzonden, met uitzondering van de producten die daadwerkelijk door een Marokkaanse producent in Marokko worden vervaardigd.

(6)

Na de publicatie van een bericht dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van ijzeren en stalen kabels uit de Volksrepubliek China, Hongarije, India, Mexico, Polen, Zuid-Afrika en Oekraïne (14) binnenkort zouden vervallen, heeft de Commissie op 17 mei 2004 een verzoek ontvangen om de inleiding van een herzieningsprocedure overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(7)

Dit verzoek was ingediend door het Liaison Committee of European Union Wire Rope Industries (EWRIS) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, namelijk meer dan 50 %, van de productie van ijzeren en stalen kabels in de Europese Unie. Het verzoek was gebaseerd op het feit dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot een voortzetting dan wel herhaling van dumping en van schade voor de EU-producenten.

(8)

Bijgevolg werd een onderzoek geopend naar aanleiding van het vervallen van maatregelen ten aanzien van ijzeren en stalen kabels uit de Volksrepubliek China, India, Zuid-Afrika en Oekraïne overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening. Dit onderzoek is nog niet afgesloten.

(9)

In onderhavig document wordt evenwel uitsluitend de invoer uit Korea onderzocht, dat wil zeggen het onderzoek dat in de overwegingen 1 en 2 is vermeld.

1.2.   Partijen bij de procedure

(10)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs in Korea, de importeurs/handelaren en hun organisaties, de haar bekende belanghebbende toeleveranciers van de EU-producenten en EU-bedrijven die het betrokken product verwerken, de vertegenwoordigers van Korea, de indiener van de klacht en andere bij haar bekende EU-producenten van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de gestelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(11)

Gezien het grote aantal EU-producenten, producenten/exporteurs in Korea en importeurs in de Europee Unie die in de klacht waren vermeld, werd in het bericht van inleiding vermeld dat overwogen werd van deze bedrijven een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

(12)

Om de Commissie in staat te stellen om te besluiten of het nodig was van een steekproef gebruik te maken en, indien dit het geval was, deze samen te stellen, werd aan alle EU-producenten, EU-importeurs en Koreaanse producenten/exporteurs verzocht zich bij de Commissie bekend te maken en de in het bericht van inleiding vermelde basisgegevens te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product in de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004.

(13)

Na onderzoek van de door de producenten/exporteurs verstrekte gegevens werden drie ondernemingen voor de steekproef geselecteerd op basis van de hoeveelheden die zij naar de Europese Unie uitvoerden. Daar een voor de steekproef geselecteerde producent/exporteur vervolgens niet voldoende medewerking verleende, werd de na hem gerangschikte producent/exporteur (wat het exportvolume betreft) in de steekproef opgenomen. Uiteindelijk bestond de steekproef uit de volgende ondernemingen:

Kiswire Ltd,

DSR Wire Corporation,

Chung-Woo Rope Co., Ltd.

(14)

Slechts één onafhankelijke importeur die het betrokken product uit Korea invoerde, heeft het voor de samenstelling van de steekproef ontworpen formulier ingevuld en was bereid om aan het onderzoek mee te werken. Daarom hebben de diensten van de Commissie geen steekproef van onafhankelijke importeurs samengesteld, maar de vragenlijst aan bedoelde importeur gezonden.

(15)

De klacht werd ingediend namens 21 EU-producenten. De Commissie heeft deze 21 producenten, alsmede iedere andere haar bekende EU-producent, om medewerking verzocht door hun te vragen het formulier voor de samenstelling van de steekproef in te vullen. 17 ondernemingen hebben het formulier voor de samenstelling van steekproef binnen de gestelde termijn ingevuld en waren bereid medewerking te verlenen aan het onderzoek. Bedoeld formulier bevatte vragen betreffende de ontwikkeling van bepaalde „macro”-schade-indicatoren, namelijk productiecapaciteit, productievolume, voorraden, verkoopvolume, omzet en werkgelegenheid. Uit de 17 producenten die bereid waren medewerking te verlenen, werden de vijf volgende producenten voor de steekproef geselecteerd:

BTS Drahtseile GmbH (Duitsland),

Cables y Alambres especiales, SA (Spanje),

CASAR Drahtseilwerk Saar GmbH (Duitsland),

Manuel Rodrigues de Oliveira Sa & Filhos, SA (Portugal),

Trefileurope, SA (Frankrijk).

(16)

De Commissie heeft de Koreaanse producenten/exporteurs, de voor de steekproef geselecteerde EU-producenten, alsmede alle andere haar bekende belanghebbenden een vragenlijst toegezonden. Zij heeft antwoord ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen Koreaanse producenten/exporteurs, één EU-importeur die banden had met een Koreaanse exporteur, de vijf in de steekproef opgenomen EU-producenten, een onafhankelijke importeur, twee toeleveranciers en tien bedrijven die het betrokken product verwerken.

(17)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststellingen inzake dumping, daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Europese Unie nodig had, verzameld en gecontroleerd. Er werden controles verricht bij de volgende ondernemingen:

a)

EU-producenten

BTS Drahtseile GmbH, Gelsenkirchen (Duitsland),

Cables y Alambres especiales, SA, Bilbao (Spanje),

CASAR Drahtseilwerk Saar GmbH, Kirkel (Duitsland),

Manuel Rodrigues de Oliveira Sa & Filhos, SA, Gemunde (Portugal),

Trefileurope SA, Bourg en Bresse (Frankrijk).

b)

Onafhankelijke importeur

Interkabel GmbH, Solms (Duitsland).

c)

Koreaanse producenten/exporteurs

Kiswire Ltd, Seoul,

DSR Wire Corporation, Suncheon,

Chung-Woo Rope Co., Ltd, Busan.

1.3.   Onderzoektijdvak

(18)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen met het oog op de schadeanalyse had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

2.   Product

2.1.   Betrokken product

(19)

De klacht heeft betrekking op kabels, gesloten kabels daaronder begrepen, van ijzer of staal, doch niet van roestvrijstaal, met een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, al dan niet voorzien van hulpstukken (fittings) die doorgaans worden aangegeven onder de GN-codes 7312 10 82, 7312 10 84, 7312 10 86, 7312 10 88 en 7312 10 99.

2.2.   Soortgelijk product

(20)

De organisatie die de importeurs in de Europese Unie vertegenwoordigt (EWRIA), voerde aan dat de ingevoerde producten sterk verschillen van die welke in de Unie worden vervaardigd en verkocht, en dus niet konden worden vergeleken. Deze kwestie werd reeds uitvoerig behandeld in Verordening (EG) nr. 230/2001; de conclusie luidde toen dat de producten die de EU-producenten vervaardigden, als soortgelijke producten moesten worden beschouwd. Aangezien EWRIA geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd, worden de conclusies van de genoemde verordening bevestigd.

(21)

Bij dit onderzoek is gebleken dat de producten die door de Koreaanse producenten/exporteurs worden uitgevoerd en de producten die door de EU-producenten worden vervaardigd en in de Europese Unie verkocht, dezelfde fysische en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt en derhalve beschouwd moeten worden als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. Hetzelfde geldt voor de producten die door de Koreaanse producenten worden vervaardigd en op de Koreaanse markt verkocht.

3.   Dumping

3.1.   Normale waarde

3.1.1.   Representativiteit in het algemeen

(22)

Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening is de Commissie voor iedere medewerkende exporteur/producent eerst nagegaan of zijn binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was, d.w.z. of zijn verkoop van dat product minstens 5 % bedroeg van zijn uitvoer van dat product naar de Europese Unie.

3.1.2.   Vergelijkbaarheid per productsoort

(23)

Vervolgens is de Commissie nagegaan of de soorten van het betrokken product die op de binnenlandse markt waren verkocht, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Europese Unie uitgevoerde soorten. De Commissie oordeelde dat de op de binnenlandse markt verkochte soorten en de uitgevoerde soorten rechtstreeks vergelijkbaar waren indien het aantal strengen, het aantal draden per streng, de opbouw van de streng, de kern en de treksterkte van de kabel, de eigenschappen van de draden, de bijzondere eigenschappen van de kabel alsmede de mantel en de diameter van de kabel vergelijkbaar waren.

3.1.3.   Representativiteit per productsoort

(24)

Voor iedere door de exporteur/producent op zijn binnenlandse markt verkochte soort waarvan werd vastgesteld dat zij rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de Europese Unie was uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer de totale binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Europese Unie. De meeste naar de Europese Unie uitgevoerde soorten bleken in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt te zijn verkocht.

3.1.4.   Verkoop in het kader van normale handelstransacties

(25)

Vervolgens is de Commissie nagegaan of de binnenlandse verkoop van iedere onderneming beschouwd kon worden als verkoop in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening.

(26)

Hiertoe werd voor iedere uitgevoerde soort nagegaan hoe groot het aandeel van de binnenlandse verkoop van die soort aan onafhankelijke afnemers was dat in het onderzoektijdvak met verlies was verkocht.

a)

Voor iedere productsoort waarvan meer dan 80 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die hoger was dan de kostprijs en waarvan de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger dan de gewogen gemiddelde productiekosten, was de normale waarde het gewogen gemiddelde van de binnenlandse verkoopprijzen van die soort.

b)

Voor iedere productsoort waarvan minstens 10 %, maar niet meer dan 80 %, op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die hoger was dan de kostprijs, was de normale waarde het gewogen gemiddelde van uitsluitend de verkoopprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de kostprijs van die soort.

c)

Voor iedere productsoort waarvan minder dan 10 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die hoger was dan de kostprijs, werd geoordeeld dat die verkoop niet had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties en dat derhalve een andere methode moest worden gevolgd om de normale waarde vast te stellen.

(27)

De meeste uitgevoerde productsoorten bleken op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties te zijn verkocht.

3.1.5.   Normale waarde op basis van de binnenlandse verkoopprijzen

(28)

Voor de door de onderzochte ondernemingen naar de Europese Unie uitgevoerde soorten die voldeden aan de voorwaarden van afdeling 3.1.3 en afdeling 3.1.4, onder a) en b), werd de normale waarde gebaseerd op de prijzen van die soorten die onafhankelijke afnemers op de Koreaanse markt in het onderzoektijdvak hadden betaald of hadden moeten betalen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening.

3.1.6.   Normale waarde op basis van de binnenlandse prijzen van andere Koreaanse producenten

(29)

Voor productsoorten waarop afdeling 3.1.4, onder c), van toepassing is en voor productsoorten die de betrokken producenten/exporteurs niet in representatieve hoeveelheden op de Koreaanse markt hadden verkocht, zoals volgens afdeling 3.1.3 is vereist, werd eerst nagegaan of gebruik kon worden gemaakt van de verkoopprijzen van andere binnenlandse producenten om de normale waarde vast te stellen. Er werd evenwel vastgesteld dat verschillende modellen waren verkocht en dat verschillende factoren van invloed waren op de verkoopprijzen. De verschillen tussen de verkochte modellen zouden talrijke correcties noodzakelijk hebben gemaakt die op ramingen gebaseerd hadden moeten worden. Het werd daarom passend geacht de normale waarde te construeren.

3.1.7.   Geconstrueerde normale waarde

(30)

Gelet op het voorgaande werd de normale waarde voor alle in overweging 29 bedoelde productsoorten berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(31)

Voor de berekening van de normale waarde werden de verkoopkosten, de algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”), alsmede de gewogen gemiddelde winst van de medewerkende producenten/exporteurs op het betrokken product bij verkoop op hun binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties toegevoegd aan hun gemiddelde fabricagekosten in het onderzoektijdvak overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Waar nodig werden de fabricagekosten - voor één onderneming was een gedeelte hiervan onjuist toegerekend- en de VAA-kosten gecorrigeerd alvorens werd nagegaan of de verkoop had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties en alvorens de normale waarde werd geconstrueerd.

(32)

Alle betrokken producenten/exporteurs bleken niet-operationele uitgaven in hun VAA-kosten te hebben opgenomen die zij aan de binnenlandse verkoop van het betrokken product hadden toegerekend. Deze exporteurs hadden van hun VAA-kosten ook inkomsten afgetrokken die geen verband hielden met de verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt.

(33)

Sommige van deze inkomsten en uitgaven bleken geen verband te houden met de verkoop van het betrokken product op de binnenlandse markt en mochten derhalve niet worden toegerekend aan, of afgetrokken van, de desbetreffende VAA-kosten. Voor deze niet-operationele inkomsten en uitgaven werden de gerapporteerde VAA-kosten derhalve gecorrigeerd.

3.2.   Exportprijs

(34)

Wanneer het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Europese Unie was uitgevoerd, werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen exportprijzen.

(35)

Wanneer de uitvoer via een verbonden importeur had plaatsgevonden, werd de exportprijs, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening, geconstrueerd aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan onafhankelijke afnemers waren wederverkocht, en deze prijs werd gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor winst. Hierbij werd gebruikgemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. Bij gebrek aan andere, meer betrouwbare gegevens werd 5 % als een redelijke winstmarge beschouwd. Deze winstmarge werd gebruikt in een eerder antidumpingonderzoek naar de invoer van het eenzelfde product, waarvan de definitieve bevindingen zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1601/2001 van de Raad (15). Er waren geen gegevens waaruit bleek dat dit geen betrouwbare marge was.

3.3.   Vergelijking

(36)

De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken op het niveau af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijzen werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en juist werden bevonden en de verzoeken daartoe met bewijsmateriaal waren gestaafd. Op deze basis vonden correcties plaats voor verschillen in de kosten van kortingen, rabatten, commissies, vervoer over land, verpakking, krediet, vervoer over zee, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en voor verschillen in bankkosten en andere factoren.

(37)

Alle producenten/exporteurs verzochten om correcties van de normale waarde voor kredietkosten bij verkoop op de binnenlandse markt. Alle Koreaanse producenten/exporteurs maakten evenwel gebruik van het rekening-courantsysteem en er kon geen verband worden gelegd tussen de kredietkosten waarvoor om een correctie was verzocht, en de binnenlandse verkooptransacties in kwestie. Er kon derhalve niet worden aangetoond dat deze factor gevolgen had voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen zoals vereist bij artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Deze verzoeken moesten dus worden afgewezen.

(38)

Alle producenten/exporteurs verzochten ook om een correctie voor kredietkosten bij uitvoer naar de Europese Unie. Hoewel deze correctie gerechtvaardigd was, waren de gerapporteerde bedragen te laag en werden deze bij de controle ter plaatse gecorrigeerd.

(39)

De betrokken producenten/exporteurs verzochten om een correctie voor verschillen in invoerheffingen en indirecte belastingen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening. Voor twee betrokken producenten/exporteurs werd vastgesteld dat het terugbetaalde bedrag aan invoerrechten hoger was dan het werkelijk betaalde bedrag aan invoerrechten. Het was derhalve onwaarschijnlijk dat de exporteurs slechts een terugbetaling hadden ontvangen voor de ingevoerde materialen die in de exportproducten waren verwerkt. Bovendien was de terugbetaling bij uitvoer van het betrokken product voor twee producenten/exporteurs niet gekoppeld aan de invoerrechten die voor de grondstoffen waren betaald, d.w.z. er waren invoerrechten terugbetaald, ongeacht of de ingevoerde grondstoffen bij de productie van het exportproduct waren gebruikt. Daarom werd geoordeeld dat geen terugbetaling van invoerrechten had plaatsgevonden in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van de basisverordening. Bovendien kon geen van de betrokken producenten/exporteurs aantonen dat — en in welke mate — er invoerrechten en indirecte belastingen rustten op het soortgelijke product dat op de binnenlandse markt werd verkocht. Derhalve kon niet worden aangetoond dat deze heffingen gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen. Aan geen enkele voorwaarde van vorengenoemde bepaling was dus voldaan en de verzoeken moesten daarom worden afgewezen.

(40)

Eén producent/exporteur die rechtstreeks leverde aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie bleek een commissie te betalen aan zijn verbonden importeur voor activiteiten die met de export van het betrokken product verband hielden. Aangezien de betaalde commissie beschouwd werd als een factor die gevolgen had voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, in de zin van artikel 2, lid 10, van de basisverordening, werden de betrokken prijzen dienovereenkomstig gecorrigeerd.

(41)

Twee producenten/exporteurs verzochten om een correctie van zowel de binnenlandse prijzen als de exportprijzen voor verschillen in andere factoren, zoals kosten van inspecties en uitbestede werkzaamheden (bevestigen van hulpstukken) die door de ondernemingen in sommige gevallen waren gemaakt om aan de eisen van de afnemer te voldoen. Het leek passender deze correctie toe te staan als correctie voor verschillen in fysische kenmerken. Het bedrag van de correctie stemde overeen met de prijs die de producenten/exporteurs voor de inspecties en de uitbestede werkzaamheden hadden betaald.

(42)

Eén producent/exporteur ten slotte verzocht om een correctie voor verschillen in het handelstadium overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening. Op de binnenlandse markt werd echter verkocht aan nationale distributeurs. Dit handelsstadium is vergelijkbaar met het handelsstadium waarin, na de herberekening van de exportprijs, aan verbonden importeurs wordt verkocht. Bijgevolg werd deze correctie niet toegestaan.

3.4.   Dumpingmarge voor de onderzochte ondernemingen

(43)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde voor iedere exporteur/producent vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort, vastgesteld zoals hierboven beschreven.

(44)

De aldus berekende dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, netto grens Europese Unie, vóór inklaring, zijn:

Kiswire Ltd

– 8,4 %,

DSR Wire Corporation

0,7 %,

Chung-Woo Rope Co., Ltd

– 6,1 %.

(45)

Voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs werd voor het grootste deel van hun verkoop vastgesteld dat hun exportprijzen in het algemeen met die van de in de steekproef opgenomen exporteurs overeenkwamen. In afwezigheid van gegevens waaruit het tegendeel bleek, werd geoordeeld dat de resultaten van de steekproef representatief waren voor alle andere exporteurs. Bovendien waren de andere medewerkende exporteurs en de niet-medewerkende exporteurs elk slechts goed voor ongeveer 0,5 % van het verbruik in de Europese Unie in het onderzoektijdvak. Daarom werd geoordeeld dat deze invoer, zelfs indien de dumpingmarge hoger dan verwaarloosbaar was, op zich niet tot schade voor de EU-producenten kon hebben geleid.

3.5.   Conclusie

(46)

Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening wordt een antidumpingprocedure beëindigd wanneer wordt vastgesteld dat de dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt.

(47)

Daarom moet onderhavige procedure, gelet op bovenstaande bevindingen, worden beëindigd.

(48)

Daar de procedure overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening onmiddellijk wordt beëindigd indien blijkt dat de dumpingmarges minimaal zijn, is het niet nodig conclusies vast te stellen inzake schade, oorzakelijk verband en het belang van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De antidumpingprocedure betreffende de invoer van kabels, gesloten kabels daaronder begrepen, van ijzer of staal, doch niet van roestvrijstaal, met een grootste afmeting der dwarsdoorsnede van meer dan 3 mm, al dan niet voorzien van hulpstukken (fittings), ingedeeld onder de GN-codes 7312 10 82, 7312 10 84, 7312 10 86, 7312 10 88 en 7312 10 99, uit de Republiek Korea, wordt beëindigd.

Artikel 2

Deze beschikking treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB C 283 van 20.11.2004, blz. 6.

(3)  PB L 217 van 17.8.1999, blz. 1.

(4)  PB L 217 van 17.8.1999, blz. 63.

(5)  PB L 238 van 25.9.2003, blz. 13.

(6)  PB L 238 van 25.9.2003, blz. 1.

(7)  PB L 211 van 4.8.2001, blz. 1.

(8)  PB L 34 van 3.2.2001, blz. 4.

(9)  PB L 211 van 4.8.2001, blz. 47.

(10)  PB L 348 van 21.12.2002, blz. 80.

(11)  PB L 180 van 18.7.2003, blz. 34.

(12)  PB L 120 van 24.4.2004, blz. 1.

(13)  PB L 328 van 30.10.2004, blz. 1.

(14)  PB C 272 van 13.11.2003, blz. 2.

(15)  PB L 211 van 4.8.2001, blz. 1 (overweging 25).


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/68


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2005

tot wijziging van Beschikking 2005/693/EG betreffende beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in Rusland

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4176)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/740/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

Gelet op Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (1), en met name op artikel 18, leden 1 en 6,

Gelet op Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (2), en met name op artikel 22, leden 1 en 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die aanleiding geeft tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dier- en de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij.

(2)

Beschikking 2005/693/EG van de Commissie van 6 oktober 2005 betreffende beschermingsmaatregelen in verband met aviaire influenza in Rusland (3) is vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van aviaire influenza in Rusland. Bij die beschikking is de invoer uit Rusland van vogels met uitzondering van pluimvee opgeschort.

(3)

Bovendien is bij Beschikking 2005/693/EG de invoer van onbewerkte veren en delen van veren uit de in bijlage I bij die beschikking vermelde regio's van Rusland opgeschort. De invoer van onbewerkte veren en delen van veren uit niet in bijlage I bij Beschikking 2005/693/EG genoemde regio's van Rusland is echter onder bepaalde voorwaarden nog toegestaan; hieronder vallen ook de regio's ten westen van de Oeral waar zich ten tijde van de vaststelling van Beschikking 2005/693/EG nog geen uitbraken hadden voorgedaan.

(4)

Op 19 oktober 2005 heeft Rusland aan de Commissie een uitbraak van aviaire influenza gemeld in Toela, in het Centraal Federaal District van Rusland, waar voordien nog geen uitbraken waren gemeld en waaruit overeenkomstig Beschikking 2005/693/EG nog onbewerkte veren en delen van veren mogen worden uitgevoerd.

(5)

Bij de recente uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, in Turkije, Roemenië en Rusland duiden moleculair-epidemiologische gegevens en andere aanwijzingen er sterk op dat het aviaire-influenzavirus door trekvogels vanuit Centraal-Azië in die derde landen gebracht is. Dit wordt ook geopperd in het verslag van een recent inspectiebezoek aan Rusland van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE), dat op 14 oktober 2005 is gepubliceerd.

(6)

De invoer in de Gemeenschap van onbewerkte veren en delen van veren uit de regio's van Rusland waar zich kort geleden de uitbraak van aviaire influenza heeft voorgedaan of die in het bijzonder risico lopen afgaande op de huidige kennis over de trekroutes van vogels uit Centraal-Azië en Siberië waar de ziekte geconstateerd is, moet daarom worden verboden.

(7)

Bijlage I bij Beschikking 2005/693/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Aan bijlage I bij Beschikking 2005/693/EG worden de volgende punten 4, 5, 6 en 7 toegevoegd:

„4.   Het Centraal Federaal District

Dit omvat de volgende subjecten van de Russische Federatie: de oblast Belgorod, de oblast Brjansk, de oblast Ivanovo, de oblast Kaloega, de oblast Kostroma, de oblast Koersk, de oblast Lipetsk, Moskou (federale stad), de oblast Moskou, de oblast Orjol, de oblast Rjazan, de oblast Smolensk, de oblast Tambov, de oblast Tver, de oblast Toela, de oblast Vladimir, de oblast Voronezj, de oblast Jaroslavl.

5.   Het Zuidelijk Federaal District

Dit omvat de volgende subjecten van de Russische Federatie: de autonome republiek Adygea, de oblast Astrachan, de autonome republiek Tsjetsjenië, de autonome republiek Dagestan, de autonome republiek Ingoesjetië, de autonome republiek Kabardië-Balkarië, de autonome republiek Kalmukkië, de autonome republiek Karatsjaj-Tsjerkessië, de krai Krasnodar, de autonome republiek Noord-Ossetië-Alanië, de krai Stavropol, de oblast Rostov, de oblast Wolgograd.

6.   Het Noordwestelijk Federaal District

Dit omvat de volgende subjecten van de Russische Federatie: de oblast Archangelsk, de autonome republiek Komi, de oblast Novgorod, de oblast Pskov, de oblast Vologda.

7.   Het Federaal District Wolga

Dit omvat de volgende subjecten van de Russische Federatie: de autonome republiek Basjkortostan, de autonome republiek Tsjoevasjië, de oblast Kirov, de autonome republiek Mari El, de autonome republiek Mordovië, de oblast Nizjni Novgorod, de oblast Orenburg, de oblast Penza, de oblast Perm, het autonome district Permjakië, de oblast Samara, de oblast Saratov, de autonome republiek Tatarstan, de autonome republiek Oedmoertië, de oblast Oeljanovsk.”

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(2)  PB L 24 van 31.1.1998, blz. 9. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1; rectificatie in PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1).

(3)  PB L 263 van 8.10.2005, blz. 22.


Rectificaties

21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/70


Rectificatie van Besluit 2005/722/EG van de Raad van 17 oktober 2005 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2005/428/GBVB

( Publicatieblad van de Europese Unie L 272 van 18 oktober 2005 )

Besluit 2005/722/EG moet als volgt worden gelezen:

BESLUIT 2005/722/EG VAN DE RAAD

van 17 oktober 2005

tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2005/428/GBVB

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2580/2001 van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (1) en met name op artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 6 juni 2005 Besluit 2005/428/EG tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2005/221/GBVB aangenomen (2).

(2)

Er is besloten een bijgewerkte lijst van personen, groepen en entiteiten op te stellen waarop Verordening (EG) nr. 2580/2001 van toepassing is,

BESLUIT:

Artikel 1

De in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 bedoelde lijst wordt vervangen door:

1.

PERSONEN

1)

ABOU, Rabah Naami (alias Naami Hamza, alias Mihoubi Faycal, alias Fellah Ahmed, alias Dafri Rèmi Lahdi), geboren op 1.2.1966 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

2)

ABOUD, Maisi (alias de Zwitserse Abderrahmane), geboren op 17.10.1964 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

3)

AL-MUGHASSIL, Ahmad Ibrahim (alias ABU OMRAN; alias AL-MUGHASSIL, Ahmed Ibrahim), geboren op 26.6.1967 in Qatif-Bab al Shamal, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

4)

AL-NASSER, Abdelkarim Hussein Mohamed, geboren in Al Ihsa, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

5)

AL YACOUB, Ibrahim Salih Mohammed, geboren op 16.10.1966 in Tarut, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

6)

ARIOUA, Azzedine, geboren op 20.11.1960 in Constantine (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

7)

ARIOUA, Kamel (alias Lamine Kamel), geboren op 18.8.1969 in Constantine (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

8)

ASLI, Mohamed (alias Dahmane Mohamed), geboren op 13.5.1975 in Ain Taya (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

9)

ASLI, Rabah, geboren op 13.5.1975 in Ain Taya (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

10)

ATWA, Ali (alias BOUSLIM, Ammar Mansour; alias SALIM, Hassan Rostom), Libanon, geboren in 1960 in Libanon; Libanees onderdaan

11)

DARIB, Noureddine (alias Carreto, alias Zitoun Mourad), geboren op 1.2.1972 in Algerije (lid van al-Takfir en al-Hijra)

12)

DJABALI, Abderrahmane (alias Touil), geboren op 1.6.1970 in Algerije (lid van al-Takfir en al-Hijra)

13)

EL-HOORIE, Ali Saed Bin Ali (alias AL-HOURI, Ali Saed Bin Ali; alias EL-HOURI, Ali Saed Bin Ali), geboren op 10.7.1965 of 11.7.1965 in El Dibabiya, Saudi-Arabië; Saudisch onderdaan

14)

FAHAS, Sofiane Yacine, geboren op 10.9.1971 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

15)

IZZ-AL-DIN, Hasan (alias GARBAYA, AHMED, alias SA-ID, alias SALWWAN, Samir), Libanon, geboren in 1963 in Libanon, Libanees onderdaan

16)

LASSASSI, Saber (alias Mimiche), geboren op 30.11.1970 in Constantine (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

17)

MOHAMMED, Khalid Shaikh (alias ALI, Salem; alias BIN KHALID, Fahd Bin Adballah; alias HENIN, Ashraf Refaat Nabith; alias WADOOD, Khalid Adbul) geboren op 14.4.1965 of 1.3.1964 in Pakistan, paspoort nr. 488555

18)

MOKTARI, Fateh (alias Ferdi Omar), geboren op 26.12.1974 in Hussein Dey (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

19)

MUGHNIYAH, Imad Fa'iz (alias MUGHNIYAH, Imad Fayiz), hoge inlichtingenofficier van de HEZBOLLAH, geboren op 7.12.1962 in Tayr Dibba, Libanon, paspoort nr. 432298 (Libanon)

20)

NOUARA, Farid, geboren op 25.11.1973 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

21)

RESSOUS, Hoari (alias Hallasa Farid), geboren op 11.9.1968 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

22)

SEDKAOUI, Noureddine (alias Nounou), geboren op 23.6.1963 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

23)

SELMANI, Abdelghani (alias Gano), geboren op 14.6.1974 in Algiers (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

24)

SENOUCI, Sofiane, geboren op 15.4.1971 in Hussein Dey (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

25)

SISON, Jose Maria (alias Armando Liwanag, alias Joma, hoofd van de Communist Party of the Philippines, inclusief NPA), geboren op 8.2.1939 in Cabugao, Filipijnen

26)

TINGUALI, Mohammed (alias Mouh di Kouba), geboren op 21.4.1964 in Blida (Algerije) (lid van al-Takfir en al-Hijra)

2.

GROEPEN EN ENTITEITEN

1)

Abu Nidal Organisation (ANO), (alias Fatah Revolutionaire Raad, Arabische Revolutionaire Brigades, Zwarte September, en Revolutionaire Organisatie van Socialistische Moslims)

2)

Al-Aqsa Martelarenbrigades

3)

Al-Aqsa e.V.

4)

Al-Takfir en al-Hijra

5)

Aum Shinrikyo (alias AUM; alias Aum Hoogste Waarheid, alias Aleph)

6)

Babbar Khalsa

7)

Communist Party of the Philippines, inclusief New Peoples Army (NPA), Filipijnen, onderhoudt banden met Sison Jose Maria C. (alias Armando Liwanag, alias Joma, hoofd van de Communist Party of the Philippines, inclusief NPA)

8)

Gama'a al-Islamiyya (Islamitische Groep), (alias Al-Gama'a al-Islamiyya, IG)

9)

Great Islamic Eastern Warriors Front (IBDA-C)

10)

Hamas (inbegrepen Hamas-Izz al-Din al-Qassem)

11)

Holy Land Foundation for Relief and Development

12)

International Sikh Youth Federation (ISYF)

13)

Kahane Chai (Kach)

14)

Koerdische Arbeiderspartij (PKK), (alias KADEK; alias KONGRA-GEL)

15)

Mujahedeen-e Khalq Organisatie (MEK of MKO) [min de „Nationale Raad van verzet van Iran” (NCRI)] (alias het Nationaal Bevrijdingsleger van Iran (NLA, de militante tak van MEK), Volksmujahedeen van Iran (PMOI), Iraanse Islamitische Studentenassociatie)

16)

Ejército de Liberación Nacional (Nationaal Bevrijdingsleger)

17)

Palestinian Liberation Front (PLF) (Palestijns Bevrijdingsfront)

18)

Palestinian Islamic Jihad (PIJ) (Palestijnse Islamitische Jihad)

19)

Popular Front for the Liberation of Palestina (PFLP) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina)

20)

Popular Front for the Liberation of Palestine-General Command (alias PFLP-General Command, PFLP-GC) (Volksfront voor de bevrijding van Palestina-Algemeen Commando)

21)

Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) (Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia)

22)

Revolutionair Volksbevrijdingsleger/front/partij (DHKP/C), (alias Devrimci Sol (Revolutionair Links), Dev Sol)

23)

Sendero Luminoso (SL) (Lichtend Pad)

24)

Stichting Al Aqsa (alias Stichting Al Aqsa Nederland, alias Al Aqsa Nederland)

25)

Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) (Verenigde Zelfverdedigingsgroepen van Colombia)

Artikel 2

Besluit 2005/428/GBVB wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het wordt van kracht op de dag van zijn bekendmaking.

Gedaan te Luxemburg, 17 oktober 2005.

Voor de Raad

De voorzitster

M. BECKETT


(1)  PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1207/2005 van de Commissie (PB L 197 van 28.7.2005, blz. 16).

(2)  PB L 144 van 8.6.2005, blz. 59.


21.10.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 276/72


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1695/2005 van de Commissie van 17 oktober 2005 inzake de opening van een permanente openbare inschrijving voor de uitvoer van zachte tarwe die in het bezit is van het Franse interventiebureau

( Publicatieblad van de Europese Unie L 272 van 18 oktober 2005 )

Bladzijde 4, artikel 5, lid 1, eerste alinea:

in plaats van:

„… op 26 oktober 2005 om 9.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).”,

te lezen:

„… op 27 oktober 2005 om 9.00 uur (plaatselijke tijd Brussel).”